UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
De keuze voor een investeringsproject in China. Een Case-study voor Agfa-Gevaert Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de bedrijfseconomie
Charlotte Van Doren onder leiding van Prof. Bruno Merlevede
Vertrouwelijkheidsclausule Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Charlotte Van Doren
Woord vooraf Vanuit mijn achtergrond als sinologe en mijn interesse voor het multinationale aspect van ondernemingen enerzijds, en aangezien China en haar economie meer dan ooit actueel zijn anderzijds, besloot ik voor mijn masterproef FDI in China nader te onderzoeken. Vooreerst wens ik mijn promotor, Bruno Merlevede, te bedanken om mij in het gehele proces van mijn masterproef bij te staan met raad en daad. Verder wil ik ook mijn oprechte dank uitdrukken aan de mensen van Agfa-Gevaert, Herman Cornelissen, Jozef Verdonck en Francis Delwiche, die tijd hebben vrijgemaakt voor een interview met mij. Zonder hen zou deze masterproef nooit kunnen zijn geweest wat ze nu is. Ten slotte mijn oprechte waardering voor iedereen die deze masterproef nagelezen heeft en voor hun raad en kritieken.
I
Inhoudsopgave Woord vooraf
I
Inhoudsopgave
II
Lijst van gebruikte afkortingen
III
Lijst van grafieken
IV
1. Inleiding
1
2. China, zijn economie en de rol van FDI
3
2.1 Het begin van China‟s weg naar een markteconomie in 1978
3
2.2 De toetreding van China tot de WTO
6
2.2.1 Economische gevolgen voor China en voor FDI 2.3 FDI in China: enkele cijfers
7 8
2.4 China‟s institutioneel kader met betrekking tot buitenlandse handel en FDI 10 3. Voordelen van investeren in China
11
3.1 Marktomvang
11
3.2 Lage lonen
13
3.3 Productcyclustheorie van internationalisatie
14
3.4 China Development Zones
15
4. Nadelen van investeren in China
16
4.1 Guanxi
16
4.2 Patentinbreuk
19
4.3 Corruptie
22
4.4 Concurrentie van Chinese en buitenlandse bedrijven
23
4.5 Een tekort aan geschoolde arbeid?
26
5. De Groep Agfa-Gevaert
27
5.1 Ontstaan en schets
27
5.2 Wat en waar?
28
5.3 DE EJV van Agfa-Gevaert en Shenzhen Brothers: wat dit ons vertelt over
29
investeren in China 5.4 Welke voor- en nadelen zijn van toepassing op Agfa-Gevaert?
30
5.5 Zijn Agfa-Gevaert‟s ondernemingen in China rendabel?
36
6. Conclusie 6.1 China‟s toekomst: zal China aantrekkelijk blijven voor buitenlandse
37 37
investeerders? 6.2 Waarom buitenlandse ondernemingen wel of niet moeten investeren in
38
China Bibliografie
V
II
Lijst van gebruikte afkortingen ASEAN
Association of SouthEast Asian Nations
AWIC
Agfa Wuxi Imaging Company
AWPP
Agfa Wuxi Printing Plate
BBP
Bruto Binnenlands Product
CCP
Chinese Communistische Partij
CDZ
China Development Zone
CPI
Corruption Perceptions Index
CJV
Contractual Joint-Venture
EU
Europese Unie
EJV
Equity Joint-Venture
FDI
Foreign Direct Investment
FIE
Foreign-Invested Enterprise
GVIO
Gross Value Industrial Output
HTID
High-Tech Industrial Development
IP
Intellectual Property
IPR
Intellectual Property Right
IPRI
Intellectual Property Right Index
JV
Joint-Venture
LSG
Leading Small Group
MRI
Magnetic Resonance Imaging
OECD
Organisation for Economic Co-operation and Development
RMB
Renminbi
SEZ
Speciale Economische Zone
SIPO
State Intellectual Property Office
SOE
State-Owned Enterprises
TAC
Tri-acetyl cellulose
TRIPS
Trade-Related aspects of Intellectual Property Rights
UN
United Nations
USTR
Office of the United States Trade Representative
VSA
Verenigde Staten van Amerika
WEI
World Education Indicators
WFOE
Wholly Foreign-Owned Enterprise
WIPO
World Intellectual Property Organisation
WND
Wuxi New District
WTO
World Trade Organisation III
Lijst van grafieken Figuur 1.1: aantal FDI-projecten in China per jaar
1
Figuur 1.2: totale waarde van de FDI-projecten in China per jaar
2
Figuur 2.1: evolutie van de waarde van China‟s import
5
Figuur 2.2: evolutie van de waarde van China‟s export
5
Figuur 2.3: evolutie van de jaarlijkse reële groei van China‟s BBP
6
Figuur 2.4: aandeel van de verschillende investeringsvormen per jaar
9
Figuur 2.5: procentueel aandeel van de FDI-projecten van EU-landen
10
Figuur 5.1: evolutie van analoge en digitale platen op de wereldmarkt
32
Figuur 5.2: Geschatte evolutie van de vraag naar analoge film in China
33
Figuur 5.3: Evolutie van de vraag naar analoge platen in China en Europa
33
IV
1. Inleiding Het mag geen wonder heten dat in deze alsmaar meer globaliserende en mundialiserende wereld FDI een belangrijk deel uitmaken van de internationale economie. De OECD definieert FDI als volgt: “Foreign direct investment (FDI) is the category of international investment that reflects the objective of a resident entity in one economy to obtain a lasting interest in an enterprise resident in another economy.” (OECD) Deze definitie impliceert dat enkel het verwerven van een significant aandeel in een buitenlands bedrijf gezien kan worden als FDI. In deze masterproef wordt echter ook het oprichten van een eigen dochteronderneming in het buitenland als een FDI beschouwd. Hoewel FDI een fenomeen is dat al zeer lang deel uitmaakt van de internationale handel, zien we de laatste decennia een exponentiële stijging van het aantal buitenlandse investeringen en worden ook steeds meer regio‟s hierin betrokken. Vooral Azië, met als grote speler de Volksrepubliek China1, kende de laatste twintig jaar een enorme stijging van het aantal internationale bedrijven dat er kwam investeren. Volgens cijfers van de Chinese regering zijn in 2009 in China 23.435 buitenlandse projecten opgezet, met een totale gerealiseerde waarde van ongeveer 91.8 miljard dollar. Figuur 1.1 biedt een overzicht van het aantal nieuwe FDI-projecten per jaar in China van 2000 tot 2009 en figuur 1.2 geeft de waarde ervan weer.
Fig. 1.1: aantal FDI-projecten in China per jaar 50000 40000 30000 20000 10000 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 Bron: www.fdi.gov.cn
1
Vanaf hier kortweg “China” genoemd.
1
Fig. 1.2: totale waarde van de FDI-projecten in China per jaar (in miljoen $) 120000 100000 80000 60000 40000 20000 0 2000200120022003200420052006200720082009 Bron: www.fdi.gov.cn
Hoewel na een exponentiële stijging in de jaren ervoor, het aantal projecten sinds 2005 is afgenomen en in 2009 bijna terug op het peil van 2000 zat, zien we dat de waarde ervan continu gestegen is, met uitzondering van een terugval in 2009, uiteraard te verklaren door de globale economische crisis. Niettegenstaande het feit dat FDI veel goeds doet voor het internationale economische klimaat, heeft het voor alle landen, zowel ontvangend als investerend, belangrijke voor- en nadelen. In deze masterproef zal ik proberen te verklaren op basis van welke aspecten een bedrijf een beslissing kan nemen met betrekking tot het al dan niet investeren in het buitenland. Enerzijds zal ik mij vooral focussen op FDI van EU-landen in China omdat China zoals gezegd steeds belangrijker wordt als gebied voor buitenlandse investeringen, anderzijds koppel ik aan mijn bespreking van FDI een casestudy over AgfaGevaert omdat naast arbeidsintensieve bedrijven ook bedrijven uit sectoren met hoge technologie alsmaar meer in landen buiten de EU en de VSA beginnen te investeren. Eerst zal ik aan de hand van een literatuurstudie een kort overzicht geven van de verschillende scharniermomenten in de evolutie van China‟s economie en het belang hiervan voor buitenlandse investeerders. In een tweede deel ga ik dieper in op de verschillende voordelen en moeilijkheden die buitenlandse investeerders mogelijk ondervinden bij het investeren in China. Mijn bronmateriaal hiervoor is tweeërlei. Enerzijds maak ik gebruik van wetenschappelijke literatuur en artikels, anderzijds heb ik informatie verzameld uit drie interviews in het voorjaar van 2010 met Francis Delwiche, VP Legal bij Agfa Graphics, Herman Cornelissen, Plant Manager van Agfa (Wuxi) Printing Plate Co., Ltd. China, en Jozef Verdonck, directeur Global Production Materials/Operations bij Agfa-Gevaert. Tevens had ik contact met Willy Van Abbenyen, hoofd van Product Marketing and Customer Operations bij Agfa Graphics aangaande film en platen. Het derde deel omvat een analyse van de FDI2
projecten van Agfa-Gevaert in China. De basis voor deze sectie zal hoofdzakelijk bestaan uit de afgenomen interviews.
2. China, zijn economie en de rol van FDI 2.1 Het begin van China‟s weg naar een markteconomie in 1978 Hoewel nu economisch zeer bloeiend, was China nog geen kwarteeuw geleden een zeer arm land, met een inkomen per bevolkingshoofd dat slechts 7% was van dat van de VSA, en slechts een 32e plaats bekleedde op de lijst van grootste exporteerders in de wereld (Story, 2003). De dood van Mao Zedong betekende op vele vlakken een grote verandering voor het land. De derde sessie van het 11e partijcongres van de CCP in december 1978 luidde voor China de verschuiving van een staatsgeleide naar een marktgedreven economie in, en hiermee het begin van de verandering. De economische hervormingen die ermee gepaard gingen, vormden een onderdeel van de door Deng Xiaoping geïmplementeerde “Vier Moderniseringen”, met name de modernisering van landbouw, industrie, wetenschap en defensie. Het doel ervan was in twintig jaar tijd, van 1980 tot 2000, China‟s GDP te verviervoudigen (Wei & Liu, 2001). De landbouwhervormingen waar in het begin zeer sterk de nadruk op gelegd werd, zorgden op hun beurt voor een hervorming van de industriële sector (Ambler, Witzel, Xi, 2009). In 1979 werd begonnen met de hervorming van de SOE‟s, o.m. door de uitbreiding van hun autonomie, en aan het begin van 1981 verschoof de focus van het uitbreiden van hun autonomie naar het implementeren van een systeem van “economische verantwoordelijkheid” waarbij autonomie op het vlak van dagdagelijkse leiding en economische stimulansen hand in hand gingen. Twee jaar later hadden reeds 80% van de SOE‟s dit systeem geïmplementeerd (Ambler et al., 2009). Het jaar 1979 kan tevens gezien worden als het begin van China‟s opendeurpolitiek en haar streven naar buitenlandse handel en het aantrekken van FDI, aangezien in dit jaar de wet op joint ventures tussen buitenlandse en Chinese ondernemingen (“Law on SinoForeign Joint Ventures”) werd uitgevaardigd (Xie & Dutt, 1993). De sterke groei van zowel handel als FDI heeft gezorgd voor een snelle industrialisatie en modernisering in en van China (Wei & Liu, 2001). Een andere belangrijke maatregel in het aantrekken van FDI was de creatie van vier SEZ‟s in Shenzhen, Zuhai, Shantou en Xiamen. Deze kregen de toestemming om speciale en flexibele beleidsmaatregelen uit te vaardigen met betrekking tot buitenlandse handel en 3
investeringen en verkregen een hoge graad van autonomie (Wong, 1987). Aangezien het oprichten van deze zones een zeer succesvolle onderneming was gebleken, werden de SEZ‟s Zuhai, Shantou en Xiamen in 1984 enorm vergroot (Wei & Liu, 2001) en werden veertien kuststeden aangeduid als „coastal open cities‟, in grote mate vergelijkbaar met de SEZ‟s (Pecht, 1999). De aantrekkelijkheid van deze steden, o.m. door de goede infrastructuur ervan en door de nabijheid van markten, uitte zich in het feit dat aan het einde van 1990 reeds meer dan 2000 buitenlandse ondernemingen zich in één van deze veertien steden hadden gevestigd. In 1992 kregen nog meer steden, waaronder Shanghai, deze status (Ambler et al., 2009). Het jaar 1984 kenmerkte het begin van een nieuwe fase in de economische hervormingen, met het invoeren van twee belangrijke maatregelen. De eerste was het „two-tier plan/market system‟, een overgangsmechanisme waarin planeconomie en markteconomie gezamenlijk bestonden. In de praktijk kregen de staatsbedrijven output targets en inputquota‟s. Dit deel van hun productie moesten ze verkopen aan vooraf door de regering vastgelegde prijzen. Voor alle input, output en productie boven deze targets en quota‟s moesten de bedrijven een beroep doen op vrije markt (Byrd, 1987). Een tweede maatregel was het „contract responsibility system‟, waarbij het bedrijf een contract tekende met zijn superviserende orgaan (lokaal of centraal) over de productie- en winstquota‟s die de onderneming moest halen. In essentie was het de bedoeling hiermee zowel meer verantwoordelijkheid als meer stimulansen te geven aan de staatsondernemingen. Het systeem bestond enige tijd, al werd het nooit echt een groot succes (Koo, 1990). Ook voor de ontwikkeling en groei van niet-staatsbedrijven vormde 1984 een keerpunt, aangezien het voor deze private bedrijven in de steden vanaf dan toegestaan was meer dan acht mensen te werk te stellen (Ambler et al., 2009). In 1990 werd de eerste aandelenbeurs van China opgericht, de Shanghai Stock Exchange (Avery, Zhu, Cai, 2009), en in 1992 werd op het 14e nationale congres van de CCP het ontwikkelen en oprichten van een socialistische markteconomie aangenomen als belangrijkste doel in de economische hervormingen (Ambler et al., 2009). Hoewel de Aziatische financiële crisis in 1997 ook voor China niet zonder gevolgen bleef – China kreeg te kampen met een vertraging in zijn groei, een terugval in zijn inwaartse FDI en een afname van zijn export – groeide tussen 1978 en 2000 China‟s handel bijna vijf keer zo snel als de wereldhandel. De FIE‟s zijn hieraan voor een groot deel schatplichtig; hun aandeel in de export van China steeg in de periode 1980 tot 2000 van 1% naar maar liefst 45% (Story, 2003). Momenteel wordt meer dan de helft van China‟s exportgoederen geproduceerd door buitenlandse bedrijven (“EU-China trade in facts and 4
figures”, 2009). Figuur 2.1 en 2.2 geven een overzicht van respectievelijk de evolutie van China‟s import en de evolutie van China‟s export van 1990 tot 2008. In 2007 was China het tweede grootste exportland ter wereld, na Duitsland, of na de EU, indien intra-EU-handel niet meegerekend wordt. Figuur 2.3 geeft de evolutie van de reële groei van China‟s BBP van 1980 tot 2009 weer. Sinds 2004 is de import van Chinese goederen in China jaarlijks met ongeveer 16.5% gegroeid. Hoewel deze importen in 2009 omwille van de economische crisis een terugval van 13% kende, bedroeg het totale bedrag aan uit China in Europa geïmporteerde goederen nog steeds 215 miljard euro (“EU-China trade in facts and figures”, 2009). Het is meer dan duidelijk dat China in de laatste 30 jaar met een ongelooflijke snelheid gegroeid is en dat het een economische transformatie heeft ondergaan die Westerse landen bijna 200 jaar heeft gekost (Ambler et al., 2009).
Fig 2.1: evolutie van de waarde van China's import (in 100 miljoen $) 16000 12000 8000
4000 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
0
Bron: www.fdi.gov.cn
16000
Fig. 2.2: evolutie van de waarde van China's export (in 100 miljoen $)
12000 8000 4000
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
0
Bron: www.fdi.gov.cn
5
Fig. 2.3: evolutie van de jaarlijkse reële groei van China's BBP 16,0% 14,0% 12,0% 10,0% 8,0% 6,0% 4,0% 2,0% 0,0% 198019821984198619881990199219941996199820002002200420062008 Bron: www.stats.gov.cn
2.2 De toetreding van China tot de WTO In de jaren voor China‟s toetreding tot de WTO kende het land een slecht economisch klimaat. De staatssector was reeds sterk verzwakt, wat zich onder meer uitte in een daling van haar tewerkstelling van 76.2% van de totale tewerkstelling in China in 1980 naar 31.9% in 2001 en het dalen van haar aandeel in de waarde van China‟s Gross Value Industrial Output (GVIO) in diezelfde periode met meer dan de helft. Meer algemeen zat de gehele industriële sector in China in moeilijkheden, omwille van vier samenhangende hoofdredenen. Ten eerste kende de sector een lage concentratie, m.a.w. weinig bedrijven groeiden uit tot een groter bedrijf. Ten tweede kende de sector niet alleen (te) kleine maar ook te veel bedrijven, wat leidde tot het derde probleem: veel bedrijven binnen de sector kampten met overcapaciteit, ze produceerden m.a.w. niet op volle sterkte, wegens een gebrek aan vraag. Een vierde groot probleem was dat er op de meeste plaatsen op lokaal vlak een hoge graad van protectionisme was, waardoor inefficiënte bedrijven in stand werden gehouden door het beperken van handel door niet-lokale bedrijven in de lokale markt (Bao, Lin, Zhao, 2006). Hiernaast vertraagde in de tweede helft van de jaren ‟80 de groei van de buitenlandse handel, voornamelijk veroorzaakt door een daling van de regionale BBP-groei in Oost-Azië. Omdat Oost-Azië een groot aandeel had in China‟s export, droeg deze dalende BBP-groei bij tot een negatieve groei van China‟s export aan het eind van de jaren ‟90. Ondanks de invloed van deze negatieve economische factor, had China tegen het jaar 2000 de negende plaats ingenomen bij de grootste exportlanden van de wereld (Chu & Wong, 2007). Verder werden in de periode 1995-2001 de Chinese staatsbedrijven gekenmerkt door opvallend veel consolidaties, wat leidde tot een daling van het aantal staatsbedrijven maar 6
een stijging in hun totale tewerkstelling (Bao et al., 2006). 2.2.1 Economische gevolgen voor China en voor FDI China werd officieel lid van de WTO op 11 december 2001 (website WTO). Dit lidmaatschap vormde het einde van de zogenaamde “opendeurpolitiek” die de Chinese regering 20 jaar gevoerd had. Om toe te mogen treden tot de WTO moest China echt zijn deuren openzetten voor internationale handel. WTO-lidmaatschap vormde het begin van een hervorming die noodzakelijk was voor de modernisering van de Chinese economie. Zowel voor China zelf als voor de rest van de WTO-landen had de toetreding van China tot de WTO een aantal gevolgen. Voor China zelf zorgde dit er in de eerste plaats voor dat de export verhoogde doordat Chinese bedrijven nu toegang kregen tot zeer veel nieuwe markten, en dat China meer buitenlands kapitaal aantrok. De export verhoogde in 2002 met 21.6% tegenover een verhoging van 6.8 % in 2001, en de import bedroeg 20.5% tegenover 8.22% in 2001 en bleef hierna systematisch groeien (Databank van FDI-statistieken van de Chinese overheid). De groei van FDI bedroeg in 2002 17.33%, de grootste groei sinds 1995, waarmee China de VSA voorbijstak als grootste ontvanger van FDI (in absolute cijfers) (Bao et al., 2006). Een tweede gevolg was de enorme groei van de industriële bedrijfstakken die gebruik maken van hoge technologie. Onder andere de steenkool-, machinebouw- en automobielsector kenden in 2002 een stijging van meer dan 10% tegenover 2001. Binnen de industriële sector werd eveneens aan clustervorming gedaan, wat de macro-economische groei ten goede kwam (Bao et al., 2006). Ten derde creëerde het WTO-lidmaatschap en de bijbehorende internationalisering een nieuwe groeiomgeving voor China‟s private bedrijven, aangezien deze bedrijven door de opheffing van toegangsbarrières nu dezelfde kansen kreeg als bedrijven die vroeger profiteerden van een staatsmonopolie (Bao et al., 2006). Voorts heeft de openstelling ook een grote invloed gehad op staatsbedrijven, die zo met buitenlands kapitaal geherstructureerd konden worden. Hiervoor vaardigde de regering de regeling “Utilizing Foreign Capital to Restructure State-Owned Enterprises” uit, dewelke een investering in, overname van of merger met Chinese staatsbedrijven door middel van buitenlandse kapitaal toestond (Bao et al., 2006). Ten vijfde zorgde China‟s toetreding tot de WTO ervoor dat China het grote middelpunt van de Aziatische en Pacifische economieën werd. Ten slotte – wat China zelf misschien wel het belangrijkste vindt – betekende enerzijds de toetreding een erkenning van 7
China als economisch belangrijke macht door de overige landen, en zorgde het er anderzijds voor dat China nu ook zijn zeg kon doen in het opstellen van de reglementeringen in verband met de wereldhandel (Story, 2003). Ook voor buitenlandse bedrijven die geïnteresseerd waren om te investeren in China, had China‟s toetreding en bijhorende aanvaarding van WTO-clausules uiteraard enkele belangrijke gevolgen, die als gezamenlijk resultaat hadden dat het voor buitenlandse bedrijven veel gemakkelijker werd om te investeren in China. Het eerste en misschien belangrijkste gevolg is het opgeven van staatscontrole voor toegang tot sommige bedrijfstakken. Sommige industrieën werden in één keer geheel opengezet, in andere, voornamelijk de industriële sectoren, werden de toetredingsbarrières stap voor stap geëlimineerd. Aangezien de dienstensector vóór de openstelling het meest gesloten was, had ze in deze sector het grootste effect (Bao et al., 2006). Ten tweede vaardigde het Nationale Volkscongres, het Chinese parlement, als gevolg van China‟s toetreding in 2002 een reeks nieuwe wetten en regulaties uit, onder meer de “Regulations Guiding the Direction of Foreign Investment and the Catalogue for the Guidance of Foreign Invested Industries” – waarin o.m. werd bepaald of buitenlandse investeringen in een bepaalde sector aangemoedigd, beperkt of verboden werden – (Ambler et al., 2009), “Enterprise Law on China-Foreign Joint Investment”, de “Foreign Enterprise Law” en de “Patent Law”. Op juridisch vlak vaardigde China ook een bepaling in verband met dumpingpraktijken uit, en in 2002 werden effectief meer rechtszaken in verband met dumping gevoerd dan in de jaren ervoor (Shi, 2008). In 2003 werden de “Rules on the Establishment of Investment Companies by Foreign Investors” uitgevaardigd (Gu, 2006). In lijn met de bepalingen van de WTO moest China ook zijn importtarieven drastisch aanpassen. Gemiddeld werden ze verlaagd met 35% (Bao et al., 2006). 2.3: FDI in China: enkele cijfers Wat betreft de juridische investeringsvormen waarmee buitenlandse bedrijven investeren in China, zijn er drie belangrijke vormen, met daarnaast een kleine restgroep. Naast de WFOE‟s – buitenlandse bedrijven die niet samenwerken met een Chinees bedrijf – zijn er nog de twee vormen van joint ventures, namelijk EVJ‟s en CVJ‟s. Het belangrijkste verschil tussen deze twee ligt in het feit dat een CVJ een loutere samenwerking inhoudt, terwijl in een EVJ zowel het buitenlandse bedrijf als de Chinese partner aandelen heeft (Wei & Balasubramanyam, 2004). In het begin van China‟s openstelling moesten buitenlandse bedrijven verplicht investeren onder de vorm van een joint venture (Amber et al., 2009), en 8
was de EVJ de meest gebruikte. Pas in 1986 werden investeringen onder de vorm van een WFOE toegestaan (Story, 2003). Vanaf de toetreding van China tot de WTO komt er een enorme kentering en wordt er alsmaar meer gebruikt gemaakt van de WFOE (Brahm, 2002) hoewel in het kader van bijvoorbeeld guanxi, de Chinese vorm van netwerken – zoals later besproken zal worden –, een EVJ of CVJ meestal meer voordeel biedt. Want hoewel het oprichten van een EVJ of CVJ ook risico‟s inhoudt – men weet bijvoorbeeld nooit met zekerheid of men zijn partner kan vertrouwen – loopt bij het oprichten van een WFOE een onderneming immers het risico een op zichzelf staand “eiland” te worden, waardoor het er niet of slechts moeizaam in slaagt te verkopen of contracten af te sluiten (Story, 2003). Figuur 2.4 geeft het procentuele aandeel van elke investeringsvorm in de nieuwe investeringen per jaar tussen 2002 en 2009 weer. Hierbij dient opgemerkt dat 2005 uit de grafiek is weggelaten, omdat de gegevens hiervan onbetrouwbaar zijn.
Fig. 2.4: aandeel van de verschillende investeringsvormen per jaar 100,00% 80,00% 60,00%
WOE
40,00% 20,00%
CJV
0,00%
EJV
2002 2003 2004 2006 2007 2008 2009 Bron: www.fdi.gov.cn
Het leeuwendeel van de investeringen in China is afkomstig uit andere delen van Azië, met een zeer prominente plaats voor Hong Kong, waar vele Chinezen wonen en dat zeer nauw verbonden is met het Chinese vasteland. Op basis van gerealiseerde FDI-waarde waren de drie grootste investeerders in China in 2008 Hong Kong – dat hiervan bijna 40% voor zijn rekening neemt – , de Maagdeneilanden en Singapore. Wanneer we echter afgaan op het aantal FDI-projecten zijn dit Hong Kong – dat instaat voor meer dan 45% van de FDIprojecten –, Taiwan en Zuid-Korea (Databank van FDI-statistieken van de Chinese overheid). De FDI-projecten van de EU waren in 2008 goed voor 6.7% van het totaal aantal projecten en 4.61% van de totale gerealiseerde waarde. Fig. 2.5 illustreert de evolutie van het procentuele aandeel van FDI-projecten van EU-landen van 2002 tot 2008, in vergelijking met zowel het totale aantal projecten als met de totale gerealiseerde FDI-waarde. 9
Fig. 2.5: procentueel aandeel van de FDI-projecten van EUlanden 12,00% 10,00% 8,00% 6,00% 4,00% 2,00% 0,00%
% totaal aantal projecten
% totale waarde projecten Bron: www.fdi.gov.cn
België alleen was in 2008 goed voor 470 FDI-projecten, 1.11% van het totaal (Databank van FDI-statistieken van de Chinese overheid), en bekleedt hiermee de negende plaats binnen de
EU-landen wat betreft investeringen in China (Hsiao, 2009). Meer dan 95% van de FDI bevindt zich in de secundaire en tertiaire sector. In 2009 was China volgens de Foreign Direct Investment Index van het consultancybureau A.T. Kearney voor het achtste opeenvolgende jaar de grootste bestemming van FDI en afgaande op de cijfers voor de eerste helft van 2010 zet deze trend zich voort. Van januari tot juni 2010 heeft de Chinese regering de oprichting van 12.400 buitenlandse bedrijven in China goedgekeurd, een stijging van 18.8% tegenover dezelfde periode in 2009 (“Foreign direct investment in China increases 19.6% in H1”, 2010). FDI is voor het gastland zowel op lange als op korte termijn economisch voordelig. De voordelen van FDI voor China zijn legio: het verhoogt het totale investeringsgedrag met geld dat bovendien minder volatiel is dan bijvoorbeeld leningen en dus het financiële risico van China naar beneden brengt, het brengt kennis betreffende technologie en management over van Westerse naar Chinese bedrijven, het verhoogt arbeidskwantiteit en (mogelijk) -kwaliteit en het geeft een grote impuls aan de economische groei, doordat het de internationale handel verhoogt (Liang, 2004). 2.4 China‟s institutioneel kader met betrekking tot buitenlandse handel en FDI Onder invloed van de exponentiële stijging van het aantal buitenlandse investeringen en vooral van de toetreding van China tot de WTO, ontstond de noodzaak om het in grote mate geleide handelsregime van China om te vormen tot een systeem van relevantere, transparantere en duidelijkere wetten op FDI en buitenlandse handel. Dit was niet alleen 10
voordelig voor China‟s handelspartners, ook China kon een meer open wettelijk handelskader gunstig aanwenden, namelijk als bescherming in de open buitenlandse markten en om China‟s importgevoelige sectoren te beschermen tegen buitenlandse invoerders (Zeng, 2007). Hiermee gepaard gaand werd in 2003 China‟s institutionele economische kader omgevormd. Het probleem met deze nieuwe handelswetten is echter dat de instituties die ze moeten implementeren nog steeds zwak blijven. De kloof die hierdoor ontstaat tussen wet en uitvoerende instituties kan China‟s economische ontwikkeling tegenhouden. Algemeen kunnen we zeggen dat de verandering die China‟s beleid op het vlak van buitenlandse handel heeft ondergaan vier kenmerken kent, met name decentralisatie – de lokale autoriteiten hebben alsmaar meer zeggenschap in het bepalen van de (handels)wetten – , globalisering, pluralisering en professionalisering (Lampton, 2001). Deze veranderingen hebben een gunstig effect gehad op zowel China‟s sociale en wettelijke systemen als op de internationale gemeenschap en China‟s relaties hiermee (Zeng, 2007). Na de hervormingen in 2003 zijn de belangrijkste instituten op vlak van economie en (buitenlandse) handel het „Ministry of Commerce‟ (MOFCOM), het „Department of WTO Affairs‟, het „Department of International Trade and Economic Affairs‟ , de „State Economic and Trade Commission‟ (SETC) en de „Central Financial and Economic Affairs LSG‟ geworden. Deze laatste staat in voor het maken, implementeren en coördineren van China‟s economisch beleid. Ook het SETC houdt zich bezig met het opstellen van het economisch beleid (Zeng, 2007).
3. Voordelen van investeren in China Het volgende deel vormt een bespreking van de meest voorkomende redenen waarom buitenlandse ondernemingen in China zouden willen investeren. Achtereenvolgens worden marktomvang, lage lonen, de productcyclustheorie van internationalisatie en de China Development Zones besproken. 3.1 Marktomvang China heeft zonder twijfel de grootste en aantrekkelijkste markt ter wereld voor buitenlandse investeerders. Momenteel staat China‟s bevolkingsteller op ongeveer 1.300.000 miljard mensen, en verwacht wordt dat dit tegen 2050 zal aangroeien tot bijna anderhalf miljard bron (“One in four Chinese „aged above 65 by 2050‟ ”, 2010). Daarenboven wordt 11
niet alleen China zelf rijker van FDI, maar ook de bevolking profiteert hiervan, wat de consumptie doet stijgen. Veel Westerse bedrijven bevinden zich in hun land van herkomst in een positie waarin ze door de verzadiging van de markt onmogelijk nog (sterk) kunnen groeien en uitwijken naar de rest van Europa biedt geen oplossing, aangezien de bedrijven daar in dezelfde positie verkeren. Het logische gevolg hiervan is dat Westerse bedrijven hun pijlen richten op nog niet volledig geëxploiteerde markten met veel groeipotentieel (Madura & Fox, 2007). Hoewel vele landen in Afrika, Azië en Latijns-Amerika aan deze voorwaarden voldoen, heeft China tegenover vele andere landen een aantal voordelen. Vooreerst is China, net zoals een deel van Azië, maar in tegenstelling tot de meeste Afrikaanse landen, reeds meer onder de invloed van verwestersing, waardoor de vraag naar “Westerse” producten, zoals elektronica, er veel groter is. Verder liggen, wederom net zoals in sommige andere Aziatische landen, de lonen er tegenover Afrikaanse landen en tegenover bijvoorbeeld Vietnam, een stuk hoger. Bijgevolg is de koopkracht er dus groter, wat uiteraard de consumptie ten goede komt. In 2005 moest 36.3% van de Chinese bevolking rondkomen met minder dan 2$ per dag, waar dit in de landen van Sub-Sahara-Afrika gemiddeld 72,9% was en in Vietnam 48,4% (in 2006) (Wereldbank). Hoewel er reeds veel internationale bedrijven aanwezig zijn, kan de markt in China nog enorm groeien. Internationale bedrijven zijn nu hoofdzakelijk aanwezig in grote steden als Beijing, Shanghai en Shenzhen, en in mindere mate in de gordel rond deze steden, maar het Chinese platteland is nog volledig onverkend. De grote Chinese steden herbergen echter maar een beperkt gedeelte van de totale Chinese bevolking; derhalve zullen deze (meer) afgelegen regio‟s zullen binnenkort ongetwijfeld markt- en investeringsgebied worden (interview H. Cornelissen), enerzijds omdat de consumenten in de grote Chinese steden al dermate gewend zijn aan buitenlandse merken dat de distributie, verkoop en promotie van producten er zeer gelijklopend is met deze van de consumentenmarkten in het Westen, en anderzijds vanwege de groeiende rijkdom in de kleinere Chinese steden (“Chinese regionale steden volgende groeimarkt”, 2010). Het voordeel dat China daarnaast heeft als markt tegenover een aantal andere Aziatische landen, waaronder Japan, is de grote openheid van haar economie sinds 1978 (Wei & Liu, 2001). Bovendien moeten we ook wijzen op de gunstige effecten van een grote markt met betrekking tot schaal- en leereffecten (Madura & Fox, 2007).
12
3.2 Lage lonen In een land dat bijna een kwart van de wereldbevolking uitmaakt, is er niet alleen een gigantische consumentenmarkt maar eveneens een zeer grote arbeidsmarkt, die omwille van het feit dat de lonen er een stuk lager liggen dat in de Westerse wereld, een grote aantrekkingskracht heeft voor Westerse bedrijven. Hoewel Westerse bedrijven moeten investeren in opleiding van hun Chinese arbeiders en 20-50% meer loon betalen dan hun lokale tegenhangers (Story, 2003), blijven zelfs dan de lonen in China een stuk lager liggen dan in het land van oorsprong van de buitenlandse investeerders. Het hogere loon dat buitenlandse ondernemingen betalen heeft o.m. een daling van het personeelsverloop – wat in alle bedrijven in China, buitenlands of lokaal, een probleem is – tot gevolg doch kan niet verhinderen dat elke 2 à 3 jaar 20 à 30% van de werkkrachten in buitenlandse bedrijven vertrekken om een nieuwe job te zoeken, op zoek naar hoger loon, erkenning, meer opleiding of een mooier vooruitzicht wat betreft carrièreplanning (interview H. Cornelissen). Waarschijnlijk zullen de lonen van sommige zich ontwikkelende landen zoals China nog een tijd lager blijven dan die van de ontwikkelde landen, maar het verschil zal kleiner worden, wat voor FDI in China twee belangrijke gevolgen zal hebben. Ten eerste zal het een verschuiving van industriële activiteit van arbeidsintensieve naar kapitaal- en technologie-intensieve processen tot gevolg hebben (Garnaut & Song, 2007). Ten tweede is het niet onwaarschijnlijk dat het verkleinen van de loonkloof tussen zich ontwikkelende en ontwikkelde landen de groei van offshoring in China negatief zal beïnvloeden (Enderwick, 2007). Stijgende productiefactorkosten en het duurder worden van de arbeid in China tegenover arbeid in andere regio‟s van Azië en de wereld zullen mogelijkerwijs een vertraging van de Chinese economische groei tot gevolg hebben (Malkiel & Taylor, 2008). Ten slotte zal deze loonstijging de verschuiving van de Chinese economie van exportgeoriënteerd naar consument-georiënteerd versterken, wat voor de gehele Chinese maatschappij positieve gevolgen zal hebben (Malkiel & Taylor, 2008). Reeds nu is een wegtrekken van export- en assemblagebedrijven uit China om zich te vestigen in Thailand en Vietnam, waar de lonen nog lager liggen, merkbaar (“Vietnam Begins to Lure Business Away from China”, 2010). Bovendien trekt de Chinese regering regelmatig de wettelijke minimumlonen omhoog, in een poging de Chinese levensstandaard omhoog te krijgen, zoals de regering onlangs nog 13
aankondigde (Klok, 2010). In de beschouwing van loonkost als mogelijke stimulans voor FDI mogen we nooit uit het oog verliezen dat loonkosten slechts een deel van de operationele kosten vormen, waarvan de omvang voornamelijk afhankelijk is van de sector waarin het bedrijf operationeel is. Niettemin kan de lagere loonkost voor sommige (vooral arbeidsintensieve) bedrijven een belangrijke rol spelen in de beslissing waar te investeren (Story, 2003). Een zeer groot probleem waarmee de hele Chinese economie kampt en waar de regering haar uiterste best voor doet om het te veranderen, is de leegloop van de randgebieden naar de steden. Deels zien we de laatste jaren een natuurlijke vertraging van het aantal mensen dat de agriculturele sector verlaat om te gaan werken in de stad, en deels probeert de regering dit aan te moedigen door o.a. investeringen, het uitreiken van subsidies aan bedrijven om de lonen op te kunnen trekken en het gelijk maken van de levensomstandigheden en mogelijkheden in de randgebieden en de grote steden (website Rural Poverty Portal). 3.3 Productcyclustheorie van internationalisatie Deze theorie, die vooral voor technologische bedrijven die willen investeren in of exporteren naar het buitenland van belang kan zijn, is een aanpassing en aanvulling van de productcyclustheorie zoals deze in 1966 door Raymond Vernon ontwikkeld werd. Vernon wou met deze theorie, die de levenscyclus van een product opsplitst in vier fases, voornamelijk verklaren waarom bedrijven in ontwikkelde markten moeten blijven innoveren om competitief te blijven (Borghoff, 2005.) De productcyclustheorie van internationalisatie daarentegen stelt dat eens een product in de ontwikkelde wereld zijn competitiviteit verliest, bijvoorbeeld onder invloed van nieuwe innovaties, dit product nog steeds aantrekkelijk kan zijn in de minder ontwikkelde landen. Dit geldt met name voor technologische producten, aangezien de ontwikkeling van de technologie in zich ontwikkelende landen een paar decennia achterloopt op die van de ontwikkelde landen. Eens het product ook in deze landen zijn competitiviteit verliest, kan het nog verkocht worden in nog minder ontwikkelde landen tot een bedrijf zijn product in alle regio‟s van de wereld verkocht heeft. Hoewel deze theorie nog steeds een zekere geldigheid heeft en vele bedrijven al dan niet bewust deze theorie volgen, is er – zeker gezien de economische evolutie van de laatste decennia – een belangrijke kanttekening te plaatsen bij deze theorie. Door de stijgende lonen en betere educatiemogelijkheden is er vanuit de tweede en derde wereld steeds meer vraag naar producten die meer aansluiten bij de kwaliteit en karakteristieken van de producten die in de 14
ontwikkelde landen verkocht worden. Dit zorgt ervoor dat de commerciële levenscyclus van producten verkort wordt (Sanchez & Heene, 2004). Relevanter in deze economische tijden is een andere interpretatie van de internationale productcyclustheorie die stelt dat wanneer een bedrijf een product heeft binnengebracht op een buitenlandse markt, dit bedrijf verplicht zal zijn het product ook in deze markt te gaan produceren wil het zijn competitiviteit behouden (Madura & Fox, 2007). 3.4 China Development Zones Om buitenlandse investeringen in China te stimuleren, besloot de Chinese regering in 1984, deels aangemoedigd door haar goede ervaring met SEZ‟s, “economic and technological development zones” op te richten. Later kwamen hier nog de “free trade zones” bij en – voornamelijk voor het aantrekken van hoogtechnologische buitenlandse bedrijven – de “High-Tech Industrial Development Zones” (Waugh, 2000). Zo werd o.m. in november 1992 in Wuxi, een stad met 4.5 miljoen inwoners in de oostelijke provincie Jiangsu, de “Wuxi High-Tech Industrial Development Zone” opgericht, later omgedoopt tot “Wuxi New District”. Hoewel de reguleringen en het beleid voor alle HTID-zones over het algemeen dezelfde zijn, zal ik hier nu steeds spreken over WND, aangezien Agfa-Gevaert hier productiebedrijven heeft, “Agfa (Wuxi) Printing Plate Co., Ltd.” en “Agfa Wuxi Imaging Company”. WND is 220 vierkante kilometer groot (ongeveer 5% van de totale oppervlakte van Wuxi), heeft ongeveer 275.000 inwoners (ongeveer 8% van het totaal aantal inwoners van Wuxi) en telt naast bedrijven ook o.m. scholen en een vliegveld (website Wuxi New District). In 2007 was het BBP van WND 60 miljard RMB – dit is ongeveer 8.8 miljard dollar en eind 2007 was de waarde van FDI er gestegen tot meer dan 10 miljard dollar. Eind 2008 waren er in WND ongeveer 1200 bedrijven geregistreerd, waaronder grote investeerders als Sony, Volvo en Kodak (website Wuxi New District). Op basis van recente cijfers blijkt dat de gehele economie in de eerste maanden van 2010 in WND relatief stabiel bleef o.m. op het vlak van innovatie en wordt verwacht dat zijn BBP voor het eerste kwartaal zal stijgen met 10% tegenover vorig jaar (website Wuxi New District). In ongeveer 15 jaar heeft WND zich ontwikkeld tot een hoogtechnologische en internationaal gerichte industriële cluster en één van de grootste industrieparken van China. Dit uit zich ook in het feit dat een aantal grote internationale spelers op het vlak van technologie in WND een R&D-centrum gevestigd hebben (website Wuxi New District). Naast het feit dat WND veel goede leveranciers en veel geschoolde arbeid te bieden 15
heeft, worden bedrijven ook aangetrokken door de speciale beleidsmaatregelen voor hoogtechnologische buitenlandse bedrijven die hier investeren. Zo betalen zij geen importtaksen op machines en ondersteunende technologieën voor eigen gebruik, op import van technologische onderdelen die niet in China geproduceerd kunnen worden en op geavanceerde technologieën. In bepaalde gevallen kan ook de aankoop van Chinese machines afgetrokken worden van de bedrijfsbelasting en kan ook de kost van hulp aan scholen of universiteiten op het vlak van wetenschap of onderzoek worden afgetrokken van hun belastbaar inkomen (website Wuxi New District). De voordelen die het WND zelf haalt uit de aanwezigheid van hoogtechnologische bedrijven zijn, behalve de stijging van FDI en daaruit volgende stijging van BBP, de verbetering van het niveau van productiebekwaamheid, de stijging van werkgelegenheid en de instroom van cash. Ook zeer belangrijk voor zowel de HTID-zones als de Chinese regering is het streven naar verticale integratie en het streven naar geïntegreerde bedrijven die niet enkel hun productie- en R&D-centra maar ook hun verkoopsafdelingen en hoofdkwartieren vestigen in China (interview H. Cornelissen).
4. Nadelen van investeren in China In het deel dat nu volgt zullen enkele aspecten worden aangehaald die investeren in China bemoeilijken en aldus mogelijk kunnen leiden tot de beslissing om niet te investeren. Het zijn guanxi, patentinbreuk, corruptie, concurrentie en de mogelijkheid van een tekort aan geschoolde arbeid. 4.1 Guanxi Vele opkomende economieën, vooral Aziatische, zijn eerder relatiegebaseerd dan marktgebaseerd (Enderwick, 2007). In China uit dit zich in het bestaan van de zogenaamde guanxi. Guanxi, letterlijk „relatie‟, vormt doorheen heel de Chinese geschiedenis de belangrijkste bron van netwerken, zowel op persoonlijk als op bedrijfsvlak. Het concept heeft zijn wortels in de Chinese filosofieën, meer bepaald in het Confucianisme en de eraan verbonden “vijf belangrijkste relaties”2 (Yao, 2000) en kan het
2
De « vijf belangrijkste relaties » zijn deze tussen vader en zoon, tussen koning en onderdaan, tussen man en vrouw, tussen oudere broer en jongere broer en tussen twee vrienden.
16
best worden omschreven als het opbouwen van een langetermijnrelatie tussen twee individuen die een vorm van „sociaal kapitaal‟ vormt. Het extreem grote belang van guanxi wordt weerspiegeld in het feit dat guanxi soms wel eens omschreven wordt als een „tweede munt‟ en dat de afspraken die binnen guanxi-netwerken worden gemaakt, over het algemeen even geldig zijn als geschreven contracten (Ambler et al., 2009). Historisch gezien wordt guanxi opgebouwd wanneer de ene partij iets voor de andere doet zonder hiervoor iets in ruil te verwachten (Standifird & Marshall, 2000). Oorspronkelijk kon dit „iets‟ zowel materieel (giften, geschenken, diners,..) als immaterieel zijn, maar de laatste jaren neemt het belang van het materiële af en wordt in het kader van corruptie tegen bepaalde vormen van materiële guanxi (o.m. steekpenningen) streng opgetreden (Dunfee & Warren, 2001); de lijn tussen guanxi en omkoping is (immers) dun (Douw & Chan, 2006). Immateriële vormen van guanxi daarentegen worden steeds belangrijker; zo is het mogelijk voor buitenlandse bedrijven om de relaties met hun leveranciers te verbeteren door hen te betrekken bij bijvoorbeeld bedrijfsbezoeken of presentaties, omdat dit hen bekendheid verschaft, waaraan ze zeer veel waarde hechten (interview H. Cornelissen). Voor Westerse bedrijven is guanxi in zijn zuiverste vorm minder belangrijk, maar zijn goede relaties met de overheid, leveranciers, ambtenaren e.d. onontbeerlijk, o.m. omdat dit ervoor zorgt dat in de ingewikkelde Chinese bureaucratie vele procedures ingekort kunnen worden (Chatterjee, Pearson, Nie, 2006). Vele Westerse bedrijven zullen dan ook omwille van het belang van de waarde van lokale kennis en lokale contacten en guanxi, geneigd zijn om als investeringsvorm in China ofwel een joint venture met een Chinese partner te kiezen ofwel Chinese dealers aan te trekken om hun producten verkopen op de lokale markt, aangezien het opbouwen van een eigen distributiesysteem zowel duur als tijdsrovend is (Enderwick, 2007). De redenen waarom het hebben van goede guanxi zo noodzakelijk is voor buitenlandse investeerders, zijn legio. Zoals reeds aangehaald is het van groot belang voor het onderhouden van belangrijke contacten met investeerders, klanten, de overheid e.a. Voorts blijft guanxi ook in de 21e eeuw een belangrijk kanaal voor communicatie en in een omgeving die zo dynamisch is en zo snel verandert als China is snelle toegang tot o.a. juridische en wettelijke informatie een groot voordeel. Ook kunnen sommige vormen van guanxi voor buitenlandse bedrijven zorgen voor een beter begrip van de sociale omgeving (Douw & Chan, 2006) Buitenlandse bedrijven die willen investeren in China hebben de keuze tussen twee strategieën. De defensieve strategie, die er in hoofdzaak uit bestaat de afhankelijkheid van de lokale markten te beperken, is in een opkomende economie alles behalve wenselijk. De 17
offensieve strategie maakt gebruik van guanxi en zorgt ervoor dat door het opbouwen van netwerken en het opbouwen van leveranciersrelaties, buitenlandse investeerders sterker kunnen staan in de competitie met hun Chinese concurrenten. Bovendien worden ze hierdoor alsmaar meer beschouwd als „lokaal‟ wat leidt tot lagere kosten en een grote aanvaarding door de lokale bevolking, beide grote voordelen voor het winstgevend maken van een bedrijf (Enderwick, 2007). Het aantrekken van een lokale partner kan bovendien een cognitieve en culturele brug slaan tussen het buitenlands bedrijf en het gastland (Enderwick, 2007) en kan door de sterke politieke banden van de partner het politieke risico minimaliseren (Brink, 2004). Twee grote vaststellingen verklaren waarom buitenlandse bedrijven er zo moeizaam of niet in slagen om zelfstandig guanxi op te bouwen. Ten eerste hebben ze te weinig kennis van wat guanxi en netwerken precies inhoudt. Hoewel er veel literatuur over bestaat, wordt guanxi toch slechts echt begrepen door Chinezen. Ten tweede is er de grote taalbarrière. Zeer weinig Westerse bedrijfsmensen spreken Chinees en zeer weinig Chinezen spreken Engels – zelfs in bedrijfsomgevingen (infra, p. 27) –, waardoor het gebruik van tolken en vertalers een noodzakelijk kwaad is. Omwille hiervan is er weinig direct contact wat tot gevolg heeft dat het opbouwen van guanxi langer duurt (interview H. Cornelissen). Vanuit het standpunt van de internationale gemeenschap wordt guanxi echter wel eens negatief bekeken. Guanxi wordt beschouwd als onwenselijk, omdat men van mening is dat het het principe van gelijkheid ondermijnt en dat het schadelijk is voor ontwikkeling en goed management (Ambler et al., 2009). Hoewel China deels onder druk van zijn toetreding tot de WTO zijn wettelijke en institutionele structuur aan het ontwikkelen is, kunnen we verwachten dat dit wettelijke systeem en het guanxi-systeem in de toekomst nog zeer lang samen zullen bestaan. Er zijn verschillende redenen waarom het wettelijke systeem, ondanks zijn vele voordelen zoals bijvoorbeeld meer transacties en lagere transactiekosten, het guanxi-systeem niet zal verdringen. Ten eerste is het louter bestaan van een wettelijk systeem geen voldoende voorwaarde voor de aanvaarding ervan door de Chinese bevolking en het Chinese bedrijfsleven. Voorts zou het gevolg hiervan zijn dat in rechtszaken het voordeel zal verschuiven van diegenen met sterke netwerken, die het nu hebben, naar diegenen met veel middelen en geld, aangezien dit nodig is om via een proces iets te bekomen. Ten derde is het verre van zeker dat machtige Chinese politici deze verschuiving naar een overkoepelend (niet-individueel) wettelijk systeem zullen ondersteunen. Zulk een verschuiving zou immers het nadeligst zijn voor diegenen die veel hebben geïnvesteerd in en veel voordeel halen uit hun netwerken. Tenslotte mogen we niet vergeten dat guanxi geen louter economisch 18
systeem is, maar een mechanisme dat vervat zit in de hele Chinese maatschappij, op alle niveaus. In dit opzicht lijkt het onlogisch dat een systeem dat reeds 2000 jaar bestaat, snel aan de kant geschoven zal worden (Enderwick, 2007). 4.2 Patentinbreuk De economische globalisatie zorgt er voor dat inbreuken op intellectuele eigendomsrechten een alsmaar groter probleem vormen, niet in het minst in Azië. Van de buitenlandse firma‟s die werkzaam zijn in China, zegt 70% reeds het slachtoffer van inbreuken op intellectueel eigendomsrecht te zijn geweest (“Eu-China trade in facts and figures”, 2009). Intellectueel eigendom - door de WIPO gedefinieerd als “creations of the mind: inventions, literary and artistic works, and symbols, names, images, and designs used in commerce” (WIPO) - is in onze alsmaar meer kennisgedreven economie een belangrijke factor voor succes. Om deze negatieve trend van toenemende inbreuken op patentrecht tegen te gaan, werd in 1967 het WIPO, een agentschap van de UN, opgericht, dat tot doel heeft de bescherming van IPR binnen zijn lidstaten te coördineren (website WIPO). In 1994 werd in Marokko het zogenaamde TRIPS-akkoord gesloten, dat internationale minimumstandaarden voor de bescherming van IPR inhoudt die de verplichtingen van de eerste twee conventies over IPR, namelijk de Paris Convention (1883) en Berne Convention (1886), behelzen, en waar WTO-lidstaten geacht worden naar te handelen (website WTO). Het TRIPS-akkoord omvat dus geen verplichte uniforme set van regels, maar benadrukt de verplichting van elk land om maatregelen te nemen teneinde inbreuken op IPR te vermijden (Shi, 2008). Het geringer belang van intellectueel eigendom in ontwikkelingslanden, voornamelijk in Azië, weerspiegelt zich o.m. in het aantal patenten. In 2009 diende China 7946 internationale patentaanvragen in, wat overeenkomt met ongeveer één patentaanvraag per 163.000 inwoners. De VSA dienden 45.790 aanvragen in wat neerkomt op ongeveer één patentaanvraag per 6700 inwoners en België deed iets meer dan 1000 aanvragen, oftewel ongeveer één aanvraag per 10.000 inwoners. Het is wel belangrijk om hierbij op te merken dat China – hoewel zijn aantal aanvragen nog steeds laag is – in 2009 met voorsprong de sterkste stijger was. Het diende bijna 30% meer aanvragen voor internationale patenten in dan in 2008, terwijl bij bijna alle Westerse landen onder invloed van de economische crisis een daling of slechts lichte stijging in hun aantal aanvragen merkbaar was (“International patent filings dip in 2009 amid global economic downturn”, 2010). De oorzaak van het toch nog steeds geringer belang van intellectueel eigendom in 19
minder ontwikkelde landen ligt volgens sommigen in het feit dat in landen waar er weinig aan innovatie wordt gedaan en waar de kenniskloof relatief groot is, een verhoogde bescherming van IPR zou kunnen leiden tot een vermindering van de welvaart van dat land. Het is een feit dat een zwakke bescherming van IPR voor vele ontwikkelingslanden essentieel is geweest in een bepaald stadium van hun economische ontwikkeling. Deze landen menen dat ze door middel van een tolerant IPR-beleid hun proces van economische ontwikkeling kunnen versnellen (Shi, 2008). De wetenschappelijke meningen over het verband tussen IPR en innovatie lopen sterk uiteen. Volgens sommigen is er geen sterke positieve correlatie of zelfs helemaal geen verband tussen IPR en innovatie, en is China dat ondanks één van de hoogste piraterijpercentages in de wereld er nog steeds (en alsmaar meer) in slaagt FDI en overdrachten van technologie aan te trekken, hiervan een goede illustratie. Anderen menen daarentegen dat in industrieën die gebruik maken van hoogwaardige technologie, het systeem ter bescherming van IPR een groot effect heeft op de omvang van overdracht van technologie (Shi, 2008).Tevens zijn er wetenschappers die van mening zijn dat een te hoge bescherming van IPR een negatief effect heeft en kan leiden tot afremming van de innovatie (Enderwick, 2007). Nog anderen verdedigen het standpunt dat hoewel sterkere bescherming van IPR een stimulans voor innovatie en internationale overdrachten van technologie kan zijn, het er tevens kan voor zorgen dat voor ontwikkelingslanden, die veelal technologieconsumerende landen zijn, het de kost van het verwerven van nieuwe technologie en producten kan doen stijgen, waardoor de voordelen van internationale handel vooral ten goede komen aan de technologieproducerende landen (Maskus, 2000). Sommigen menen dat de basis voor de veelvuldige imitatie waaraan Chinese bedrijven zich schuldig maken, diep geworteld is in de Chinese geschiedenis en cultuur. Nochtans is het versterken van Chinese IPR-wetten ook voor China zelf van belang, wil het zijn bedrijven aanmoedigen om te innoveren (Enderwick, 2007). De grootste moeilijkheid om als Westers bedrijf een patent aan te vragen in China, is dat het systeem zeer verschillend is van het Westers systeem. Waar men in Europa of Amerika één patent aanvraagt voor de theorie of het proces (dat de basis vormt) en de applicatie, ontstaan in China patenten „vanuit‟ een applicatie. In China kent men drie verschillende klassen van patenten: patenten voor uitvindingen, ontwerppatenten en gebruikspatenten. Deze laatste categorie heeft betrekking op nieuwe technische oplossingen in verband met de vorm of de structuur van een product, die bestemd zijn voor praktische toepassingen (website China Patent Trademark Office). Bedrijven zijn “verplicht” om zowel hun theorie te beschermen met een uitvindingpatent als hun applicatie veilig te stellen met 20
een ontwerppatent, want indien ze enkel op de applicatie een patent nemen, kan de theorie die er aan ten grondslag ligt straffeloos worden gebruikt in een ander soort industrie (interview H. Cornelissen). Verbetering is echter merkbaar op verschillende vlakken. Aan de vooravond van haar toetreding tot de WTO, in augustus 2000, werd in China het SIPO opgericht dat vanaf dan de taak kreeg de implementatie van de patentwet in China op te volgen (website SIPO). Verder heeft China sinds 1993 op de verschillende niveaus van de “People‟s Courts” (volksrechtbanken) zogenaamde “Intellectual Property Tribunals” opgericht die in 2009 30.626 zaken behandelden, een stijging van meer dan 25% tegenover 2008, en ook de “Criminal Tribunals” houden zich bezig met inbreuken op IPR (website SIPO). Deze kentering in het aanpakken en bestraffen van inbreuken op IPR was en is noodzakelijk, wil China economisch mee kunnen spelen op internationaal vlak. Ten slotte is er op het vlak van IPR een intense samenwerking ontstaan tussen China en de EU, wat o.m. heeft geresulteerd in het oprichten van de EU-China Intellectual Property Dialogue en de IP Working Group (Shi, 2008). Hoewel dankzij China‟s inspanningen verbetering merkbaar is, heeft China nog steeds een lange weg te gaan in het installeren van een efficiënt, naar internationale standaarden voldoende bescherming biedend IPR-systeem, zoals blijkt uit verschillende rapporten. In de IPRI van 2010 staat China met een score van 5.1 (op een schaal van 0 tot 10) op de 64e plaats. Ter vergelijking, België heeft een score van 7.5 waarmee het de 19 e plaats bekleedt. Deze ranking wordt bepaald op basis van zowel „zachte‟ als „harde‟ criteria. Een groot deel van de variabelen zijn gebaseerd op opinieonderzoeken, waaraan experts in verschillende velden hebben deelgenomen. Belangrijk is hierbij dus dat het vooral gaat om hoe landen worden gepercipieerd in termen van goede of slechte IPR. Deels zijn in de ranking echter ook feitelijke data opgenomen, zoals het aantal procedures, het aantal dagen nodig om IP te laten registreren en de graad van piraterij (International Property Right Index). Bovendien staat China in 2010 nog steeds op de “Priority Watch List” – een soort „zwarte lijst‟ – in het jaarlijkse “Special 301 Report”, uitgevoerd door het “Office of the United States Trade Representative” (USTR). Dit bureau analyseert sinds 1989 jaarlijks op welke manier en hoe effectief de handelspartners van de VS intellectueel eigendom beschermen en kan indien het vertrouwen in de beschermingsmaatregelen van een land niet groot (genoeg) is landen onderbrengen in de sectie “Watch List” of “Priority Watch List”. Er bestaat ook nog een sectie “306 Monitoring” waarbij het USTR het recht heeft om bij schending van de bilaterale overeenkomsten met betrekking tot IPR door een land in deze sectie 21
handelssancties tegen dit land uit te voeren. Momenteel bevindt enkel Paraguay zich in deze sectie, maar ook China heeft hiervan tot 2004 deel uitgemaakt. Het feit dat het er sindsdien geen deel meer van uitmaakt, bewijst de stappen voorwaarts die China gezet heeft. 4.3 Corruptie Een universeel kenmerk van opkomende, zich ontwikkelende economieën is politiek risico als gevolg van politieke instabiliteit en conflicten. In zulk onstabiel klimaat ontstaat er niet zelden corruptie in één of andere vorm. Corruptie, door de Wereldbank gedefinieerd als “the abuse of public office for private gain” (website Wereldbank) heeft een sterke impact op zowel maatschappij als economie (Kaditi, 2006). Zowel de oorzaken als gevolgen van corruptie zijn veelvuldig, maar komen niet steeds in elke opkomende economie voor. Een eerste reden is het feit dat het ontwikkelingspad van opkomende economieën de nadruk legt op industriebeleid en actieve regeringsinterventie, terwijl hoe meer een natie neigt naar het opdrijven van de regulatie en de prijscontrole, des te hoger haar waarschijnlijke corruptie. Tevens hebben ontwikkelende economieën vaak te weinig middelen om corruptie op te sporen en af te straffen. Vervolgens kunnen we ook de delegatie van activiteiten van autoriteiten naar ambtenaren aanhalen. Hoe meer delegatie, des te meer mogelijkheid tot en dus kans op corruptie. Verder zijn ook het beleid en de instituties van een land van cruciaal belang, aangezien corruptie hierop steunt en zij dus de macht hebben om deze corruptie te versterken of af te bouwen (Enderwick, 2007). Ten slotte is het belangrijk te wijzen op het belang van het controleren van de eigen ambtenaren, het beschermen van eigendomsrechten en het voorzien in instellingen die de wet te ondersteunen. Hoe zwakker een land, des te slechter het de voorgaande taken kan uitvoeren en hoe groter bijgevolg de kans op corruptie (Kaditi, 2006). De gevolgen van corruptie zijn in veel gevallen onvoorspelbaar, en bovendien altijd ernstig. Corruptie verhoogt zowel voor bedrijven als voor consumenten de kosten en onzekerheid van transacties. Bovendien bestaat de kans dat ambtenaren onder invloed van corruptie niet de economisch meest wenselijke projecten kiezen, wat investeringsopportuniteiten verstoort en zo leidt tot een suboptimale allocatie van middelen (Enderwick, 2007). Over het algemeen wordt aangenomen dat de invloed van corruptie groter is op buitenlandse bedrijven met FDI dan op lokale bedrijven, en dat hoe meer macht een bedrijf heeft op zowel aan- als verkoopmarkt, des te minder het zal worden beïnvloed door corruptie (Kaditi, 2006). Corruptie beïnvloedt het niveau van FDI, zijn samenstelling en het 22
groeiniveau ervan. Het effect van corruptie op FDI kunnen we grosso modo onder twee noemers plaatsen. Ten eerste creëert het een destimulerend effect: doordat de kosten – o.m. door de kost van steekpenningen – en de onzekerheid voor potentiële investeerders groter worden, zijn buitenlandse bedrijven minder geneigd tot FDI. Aangezien in deze zin corruptie gezien kan worden als een vorm van onvoorziene belasting, wordt de impact van corruptie hoger naarmate het niveau ervan minder voorspelbaar is. Ten tweede brengt het een verstorend effect met zich mee, doordat het leidt tot een suboptimale en inefficiënte verdeling van middelen en geld (Kaditi, 2006). Om de invloed van corruptie enigszins te kunnen verminderen kiezen bedrijven bij FDI meestal voor een JV in plaats van een WFOE, omdat ze zo gebruik kunnen maken van de kennis van hun lokale partner in verband met het omgaan met corruptie. Ook het gebruik van dealers kan hiervoor nuttig zijn (interview F. Delwiche). Wat China betreft, creëert het eerder aangehaalde systeem van guanxi extra mogelijkheden voor corruptie, aangezien de meeste zaken persoonlijk worden geregeld. Hoewel de corruptie in China is gestegen sinds de openstelling van de economie is er de laatste jaren een sterk dalende trend merkbaar, voornamelijk veroorzaakt door de politieke stabiliteit die China ontwikkeld heeft. Hoewel hetgeen Westerse bedrijven als corruptie beschouwen, dat in China niet hoeft te zijn, en wat in een Westers perspectief illegaal lijkt, in China een zeer acceptabele, alledaagse praktijk kan zijn (Enderwick, 2007), blijft toch het feit dat China een land is dat nog steeds te kampen heeft met een aanzienlijke graad van corruptie. In de CPI van Transparency International van 2010 staat China met een score van 3.6 op 10 pas op een 79e plaats, waar België met 7.1 een 21e plaats bekleedt (website Transparency International). De combinatie van onduidelijke regels en officiële ontkenning biedt in China aan ambtenaren en privépersonen een uitgelezen kans om omwille van opportunistisch gedrag te verzeilen in corruptie. 4.4 Concurrentie van Chinese en buitenlandse bedrijven Het hoeft niet te verbazen dat na de toetreding van China tot de WTO de druk van de concurrentie van Westerse bedrijven drastisch omhoog ging, en dat terzelfdertijd bleek dat vele Chinese bedrijven, voornamelijk de onefficiënte SOE‟s, door jaren van relatieve geslotenheid van de Chinese economie oncompetitief en zwak waren geworden (Ambler et al., 2009). Nochtans blijven er industrieën bestaan, zoals de bierindustrie, waar meer dan 90% van de totale markt in handen is van Chinese bedrijven (Enderwick, 2007).
23
Hoewel de resultaten van de onderzoeken naar de profitabiliteit van buitenlandse bedrijven in China in grote mate verschillen, is het alleszins zo dat, indien ze winst maken, het dikwijls noodzakelijk is de winsten die ze in deze markt genereren, in dezelfde markt te herinvesteren teneinde een sterkte marktpositie te behouden, omwille van een beperkte groei van de vraag, druk op de prijzen, overinvesteringen en overcapaciteit (Enderwick, 2007). Ook de visies op de invloed van de aanwezigheid van Westerse bedrijven in China op de competitiviteit van Chinese bedrijven verschillen in grote mate van elkaar. Er zijn zowel wetenschappers die menen dat Chinese bedrijven omwille van spillovereffecten profiteren van hun competitie met Westerse bedrijven (Liang, 2004), als wetenschappers die beweren dat FDI de marktaandelen van de lokale bedrijven drastisch doet krimpen (Dries & Swinnen, 2004). Voor buitenlandse bedrijven in China komt de concurrentie zowel van andere buitenlandse investeerders, waarmee ze soms ook reeds op andere markten concurreren, als van lokale bedrijven. Deze laatste worden alsmaar sterker, in sommige gevallen omdat zij (o.m.) de beste buitenlandse partners kunnen aantrekken en de beste handelsbescherming genieten. Een uitzondering hierop zijn internationale bedrijven die in hun „go-to-market‟strategie Chinese verkoopskanalen gaan betrekken, meestal via een joint venture (interview H. Cornelissen). Een groot verschil tussen Chinese en buitenlandse bedrijven, dat een grote impact heeft op de concurrentievoering, is het feit dat de Chinese markt zeer prijsgedreven is en Chinese bedrijven over het algemeen meer gefocust zijn op korte termijnwinst dan op strategieplanning op lange termijn (interview F. Delwiche). Algemeen gezien is het belangrijkste doel voor Chinese bedrijven het halen van een zo groot mogelijk marktaandeel of zelfs enkel overleven, in plaats van de winstmaximalisatie waar de meeste Westerse bedrijven in de eerste plaats naar streven, en proberen ze hierin te slagen door zoveel mogelijk de kosten te drukken (Ambler et al., 2009). Als buitenlandse investeerders in China competitief willen blijven, zal het noodzakelijk zijn dat ze nieuwe producten en strategieën ontwikkelen die meer bij de lokale markt en meer bij de strategieën van de lokale bedrijven aansluiten, bijvoorbeeld het produceren van producten met lagere kwaliteit aangezien de consumenten in de Chinese markt veel meer prijs- dan kwaliteitsgericht zijn, en tevens hun kosten drastisch kunnen inkrimpen (Enderwick, 2007). Een ander groot verschil tussen buitenlandse bedrijven en lokale bedrijven op de Chinese markt, dat van belang is in het kader van concurrentie, is hun businessaanpak. Waar Westerse bedrijven met de kennis die ze bezitten rechtstreeks hun pijlen richten op de grote 24
steden, beginnen Chinese bedrijven, zowel beginnende bedrijven als gevestigde waarden, aan de randgebieden van een (geografische) markt om van daaruit te pogen een groot aandeel te veroveren in de gehele markt (interview H. Cornelissen). Hoewel multinationals, in vergelijking met de Chinese bedrijven die pas recent deel zijn gaan uitmaken van een markteconomie, een voordeel hebben op het vlak van managementkennis en internationale ervaring, geeft hen dit geen absoluut concurrentieel voordeel. Ook wat betreft managementvaardigheden zijn Westerse bedrijven een stuk meer ontwikkeld dan hun Chinese concurrenten, maar daartegenover staan leiders van Chinese bedrijven meer zelf in de markt als consument en doen ze aan marketingresearch door middel van communicatie met klanten. Dit gegeven, samen met het feit dat buitenlandse bedrijven in het buitenland voor beslissingen dikwijls afhankelijk zijn van het hoofdkwartier van hun onderneming, heeft tot gevolg dat Chinese bedrijven veel beter en sneller in staat zijn te reageren op opportuniteiten. Deze flexibiliteit is essentieel om succesvol te kunnen zijn, in het bijzonder in snel evoluerende markten zoals China (Ambler et al., 2009). Bovendien wordt het om succesvol te zijn en te blijven in China alsmaar belangrijker de lokale concurrentie een paar stappen voor te blijven en hierin speelt innovatie een cruciale rol. Teneinde deze stijgende nood aan zowel flexibiliteit als innovatie op te vangen, wordt het voor vele buitenlandse bedrijven interessant en/of noodzakelijk om ook één of meerdere R&D-afdelingen te gaan plaatsen in hun buitenlandse markten, zodat zij sneller kunnen inspelen op lokale preferenties en omstandigheden (Story, 2003). Ook in China is dit de laatste jaren een opvallend fenomeen, voornamelijk in CDZ (supra, p. 15). Zoals hiervoor reeds uitgebreid besproken, heeft imitatie door Chinese bedrijven – ondanks de inspanningen die er geleverd worden – nog steeds een grote negatieve impact op de concurrentiële positie van FDI in China. Ondanks het feit dat deze producten dikwijls van veel lagere kwaliteit zijn, liggen ze toch goed in de markt omwille van twee belangrijke redenen. Ten eerste is het aspect kwaliteit voor Chinezen veel minder belangrijk dan voor Westerlingen, zelfs in B2B-omgevingen. De kwaliteitsstandaarden die Chinese bedrijven hanteren, zouden in het Westen onaanvaardbaar zijn. Dit heeft ten dele te maken met het feit dat in China ondernemingen over het algemeen nog veel meer manueel werken, waardoor de grenzen voor aanvaardbare kwaliteit veel breder zijn (interview H. Cornelissen). Ten tweede is de verhouding tussen prijs-kwaliteitverhouding bij de Chinese producten dikwijls beter (Álvarez & Claro, 2006). De Chinese wetten op concurrentie zijn zeer gelijklopend met deze van Europa en Amerika - zo heeft China bijvoorbeeld ook een antitrustwetgeving - maar in de praktijk komen prijsafspraken nog regelmatig voor (interview H. Cornelissen). 25
4.5. Een tekort aan geschoolde arbeid? De Chinese arbeidsmarkt kampt ondanks zijn omvang en de relatief lage lonen (tegenover het Westen), met een groot aantal problemen op het vlak van opleiding. Zo is sinds het midden van de jaren ‟90 de Chinese arbeidsmarkt voor buitenlandse bedrijven – i.e. de arbeidsmarkt van hooggekwalicifeerd personeel – kleiner geworden, waardoor deze onderling moeten concurreren met betrekking tot het aantrekken van goede arbeidskrachten (Douw & Chan, 2006). Voorts heeft China, nu het zijn industriële structuur opwaardeert, bovendien steeds meer nood aan mensen met de juiste talenten en opleiding, maar deze vormen helaas nog steeds een kleine groep op de arbeidsmarkt (minder dan 10% van het totaal aantal beschikbare werkkrachten) (Enderwick, 2007), hoewel verbetering merkbaar is. Volgens het WEI-rapport 2007 was in 2006 het percentage jongeren op afstudeerleeftijd dat afstudeerde aan een Chinese middelbare school 57.3%, wat iets minder is dan in de andere WEI-landen3 – met een gemiddeld percentage van 60.5% – en ongeveer tweederde van de 82.3% die in de OECD-landen4 werd opgetekend. Aan het hoger onderwijs studeerde in 2006 in China 26.4% van de jongeren op afstudeerleeftijd af, tegenover gemiddeld 30.8% in de WEIlanden en 46.6% in de OECD-lidstaten. Algemeen vormt dit gegeven voor de buitenlandse bedrijven echter minder een probleem aangezien Chinezen die een hogere opleiding hebben genoten bijna uit zichzelf gaan werken in een internationale onderneming omwille van de uitstraling ervan en omwille van het betere loon en de betere sociale voorwaarden (interview H. Cornelissen). Het feit dat deze werkkrachten een opleiding in China genoten hebben, lost echter nog niet alles op, aangezien bijvoorbeeld veel Chinese managers wel allerlei competenties hebben maar niet per se deze die in een open en competitieve omgeving noodzakelijk zijn en door internationale bedrijven gevraagd worden (Enderwick, 2007). Er zijn daarentegen bepaalde regio‟s, zoals het eerder besproken Wuxi New District, waar ten 3
Dit zijn de landen die deelnemen aan het World Education Indicators (WEI)-programma. Dit programma is een samenwerking tussen de OECD en het Unesco Instituut voor Statistiek (UIS) en ontwikkelt voor elk land apart samen met de nationale coördinator van één van deze 19 landen aspecten van het onderwijs die relevant zijn voor het beleid van dat land. De 19 WEI-landen ten tijde van het WEI-rapport 2007 waren Argentinië, Brazilië, Chili, China, Egypte, de Filippijnen, India, Indonesië, Jamaïca, Jordanië, Maleisië, Paraguay, Peru, Rusland, Sri Lanka, Thailand, Tunesië, Uruguay en Zimbabwe. In 2009 maakten Chili, Rusland en Zimbabwe er geen deel meer van uit. 4
Onder de 32 lidstaten van de OECD bevinden zich 20 lidstaten van de EU en 12 andere landen, waaronder Noorwegen, Turkije, de VSA en Zwitserland. Voor een volledige lijst van de OECD-lidstaten, zie: http://www.oecd.org/document/58/0,3343,en_2649_201185_1889402_1_1_1_1,00.html.
26
gevolge van de zeer hoge vraag echter wel een arbeidstekort ontstaan is (interview H. Cornelissen). Het feit dat slechts een fractie van de Chinese afgestudeerden, zelfs vandaag de dag, voldoende Engels spreekt om in een internationaal bedrijf aan de slag te kunnen, vormt eveneens een groot obstakel (interview H. Cornelissen). Geschat wordt dat tussen de 200 en 350 miljoen Chinezen in staat zijn om Engels te gebruiken en dat 70 miljoen Chinezen – ongeveer 5% – het ook daadwerkelijk gebruiken, waarvan ongeveer 10 miljoen op dagelijkse basis. Zelfs in bedrijfsomgevingen wordt het in werkelijkheid slechts beperkt gebruikt . Hoewel Engels in China vanaf de derde graad van het lager onderwijs verplichte leerstof is, wordt er in realiteit weinig aandacht aan besteed en zijn enkel de jonge Chinezen die recent afgestudeerd zijn aan de betere Chinese universiteiten zowel bekwaam in het lezen, schrijven, spreken als begrijpen van de Engelse taal (Yang, 2006). China heeft veel potentieel om zich te ontwikkelen als een bron van hoog gekwalificeerde arbeidskrachten, maar heeft nog een lange weg te gaan voor het op dit vlak een comparatief voordeel zal hebben (Story, 2003). Een laatste probleem met betrekking tot arbeid vormt het oprichten van een R&Dafdeling in China door buitenlandse bedrijven. Hoewel de kennis en competentie hiervoor niet ontbreken, past het concept van R&D niet in de Chinese filosofie. Chinezen zijn harde werkers, maar hebben eerder de gewoonte om voor zichzelf of voor een kleine groep te werken dan zich werkelijk in dienst te stellen van een bedrijf (interview H. Cornelissen).
5. De Groep Agfa-Gevaert 5.1 Ontstaan en schets De beeldverwerkingsgroep Agfa-Gevaert NV, waarvan de hoofdzetel gevestigd is in Mortsel, ontstond in 1964 als een merger tussen het bedrijf Agfa AG, een dochter van de onderneming Bayer, en het bedrijf Gevaert Photo Producten NV, dat dan al meer dan 100 jaar bestond. In juni 1999 bereikt Agfa-Gevaert NV een nieuwe mijlpaal: het bedrijf gaat naar de beurs van Brussel. In 2003 wordt een nieuwe fabriek opgericht in China, met name in Wuxi. In 2004 richt worden de activiteiten op het vlak van Consumer Imaging onder de naam AgfaPhoto verkocht aan een derde. In 2007 worden de resterende ondernemingsactiviteiten ondergebracht in drie aparte businessgroepen. Zowel Agfa Healthcare dat producten ontwikkelt voor de medische 27
industrie, als Agfa Graphics dat zich toelegt op de grafische industrie, worden separate juridische entiteiten en volledige dochterondernemingen van Agfa-Gevaert NV, dat dan nog het hoofdkwartier, met als functie o.m. een deel gezamenlijke R&D voor de drie businessgroepen, en Agfa Materials bevat, dat voornamelijk produceert voor en verkoopt via de twee genoemde dochterondernemingen (website Agfa-Gevaert NV). 5.2 Wat en waar? De Groep Agfa-Gevaert is een zeer globaal bedrijf. Het heeft meer dan 40 verkoopsafdelingen in zowat alle landen van de EU, de rest van Europa, Azië, Noord-Amerika en Zuid-Amerika, en productiefabrieken in o.a. de VSA, Argentinië, Canada en een aantal EUlanden. Inzake productie in Azië heeft het een dochteronderneming in Korea, een Technology License Agreement met de Indische onderneming Technova voor het produceren van analoge en digitale platen. Het heeft verkoopsafdelingen in o.m. Hong Kong, Taipei en Shanghai. De twee productiebedrijven die Agfa-Gevaert in China heeft zijn Agfa Wuxi Printing Plate Co. Ltd., voor de grafische businessgroep, en Agfa Wuxi Imaging Co. Ltd., voor de businessgroep Materials, beide gevestigd in WND (website Agfa-Gevaert NV). De eerste aanwezigheid van Agfa-Gevaert in China en tevens het begin van een reeks gebeurtenissen die zullen leiden tot de oprichting van AWIC wordt in 1985 gevormd door een samenwerking tussen Agfa-Gevaert en de Chinese onderneming “Wuxi Aermei Film & Chemicals Corporation” (tegenwoordig “Wuxi Aermei New Material Co. Ltd.”), opgericht in 1958 en producent van o.m. TAC-film. Hun gezamenlijke activiteiten omvatten het afwerken en verpakken van o.m. medische X-ray film. Naargelang deze samenwerking over de jaren heen evolueerde en versterkte, werd dit een wederzijds voordelig akkoord, dat de volledige goedkeuring van de Chinese autoriteiten kreeg. In 1989 wordt de samenwerking met Aermei uitgebreid, en in 1995, 10 jaar na de eerste samenwerking, richtten Aermei en Agfa-Gevaert samen een joint venture op, “Agfa Wuxi Film Production Co Ltd.”. Oorspronkelijk had AgfaGevaert een aandeel van 76% en Aermei een aandeel van 24%, maar in 1999 veranderde dit naar respectievelijk 99% en 1%, wat tot op heden nog steeds zo is (website ChinaEurope Management Center). In mei 2001 wordt in Shanghai het operations center van AWIC geopend dat zal instaan voor alle verkoops-, service- en logistieke activiteiten van AWIC binnen China en het centrum wordt van een netwerk van verkoopsorganisaties (website Agfa-Gevaert NV). Twee jaar later, in 2003, wordt tevens in de WND een fabriek voor het produceren 28
van (digitale) printplaten voor de grafische industrie opgericht, “Agfa Wuxi Printing Plate Co. Ltd.”, in de vorm van een WFOE. Er wordt gekozen voor WND als locatie onder meer omdat deze uitstekende omstandigheden biedt voor nieuwe investeerders (website Agfa-Gevaert NV). 5.3 De EJV van Agfa-Gevaert en Shenzhen Brothers: wat dit ons vertelt over investeren in China Op 26 januari 2010 maakt Agfa-Gevaert voorbeurs bekend dat het een overeenkomst heeft getekend met de Chinese onderneming Shenzhen Brothers voor het creëren van een gezamenlijke onderneming. Deze onderneming, die de vorm van een EVJ zal aannemen, krijgt de naam “Agfa Imaging (Shenzhen) Co., Ltd” en zal instaan voor de verkoop in “Greater China” en de ASEAN. Verwacht wordt dat de EJV, waarvan het operationele hoofdkwartier zich zal bevinden in Shenzhen in de kustprovincie Guangdong, operationeel zal worden in het derde kwartaal van 2010 en in zijn eerste werkjaar een omzet van 200 miljoen euro zal halen. Agfa-Gevaert en Shenzhen Brothers worden respectievelijk 51% en 49% aandeelhouder (“Agfa Graphics en Shenzhen Brothers creëren joint venture Agfa Graphics Asia”, 2010). De overeenkomst komt niet als een verrassing, aangezien Agfa-Gevaert en Shenzhen Brothers reeds tien jaar partners zijn op de Chinese markt. In 2000 begon Shenzhen Brothers met het afwerken en distribueren van grafische filmmasterrollen in China en bouwde zo een groot en succesvol distributienetwerk in de grafische industrie op (“Agfa Graphics en Shenzhen Brothers creëren joint venture Agfa Graphics Asia”, 2010). De EJV zal door de combinatie van de wereldwijd vooruitstrevende en toonaangevende technologie die Agfa-Gevaert bezit – zowel op het vlak van grafische als medische industrie –, de uitstekende productiecapaciteiten en infrastructuur van Shenzhen Brothers en de sterke reputatie en hechte banden met lokale klanten, leveranciers en overheden van deze laatste de marktpositie in China van beide bedrijven verstevigen. Voor Agfa-Gevaert is deze EJV “een belangrijk middel met het oog op de uitvoering van onze ambitieuze groeiplannen voor digitale drukvoorbereiding en industriële inkjet in Azië”, zo zei Stefaan Vanhooren, directeur van Agfa Graphics, die voorzitter van de Raad van Bestuur van de nieuwe onderneming zal worden (“Agfa Graphics en Shenzhen Brothers creëren joint venture Agfa Graphics Asia”, 2010). Deze EJV toont andermaal het voordeel voor Westerse bedrijven van het hebben van een Chinese partner aan, zowel op het vlak van het uitbouwen van een distributienetwerk als 29
op het vlak van (voordelige) lokale connecties, de eerder vermelde „guanxi‟. We kunnen bijgevolg aannemen dat Agfa-Gevaert in China op het vlak van grafische industrie zonder Shenzhen Brothers nooit had gestaan waar het nu staat. Bovendien wijst de lange tijd die de evolutie van contractuele naar JV-partners heeft ingenomen erop dat een partner vinden voor het oprichten van een JV in China een werk van lange adem is. Door middel van contractuele samenwerking konden de twee ondernemingen elkaar leren kennen, kon het vertrouwen groeien en kon hierdoor het inherente risico van een EJV voor het grootste deel worden geëlimineerd, waarna de stap om een EJV op te richten veel gemakkelijker konden worden gezet. 5.4 Welke voor- en nadelen zijn van toepassing op Agfa-Gevaert? De informatie in onderstaand deel is afkomstig uit de verschillende interviews die ik afgenomen heb, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld. In deel drie van deze verhandeling zijn de verschillende voor- en nadelen aan bod gekomen die voor de meeste Westerse bedrijven die in China investeren, onafhankelijk van de sector waarin ze investeren, van belang zijn. Als voordelen ging het om marktomvang, loonkosten, de levensproductcyclus van internationalisatie en de China Development Zones; de besproken nadelen waren guanxi, corruptie, concurrentie, patentinbreuk en een mogelijk tekort aan geschoolde arbeid. Welke van deze zijn van belang voor (de activiteiten van) Agfa-Gevaert? Er is geen bedrijf, uit welke sector of welk land ook, waarvoor de omvang van de Chinese markt niet van belang is als factor bij een investeringsbeslissing. Ook voor ondernemingen zoals Agfa-Gevaert wiens activiteiten voor een groot deel B2B zijn, gaat dit uiteraard op, zoals bijvoorbeeld het afsluiten van een vierjarig contract ter waarde van 370 miljoen euro met Agfa‟s Chinese partners voor de distributie, de installatie en het onderhoud van MRI-apparatuur aan het eind van 2009 aantoonde. Bovendien heeft de Chinese regering aangekondigd de komende drie jaar veel geld te zullen investeren in de gezondheidssector met onder andere de bouw van 5000 nieuwe hospitalen, en Agfa hoopt een grote rol te kunnen spelen in de verwezenlijking van deze plannen (“Agfa Graphics new joint venture with Shenzhen Brothers”, 2010). Hoewel hier een voorbeeld uit de medische sector werd aangehaald om een bewering te staven, valt de medische sector voor het overige buiten het veld van deze masterproef, aangezien Agfa-Gevaert in de medische sector enkel via verkoopskanalen in China aanwezig is. Ook schaal- en leereffecten zijn voor een hoogtechnologisch bedrijf als Agfa-Gevaert niet oninteressant. 30
Hoewel voor vele – voornamelijk de hoogtechnologische en dus kapitaalintensieve – bedrijven loonkosten slechts een klein deel vormen van hun operationele kosten, kan dit toch een belangrijke overweging zijn. Want hoewel stijgend, liggen de gemiddelde lonen in China nog steeds 30 à 40 keer lager dan voor dezelfde arbeid in Europa – een Chinese arbeider kost gemiddeld ongeveer 12.000 RMB (€ 1400) per jaar. Zelfs bij hoogtechnologische bedrijven zijn er meestal toch nog productieactiviteiten die zeer arbeidsintensief zijn, zoals de confectie van filmmasterrollen in het geval van Agfa-Gevaert. Voor zulke activiteiten kan het dan, indien men voor de keuze staat, ook interessanter zijn om in China een investering te doen teneinde deze manuele activiteit daarheen te kunnen verschuiven dan in het thuisland een investering voor automatisering te doen, zoals AgfaGevaert heeft besloten met de oprichting van AWIC. Bovendien verdient zulk een investering zichzelf gemakkelijk terug. Lagere lonen kunnen met andere woorden een drijfveer voor relocatie zijn. Wat betreft de levensproductcyclus van internationalisatie, kunnen we voor AgfaGevaert in de eerste plaats wijzen op de verkoop van analoge film in China (en tevens in andere markten zoals Latijns-Amerika). Waar in Europa de analoge film een (definitieve) terugval kent ten voordele van de digitalisatie, kan verwacht worden dat in de minder ontwikkelde landen de analoge film voor de grafische filmindustrie nog een lange toekomst tegemoet gaat. Immers, elke vierkante meter analoge drukplaat heeft nood aan een vierkante meter analoge film, en verschillende onderzoeken wijzen uit dat in China het gebruik van analoge platen nog een lang leven beschoren is. De evolutie van zowel analoge als digitale platen op de wereldmarkt op basis van een intern onderzoek van Agfa-Gevaert uit 2008 is weergegeven in figuur 5.1.
31
Analogue vs Digital Plate evolution
140,000,000
100% 90%
120,000,000 80% 100,000,000
70% 60%
sqm
80,000,000
50% 60,000,000
40% 30%
40,000,000
20% 20,000,000 10% 0
0% 2005
2006
2007
F2008
Analogue Plate
Total Plate Market Grow th %
F2009
Digital Plate
F2010
F2011
F2012
Film/Analog Plate Ratio
2005
2006
2007
F2008
F2009
F2010
F2011
F2012
73,413,184
112,008,650
125,958,194
133,493,957
142,253,431
152,758,830
164,429,718
179,721,967
52.57%
12.45%
5.98%
6.56%
7.38%
7.64%
9.30%
Agfa Graphics
We zien dat hoewel op de wereldmarkt de groei van de vraag en het gebruik veel groter is bij digitale platen dan bij analoge platen, deze laatste in absoluut aantal nog steeds meer dan het dubbele van de digitale platen bedragen en dit is voor een groot deel te danken aan de groeiende vraag naar analoge platen in de groeilanden zoals China. In Japan, NoordAmerika en Europa samen was de vraag naar analoge platen in 2009 gedaald met gemiddeld 69.5% tegenover 2004. Volgens een rapport van het marktanalysebureau Vantage Strategic Marketing uit 2008 zou de vraag naar analoge film in China in 2009 59.4 miljoen vierkante meter zijn, een stijging van 7.2 miljoen vierkante meter of bijna 14% tegenover 2007. Figuur 5.2 geeft de voorspelde evolutie van de vraag naar analoge film in China van 2007 tot 2012 volgens VSM weer.
32
Fig. 5.2: Geschatte evolutie van de vraag naar analoge film in China van 2007 tot 2012 (in miljoen m2) 60 58 56 54 52 50 48 2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bron: Rapport "Developing market opportunities for 'direct-to' technologies 2007-2012", Vantage Strategic Marketing, 2008
Een rapport uit 2010 van hetzelfde bureau voorspelt dat de vraag naar conventionele of analoge platen in China in 2010 een lichte stijging tegenover 2009 zal kennen, in 2011 stabiel zal blijven en hierna licht zal dalen tot 107 miljoen vierkante meter in 2014, wat echter nog steeds een stijging van meer dan 15% inhoudt tegenover 2004 en meer dan 26 keer de vraag van Europa is. Figuur 5.3 geeft de vergelijking van de gemeten en vanaf 2010 voorspelde vraag naar analoge platen in China en in Europa weer van 2004 tot 2014.
Fig. 5.3: Evolutie van de vraag naar analoge platen in China en Europa van 2004 tot 2014 (in miljoen m2) 120 100 80 60
China
40
Europa
20 0 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 Bron: Rapport "Developing market opportunities for 'direct-to' technologies 2009-2014", Vantage Strategic Marketing, 2010
Op de markt van grafische film is Agfa, sinds Konica in 2008 en Kodak in 2009 de grafische filmmarkt verlieten, samen met Fuji de enige overgebleven speler, zowel in Europa als in de groeilanden zoals China. Agfa‟s marktaandeel op deze markt van grafische film is ruim drie keer groter dan dat van Fuji en het produceren van analoge film is voor hen zeer 33
rendabel. Bovendien streeft Agfa ernaar om uiteindelijk de laatste overblijvende producent van grafische film te zijn – om het in de woorden van het officiële mission statement te zeggen: “In the Graphics Film Market, Agfa will be the last man standing.” Als het hierin slaagt en als de voorspelde cijfers met betrekking tot de toekomst van analoge film en platen in China kloppen, zal Agfa met analoge film nog veel winst kunnen genereren in China. Na verloop van tijd zal echter ook in China de preferentie verschuiven van analoog naar digitaal. Een JV zoals deze met Shenzhen Brothers kan ook in dat opzicht interessant zijn, omdat men hierdoor de kans heeft de ontwikkeling van de grafische markt in China nauwgezet te volgen en aldus de concurrentie voor te zijn. Aangezien de technologie constant in beweging is, zal de levensproductcyclus van internationalisatie naar alle waarschijnlijkheid belangrijk blijven voor multinationale ondernemingen. De China Development Zones proberen – zoals eerder besproken – door middel van een aantal gunstige regimes hoogtechnologische Westerse bedrijven aan te trekken en slagen hier tamelijk goed in. Ook Agfa-Gevaert heeft zich, aangetrokken door o.m. subsidies, in zulk een zone, met name WND gevestigd. Ook guanxi is voor elk bedrijf belangrijk, al is het niet altijd even gemakkelijk te bereiken. Voor Agfa-Gevaert zijn bijvoorbeeld goede guanxi met leveranciers belangrijk om de kwaliteit en zekerheid van leveringen te garanderen. Chinezen hebben geen kwaliteitsstandaard, dus is het nodig om hen op het vlak van kwaliteitsbeleid “op te voeden”. Deze Chinese leveranciers zullen hier echter pas voor openstaan als zij met het buitenlands bedrijf een goede verstandhouding hebben. Guanxi kan ook helpen bij het begrijpen van de manier van denken en drijfveren van Chinezen, wat nodig is om op een effectieve manier te kunnen onderhandelen. Op het vlak van relaties met overheid en ambtenaren is het meestal zo dat deze beter zijn naargelang een bedrijf langer in China aanwezig is. Aangezien Agfa-Gevaert zijn eerste economische activiteit in China reeds in 1985 uitbouwde, vormen deze dus geenszins een belemmering voor zijn investeringsactiviteiten. Omwille van voornamelijk twee redenen schijnt corruptie voor Agfa-Gevaert geen probleem te zijn. Ten eerste komt het alsmaar minder voor – hoewel het een niet te onderschatten probleem blijft –, en ten tweede slaagt Agfa-Gevaert erin om hierin niet betrokken te raken door middel van het gebruik van Chinese dealers en verkoopskanalen. Agfa-Gevaert heeft in China met verschillende soorten concurrenten te maken, in totaal 40 à 50. Haar voornaamste concurrentie is afkomstig van internationale bedrijven met vestigingen in China, zoals Fuji en Kodak, maar – hoewel minder belangrijk in de concurrentiestrijd – mogen de lokale bedrijven ook niet onderschat worden. 34
Intellectueel eigendomsrecht en de problematiek die hier in China nog steeds rond bestaat, is uiteraard vooral voor hoogtechnologische bedrijven een mogelijk doorslaggevende factor in een investeringsbeslissing. Nochtans blijkt Agfa-Gevaert hier tot op heden in China nauwelijks moeilijkheden mee gehad te hebben – ze is nog nooit verwikkeld geweest in rechtszaken hieromtrent – en houdt het haar dus ook niet tegen om nieuwe technologieën in te voeren in haar Chinese fabrieken. Integendeel, de fabrieken in WND zijn meestal bij de eerste waar Agfa-Gevaert een nieuwe technologie invoert. Het vinden van geschoolde en geschikte arbeid schijnt voor Agfa-Gevaert niet echt een probleem te zijn, omwille van het eerder genoemde feit dat Chinese hoger opgeleiden zich uit zichzelf meer aangetrokken voelen tot internationale bedrijven. Bovendien zijn mensen met zeer specifieke competenties overal ter wereld even moeilijk te vinden. AgfaGevaert heeft wel, zoals de meeste Westerse en Chinese bedrijven in China, te kampen met een groter personeelsverloop dan in Europa, wat echter niet ervaren wordt als een storende factor. We kunnen naast deze algemene(re) voor- en nadelen wijzen op een aantal specifieke(re) problemen en voordelen die Agfa-Gevaert ervaart bij het investeren in China. Ten eerste kunnen we erop wijzen dat voor hoogtechnologische bedrijven het aanpassen van hun producten, bijvoorbeeld wat betreft kwaliteit, dikwijls noodzakelijk is om beter aan te sluiten bij de preferenties van de lokale markt. Het komt erop aan kwaliteit te bieden die “just good enough” is. Bij Agfa-Gevaert zien we op dit vlak een groot verschil tussen de grafische industrie en de medische industrie. In de grafische industrie is er nood aan drukplaten die „georiënteerd‟ zijn op de Chinese markt, i.e. aangepast aan de Chinese omgeving, bv. drukkerijen, waarin deze platen gebruikt worden. Zo is het nodig dat deze platen een hoge robuustheid hebben zodat ze in verschillende omstandigheden gebruikt kunnen worden en dat deze platen passen bij de Chinese processors, die verschillend zijn van Westerse processors. Deze criteria zijn voor Chinese ondernemingen van veel groter belang dan kwaliteit. In de medische industrie echter speelt voor Chinese bedrijven kwaliteit een veel grotere rol, wat deze bedrijven er soms zelf toe aanzet hun producten aan te kopen in het Westen. Door middel van o.m. het inzetten van expats probeert Agfa-Gevaert de kwaliteit van medische producten die geproduceerd worden in China, omhoog te halen. Ten tweede blijkt de kost van energiebronnen en van sommige grondstoffen in China lager te liggen. Zo is aluminium, dat een belangrijk deel vormt van drukplaten van AgfaGevaert, in China goedkoper dan hier. De nominale kostenverlaging die hieruit voortvloeit, wordt versterkt door de verlaging in werkkapitaal die het aankopen van aluminium in China tot gevolg heeft. Immers, wanneer het aluminium hier aangekocht zou worden, moet het 35
daarna nog per boot getransporteerd worden naar China, wat zes weken duurt. Zulk een lang transport heeft vanzelfsprekend een verhoging van het werkkapitaal tot gevolg, en de meeste (Westerse) ondernemingen streven ernaar hun werkkapitaal zo laag mogelijk te houden. Het derde grote voordeel dat enkel betrekking heeft op AWIC, waar men film confectioneert, is het feit dat men de voorraad naar beneden kan halen doordat de masterrollen die hier vervaardigd worden pas in China versneden worden. Bovendien is door de lange cyclustijd die nodig is voor het gieten van een masterroll dit een activiteit waarin „make-to-forecast‟ hoe dan ook in zekere mate belangrijk is. Door de confectie pas na het transport, i.e. zo laat en zo dicht mogelijk bij de markt (in China zelf), te doen – wat men „make-to-order‟ noemt – kan men de specificatie (door middel van confectie) van deze rollen echter uitstellen, wat als voordeel heeft voor zowel de klant als Agfa-Gevaert dat de klant zijn bestelling minder vroeg hoeft door te geven; de levertijd voor platen aan Chinese klanten wordt dus verkort. Ideaal voor Agfa-Gevaert zou zijn om zijn masterrollen die bestemd zijn voor de Chinese markt zowel te gieten als te confectioneren in China, maar ten eerste is dit een complex proces en ten tweede zijn hiervoor (te) grote investeringen vereist. Ten slotte – maar minder belangrijk – zorgt produceren in China voor (natuurlijke) risicospreiding, maar dit geldt tevens voor het produceren in andere niet-Europese regio‟s. Het grote verschil ligt echter in het feit dat China monetair in grote mate zelfvoorzienend is en hierdoor weinig afhankelijk van de globale financiële markten en dus een stabieler economisch klimaat kent. 5.5 Zijn Agfa-Gevaert‟s ondernemingen in China rendabel? Hoewel het zeer interessant zou zijn om op basis van cijfers de rendabiliteit van een investering van Agfa-Gevaert in China te bepalen, is dit helaas niet mogelijk, aangezien aparte cijfers over de Chinese ondernemingen wegens de concurrentiële gevoeligheid ervan niet kunnen vrijgegeven worden aan derden. Hiernaast kan ook opgemerkt worden dat de belangrijkste maatstaf de algemene winstgevendheid van een onderneming is en dat een dochteronderneming hier slechts voor een klein deel aan bijdraagt. Op basis van een interview wordt het echter wel duidelijk dat AWPP van het begin van zijn activiteiten tot begin 2007 verlies leed, waarna het in 2007 een kleine winst en in 2008 een iets grotere winst boekte. In 2009 draaide AWPP break-even. Als voornaamste reden voor het verlies tot begin 2007 wordt aangehaald dat het bedrijf in zijn eerste jaren 36
slechts een klein deel van de Chinese markt in handen had. Op het vlak van export is Agfa-Gevaert nog steeds competitief.
6. Conclusie De conclusie zal opgesplitst worden in twee delen, waarbij het eerste deel nagaat hoe China zich in de toekomst moet ontwikkelen wil het FDI in dezelfde mate blijven aantrekken en het tweede deel een conclusie schetst over de aantrekkelijkheid van China als FDIbestemming, met een focus op de case-study.
6.1 China‟s toekomst: zal China aantrekkelijk blijven voor buitenlandse investeerders? Het valt niet te betwijfelen dat China, hoewel een bloeiende natie, op de meeste vlakken nog niet op het niveau van andere Westerse landen staat. China is het Europa van 60 à 70 jaar geleden en heeft dus nog ruime groeimogelijkheden. China‟s “gouden jaren „60” moeten nog komen. Hoewel China een stijgende consumptie en dus grote en groeiende markt kent, financiële middelen heeft en globaal sterk staat, zal het toch met een aantal factoren rekening moeten houden wil het deze aantrekkelijkheid in stand houden. Vooreerst moet China de weg die het recentelijk is ingeslagen op het vlak van IPR blijven volhouden en indien nodig bijkomende maatregelen nemen, in het bijzonder indien het er in wilt blijven slagen om hoogtechnologische bedrijven aan te trekken. Hoewel de lonen in China stijgen en bijgevolg ten opzichte van een aantal van zijn buurlanden duurder worden, blijven ze in vergelijking met Westerse lonen laag en zal deze graduele stijging geen (grote) impact hebben op het aantal buitenlandse investeringen in China. Wat belangrijker is, is het omhoog brengen van de kwaliteit van de arbeid. Teneinde meer hoog opgeleiden af te leveren en aldus een grotere arbeidsmarkt van geschoolde markten te creëren – wat niet alleen een groot voordeel is voor het aantrekken van nog meer buitenlandse bedrijven maar wat eveneens nodig is wil China in staat zijn zijn eigen binnenlandse technologie te verhogen en zijn innovatie een ferme duw in de rug te geven – zal China moeten investeren in educatie en opleiding van zijn alsmaar groeiende bevolking. Wanneer de kwaliteit van arbeid te laag blijft, zal China niet in staat zijn te profiteren van de technologie die door buitenlandse ondernemingen China binnengebracht wordt. Voorts is het van groot belang dat de Chinese regering erin slaagt een stabiel (sociaal) klimaat te creëren. Hoewel China‟s economische ontwikkeling van de laatste decennia, en in het bijzonder de enorme stijging van inwaartse FDI en buitenlandse handel, gezorgd heeft 37
voor een algemene welvaartstijging voor China, blijft armoede bestaan (supra, p.12), voornamelijk op het platteland. Sinds 1970 is de inkomenskloof tussen China‟s stedelijke en haar rurale bevolking aanzienlijk vergroot, en de stedelijke inkomens zijn momenteel meer dan het driedubbele van de rurale inkomens (website Rural Poverty Portal). Deze vergroting van de welvaartskloof kan (op termijn) gaan zorgen voor interne onrust, die gevaarlijk en destabiliserend werkt. Dit kan FDI om twee redenen naar beneden brengen. Een onstabiel sociaal en politiek klimaat tast onvermijdelijk ook het economische klimaat aan, wat het vertrouwen van investeerders naar beneden haalt. Daarnaast zorgt het mogelijk – zoals eerder besproken – voor een stijgende corruptie, wat investeerders als een (te) groot risico kunnen zien. Hoewel sommige experts (Malkiel & Taylor, 2008) argumenteren dat China‟s huidige groei onhoudbaar is, wordt over het algemeen aangenomen dat China op de goede economische weg is en alles in zich heeft om een economische supernatie te worden – indien het dit niet al is. Echter, hoe gunstig de vooruitzichten ook zijn, zonder inspanningen zal China nooit de top bereiken. 6.2 Waarom buitenlandse ondernemingen wel of niet moeten investeren in China China‟s grote aantrekkingskracht is onbetwistbaar zijn enorme potentiële markt. In China hebben ondernemingen nog enorme groeimogelijkheden, terwijl in de Westerse wereld voor de meeste bedrijven het plafond bereikt is en de markt verzadigd. Bovendien staat China ook op het vlak van technologie hoe dan ook een paar decennia achter, wat het tot een ideale afzetmarkt maakt voor producten die hier reeds door een nieuw, verbeterd product vervangen zijn. Hoewel het niet noodzakelijk een belangrijke drijfveer is, kan elk bedrijf bovendien in mindere of meerdere mate profiteren van de relatief lage lonen. Voor sommige hoogtechnologische bedrijven hebben bovendien de CDZ‟s, met hun speciale reglementeringen, een grote aantrekkingskracht. De keerzijde van de medaille is echter minder fraai. Een heel aantal problemen, zoals guanxi, corruptie en gebrekkige kennis van de markt, kunnen deels worden opgelost door het gebruik van Chinese partners. Een iets moeilijker op te lossen probleem wordt gevormd door de inbreuken op patentrecht en de veelvuldige imitatie. Hoewel China sinds zijn toetreding tot de WTO oprecht probeert dit probleem aan te pakken – o.m. te merken aan een stijging in het aantal rechtszaken rond IPR (supra, p. 21) – is dit verre van eenvoudig. Het mag dan ook verwacht worden dat in de komende decennia dit één van China‟s grootste uitdagingen zal worden. Hoewel buitenlandse ondernemingen dit wel in beschouwing nemen 38
bij hun investeringsbeslissing, blijkt dit in de praktijk nochtans dikwijls geen doorslaggevende factor te zijn. Niettegenstaande het feit dat het aantal universitair afgestudeerden in China relatief laag ligt, blijkt ook dit voor buitenlandse ondernemingen geen groot probleem te vormen, voornamelijk omdat deze universitairen zelf omwille van loon en reputatie bij voorkeur in een internationaal bedrijf gaan werken. Wellicht wordt in de komende decennia het omgaan met de competitie met lokale bedrijven de grootste uitdaging voor buitenlandse ondernemingen. Immers, lokale bedrijven kunnen op vele vlakken concurreren met Westerse en hebben zelfs enkele voordelen, zoals meer kennis van de lokale markt. Momenteel vormt hun technologische kennis het grote voordeel dat Westerse bedrijven nu hebben maar het kan beargumenteerd worden dat de Chinese bedrijven de komende jaren technologisch sterker zullen worden, en aldus niet te onderschatten concurrenten. Het moge duidelijk zijn dat hoewel er zeer zeker een aantal grote moeilijkheden vasthangen aan investeren in China, de positieve punten, met als allerbelangrijkste de grote markt, de negatieve ruimschoots overtreffen. Uit de interviews met verschillende mensen van Agfa-Gevaert is gebleken dat ook voor dit bedrijf de baten de kosten compenseren en dat de potentieel grote markt de belangrijkste overweging was en is. Voor het arbeidsintensieve deel van hun productie – confectie – zijn de loonkosten een belangrijke reden om een fabriek op te zetten in China. Voor de kapitaalintensieve activiteiten vormen de loonkosten een zeer klein deel van de totale operationele kosten en is het loonvoordeel aldus niet doorslaggevend. De productcyclustheorie van internationalisatie vinden we in zeer duidelijke vorm terug bij AgfaGevaert. Het tijdsverschil tussen China en de Westerse wereld in de verschuiving van analoge naar digitale producten vormt voor hen een belangrijke stimulans, voornamelijk om bij de geprefereerde leveranciers te (kunnen) zijn bij de geleidelijke omschakeling naar digitalisatie in China. De CDZ‟s zijn geen stimulans om in China te investeren, maar hebben wel hun belang bij de beslissing waar te investeren. Immers, om het investeren in dergelijke zones te stimuleren worden subsidies uitgekeerd, wat de paybackperiode van een investering aanzienlijk kan verkorten, waardoor ze sneller rendabel wordt. De noodzaak aan goede guanxi vormt voor Agfa-Gevaert geen groot probleem, enerzijds omdat ze samenwerkt met lokale ondernemingen, zoals bijvoorbeeld Shenzhen Brothers, anderzijds omdat ze reeds lang in China aanwezig is. De competitie is intens maar komt (voorlopig) grotendeels van internationale ondernemingen en slechts in kleine mate van lokale bedrijven. Op het vlak van patentinbreuk ervaart Agfa-Gevaert weinig problemen. Ze heeft er nog maar weinig problemen mee gehad en twijfelt niet om nieuwe technologieën in China in te voeren. Ook geschoolde arbeid is geen probleem, omwille van de reeds 39
vernoemde reden. We kunnen dus stellen dat Agfa-Gevaert positief staat tegenover investeren in China, voldoende motieven heeft om dit te doen en weinig problemen ervaart. Als de Chinese omstandigheden voor Agfa-Gevaert dezelfde blijven, zal de onderneming dus waarschijnlijk, net als vele andere, niet geneigd zijn zich snel terug te trekken uit China.
40
Bibliografie Artikels: - Byrd W., 1987, The impact of the two-tier plan/market system in Chinese industry, Journal of Comparative Economics, jg. 11, nr. 3, 295-308 - Chatterjee S.R., Pearson C. en Nie K., 2006, Interfacing business relations with southern China: an empirical study of the relevance of guanxi, South Asian Journal of Management, jg. 13, nr. 3, 59-75 - Dries L. en Swinnen J.F., 2004, Foreign direct investment, vertical integration and local suppliers: evidence from the Polish dairy sector, World Development, jg. 32, nr. 9, 15251544 - Dunfee T.W. en Warren D.E., 2001, Is guanxi ethical? A normative analysis of doing business in China, Journal of Business Ethics, jg. 32, nr. 3, 191-204 - Hsiao R., 2009, Xi‟s European tour: China Central-Eastern strategy reaches for new heights, China Brief, jg. 9, nr. 20 - Klok P. (2010, 4 juni), Minimumloon China stijgt fors, De Volkskrant - Koo A.Y., 1990, The contract responsibility system: transition from a planned to a market economy, Economic Development and Cultural Change, jg. 38, nr. 4, 797-820 - Standifird S.S. en Marshall R.S., 2000, The transaction cost advantage of guanxi-based business practices, Journal of World Business, jg. 35, nr. 1, 21-42 - Wong K., 1987, China's Special Economic Zone Experiment: An Appraisal, Geografiska Annaler. Series B, Human Geography, jg. 69, nr. 1, 27-40 - Xie Y. en Dutt A.K., 1993, Foreign joint ventures in the People‟s Republic of China, 19791985, Geojournal, jg. 29, nr. 4, 385-397 - Xin D. (2010, 20 mei), One in four Chinese 'aged above 65 by 2050', China Daily - Yang J., 2006, Learners and users of English in China, English Today, jg. 22, nr. 2, 3-10 Boeken: - Ambler T., Witzel M. en Xi C., 2009, Doing business in China, Routledge, London - Avery M., Zhu M. en Cai J., 2009, China‟s emerging financial markets: challenges and global impact, John Wiley & Sons (Asia) Pte. Ltd. - Bao S., Lin S. en Zhao C., 2006, The Chinese economy after WTO accession, Ashgate, Aldershot V
- Borghoff T., 2005, Evolutionary theory of the globalisation of firms, Universiteit Dortmund, Dortmund - Brahm L.J., 2002, China after WTO, China Intercontinental Press, Beijing - Brink C.H., 2004, Measuring political risk: risks to foreign investment, Ashgate Publishing Limited, Aldershot - Chu T. en Wong K., 2007, China‟s accession to the WTO, Elgar, Cheltenham - Douw L. en Chan K.B., 2006, Conflict and innovation: joint ventures in China, Brill, Leiden - Enderwick, P., 2007, Understanding emerging markets: China and India, Routledge, New York - Garnaut R. en Song L., 2007, China: linking markets for growth, ANU E Press, Asia Pacific Press en Social Sciences Academic Press - Gu M., 2006, Understanding Chinese company law, Hongkong University Press, Hongkong - Kaditi, E., 2006, Foreign direct investments in transition economies, K.U. Leuven: faculteit economische en toegepaste economische wetenschappen, Leuven - Lampton D.M., 2001, The making of Chinese foreign and security policy in the era of reform, 1978-2000, Stanford University Press, Stanford - Liang G., 2004, New competition: foreign direct investment and industrial development in China, Erasmus University Rotterdam, Rotterdam - Madura J. en Fox R., 2007, International financial management, Thompson, London - Malkiel B.G. en Taylor P.A., 2008, From Wall Street to the Great Wall: how investors can profit from China‟s booming economy, Norton, New York - Maskus K., 2000, Intellectual property rights in the global economy, Institute for international economics, Washington - Pecht M., 1999, The Chinese electronics industry, CRC Press LLC, Florida - Sanchez R. en Heene A., 2004, The new strategic management: organization, competition and competence, John Wiley & Sons, Inc., New York - Shi, W., 2008, Intellectual property in the global trading system: EU-China perspective, Springer, Berlin - Story, J., 2003, China: the race to market: what China‟s transformation means for business, markets and the new world order, Prentice Hall, London - Waugh D., 2000, Geography: an integrated approach, Nelson, Scarborough - Wei Y. A. en Balasubramanyam V.N., 2004, Foreign direct investment: six country case studies, Edward Elgar, Cheltenham - Wei Y. en Liu X., 2001, Foreign direct investment in China: determinants and impact, Elgar, Aldershot VI
- Yao X., 2000, An introduction to Confucianism, Cambridge University Press, Cambridge - Zeng, K., 2007, China‟s foreign trade policy: the new constituencies, Routlegde, London Internetartikels: - Agfa Graphics en Shenzhen Brothers creëren joint-venture Agfa Graphics Asia” (2010, 26 januari),
- Agfa Graphics new joint venture with Shenzhen Brothers, - Chinese regionale steden volgende groeimarkt (2010, 16 juni), - EU-China trade in facts and figures (update: 2010, juni), - Foreign direct investment in China increases 19.6% in H1 (2010, 16 juli), - International patent filings dip in 2009 amid global economic downturn (2010, 8 februari), - Vietnam Begins to Lure Business Away from China (2010, 7 april), < http://www.ibtimes.com/articles/18893/20100407/vietnam-begins-to-lure-business-awayfrom-china.htm> Rapporten: - Unesco Institute for Statistics, 2007, WEI 2007 report, - USTR, 2010, 2010 Special 301 report, - Vantage Strategic Marketing, 2008, Developing market opportunities for „direct-to‟ technologies 2009-2014 (report 1310) - Vantage Strategic Marketing, 2010, Developing market opportunities for „direct-to‟ technologies 2007-2012 (report 1280) Websites:
VII
- Agfa, http://www.agfa.com, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - China-Europe Management Center, http://www.cemcweb.com, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - China Patent & Trademark Office, http://www.chinatrademarkoffice.com - Chinese Nationale Statistische Bureau, http://www.stats.gov.cn, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - Consultancybureau A.T. Kearney, http://www.atkearney.com/, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - CPI 2009, http://www.transparency.org/policy_research/surveys_indices/cpi/2009, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - Databank van FDI-statistieken van de Chinese overheid, http://www.fdi.gov.cn, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - IPRI 2010, http://www.internationalpropertyrightsindex.org, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - National Economic and Technogical Development Zones (China), http://china.org.cn/english/SPORT-c/76751.htm, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - OECD (Glossary of Statistical Terms), http://stats.oecd.org/glossary/, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - Rural Poverty Portal, http://www.ruralpovertyportal.org< - Wereldbank, http://www.worldbank.org, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - WIPO, http://www.wipo.int, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - WTO, http://www.wto.org, laatste raadpleging op: 16/5/2010 - Wuxi New District, http://en.wnd.gov.cn/, laatste raadpleging op: 16/5/2010 Working papers: - Álvarez R. en Claro S., 2006, The China phenomenon: price, quality or variety?, Central Bank of Chile Working Paper (nr. 411)
VIII