KINDERBOEKEN IN DE KLAS
BEGELEIDINGSBROCHURE VOOR LEERKRACHTEN IN HET LAGER- EN MIDDELBAAR ONDERWIJS
SAMENSTELLING: EVA BAETSEN
AUTEUR Biografie Frank Adam werd geboren in 1963. Zijn grote passie voor talen komt al in zijn studiekeuze naar voren. Hij volgde de studies Arabisch, Grieks en Germaanse talen en letterkunde. Naast auteur is hij redacteur van het literaire tijdschrift De brakke hond en geeft hij les op de schrijversacademie in Brugge. Frank Adam schrijft romans, teksten voor theater en opera en eigenwijze poëzie voor kinderen. Maar vooral filosofische teksten en theaterstukken voor volwassenen. Tot zijn zoontje, Dante op een bepaalde dag vroeg: ‘ Papa, wat ben je eigenlijk aan het doen?’ Frank antwoordde: ‘ Ik maak boeken, ik bedenk dingen om in boeken te zetten’; Waarop Dante vroeg: ‘ Kun je eens iets bedenken in zo’n boek voor mij?’. En het resultaat daarvan was zijn eerste versjesbundel Waarom ik altijd nee zeg, die in 2001 verscheen. In 2002 volgde Mijn mond eet graag spinazie maar ik niet. Van deze bundels maakte hij ook een theatervoorstelling. In januari 2003 werd hij tijdelijk benoemd tot ketnet-dichter en mocht hij tien dagen lang het ketnet-groeigedicht begeleiden op tv. In 2003 verscheen zijn eerste fictie-verhaal voor kinderen, Bibliografie namelijk Wat de ezel zag. 1992 Wakitchaga, de dood is een jager ( De Geus, jeugdtheater) 1993
Waterman, roman voor volwassen ( De Geus)
1999
Sjirk, boek aan de hebreeën (Arbeidspers)
2001
Waarom ik altijd nee zeg (Querido)
2002
Mijn mond eet graag spinazie (Querido)
2002
Venster, uitzichten op poëzie en muziek (Davidsfonds/ Eufoda, Davidsfonds/Infodok)
2003
Wat de ezel zag (Davidsfonds/Infodok)
2004
Het grote zwinvoorleesboek ( Davidsfonds/Infodok)
ILLUSTRATOR Biografie Klaas Verplancke werd in juni 1964 geboren in Zwevegem. Van oorsprong is hij grafische ontwerper, maar hij maakte al in 1990 de stap naar de uitgeverswereld. Sindsdien werkt hij voor de belangrijkste uitgevers van boeken, kranten en tijdschriften in Vlaanderen en omringende landen, voor jong en oud, van peuter tot volwassene. waarneembaar Klaas Verplancke debuteerde in 1996 als auteur van een serie peuter-kartonboekjes. Binnen het oeuvre van Verplancke is er een evolutie in zijn rol als illustrator en co-auteur te bespeuren. Verplancke wil af van het idee dat illustratoren alleen maar clowneske tekeningen maken om de zogenaamde ‘gaten’ in boeken op te vullen. Hij wil af van het cliché dat illustraties alleen voor kinderen zijn. Verplancke kiest zorgvuldig de boeken uit die hij illustreert. Uiteindelijk worden dit ook ‘zijn’ boeken, verhalen waar beeldruimte is tussen de woorden, beelden die het verhaal ruimer maken dan wat er geschreven staat. Hij besteedt veel aandacht aan details en stopt graag humor en fantasie in zijn tekeningen. Bibliografie Boeken die hij illustreerde en schreef 2000
JOT
2003
Wortels
Boeken die hij illustreerde bij Davidsfonds/Infodok 1998
Het neusje van Paulien ( auteur: Peter Slabbynck)
1999
De bolletjestrui ( auteur: Peter Slabbynck)
2002
Het huis in het midden van de straat ( Auteur: Peter Slabbynck)
2002
Heksje Paddenwratje ( Auteur: Henri van Daele)
2003
Seks, hoe voelt dat? (Auteur: Kolet Janssen)
2003
Glamp! Of hoe Paddenwratje Kabouter opvrolijkt (Auteur: Henri van Daele)
2003
Wat de ezel zag ( Auteur: Frank Adam)
Bekroningen 2000
Ragazzi Award voor JOT (Davidsfonds/Infodok) en Ozewiezewoze (De Eenhoorn)
2003
Boekenpauw voor Heksje Paddenwratje
2004
Vlag en Wimpel voor Djuk (Lannoo)
Verder won hij de eerste Grote Prijs van de Illustrale, werd hij genomineerd voor de Prix Sorcières en Prix Octogones in Frankrijk en werd hij als eerste Vlaming geselecteerd voor de internationele jury in Bologna 2004
Bespreking 1. Inhoud Tsjak! Iemand heeft de ezel zijn oor afgehakt. En toch hoort hij opnieuw een stem in zijn rechteroor. De stem zegt dat er een ei gaat neerploffen in de stal, waar een kindje zal uitkruipen dat Jezus zal gaan heten. De ochtend nadat de ezel dit gedroomd heeft ligt er inderdaad een kindje in de voederbak, maar niemand gelooft de ezel dat hij dit eerder door een stem ingefluisterd heeft gekregen. Na enkele weken spreekt de stem wederom tot de ezel. Drie wijze mannen, met cadeautjes voor Jezus zijn op komst naar de stal. Maria gelooft de ezel als enige. Toch komt deze voorspelling nogmaals uit. De stem die de ezel hoort in zijn visioenen, heeft heel wat meer macht dan dat eerst wordt vermoed. De ezel hoort namelijk vooruit. De ezel krijgt te horen dat Jezus een koning is en zijn eerst zeven woorden erg belangrijk zijn en bezorgt moeten worden aan de drie wijzen. Maar in plaats van de drie wijzen komen er drie rovers vermomd als de drie wijzen de stal bezoeken. Zij hebben de drie wijzen beroofd en hun toverboek gestolen dat ze nadien zelf ook weer zijn verloren. Vladimir, de herdersjongen vindt het toverboek in de woestijn. Jozef wordt betoverd door een van de spreuken van het toverboek, waardoor hij geen moment twijfelt aan de persoonlijkheid van ‘de drie wijzen’. Jozef gelooft bovendien Ollie, één van ‘de drie wijzen’ als hij zegt dat de ezel behekst is. Jozef wilt de ezel zelfs hiervoor straffen door zijn andere oor ook af te hakken, maar de bijl blijft zweven. Op dat moment krijgt de ezel een visioen, alles is blauw, mamablauw! Hij roept naar zijn overleden moeder en wordt angstig als hij een grote wolk voor zich ziet die verandert in een zwerm vliegen en de bijl. Hij wenst dat zijn mama in de bijl zit en zorgt voor een dood zonder pijn. Maar Maria houdt Josef tegen. Na een tijdje arriveren ook de ‘echte’ drie wijzen bij de stal. Na een kleine ruzie geven de drie rovers zich al snel over. De drie wijzen komen voor de zeven eerste woorden van Jezus. Met een druppel en een toverspreuk uit het toverboek laten ze Jezus de eerste woorden spreken, maar de hand van Saar, een van de drie wijzen, schrikt en er komt te veel van de toverolie op de mond van Jezus. Het ei op de lippen van Jezus begint te groeien en vult de hele stal. De ezel ziet in het ei allerlei woorden, het is een woordenwoord. Veel meer woorden dan de eerste zeven en dat is te veel! De ezel wenst het ei kapot. Het spat uit elkaar! De ezel krijgt wederom de schuld van de misstap. Jozef bindt de ezel vast aan de boom op de heuvel. Helemaal alleen. Ook nu krijgt hij weer visioenen die het mamablauw gitzwart kleuren door duizenden vliegen. Mama, red me naar het blauw! Zeven nachten staat de ezel vastgebonden aan de boom. Na de mislukte poging om de eerste woorden van Jezus te horen besluiten de drie wijzen verder te trekken en pas terug te komen als het nieuwe seizoen aanbreekt, maar de drie wijzen die persé de zeven eerste woorden van Jezus willen bemachtigen krijgen uiteindelijk de woorden niet. Op het einde slaapt de ezel op de heuvel en hoort de stem weer. De stem spreekt over de toverformule die nodig is om Jezus de eerste zeven woorden te laten spreken. De zeven woorden van Jezus hangen in een mum van tijd in een ei in de nacht. De ezel, die niets wil en niets verlangt krijgt de zeven woorden te ‘zien’ met de boodschap: ‘de woorden kun je zelf niet lezen, je kunt er enkel naar kijken en nadat je een visioen hebt ervaren, hun betekenis raden.’
2. Uiterlijke geleding Het boek telt 104 pagina’s en heeft 23 hoofdstukken. Het verhaal wordt ingeleid door een stuk tekst uit de Koran en een stuk tekst uit een boeddhistisch geschrift. Vooraleer Frank Adam dit alternatief kerstverhaal begon te schrijven ging hij op zoek naar een ander klassiek wonderverhaal. Inspiratie vond hij in de spannende Duizend-en-één-Nacht vertellingen van Sheherazade. Oosterse sprookjes vol rovers, soldaten, tovenaars en woestijngeesten. De oriëntaalse vertellingen waren slechts één bron. De bijbel, de koran, de Thora, Don quichote, boeddhistische geschriften en Jeckyll and Mr. Hyde speelde door het hoofd van Frank Adam tijdens het schrijven van dit verhaal. In elk hoofdstuk wordt het verhaal aangevuld met een of meerdere illustraties. Illustrator Klaas Verplancke liet zich inspireren door de schilderkunst van de Vlaamse Primitieven. Het verhaal verloopt in chronologische volgorde. Er zijn geen duidelijke tijdsprongen te vinden. Op de cover van het boek staat het ezeltje, die de hoofdrol speelt in dit alternatief kerstverhaal. De afbeelding geeft al meteen de sfeer van het verhaal aan. De ezel heeft maar één oor en wordt niet begrepen door zijn omgeving. Hij is het ‘zwarte schaapje’ van de stal. 3. Perspectief Voor de lezer is het belangrijk te weten hoe hij/ zij zijn/haar inlichtingen krijgt, alvorens te weten welke inlichtingen hij/zij krijgt. De vertelsituatie die in Wat de ezel zag wordt gehanteerd is de auctoriale vertelsituatie. De verteller staat als het ware boven het verhaal en is alwetend. Hij presenteert het verhaal aan de lezer en geeft zelf commentaar op de situatie. Door de alwetende verteller weet de lezer vaak ook meer dan de personages zelf. De lezer weet dat de ezel droomt en de gebeurtenissen door een stemmetje in zijn oor krijgt gefluisterd. De personages in boek geloven de ezel niet als hij verteld over zijn stem in het hoofd. In onderstaand stukje tekst komt naar voren dat de verteller als het ware boven het verhaal staat en meer weet dan de personages. Hij geeft commentaar op de situatie: De mond Natuurlijk wist de ezel toen zelf nog niet van wie de stem was en waarom ze precies in zijn kop kwam spreken. Over vreselijke dingen die hem te wachten stonden – de bijl, het blauw, de vliegen – repte ze met geen woord. En zelfs de dingen die ze zei, begreep hij meestal maar half. ( p. 11) In onderstaand stukje tekst geeft de auteur commentaar op het uiterlijk, de manier van marcheren en het liedje van de soldaten: de soldaten Maar zie! Tegelijk marcheerden daar de soldaten. Wel duizend man of meer. Samen één wandelende burcht met borsten als muren, helmen als torens, en rokjes van leer. Hun benen stapten mooi in de maat en maakten nu en dan een sprongetje. Er klonk een vrolijk liedje uit hun keel. Maar het liedje maakte bang. Het rechtte het haar op je huid. Het klom als een spin over je rug. ( p. 37) In het verhaal komt ook regelmatige de ik of jij- vertelling voor. Dit gebeurt tijdens de gesprekken tussen de personages of als de ezel tegen zichzelf of tegen ‘zijn moeder’ spreekt. ‘Weet je,’ begon de ezel toen Jezus helemaal ingedut was, ‘ ik heb vannacht zo vreemd gedroomd;’ ‘Wat jij in je dromen hoort, interesseert ons niet’, ijsbeerde Jozef, nadat de ezel weer zijn verhaal had gedaan.We hebben al problemen genoeg.’ ( p.13)
4. Stof en thema Het verhaal is gebaseerd op het originele kerstverhaal van de geboorte van Jezus. Het is een alternatief kerstverhaal dat zich laat lezen als een Oosterse vertelling. Het verhaal bevat gekende kerstgegevens aangevuld met andere bronnen als Sprookjes uit duizend-enéén-nacht, de Koran en de Thora. Het thema heeft betrekking op de geboorte van Jezus en de eerste weken in het leven van Jezus. De rode draad in het verhaal zijn de eerste zeven woorden die Jezus zal gaan spreken en die moeten opgevangen worden in een kruik. Hoewel dit kerstverhaal op vele aspecten afwijkt van het originele kerstverhaal is het toch nog heel herkenbaar. Ook in dit verhaal speelt de ‘geboorte’ van Jezus zich af in een stal en komen er herders en drie wijzen op bezoek. Daarnaast zijn de vijf belangrijkste personages in de stal aanwezig, namelijk Jezus, Jozef, Maria, de os en de ezel. Thema Het verhaal vertelt over de eerste weken van het leven van Jezus. Iedereen wacht vol spanning op de eerste zeven woorden die Jezus zal gaan spreken. De ezel krijgt via een (onbekend) stem belangrijke boodschappen en waarschuwingen ingefluisterd, maar niemand gelooft hem. Daarentegen wordt hij maar als dom gezien en wordt hij het ‘zwarte schaapje’ van de stal. Een zeer belangrijke boodschap die de ezel krijgt ingefluisterd staat op pagina 17: ‘Ezel, het jongetje Jezus is een koning. Zijn eerste woorden zullen zeer bijzonder zijn en mogen niet verloren gaan. Vang er zeven in een kruik en bezorg die aan de wijze mannen. Zij zullen wel wat later arriveren, maar hun kleren lopen hen uit.’ De auteur laat in het verhaal ook zien hoe ver mensen gaan om hun doel te bereiken. De rovers doen zich voor als de drie wijzen na ze berooft te hebben van hun kleding. Zij vertellen leugens om er zelf beter van te worden. Andere thema’s die in dit boek voorkomen zijn: Verdriet, acceptatie, vertrouwen, respect voor en omgang met elkaar, macht en kerstmis. 5. Titel Wat de ezel zag Als de ezel droomt hoort hij een stem die alles voorspelt wat te gebeuren staat. De stem ziet wat niemand ziet. De ezel heeft als het ware meer kennis dan de rest van de personages. Hij hoort van de stem dat er een baby geboren wordt die Jezus zal worden genoemd en die al op jonge leeftijd zal spreken. Ook hoort hij dat er mannen met cadeautjes zullen komen en dat mannen met dolken de stal zullen bezoeken en dat het toverboek zal gestolen worden. Helaas rept de stem niet over de vreselijke dingen die met het ezeltje zelf gaan gebeuren. De titel kan dus letterlijk worden genomen. Wat de ezel zag ( in zijn dromen) gebeurt ook daadwerkelijk in het verhaal Het bekende kerstverhaal wordt vanuit een andere invalshoek verteld, namelijk door de ezel. Uit de titel Wat de ezel zag kan al worden opgemaakt dat de ezel een belangrijke personage is in het boek. De visioenen van de ezel stuwen het verhaal vooruit. Zien en horen zijn belangrijke elementen in het verhaal Wat de ezel zag. Het begint al op de eerste pagina. ‘Horen’ kan de ezel al niet zo goed meer sinds iemand zijn linkeroor heeft afgehakt. Toch zal de zachte stem die hem alles voorspelt, een heel belangrijke rol spelen en steeds weer terugkomen. Ook wordt in het verhaal gespeeld met de waarneming ‘zien’. De ezel kan op het einde van het verhaal enkel naar de woorden kijken en, nadat hij een visioen heeft ervaren, hun betekenis raden. Ook zijn moeder ziet hij alleen voor zich, maar hij kan haar niet daadwerkelijk aanraken.
Gezichtbedrog speelt ook een rol in het verhaal op het moment dat de drie rovers zich hebben vermomd als de drie wijzen. Ondertitel: Of de zeven eerste woorden van Jezus Iedereen wacht op eerste zeven woorden die Jezus zal gaan spreken. Deze woorden zijn zeer belangrijk en moeten worden vastgelegd. De ondertitel geeft dit letterlijk aan. 6. Personages De personages worden karikaturaal, helder, doorleefd en geloofwaardig afgebeeld. 6.1 ROUND CHARACTERS Ezel De ezel is de hoofdpersonage in het boek. Hij hoort constant visioenen en raadsels in zijn rechteroor, zijn enige oor. Hij mist namelijk zijn linkeroor, dat is ooit afgehakt. De visioenen van de ezel stuwen het verhaal vooruit en zorgen voor de nodige verwarring. Het ezeltje wordt door zijn omgeving niet serieus genomen en vaak als dom betiteld. Toch weet de ezel wat er allemaal te gebeuren staat door de stem die hem tijdens zijn dromen belangrijke informatie influistert. Hij is op straat gevonden zonder vader of moeder. Als hij het moeilijk heeft probeert hij zijn moeder in zijn gedachten op te roepen, maar hij ziet alleen een mooie blauwe kleur, mamablauw. Het ezeltje kan omschreven worden als bescheiden, angstig, kwetsbaar, maar wel slim. Erg angstig is hij voor een bijl, de zwermen vliegen en mamablauw. Hij krijgt vaak visioenen over een bijl en zwermen vliegen en ook dan wordt hij erg bang. De ezel is de enige in de stal die kan lezen. Dit geeft hem ook een bepaalde status. Maria Maria is een jonge vrouw die zeer gevoelig en intuïtief is en erg van neuriën en zingen houdt. Zij blijft in haar ezel geloven en neemt het vaker voor hem op. Ze staat ook haar mannetje tegenover Jozef als ze beiden een andere mening hebben. Maria is minder goed van vertrouwen dan Jozef. Zij twijfelt toch aan de echtheid van ‘de drie wijzen’ ( oftewel de rovers die zich voordoen als de drie wijzen). Maria kan worden beschreven als jong, zachtaardig, gevoelig, maar ze laat toch wel haar mening horen. Jozef Jozef is precies het tegengestelde van Maria. Hij is al redelijk oud en erg belerend. Hij is enkel uit op geld. Hij is wel erg goed van vertrouwen wanneer de rovers langskomen en zich als de drie wijzen hebben vermomd. Nadat zowel Maria als de ezel hem er op attenderen dat ze te maken hebben met rovers blijft hij geloven in de drie wijzen. Jozef maakt ook een ontwikkeling door in het verhaal. In het begin gelooft hij de ezel niet en betitelt hem als dom. Jozef behandelt het dier erg slecht. Op het einde van de vertelling is hij helemaal veranderd in zijn houding tegenover het ezeltje. Hij wil hem zelf beschermen tegen iedereen die hem pijn wil doen. Jozef is op het einde van de vertelling zachtaardiger en gevoeliger geworden. Opvallend is ook dat hij opeens kan lezen. Dit maakt de ezel natuurlijk wel minder bijzonder. De rovers ( Ali, Ollie en Eddie) De rovers doen zich in eerste instantie voor als de drie wijzen, hierdoor komen ze al meteen als onbetrouwbaar over. Ze willen zich beter voordoen dan ze zijn en dit doen ze ten koste van de drie wijzen. Ze komen niet echt slim over. In het bijzijn van Maria stellen ze zich voor met hun eigen namen i.p.v. Kasper, Igor en Saar. Ook het uiterlijk van de rovers die zich als de drie wijzen voordoen maakt Maria achterdochtig. De rovers spiegelen zich aan de drie wijzen. De drie wijzen (Kasper Igor en Saar) Zij komen pas later aan in de stal bij het kindje Jezus, omdat ze zijn beroofd door de drie rovers.
Zij zijn de enige in het verhaal die de spreuken van het toverboeken kennen en het toverboek dan ook op de goede manier weten te gebruiken. In het begin van het verhaal worden de drie wijzen beroofd door de drie rovers. De rovers zijn de drie wijzen te slim af. Later in het verhaal zijn de rollen als het ware omgedraaid. De rovers worden door de drie wijzen meegenomen en worden geacht te gehoorzamen. 6.2 FLAT CHARACTERS Djinnie, Vladimir en de Os zijn flat characters. Deze personages komen niet duidelijk uit de verf en worden vaak maar eenzijdig beschreven. Ze zijn bijfiguren die het verhaal ondersteunen, maar zonder hen zou de verhaallijn niet instorten. Interessant detail: De naam Djinnie is niet willekeurig gekozen. Djinn betekent een geest die gesitueerd is tussen een engel en een mens. Djinnie zit in het hoofd van ezel en komt af en toe te voorschijn via het oor van het dier. Hij laat de wensen van ezel in vervulling gaan. Uitgebreide uitleg over deze personages doet niet ter zake. ( de leerkracht kan in het kort wellicht nog wat zeggen over deze personages)
7. Ruimte en tijd 7.1 Ruimte De auteur geeft niet duidelijk een geografische plaats weer van de stal waar Jezus wordt geboren en waar Jozef, Maria, de os en ezel verblijven. Volgens het traditionele kerstverhaal ligt de stal in Nazareth. Het is erg waarschijnlijk dat de auteur ook Nazereth in gedachten had bij het schrijven van dit alternatief kerstverhaal. In ieder geval is de stal nabij een woestijn en staat er dichtbij een boom op een heuvel waar de ezel voor enkele dagen aan vast wordt gebonden. De illustraties geven ook een bepaald beeld van de ruimte. Uitgebreide uitleg over de illustraties volgt later. 7.2 Tijd De verteltijd en de vertelde tijd zijn verschillende begrippen. De verteltijd beslaat 104 pagina’s. Het betekent gewoonweg het aantal pagina’s die de auteur nodig had om het hele verhaal te vertellen van het begin tot het eind. De verteltijd is de duur van het verhaal. De tijd die verstrijkt tussen begin en eind. Het verhaal begint met de geboorte van Jezus en eindigt wanneer Jezus zijn eerste zeven woorden ‘spreekt’. De verteltijd is niet exact aangeven, maar bedraagt waarschijnlijk enkele maanden, de eerste maanden van het leven van Jezus. Op enkele plaatsten in het verhaal worden er wel tijdsaanduidingen gegeven zoals na drie dagen arriveerden de drie wijzen, twee dagen stond de ezel alleen en weken later riep Jozef de ezel bij zich. Het verhaal wordt in chronologische volgorde verteld. Op enkele plaatsen in het verhaal wordt terugverwezen naar het verleden. Dit gebeurt enkel als de ezel aan zijn moeder denkt.
8. Illustraties De illustraties van Klaas Verplancke zijn een belangrijk onderdeel van het boek. Verplancke heeft zich bij het tekenen van de illustraties laten inspireren door de Vlaamse Primitieven, een schilderkunst uit de 15e en 16e eeuw. Om de illustraties volop te begrijpen is enkele achtergrondinformatie over de schilderkunst van de Vlaamse primitieven gewenst. Bekende Kunstenaars die behoren tot de stroming van de Vlaamse primitieven zijn Jan van Eyck, Dirk Bouts en Jeroen Bosch. Klaas Verplancke liet zich vooral inspireren door de schilderkunst van Jeroen Bosch. Deze 15e en 16e eeuwse kunstenaars wilden vernieuwing en introduceerden het veelvuldig gebruik van olieverf, waarmee precies en gedetailleerd gewerkt kon worden. Aan de grondslag van elk schilderij lag een aandachtige natuurwaarneming ten grondslag. De kunstenaars besteedden evenveel aandacht aan het natuur- of architectonisch kader waarin de
afbeelding werd geplaatst als aan de daadwerkelijke afbeelding. De figuren op een schilderij werden in een natuurlandschap of interieur geplaatst en niet tegen een vlakke achtergrond. De figuren kwamen als het ware los van de tweedimensionale achtergrond. De kunst van de primitieven is veel terug te vinden op bewerkte panelen in kerken. Kenmerken van de Vlaamse primitieven: - Oog voor detail. - Gebruik van olieverf. - Prachtige kleurenschakeringen. - Plastische vormen worden scherp beëindigd met zware donkere contouren. - Ruimtelijkheid. - Aandacht voor natuur en architectonisch kader.
In de illustraties van Klaas Verplancke zijn er de kenmerken van de Vlaamse primitieven terug te vinden. Hij heeft bijvoorbeeld erg veel oog voor detail. En niet alleen let hij op de details van de personages die op de voorgrond treden, maar ook werkt hij het kader tot in de details uit waarin de personages worden geplaatst. Bij de afbeelding op bladzijde 16 is op de details gelet. De nerf in het hout, de patronen op de vloer, kleurnuances in de achtergrond en het spel van schaduw. De afbeelding op bladzijde 58 laat zien dat Klaas Verplancke zowel aandacht schenkt aan de details van de vormen op de voorgrond als details van de vormen op achtergrond. Het ‘dier’ dat de speren draagt en de ezel op de achtergrond zijn met evenveel zorg getekend als de drie wijzen en de rover op de voorgrond. In de tekeningen suggereert Klaas Verplancke ruimte door het voor elkaar plaatsen van voorwerpen en personages, het verleggen van de horizon en het plaatsen van figuren in een interieur of landschap. De afbeelding op bladzijde 24 suggereert ruimte door de verhoogde horizon. Als toeschouwer sta je als het ware onder aan het pad. Door overlapping en verkleining ( op de achtergrond) wordt de ruimtelijkheid gecreëerd. Dit zelfde principe zien we ook op bladzijden 28 en 58 terug. De originele afbeeldingen voor het boek Wat de ezel zag zijn niet met olieverf gemaakt, waardoor prachtige kleurschakeringen ontbreken. Ook de zware donkere contouren ontbreken in de afbeeldingen. Klaas Verplancke maakt gebruik van dunne en subtiele zwarte contouren om de vormen af te bakenen. Opvallend in de afbeeldingen zijn de herhaling, vergroting en symmetrie van vormen. Bepaalde elementen worden op deze manier benadrukt. Vergroting is duidelijk te zien op bladzijde 10, 54,70, en 102. Symmetrie is te zien op bladzijde 16, 62 en 74. Deze herhaling, vergroting en symmetrie zorgen ook dikwijls voor de humor in de tekeningen en humor is zeer kenmerkend voor de tekeningen Klaas Verplancke In Wat de ezel zag kon Klaas Verplancke letterlijk zijn ei kwijt. Op elke afbeelding staat een ei getekend. Ook andere terugkerend details maken het verhaal ruimer zoals de gestapelde beeldopbouw en composities geïnspireerd op prenten uit de Islamitische en Japanse iconografie. De vele vensters die Klaas Verplancke heeft getekend laten de gebeurtenissen binnen en buiten de stal vlekkeloos in elkaar overlopen. 9. Theatervoorstelling In opdracht van kunstencentrum De Werf bewerken auteur Frank Adam en theatermaker Rik Teunis Wat de ezel zag tot een kerstvoorstelling voor twee stemmen en vier handen. Met Adams poëzie maakten ze al eerder de erg lovend ontvangen theaterproductie Mijn mond eet spinazie maar ik niet, opgenomen in de shortlist beste theaterproducties 2002 van theaterrecensent Roger Arteel.
Meer informatie vindt u op de website: www.dewerf.be
WERKVORMEN VOOR 5E EN 6E LEERJAAR LAGER ONDERWIJS EN 1E EN 2E LEERJAAR MIDDELBAAR ONDERWIJS
1. VOOR DE LECTUUR 5E EN 6E LEERJAAR (LAGER) •
De leerkracht leest de titel van het boek voor en de leerlingen raden waarover het boek zal gaan. Eventueel kan de leerkracht de tekeningen in het boek met de leerlingen bekijken en bespreken en dan pas de vraag stellen waar het boek over zal gaan.
•
Leerkracht leest de flaptekst voor en vraagt dan nogmaals aan de leerlingen waar ze denken dat het boek over zal gaan.
•
Een kringgesprek over het bijbelverhaal over de geboorte van Jezus. En de vraag waarom we kerst vieren komt aan bod.
1E EN 2E LEERJAAR (MIDDELBAAR) •
De leerlingen houden een klassengesprek over kerstmis en het aloude verhaal van de geboorte van Jezus.
•
De leerlingen zoeken naar informatie over de kunststroming van de Vlaamse Primitieven. Dit kan geschieden via internet of bibliotheken.
2. TIJDENS DE LECTUUR 5E EN 6E LEERJAAR (LAGER) •
De leerkracht leest het verhaal voor en de leerlingen gaan na of de voorspellingen omtrent het verhaal ingelost worden.
•
De leerlingen maken een vergelijking tussen het kerstverhaal dat is besproken in het klassengesprek en het verhaal Wat de ezel zag.
•
De leerlingen worden in 5 groepjes verdeeld. Elk groepje krijgt 4 of 5 tekeningen uit het boek die ze vervolgens gaan bekijken. Elk groepje zoekt in de 4 of 5 afbeeldingen een ei en gaan na of er nog meer voorwerpen te vinden zijn met de vorm van een ei in ‘hun’ afbeeldingen. Eventueel kan elk groepje klassikaal hun bevindingen bespreken.
1E EN 2E LEERJAAR ( MIDDELBAAR) •
De leerlingen lezen het verhaal en gaan na welke verschillen en overeenkomsten er zijn met het oude kerstverhaal. Gelet op de personages, ruimte, verhaallijn en thema. De leerlingen gaan ook na waarom er is gekozen voor de titel: Wat de ezel zag en de ondertitel Of de zeven woorden van Jezus.
•
De leerlingen zoeken de poëzie in het boek op. De leerlingen gaan spreken over de rijm in gedichten en kiezen een spreuk/gedicht uit het verhaal waar ze het rijmschema van gaan achterhalen.
•
De leerlingen bekijken de tekeningen van Klaas Verplancke en gaan deze vergelijken met de informatie die ze in de vorige fase hebben gevonden. Zijn er overeenkomsten met de
schilderijen uit de tijd van de primitieven? En welke elementen zijn er juist helemaal niet te vinden in de tekeningen van Klaas Verplancke? 3. NA DE LECTUUR 3.1 SPREKEN 5E EN 6E LEERJAAR (LAGER) •
Er wordt een kringgesprek gehouden over het verhaal en het thema van het boek. Vragen als: Hoe zou jij je voelen als niemand je gelooft en niet geaccepteerd wordt zoals het ezeltje? Zou je ook wel eens iemand anders willen zijn zoals de drie rovers? Wat doe je als je erg bang bent en je alleen voelt zoals het ezeltje? Wat vond je van het verhaal? Zijn er overeenkomsten of verschillen met het bekende kerstverhaal over de geboorte van Jezus?
•
Naar aanleiding van dit kringgesprek wordt er een rollenspel gespeeld. Situaties die gespeeld kunnen worden: 1. Twee aan twee gaan leerlingen ‘elkaar’ spelen. Eerst gaan ze kijken wat de duidelijke verschillen zijn tussen elkaar en hoe die het beste uitgebeeld kunnen worden. Bijv. een bepaalde manier van lopen, een beweging die iemand overduidelijk vaak maakt enz. Daarna oefenen de leerlingen twee aan twee. 2. Twee aan twee verzinnen de leerlingen een situatie waarin ze erg bangr zijn. Dit gaan ze twee aan twee oefenen en uitbeelden. Beide oefeningen kunnen klassikaal worden uitgebeeld. De makkelijkste opstelling is een grote kring van stoelen. In het midden van de kring kunnen de kinderen uitbeelden.
•
Er wordt een kringgesprek gehouden over de illustraties bij het verhaal. Vragen als: Passen de illustraties goed bij het verhaal? Zou het verhaal zonder illustraties hetzelfde zijn? Wat vindt je van de illustraties? 1E EN 2E LEERJAAR
•
Er wordt een klassengesprek gehouden over het verhaal en het thema van het boek. Vragen als: Heb je ook wel eens het idee dat je niet serieus wordt genomen of niet geaccepteerd wordt? Hoe ga jij met die situatie om? Twijfel je zelf wel eens aan de waarheid van wat andere mensen zeggen? Voel je jij wel eens eenzaam? Wat doe je in die situaties? Ben jij wel eens bang? Wat doe je om angst te overwinnen? Wanneer spreken van gezichtsbedrog? Wat hebben de drie rovers hiermee te maken?
•
Er wordt een klassengesprek gehouden over de illustraties in het boek. Vragen als:
Passen de illustraties goed bij het verhaal? Zou het verhaal zonder illustraties hetzelfde zijn? Wat vindt je van de illustraties?
3.2 SCHRIJVEN 5E EN 6E LEERJAAR ( LAGER) •
De leerlingen maken een geboortekaartje voor Jezus.
•
De leerlingen schrijven zelf een spreuk voor in een toverboek.
•
De leerlingen verzinnen allemaal één recept wat je met een ei kunt maken en schrijven dit uit. Alle recepten worden samengevoegd zodat er een kookboek voor de hele klas wordt gemaakt.
•
De leerlingen schrijven een vervolgverhaal ( bijv. wat gebeurt er met de drie wijzen en de drie rovers in de woestijn? of vindt het ezeltje nog ooit zijn moeder enz.)
•
De leerlingen maken zelf een illustratie voor een bepaalde scène in het boek. 1E EN 2E LEERJAAR ( MIDDELBAAR)
•
De leerlingen schrijven een krantenartikel over de geboorte van Jezus zoals het in het verhaal staat: Wat de ezel zag.
•
De leerlingen maken een uitnodiging voor een bezoek aan de koning Jezus.
•
De leerlingen schrijven een recensie over het boek.
•
De leerlingen schrijven zelf een spreuk voor in het toverboek in de vorm van een gedicht ( poëzie). Schrijven volgens een rijmschema.
3.3 Media 5E EN 6E LEERJAAR ( LAGER) •
De leerlingen zoeken op internet en in de bibliotheek verschillende boeken die over het kerstverhaal gaan.
•
De leerlingen gaan op zoek naar boeken die geïllustreerd zijn door Klaas Verplancke en naar de bekroonde boeken van Klaas Verplancke.
•
De leerlingen en leerkracht bezoeken één van de voorstellingen Wat de ezel zag van Frank Adam en Rik Teunis. 1E EN 2E LEERJAAR ( MIDDELBAAR)
•
De leerlingen gaan op zoek naar boeken die geïllustreerd zijn door Klaas Verplancke en naar de bekroonde boeken van Klaas Verplancke. De leerlingen gaan na wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen de illustraties in de verschillende boeken.
•
De leerlingen bekijken een exemplaar van De Brakke Hond waar Frank Adam redacteur van is. De leerlingen zoeken in de bibliotheek of op internet informatie over wat een redacteur zoal doet.
•
De leerlingen en leerkracht bezoeken één van de voorstellingen Wat de ezel zag van Frank Adam en Rik Teunis.