DE KAPUCIJNEN IN DE NEDERLANDEN EN HET PRINSBISDOM LUIK door
P. HILDEBRAND,
a r c h iv a r is
DEEL I
DE TWEETALIGE NEDERLANDSCHE PROVINCIE 1585-1616
ANTWERPEN, ARCHIEF DER KAPUCIJNEN, 1945
o
DE K A P U C I J N E N I N DE N E D E R L A N D E N EN HET PRINSBISDOM LUIK
*
i
DE KAPUCIJNEN IN DE NEDERLANDEN EN HET PRINSBISDOM LUIK N door
P. HILDEBRAND,
a r c h iv a r is
DEEL I
DE TWEETALIGE NEDERLANDSCHE PROVINCIE 1585-1616
ANTWERPEN, ARCHIEF DER KAPUCIJNEN, 1945
BIBLIOTHECA YPRBNSIS CAPUCINORÜM
.
NIHIL OBSTAT. F r . E m e r ic u s a b Iz e g e m io .
Izegemii,
F r . G e r la c ü s B u s c o d u c e n s is .
die 1 januarii 1943,
Tilburgi.
IMPRIMATUR. É t . J o s . Ca r t o n
de
W
ia r t ,
vic. gen. Mechliniae, die 17 martii 1945.
F
r
. M a t t h ia s
a
Gandavo,
min. prov. Anghiae, in S. Visitatione, die 1 martii 1945.
INHOUDSTAFEL I . L ijs t
van boeken,
e n k e l m e t s c h r ijv e r s n a a m o f v e r k o r t e n
titel g e c it e e r d ..................................................................... II. G e b r u i k e l i j k e a f k o r t i n g e n .........................................10
9
A. Boeken en tijdschriften (10). B. Bibliotheken, Ar chieven en handschriften (11). In
l e id in g
...........................................................................................................13
EERSTE TIJDVAK HET NEDERLANDSCH KOMMISSARIAAT (1587-95) I. De stichting te Antwerpen ( 1 5 8 5 - 8 7 ) ................................... Een oud plan (23). Farnese (25). Godsdienstige toe stand (27). Op verkenningstocht (28). Ter bestemming (32). Afreis van Joseph van Antwerpen (35). Een geeselprocessie (38). Indruk bij de bevolking (40). De stichting verzekerd (42). Op zoek naar een vast verblijf (45). Het huis op de Paardenmarkt (47).
23
II. Een eigen Kommissariaat ( 1 5 8 7 - 8 8 ) ............................. Kapittel te Parijs en te Rome (50). Los van Parijs (52). Te Antwerpen (55). Stichting te Brussel (57). Italiaansche Oversten en medestichters (60). Officieele erkenning te Brussel (64). Een paar naamkwesties (66).
50
III. Eerste ontwikkeling van het Kommissariaat (1589-92) Stichting te Gent (72). Toestand te Antwerpen (78). Heropbloei van het Katholicisme (80). Populariteit van de Kapucijnen (82). Herbouw van het klooster (84). Nieuw personeel (88).
72
IV. Zes stichtingen in twee jaar (1591-92) . ....................... 93 Ter verovering van de hoogeschooljeugd (93). Leuven (94). Douai (100). Brugge (103). Arras (106). Doornik (110). Rijsel (113). V. Nieuwe uitbreiding van den werkkring (1593-95) . . Farnese en de Kapucijnen (118). Farnese’s dood (120). Kloosterstichtingen : Béthune (122). Valenciennes (124). S.-Omaars (126). Personeel (130).
118
VI. Steviger innerlijke organisatie ( 1 5 9 2 -9 5 ) ....................... Een bestuursvergadering in 1592 (133). De tweede bestuursvergadering (137). Studieregeling (137). Echte en valsche mystiek (140). Voorschriften in zake mystiek (144). Franciscus van Ierland (146). Franciscus van Ierland in ballingschap (150).
133
0
INHOUDSTAFEL
TWEEDE TIJDVAK DE NEDERLANDSCHE PROVINCIE
(1595-1616)
I. Kapittels en Oversten............................................................... 152 De Nederlandsclie Provincie (152). Een opgedrongen Provinciaal (1598) (153). Vertrek van P. Hippolytus (1598) (156). De eerste Nederlandsche Provinciaal (1600) (160). Dreigende onweerswolken (1600) (162). S. Laurentius van Brindisi (1602) (165). Een Kapittel met hinder nissen (1602) (167). Honoratus van Parijs (1602-04) (169). Paulus van Brussel (1603) (171). Tusschenkomst der Aartshertogen (1603) (173). Einde van P. Honoratus’ bestuur (1604-05) (175). Michael Angelus van Rimini (1605-06) (177). Philippus van Kamerijk, I (178). Alexander van Oudenaarde (179). Philippus van Kamerijk, II (181). Cyprianus van Antwerpen (182). II. P e r s o n e e l ...........................................................................184 Rekruteering (184). Adel (187). Sterfgevallen en andere faktoren (189). De verkeerde mystieke strooming (191). Vreemdelingen (192). III. K loosterstich tin g en ......................................................... 196 Onder Hippolytus van Bergamo (1595-98) : Dendermonde (197), Bergen (199) ; onder Illuminatus van Palermo (1598-1600) : Mechelen (202), Ariën (205), Luik (206) ; onder Honoratus van Parijs (1602-04) : Meenen (210), Armentiers (213), Namen (216), Veurne (219) ; tijdens het eerste provincialaat van Philippus van Kamerijk (1606-09). Moeilijkheden (222), Sluis (223), Hoei (224), leper (225), Aat (231), Oudenaarde (232) ; tijdens het tweede provincialaat van Alexander van Oudenaarde (1609-12) : Maastricht (236), Beaumont (237), Orchies (238), Kortrijk (239), S.-Winoks-Bergen (242), Venlo (244), ’s-Hertogenbosch (245), Kamerijk (248), Maubeuge (250), Dinant (251) ; tijdens het tweede provincialaat van Philippus van Kamerijk (1612-13) : Givet (253) ; onder Cyprianus van Antwerpen (1613-16) : Moeilijk heden en mislukkingen (255), Limburg (256), Nijvel (257), Aalst (257), S.-Truiden (260), Oostende (262), Zinnik (265), Edingen (266). IV. Missiewerk bij Ieren en Duitschers.................................. 271 Een Iersch kollege te Antwerpen (271). Franciscus van Ierland (274). In Rijnland (276). Te Keulen (279).
BIJLAGEN
7
Werkzaamheid te Keulen (281). Cornelius van Recanati (283). Charleville (286). V. Splitsing van de Provincie ( 1 6 1 6 ) ...................................288 De toestand (288). Visitatie van Honoratus van Parijs (290). Het Kapittel te Antwerpen (293). Na de split sing (296). BIJLAGEN I. Levenswijze der eerste Nederlandsche Kapucijnen, volgens Philippus van K a m e r i j k .............................................. 303 II. Grensregeling tusschen Vlaanderen en Wallonië . . . A. Rijsel, 12 Oktober 1620 (325). B. Brussel, 25 April 1621 (327).
325
III. Stichting van de Vlaamsche kloosters............................. 331 Antwerpen (331), Gent (335), Leuven (337), Brugge (340), Dendermonde (344), Mechelen (345), Meenen (346), Veurne (349), Oudenaarde (351), leper (353), Maastricht (356), Kortrijk (359), S.-Winoks-Bergen (363), ’s-Hertogenbosch (364), Aalst (366), S.-Truiden (368), Oostende (370), Hasselt (372), Geldem (373), Burburg (374), Tervuren (376), Duinkerke (379), Maaseik (380), Belle (381). IV. Stichting van de Waalsche kloosters...................................383 Arras (383), Béthune (385), Merville (386), Ariën (388), S.-Omaars (388), Kamerijk (390), Rijsel (391), Douai (392), Armentiers (394), Orchies (396), Valenciennes (397), Doornik (398), Bergen (399), Aat (401), Edingen (401), Zinnik (402), Maubeuge (402), Namen (403), Luik (404), Hoei (406), Thuin (407), Dinant (407), Malmédy (409), Marville (409), Luxemburg (410), Aarlen (410), Diedenhofen (411). V. Provinciale O v e r s t e n ..........................................................412 Alfabetisch r e g i s t e r ................................................................415 LIJST DER PLATEN IN I>EN TEKST
1. De huizengroep op de Paardenmarkt . . . 2. Engelsche spotprent . 3. Enkele portretten uit K arel b e r g ’s
van
48 85
A ren-
Epilogus
.
.
188
4. Grondplan van het klooster te Luik . . 5. Het eerste klooster te Meenen . . . . 6. Kapucijnerklooster te Veume . . . .
209 213 221
LIJST D ER PLATEN
8
7. Id. te Oudenaarde
.
234
8. Het eerste Kapucijnerklooster te Kortrijk . 9. Het klooster te S.-Winoks-Bergen . . .
241 244
10. Kapucijnerklooster te A a l s t ....................... 260 11. Handteekeningen onder het akkoord van 1618 , 290 12. Id. 1621 . . . . 307
BUITEN TEKST
1. 2. 3. 4. 5.
P. Matthias van Saló P. Felix van Lapedona P. Antonius van Gent P. Joannes van Landen P. Jacobus van Mercato Saraceno . . . . 6. P. Hieronymus van Pol i z z i ....................... 7. P.HippolytusvanBerg a m o ....................... 8. Fr. Seraphinus van Antwerpen 9. De Kapucijnerkerk te Antwerpen 10. Br. Angelus van Brugge 11. Het klooster te Leuven 12. Fr. Bemardinus van Antwerpen 13. P. Silvester van Montel e o n e ....................... 14. P. Hieronymus van S o r b o ....................... 15. P. Hieronymus van Castelferretti . 16. P. Illuminatus van Pal e r m o ....................... 17. P. Alexander van Ou denaarde . . . . 18. S. Laurentius van Brind i s i ............................
32 32 33 33 48 48 49 128 128 129 129 144 144 145 145 160 161 176
19. P. Silvester van Assisi 176 20. P. Honoratus van Pa rijs ....................... 177 21. P. Philippus van Ka ïnerijk ....................... 192 22. P. Cyprianus van Ant werpen . . . .193 23. P. Paulus van Cesena 208 24. De twee gebroers Archangelus Forbes van Schotland . . . 208 25. Filips van Arenberg . 209 26. Toegang tot het kloos ter te Luik . . . . 209 27. P. Joannes Baptista van Kortrijk . . . 256 28. Kerk en koor te Dinant 256 29-30. Twee zichten op het klooster te Dinant . 257 31. Kerk en ingang van het klooster te Edingen . 272 32. Ingang van het kloos ter te Zinnik . . . 272 33. P. Cyprianus van Ant werpen en Br. Eustachius van Templeuve . 273 34. P. Gamaliël van Condé en P. Carolus van Aren berg ....................... 273
I. LIJST VAN BOEKEN, ENKEL MET SCHRIJ VERSNAAM OF VERKORTEN TITEL GECITEERD Annali. Zie B o v e r it js . Annuarium provinciae SS. Trinitatis Hóllando-Belgicae Fr. Min. Capucinorum. Bruxellis [1870]-Brugis 1884 (Zie FL., Dl. X X II I , 1940, blz. 236-38). [ A f o l l i n a i r e d e V a l e n c e ] Histoire des Capucines de Flandre. Paris 1878-79. B e r l i è r e , U., Les êvêques auxiliaires de Liége. Bruges-Lille-Paris 1919. Boucq, S. l e , Histoire ecclés. de la ville de Valentienne. Valenciennes 1844. B o v e r it js , Z a c h ., Annalium seu sacrarum historiarum Ord. M in. S. Fr., qai Capuccini nuncupantur t. I-II. Lugduni 1632-39. — Ook de voort zetting wordt op Boverius’ naam geciteerd. Naar de Italiaansche bewerking verzenden we echter met den titel Annali. C o r n e li s s e n , Dr. J. D. M., Romeinsche bronnen voor de,n kerkelijken toestand der Nederlanden. ’s-Gravenhage 1932. C u v e l i e r , J. et J. L e f è v r e , Correspondance de la Cour d'Espagne sur les affaires des Pays-Bas. Bruxelles 1923-37. — Het eerste deel werd voorbereid door H. Lonchay, doch we citeeren het onder dezelfde namen als de overige. [ D e h a i s k e s - L e p r e ü x -B r a s s a r t ] Ville de Douai. Inventaire sommaire des Archives communales. Séries AA-EE. D o u a i 1876-98. D i e r c x s e n s , J. C., Antverpia Ghristo nascens et crescens. Antverpiae 1773. F a u s t in u s D i e s t e n s i s , Alter Alexius. Col. Agripp. 1620. F r é d é g a n d d ’A n v e r s , Étude sur le Père Charles d’Arenberg. Paris-Rome 1919. F r é s o n , J ., Histoire du couvent des Frères-Mineurs Bécollets de Huy... par le Père Augustin Des Moulins. Huy 1885. G o d e f r o y d e P a r i s , Les Frères-Mineurs Capucins en France. Histoire de la province de Paris. P aris 1937-39. G r o b , J ., Eecueil d'actes et documents concemant les Frères-Mincurs dans l'ancien duchê de Luxembourg (Publications de la Section hist. de l’Institut O.-D. de Luxembourg, vol. L IV et LVI). Luxembourg 1909. H e n n e , A. et A. W a u t e r s , Histoire de la ville de Bruxelles. Bruxelles 1845. H e r c k e n r o d e , J. d e , Nobiliaire des Pays-Bas. Gand 1862-68. H i e r o t h e u s C o n f l t j e n t i n u s , Provincia Bhenana Fr. Min. Capucinorum. Ed. altera. Heidelbergae 1750. H o o p , A . D ’ , Inventaire général des Archives ecclésiastiques du Brabant. Bruxelles 1905-32. J a c o b s , A., Die Bheinischen Kapuziner. Münster i. W . 1933. I d ., Totenbuch der Bheinisch-Westfalischen sowie der früheren Bheinischen und Kölnischen Kapuzinerprovinz. Limburg 1933. Geciteerd : Toten buch.
1 0 LIJST V A N BOEKEN. GEBRUIKELIJKE AFKORTINGEN S.- N i k l a a s ] , D e Minderbroeders Capucynen te Oostende. Oostende 1884. Nonciature de Flandre (Analecta Vaticano-Belgica). Bruxelles-Rome 1924ss. [ P a q u o t , J. N.] Mémoires pour servir a l’histoire littéraire des dix-sept provinces des Pays-Bas, de la principauté de Liége et de quelques contrées voisines. Louvain 1763-70. P a s t o r , L. v o n , Oeschichte der Papste. Freiburg i. Br., 1891ss. P o n c b l e t , A., Histoire de la Compagnie de Jèsus dans les anciens Pays-Bas. Bruxelles 1926-28. R e m b r y -B a r t h , Dr., Histoire de Menin. Bruges 1881. R o cco d a C e s i n a l e , Storia delle missioni dei Cappuccini. Parigi 1867-73. S a n d k r u s , A., Flandria ïllustrata. [2a Ed.]. Hagae-Comitum 1732-35. [S a tjm e ry , P. L.] Les délices du pais de Liége. Liége 1738-44. Totenbuch. Zie J a c o b s . M a r c e l l t j s [v a n
II. GEBRUIKELIJKE AFKORTINGEN A. BOEKEN EN TIJDSCHRIFTEN ACAT. ACFF. AFH . AGAU. AHEB.
= = = = =
AOMC. ASEB. BB. BC.
= = = =
BCFF. BCRH. BG. BGBH. BHSAM. BIHBR. BN. BSEPC. CF. DH. EF. FL. MSAM. MSASAD.
= = = = = = = = = = = = = =
MSEC. NF. NNBW. OGE. RAM. RH E. UT.
= = = = = = =
Annales du Cercle archéologique... de Termonde. Termonde. Annales du Comité fiamand de France. Dunkerque-Lille. Archivum Franciscanum historicum. Quaracchi. Archief voor de geschiedenis van het Aartsb. Utrecht. Utrecht. Analectes pour servir a Vhistoire ecclêsiastique de la Belgique. Louvain-Bruxelles. Analecta Ordinis Minorum Capuccinorum. Romae. Annales de la Sociélé d'émulation de Bruges. Bruges. Bossche Bijdragen. S.-Michiels-Gestel. Bullarium Capucinorum, ed. M ich a el Tugiensis. Romae 1740-1884. Bulletin du Comité fiamand de France. Dunkerque-Lille. Bulletin de la Commission royale d’histoire. Bruxelles. Bijdragen tot de geschiedenis. Antwerpen. Bijdr. voor de geschied, van het bisdom van Haarlem. Haarlem. Bulletin hist. de la Soc. des antiquaires de la Morinie. S.-Omer. Bulletin de l’Institut historique beige de Rome. Rome. Biographie nationale. Bruxelles 1866ss. Bulletin de la Société d'études de la prov. de Cambrai. Lille. Collectanea Franciscana. Romae. Dictionnaire d’histoire et de géographie eccl., Paris 1912ss. Études franciscaines. Paris. Franciscaansch leven. Tilburg. Mémoires de la Soc. des antiquaires de la Morinie. S.-Omer. Mémoires de la Société nationale d’agriculture, sciences et arts, séant a Douai. Douai. Mémoires de la Société d’émulation de Cambrai. Cambrai. Neerlandia Franciscana. Iseghem. Nieuw Nederl. biografisch woordenboek. Leiden 1911-37. Ons geestelijk erf. Antwerpen. Revue d’ascétique et de mystique. Toulouse. Revue d’histoire ecclésiastique. Louvain. Uni Trinoque. Den Bosch.
GEBRU IKELIJKE AFKORTINGEN VGGPA.
11
=
Verzameling der graf- en gedenkschriften van de provincie Antwerpen. Antwerpen 1856ss. VGGPOV. = ld . Oost-Vlaanderen. Gent 1860-70. B. BIBLIOTHEKEN, ARCHIEVEN EN HANDSCHRIFTEN
ABA. ABAM. ACB. ACH. AKL. ANP. ARA. BAA. BAAM. BAB. BAD. BADB. BAG. BAH. BAI. BAL. BAN. BAR. BK . BL. BNP. GA. GAA. GAB. GAI. GAK. GAM. GAO. GAR. GASO. KB. PA. RKG. RKK. SAA. SAB. SAG. SAH. SAL. SAM. SAN. TCG. UBL. VA. VB.
= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = = /= = = = = = = = = = = = = = = = = = = = =
Aartsbisschoppelijk archief, Mechelen. Aartsbisschoppelijk archief, Mechelen, § Mechliniensia. Archief der Belgische Kapucijnen, Antwerpen*. Archief der Hollandsche Kapucijnen, Den Bosch*. Archief van het klooster te Luik (SAL.). Archives nationales, Parijs. Algemeen rijksarchief, Brussel. Bisschoppelijk archief, Antwerpen (ArchiefO.-L. V.-kerk), Bisschoppelijkarchief Antwerpen, Mechelen (ABA., §Antverp.). Bisschoppelijk archief, Brugge. Bisschoppelijk archief, Doornik. Bisschoppelijk archief Doornik, Bergen (SAM.). * Bisschoppelijk archief, Gent. Bisschoppelijk archief, ’s-Hertogenbosch. Bisschoppelijk archief leper (BAB., § Iprensia). Bisschoppelijk archief, Luik. Bisschoppelijk archief, Namen. Bisschoppelijk archief, Roermond. Bibliotheek, Kortrijk. Bibliothèque de la Section hist. de l’Institut G.-D., Luxemb. Bibliothèque nationale, Parijs. Generaal archief der Kapucijnen, Rome. Gemeentearchief, Antwerpen. Generaal archief der Kapucijnen, Rome, § Belgica. Gemeentearchief, leper. Gemeentearchief, Kortrijk. Gemeentearchief, Meenen. Gemeentearchief, Oostende. Gemeentearchief, Rijsel. Gemeentearchief, S.-Omaars. Koninklijke bibliotheek, Brussel. Propaganda-archief, Rome. Register der Kapucijnen te Gent (BAG., C. IX , 3, C, 2, 1). Register der Kapucijnen te Kortrijk (BK., cod. 189). Staatsarchief, Antwerpen. Staatsarchief, Brugge. Staatsarchief, Gent. Staatsarchief, Hasselt. Staatsarchief, Luik. Staatsarchief, Bergen (Mons). Staatsarchief, Namen. Tabula Capitulorum, generalium (GA.). Universiteitsbibliotheek, Luik. Vatikaansch archief. Vatikaansche bibliotheek.
*. De afkortingen ACH. en vooral ACB. zijn sedert jaren in Nederland en België gebruikelijk; zooniet hadden we liever AH K. en ABK. geschreven.
IN L E ID IN G Onder de verschillende hervormingen, die het ideaal van onthechting en apostolaat hooggehouden hebben, als bewijs van de altijd jonge levenskracht van den Franciskaanschen stam, bekleeden de Kapucijnen stellig een eereplaats. Van den beginne af, wisten ze zich eey groote popu lariteit te verwerven. Tot het vólk preekten ze eerst en vooral door deugd en voorbeeld en in hun apostolaat kenden ze buitengewoon veel bijval. Ze toonden meer vrijheid van beweging en meer persoonlijk initiatief dan de andere takken der Orde. Beter dan wie ook, hebben ze zich naar de wisselende omstandigheden van tijd en plaats weten te schikken. Hun groote populariteit en hun aanpassingsvermogen waren de vrucht van een gezonde opvatting van wetten en voorschriften; deze werden steeds gehouden voor wat ze inderdaad zijn : middelen om een doel te bereiken, nooit een doel in zich zelf; en als sommige wetten hun bedoeling misten, ja zelfs in nieuwe omstandigheden het doel in den weg stonden, was het natuurlijk, dat men ze eenvoudig ver waarloosde of afschafte1. De inrichting van de Kapucijnerorde is heel demokratisch, veel rru er dan die van de andere Franciskaansche families. In ieder klooster staat, naast den Gardiaan, niet enkel een Vikaris, door het Definitorium aangesteld, maar daarenboven een « diskreet », door al de religieuzen vrijelijk gekozen, om den Gardiaan met raad en daad bij te staan. Ook in de Kapittels, waar nieuwe Oversten benoemd worden, zetelen niet enkel de uittredende Gardiaans, maar evenveel eenvoudige Paters, wederom door 1. H. H o l z a p f e l , Handbuch der Oeschiehte des Franziskanerordens (Freiburg i. Br. 1909), S. 614-15.
14
IN LEIDIN G
alle kloosterlingen gekozen, om over de behoeften van de onderdanen en het bestuur van de plaatselijke Oversten verslag uit te brengen. Oversten en onderdanen nemen evengoed aan de verkiezingen deel. En om te beletten dat het gezag te aanmatigend zou worden, of dat de leden, in een zalige berusting, alles maar bij het oude zouden laten, is er nauwkeurig bepaald, dat Provinciaals en Gardiaans regelmatig weer van alle prelatuur moeten vrij blijven; en in ieder Kapittel moet ten minste de helft van de Definitoren aftreden en vervangen worden. Die demokratische inrichting van de Orde is een tweede bron van aanpassingsvermogen en populariteit. In zijn boek I promessi sposi heeft de Italiaansche schrijver Manzoni, in den persoon van fra Cristoforo, het beeld geschetst van den Kapucijn, gelijk hij hem in zijn land kende en gelijk wij hem ook te onzent hier en daar ontmoeten. « Voor hem, schrijft hij, is niets te laag of niets ie hoog. Zieken verplegen en zélf door de grooten dezer aarde bediend worden; even natuurlijk binnentreden in hut en paleis en er zich thuis voélen; in dezelfde woning komen, als ware ’t uit tijdverdrijf en toch weten dat daar niets zal gedaan of beslist worden zonder zijn raad en goedkeuring; nederig om een aalmoes vragen en zélf het gekregene uitdeélen aan andere armen, die hij ontmoet: dat alles is de Kapucijn gewoon... » Nooit is hij bekommerd om eten of slapen. H ij weet dat hij overal welkom blijft en dat ieder huis het huis van een vriend is, waar hij toch zoo hartelijk zal onthaald worden. En beleeft hij dagen van armoede en gebrék, hij weet dat zooveel brave menschen hem gaarne een volgenden keer een feestmaal zullen bereiden en blij zijn, dat hij het aanvaarden wil. Zoo kan de Kapucijn door de wereld gaan, los van tijdélijke zorg, vrij en onbelemmerd. Dienzélfden toestand als in Italië vindt men ook ten deéle in ons land. Maar de eerste vestiging alhier, bij koele Noorderlingen, door het Protestantisme langdurig bewerkt, ging in den beginne heel moeizaam; doch gelei delijk zouden de toestanden worden gelijk in het Zuiden.
DE KAPUCIJNEN
15
Behoefte aan hervorming in de Kerk, naast omstan digheden van plaatsélijken aard en mistoestanden bij het centraal bestuur der Ordex hebben in Italië het ontstaan en de eerste ontwikkeling van de Kapucijnen bevorderd. In de laatste dertig jaren is de geschiedenis van hun oorsprong heelemaal vernieuwd, dank zij de grondige studies van L. von Pastor2 en Edouard d’Alengon3. Vroeger leerde men, dat Matthaeus van Bascio de nieuwe Orde gesticht had in 1525, maar thans wordt die opvatting door iedereen verworpen. Zoo die kloosterling inderdaad den vorm van zijn kleed veranderde en van het gezag zijner Oversten bijna heel ontslagen werd, heeft hij er toch nooit aan gedacht, om een Orde of hervorming te stichten. Die toelating vroeg en bekwam hij enkel voor zich zélf en voor niemand anders. Juridisch zijn de ware stichters Ludovicus en Raphaél van Fossombrone, vooral de eerste, die priester was en, het meest voor het uitbreiden van de hervorming gewerkt heeft. In 1525 hadden beiden, zonder toelating, hun klooster verlaten; een tijdlang bleven ze bij de Konventueélen en de Kamaldulensen. Ze dachten er in den beginne hoege naamd niet aan, om een hervorming in den schoot van de Orde te bewerken; eerder zouden ze voorgoed de levens wijze van de Kamaldulensen omhelzen. Eerst op 3 Juli 1528 verkregen ze de bulle Religionis zelus, de eigenlijke stichtingsoorkonde van de Kapucijnen. Matthaeus van Bascio wordt er zélfs niet in genoemd. Er wordt toelating verleend om dai vorm van het kleed te veranderen en, 1. E d o a r d o d ’A l b 1 st9 0 N, Oian PietroCarafa, vescovo di Chieti (Paólo I V ) e la riforma nell'ordine dei Minori dell’Osservanza. Documenti inediti (Estratto dal X III volume della Miscellanea Francescana, Foligno 19111912). Foligno 1912. 2. Bd. IV, Abt. II, 10-12e Aufl. (Freiburg i. B. 1928), S. 630-43. Die geschiedenis wordt in de volgende deelen voortgezet. 3. De 'primordiis Ordinis Fratrum Minorum Capuccinorum. 1525-1534 (Romae 1921) ; de eerste uitg. verscheen in de AOMC., t. X X X IV -X X X V I, 1918-20; Tribulationes Ordinis Fratrum Minorum Capuccinorum primis annis pontificatus Fauli I I I (1534-1541) (Romae 1914) ; ook deze studie verscheen eerst in de AOMC., t. X X I X -X X X , 1913-14.
16
IN LEIDIN G
naar de wijze van kluizenaars en Kamaldulensen, den baard te dragen. De nieuwe gemeenschap komt onder de rechtsmacht van de Konventueelen; vrijelijk mag ze novicen, aannemen en voor de toekomst van de jeugdige vergadering is aldus gezorgd. Ludovicus zélf was niet altijd met zuivere inzichten bezield; ook zijn zijn eigen medebroeders er toe moeten overgaan, om hem uit de Orde te sluiten, die hij zélf gesticht had. Zijn groote verdienste ligt hierin, dat hij de deur opengezet heeft, waarlangs een heéle reeks verdienstelijke Observanten konden binnentreden. Onder hen zijn we blijde, ook den grooten theoloog Franciscus Tittelmans van Hasselt te mogen begroeten. Ze kwamen zoo talrijk, dat ze spoedig de overhand hadden en aan de nieuwe Orde définitieven vorm en eigen strekking hebben gege ven, grootendeels verschillend van die van Ludovicus zelf. Moeilijkheden bleven den Kapucijnen niet gespaard. Vooral kwamen die vanwege de Observanten, die met leede oogen zooveel van hun beste kloosterlingen eigen Orde zagen verlaten. Onder dit getal was Bernardino Ochino, de grootste kanselredenaar van Italië, die spoedig bij de Kapucijnen tot Generaal gekozen werd. Doch ongéhoord was het schandaal, toen hij in 1542 openlijk tot het Protestantisme overging. Nu scheen de Orde onvermijdelijk ten ondergang gedoemd. Dat ze dien storm te boven heeft kunnen komen, toont misschien het best de jeugdige kracht, wélke in de stichting huisde en de behoefte aan zedélijke hervorming, waaraan ze beant woordde. In de verschillende moeilijkheden, die de Kapucijnen in den beginne ontmoetten, vonden ze stevigen steun bij twee nichten van de achtereenvolgende Pausen, Caterina Cibo en Vittoria Colonna; zonder beide vrouwen had de Orde zich zeker en vast niet kunnen handhaven. Hier is het de plaats niet, om al de stormen op te sommen, die jaren achtereen tegen de nieuwe stichting losbraken. Enkel dient vermeld, dat de Observanten wisten te be~
DB KAPUCIJNEN. OPVATTING VAN DEZE STUDIE
17
werken, dat ze zich niet buiten Italië mocht uitbreiden1. In 1562 deed Charles de Guise, Kardinaal van Lotha ringen, vergeefsche pogingen om ze in Frankrijk te vestigen. Feitelijk woonden er in 1566-68 twee klooster lingen te Meudon; doch, ivegens het nog immer geldend verbod, mocht het niet gelukken, ze daar vasten voet te laten vatten. Eerst in 157'4, wederom door de werking van een vrouw, de Fransche Koningin Catherine de Medicis, werd door Gregorius X I I I alle hindernis uit den weg geruimd2 en mocht de Orde zich vrijelijk over heel het aardrijk uitbreiden. In haar werking tegen het Protestantisme en onder de volksklasse vond ze in Frankrijk ongehoord veel bijval; talrijke leden van vooraanstaande families traden er binnen. Uit dat land is het, dat de eerste Paters naar onze gewesten zullen overkomen. In de X V I e eeuw vormden de Spaansche Nederlanden een uitgestrekt gebied, dat, buiten het hedendaagsch België en Nederland, ook een groot stuk van Frankrijk omvatte; af gezien van het Prinsbisdom Luik en Stavelot-Malmédy, die steeds onafhankelijk bleven, vormde heel dat gewest een politieke eenheid, die echter door godsdienstwoelingen en opstand spoedig zou verbrokkelen. In dat uitgestrekt gebied zou de Nederlandsche Kapucijnerprovincie haar arbeidsveld vinden. Hier willen we de vestiging en ont wikkeling van die kloosterstichtingen uiteenzetten, voor eerst tot in 1616, het jaar waarin Vlamingen en Walen zich sterk genoeg voélden, om ieder afzonderlijk hun eigen weg te gaan. Later zal de menschelijke politiek nog verdere verdeelingen medebrengen, waarover we thans niet gewagen moeten. Het onderwerp, in dit eerste boek behandeld, is stellig aantrekkelijk genoeg, daar de groote rol van de Kapu cijnen in de Contra-Reformatie te onzent nog nimmer uitvoerig uiteengezet werd. Voor onze gewesten ook geldt 1. Bulle Dudum aiquidem, van 1537 (BC., 1.1, pp. 22-23). 2. BC., t. I, pp. 34-35. DB KAPUCIJNEN — 2
18
IN LEIDING
wat Henri Bremond destijds voor Frankrijk beves tigde1: « Plus on étudie les documents et plus on se persuade que leur juste place n’a pas encore été faite aux capucins dans Vhistoire de la renaissance que nous racontons. Zële ou succès, j’ai comme la certitude qu’ils ne le cedent a personne et néanmoins très peu les connaissent. Qu’ils s’en prennent d’abord a eux-mêmes. Jusqu’a ces derniers temps, ils ont par trop négligé d’entretenir les gloires et d’exposer les prouesses de leur Ordre. » Gewoonlijk hebben de Kapucijnen heel weinig de daden van hun voorvaderen opgeteekend. Ze waren er op uit, om schoone dingen te doen, niet om het gedane te boek te stellen; en voorzeker dachten ze dat het genoeg was, zoo de alwetende God hun verdiensten kende. Niet temin vinden we ’t voor hun nageslacht een aanmoediging en een spoorslag, te weten, wat vroeger gedaan werd; en het goede dat God ons verleend of door onze voorgangers uitgewerkt heeft, zouden we ongélijk hebben, niet dankbaar en blij gezind te verkondigen. Dat wil niet zeggen, dat dit boek een apologie van de Orde wil zijn, verre van daar. Natuurlijk zijn we met hart en ziel aan ons klooster gehecht, te meer daar we er alles wat we zijn en hebben, naast God, aan verschuldigd zijn. Maar die liefde maakt ons niet blind voor vlekken en tekortkomingen; de waarheid blijft ons nog dierbaarder dan wat ook ter wereld. Als men de ontwikkeling van de feiten in détail nagaat, stoot men maar al te dikwijls op menschélijke zwakheden en schaduwzijden. Doch de geschiedschrijver beschouwt de dingen van uit den hooge; en van daaruit gezien, verdoezelen véle minder schoone dingen, zonder het machtig totaalaanzicht te schaden. De geschiedschrijver mag de waarheid niet verbloemen. H ij is geen pleitbezorger of verdediger van wien of wat ook, maar een onpartijdig getuige van het verleden. H ij 1. Histoire littéraire du sentiment religieux en France, t. II (Paris 1925), p. 142.
OPVATTING VAN DEZE STUDIE
19
moet den moed hebben om de waarheid te zeggen en niets te verzwijgen. De waarheid is ten andere schoon genoeg, om ons te stichten en hooger op te voeren, mits men rekening houde met toestanden en opvattingen van vroegere eeuwen, soms heélemaal verschillend van de onze. Als het verleden ons ergert, is dat meestal een teeken van eigen zedélijke zwakheid of van een onvolmaakte kennis van de waarheid. Sedert lang hadden we gehoopt, deze geschiedenis te kunnen schrijven. In 1912 begonnen we, steen voor steen, de bouwstoffen te verzamelen, die we hier nu benuttigen. Kleinere bijdragen en detailstudies, hier en daar uitge geven, leverden we meestal op verzoek van vrienden en konfraters, die aangaande verschillende kwesties inlich tingen vroegen. Zoo’n gelegenheidsartikelen, op allerlei gebied, hebben het nadeel, dat ze meer werk vragen dan een studie naar een vast vooropgezet plan; daarenboven loopt men dan ook gevaar, den samenhang van de behan delde stof met andere verwante dingen over het hoofd te zien. Des te blijer zijn we, nu eindelijk de gelegenheid te vinden, om onzen eigen gang te gaan en de ontwik keling van deze geschiedenis te mogen onderzoeken en opmaken, vólgens het plan en de opvatting, die we het meest doelmatig vinden. Oorlogsgewoel deed ons herhaaldelijk veel tijd verliezen en wetenschappelijk werk werd er grootélijks door be moeilijkt. Gélukkig hadden de vorige jaren ons reeds rijkelijk van dokumentatie voorzien, zoodot we, zonder op reis te gaan, bijna alles bij de hand hadden om rustig voort te werken. En aldus was het ons in 1941 gegeven, eindelijk voorgoed aan het opstellen van deze geschiedenis te beginnen. De hoofdbron is ons eigen archief1. Het Generaal1. Zie onze bijdrage Het archief der Belgische Kapucijnen, in FL., Dl. X X II I, 1940, blz. 234-45. Sedert we dat artikel schreven, werd een V e afdeeling in het archief ingericht; daar werden alle stukken in ondergebracht, die met de Kapucijnen niets te maken hebben. — Vóór 1914 en 1940 hebben we nog veel dokumenten kunnen doorzién (b. v. te Bergen, Doornik, leper, enz.), die de oorlog nu onherstelbaar vernietigd heeft. Meer dan eens zal de lezer hier dus verwijzingen vinden naar stukken
20
IN LEIDIN G
archief van de Orde te Rome en veel andere depots hadden we de vorige jaren reeds terdege nagepluisd. Natuurlijk spijt het ons, dat we sommige verzamelingen te Rome, te Brussel en in véle andere plaatsen, niet zoo grondig hebben kunnen bestudeeren, als we zouden gewenscht hebben. Ook kunnen enkele plaatsélijke uitgaven, vooral uit het Noorden van Frankrijk, ons misschien ontsnapt zijn ; toch hebben we alle pogingen in het werk gestéld, om ze zoo volledig mogelijk te bemachtigen. Niettegen staande al die leemten, blijkt het dringend tijd, om persklaar te maken wat reeds voorhanden i s ; we betwijfelen zelfs grootelijks, of we lang genoeg zullen leven, om deze geschie denis tot een goed einde te kunnen brengen. Ten zeerste waardeeren we de kostbare medewerking, die we hier en daar mochten vinden, om onze dokumentatie te vermeerderen. In dank noemen we hier mejuffer Dr. Schlugleit, die ons veel nuttigs aan de hand gedaan heeft, vooral over geslachtkunde en andere gegevens uit Antwerpsche bronnen, die ze zoo grondig kent. In bange oorlogsdagen, toen haar vrijheid altijd in gevaar was, aarzelde ze niet, zich te Brussel wéken lang in het Rijks archief te wagen, om er op ons verzoek belangrijke opzoe kingen te doen en lange teksten over te schrijven, totdat ze op den duur door de mannen van « ras en bloed » vast gezet en in ballingschap gestuurd werd. Eveneens zijn we dank verschuldigd aan onzen geleerden konfrater, Dr. Fredegand, gewezen archivaris generaal der Orde. Onbaatzuchtig heeft hij ons de kostbare aanteékeningen afgestaan, die hij gedurende 30 jaar in de talrijke Romeinsche archiefdepots genoteerd heeft; de vrucht van dien arbeid komt ons nu ten goede. Veel van wat aan Romeinsche bronnen ontleend is 1 en tothiertoe onuitgegeven die thans niet meer bestaan. Soms ook werden in den laatsten tijd de volgnummers van de stukken veranderd, o. a. in de Stadsbibliotheek te Kortrijk en in het Algemeen Rijksarehief te Brussel, zonder dat het altijd mogelijk was hier de nieuwe nummers aan te geven. 1. Gegevens nl. uit het Arch. Borghese, de Biblioteca Chigiana, de HSS. Barberini Latini, de Nunziatura di Fiandra en sommige dokumenten uit het Archief der Propaganda.
OPVATTING VAN DEZE STUDIE
21
bleef, hebben we aan zijn broederlijke dienstvaardigheid te danken. Aldus mogen we hopen, een tamelijk volledig beeld van het verleden te kunnen schetsen. Naar onze o-pvatting, moet dit werk uit vijf afdeelingen bestaan. De eerste brengt ons alleen tot aan de splitsing van de oude Nederlandsche Provincie in 1616; een tweede deel behandelt dan de Walen, een derde de Vlamingen, terwijl het vierde aan de innerlijke organisatie, de werkzaamheid en den invloed van alle Provincies samen moet gewijd worden. Het vijfde, eindelijk, behandelt de opheffing van de Orde in onze gewesten en zet uiteen wat er van kloosters en personeel geworden is. In de periode van 1585 tot 1616 worden de grond slagen van de Orde in onze gewesten gelegd. Daarbij hebben we zooveel verschillende stichtingen te vermelden, dat sommige hoofdstukken bijna niets anders geven dan een dorre opsomming van losse gelijkaardige feiten. We vonden dat we toch de gewettigde nieuwsgierigheid van sommige lezers moesten voldoen. Veel kleine feiten geven we daarom uit de geschiedenis van iedere stichting, om aldus verdere opsporingen ter plaats mogelijk te maktn. De lezer zélf mag er over oordeelen, wélk het betrékkélijk belang van dat overvloedig feitenmateriaal is. Ondertusschen vergete hij echter niet, dat de organisatie van de Orde, haar geest en levenswijze, werkzaamheid en invloed, eerst in het vierde boekdeel ter sprake komen. Hadden we alles kunnen doen gelijk we ’t zouden begeerd hebben, dan had deze geschiedenis er heélemaal anders uitgezien. Noodgedwongen, moeten we wél rekening houden met hetgeen feitélijk te bereiken is. De onzekerheid van den levenstijd die ons rest en de schaarschte aan stoffelijke middelen dwingen en binden ons. Waren we zeker, ons werk te kunnen voltooien, dan hadden we niet enkel gewacht totdat onze dokumentatie vollediger was, doch heel het plan van de uitgave hadden we anders opgevat. Aparte boekdeelen zouden we gewijd hebben aan tekst uitgaven, reeksen van Oversten en een streng alfabetisch biografisch woordenboek, Doch willen we zeker zijn, dat
22
IN LEIDIN G
er ten minste iets verschijnen zal, dan moeten we ons werk in onderdeden splitsen, die we één voor één afwerken en uit geven1. Hetzelfde geldt voor de stoffelijke middelen. Om te hooge drukkosten te sparen, streven we naar meer beknopt heid, dan misschien hier of daar wenschelijk is ; détails of teksten, die reeds elders uitgegeven zijn, doch die men toch gaarne hier in één volledige samenvatting zou wenschen terug te vinden, hebben we veelal ongenadig moeten weren en ons met een eenvoudige verwijzing naar die uitgaven tevredenstellen. Moge God ons den noodigen tijd verleenen en moge de belangstelling van lezers en Oversten ons de stoffelijke middelen aan de hand doen, om ten minste een groot deel van ons opzet te kunnen voltooien!
1. We houden er aan den lezer te verwittigen, dat de tekst van dit boek reeds begin 1943 gezet werd; doch eerst midden 1945 kon het noodige papier gevonden worden om hem af te drukken.
EERSTE TIJDVAK
HET NEDERLANDSCHE KOMMISSARIAAT (1587-95)
H o o fd s tu k I
DE STICHTING TE ANTW ERPEN (1585-87) Een oud plan. — De eerste die het plan opvatte om de Kapucijnerorde in de Nederlanden over te planten, was niemand minder dan de groote exegeet Frans Tittelmans van Hasselt ( j 1537). Toen hij van de Observanten tot de Kapucijnen overging, moest hij naar Italië vertrekken en er zijn talent en weten schap begraven, om zich voortaan met ziekenverpleging bezig te houden. Hij stierf in geur van heiligheid en destijds werden pogingen aangewend, om zijn proces ter zaligverklaring in te leiden1. Toen hij zijn vaderland verliet, was hij wel van plan om later, nadat hij de nieuwe levenswijze enkele jaren zou gevolgd hebben, van Paus en Oversten verlof te vragen, om naar Vlaan deren terug te keeren en er kloosters te hervormen, onder de leiding van de Kapucijnen2. Dat plan kon 1. A. P a q u a y , Frans Tittelmans van Hasselt (Hasselt 1906) en artikel van H. D e V o c h t in BN., t. X X V , col. 341-52. Er is een oud portret van hem te Anticoli en een gravuur van 1620 is o. a. te Assisi voorhanden (FL., Dl. X V I, 1933, blz. 212) ; met deze laatste is een andere afbeelding verwant, bewaard in ACB., III, 3008 (AOMC., t. L IX , 1943, p. 74). Het zelfde ACB. bewaart nog een stuk van zijn wandelstok (vgl. I, 20.245, 20.246 en UT., t. V, 1936-39, p. 113), alsmede gegevens over zija biografie en de pogingen om een kanoniek proces ter zaligverklaring in te leiden (I, 7807, 7811, 7812, 7814-7825, 7827-7830). 2. B e r n a k d in u s a C o lp e t r a z z o , H is toria Ord. Fr. Min. Capuccinorum, liber II (Assisi 1940), p. 172.
24
I.
DE
STICHTING
TE
A N T W ER PE N
( 1 5 8 5 -8 7 )
echter niet uitgevoerd w orden; de tijden waren nog niet rijp en zelf stierf hij al te vroeg. Ondertusschen vindt men in den loop van de XVI® eeuw verscheidene kloosterlingen, vooral in Italië, die uitdrukkelijk als Belg of Vlaming aangeduid worden. Ook onder de eerste religieuzen die Frankrijk gingen bewerken, waren onze stamgenooten vertegenwoor digd1. Doch hier interesseeren die ons minder, daar ze in geenen deele de invoering van de Orde in de Nederlanden bevorderd hebben. Van meer belang zijn de opvattingen van den geeste lijken schrijver Matthias Bellintani van Saló2, Kommissaris Generaal te Parijs in 1575-78. Zijn arbeids veld duidde hij zelf aan, als liggend « in regnis Galliarum et illis adjacentibus » ; ja, in 1577 wist hij te Rome verlof te krijgen, om godvruchtige broederschappen te stichten in Frankrijk, in Savooië en in Vlaanderen3. Dat is wel het beste bewijs, dat werking in ons vader land ook in het vooruitzicht werd gesteld. Onze gewesten paalden rechtstreeks aan het Fransch gebied ; ten deele sprak men er dezelfde ta a l; en vooral kreeg men te Parijs talrijke novicen van onze nationa liteit ; dezen zouden eens de kern worden van een 1. Voor alles wat hier uiteengezet wordt, vindt men uitvoeriger gegevens in onze studie Les origines des Capucins Beiges, in CF., t. II, 1932, pp. 32647, 462-88. — Volgens B o v e r iu s , t. I, pp. 824-25, § 37, zou Farnese in de Nederlanden, reeds van den beginne af, Kapucijnen bij zich gehad hobben. Dat bericht vond de annalist in een HS. uit Otranto. Moest het feit echt zijn, dan zou men wellicht aan een zekeren P. Antonio Granata kunnen denken, die inderdaad bij Famese’s leger veldpater was, doch op den duur van verschillende misdrijven beschuldigd werd. In 1589 eerst vrijgesproken, werd hij in’t begin van 1590 te Doornik gevangengezet, totdat hij in 1594, onder goede geleide, weer naar Italië gebracht werd. Volgens M. Pasture (BCRH., t. L X X IX , 1910, p. 79, § 507) was hij K a pucijn, doch elders wordt hij te recht Franciskaan o f « Cordelier » geheeten (Arch. Borghese, III, 59o, pp. 23-26 ; AHEB., série III, t. V II, 1911, p. 274, note ; A. CAtrcHiE et L. V a n d e r E s s e n , Inventaire des Archives famés. de Naples [Bruxelles 1911], pp. 217, n° 921 ; 249, n° 1062 ; L. V a n d e r E s s e n , Les Archives famés. de Parme [Bruxelles 1913], pp. 83, n° 278, 279 ; 89, n° 303 ; 102, n° 352, 355 ; 105, n° 370). 2. Zijn geestelijke werken werden herhaaldelijk gedrukt, ook te Arras, Douai, Rijsel enz. 3. BC., t. V, pp. 3-5.
E EN OUD PLAN. FARNESE
25
nieuw Nederlandsch Kommissariaat. Aldus kwam in Frankrijk een heele reeks Observanten binnen : de PP. Joannes Mosman van Landen, Antonius Vooght van Gent, Nicolaus van Binche en Jacobus van S.Omaars, alsmede de Broeders Christophorus van leper (| 1580-81), Angelus en Leo, beiden van Brugge, en eindelijk Augustinus van Aat. Naast die gewezen Observanten, kwamen rechtstreeks uit de wereld Hiero nymus van Kamerijk, Joseph van Antwerpen en een zoon van den Markies van Bergen (de Berghes), onder den naam van Claudius van Aat. P. Joseph interesseert ons vooral, omdat hij vóór zijn professie bepaalde, dat zijn goed moest verkocht worden, om met de opbrengst te Antwerpen of elders een Kapucijnerklooster te helpen bouwen1. Ook deze Pater voelde dus den drang om de Kapucijnerorde naar zijn vaderland over te planten. Men vertelt2 dat ook Br. Christophorus van leper met hetzelfde verlangen bezield was ; maar die stierf voordat er ooit ernstig aan zoo’n mogelijkheid kon gedacht worden. Farnese. — Godsdienstige herleving en klooster stichtingen konden moeilijk tot een goed einde gebracht worden, zoolang vrede en orde uit het land gebannen bleven. Het harde ingrijpen en bloedvergieten, gelijk Spanje dat in de Nederlanden toepaste, miste heelemaal zijn d o e l; misnoegdheid en openlijke opstand werden hoe langer hoe geweldiger. Op den duur waren de Protestanten bijna overal meester geworden; de toe stand scheen wanhopig, totdat Farnese in 1581 het bewind in handen kreeg. Die talent volle man zou de Zuidelijke provincies voor Spanje en voor het Katholicisme terugwinnen. Hij zou slagen, daar waar al zijn voorgangers zoo 1. « En ladite ville d ’Anvers ou en autre ville convenable, soit au pays de Flandres, France ou ailleurs x>. Testament geschreven in het klooster der Rue S. Honoré, op 29 Oktober 1580 (ANP., Y , 122, f. 172). 2. CF., t, JI; J932, p. 331.
26
I. DE STICHTING TE ANTW ERPEN
(1 5 8 5 -8 7 )
ellendig gefaald hadden. Zijn methode was tamelijk eenvoudig. Wars van geweld en bloedvergieten, leverde hij geen enkelen grooten veldslag ; do oh hij blokkeerde de weerspannige steden en door honger en gebrek dwong hij ze tot overgave. Hij behielp zich meer met ingenieurs, dan met generaals en krijgsvolk. Die handel wijze werkte misschien wat langzaam, maar stellig was ze zekerder dan ruw geweld. Zijn militaire ondernemingen begon hij voorgoed in 1583. Achtereenvolgens veroverde hij Diest, Duinkerke, Nieuwpoort, Diksmuide, S.-Winoks-Bergen en Veurne; het volgende jaar kwam de beurt aan leper, Brugge, Dendermonde en Gent. En toen Brussel in 1585 kapituleerde, zat Antwerpen ook reeds ingesloten. De scheepvaart op de Schelde was totaal afgesneden, zoodat inwoners en bezetting noch mond- noch munitievoorraad konden ontvangen. Hongersnood begon bitter te nijpen ; en toen Mechelen zich op 17 Juli 1585 over gaf, was het voor ieder duidelijk, dat ook Antwerpen spoedig zou vallen. Het kapituleerde inderdaad op 17 Augustus van hetzelfde jaar. Het beleg van de groote handelsstad is in de militaire geschiedenis van Europa vermaard gebleven. Vriend en vijand volgde met spanning de wisselende krijgs kansen ; te recht beschouwde men den strijd als den beslissenden slag tusschen twee verschillende , gods dienstige opvattingen en tusschen koningdom en op stand. De triomf van Parma overlaadde hem in aller oogen met roem en glorie. De Kapucijnen te Parijs, die in eigen omgeving ook den tweestrijd tusschen Katholieken en Protes tanten meemaakten, moeten eveneens met spanning het verloop der dingen gevolgd hebben. Vooral de talrijke kloosterlingen, uit onze gewesten afkomstig, hadden meer reden dan de overigen om met levendige belangstelling Farnese-’s pogingen, dag voor dag, te volgen. Het oogenblik scheen nabij, om het oude plan van de lang betrachte vestiging in het vaderland ten
FARNESE. GODSDIENSTIGE TOESTAND
27
uitvoer te brengen. Hun vrijwillige ballingschap zou ten einde loopen en de strenge levenswijze, die ze verkozen hadden, zouden ze vrijelijk in eigen land kunnen overplanten. Godsdienstige toestand. — De Paters hadden het goed voor, als ze dachten dat een godsdienstige ver nieuwing en opbeuring thans in de Nederlanden uit voerbaar werd. Het is wel waar, dat kerken en kloosters geplunderd en vernield lagen. Doch, als onderpand van een aanstaande opstanding, was het Koncilie van Trente er reeds sedert 1565 afgekondigd; zijn heilzame verordeningen konden dus met volle recht ingeroepen worden en zouden ook hier hun uitwerking niet missen. Priesters waren er wel te weinig, doch over het algemeen waren ze nog goed gebleven; vooral de nieuw ingerichte bisdommen waren met flinke Pre laten bezet. De bloeiende universiteiten te Leuven en te Douai vormden nog steeds een keurbende van bekwame Katholieken, die eens leiders en voormannen konden worden... Zeker, het volk was onverschillig en lauw, maar in den grond was de overgroote meerderheid toch Katholiek gebleven. Vroeger waren de Protestanten slechts een handvol rumoerige en voortvarende durvers, vol werkkracht en strijdlust. Doch de macht hadden ze in handen weten te krijgen. Radeloos stond de Kerk toe te zien. Belasterd en vervolgd, had ze noch fierheid noch durf noch zelfvertrouwen. Haar priesters waren meestal verbannen, haar bidplaatsen onteerd en gesloten. De vurigsten en rijksten waren naar veiliger oorden uitgeweken. De overigen, schuchter en moedeloos, dachten er in de verste verte niet aan, om zelf aanvallend op te treden. Een jonge klooster orde, vol ideaal en durf, zou hier misschien veel slui merende krachten kunnen wakkerschudden. De toestand was natuurlijk niet overal dezelfde ; bij de Vlamingen was hij erger dan bij de W alen;
28
I. DE STICHTING TE AN TW ER PE N
(1 5 8 5 -8 7 )
ook op het platte land was het Protestantisme niet zoo diep doorgedrongen als in de steden ; doch, Antwerpen uitgezonderd, bleef de burgerij over het algemeen nog het Katholicisme trouw. Bij een vruchtbaar samen werken van Kerk en Staat, kon er veel onheil hersteld en weer goedgemaakt worden. Aldus waren de vooruitzichten en dat begrepen wellicht de Paters te Parijs. Daarom zouden ze onver wijld naar ons land komen, om er hun deel aan te vatten in de godsdienstige herbezieling van het diep gevallen volk. Op verkenningstocht. — Op 8 September 1585 werd bij de Kapucijnen te Parijs het jaarlijksch Ka pittel gehouden. Iedereen wist van te voren, dat de verdienstelijke Bernardus van Osimo, reeds vroeger Provinciaal van 1581 tot 1584, na de voorgeschreven tusschenpoos van een jaar, wederom tot die hooge bediening zou verkozen w orden; en zoo gebeurde ’t inderdaad. De kapitularissen, allen op de hoogte van Farnese’s jongste heldenfeit en van de be vrij ding van de Zuide lijke Nederlanden, besloten den grooten veldheer hun medewerking aan te bieden en te zien of er ook in dat land een kloosterstichting mogelijk was. De Vlaamsche leden van de Provincie zouden eindelijk hun vurigste verlangen vervuld zien. Nauwelijks twee dagen na zijn verkiezing, onderteekende Bernardus van Osimo een plechtigen obedientiebrief, waarbij hij vier van zijn Paters naar Farnese stuurde, om met hem onderhandelingen te voeren1. De Italiaansche Paters, die in Frankrijk arbeidden, zullen wel geweten hebben, dat de beroemde krijgsman 1. Het origineel van den brief ging verloren, doch we bezitten er veel oude afschriften van (ACB., I, 20.294 ; III, 1006, p. 2 ; 9013, p. 35 ; 9514, p. 3). De tekst vertoont enkele varianten (CF., t. II, 1932, p. 339). Hij werd gedrukt in Annuarium, fase. I, pp. 6-7 en getrouw werd die recensie gevolgd door [ R e n é d e N a n t e s ] Documents powr servir a l’histoire de l’ établissement des Capucins en France (Paris 1894), pp. 89-90.
GODSDIENSTIGE TOESTAND. OP VERKENNINGSTOCHT 2 9
van kindsbeen af de Kapucijnen te Parma gekend had ; ze zullen geweten hebben, dat Ottavio Farnese, zijn eigen vader, die Paters met een ruimer klooster begiftigd had, waar ze in 1575 hun intrede mochten houden, opgeleid door niemand minder dan Prinses Maria van Portugal, echtgenoote van den thans zoo vermaarden Alexander Farnese1. Ze wisten ook, dat de Prins zelf in 1571 aan den slag bij Lepanto deelgenomen had. Onder de krijgs lieden, die daar in het kristen leger de Turken zege vierend bekampten, was een soldaat uit Lapedona, later Kapucijn geworden onder den naam van P. Felix, en thans in het Kapittel aanwezig, als Gardiaan te Meudon2. Die zou nu de aanvoerder worden van de karavaan, die Antwerpen moest zien te bereiken. Als Italiaan en als gewezen wapenbroeder, zou hij bij Farnese dubbel welkom zijn. Doch ook de omgeving van den veldheer telde veel Zuiderlingen : soldaten en ingenieurs. Daarenboven waren er in de stad nog altijd Italiaansche kooplieden en bankiers gevestigd3. In eigen land hadden die vreemdelingen de Kapucijnen gekend en ze wisten hoe populair zij er waren; men mocht dus hopen (en de ervaring zou dat spoedig bevestigen), dat die Zuiderlingen de eerste vrienden en beschermers van de Orde zouden worden. Als reisgezellen en medestichters kreeg P. Felix drie geboren Vlamingen. Twee onder hen, Joannes van Landen en Aiitonius van Gent, waren priester en predikant; en in een gewest, door de ketterij besmet 1. C i r i l l o M u ssxni, Memorie storkhe sui Cappuccini Emiliani, vol. I (Parma 1912), p. 29-33. 2. EF., t. X L I, 1929, p. 60. Hij was naar Frankrijk gekomen met enkele andere kloosterlingen, waaronder ook Comelius van Recanati, later in de Nederlanden werkzaam ( G o d e f r o y , fase. II, p. 25). P. Ftrc.g e n z io b a L a p e d o n a wijdde zijn medeburger P . Felice een piëteitvolle biografie (Italia Franc., t. IX , 1934, pp. 310-28, 485-509), waarin echter weinig betrouwbaar nieuws te vinden is. 3 . L . V a n d e r E s s e n , Les Italiens en Flandre au X V I e et au X V I I 9 siècle (Bruxelles 1926); J. D e n u c é , Italiaansche koopmansgeslachten te Antwerpen in de X V I e-X V I I e eeuwen (Mechelen-Amsterdam, z. j.).
30
I. DE STICHTING TE ANTWERPEN (1 5 8 5 -8 7 )
en vergiftigd, zouden ze uitstekende diensten kunnen bewijzen^ Vooral eerstgenoemde had voor de prediking talent en rusteloozen ijver. Beiden waren tevens bekend om hun strenge levenswijze. Te Parijs en wellicht ook elders, was Antonius Gardiaan geweest1 ; zijn ervaring kon dus bij nieuwe stichtingen goed te pas komen. P. Felix schijnt zelf geen predikant geweest te zijn 2. Alleszins was de vierde medestichter, P. Josepli, het niet. Deze had slechts onvolledige studies gedaan3 en was eerst op Kerstdag 1580 geprofest. Doch als geboren Antwerpenaar, zou hij wellicht ter plaats veel dienst kunnen bewijzen. Geen enkel leekebroeder maakte van de karavaan
1. E m m a n u e l d e L a n m o d e z , Les pères gardiens des Capucins du couvent de la Rue S. Honoré a Paris (Paris 1893), p. 4 ; [R e n é d e N a n t e s ] , Op. Cit., p. 80. 2. In al de afschriften van den obedientiebrief, die hem naar Ant werpen stuurt, heet hij enkel « sacerdos », doch G o d e f r o y , fase. II, p. 25, geeft hem toch den titel van predikant. 3. Henry van Homsen heette hij in de wereld. Van einde 1583 of begin 1584 had hij te Ascoli gestudeerd ( G o d e f r o y , fase. II, p. 20). Zijn ouders, Henry en Digna (van) Brusegem, waren te Antwerpen hande laars in kruidenierswaren in de Doornikstraat (A. Thys, Historiek der straten en openbare plaatsen van Antwerpen, 2e uitg. [Antw. 1893], blz. 100). Onder hun kinderen kent men vier dochters : Margriet, huisvrouw van schepen Jan de Ram (GAA., Schepenbrieven, 1600, K.B., I, fï. 294, 342); Geertrui, meesteres van het Begijnhof te Antwerpen, die op 15 Decem ber 1601 voor notaris Bollaert haar testament maakte (Ibid., 1601, K.B., I, f. 238 ; ACB., I, 7229bis); Isabella o f Elisabeth, f 1608, gehuwd met Jac. Schot, stadsaalmoezenier (VGGPA., Dl. I, blz. 124; G o k t h a l s , Miroir des notabilités nobiliaires [1857], p. 205); en eindelijk Anna ("f 1612), gehuwd met Joannes van Suerck, aalmoezenier en kerkmeester van de kathedraal, vermeld in het testament van Geertrui. Uit dienzelfden tekst kennen we nog kinderen van Jacques van Homsen, eveneens zoon van Henry, alsmede Joanna Verjuys, dochter van Franjois ; die juffrouw woonde bij Geertrui; haar moeder schijnt ook een van Homsen geweest te zijn. — Verder weten we nog, dat een zekere Catharina Basseliers, weduwe van Zeger van Homsen, vóór 1586 met een Henry van Homsen hertrouwde (GAA., Schepenbrieven, 1586, M.N., II, f. 42). Doch uit het testament van do Begijn Geertrui hooren we, dat haar moeder, Digna van Brusegem, in 1601 nog in leven was. Er moet dus een tweede Henry van Homsen bestaan hebben en met hem zal Cath. Basseliers hertrouwd zijn. Die tweede Henry had een zoon, eveneens Henry geheeten, die vóór 1586 met Pauline Adriaensen gehuwd was (GAA., Schepenbrieven, 1586, M.N., II, f. 167).
OP VERKENNINGSTOCHT
31
deel uit. Ook Franschtalige Paters, alhoewel uit ons land afkomstig, liet men voorloopig liever in Frankrijk1 — een bewijs dat de ontworpen stichting wel te Ant werpen of althans in een Vlaamsche stad voorzien was. Het doel van den tocht wordt in den obedientiebrief niet uitdrukkelijk vermeld ; enkel zegt men, dat er met Farnese zaken te bespreken en te regelen zijn. Natuurlijk zouden de Paters ook hun familie bezoeken ; doch hoofddoel zal wel het beproeven van een stichting geweest zijn. De tekst is gedagteekend van 10 September 1585 en voorzeker hebben de reizigers zich spoedig op weg begeven. Doch te dien tijde ging dat niet zonder last en gevaar, vooral voor kloosterlingen; en het is geen zinlooze formule, als de obedientiebrief uitdrukkelijk op den last en de gevaren van de lange reis zinspeelt. In 1579, toen Christophorus van leper en Angelus van Brugge samen naar Parijs trokken, vonden ze ’t raadzaam, niet in hun pij te reizen, maar in een wereld lijk pak2. Natuurlijk was het Protestantisme ondertusschen officieel onderdrukt; maar eenzame wegen bleven nog altijd onveilig. Ook roovers en baanstroopers deden in die oorlogsjaren goede zaken. Nog in 1589 en 1590 klaagde bisschop Torrentius er over, dat de openbare wegen erg onveilig waren; doodsgevaar bleef immer aan het reizen verbonden3. Ook Philippus van Kamerijk wijbt op dat gevaar, bij evangelische tochten in Vlaanderen en B rabant; later zou Joannes van Landen zelfs op zekeren dag door bandieten op gepikt en naar Holland medegevoerd worden4. In de 1. Nl. Nicolaus van Binche, Claudius van Aat en den tweetaligen Jacobus van S.-Omaars, dezen laatste toen nog novice. 2. ACB., III, 9013, p. 21. 3. AHEB., t. X X V I, 1877, pp. 715, 725. 4. Dat feit houdt verband met een jonger legende, die eerst omstreeks 1771 in ACB., III, 1005, pp. 309-10 opduikt ; zie ons artikel : Was de Kapucijn Joannes Mosman van Landen (f 1618) een gewezen metgezel der Martelaars van Gorcum? in Studia Cath., Jg. V II, 1930-31, blz. 121-31. Zie Bijlagen, blz. 313.
32
I. DE STICHTING TE AN TW ERPEN (1 5 8 5 -8 7 )
Antwerpsche omgeving was het gevaar vanwege razende honden en roofdieren niet minder dreigend1. De reis liep, met grooten omweg, over Grevelingen en S.-Omaars2. In eerstgenoemde stad werden de Kapucijnen door goeverneur Valentin de Pardieu, heer van La Motte, onder veel eerbe wij zingen onthaald ; hij kuste hun mantel en begeleidde ze openlijk in de straten der stad. Te S.-Omaars werden ze met veel liefde en belang stelling door de Observanten opgenomen. En al weten we stellig, dat we hier de overdrijvingen en uitvindsels van Boverius niet mogen gelooven3, toch was de har telijkheid van het onthaal treffend genoeg, om bij de reizende broeders de beste herinnering na te laten. Het verder verloop van den tocht is niet bekend4. Op den duur was men zoo gelukkig, zich bij Farnese te kunnen vervoegen, niet te Antwerpen, maar in het dorp Stabroek, waar hij toen verbleef. Het was op 13 Oktober 1585 dat die historische ontmoeting plaats vond. Op dien dag schreef de groote veldheer twee briefjes, om de reizigers bij president Kichardot en goeverneur Perrenot, heer van Champagney, aan te bevelen5. Dezen werden daarin verzocht, voor de vier « Capucinos » een onderkomen te bezorgen. Ter bestemming. — De eerste dagen verbleven de Paters bij de Antwerpsche Observanten, hun mede1. F. H. M e r t e n s en K . L. T o r f s , Qeschiedenis van Antwerpen, Dl. V (Antw. 1849), blz. 263-64. 2. ACB., III, 9013, p. 27. — Misschien werd die route verkozen omdat de Paters wellicht te Parijs scheepgegaan waren. Zoo die ver onderstelling juist is, moet men bekennen dat die oplossing gemakkelijker en veiliger was ; en dan konden ze welbehouden te Grevelingen ontschepen. 3. Zie méér daarover CF., t. II, 1932, pp. 341-42 ; FL., Dl. X X V . 1942, blz. 25. 4. Waarschijnlijk zal men onderweg wel leper en Gent anngedaan hebben, twee steden waar P. Antonius vroeger gewoond had. En zoo men liever niet te voet ging, had men gelegenheid genoeg om langs Leie en Schelde de stad Antwerpen te bereiken. 5. Die briefjes, gedagteekend uit « Staebrouck », berusten thans in het ARA., Papiera d'État et de l'Audience, 247, n° 1789.
P.
FELIX VAN LAFEDONA,
eerste Orerste te Antwerpen
(ACB., III, 3008).
Vera rffutws R .F .M A T T H I& B E L L n rT A V l SaloMntfïs
(*rd. CSpiCCinorni cuóis crrrbru. imctua et jwtlrx jrsft anttüs o. ab enis mflrie im im ta jvx t tncvr+itgta., t t ptttra J u p u
« f ':
ruculcsd ad riusjêfulehru fafirtt fü tii.w iig lu re s \ocant rutr. Jifutum M atthuttn .'M ortüus rft An ió it h l* • JU jtJöx uttrus 77- Vixit C&pywc tüï.bS- Prariicaiut an.*Jfio-
•
.tt«» Sny+rrs
M A T T H IA S
B E L L IN T A X I VAN
SALO
(t 1611), m ot
Excudif
van
m ic h
.
sn yd ers
(ACB., III, 5016, p. 35).
JO A XX ES VAX LAXD EX
(ACB., III. 3008)
(f 1618)
(f1603) (ACB., TTI, 3008).
A X T O N IU S V A X G E N T
OP VERKENNINGSTOCHT. TER BESTEMMING
33
broeders in. Franciscus, door wie ze heel hartelijk onthaald werden. Na een viertal dagen namen ze echter hun intrek in S.-Juliaansgasthuis, waar ze ook over een kleine bidplaats konden beschikken1. De nieuwgekomenen werden in de stad aanstonds opgemerkt; dat blijkt b. v. uit den brief van een Hollandschen Protestant, toen in de Scheldestad ver blijvend. In November 1585 schreef hij over die nieuwe kloosterorde, met haar vreemde kleedij, naar een geloofsgenoot te D elft2. Jammer genoeg, geeft hij weinig uitleg ; hij voegt er enkel bij, dat de drager van den brief mondeling alle inlichtingen zal verstrekken. Bijna twee jaar lang hebben de Paters in S.-Juliaan gewoond. En toch kon dat verblijf niet definitief zijn. Wilden ze voorgoed in de stad blijven, dan dienden zij er een regelmatig ingericht klooster te kunnen betrekken. Farnese had er op gerekend, dat de magis traat daarvoor zou zorgen, maar deze scheen zich hoegenaamd niet te haasten, om aan dat verlangen te voldoen. Antwerpen had van woelingen en oorlog ongehoord veel geleden. Overal was er schade te her stellen en gebouwen weer op te richten. Daarenboven telde de stad nog veel uitgesproken of verdoken Pro testanten, die voor Katholieke aangelegenheden niets voelden. Onder hen waren veel vreemdelingen, gelijk in alle internationale handelssteden. Eveneens waren ketters, uit andere steden verbannen, hier een veilige schuilplaats komen zoeken. Ook het grootste deel van de Antwerpsche leidende standen kleefde de nieuwe leer aan. De oude kloosterorden toonden weinig veerkracht en zelden of nooit wijdden ze zich aan de prediking. Men had hen in de laatste jaren zoo onmeedoogend gelasterd en vervolgd, dat zelfs weinig Katholieken nog iets voor zoo’n instellingen voelden. 1. ACB., I, 7270, p. 2 ; III, 1006, p. 3 ; 9013, p. 28 ; Ed. Geüdems, L'Mpital St.-Ju.lien et les asiles de nuit a Anvera (Anvers 1887), p. 70. 2. Nederl. Archief voor KerJcgesch., N. R ., Dl. V II, 1910, blz. 258. Dg KAPUCIJNBN —
3
34
I. DE STICHTING TE ANTWERPEN (1 5 8 5 -8 7 )
Farnese, die zooveel van de Kapucijnen verwachtte, was het met de traagheid van het stadsbestuur absoluut niet ééns. Dat blijkt ten overvloede uit een brief, dien hij op 25 December 1585 aan den magistraat richtte1. Het doet hem genoegen,'zegt hij, dat de stad over de Kapucijnen tevreden is en ze ter plaats wil behouden. Hij looft hun ijver en hun goed voorbeeld. Gaarne zal hij zijn steun verleenen, om hun een klooster te helpen bouwen. Ondertusschen vraagt hij, dat het stads bestuur hem in dien zin een officieele aanvraag late geworden. Met dien tekst in handen, zal hij dan te Rome de noodige stappen doen, om het doel te be reiken ; doch hij voegt er bij, dat de brief minstens twee maanden moet geantidateerd zijn, «car il convient ainsy, pour quelcques bons respectz. » De stad moet dus den schijn aannemen, dat ze de vestiging der kloosterlingen van de eerste dagen hunner aankomst reeds aangevraagd heeft. Het antwoord op dit schrijven werd niet terug gevonden ; doch het zal ontwijkend of ontkennend geweest zijn, daar het nog maanden duurde, eer de zaken vooruitgingen. Dat blijkt ten andere uit een brief van Kardinaal de Granvelle, op 4 Januari 1586 uit Madrid geschreven2 : « Vous me ferez plaisir de continuer a tenir soing pour exécuter, s’il sera possible, nostre desseing des capucins. Et j ’espère que Messieurs de la cité ne vouldront empescher une si bonne oeuvre, ny ne le pourroient faire, si je voulois tenir ferme au contraire. Si touttefois en ce ilz demeuroient opiniastres, le remide sera, pour non les facher, d’en faire comme je l’ay escrit, de les mettre aultre part. » In dien tijd was het dus nog altijd twijfelachtig, of de stichting te Antwerpen zou gelukken; desnoods zou men de kans liever elders beproeven...
1. GAA., Fonds der Kapuc., uitgegeven CF., t. II, 1932, p. 485. 2. Cir. P i o t , Correspondance du Card. de Granvelle, t. X I I (Bruxelles y6), p. 145.
TER BESTEMMING. JOSEPH VAN ANTW ERPEN
35
In die omstandigheden, meende de Provinciaal te Parijs, dat de tijd nog niet gekomen was, om m de Nederlanden een stichting tot een goed einde te kunnen brengen. Eigenlijk waren de vier Paters vooral gekomen om de streek te verkennen en de toestand bleek er nu weinig gunstig. Bernardus van Osimo vroeg dus raad te Rome en riep spoedig de kloosterlingen naar hun Provincie terug. Men kan zich een denkbeeld vormen van hun ont goocheling, toen de Paters hun geliefkoosd plan in duigen zagen storten ! Gelaten bereidden ze zich op den terugtocht voor. Doch vertrekken wilden ze niet, zonder eerst van hun grooten beschermer, den mach tigen Farnese, afscheid te nemen. Dat bezoek bracht feitelijk een ommekeer m heel den toestand. De veldheer wilde er hoegenaamd niet in toestemmen, hen te laten vertrekken; het land had te veel behoefte aan ijverige predikanten en voorbeel dige kloosterlingen. Hij verzocht dus om uitstel. On verwijld zou hij naar Rome schrijven en de zaak uit eenzetten. Voorzeker verlangden de Paters niets vuriger. Hun vertrek werd uitgesteld en Felix van Lapedona verwittigde den Provinciaal van de nieuwe schikking. De brief van Farnese werd op 17 Maart 1586 ver stuurd ; eerst in die dagen was er bijgevolg ernstig sprake van het opgeven der ontworpen stichting. Afreis van Joseph van Antwerpen. — Indien de Paters voorloopig al niet vertrokken, was toch één onder hen reeds vóór dien datum naar Parijs terug gekeerd, namelijk de Antwerpenaar P. Joseph. Men beweert dat hij wegens zijn slechten gezondheids toestand de terugreis aanvatte. Hij stierf inderdaad nog hetzelfde jaar, hetzij onderweg, hetzij in de Pro vincie van Parijs, hetzij in de hoofdstad zelf1. On 1. ACB., III, 5006, A, p. 8 ; 9013, p. 33 ; BNP., MS. Fr. 25.045, p. 4 ; t. I, p. 516, n. 3. — Dat hij vóór 17 Maart afgereisd was, blijkt uit het adres van een antwoord, door Kard. Santori op een brief [A p o l l in a iu e ],
36
I. DE
STICHTING TE AN TW ERPEN (1 5 8 5 -8 7 )
getwijfeld zal ziekelijkheid wel niet de ware reden van zijn vertrek geweest z ijn ; hij kon zich evengoed te Antwerpen verzorgen als elders. Doch met den ver trokken Pater moet er iets gebeurd zijn, dat door sommigen verkeerd uitgelegd werd. Ziehier waarom we ’t vermoeden. In zijn brief van 8 April, is Kardinaal Santori vol lof over de Antwerpsche Kapucijnen. Des te meer verwondert het, dat hij aanstonds begint met er op te wijzen, dat ze alle gelegenheid tot ergernis zorgvuldig moeten vermijden. Alles moeten ze vluchten, wat door de ketters, al ware ’t ook ten onrechte, verkeerd zou kunnen uitgelegd worden. Dat schijnt wel op het geval van den vertrokken Pater te zinspelen. De Protestanten moeten één of ander feit verkeerd opgenomen en tegen den Kapucijn uitgespeeld hebben. Wat er eigenlijk gebeurd is, weten we n ie t; hier kunnen we enkel gissingen maken, die misschien toch heel verkeerd zijn... Daar P. Joseph, bij zijn professie in Frankrijk, over zijn fortuin ten voordeele van een ontworpen klooster beschikt had, is het niet uitge sloten, dat de familie hier, wegens tijdelijke belangen, bezwaar had geopperd. Ook kunnen we vermoeden, dat men, bij de pogingen der Kapucijnen om het Pro testantisme te bestrijden, het feit kan opgerakeld hebben, dat ook P. Josephs vader destijds openlijk van beeldstormerij of Kalvinisme beschuldigd werd1. Wel kon de Pater daar natuurlijk niets aan doen, maar in die woelige dagen, kon men hiermede toch zijn eigen optreden trachten lam te leggen. In de eerste weken van zijn verblijf te Antwerpen, had P. Joseph den kloosternaam, waaronder hij ge van gezegden datum ; het is uitdrukkelijk geadresseerd aan de PP. Felix, Antonius, Joannes en hun gezellen. Ware de vierde Pater er nog geweest, dan was er geen reden om hem eveneens niet bij name te noemen. De « gezellen », die men nu in het algemeen vermeldt, zijn eenvoudig de nieuwe kloosterlingen, die de Provinciaal beloofd had te zenden, gelijk we verder zullen zien. 1. A. T h y s , Op. Cit., blz. 100.
JOSEPH VAN ANTW ERPEN
37
profest was, verwisseld voor dien van Hieronymus en veel oude teksten kennen hem niet anders. Voor die naamverandering weten we geen u itleg ; wellicht is het enkel een kwestie van smaak en voorkeur, zooals méér gebeurt1. Ook kan men vermoeden, indien kwade tongen het op P. Joseph gemunt hadden, dat men eerst zou gepoogd hebben om hem te redden en hem toch te Antwerpen te houden, waar men zoo dringend Vlaamsche kloosterlingen noodig h a d ; hij zou, in die onderstelling, een anderen naam aangenomen hebben, om de lasteraars te verschalken. Op den duur vertrok hij toch. Doch de opengevallen plaats zou spoedig door anderen bezet worden. Zelfs kwam een jongeling uit Willebroek zijn opneming in de Orde aanvragen. Diens wereldlijke naam is niet bekend ; enkel weten we dat hij omstreeks dezen tijd in het klooster aanvaard werd en later, onder den naam van Br. Marcellinus, professie zou doen. Natuurlijk was de kleine kloostergemeente erg be kommerd om het lot dat haar te wachten stond. Ondertusschen deed eenieder, meer dan ooit, zijn best, om het volk te stichten en te onderwijzen. Joannes van Landen vooral was onvermoeibaar in de prediking. Daar velen de kerk vluchtten, ging hij ze zelf daar buiten opzoeken; op pleinen en markten en op de drukke kruispunten der groote straten hield hij hun geloof en zedenleer voor. Tot bij galg en strafplaats toe vond hij gelegenheid; om met vuur en klem de geloovigen aan oordeel en vergelding te herinneren. Zorgvuldig vermeden de Paters alles wat de bevolking had kunnen ontstemmen of minder gunstig beïnvloeden. Ook hun onbaatzuchtigheid moest de genegenheid van het volk veroveren. 1. Zie CF., t. II, 1932, p. 344. Daar wordt de onderstelling vooruit gezet, dat de naam Joseph in onze gewesten te dien tijde bij Katholieken nog weinig bekend was. Daartegen kan men echter opwerpen, dat reeds in 1592 te Gent een ander Kapucijn onder den naam van Joseph van Brussel geprofest werd.
38
I.
DE
STICHTING
TE
A N TW ERPEN
(1 5 8 5 -8 7 )
In de eerste Winters na 1585 werd te Antwerpen veel gebrek geleden, wat na een langdurig beleg niet te verwonderen is. Eten en brandstof was er veel te kort. Op zekeren dag, kwam een heele wagen hout ongevraagd bij de Paters aan ; en alhoewel die voorraad goed te pas had kunnen komen, wilde men hem niet aanvaarden ; men verkoos het lot van tallooze mede burgers te deelen, die zooveel zaken moesten ontberen. Nederig werd de voerman voor zijn dienstvaardigheid bedankt. Doch de man verstond het zoo niet en met zijn vracht wilde hij absoluut niet terugrijden. Hij loste zijn wagen naast de voordeur en reed maar weer naar huis. De Paters lieten de buren lustig het hout wegsleuren ; en spoedig wist heel de stad het gebeurde1. Dergelijke feitjes moesten op de openbare meening gunstig inwerken. Een geeselprocessie. — Een ongewoon middel om de lauwe bevolking wakker te schudden, tot boete op te wekken en in vastentijd het lijden van den Verlosser in herinnering te brengen, werd op Witten Donderdag (3 April) 1586 aangewend, onder den vorm van een. geeselprocessie door de straten van Antwerpen2. In Italië waren dergelijke oefeningen niet ongewoon; doch kalme en bezadigde Noorderlingen maken over het algemeen niet veel van uiterlijk vertoon, ook in zake godsvrucht. De meeningen kunnen natuurlijk uiteenloopen aangaande het gepaste of de doelmatigheid van zoo’n stoet, vooral in een midden dat zoo gemengd was en waar de Protestanten zoo talrijk waren, als te Antwerpen in dien tijd. Doch over den indruk dien de 1. Pliilippus van Kamerijk, die dit feitje verhaalt (Bijlagen, blz. 323), dateert het in den beginne uit de eerste maanden na de overgave der stad in 1585 ; maar daarbij vermeldt hij, tot tweemaal toe, het « klooster » der Paters. Waarschijnlijk moet men dat woord niet letterlijk verstaan, want in de eerste twee Winters kon daar geen spraak van zijn, daar de religieuzen nog altijd in S.-Juliaan verbleven. 2. Zie uitvoeriger gegevens en bewijsgronden CF., t. II, 1932, pp. 48788 en vooral OGE., Dl. V, 1931, blz. 5-13.
JOSEPH VAN ANTWERPEN. EEN GEESELPROCESSIE 39
processie gemaakt heeft, zullen we ons ’t best aan het oordeel van tijdgenooten houden, want onze ge dachten en opvattingen zijn niet altijd de hunne. Zoowel Jezuïeten als Kapucijnen namen aan de betooging aktief deel. Doch van wien ging het initiatief eigenlijk uit? Beide kloosterorden eischen het opzet voor hen op, wel een bewijs, dat ze die godsdienstige betooging als een heel verdienstelijk werk blijven beschouwen. Feitelijk hadden de Kapucijnen vreemde hulp noodig, om dergelijk opzet te volvoeren, hetgeen misschien van de Jezuïeten niet kan gezegd worden. De eersten hadden zich immers nog maar juist in de stad gevestigd, beschikten over weinig personeel en hadden nog geen kerk ; in die tekorten voorzagen de volgelingen van Ignatius. Zoo’n optochten waren een traditie bij de Kapucijnen en men weet b. v. dat er door hen te Rome in 1578, met medewerking van S. Philippus Nerius, ook nog een ingericht werd. De Spaansclie Kapucijn Lo'bo (Lupus), die in de Eeuwige Stad woonde, werd in de processie door den leekebroeder S. Felix van Cantalicië opgeleid, gebonden aan een grof koord. De plechtigheid werd van tijd tot tijd onderbroken door den kreet : « Barmhartigheid, barmhartigheid ! » Op dezelfde wijze verliep de processie te Antwerpen. In ons land namen een groot aantal Italiaansche zeelieden en soldaten aan de betooging deel. In hun vaderland hadden ze wellicht zoo’n tochten meege maakt ; en de populariteit der Kapucijnen in Italië legt voor het overige hun medewerking voldoende uit. Een oude tekst gaat zelfs zoo ver, dat hij heel het initiatief aan de Genueesche krijgslieden toeschrijft; zoo’n geeselprocessie waren ze gew oon; de Kapucijnen en Jezuïeten zouden enkel door steun en medewerking de ceremonie meer luister bijgezet hebben. Na het vallen van den avond vertrok de stoet uit de « Sodaliteit» van de Jezuïeten. Een Pater uit de Sociëteit ging voorop, blootsvoets en blootshoofds; hij droeg
40
D E H O L L A N D S E MISSIE. I. ON TSTAAN
tegenstanders van het missiewerk, Georgius van Mol en Helio dorus van Brussel, werden als Definitor vervangen door Marcellianus van Brugge en Joannes Evangelista van Den Bosch, waarvan de eerste en wellicht ook de tweede heel andere opvattingen huldigden. Naast dezen bleven Cyprianus van Antwerpen en Bernardinus van S.-W.-Bergen gehandhaafd.
S im o n v a n O u d e n a a r d e
p entekening v a n F . F r a n c i s v a n
(f
1646)
S u d b u r y , volgens A C B . I I I , 3008.
Ook werd P. Simon tot Provinciaal herkozen, omdat zijn drie jaar nog niet waren verlopen ; doch praktisch kon hij de missie voortaan weinig benadelen, daar zijn raadsleden in dezen tegen hem waren. Het was eveneens op aandringen van Juvenalis en van de Nuntius, dat nog twee nieuwe missionarissen werden benoemd : Willibrordus van Vianen en Florianus van Antwerpen (1). (1) A C B . I I I , 1006, p. 250.
2 . V A N R E IZ E N D A P O S T O L A A T T O T V A S T E S T A T IE S ( 1628 - 29 )
R eizende m issio n a rissen . — De Nuntius en de H. Stoel koesterden de hoogste verwachtingen aangaande de nieuwe Kapucijnenmissie en dit verklaart, dat ze aan haar leden heel uitgebreide volmachten verleenden. In zijn verslag van 1629 (x) sprak de g 2zant van Rome over de moeilijkheden tussen regulieren en sekulieren. Om meer vrede te bewerken, had hij het nuttig gevonden 8 Kapucijnen (2) naar Holland te sturen, omdat deze kloosterlingen eerder het heil der zielen en de uitbreiding van het H. Geloof nastreven, dan hun persoonlijk voordeel. We lezen in het geciteerde verslag van de Nuntius, dat Rovenuis aan de Kapucijnen reeds in 1626 de plaatsen aan wees, die ze konden gaan bewerken (3). Nadere gegevens vernemen we niet. Het is mogelijk, dat deze posten twee jaar later, toen de Paters eigenlijk hun apostolaat begonnen, reeds door anderen waren bezet. Of wellicht werd hun reeds van den beginne af voorgehouden, zoveel mogelijk het land in alle richtingen te bereizen, zonder zich ergens vast neer te zetten. De nood was immers groot op het platteland, terwijl de steden meestal voldoende van priesters waren voorzien. Men moest dus vooral in afgelegen dorpen de gelovigen gaan (1) V B ., Barb. Lat., 2677. D it verslag werd afgeleverd in 1634, m aar d a g te k e n t feitelijk u it 1629. E en deel er v an werd uitgegeven A G A U ., D l. X I I I , 1SS5, blz. 245-58. In h e t n iet uitgegeven gedeelte k o m t een lofspraak voor op de K apucijn en , f. 23r. : « Q uod anim advertens, octo capucinos, quos pro in sti tu ti sui p ieta te anim arum potius salu ti e t religionis orthodoxae incremento, quam propriae u tilita ti studere non ignorabam , m isi gliscentibus illis partibus ». (2) V a n die « acht » waren er slechts drie naar H ollan d afgereisd. (3) A G A U ., Loc. C it., blz. 253.
tum in
42
I. DE
STICHTING TE A N T W ER PE N (1 5 8 5 -8 7 )
niet vernoemd ! De leden van de Sociëteit, zegt de tekst, zijn altijd op iets nieuws u it ; ze willen den toon aan geven, niet enkel aan andere kloosterorden, maar zelfs aan het Kapittel ! Dat was natuurlijk een politieke zet, die den kapittelheeren moest bevallen. Officieel moeten de Jezuïeten dus afgekeurd worden, zich voortaan binnen de grenzen van hun roeping houden en dergelijke nieuwigheden niet meer uithalen... Tot hier de tekst van het protest. Zooals gezegd, werd hij, kort na Paschen 1587, in de vergadering voorgelezen. Het kan heel goed zijn, dat hij reeds vóór Paschen ingeleverd werd ; en wie weet, of daarop een ontworpen tweede uittocht van de processie door het Kapittel niet verboden werd? Of wellicht hebben Jezuïeten en Kapucijnen daarom maar best geoordeeld, op eigen initiatief den stoet af te lasten, om alle moei lijkheden te vermijden. Zoo we voor het ja a r-1587 geen zekerheid hebben, is het toch onbetwistbaar dat de processie de volgende jaren te Antwerpen niet meer uitgetrokken is. In veel andere steden lichtten de Kapucijnen naderhand tijdens de Goede Week zoo’n optochten in ; doch de geeselaars bleven weg en zinnebeelden der Passie kwamen er voor in de plaats. Ook mag men te recht vermoeden, dat het grootendeels in navolging van diezelfde pro cessie is, dat een dergelijke betooging spoedig daarop te Parijs plaats greep. Daar was de geboeide kruis drager niemand minder dan de hoogedele Ange de Joyeuse. Bijna heel de plechtigheid verliep gelijk te Antwerpen. En het staat vast, dat de Kapucijnen goed op de hoogte waren van wat in de Scheldestad gebeurd was, daar de Provinciaal, Bernardus van Osimo, slechts drie maanden na die eigenaardige proces sie, er persoonlijk visitatie gehouden had. De stichting verzekerd. — De geeselprocessie heeft voorzeker in wij deren kring de aandacht der bevolking op de nieuwgekomen religieuzen gevestigd.
IN DRUK BIJ DE BEVOLKING. DE STICHTING VERZEKERD
43
Ook zou de dag aanbreken, waarop ze eindelijk een eigen klooster zouden krijgen, geroepen om eens de bakermat van verschillende Ordesprovincies te worden. Alzoo zou het geduld der Paters over alle moeilijk heden zegevieren. Eenige dagen na het houden van de heuglijke pro cessie, op tweeden of derden Paaschdag (7-8 April), kwamen twee nieuwe medebroeders aan : P. Remigius, een geboren Franschman, en Br. Franciscus van Napels. Alhoewel vreemdelingen, waren ze toch van harte welkom, te meer daar er zoo’n groot tekort aan werk krachten heerschte. Feitelijk schijnt de nieuw gekomen Pater niet lang in het land gebleven te zijn, daar hij verder niet meer vernoemd wordt1. Spoedig na hun aankomst, verliet de Willebroeksche postulant zijn Antwerpsche medebroeders, om in Frankrijk zijn noviciaat te beginnen; op 28 April (of 9 Mei?) werd hij er ingekleed2. Aldus werd hij de eersteling van een lange reeks novicen uit onze gewesten. Op 17 Maart 1586 had Farnese, zooals boven gezegd is, te Rome gevraagd dat de teruggeroepen Kapucijnen, in plaats van te vertrekken, voorgoed te Antwerpen zouden mogen blijven. Reeds op 8 April antwoordde Paus Sixtus V aan den grooten veldheer in een schrijven, dat ons in het origineel bewaard is gebleven3. Üit dezen tekst ziet men, klaar en duidelijk, dat de eerste Paters naar de Nederlanden absoluut niet geroepen geweest waren, zooals hier en daar beweerd wordt4, maar dat ze, op eigen initiatief, uit Parijs gekomen waren, eenvoudig om het land te verkennen. 1. ACB., III, 1005, pp. 253-54 ; 9013, p. 40 ; 9513, p. 1. 2. ACB., III, 9013, p. 40 ; KB., HS. Goethals, 67. 3. ACB., I, 3866, uitgeg. CF., t, II, 1932, pp. 485-86. Er bestaan veel Latijnsche gedrukte en ongedrukte afschriften van. 4. Die verkeerde bewering vindt misschien haar aanleiding in het feit dat Gregorius X III, op verzoek van den Spaanschen Koning, alle uitgeweken kloosterlingen vermaand had, om spoedig naar de Nederlanden terug te keeren en er aan de Katholieke Restauratie mede te werken. Dat gebeurde reeds in 1584, nog vóór den val van Antwerpen (D ierox ' SEN S, t. VI, p. 230).
44
I. DE
STICHTING TE AN TW ERPEN (1 5 8 5 -8 7 )
Wat onze kloosterlingen met vreugde moest vervullen, toen ze het pauselijk schrijven in handen kregen, was de bevestiging, dat ze in de stad mochten blijven en nog meer medebroeders verwachten. De Paus had over de kwestie met Kardinaal Santori onderhandeld; deze zond nu terzelfder tijd een schrijven aan Felix, Antonius, Joannes en hun gezellen1. Uit dien brief blijkt dat de Parijsche Provinciaal naar den Kardinaal geschreven en hem meteen den brief doorgestuurd had, waarbij P. Felix Farnese’s voorstel aankondigde. Om den veldheer voldoening te schenken, verbiedt Santori nu uitdrukkelijk, dat de Antwerpsche Kapu cijnen ooit stad en omgeving, zonder zijn toelating of die van het Generaal Kapittel, zouden verlaten. Beide brieven, van Paus en Kardinaal, zijn vol lof over de kloosterlingen, om hun voorbeeldig gedrag en het goed dat ze in hun omgeving uitwerken; dat bewijst dat Farnese Rome in dien zin ingelicht heeft. Als Sixtus V aankondigt dat er nog méér broeders naar Antwerpen zullen komen, moet men daar niet noodzakelijk een nieuwe beschikking van den Paus in zien. Veeleer zou men vermoeden, dat de Provinciaal, in zijn schrijven, zelf zijn inzicht medegedeeld heeft, om de nieuwe kommuniteit desnoods met enkele leden aan te vu llen ; want we zien dat er inderdaad reeds op 7 of 8 April aankwamen, nog voordat bevelen uit Rome Parijs konden bereikt hebben. Spoedig volgden er nog twee in het begin van Juni : een Franschman, P. Joannes, en P. Jacobus van S.-Omaars, gewezen Observant, die juist zijn noviciaat bij de Kapucijnen voleind had2. Eerstgenoemde, van vreemde natio naliteit, zal wel niet lang gebleven z ijn ; doch zijn gezel werd hier herhaaldelijk Gardiaan, Novicenmeester en Definitor. 1. Het origineel ging verloren. Den Latijnschen tekst leest men ACB., III, 1006, p. 5 ; 9013, pp. 31-32 ; B o v e r iu s , t. II, p. 187 ; BC., t. IV, pp. 85-86 ; Annuarium, fase. I, pp. 10-11.
OP ZOEK NAAR EEN VAST V ER BLIJF
45
Op zoek naar een vast verblijf. — Alhoewel ze nu zeker waren, dat ze te Antwerpen mochten blijven, zaten de kloosterlingen nog altijd zonder eigen woning. En toch bestond hun kommuniteit reeds uit zeven leden, waaronder drie predikanten, en slechts één leekebroeder. Allengs begonnen ze de genegenheid van het volk te winnen en voorzeker hadden ze reeds vrienden en beschermers, niet enkel onder de Italiaansche kooplui, maar ook bij de Antwerpsche burgerij. Het duurde niet lang, of de stad zou hun een definitieve huisvesting bezorgen, gelijk Farnese verlangde. Te dien einde werd een kommissie benoemd uit leden van den Raad van Brabant en van de Wet der stad1, onder voorzitterschap van Filips Veusels, eveneens sedert 1578 lid van denzelfden Raad van Brabant*. Vroeger was deze te Antwerpen schepen geweest; en dat zal wel de reden zijn, waarom hij na 1585 door den Koning van Spanje uitgekozen werd, om aldaar alle kloosters en kerken te herstellen, zooals hij ons zelf mededeelt8. De ijverige man verzocht het stads bestuur, hem de plaatsen te willen aanduiden, die voor een Kapucijnerklooster in aanmerking konden kom en; samen met de Paters zou hij dan ter plaats onderzoeken, in hoeverre daarop kon ingegaan worden. Het stadsbestuur verwees eerst naar de twee Engelsche Huizen, waarvan het ééne (in de Prinsstraat) later door de Jezuïeten zou betrokken w orden; de Kapucijnen vonden beide plaatsen voor hen ongeschikt. Evenmin waren ze gesteld op het terrein, niet ver van de Meir, waar de Waalsche Protestanten vroeger hun tempel opgericht hadden en dat Rubens later zou aankoopen. Men wees hun nog, niet ver van het 1. Aldus volgens de open brieven van oktrooi, ACB., I, 7228, T. 2. A. G a illa rd , Le Conseil de Brabant, t. III (Bruxelles 1902), p. 355. 3. Dat bericht hij ons zelf in zijn uiterst zeldzaam drukje Reverendis simul ac devotis patri Oardiano, et coeteris religiosis conventus Captichinorum, Ord. B. Francisci Antverpiensis (Bruxellae 1612). Alles wat hier volgt nopens de verschillende gronden en huizen, door het stadsbestuur aangeboden, is ontleend aan dat drukje, waarop we verder terugkomen.
46
I. DE
STICHTING TE ANTW ERPEN (1 5 8 5 -8 7 )
Kasteel, een tamelijk grooten en schoonen tu in ; alsmede den grond, waarop men het plan had de Protestanten te begraven, gedurende de volgende jaren, eer ze voorgoed de stad moesten verlaten ; zelfs bood Veusels een aangrenzend uitgestrekt erf aan, dat zijn eigendom was, om dat kerkhof desnoods te vergrooten. De Kapucijnen kregen eveneens de keuze van een gebouw der Affaitadi’s, niet ver van de Minder broeders x, alsmede van de Smedenkapel, met grond en bijgebouwen, op de Paardenmarkt gelegen2. Doch geen enkel van al die verschillende erven meenden ze te kunnen aannemen; geen enkel scheen hun passend voor een definitief verblijf... De bevoegde kommissie vond de kloosterlingen voorzeker veeleischend en moeilijk te voldoen. Daar over schijnt ze zelfs in de maand Juli haar beklag bij Farnese gedaan te hebben. Van uit Neusz schreef deze immers op 21 Juli naar P. Felix, om hem dringend te verzoeken, het aanbod van de stad te aanvaarden3. Het schrijven toont de groeiende populariteit van de kloosterlingen bij stadsbestuur en bevolking; reeds wordt de milddadigheid van enkele personen vermeld, die de Paters willen steunen en helpen; allen verlangen en betrachten de inrichting van een formeel klooster. Welke bezwaren de Kapucijnen tegen de verschil lende eigendommen in te brengen hadden, weten we niet. We vermoeden dat sommige bestaande gebouwen misschien te luxueus w aren; andere eigendommen bleken niet vrij en afgezonderd genoeg; sommige lagen te dicht bij reeds bestaande kloosters van andere
1. Bedoeld wordt het huia « den Draeck », in de Mutsaertstraat, thans nummer 28 ; van achteren grensde het aan het vermaard « suikerhuis » van de Affaitadi’s, in de Raap- en de Preekerinnenstraat (J. D enucé, Italiaansche koopmansgeslachten [Mechelen z. j .], blz. 91). 2. Zie over die S.-Elooiskapel A. T h y s , Op. Cit., blz. 1S9 ; F. Pkims, Gesch. van Antwerpen, VI, Bk. 2 (Antw. 1937), blz. 16 ; Bk. 3, blz. 256. 3. ACB., I, 3868, uitgeg. CF., t. II, 1932, p. 486. Ten onrechte wordt die tekst dikwijls (ook door Philippus van Kamerijk) als een brief van Kard. de Montalto beschouwd (CF., Loc. Cit., p. 474, n. 1).
HET HUIS OP DE PAARDENMARKT
47
Bedelorden; eindelijk waren ze meestal te veel in het centrum der stad gelegen. De Konstituties der Orde schreven immers voor, de stichtingen zooveel moge lijk in de voorsteden of op eenigen afstand van de steden te vestigen ; anders vreesde men te veel betrekkingen met de buitenwereld, terwijl men toch rust en eenzaam heid nastreefde. In den beginne schijnt men ook in de Nederlanden die opvatting te hebben willen huldigen ; doch spoedig heeft men hierin met plaatselijke omstandigheden rekening moeten houden. Reeds in 1594 legt het eerste Ceremonieel der Provincie uit1, dat men hier met tegen zin en noodgedwongen in de steden zelf is gaan wonen. De toestand was ook veel te onzeker ; oorlogswoelingen en aanvallen vanwege andersdenkenden dreigden nog altijd, zoodat men hierin een reden vond, om binnen de omheinde vestingen te blijven, maar toch zoo ver mogelijk van het centrum der stad. Het huis op de Paardenmarkt. — Volgens die opvatting, verlangden de Antwerpsche Paters zich in het huis van Maria de Vos, weduwe Pels, op de Paardenmarkt te mogen vestigen. Een leek had hun dat verblijf onlangs aanbevolen, met de boodschap dat het te koop stond. Filips Veusels bericht ons2, waarom die plaats zoo in den smaak der Paters v ie l; meteen toont die voorkeur hun juiste verlangens en opvattingen. De gebouwen zijn heel omvangrijk, heet het, en rondom met een hoogen muur om geven; niemand van de weinig talrijke buren kan zien, wat er binnen de om heining gebeurt; het erf ligt bijna buiten de stad ; ook is het ver verwijderd van alle bestaande kerken, zoodat de nabij wonende menschen blij zullen zijn, zoo dicht de H. Mis en de kerkelijke officies te kunnen volgen. Het huis bestaat ten andere uit verschillende vleugels,
1. ACB.. III, 5008, f. 103r. Zie ook Bijlagen, blz. 305. 2. Loc. Cit.
48
I. DE STICHTING TE A N TW ERPEN
(1 5 8 5 -8 7 )
waar men dadelijk een onderkomen kan vinden en er blijven, terwijl het nieuwe klooster gebouwd wordt. Ook, alhoewel er in de buurt water genoeg is, blijft het erf tegen alle overstrooming beschut, zooals door eigenaars en huurders en door de weduwe Pels zelf bevestigd wordt.
D E HUIZENGROEP OP DE PAARDENM ARKT TE ANTW ERPEN (georiënteerd met het Noorden rechts) volgens het stadsplan van Virgilius Boloniensis (1565).
Eens dat de Paters hun voorkeur doen kennen hadden, werd dadelijk beslist, aan hun verlangen te voldoen. Veusels liet de eigenares ontbieden en vroeg den prijs van grond en gebouwen ; ze was onbeschaamd genoeg, om 22.000 Brabantsche guldens te eischen. Koppig weigerde ze die som ook maar iets te vermin deren. Die onhandelbaarheid bracht zooveel vertraging mee, dat de Paters tot in het najaar van 1587 zonder vaste woning moesten blijven. Toch wachtten ze met veel geduld, want het stond vast, dat er een klooster zou kom en !
P. JA C O B U S V A N M E R CA TO S A R A C E N O ,
Generaal, 1584-87
(ACB., III, 3008).
P . H IE R O N Y M U S V A N l ’ O L IZ ZI,
Generaal, 1587-93
(ACB,, III, 3008).
P.
H IP P O L Y T U S V A N
BERGAM O,
Koinmissaris Generaal en eerste Provinciaal (ACB., III, 3008).
HET HUIS OP DE PAARDENM ARKT
49
Te Antwerpen voelden de Paters zich reeds thuis. En toen in den loop van Augustus 1586 de groote processie uitging, ter herinnering aan het ontzet der stad het jaar voordien, droegen zij, op hun beurt, het beeld van O. L. V., zoogoed als de overige klooster lingen1 — een teeken dat ze er officieel burgerrecht hadden weten te veroveren. Spoedig zouden zij de gunst der inwoners heelemaal winnen en veel jonge lingen zouden in het noviciaat binnentreden. Onder alle Vlaamsche steden, wordt Antwerpen in dat opzicht alleen door Brussel overtroffen2. 1. D ik r c x s k n s , t. V I, p. 213. — D e Kapucijnen droegen het beeld van den hoek der Turfbrug, langs de Kaasrui, Korte Koepoortstraat en Wolstraat, tot aan de Wijngaardstraat, waar ze’t aan de Beggaarden overgaven ( [ H o e f n a g e l s ] Gilde van O. L. V. Lof [Antw. 1853], blz. 35, n. 2). 2. Het Antwerpsch klooster was aan de Ontvangenis van Maria toe gewijd. Gebouwen en tuin, thans door de rijke S.-Antoniuskerk ver vangen, besloegen het terrein tusschen de Stijfselrui, de vestingen, de Paardenmarkt en het oude Ulrikstraatje, thans Vliegenstraat geheetcn. Wat nog van het kloosterarchief overblijft, berust hoofdzakelijk in ACB., I, 7100-7280 ; doch de eerste nummers 7100-7227) hebben betrekking op oudere eigendommen, later gedeeltelijk in het kloosterdomein ingelijfd ; daarbij komen nog veel genealogische aanteekeningen en stukken over huizen in de Burchtgracht, het eigendom « de Waepen van Vlaenderen » (Klapdorp o f Koepoortstraat), Venneborg te Deume (sedert 1614 aan de Jezuïeten) enz. Heel weinig stukken berusten in de depots van stad, staat en provincie. Voor de geschiedenis van het klooster is vooral Annuarium, fase. II, pp. 54-120 van belang.
D I lA ÏU a jN B N — 4
H oofdstuk II
EEN EIGEN KOMMISSARIAAT (1587-88) Kapittel te Parijs en te Rome. — In de eerste helft van Juli 1586 kwam de Provinciaal van Parijs, Bernardus van Osimo, voor de eerste en de laatste maal de kloosterlingen te Antwerpen bezoeken. Daar dezen van rechtswege tot zijn gebied behoorden, moest hij er de voorgeschreven jaarlijksche visitatie houden. Als reisgezel en tolk had hij den novice Marcellinus van Willebroek medegebracht. Te Antwerpen hadden de Paters nog geen eigen klooster ; niettemin bestond er niet de minste twijfel, of zulks zou spoedig gebeuren; de machtige invloed van Farnese en de groeiende belangstelling van stads bestuur en bevolking stonden daar borg voor. Ook aarzelde de hooge Overste niet, om het voorloopig verblijf als een eigenlijk klooster te beschouwen. En daar er in de eerste maanden te Parijs Kapittel zou gehouden worden, werd toegestaan dat Felix van Lapedona er als Gardiaan zou verschijnen, samen met een « diskreet » of afgevaardigde, door alle religieuzen te kiezen. Na de afreis van P. Provinciaal, werd met algemeene stemmen Antonius van Gent tot die bediening aange duid1. Een goede keus had men stellig gedaan en de Pater zou spoedig toonen, hoe hij de belangen van zijn klooster wist te behartigen. Hij zou zelfs weten te verkrijgen, dat de Nederlanden tot een eigen onaf hankelijk Kommissariaat zouden ingericht worden. Het Provinciaal Kapittel werd te Parijs op 7 Novem ber 1586 gehouden. P. Bernardus, de uittredende 1. ACB., III, 9013, pp. 40-41.
KAPITTEL TE PARIJS EN TE ROME
51
Provinciaal, werd herkozen en bijna alle Oversten bleven Italianen. Eigenlijk waren veel Franschen over die vreemdelingen niet ten volle te spreken; tusschen beide groepen waren reeds meermaals wrijvingen en meeningsverschillen ontstaan. Hierin ligt waarschijn lijk dan ook de groote reden, waarom de Vlaamsche P. Antonius, die zoowel voor Italianen als voor Fransclien van vreemde nationaliteit was, tot « Kustos » gekozen werd. Tevens moet men veronderstellen, dat de Pater in Frankrijk de beste herinnering had achtergelaten. De bediening van Kustos, die hem toevertrouwd werd, bestaat hierin, dat de titularis den Provinciaal naar Rome moet vergezellen, om daar, met volle stemrecht, aan het Generaal Kapittel deel te nemen en er de verlangens van de kloosterlingen over te brengen. Ook droegen de Franschen onzen P. Antonius op, om te Rome verschillende klachten tegen de Italiaansche Oversten in te dienen. P. Kustos beloofde, die belangen goed te verdedigen1. Natuurlijk zou hij even trouw de zaken van zijn eigen land en van het ontworpen Kommissariaat behartigen. Veel zijn we aan den ijver van dien man verschuldigd. De toestand van de Antwerpsche Kapucijnen was werkelijk nog heel onzeker. Tot dan toe hingen ze van Parijs af ; doch de uitgestrektheid van het gebied, het verschil van politiek regime, van taalgebruik en karakter, maakten het toestaan van een onafhankelijk bestuur uiterst wenschelijk. De nieuwe stichting was nog maar in haar aanvangsstadium ; doch voorzeker waren de Paters heel optimistisch gestem d; anders hadden ze stellig niet zooveel ijver en geduld aan den dag gelegd, om hun doel te bereiken. Het Generaal Kapittel zou met Pinksteren 1587 te Rome samenkomen. We weten niet, wanneer P. Anto nius juist op reis ging. Waarschijnlijk vertrok hij in het begin van het jaar 2,samen met den Provinciaal van Parijs. 1. G odefroy, fase. II, pp. 49-50. 2. Ibid., p. 54.
52
II. EEN EIGEN KOMMISSARIAAT ( 1587- 88)
Ondertusschen was Felix van Lapedona in brief wisseling gekomen met Kardinaal Alexander Peretti de Montalto, neef van Sixtus V. Een brief dien de Pater hem op 25 April 1587 schreef, werd tot hiertoe niet teruggevonden ; doch het origineel van het antwoord (30 Mei) bezitten we nog steeds1. We zien er in, dat P. Felix uiteengezet had, met hoeveel eerbied de Kapucijnerorde in Vlaanderen omringd werd en hoeveel goed de Paters er reeds konnen uitwerken. Overigens geeft het antwoord niets anders dan een woord van aanmoediging en een bij zonderen zegen van Zijn Heiligheid. Het is te betwijfelen, of de Kardinaal wel iets voor de jeugdige stichting gedaan heeft. In alle geval, zou het plan wel degelijk ten uitvoer gebracht worden2. Los van Parijs. — In plaats van den overleden Generaal, Jacobus van Mercato Saraceno, werd een Siciliaan gekozen, Hieronymus van Polizzi. Doch voor onzen Vlaamschen Kustos was het voorzeker van meer belang, dat één der nieuwe Definitoren Matthias Bellintani van Saló was3, dezelfde die van 1575 tot 1578 in Frankrijk verbleven had. Alhoewel Antonius eerst na de afreis van P. Matthias naar Parijs gekomen was en er hem niet kan gekend hebben, vond hij in hem zeker een machtigen beschermer. Waarschijnlijk was deze er niet vreemd aan, dat een speciale Kommissaris voor de Nederlanden benoemd werd en dat 1. ACB., I, 3870, uitgeg. CF., t. II, 1932, p. 487 ; Latijnsche verta lingen yan dat Italiaansch schrijven, ACB., III, 1006, pp. 6-7 ; 9013, p. 34 enz. Een Italiaansch afschrift, te Brussel in 1738 gemaakt, berust te Rome, GAB., I, farde Acta 8. Sedis, samen met afschriften van den brief van Sixtus V aan Farnese en dien van Farnese aan P. Felix, beide hooger vermeld. 2. Tijdens het Generaal Kapittel telde heel de Orde 5953 of, volgens een andere bron, 6973 kloosterlingen en 654 huizen (AOMC., t. V, 1889, p. 107, § D ; ACB., III, 5006, A, p. 9). Het verdient ook vermelding, dat P. Antonius juist te Rome was, toen S. Felix van Cantalicië er op 18 Mei 1587 in de Kurie overleed ; al de kapitularissen waren getuige van den toeloop van volk bij zijn doodsbed en zijn uitvaart. 3. AOMC., t. XXV , 1909, p. 71.
KAPITTEL TE ROME. LOS VAN PARUS
53
de keus viel op een lid van dezelfde Provincie, waartoe de Generale Definitor behoorde. Ook Bernardus van Osimo zal waarschijnlijk de onafhankelijkheid van de Vlaamsche medebroeders bepleit hebben. Antonius mocht dus zijn groot doel bereiken1. Antwerpen werd algeheel onafhankelijk ten opzichte van Frankrijk ; het kreeg zelfbestuur, al was het ook nog voorloopig onder een Italiaanschen Overste, door Rome benoemd. De toekomst van het ontworpen Kommissariaat scheen verzekerd. De benoeming van den eersten Overste zal echter niet zoo gemakkelijk gegaan zijn en zeker geschiedde ze enkel na afloop van het Kapittel. Want de verslagen van die hooge vergadering geven de lijst op van de toen benoemde Kommissarissen2 en die van Nederland wordt absoluut niet vermeld. Daarbij komt nog, dat een paar heel belangrijke teksten uitdrukkelijk zeggen, dat de nieuwe Generaal den Kommissaris tijdens het eerste jaar van zijn bestuur aanstelde8, wat dus wel een zekere tusschenruimte veronderstelt. Toch zal dat niet zoo erg lang geduurd hebben, daar Antonius te Rome bleef, om zelf den benoemingsbrief aan den titularis te gaan overbrengen. De begaafde man, in wiens handen het lot van onze kloosters elf jaar lang zou berusten, was P. Hippolytus van Bergamo, in Frankrijk ook « van Scalve » geheeten, naar den naam van zijn onbeduidend geboortedorp4. 1. Nog andere punten van minder belang moest hij te Rome regelen, o. a. het gebruik van boter in de Nederlanden, in plaats van de olie, die men in Italië bezigde (ACB., III, 5008, f. 126r., § 18). 2. AOMC., t. V, 1889, pp. 106-07, § B. 3. ACB., III, 1006, p. 8 ; 9013, p. 41. 4. Een uitvoerig levensbericht vindt men bij V a l d e m i r o d a B e e Ga m o , I Conventi ed i Cappuccini Bergamaschi (Milano 1888), pp. 93-98 ; veel gegevens schijnen uit de voortzetting van B o v e r i u s te komen (t. III, pp. 246-49, § 47-61) doch de schrijver heeft ook andere bronnen gebruikt. —■ Toen men in 1628 te onzent gegevens over het ontstaan van de Provincie verzamelde, liet de Provinciaal, Simon van Oudenaarde, in lichtingen vragen bij zijn kollega te Brescia ; deze belastte nu P. Giacinto Albrici van Scalve, bloedverwant van P. Hippolytus, om op dat schrijven te antwoordon ; en we bezitten nog een afschrift van dien brief (23 Mei
54
II. EEN EIGEN KOMMISSARIAAT (1 5 8 7 -8 8 )
Samen met Matthias Bellintani, was hij in 1575 naar Frankrijk gekom en; hij was reeds predikant1 en spoedig schijnt hij er het ambt van Novicenmeester vervuld te hebben2. Ook werd hij Gardiaan te Parijs (Rue S. Honoré) in 1578-793, te Ëtampes in 1579-80* en weer te Parijs in 1581-835 ; daarenboven kreeg hij de waardigheid van Definitor in 1580-81 en 1583-84®. In dit laatste jaar ging hij over naar Lyon, waar hij zelfs in 1587 aan het hoofd van heel de Provincie stond7; doch, daar het Generaal Kapittel hem nu een plaats vervanger gaf8, kon P. Antonius hem als Kommissaris voor zijn vaderland verkrijgen. Het was een uitgelezen man, diep godvruchtig, ingetogen en zwijgzaam, matig en verstorven, streng voor zich zelf en goed voor anderen. Hij preekte door voorbeelden meer dan door woorden. Met een engel achtig geduld begaafd, trachtte hij alles wat in het klooster gebeurde, ten beste uit te leggen. Aldus is het beeld van dien kloosterling, dat de verschillende teksten ons voorhouden.
1628), door Sebastianus van Antwerpen als echt verklaard (ACB., III, 9013, pp. 95-100). — Hippolytus was geboren te Scalve, thans met de afgeschafte gemeenten Vilminoro en Oltreprovo versmolten, onder den naam van Vilminore di Scalve, in de omstreken van Bergamo. Het dorp ligt in de Bergamaslter Alpen, ten N.-O. van de stad, niet ver van de Zwitsersche grens. Hippolytus behoorde tot een bekende familie ; zijn vader heette Giacomo Albrici, doch van zijn moeder kent men enkel den voornaam, Stefanina. Er waren verschillende zonen en dochters, o. a. ook een zoon Kartuizer, P. Damiano, overleden vóór 1628. Nog heel jong trad Hippolytus in 1565 in het noviciaat. Tot dezelfde familie behoort een bekend schilder, Enrico Albrici, te Vilminore in 1714 geboren en in 1775 te Bergamo overleden (Enciclopedia Italiana, t. II, 1929, p. 213). 1. G o d e f k o y , fase. I , p . 8 3.
2. V a ld e m ir o d a B e r g a m o , L oc. Cit. 3. G o d e f r o y , fase. I , p. 125. 4. Dat blijkt uit het reeds vermelde testament van Joseph van Ant werpen. 5. E m m a n u e l d e L a n m o d e z , Op. Cit., pp. 1, 4. 6. G o d e f r o y , fase. I , p. 132 ; fase. II, p. 16. 7. ACB., III, 9013, p. 41 ; Schematismus... Cap. Prov. Lugd. (Baroduci 1895), p. 6 ; Tableau chronol. des chap. de la Prov. des Cap... de Savoie (Chambéry 1898), p. 11. 8. AOMC., t. V, 1889, p. 107.
LOS VAN PARIJS. TE ANTW ERPEN
55
P. Antonius moet zijn nieuwen Overste vroeger herhaaldelijk in Frankrijk ontmoet of zelfs met hem gewoond hebben. Men kan dus zijn uitbundige vreugde begrijpen, bij het vernemen van die benoeming, die hij wellicht zelf voorgesteld en aangevraagd had. Hij stond er op, eigenhandig de benoemingsbrieven te gaan overhandigen. Hij reisde over Frankrijk en was zoo gelukkig P. Hippolytus te Lyon aan te treffen. Geknield, reikte hij hem het kostbaar dokument over. Doch de nederige Overste, zich onbekwaam achtend om zoo’n gewichtig ambt aan te nemen, schreef dadelijk naar Rome, om dringend van dien last ontslagen te worden. Aan zijn verzoek werd echter geen gehoor gegeven. Hij moest dus wel de reis naar Antwerpen aanvangen ; doch door allerlei vertraging, zou hij eerst in 1588 zijn bestemming bereiken1. Te Antwerpen. — Vóór de aankomst van P. Kommissaris, mochten de zaken te Antwerpen eindelijk heelemaal in orde komen. Op 17 Augustus 1587 ver kregen de Kapucijnen daar van Filips II open brieven van oktrooi, waarbij het eigendom Pels, op de Paarden markt, in der minne kon aangekocht of desnoods wettelijk onteigend worden, om er het klooster te vestigen2. Dat was immers de eenige oplossing, die Veusels mogelijk achtte, om met de overdreven eischen van de onhandelbare eigenares voorgoed gedaan te maken. Langs rechterlijken en wett.elijken weg zou de koopsom vastgesteld worden. Volgens ofiELcieele schatting van de stadsbouwmeesters, was de globale waarde van het eigendom niet hooger dan 9000 gulden. Daarmee was de eigenares het wel hoegenaamd niet eens, doch aan haar klaarblijkelijk overdreven eisch van 22.000 gulden zou Veusels nimmer toegeven. 1. ACB., 2. ACB., Afschriften autr., cart.
III, 1006, p. 8 ; 9013, p. 42. I, 7228, T, origineel in perkament, met afhangend zegel. in GAA., bundel Kapucijnen, alsmede in ARA., Cons. pr. 833.
56
II. EEN EIGEN KOM M ISSARIAAT (1 5 8 7 -8 8 )
Hij betaalde den prijs, door de bouwmeesters vast gesteld, en, op gezag van Koning en stadsbestuur, werden de Kapucijnen in bet bezit van huis en tuin gesteld. Na twee jaar geduldig wachtens, werden ze aldus in hun nieuw verblijf binnengeleid. Nu kon spoedig met het verbouwen een aanvang gemaakt worden1. Het is wel te denken, dat P. Antonius zijn mede broeders ondertusschen goed op de hoogte hield van het verloop zijner onderhandelingen te Rome. Ten laatste in de maand September, moet men te Antwerpen bericht ontvangen hebben, dat de beslissing gevallen en de band met de Provincie van Parijs voorgoed verbroken was. In de Fransche hoofdstad zou op 7 November 1587 het jaarlij ksch Kapittel gehouden worden2; doch voortaan hoefde men er van uit Antwerpen geen afgevaardigden meer naartoe te sturen. Wat meer is, nu kon men rustig een eigen noviciaat inrichten. In de vorige maanden had men wel een drietal postulanten aangenomen, doch, daar men nog zonder klooster en zonder onafhankelijk bestaan zat, had men ze naar Frankrijk moeten sturen, om daar hun proefjaar te beginnen. 4 Oktober 1587 was in de Scheldestad een heuglijke dag. Op dat feest van S. Franciscus werd de eerste 1. Ph. V e t js e l s , L oc. C it. — Bijna een jaar nadien, verminderde weduwe Pels haar vorige aanspraken; met 2000 gulden minder zou ze ook tevreden zijn. Herhaaldelijk liep ze naar Brussel, om te klagen dat de gestelde koopsom veel te laag was ; zelfs werd ze nog ten deele in het gelijk gesteld, omdat men haar aandringen moede was ; doch daarmee hoefden de Paters zich niet meer in te laten en rustig konden ze hun werk zaamheden en kloosteroefeningen voortzetten. Om alle moeilijkheden van mogelijke hypotheken te vermijden, wist Veusels, op 11 Okt. 1594, een dekreet te verkrijgen, waarbij alle schuldeischers, reeds vroeger gedaagd en herdaagd, van alle recht vervallen verklaard werden, zoodat hun een eeuwig zwijgen opgelegd werd. De perkamenten oorkonde berust ACB., I, 7229, T. — Zie nog een overeenkomst met het stadsbestuur (Januari 1590) aangaande een perceel gronds dat in het kloosterbeluik niet opgenomen werd, GAA., Stadeprotoc., 2154-56. 2. G o d e f r o y , fase. II, pp. 49-50.
TE AN TW ERPEN. STICHTING TE BRUSSEL
57
novice in liet land zelf ingekleed, nl. Br. Aegidius van Antwerpen; drie weken later, op 25 Oktober, volgde de eerste clericus, Hieronymus van Westmalle. Stichting te Brussel. — Terwijl P. Antonius op weg naar Rome was, ontvingen zijn medebroeders in de Scheldestad nog een drietal nieuwe religieuzen uit Parijs, namelijk twee leekebroeders, Augustinus van Aat en Leo van Brugge1, alsmede één Pater : Nicolaus van Binche2. Alzoo kreeg men in S.-Juliaansgasthuis plaats te weinig. Reeds lang zocht men naar een gelegenheid tot verdere uitbreiding. Terwijl men echter te Antwerpen nog immer op een definitief verblijf wachtte, zou men reeds elders een tweede stichting beproeven. Het kon wel niet twijfelachtig zijn, waar men de kans zou wagen; in de hoofdstad zelf moest men zich een plaats kunnen veroveren; het stond immers vast, dat men geleidelijk al de groote steden^an het land zou bewerken; daar waren ten andere de verwoestingen van het Protestantisme over het algemeen ook het ergst geweest. Reeds vroeger moet men zich te Brussel in verbinding gesteld hebben met Cosimo Masi, sekretaris van den Hertog van Parma, alsook met eenige rijke Italiaansche kooplieden, groote vrienden van de nieuwe Orde. In 1587 waren er onderhandelingen aan den gang voor den aankoop van drie aaneengrenzende erven, in de S.-Gislein- en de latere Kapucijnenstraat3, waar het nieuw klooster zou gevestigd worden. 1. In de Provincie komt Br. Leo eerst bij name voor in 1591 (CF., t. II, 1932, p. 333), doch hij moet er reeds veel vroeger geweest zijn ; hij was immers do gewone gezel van Joannes van Landen bij de straatprediking, die stellig vóór 1589 moet geplaatst worden, daar de Pater dat jaar naar Gent verhuisde. Leo was zelfs zóó vroeg in het land, dat Veusels in 1612 (ten onrechte) meende dat hij reeds met de karavaan van 1585 gekomen was. Toch was hij, volgens dezelfde bron, reeds te Antwerpen in 1587, toen het huis Pels voor het eerst betrokken werd. 2. Het is mogelijk, dat Nicolaus eerst in 1588 gekomen is. 3. Te dien tijde heette ze Zuivel- of Bleekerijstraat, vroeger ook Vuilstraat. Ten onrechte beweren Wauters, Hyman3 en anderen, dat de Kapucijnen te Brussel het huis van Vesalius gingen betrekken ; ze ver warren die Orde met de Miniemen (EF., t. XLVI, 1934, pp. 94-95).
58
II. EEN EIGEN KOM M ISSARIAAT (1 5 8 7 -8 8 )
Omstreeks half Mei 1587 trokken de eerste Paters, vol hoop en betrouwen, naar de hoofdstad. Bij de Minderbroeders en de Jezuïeten werden ze heel hartelijk onthaald. Ook met de Paters van Rooklooster kwamen ze in betrekking. Deze laatsten hadden, tijdens de woelingen, hun abdij verlaten, om in hun refugiehuis te Brussel, dichtbij het Alexianenklooster, een veilig toevluchtsoord te zoeken1. Op den hoogdag van Pinksteren (17 Mei), organiseer den de Kapucijnen een processie, om de aandacht en belangstelling van de bevolking gaande te maken. Van uit de Zavelkerk, waar de Paters van Rooklooster dagelijks mis lazen, zou de optocht beginnen. Samen met deze religieuzen, die onderweg godvruchtige zangen uitvoerden, trokken de Kapucijnen naar de plaats, waar hun nieuw verblijf moest oprijzen; in één van de gebouwtjes op dat erf zouden ze voorloopig hun intrek nemen. Veel belangstellende geloovigen volgden de geïmproviseerde processie. Doch zoo gemakkelijk zou de stichting niet verloopen. Wel was men zeker van den steun van Farnese ; doch het stadsbestuur en het Kapittel van S. Goedele weigerden beslist. Ze beriepen zich op een dekreet van hertog Jan I, die in 1295-96 het stichten van nieuwe kloosters verboden had, zonder toestemming van magistraat en Kapittel2. Noodgedwongen moest men voor dien tegenstand het armzalig verblijf, dat men betrokken had, wederom opgeven. 1. H e n n e - W a u t e r s , t. III, pp. 468-69 ; S a n d e r P i e r r o n , Hint. illustrée de la forêt de Soignes, t. III (Bruxelles z. j.), p. 122. — Tegen veel berichten in, die de eerste komst van de Kapucijnen te Brussel in December 1587 plaatsen, volgen we liever een bericht uit 1616-17 (ACB., I, 7920, p. 2bis), dat uitdrukkelijk de eerste komst der Paters van kort vóór Pinksteren van hetzelfde jaar dagteelcent. Feitelijk was er te Antwerpen geen plaats genoeg, om er langer alle kloosterlingen te laten wonen ; en bij het betrekken van het huis Pels, vermeldt Veusels slechts twee Paters en één Broeder ; daarin kan hij er wel één of anderen vergeten hebben, doch stellig zal de kommuniteit heel klein geweest zijn, zoodat de overigen reeds te Brussel moeten verbleven hebben. 2 . H e n n e - W a u t e r s , 1 . 1 , p . 78 .
STICHTING TE BRUSSEL
59
Doch de hoop om in de hoofdstad een stichting tot stand te kunnen brengen, zou men zoo gemakkelijk niet laten varen. In ieder geval, keerde men niet terug naar Antwerpen, waar de medebroeders toch te weinig plaats hadden1. Men bleef voorloopig bij de Jezuïeten, in een huis tegen de muren van de Zavelkerk2 ; ook is het mogelijk, dat eenigen voort een tijdelijk onder komen bij de Minderbroeders gevonden hebben3. De herbergzaamheid van de Sociëteit was zóó groot, dat P. Sailly en zijn konfraters, in November 1587 officieel tot veldpaters bij Farnese’s leger aangesteld, liever in de stad gingen wonen, om Franciscus’ kinderen, wegens plaatsgebrek, niet te moeten doorsturen4. Doch spoedig kwam er verbetering. Tijdens een verblijf te Brussel, ging Parma zelf bij het stadsbestuur voor de Kapucijnen ten beste spreken. Alzoo werd het noodig oorlof voor een definitieve vestiging eindelijk verkregen, alhoewel de officieele geschreven toelating eerst later zou verleend worden. Nu kon men vooruit. Het Kapittel bleef nog steeds zijn toestemming weigeren, doch door dien tegenstand liet men zich niet afschrikken. En op 7 December 1587 werd door Willem van Pamele, voorzitter van den Geheimen Raad, namens Parma de eerste steen van het klooster gelegd. Een typisch voorval kenmerkte de plechtigheid. In het vooruitzicht van de hooge bouw kosten, had Leonardo de Tassi, opperpostmeester, aldaar een tafel laten plaatsen, met het inzicht om de geldelijke bijdragen in te zamelen, die de toe schouwers wellicht zouden schenken. Doch Br. Marcellinus, nog vol vurigheid en ijver, gelijk hij uit het noviciaat gekomen was, meende het tafelkleed te moeten wegtrekken en de reeds geofferde penmngen vol ver 1. Dat ze niet teruggekeerd zijn, volgt wederom uit het klein getal Kapucijnen dat te Antwerpen in September het nieuw klooster betrok. 2. P o n c e le t, t. I , p . 397. 3 . H e n n e -W a u t e r s , t . III, p . 4 3 5 .
4. Imago primi saeculi (Antverpiae 1640), p. 755.
60
II. EEN EIGEN KOMM ISSARIAAT (1 5 8 7 -8 8 )
achting weg te werpen. Het volk was er natuurlijk vlug bij, om gretig de verspreide muntstukken op te grabbelen1. Om de bouwwerken tot een goed einde te brengen, had Parma aan de Tassi en Jean Vendeville goed op het hart gedrukt, voor de afwerking van de onder neming zorg te dragen. Deze laatste, een vurig voor stander van tucht en hervorming, was te Doornik tot Bisschop benoemd, doch eerst in Mei 1588 zou hij gewijd worden. Te Brussel waren de stoffelijke middelen in den beginne heel beperkt en de kloosterlingen leefden er uiterst zuinig2. Doch al spoedig had men er enkele goede weldoeners gevonden; op 9 Juni 1589 verleende Filips II voor de eerste inrichting zelfs een som van 100 pond3. Italiaansche Oversten en medestichters.—De eerste Kapucijnen, die naar Frankrijk kwamen, behoorden tot de Provincie van Milaan. Later kwamen er ook uit de Marken van Ancona en spoedig zien we tusschen beide groepen wrijving en misverstand ontstaan. De 1. ACB., III, 7031, f. 11-12. — Br. Marcellinus had eerst op 8 April (9 Mei?) 1587 in Frankrijk professie gedaan en daarom kunnen we moeilijk het hier vermelde feit tot in Mei 1587 vooruitschuiven ; er is ten andere gewoonlijk een langer of korter tijdspanne tusschen de eerste komst der kloosterlingen en het leggen van den eersten steen. De brave Broeder had uit het noviciaat een heiligen afschuw voor geld medegebracht; maar hij vergat, dat het algemeen gebruikelijk en toegelaten was, voor het stichten of verbouwen van een klooster, geldinzamelingen door den syndicus te laten houden. 2. Philippus van Kamerijk bericht ons, dat er in zoo’n rijke stad gewoonlijk maar ééns in de week vleesch kon gegeten worden (Bijlagen, blz. 310). We weten, ten andere, dat daar in 1587 een nijpende hongersnood heerschte. Doch spoedig kwam er verbetering. In 1612 zal Paulus van Brussel ons verraden, dat hij eens, kort vóór zijn intrede (1589), het klooster bezocht, toen het voor het avondeten bijna tijd was ; hij zag dat voor iederen religieus toch een stuk vleesch gereedlag (ACB., III, 9506, p. 56 ; EF., t. XLVI, 1934, p. 99). 3. ARA., Audience, cart. 182, pièce 24, aangehaald Annuarium, fase. III, p. 1 1 . — Bij verwarring schrijft A. P i n c h a r t , Archives des arts, sciences et lettres, 1.1 (Gand 1860), p. 217, dat die gift voor het klooster te Aalst bestemd was.
STICHTING TE BRUSSEL. ITALIAANSCHE OVERSTEN 61
opvattingen verschilden ; ook gebruiken en observanties konden anders zijn1. Om verdere moeilijkheden te voorkomen, stuurde Rome in 1578 bijna alle religieuzen uit Noord-Italië naar L yon ; zoo werd Parijs hoofd zakelijk door Kapucijnen uit de Marken bezet en bleven er voorloopig slechts enkele Milaneezen achter2. Feitelijk verkoos men te Parijs de opvattingen en gebruiken van Noord-Italië ; die Paters hadden veel vreemd bloed in de aderen en bleken een beter begrip te hebben voor behoeften en toestanden in hun nieuw arbeidsveld, waaraan ze zich veel gemakkelijker konden aanpassen. Toen de Anconitaansche partij reeds twee jaar alles op haar wijze geregeld en bestuurd had, werd de Pa rijsche Provincie in 1580 definitief ingericht. De kapitularissen, die nieuwe Oversten moesten kiezen, namen toch een Milanees tot Provinciaal; ook de eenige Definit.or, die moest aangesteld worden, behoorde tot die Provincie; het was onze Hippolytus van Bergamo. De aftredende Kommissaris begreep dat men van zijn strekking niet meer wilde weten en ging spoedig naar Italië terug3. In de Nederlanden heeft men dergelijke moeilijk heden nooit gekend. Wel vindt men er ook religieuzen, zoowel uit Milaan als uit de Marken; maar beide groepen zijn zwak vertegenwoordigd en naast hen staan er spoedig ook Napolitanen en Sicilianen. Nooit echter waren die Zuiderlingen bij ons heel talrijk; nooit ook hebben ze er bijna alle overheidsambten in handen gehouden, noch zoo’n overwegende rol gespeeld als in Frankrijk. Van wrijvingen onder hen, merkt men weinig. Toen de eerste Kapucijnen naar ons land kwamen, was Bernardus van Osimo Provinciaal te Parijs; hij
1. G o d e f r o y , fase. I, p. 123; fase. II, p. 50. 2. Ibid., fase. I, p. 122. 3. Ibid., fase. I, p. 132.
62
II.
EEN
EIGEN
KOM M ISSARIAAT
(1 5 8 7 -8 8 )
was afkomstig uit de Marken en stelde de afreizende konfraters onder het gezag van een lid zijner eigen Provincie, Felix van Lapedona. Die eerste Overste heeft in de Nederlanden een goede herinnering achter gelaten, al waren zijn strekkingen in zake geestelijk leven niet immer de beste. Niettemin schijnt P. Antonius van Gent, die bij de inrichring van het Kom missariaat zulk een overwegenden invloed gehad heeft, ook een uitgesproken voorkeur voor de levenswijze van Noord-Italië gevoeld te hebben; en de Kommissaris, dien hij te Rome wist te verkrijgen, behoorde ook tot die Provincie. We hebben reeds gezegd, hoe gelukkig die keus in alle opzichten was. Samen met Antonius, kwam de Kommissaris uit Frankrijk naar zijn nieuw arbeidsveld. De reis ging over Kamerijk en Valenciennes en overal werden de reizigers prinselijk onthaald. In eerstgenoemde stad werden ze door den goeverneur, Heer van Balaigny, twee dagen lang opgehouden en van voedsel, kleederen en al het noodige overvloedig voorzien. Te Valenciennes was het onthaal even hartelijk. Wellicht hebben de Paters den verderen tocht over de Schelde tot Antwerpen per boot afgelegd. Ze reisden niet alléén, want vooreerst brachten ze een predikant mee, Franciscus van Derby (Engeland)1, alsmede drie novicen, die in Frankrijk hun proefjaar begonnen hadden en het te Antwerpen zouden voltrekken : twee studenten, Innocentius van Salins (Boergondië) en Alexander van Oudenaarde, alsook één leekebroeder, Justinus van Brugge2. Aldus vermeerderde het aantal kloosterlingen wederom op een treffende wijze. 1. Niet te verwarren met Franciscus van Ierland, over wien verder. 2. ACB., III, 9013, pp. 41-42. — Ten onrechte beweert men, dat ook Br. Marcellinus met Hippolytus naar het land meegekomen was. Het incident dat hij te Brussel in 1587 verwekte, toont dat hij er reeds vroeger verbleef. Wellicht heeft men hem verward met Br. Dionysius van Nijvel, die heel goed met P. Kommissaris kan aangekomen zijn. Deze moet (in Italië?) ten laatste in 1583 professie gedaan hebben, daar hij, bij zijn dood in 1633, reeds jubilaris was (ACB., I, 23.200, p. 159).
ITALIAANSCHE OVERSTEN EN ' MEDESTICHTERS
63
Wannéér de karavaan juist te Antwerpen aankwam, staat nergens geboekt. Toch moet het vóór 23 April 1588 zijn, want op dien dag aanvaardde P. Hippolytus er reeds de professie van Fr. Innocentius1. Zonder uitstel moesten enkele maatregelen genomen worden, om het nieuw Kommissariaat voorgoed in te richten. Hippolytus zou te Antwerpen blijven wonen en er, behalve het hooger bestuur, ook de zorg over klooster en noviciaat waarnemen. Felix echter zou voort het huis te Brussel besturen, gelijk hij tot dan toe gedaan had.
Na de aankomst van den nieuwen Kommissaris, waren er, in Mei 1588, te Brussel met het Kapittel van S. Goedele nieuwe onderhandelingen aan den gang. Een ofïicieele aanvraag, bij het aartsbisdom ingediend, om in de hoofdstad een stichting te mogen beginnen, had Mgr. Hauchin naar Brussel doorgestuurd. Samen met de Antwerpsche kanunniken blijkt het Kapittel nu beraadslaagd te hebben2 ; doch hardnekkig hield het aan allerlei voorwaarden en beperkingen vast, die de Paters, wilden ze doelmatig werken, als onaan neembaar moesten afwijzen. De Kapucijnen waren de eemge kloosterlingen niet, die dergelijke moeilijkheden ondervonden. Gelukkig vonden ze meer steun bij het wereldlijk gezag. Bij plechtige perkamenten brieven, schonk Filips II, in Augustus 1588, drie perceelen gronds, om er kerk en klooster op te bouwen; meteen werd het erf geamor tiseerd3. Die gift geschiedde, « aenmerckende het godt-
1. ACB., I, 8747, p. 23. 2. BAA., Capsa \%Dominorum, n° 15-5. — In ABA., § Kloosters, doos 41, berust de aanvraag van de Kapucijnen om te Brussel te mogen stichten, alsmede een afschrift van het dekreet van Jan I en de verschillende voorwaarden, waaronder het Kapittel de stichting wilde toelaten. 3. ACB., I, 7561, T, origineel op perkament, met gedeeltelijk verloren afhangend zegel; ook een oud afschrift, op papier, berust onder hetzelfde nummer ; nog een ander, in 1773 door Hieronymus van Heilissem over geschreven, in KB.,HS. 14.512, f° 59. De tekst werd uitgegeven in Annuarium, fase. III, pp. 3-8.
64
II. EEN EIGEN KOM M ISSARIAAT (1 5 8 7 -8 8 )
vruchtich en exemplaer leven van die van der Ordre van de Capucynen, met oyck hen goede wercken, debvoiren ende officiën, zoe in vasten, predicken als anderssins, tot zunderlinghe stichtinghe van de heylighe catholicke ende apostolicke Roomsche Religie » ; de Koning zocht ze daardoor « in alles te voirderen ende huerder duechdelycker wercken deelachtich te wesen. »
O fficieele erkenning te Brussel. — In 1595 ver leende de Koning open brieven ten voordeele van een stichting te S.-Omaars. Die plechtige oorkonde gold niet enkel voor dat klooster, maar ook voor die van alle andere steden. Bij het beginnen van nieuwe stich tingen, zou men ze steeds kunnen inroepen. En daar die plechtige tekst alle reeds bestaande kloosters uit drukkelijk goedkeurde, had hij ook terugwerkende kracht. Zoo gebeurde ’t te Brussel, waar de Paters tot dan toe geen schriftelijke toelating hadden kunnen bekomen, dat alle tegenstand verviel, zoohaast men vernam dat die koninklijke brieven op komst waren.
Vroeger hadden kapittelheeren en magistraat hard nekkig de voorwaarde gesteld, dat het getal klooster lingen nooit de twaalf mocht overschrijden en dat geen enkel wereldling ooit bij de Paters de Kommunie zou ontvangen1. Geen van beide punten kon de Orde toe geven en nu, in 1595, liet men inderdaad die voor waarden vervallen. Volgens een tekst van 27 Juni2, eischte de magistraat enkel, dat de kloosterlingen dagelijks voor de stad zouden bidden, de rechten van hun geburen eerbiedigen en zich vooral verplichten, nooit de schoone vijvers, welke in hun erf waren gelegen, te dempen, aangezien verscheidene aangrenzende huizen daaruit van water voorzien werden. 1. ACB., I, 7920, p. 3. 2. ACB., I, 7570 en 7570, T ; ARA., Audience, cart. 102, n° 25 ; Con». pr. autr. cart. 833 ; KB., HS. 14.512, ff. 57-60 ; Annuarium, fase. III, pp. 12-18 ; A. W a u t e r s , Invent. des archives de la ville de Bruxelles, t. I (Bruxelles 1888-94), p. 420. De brieven van non-prejudicie ten opzichte van het verbod van Keizer Karei zijn van 14 Juli 1595.
TE BRUSSEL
65
Door het Kapittel van S. Goedele werd nu een ver klaring geëischt, waarbij de Paters zich verplichtten, aan de algemeene processies deel te nemen, geen biecht te hooren tenzij van de kandidaten hunner Orde, nooit de Kommunie aan wereldlingen uit te reiken tenzij onder de mis, niemand te begraven buiten de leden van hun kommuniteit, zonder toelating van het Kapittel op Zon- en feestdagen in hun kerk ’s voormiddags niet te preeken enz. En dan moesten ze nog de kapittelheeren als hun weldoeners beschouwen1 !... Dat alles werd op 7 Juli 1595 toegegeven en onderteekend. Enkele dagen later, op 17 Juli 1595, werd de klooster kapel door John Lesley, Bisschop te Ross in Ierland2, ter eere van S. Franciscus ingewijd. In 1606, op 27 Maart, werd een groot deel van ons land door een geweldigen storm geteisterd. Overal was er ongehoorde schade aan huizen, torens en openbare gebouwen : te Yalenciennes, S.-Omaars, Bergen, Aat, S.-Hubert, Hoei, Mechelen, Antwerpen enz3. Wellicht leden de Kapucijnen te Brussel ook schade aan hun armoedig verblijf en misschien lag daar de aanleiding tot het herstellen en vergrooten, hetgeen in 1607-08 door Remigius van Beauvais volvoerd werd. Een nieuwe keuken, zes ziekenkamers en een kapel werden bij de bestaande gebouwen gevoegd4. Albrecht en Isabella steunden het werk met een milde gift van 1. AHEB., t. III, 1 8 6 6 , pp. 5 0 9 -1 0 . Die tekst volgt grootendeels het ontwerp van Mei 1 5 8 8 , nog immer bewaard (BAA., Capsa 18 Doviinorum, n° 1 5 5 ). De Overste van de Paters voert er nog den ongewonen titel van « locum tenens generalis » ; en in 1 5 9 5 wordt herinnerd aan do aanvraag, die reeds in 1 5 8 8 (nuper, zegt de tekst !) bij Aartsbisschop Hauchin gedaan werd, terwijl die Kerkvorst nu reeds meer dan zes jaar overleden is. Weggelaten wordt echter de titel van Heremieten, naast den naam van de Kapucijnerorde. Ook valt de verzekering weg, dat de Paters, mits onderhouden van de gestelde voorvvaarden, met open armen zullen ontvangen worden en dat men God dankt, die in hun persoon nieuwe Jonassen zendt, om het volk tot boete en inkeer te brengen. 2 . ACB., I , 7 9 2 0 , p . 4 . Ook met de Fransche Paters was de Prelaat in b e t r e k k in g (G o d e f r o y , fase. II, p p . 14 , 5 1 , 14 4, 1 5 8 ). 3. II. M a e r e , oMnla CaDUnt, in RHE., t . X X I, 19 25, p p . 84-88. 4. ACB., I, 7920, pp. 4, 5. D B KAPUCIJNEN —
S
66
II. EEN EIGEN KOM MISSARIAAT (1 5 8 7 -8 8 )
5.500 gulden1. Een aangrenzende « hofplaetse » werd aangekocht, om het kloostererf te vermeerderen en op 9 Augustus 1612 zou die nieuwe aanwinst door de Aartshertogen geamortiseerd worden2. Er volgde ten andere in de eerste jaren nog een heele reeks aankoopen van gronden, om later eens de totale verbouwing van kerk en klooster mogelijk te malcen3. Ondertusschen waren de gebouwen reeds ruim genoeg, om er in 1610 het Provinciaal Kapittel te kunnen houden. Voorgoed waren de Paters aldus te Brussel ingeburgerd. Spoedig zou hun de hoofdstad tallooze novicen schenken, méér dan welke andere Vlaamsche stad ook4.
Een paar naamkwesties. — Het is moeilijk te zeggen, welken naam onze kloosterlingen in den beginne te Antwerpen in den volksmond droegen. Vóór hun komst, was de Orde er zoogoed als onbekend. De Italiaan Guicciardini, die de Paters in zijn vaderland hoog gewaardeerd had, schijnt in 1588 te zeggen5, dat ze te Antwerpen den naam van Kapucijnen ver wisseld hadden met dien van Riformati, Hervormden, een titel die in een gemengd midden, gelijk de Schelde1. Ibid., pp. 20, 90, 91. 2. ACB., I, 7597bis, T ; Annuarium, fase. III, pp. 20-23. 3. Annuarium, fase. III, pp. 109-10. 4. Het klooster was aan S. Franciscus toegewijd. Wat er van het archief overblijft, berust ACB., I, 7500-7930. De oudste stukken hebben betrekking op eigendommen, sedert 1587 tot in het midden der XVII® eeuw, voor het bouwen en vergrooten van het klooster verkregen, alsook op erfdienstbaarheden aangaande vijvers, putten en waterleidingen. Het zijn meestal stukken op perkament; het dokument I, 7500, T b. v. dagteekent uit 1353 en is het oudste stuk van heel het ACB. — Een korte geschiedenis van het klooster staat bij H e n n e - W a u t is e s , t. III, pp. 43437 ; zie ook t. II, pp. 395-99. Veel uitgebreider is het artikel Etablis sement des PP. Capucins a Bruxelles, in de Précis histor., t. V, 1854, pp. 541-63 ; er bestaan ook overdrukjes van, onderteekend door E d . Tekwecohen, S. J. Verder is fase. III van het Annuarium heelemaal aan dit huis gewijd. 5. « Parimente, si è aumentata di fresco la cittè. dell’ordine detto vulgarmente da quell’habito Cappuccini, ma essi stessi si chiamano rifor mati, secondo la vera & antica institutione del proprio S. Francesco » (Descrittione di tutti i Paesi Bassi, 3a ed. [Anversa 1588], p. 107).
TE BRUSSEL. EEN PAAR NAAM KW ESTIES
67
stad te dien tijde, op verschillende wijze kon opgevat worden. Feitelijk echter, vindt men elders geen spoor van zoo’n benaming. In een dokument uit Mei 15881, volgt op den naam1 Kapucijnen nog de bepaling Heremieten, volgens primitief Italiaansch gebruik. In jongere teksten komt die benaming hier niet meer voor. Reeds in de eerste weken na de komst van de klooster lingen, schreef een Hollandsch Protestant (November 1585) naar een inwoner van Delft, dat er te Antwerpen « een niewe oorden opgeresen [was], die genoemt worden Caponiters ofte Hiëronimieten2. » De eerste benaming is wel een vervorming van het nieuwe woord Kapucijnen. Moeilijker echter is het, om de benaming van Hiëronymieten uit te leggen. Men kent verschil lende religieuze kongregaties van dien naam, doch te Antwerpen vindt men van hen, omstreeks die jaren, niet het minste spoor. Daarom is het waarschijnlijk, dat de Hollandsche briefschrijver den ouden naam « Heremieten » verkeerd begrepen heeft, waar hij van Hiëronymieten spreekt3. De Hertog van Parma, toen hij voor het eerst de kloosterlingen ontmoette, heette ze « Capucinos » 4; de Italiaansche naam, hem sedert lang bekend, kreeg aldus een Spaanschen of Franschen meervoudsvorm. In Frankrijk was de gewone naam in den beginne « Capuchin » ; en dien Franschen Ch-klank vertoonen ook de oude Nederlandsche vormen « Capuchyn » en 1. In het ontwerp van akkoord tusschen P. Hippolytus en het Ka pittel van S. Goedele (BAA., Capsa 18 Dominorum, n° 155) : # Fratrum Capucinorum Ordinis Heremitarum. » 2. Nederl. Archief voor Kerkgesch., N. R., Dl. VII, 1910, blz. 258. 3. Of nog elders kan een oplossing misschien gevonden worden. Wij hebben gezegd, dat één der kloosterlingen, P. Joseph, te Antwerpen dien naam voor Hieronymus verwisselde. Wellicht kan de Protestant, weinig op de hoogte van Roomsche uitdrukkingen, gemeend hebben, dat de nieuwe kongregatie aldus heette, omdat één van de leden dien naam droeg. En daar die Pater juist een geboren Antwerpenaar was, is het wel mogelijk, dat hij in sommige middens meer bekend stond dan zijn medebroeders. 4. Hooger, blz. 32.
68
II. EEN EIGEN KOM M ISSARIAAT (1 5 8 7 -8 8 )
« Capochyn j»1. Aldus werd de Italiaansche uitspraak trouwer weergegeven dan in het jonger taalgebruik. Alhoewel de vorm met C of SS ook vroegtijdig voor komt, volgden de Walen toch gewoonlijk de uitspraak met Ch, die zelfs hedendaags in de Borinage nog gebruikelijk is. Op den duur zou die uitheemsche Ch-klank voorgoed uit de schrijftaal verdwijnen, naar gelang de Paters beter in land en taal ingeburgerd werden. Reeds in 1588 schreef men te Brussel ook « Capucyn » z, met C zonder H, hetzelfde jaar toen men in Holland « Caputzyn » te lezen kreeg8. De omslachtige benaming van Minderbroeders-Kapucijnen, waarvoor men later is gaan ijveren, vindt men vroeger zelden of nooit. Waarschijnlijk vonden de Paters die bijvoeging overbodig, daar iedereen toch "weet dat de Kapucijnen een soort van Minderbroeders zijn4. De officieele naam van het nieuw Kommissariaat en later van de Provincie is te Rome meestal Fiandra, Vlaanderen. Volgens een veel verspreide gewoonte van dien tijd, wordt die naam aldus gebruikt om heel het gebied van de tweetalige Nederlanden aan te duiden. In de kapittelakten te Rome en in de brieven van de Generale Oversten wordt zelden een andere termino logie gebruikt. Wanneer Hippolytus van Bergamo een zegel moet laten maken, om er alle officieele stukken 1. Beide vormen vindt men dooreen, b. v. in 1590, GAA., Stadsprotoc., 2154-55. 2. ACB., I, 7561, T; Annuarium, fase. III, pp. 3-8 3. Het Boek, Dl. VII, 1918, blz. 92, § 40. — In Latijnsche stukken, in onze gewesten door buitenstaanders geschreven, vindt men in den beginne eveneens de spelling met Ch ; aldus schrijven Jezuïeten « Capucchinos » in 1586 (OGE., Dl. V, 1931, blz. 6) en 1592 (ACB., I, 3925) ; ook F. Veusels spelt nog « Conventus Capuchinorum » in 1612. 4. Er zijn natuurlijk wel dwarsdrijvers geweest, die do Kapucijnen niet als Franciscuskinderen hebben willen erkennen ; maar te veel eer doet men zoo’n mannen aan, als men met hun gezegden rekening houdt. — Ook Observanten en Rekollekten vonden de bijvoeging van het woord Minderbroeder veelal overbodig. Een uitzonderlijk geval, waarin de plechtige vorm « Frères Mineurs Cappuccins de S. Francois » voorkomt,. kan men verder, blz. 72, n. 2, terugvinden.
EEN PAAR NAAM KW ESTIES
69
mede te stempelen, laat hij er een stigmatisatie op graveeren en daaronder een klimmenden leeuw1 ; liet randschrift luidt : f Sig. m a iv s v i c . p r o v . S. F r a n c . C a p v c c in . in
p r o v i n . F l a n d 2.
Voor Kommissariaat en Provincie wordt die naam van Vlaanderen toch niet uitsluitend gebruikt; ook andere benamingen komen herhaaldelijk voor. P. Hip polytus heet zich zelf « commissarius generalis in regione Flandriae » 3, « in Belgio commissarius » 4 of ook « commissarius in Belgio super Capucinos hujus provinciae Flandriae » 6. Nog in 1614 noemt Cyprianus van Antwerpen zich zelf « per Belgium provincialis » 8. Daarbij vergete men echter niet, dat het Latijnsch « Belgium » aan ons hedendaagsch « België » hoege naamd niet beantwoordt, maar te dien tijde steeds zooveel beteekent als « de Nederlanden », Noord en Zuid, met inbegrip van de later door Frankrijk inge palmde gebieden. P h i l i p p u s v a n K a m e r i j k begint zijn verhandeling de initio 'provinciae Belgicae met de verklaring, dat de naam « Belgium » hetzelfde beteekent als « Inferior Germania ». Ook Honoratus van Parijs voert in 1603 den titel van « commissarius fr. Capucinorum Inferioris Germaniae » 7. In 1612 houdt het Provinciaal Kapittel een « scrutinium, an expediens sit divisio provinciae Flandriae » 8. Vier jaar later, in de officieele Latijnsche korrespondentie over die splitsing, komen de namen Belgium en Flandria beide herhaaldelijk voor. Bij die gelegenheid, noemt de toenmalige Kom1. Daarin volgde hij het voorbeeld van zijn konfraters te Parijs, die op hun zegel een Franciscus afbeeldden, met daarboven drie Fransche lelies ( G o d e f r o y , fase. I , p . 133). 2. Afdruk o. a. BADB., lias 1827, uit het jaar 1592. 3. ACB., I, 8747, p. 3. 4. ACB., III, 1006, p. 10 ; 9013, p. 43 ; vgl. AHEB., t, III, 1866, p. r>09. 5. ACB., I, 8747, p. 18. 6. ACB., I, 7230. 7. ACB., I, 8747, pp. 45, 46, 60, 90. 8. ACB., III, 1006, p. 111.
70
II. EEN EIGEN KOMM ISSARIAAT (1 5 8 7 -8 8 )
missaris, Honoratus van Parijs, zich zelf wel «coirunissarius generalis per Belgium »V doch in het Fransch schrijft hij « commissaire général de la province des Pavs-Bas » 2. Zelfs de Waal R e m i d e B e a u v a i s , dichter van de Magdeleine, onderteekent zijn werk in 1617 als « Capucin de la province des Païs-Bas ». Merk waardig is eveneens, dat het Provincialaat, in 1615 en 1616, zoowel een groot als een klein zegel bezigt, waarop de ofïicieele naam van « Provincia Germaniae Inferioris » voorkomt3. Zoo die Latijnsche benaming in het Fransch door « Pays-Bas » vertaald wordt, kan zij in onze taal zoowel door Nederland als door Nederduitschland weergegeven worden4. In een tekst uit 1621-225 spreekt men herhaaldelijk over de eerste Kapucijner stichtingen in « het Nederland », gelijk te dien tijde veel gezegd wordt; doch de uitdrukking « Nederlandsche Provincie » vinden we niet. Nog later, in 1718, spreekt A n t o n i n u s v a n T i e n e n , in de voorrede tot zijn Geestélycke Oeffeninge, van de « Fondateurs ofte Stichters van dese onse Nederduytsche Provincie der Capucinen », wat waarschijnlijk wel op het eerste, onverdeelde gebied zal doelen; doch op de volgende bladzijde vermeldt hij de hooge waardigheden, door Joannes Evangelista 1. ACB., I, 1165. 2. ACB., I, 1164. 3. Het groot zegel (afdruk b. v. ACB., I, 1165) stelt eveneens een Btigmatisatie voor en een klimmenden leeuw, volgens het model van P . Hippolytus. Het zegel is ogivaal.en meet 43 X 25 mm. Van het deels onleesbare randschrift ontcijfert men gemakkelijk : « ... P b o v . . . P r o v i n . I n f . G e k . » Het klein zegel (b. v. ACB., I , 6998) is rond en meet 22 mm. doorsnee. De heraldische leeuw is daar weggevallen. Het randschrift luidt: t Sig. Vic. P b o v . C a p v c . P r o v . I n f e r . G e r m . — De uitdrukking « Pro vince beige » komt te dien tijde niet voor, doch in de XVIII® eeuw vindt men herhaaldelijk « Provinee belgique », b. v. bij Bonaventura van Luxem burg (BL., HS. 39). 4. In 1567 verscheen te Gent een Jardin d'armoiries contenant les armes de plusieurs nobles royaumes et maisons de Germanie Inférieure. De titel is tweetalig en « Germanie Inférieure » wordt door « dese Neder landen » weergegeven (F. V a n d e r h a e g h e n , Bibliogr. Gantoise, t. I [Gand 1858], pp. 149-50). 5. ACB., III, 9312.
EEN PAAR NAAM KW ESTIES
71
van Den Bosch bekleed « in dese onse Neder-duytsche Provincie der Capucinen », wat daar stellig de jonger Vlaamsche Provincie bedoelt. Men weet, ten andere, dat sedert 1650 de uitdrukking Nederduitsch, ook om onze taal aan te duiden, veel veld won, ten nadeele van den naam Nederlandsch, die vroeger (1550-1650) de bovenhand had1. 1. W. D e V r e e s e , Over de benamingen onzer taal, inzonderheid over « Nederlandsch », in Versl. en Mededeelingen der Koninkl. VI. Akademie, 1909, blz. 417-592.
H oofdstuk
EERSTE
III
O NTW IKKELING VAN KOMMISSARIAAT
HET
(1589-92) Stichting te Gent. — Toen P. Hippolytus enkele maanden in het land verbleef, liet hij, ten behoeve van novicen en geprofesten, een Nederlandsche vertaling van den Regel drukken, samen met enkele gebeden, godvruchtige beschouwingen en Franciskaansche op wekkingen tot strengheid en tucht1. Tot in 1592 zou het echter duren, eer ten dienste der religieuzen ook een Fransche uitgave van den Regel in ons land zou verschijnen; die bevatte ook den tekst van de Konstituties2 ; echter van zoo’n uitgebreid handboek, in het Nederlandsch, verneemt men niets3.
Een aangename verrassing viel P. Kommissaris in Januari 1589 te beurt, toen hij uit Douai bericht kreeg, 1. Geen enkel exemplaar van die uitgave is bewaard gebleven ; maar dat ze verscheen, staat wel vast. Van den ééncn kant lezen we, dat P. Prokurator Generaal in Augustus 1589 de toelating gaf, om dien tekst, met het noodig verlof, te laten drukken ; en van den anderen kant ver nemen we, dat de censor Silvester Pardo, op 4 November 1589, te Ant werpen zoo’n uitgave « ex Latino in Teutonicum idioma translata » goed keurde ; dat Imprimatur staat herdrukt op een uitgave, die Felix de Pachtere te Brugge na 1830 verzorgde ; blijkbaar bezat men toen nog zoo’n ouden tekst, die daar als model gediend heeft. Die uitgave verscheen te Antwerpen bij J. Moretus cn was geïllustreerd door J. Goltzius, volgens teekening van Marten de Vos (A. J. J. D e l e n , Histoire de la gravure dans les anciens Pays-Bas, 2® partie [Paris 1934], p. 160). 2. Au Nom de Nostre Seigneur lesus Christ. Encommence la Beigle et Constitution des Freres Mineurs Cappuccins de S. Francois, Reueues et de nouueau corrigées. Conserva, filj mi... Arras, Guillaume de la Riuière, 1592. In-12°, 159 pp. Het eenig bekend exemplaar berust te Düsseldorf, Landes- und Stadt-Bibliothek, O. u. K. G., 413. 3. Er waren reeds vroeger een paar andere Fransche oplagen verschenen (CF., t. X II, 1942, p. 395), die men bij een nieuwe uitgave kon gebruiken ; doch voor het Nederlandsch, moest een fceel nieuwe tekst opgesteld worden.
STICHTING TE GENT
73
dat het Kapittel van S.-Amé een huis te zijner beschik king stelde en op eigen initiatief de vestiging van een klooster aanvroeg. Hoe blij P. Hippolytus bij dat nieuws ook was en hoe dankbaar hij dit aanbod van een stichting aannam, antwoordde hij toch, dat men wat geduld moest hebben, daar het eenige maanden zou duren, eer de religieuzen dat verblijf zouden kunnen betrekken1. Hij had andere plannen. Wél verlangde hij vurig nieuwe stichtingen te kunnen beginnen, doch eerst moesten de grootste steden van het land bezet worden ; en op de eerste plaats zou Gent aan de beurt komen; dat was immers de belangrijkste stad van heel Vlaan deren. P. Kommissaris wist, dat de inwoners daar veel Protestantschen invloed ondergaan hadden en on weerstaanbaar trok hem dat aan. Weliswaar hadden veel Hervormden Gent reeds verlaten ; ja, men vertelde dat er niet minder dan 9000 paspoorten uitgereikt werden ; zeker was het, dat een derde der huizen leeg stond2. Niettemin, waren er nog veel verkapte anders denkenden en onverschilligen, die dringend moesten bewerkt en bekeerd worden. Te Brussel, zoowel als te Antwerpen, had de klooster stichting grooten tegenstand ontmoet. Om hier zoo’n moeilijkheden te voorkomen, trof men de voorzorg, niets te probeeren, eer men een aanbevelingsbrief van Farnese in handen had. Dat kostbaar stuk werd gaarne verleend en alzoo kon het aanvaarden door het stadsbestuur niet twijfelachtig zijn.
In de eerste maanden van 1589 trok Joannes van Landen en wellicht nog één of ander religieus naar de Arteveldestad, onder de leiding van den Gentenaar Antonius Vooght, die de eerste Overste in zijn geboorte plaats zou worden. Namens het stadsbestuur werden ze 1. MSASAD., s. II, t. X II, 1S72-74, p. 370 ; zie nog voor die stichting een akte van 16 April 1590, Ibid., serie III, t. IX , 1903-04, pp. 299-302. 2. J. V a k d e V y v e b e , ChronycJce van Ghendt, uitg. F. De 1 ‘ o t t e b (Gent 1885), blz. 375.
7 4 III. ON TW IKKELING V. H. KOMMISSARIAAT (1 58 9 -9 2)
door Bernard de Blasere heel hartelijk onthaald. In afwachting dat hun een definitief verblijf kon gereedgemaakt worden, namen ze hun intrek bij priester Cornelis van der Haeghen, die later Kanunnik werd1. Buiten verwachting spoedig zou het nieuw klooster er komen. Een passend terrein was dadelijk gevonden. De stad kocht het godshuis en de kapel van de vollers, dichtbij de Hooi- of Steenpoort. Die oude bidplaats van S. Christophorus zou als kloosterkerkje dienst doen, zoodat het overbodig werd, er een nieuw te bouwen. Ten tijde van den beeldstorm was het gespaard gebleven, omdat de Protestanten het zelf voor hun godsdienstige vergaderingen gebruikten; den vloer hadden ze met blauw steen uit de verwoeste S.-Pieters abdij vernieuwd. Reeds in Maart 1589 werd met het bouwen van het klooster een aanvang gemaakt en in vier maanden was alles voltooid. P. Antonius zorgde er voor, dat alles zoo eenvoudig en armoedig was, als maar eenigszins mogelijk. Het kerkje, reeds vroeger gewijd, werd, op verzoek van het stadsbestuur en met toelating van het Vikariaat, sede vacante, door den Aartsbisschop van Tuam, in Ierland, op 2 Juni 1589 gerekoncilieerd. Ter ver siering van de bidplaats, liet de magistraat door Jaak van der Hoochstrate twee beelden beitelen: de H. Maagd en S. Franciscus. Een nabijgelegen kluis werd bij het klooster ingelijfd en reeds in 1590 werd een klokje aangekocht en het uurwerk in orde gebracht2. De kloosterlingen leefden heel armoedig en lieten alles aan de Voorzienigheid over. Zoo het eens gebeurde, dat er geen voorraad beschikbaar was, zagen ze er een klaarblijkelijke gunst van Gods barmhartigheid 1. S a n d e k u s , t . I, p . 318 ; [E. H e l l i n ] Histoire chronol. des évêques et du chapitre exem.pt de l'êglise cathédr. de 8. Bavon a Gand (Gand 1772), p p . 182-83. 2 .De VlacmscheSchoolyJg.X, 1864, b lz . 211 ; Nederl. Museum. Reeks III, Jg. III, 1889, I, b lz . 204-06.
STICHTING TE GENT
75
in, als het noodige hun toch te gepaster tijd toekwam. Aldus gebeurde ’t eens in 1589, dat er geen eten in huis w as; P. Antonius liet de kloosterlingen toch maar vol vertrouwen naar den refter komen ; en nauwelijks waren ze er, toen een onbekende aan de voordeur een heelen korf brood kwam afgeven1. De gebouwen droegen een Latijnsch opschrift, waarbij het stadsbestuur aan den oorsprong van de stichting herinnerde2; daarin wordt de datum van 8 December 1589 aangegeven — wellicht de dag waarop de gedenk steen geplaatst werd ; alleszins hadden de kloosterlingen al veel vroeger hun verblijf betrokken. Met den machtigen Abt van S. Pieter werd in Juni 1590 een akkoord gesloten. De Paters mochten vrijelijk hun eigen religieuzen begraven ; doch als er van vreem den sprake was, moesten de gebruikelijke rechten steeds worden betaald. Voor overleden heeren van de abdij moesten ze een zeker getal missen lezen, ze ten eeuwigen dage aan al hun goede werken deelachtig maken en ieder jaar een waskaars in de abdij gaan ofleren. Werden ze tot de Blijde Intrede van den Graaf van Vlaanderen of van een nieuwen Abt uitgenoodigd, dan moesten ze daar ook aanwezig zijn. De Kapucijnen beloofden dat ze dat alles zouden doen, ja, misschien zelfs nog m eer; maar ze voegden er bij, dat ze, volgens hun voorschriften, toch geen strenge verplichting op zich konden nemen3. Met die verklaring schijnt de abdij genoegen genomen te hebben. 1. B o v e r i u s , t. II, pp. 367-68, § 2 ; BL., HS. 39, f. 6v. Volgens deze laatste bron, hielpen de Kapucijnen te Gent aan den bouw mèt eigen handen mede. 2. Zie den tekst ACB., I, 5487, 20.294 ; III, 1005, 9506, 9507, 9510 ; RKG. ; J. B. G r a m a y e , Antiquitates illustr. comitatus Flandriae (LovaniiBruxellis 1708), p. 22 ; S a n d e r ü s , L oc. Cit. ; V G G P O V ., 2e Reeks, Dl. I, blz. 281 enz. 3. C h . L . D i e r i c x , Continuation des mémoires sur la ville de Gand (Gand 1815), p. 436, n. 1 ; VGGPOV., Loc. Cit., p. 280 ; A. V a n L o k e r e n , Charles et documents de l’abbaye de saint Pierre au Mont Blandin a Gand, t. II (Gand 1871), p. 460.
7 6 III. ONTW IKKELING V. H. KOM M ISSARIAAT (1 5 8 9 -9 2 )
Later, op 11 Oktober 1590, verscheen de Overste nog vóór de schepenen, om plechtig te verklaren, dat de kloosterlingen zich nooit zouden beschouwen als eigenaars van het gebouw, dat de stad hun zoo edel moedig geschonken h a d ; het bezit daarvan ware ten andere met hun Kegel in strijd geweest1. Eerst in 1592 werd de tuin met een muur omsloten. We lezen, dat, op 12 Augustus van dat jaar, een zekere Steven du Jardin vóór de schepenen van de keure verschijnen moest, om zich over enkele grove vergrijpen te verantwoorden. Onder de opgeloopen straffen, was er o.a. een boet van 150 Carolus-guldens « tot prouffycte ende upmaken van den muer tot de patres Capuchynen2 ». Te Gent, evenals in andere steden, hebben de reli gieuzen, van den beginne af, door woord en voorbeeld, het Protestantisme bestreden. Ook bleven de laatste aanhangers van de nieuwe leer niet in gebreke, het op hun beurt den Kapucijnen lastig te maken. Op Sakramentsdag (28 Mei) 1592 was er een incident met een schipper, Jan (de) Bins, vroeger uitgesproken Kalvinist, voorgevallen. « Buyten de Keyserpoorte, ten huyse van Tanne Cools », had hij lustig gedronken; en ’s avonds, omstreeks 9 u., toen de kloosterlingen reeds sliepen, drong hij met geweld op hun erf binnen. De voorloopige afsluiting wierp hij omver en alles stelde hij in rep en roer. Hij schold de Paters voor « bloetsuypers, fielten, mestverkens, legher-rabauwen, ledichgangers ende dieven van de aelmoessen van de waerachtighe aermen »; verweet hun « dat zy niet en vrochten gelyck hy en zyns ghelycke »; « dat sylieden int eerste maer en begheerden een cleyn schuerken thebbene en dat sy nu begheerden gheel d’Hoye », ’t is te zeggen, 1. V . V a n d e k H a e g h e n , Invent. des Archives de la ville de Oand. Établissement relig. (Gand 1887), p. 134, n. 1 ; Nederl. Museum, Loc. Cit., blz. 203-04. 2. J. B. C a n n a e r t , Bydragen tot de kennis van het oude strafregt in Vlaenderen, 3® uitg. (Gend 1835), blz. 175-77.
STICHTING TE GENT
77
heel de stadswijk, waar ze woonden. De dronkenman drong in het klooster binnen, onder het roepen van verwenschingen tegen God en de H. Maagd en het zingen van een Protestantsch liedje tegen de « Jesabelsche priesters ». Dat duurde wel een uur ; en tevergeefs trachtten de kloosterlingen hem met schoone woorden tot bedaren te brengen. Op den duur werd de hulp van een buurman ingeroepen en aldus kon de rustver stoorder « by fortse en dreeghementen » buiten het klooster gezet worden. Bij zijn aftocht, schold hij de Paters nog, « dat zy aldaer niet langhe en zouden zitten! » De zaak werd rechterlijk onderzocht en op 5 Juli 1592 beslecht. De schepenen toonden zich uiterst streng; denzelfden dag werd de ongelukkige op de Koornmarkt gehangen. Zoo’n onmeedoogende rechtspraak verbijstert ons. Maar voor dit geval vond men een voorbeeldige straf noodzakelijk. Er was niet enkel sprake van « zulcke godtvruchtighe ende heylighe persoonen, als bekent zyn deur heurlieder strenghe ende exemplair leven, de voorseyde patres Capuchynen », maar heel de handel wijze van den plichtige was « contrarie de gheschreven rechten ende placcaeten van Z. M. » Dat was te erger, « merkelyck in dezen beroerden tyt, als tenderende... tot publiek gewelt, seditie, oproer ende perturbatie van de ghemeene ruste b1.
1. Ibid., blz. 175, noot, en 438-42. — Op 12 Oktober 1593 wijdde Bisscliop Damant de tweo altaren van het eerste korkje, alsmede het kloosterkerkhof (RKG., p. 13). Zooals gezegd, was die eerste bidplaats aan S. Christophorus toegewijd ; na den herbouw in 1632, werd S. Fran ciscus er patroon. We bezitten nog twee zegelmatrijzen van dit klooster (ACB., III, 6505, S en 6518, S). Van het archief zijn enkele stukken bewaard in ACB., I, 8670-8715, in het stadsdepot te Gent en vooral in het BAG., waar o. a. het RKG. berust (C. IX , 3, C, 2, 1). Een geschiedenis van het klooster kennen we n iet; kortere berichten leest men bij D i e r i c x , Op. Cit., pp. 436-40 ; VGGPOV., Loc. Cit. ; Invent. archêol. de Oand, série I, Gand 1897-1901, p. 106 (met zicht op den gevel der kerk); M. Heins, Oand,. sa vie et ses institutions, t. III (Gand 1921-23), pp. 29-30. De kerk gevel staat ook in potlood afgeteekend in BAG., C. IX , 3, C2, 3.
78 III. ON TW IKK ELING V. H. KOMMISSARIAAT (1 58 9 -9 2)
In 1610-11 werd het klooster te Gent grootendeels herbouwd, op kosten van de stad; de kerk alleen bleef voorloopig bewaard1. Ook de tuin werd langs den kant van de Zakbroedersstraat in 1613 merkelijk uitgebreid2. Reeds op 3 Augustus 1612 kon in het nieuw klooster het Provinciaal Kapittel gehouden worden.
Toestand te Antwerpen. — Terwijl de stichting te Gent zoo vlot van stapel liep, kon ook te Antwerpen het nieuw kerkje der Orde op 29 Augustus 1589 door Bisschop Torrentius ingewijd worden. Bij die gelegenheid bekostigde de schatrijke Italiaan Jan Baptist Spinola een vorstelijk feestmaal voor Bisschop en magistraat. We vernemen niets over plan of uitzicht van dat eerste kerkje. Voorzeker zal het heel klein geweest zijn. De oude bidplaatsen van de Kapucijnen bestonden altijd uit één enkelen beuk, gewoonlijk met één kleine zijkapel; en achter het hoogaltaar was het koor van de religieuzen. Voor Antwerpen vernemen we enkel, dat er in de kerk een schilderij hing, S. Franciscus voorstellend, onder de trekken van den eersten Overste, Felix van Lapedona. Jammer ging die afbeelding verloren. Een bij gevoegd opschrift dagteekende den oorsprong der kerk uit het jaar 1586, voorzeker omdat de eerste onderhandelingen met de weduwe Pels in dat jaar begonnen waren3. Ook bevestigde de tekst, dat het 1. RKG., p. 11 ; ACB., III, 9506, p. 31. 2. V . V a n d e r H a e g h e n , Invent. des Archives de la ville de Oand. Catal. méthod. gênéral (Gand 1896), p. 210 ; Établiss. relig. (Gand 1887), p. 234; Nederl. Museum, Reeks III, Jg. III (1889), I, blz. 206-07. — In 1016 werd daarenboven rond den tuin een nieuwe muur gebouwd, nadat er een perceel gronds bij ingelijfd was. 3. De tekst van het opschrift staat ACB., I, 4334, § 1, p. 7 ; I, 7280, p. 3 ; 20.294 ; III, 1005, 7031, 9009 (p. 113), 9013 (p. 37), 9507, 9510 ; F . S w e e r t i d s , Monumenta sepulcralia et inscription.es (Antv. 1613), p. 177 ; D. P a p e b r o c h i t j s , Annales Antverpienses, t. IV (Antv. 1847), p. 218 ; VGGPA., Dl. VI, blz. 77 ; Annuarium, fase. II, pp. 58-59. — Op dezelfde bladzijde geeft Sweertius ook den tekst van een opschrift in den refter : « Hanc mensam, frater, tibi paravit egestas. / Non tibi sit curae multiplicare dapes : / Naturae modicum satis est, implere voracem / Ardentemque gulam copia nulla potest. »
STICHTING TE GENT. TOESTAND TE AN TW ER PE N
79
gebouw door Filips II gesticht werd voor de Kapu cijnen, « ejus postulatu in Belgium missis ». Nochtans is dit een verkeerde voorstelling, zooals het ook verkeerd is te beweren, gelijk Bisschop Torrentius (die eerst in 1587 naar Antwerpen was gekomen) in 1591 zulks doet, alsof hij deze kloosterlingen naar de stad ont boden had1. Is het misschien geen vleiend bewijs van waardeering voor de Orde, dat twee zoo hoogge plaatste personen de eer en de verdienste van die stichting voor zich opeischen? Reeds in 1594 werden de Kapucijnerlcerkjes te Antwerpen en te Brussel druk bezocht, ook door den hoogen adel2. Waarom die nederige bidplaatsen zoo in den smaak der geloovigen vielen en wat er hen zoo aantrok, is moeilijk te zeggen. Biecht werd er niet gehoord en gepreekt ook niet, althans in den beginne. We vermoeden dat veel menschen er kwamen uit sympathie, wegens de strenge levenswijze van de religieuzen; deze werd des te meer gewaardeerd, omdat sommige wereldgeestelijken weinig ijver aan den dag legden. En wellicht geldt ook voor ons land, wat men over het Fransche volk geschreven heeft3 : « Deux clioses l’attiraient surtout : l’une était notre fayon simple et lugubre de chanter l’office ; on n’avait jamais entendu rien de semblable; l’autre était la pauvreté et la propreté qui brillaient d’un égal et incomparable éclat dans la chapelle et sur Pautel. Celui-ci était orné de fleurs, usage alors inconnu dans ce pays. Ces nouveautés faisaient qu’il n’était point possible d’entrer en ce saint lieu sans se sentir ému de dévotion. » 1. AHEB., t. XV, 1878, p. 385. De tekst vermeldt « hoc retfgiosorum genus... ab episcopo Antverpiensi primum introductum ». — De valsehe bewering, dat de Kapucijnen naar Antwerpen « ontboden » werden, leest men nog bij C. S c r i b a n i , Origines Anverpiensium (Antv. 1610), p. 104 ; bij F. L o c b i u s , Chronicon Belgicum (Atrebati 1616), p. 664 ; bij Veusels en in vele andere teksten eveneens. 2. ,ACB., III, 5008, f. 63v., § 10-11. 3. A p o l l i n a i r e d e V a l e n c e , Toulouse chrétienne. Histoire des Capueins, 1.1 (Toulouse 1897), p. 7.
8 0 III. ON TW IKK ELING V. II. KOMMISSARIAAT (1 5 8 9 -9 2 )
Bijna gelijktijdig, of enkele maanden na de kerk, moet ook het nieuw klooster te Antwerpen voltooid zijn. Hoeveel cellen het telde, weten we niet. Doch in 1590 kreeg de Overste den titel van Gardiaan en voortaan was de stichting heelemaal in orde.
H eropbloei van het Katholicism e. — In de stad begon de toestand te veranderen en te verbeteren. Het Katholicisme, enkele jaren geleden bijna totaal vervallen, begon flink lierop te leven; Bisschop Torrentius zelf was in 1588 blij, het te mogen bevestigen1. De vier jaar, die in 1585 aan andersdenkenden toe gestaan waren, om zich te bekeeren of het land te ver laten, waren verstreken. Velen onder hen, die rechtzinnig en overtuigd de nieuwe leer aankleefden, verkochten have en goed en weken naar Holland of Zeeland uit, om er ongestoord hun Protestantisme te kunnen belijden. Zij die bleven, hielden zich stil, om geen argwaan te wekken. Maar daarnaast stonden er velen zonder vaste overtuiging. Gelaten en zonder geestdrift, hadden zij, uit kuddegeest, het Protestantisme aangehangen. Armen deden het veelal uit stoffelijk belang ; doch ook meer gegoeden lieten zich dikwijls door tijdelijke beschou wingen leiden. Wie aldus, noodgedwongen of uit eigen baat en voorzichtigheid, den nieuwen godsdienst om helsd had, kwam weldra, bij betere omstandigheden, tot het geloof van zijn vaderen terug. Men had het ook gezien te Gent en te Brugge, waar sedert de komst van Parma de kerken door Protestanten bestormd werden, op zoek naar een biechtvader, zoodat de priesters met moeite nog tijd vonden om mis te lezen. Te Nieuwpoort schatte men het getal Protestanten op 3000 ; en na de overgave van de stad waren er enkel nog drie 2 ! 1. BCRH., s. III, t. X I, 1869-70, p. 216 ; Précis histor., t. X XVI, 1877, p . 716. 2. Ch. P i o t , Correspondance du Cardinal de Qranvelle, t. X II (Bruxelles 1896), p. 249 ; E. G o s s a ii t , Espagnols et Flamands au X V I a t. II (Bruxellea 1906), p. 147.
HEROPBLOEI VAN HET KATHOLICISME
81
Vroeger had het bloedig optreden van Spanje en de strengheid van de Inquisitie den godsdienst bij het volk hatelijk gemaakt. Een onderscheid wist men niet te maken tusschen Kerk en wereldlijke macht of politiek; beide schenen met malkaar vergroeid en even plichtig in de oogen der bevolking, verzot op vrijheid en onafhankelijkheid. Het Protestantisme was de natuurlijke toevlucht voor al wie iets voelde voor zelfbestuur en zelfbeschikkingsrecht. Maar nu waren de rollen omgekeerd. Het Protes tantisme werd het zinnebeeld en de verpersoonlijking van alles wat men zoo grondig moe was : woeling en burgeroorlog en onverdraagzaamheid. Dood van handel en bedrijf, blokkade en honger, dat alles scheen nu het gevolg van den nieuwen godsdienst. Het Katho licisme, daarentegen, bleek een veilige haven te midden van zooveel ontgoocheling ; het bracht orde en vrijheid en vrede, die handel en voorspoed mogelijk zouden maken. De Hervorming, met al haar hersenschimmen en begoocheling, liet te Antwerpen niets anders achter dan ontnuchtering en spijt. Alzoo kwam de reaktie ten voordeele van het Katholicisme van vroeger. Was dat immers de godsdienst niet, dien men in zijn jeugd beoefend en gesmaakt had? Was dat geen eeuwenoude traditie in de Kristen Vlaamsche families1? De reaktie kwam voorgoed. De Contra-Reformatie begon met Parma en werd onder de Aartshertogen Albrecht en Isabella onverdroten voorcgezet. Jezuïeten en Kapucijnen speelden hier een groote rol, de eersten bij rijken en leidende standen, de anderen meer bij de volksklasse. « Ge moet weten, schreef de Nuntius Bonhomini op 29 Januari 15912, dat de Kapucijnen, als ze zich door Duitschland verspreiden, door hun gestreng leven evenveel goed zullen doen als de Je zuïeten door liun wetenschap. » De volgelingen van 1. Vgl. E. Gens, Histoire de la ville d’Anvers (Anvera 1861), p. 564. 2. VA., Nunz. Qerm. 103, f. 429. D B K A P U C IJ N E N —
6
82 III. ONTW IKKELING V. H. KOMMISSARIAAT (1 58 9 -9 2)
S. Ignatius hadden in de Nederlanden echter een voorsprong van meer dan 40 jaar, daar ze er reeds sedert 1542 gevestigd waren. Ook de andere kloosterorden groepeerden opnieuw hun krachten en reserves. Een eerste gevolg was, dat prediking en deugd en strengheid van leven de geloovigen wakkerschudden, hun meer durf gaven en het menschelijk opzicht doodden. Voortaan ■moesten ze niet meer vreezen, nog bespot en beleedigd te worden, als ze mis en kerkelijke officies bij woonden. Later kwam er een tijd van gisting en onstuimige werk zaamheid, zoodat Zuid-Nederland onder de Aarts hertogen een van de best Katholieke landen ter wereld zou worden. De katechismus voor het gewone volk en de Jezuïetenkolleges voor de burgerij droegen spoedig rijke vruchten. Ook zouden godsvrucht, vurig heid en mystiek zich uiten in vrome geschriften, won dere kunstgewrochten, ontelbare kloosterstichtingen en het gedurig bouwen en vergrooten van rijk versierde kerken.
Populariteit van de Kapucijnen. — Het is na tuurlijk niet mogelijk, om juist te bepalen, wat in dien opbloei het aandeel van de Kapucijnen is. Alleen willen we vaststellen, hoe hoog de tijdgenooten hen waardeeren en hun werking ophemelen. Gruicciardini1 is een der eersten om te getuigen, dat hun levenswijze, niet minder door daden dan door woorden, tot deugd maant en opwekt. In 1590 schrijft Petrus Canisius eveneens naar Manare, Provinciaal van de Nederlandsche Jezuïeten, om zijn blijdschap te uiten over het stichten van Kapucijner kloosters te Antwerpen en te Brussel; wat hij in Zwitserland met eigen oogen ziet, geeft hem de beste hoop voor de heilzame werking van die nieuwe Orde in ons land2. Farnese, die toch 1. Loc. Cit. 2. B . P e t r u s pp. 305-07.
C a n is iu s ,
Epistolae et acta,
t.
VIII
( F r ib u r g i B r .
1923),
POPULARITEIT VAN DE KAPUCIJNEN
83
den waren toestand, de tekorten en beschikbare hulp middelen moet kennen, steunt de Kapucijnen overal, als een uitgelezen keurbende, waarvan hij grootsche verwachtingen koestert. En als Bisschop Torrentius, in 1588-90, zijn vreugde te kennen geeft, om den vooruitgang van den godsdienst, om bekeeringen en vruchtbare predikaties, dan weten we dat de Kapu cijnen daar ook een ruim aandeel in hebben1. In het officieel verslag, dat hij in 1591 naar den Paus stuurt, vreest hij niet te schrijven, dat die Paters iedereen stichten. « Pii enim viri isti superbis, potentibus, delicatis et luxuriosis civibus Antverpiensibus maximum pietatis, humilitatis, sui contemptus praebent et maximos in dies fructus adferunt. » Moesten de Paters in den beginne aan het stads bestuur opgedrongen worden, spoedig wisten ze zich een groote populariteit te verwerven; en in andere steden zullen we denzelfden ontwikkelingsgang kunnen volgen. Die groeiende belangstelling en genegenheid blijken ten overvloede uit de lijst der weldoeners, die ze allengs weten te winnen en niet minder uit het groot getal roepingen, die reeds toestroomen. Het schoonste bewijs echter voor het heilzaam optreden van de Kapucijnen is het feit, dat er reeds in de allereerste jaren spotprenten door Hollandsche en Engelsche Protestanten tegen hen gedrukt en verspreid werden. In een sterfhuis te Leiden, vindt men in 1588 een karikatuur op Kapucijnen en Je zuïeten 2; het is het eenig geval niet, waar beide Orden samen door andersdenkenden aangepakt worden; in de oogen van de Protestanten gelden zij als de ver persoonlijking van Katholicisme en Contra-Reformatie.. Die Hollandsche karikatuur schijnt verloren te zijn. Doch men bezit nog een andere in het British Museum3, 1. 2. 3. lies
AHEB., t. XV, 1878, p. 385. Het Boek, Dl. VII, 1918, blz. 92, § 40. Huth. 50 (43). — Het laatste woord van regel 8, lie, moet gelezen worden; anders is er geen rijm. De drukker. schijnt
8 4 III. ON TW IKK ELIN G V. H. KOMMISSARIAAT (1 5 8 9 -9 2 )
waarvan we blij zijn, de reproduktie te kunnen geven. Ze verbeeldt twee Paters, waarvan de één zijn brevier bidt, terwijl de andere korf en bedelzak draagt. Trouw wordt de kleedij weergegeven; enkel de mantel is te lang. Maar het meest interessant is het Engelsch berijmd bijschrift, dat uitdrukkelijk zegt, dat die « Capichini » een nieuwe sekte zijn, versch aangekomen, die zich nu te « Andwarpe » vestigen. Ze verleiden veel volk, zegt de tekst, tot hun vervloekte levenswijze ; ze preeken ijverig tegen het Protestantisme, ten voordeele van den Paus. Herbouw van het klooster. — In de Scheldestad bleven de Paters steeds de gunst van het volk genieten ; en in 1607 schreef Bisschop Miraeus naar Rome, dat ze door woord en voorbeeld veel goeds stichtten1. Spoedig werd daar ook de behoefte aan een nieuw en ruimer klooster gevoeld. Het eerste gebouw was nauwelijks een paar jaren voltooid, toen kérk en sakristie uitermate vochtig bleken, wegens de nevenvloeiende « rui». Veusels, die altijd voor de Paters bezorgd was, liet dien water weg voor de helft dempen en leidde het overige gedeelte langs elders om. Spoedig had men echter te klagen over de ongezonde niet voldoende plaats beschikbaar gehad te hebben, om de laatste letter nog te kunnen weergeven. Het stuk is niet gedateerd ; we meenen dat het uit 1589 moet dagteekenen. Vooreerst wordt er de nadruk op gelegd, dat de Kapucijnen maar juist aangekomen zijn en zich nu voor het eerst te Antwerpen vestigen. Van den anderen kant echter, is er sprake van do vele volgelingen die ze maken, waarmede wel novicen schijnen bedoeld. Nu is dit laatste voor het eerst in 1589 gebeurd ; voordien was de rekruteering eerder schaarsch. En daar in dat jaar de nieuwe kerk ingewijd en het klooster zoogoed als voltooid werd, moet dat feit de aandacht van vriend en vijand getrokken hebben. Daarom meenen we niet ver van de waarheid te zijn, als we hier den oorsprong van de interessante spotprent zoeken. Heel ten onrechte heeft P. C u t h b e r t , The Capuchins, 2° uitg., t. II (London [1930]), p. 338, het stuk van na 1617 gedateerd, het jaar waarin drie Kapucijnen naar Londen kwamen. Blijkbaar heeft hij de vermelding van Antwerpen niet begrepen. Te vergeefs heeft P. Martinianus van Boeselare de mogelijkheid van P. Cuthbert’s interpretatie pogen te handhaven (CF., t. VI, 1936, p. 321 ; EF., t. L, 1938, pp. 103-04). 1. AHEB., t. IX , 1872, p. 460.
HERBOUW VAK HET KLOOSTER TE ANTW ERPEN
J- A N ew c Scftc ofFriars caJl*d Qttptchim,
These ncwc frefliecome Friars being Iprong vp oflate, doe nowe within Andwarpe keepe their abidinge: Seducinge muche people to their aamned cftate," by their newe falfe Founde doflrine the uofpel deridingc. Sayingc and afïirmingc.which is no ncwc falfc tidmgc, thac all fuchc as doc the Popes dotftrine difpife: A s damned foules to heil muite be ridinge. For they dos condemne them with their newe found lic, Thefc be the children o f the worlde counted wife: >vhofe wifedome is fblly to God and his eleft. But let Sath&n worke all that he can deuife, God «is alonc which the Gofpcl doeth protert. ENGELSCHE SPOTPRENT OP DE EERSTE ANTWERPSCHE KAPUCIJNEN (1589 T)
8 6 III. ON TW IKK ELING V. H. KOM M ISSARIAAT (1 58 9 -9 2)
uitwasemingen en het vuile water van andere « ruien », zoodat de vraag gesteld werd, of men niet beter dat terrein zou verlaten, om elders te gaan bouwen. In Oktober 1591 begon de Vikaris Joannes van Engeland1 daar zelfs met het stadsbestuur over te onderhandelen ; doch wegens de hooge kosten, kon daar niet op inge gaan worden. Hippolytus van Bergamo vond het ten andere beter, het klooster te behouden, als wieg en bakermat van heel de Provincie.
Toten in 1609 het Provinciaal Kapittel te Bijsel op 23 September zou gehouden worden, gingen er, naar het schijnt, wederom stemmen op, om toch maar elders te gaan wonen. Veusels, toen juist door Philippus van Kamerijk aan de Provincie geaffilieerd, schreef nu een uitvoerigen brief aan den Gardiaan en zijn onderdanen, om uiteen te zetten, hoeveel moeite die vestiging destijds gekost had en hoe de eerste Paters absoluut dat terrein verlangden en al de overige, die hun aangeboden werden, herhaaldelijk weigerden. Daarom vond hij het heelemaal verkeerd, die plaats nu te willen prijsgeven. Het heeft er heelemaal den schijn van, dat de on gezonde ligging van het terrein het voornaamste bezwaar niet was. Het klooster was stellig te klein; en, wilde men het vergrooten, dan zou er van den tuin niet veel meer overblijven. Daarenboven bleek het moeilijk, om ter plaats den beschikbaren grond verder uit te breiden. Veusels, die nog immer wantrouwig was, besloot in 1612 zijn brief van 1609 in druk uit te geven2. En 1. Veusels, die ons dat feit mededeelt, noemt geen naam ; hij zegt alleen dat het tijdens het goevemeurschap van Mansfelt gebeurde en dat de Vikaris den afwezigen Gardiaan verving. 2. Beverendis simul ac depotis patri Gardiano, et coeteris Réligiosis Conventue Capuchinorum, Órd. B. Francisci Antverpiensis, Salutem, & Piam sui memoriam optat P h i l i p p u s V e u s e l s , quondam Majestatis Catholicae Philippi II. Hisp. Regis (gloriosae memoriae) nuno Celsitudinum suarum Sereniss. Archiducum Austriae, Ducumque Brabantiae, in earum supremo ejusdem Brabantiae Senatu, Consiliarius Ordinarius. Bruxellis, Ex Officina Rutgeri Velpii, & Huberti Antonii, Typog. Jur. anno 1612. — Het brochuurtje telt 14 ongenummerde bladzijden. Vroeger werd het o. a. in ACB., I, 7280 bewaard, zooals uit de inhoudstafel b lijk t; doch daar ging het verloren. We gebruikten het exemplaar uit de Koninkl. Bibl. in Den Haag, 1114, D, 26.
HERBOUW VAN HET KLOOSTER TE ANTW ERPEN
87
alhoewel die Latijnsche tekst in heel waardeerende bewoordingen gesteld was, moest de uitgave toch heelemaal den schijn hebben van een «open brief» aan de Kapucijnen. Daarmede was dan ook de zaak voor de openbare meening gebracht. In 1613 zou de kwestie eindelijk opgelost worden1. Het klooster moest heelemaal herbouwd worden, veel grooter dan te voren, doch op hetzelfde terrein. De Regeering schijnt daartoe toelagen verleend te hebben2; alleszins gaf er de stad3 en milde weldoeners eveneens. Om plaats te winnen, werden de gebouwen dichter bij de Paardenmarkt gebracht. Het schijnt dat ook een deel van de Stijfselrui overwelfd en in het erf ingesloten werd4. Daarenboven konden door den syndicus Rogier Clarisse een drietal huizen bij gekocht worden5. Reeds op 1 Maart 1613 werd, namens de Aartshertogen, de eerste steen door markgraaf Varick gelegd, in tegen woordigheid van Bisschop Malderus; de namen van de Aartshertogen stonden in den steen gebeiteld8. Het volgende jaar werd de kerk op 3 Juni door denzelfden Bisschop plechtig ingewijd7. Men beweert dat de bouwwerken niet minder dan 30.000 dukaten gekost hadden8. Het is heel merkwaardig, zegt Malderus in een verslag naar Rome9, alhoewel handel en nijver heid een groote krisis doormaken, dat er toch zoo mild voor kerken en kloosters gegeven wordt, meer dan ten 1. In een gebouw, naast de huidige S.-Antoni«skerk, ziet men thans nog ankers met het jaartal 1613. 2. ARA., Papicrs d'État et de l'Avd., 1947 ; C u v e l i e r -L e e è v r e , t. VI, p. 163, n. 3. SAA., Index Breede Raad, I, 80 ; GAA., Breede-Raadregister 1613 (Index, I, 204). 4. A. T h y s , Historiek der straten en openbare plaatsen van Antwerpen, 2e uitg. (Antw. 1893), blz. 187. 5. GAA., Schepenbrieven 1613, G. K. I, f. 256 ; 1614, U. N. I, f. 15. 6. F . S w e e r t i u s , Monumenta sepulcralia (Antv. 1613), pp. 177-78 ; D i e r c x s e n s , t. VI, pp. 204-05, herhaald t. VII, p. 82. Volgens ARA., Chambre des Comptes, 12909, Compte d'Anvers de 1611 a 1613, werd onder den eersten steen voor de metsers een dubbele dukaat gelegd. 7. BAAM., reg. 49 ; ACB., I, 7231. 8. ACB., III, 7005, p. 209. 9. AHEB., 1.1, 1864, p. 109.
88 III. ON TW IKK ELIN G V . II. KOM M ISSARIAAT (1 5 8 9 -9 2 )
tijde van den grootsten voorspoed. Ook voor het verder af werken en inrichten van de kerk kon men hetzelfde vaststellen, zoodat Versteghen in de Gazette van nieuwe maren in 1618 drukt, dat de Antwerpsche Kapucijnen op geen geld meer moeten passen1.
Nieuw personeel. — Na vier of vijf jaar werken en wachten, bracht 1590 een groote verandering en ver betering voor het jonge Kapucijnerkommissariaat. Het bezat nu drie huizen, voltooid en heelemaal in orde. Weliswaar was het kerkje te Brussel nog niet gekonsakreerd en was er zelfs, wegens de onhandelbaarheid van het Kapittel, geen hoop, het in den eersten tijd te kunnen doen. Doch in Augustus 1589 had Christophorus van Assisi, Prokurator der Orde, aan P. Hip polytus laten weten, dat er daar geen bezwaar in lag, en dat men het zonder die plechtige wijding ook heel goed kon stellen2. Daar alles overigens in orde was, besloot P. Kommissaris de drie bestaande huizen tot formeele kloosters te verklaren en ze door een Gardiaan te laten besturen. Felix van Lapedona en Antonius van Gent, die tot dan toe de huizen te Brussel en te 1. Blz. 55. — In 1628, tijdens een bezoek aan Antwerpen, merken Jean Fontaine et Louys Schonhub op, dat S. Franciscus, bij de Kapucijnen, « est très bien faict au désert devant l’église » (Annales de l’Acad. d'archéol. de Belg., t. XI, 1854, p. 374). — Van het eerste klooster (vóór 1613) bestaan geen afbeeldingen ; van het jonger gebouw is de voorgevel van de kerk dikwijls afgebeeld, o. a. in de Vie diocés., t. II, 1S08, p. 209 ; Franc. Stand., Dl. X X X III, 1931-32, blz. 47 ; A. D e L a t t i n , Doorheen Oud-Antwerpen (Antw. [1933]), blz. 133 ; deze laatste schrijver drukt ook interessante gegevens aangaande nog bewaarde herinneringen aan het verdwenen klooster. Een dergelijk gezicht op dien voorgevel is thans ook nog als brief kaart voorhanden, zoowel als do achterkant van liet koor. Eindelijk, in ons boek Le marlyr Oeorges de Geel (Anvers 1940), p. 112, geven we een gezicht op den zijkant van de kerk. 2. ACB., III, 7005, p. 208. Het origineel van den brief is hier ingeplakt. Hij handelt over allerlei punten, die Hippolytus zelf op 15 Juli aan zijn hoogeren Overste voorgclegd had. Er is sprake over armoede en geld, over novicen die vóór hun intrede kettersche boeken gelezen hebben, over het eten enz. Ook de stichting te Gent wordt vermeld. Brussel wordt niet vernoemd ; maar het is klaar, dat de uitleg over het al of niet kunnen wijden van een kerk, op die stichting betrekking heeft. Ook de ontworpen regeluitgave, waarover hooger, blz. 72, komt ter sprake.
N IE U W PEESONEEL
89
Gent als eenvoudig Superior bediend hadden, kregen nu den titel en de rechten van Gardiaan. En om voor zijn ambt van Kommissaris meer tijd te hebben, besloot Hippolytus zich voortaan met het bestuur van eenf kloostergemeente niet meer in te laten. Uit Gen£ werd dus Joannes van Landen ontboden, om te Ant werpen het bestuur van klooster en noviciaat over te nemen. In 1590 kwam de dood voor het eerst onder de leden van het Kommissariaat haar slachtoffers vragen. Op 26 September en 2 Oktober stierven de Fraters Seraphinus van Antwerpen en Hieronymus van Westmalle x. Anderzijds mocht men zich over de intrede van talrijke novicen verheugen. Wellicht mogen we ook op onze eerste kloosterlingen toepassen, wat B k e m o n d voor zijn land bevestigt2 : « Les premiers capucins francais comptent dans leurs rangs presque autant d’humanistes et peut-être plus de gentilshommes que les jésuites. » Reeds in 1590 leggen 13 novicen professie af. Onder hen die vóór 1592 binnenkwamen, vindt men er die later een bijzondere rol in de Provincie zouden spelen, 1. Volgens een brief uit Italië, in 1628 in Vlaanderen ontvangen (ACB., III, 9013, pp. 98-99), zou een novice gestorven zijn, terwijl Hippolytus nog Magister was ; men schrijft immers : « Cum quidam novitius ejusdem patris in anno suae probationis mortuus fuisset, qui in obedientia praecipue maxime elucebat, rogavit pater, ut sciret quid de anima illius esset ; quae apparuit ei prima die ab ejus morte, post Matutinum, dicens : « Pater, Dominus misit me ad te, ut, sicut tibi per omnia fui obediens, sic a te paenitentiam, quae tibi placuerit, accipiam pro meis peccatis efc post eam in coelum consccndam. » Pater, non perterritus ex tali visione, dixit : « Vade ad purgatorium usque ad Primam. » Et abiit, sed clamans ac dolens et dicens : « Usque ad Primam in purgatorio ! Cum potueris dicere : Dic Jesus et statim vade in coelum ! » Surrexit statim pater et vocavit fratres ; et ante horam solitam decantari fecit Primam ; qua absoluta, rediit ad cellam et anima illi apparuit secundo, dicens : « Ego vado in coelum ! Pater, benedicite ! » Hoc ego ex ejus ore audivi ; non tamen do se hoc asserebat, sed a patribus fide dignis mihi pro certó dictum est, quod ipsi hoc contigerit. » Dezelfde overlevering leest men, met enkele varianten, bij B o v e r i u s , t. II, p. 248, § ö3. Wellicht slaat het verhaal niet op een novice, maar op een jong geprofeste ; en dan zouden we het misschien op Seraphinus van Antwerpen kunnen toepassen. 2. Hist. litt. du sentiment relig. en France, t. II (Paris 1925), p. 141.
9 0 III. O N TW IKK ELIN G V. H. KOM M ISSARIAAT (1 58 9 -9 2)
zooals Franciscus Nugent, stichter van de huizen in Rijnstreek en Ierland. Anderen hadden reeds heel wat doorgemaakt, eer ze de pij aantrokken. Gregorius Pasternaken van Brussel, ontvanger van de belastingen, kwam binnen na den dood van zijn vrouw; Paulus de Mol, zijn stadgenoot, stamde uit een edele familie en was een der meest vooraanstaande officieren van Farnese. Van niet mindere afkomst waren Joannes Baptista van Kortrijk, in de wereld van der Vichten, zoon van den heer van Nieuwenhove, en vooral Archangelus Forbes, uit Schotland, een telg van koninklijken bloede. Wat hoog te waardeeren bleek, was de intrede van talrijke geestelijken, die dadelijk hun priesterambt konden uitoefenen. Reeds in 1589 vermeldt Bisschop Vendeville het feit1, dat er leden van verschillende Orden bij Kapucijnen en Kartuizers binnentreden; hij zegt wel niet uitdrukkelijk dat zulks in ons land gebeurt, maar toch schijnt dat wel zijn bedoeling te zijn.
In 1590-92 kwamen vier of vijf wereldgeestelijken binnen2, twee Observanten3, een Regulier Kanunnik uit Leuven4, één uit Rooklooster5, een Benediktijn uit S.-Jan te leper6, een Kruisheer7 en eindelijk een Praemonstratenser Kanunnik8. In dezelfde jaren 159092 kwamen daarenboven een achttal Kapucijnen uit 1 . M. R e u s e n s , La première idèe du collége de la Propagande ou Mêmoire présenté en 1589 par Jean Vendville, évêque de Toumai, au Souverain Pontife Sixte F (Extr. des Mémoires de la Soc. kist. ct litt. de Toumai, t. X , 1870), p. 154. 2. Eugenius Gérardin van Luik, Isidorus van Bapaume, kanunnik Basilius Nicolai van Luik, Innocentius de Meulenaere van Gent en ook Faustinus Cranen van Diest; voor dezen laatste is het echter niet zeker, dat hij bij zijn intrede reeds priester was. 3. Bonaventura Cardon van Douai en Mauritius de Visschere van Gent, deze laatste predikant. 4. Augustinus Kempeneers van Brussel. 5. Arsenius (de) Mouchet van Brussel. 6. Maurus van Kassei. 7. Anacletus du Courouble van Linselle*.
8. Marcus Ricaumez van Ariën.
N IE U W PERSONEEL
91
Frankrijk1, om aan den opbouw van de nieuwe Pro vincie mede te werken. En tot bekroning van al dat goed nieuws, dient bier nog bijgevoegd, dat op 8 Juni 1591 de eerste priester van het Kommissariaat gewijd werd, nl. Alexander van Oudenaarde 2. Voortaan zouden er regelmatig bijkomen en nu mocht men zeggen, dat de toekomst van de Orde in onze gewesten verzekerd was. Natuurlijk, kunnen de postulanten, die zich aan melden, niet allemaal aanvaard worden. De voor zichtigheid van de Oversten moet beslissen, wie waarlijk tot het kloosterleven geroepen schijnt en wie niet. Daarenboven zijn er kerkelijke voorschriften te onder houden en in den loop der eeuwen werden die veror deningen meer dan eens gewijzigd. Een zekere strengheid schijnt hier geboden, vroeger nog meer dan thans, omdat te dien tijde de eeuwige onverbreekbare geloften dadelijk op het proefjaar volgden, bijna zonder hoop om nog ooit dispensatie te kunnen verkrijgen.
In 1587 gaf Sixtus V verordeningen uit3 over het aanvaarden van kandidaten, die niet uit een wettig huwelijk geboren waren. Daarenboven eischte hij voor iederen novice een degelijk onderzoek naar zijn persoon en zijn verleden. Het volgende jaar, werden die voor schriften nog strenger4. Wie professie deed zonder inachtneming van de vereischte formaliteiten, was 1. Romualdus van Kassei, vóór 1587 in Frankrijk geprofest (ACB., III, 1005, p- 297) ; Hieronymus van Kamerijk, reeds te Antwerpen op 19 Juli 1590 (ACB., I, 8747, p. 4 ); Joannes van Engeland, vikaris te Antwerpen in Oktober 1591 (Ibid., pp. 6-7); Archangelus van Pembroke, te Gent op 3 Mei 1592 (Ibid., p. 7). Ook Br. Angelus van Brugge kwam vóór Juli 1592 uit Frankrijk naar zijn vaderland terug. Wellicht zijn ook Lucas van Bapaume cn Simon van Namen uit Frankrijk gekomen ; zie blz. 131. Athanasius van Rijsel of van Douai, kwam uit Italië en was reeds te Gent op 19 Juni 1591 (Ibid., p. 5). 2. BAAM.; reg. 48. Ten onrechte schreven we vroeger (CF., t. II, 1932, p. 479, n. 5), dat hij reeds vóór zijn intrede priester was. Ook Innocentius van Salins moet hetzelfde jaar gewijd zijn, doch de juiste datum werd niet teruggevonden. 3. ACB., t. I, 3874 ; BC., t. VI, pp. 308-11. 4. ACB., I, 3886 ; BC-, t. VI, pp. 311-13.
9 2 III. ON TW IKK ELING V . H. KOM M ISSARIAAT (1 5 8 9 -9 2 )
door de daad zelf ongeldig in de Orde opgenomeri. Als de Oversten het voorgeschreven onderzoek ver waarloosd hadden, zelfs ingeval zoo’n formaliteit toch niet het minste beletsel kon blootleggen, bleef de professie ongeldig. In den beginne, had P. Hippolytus de draagkracht en de strengheid van die voorschriften niet genoegzaam begrepen. Doch einde 1591 werd hij erg ongerust over de eerste professies, die hij in de Provincie aanvaard had. Vooral voor novicen, in Frankrijk ingekleed en hier tot de geloften toegelaten, had men een nieuw onderzoek overbodig gevonden, daar de Fransche Oversten dit voorzeker vóór de inkleeding niet verwaarloosd hadden. Doch einde 1591 en begin 1592 vond Hippolytus het noodig, vier jonge religieuzen hun geloften te laten vernieuwen1. Wie ongeldig geprofest was, had het volle recht om vrijelijk het klooster weer te verlaten en in de wereld terug te keeren; toch kent men geen namen van kloosterlingen, die aldus, in deze jaren, van die vrijheid gebruik gemaakt hebben. 1. P. Hippolytus liet dat gebeuren in de kloosters zelf, waar de be trokken religieuzen verbleven. De nieuwe professieakte werd dan door de waardigste en oudste leden van de kloosterfamilie onderteekend. Die namen zijn interessant, omdat we dan meteen vernemen, welke religieuzen daar op dien datum verbleven. Toen Justinus van Brugge te Douai op 6 December 1591 zijn geloften vernieuwde, werd de akte door hem zelf, door P. Hippolytus en daarenboven door Claudius van Aat (voorzeker Overste), Athanasius van Rijsel en Franciscus van Engeland onder teekend ; op 7 Febr. 1592 was het in hetzelfde klooster do beurt aan Br. Spiritus van Aye ; wederom onderteekent deze zelf, P. Hippolytus, Franciscus van Engeland (de nieuwe Overste), Athanasius van Rijsel, Hieronymus van Kamerijk en Paulus van Brussel ; eindelijk op 22 Juli 1592 werd to Antwerpen de professie van Alexander van Oudenaarde en Aegidius van Antwerpen vernieuwd ; beiden onderteekenen, samen met Lucas van Bapaume (Gardiaan), Simon van Namen en Bemardinus van Antwerpen, niet echter P. Hippolytus ; deze schijnt niet tegenwoordig geweest te zijn ; hij bevestigt enkel het feit van de professie, zonder zelf zijn naam te teekenen (ACB., III, 1006, pp. 10-11 ; 9013, pp. 43-45).
H oofdstuk
ZES
STICHTINGEN
IN
IV TW EE
JAAR
(1591-92) Ter verovering van de hoogeschooljeugd. — De Kapucijnen mochten zich in een goede rekruteering verheugen. Het feit is des te merkwaardiger, daar de , wereldgeestelijkheid in dien tijd zooveel personeel te kort kwam; veel priesters moesten terzelfder tijd verschillende parochies bedienen. Bij de Kapucijnen echter zou de voortdurende aanwinst van novicen in 1591-92 een groote uitbreiding van den werkkring toelaten. In twee jaar werden niet minder dan zes nieuwe stichtingen ondernomen. Samen met dien ongehoorden opbloei, begon nu ook de zegepralende intocht van de Orde in de Waalsche gewesten. Tot dan toe had men enkel in Vlaamsche steden stichtingen begonnen; van de zes huizen die er nu bijkomen, zijn er vier bij de Walen. En die zegetocht dwarsdoor Wallonië zal de volgende jaren met stijgende geestdrift voortgaan.
Tot in Holland toe was de goede faam van de Orde doorgedrongen. Een ijverig priester uit Delft, Joannes Smit1, ondernam in 1592 een reis naar Rom e; en tijdens een audientie bij den Paus, beval hij hem de Vlaamsche Jezuïeten en Kapucijnen aan, om in Holland onder Katholieken en Protestanten te gaan arbeiden2. 1. Smit, Smetius, Faber o f Fabritius. Zie J. B r u o g k m a n , Inventaris van de Archieven bij het metrop. Kapittel van Utrecht van de II. K. Kerk der Ovd-bisschoppelijke Glerezij (’s-Gravenh. 1928), blz. 103. 2. Brief van Sausbout Vosmeer aan zijn broer Tilman te Keulen, 28 Aug. 1693 (Den Haag, Alg. Bijksarehief, Arch. der Oudb. Glerezij, n° 52. — Vriendelijke mededeeling van E. P. Gerlacli, red. FL., Tilburg).
94
IV . ZES STICHTINGEN IN TW EE JA A R (1 59 1 -9 2)
Zijn raad vond bijval en spoedig kon de Sociëteit dat nieuw arbeidsveld gaan bewerken. De Kapucijnen beschikten echter nog over te weinig gevormd personeel, om reeds zoo’n onderneming aan te durven. In de plaats daarvan, werd in het land zelf de strijd tegen de ketterij onverdroten voortgezet. Nu dat de drie grootste steden van het land, de oude burchten van het stervend Kalvinisme, reeds bezet waren, zou men vooreerst in hetzelfde jaar gelijktijdig Leuven en Douai in bezit gaan nemen, de twee plaatsen van het land waar een hoogeschool gevestigd was. De bedoeling is duidelijk en sommige oude teksten zeggen het uitdrukkelijk : Men wilde in die centra binnendringen, om onder de studeerende jeugd talrijke en bekwame novicen aan te lokken. Alzoo mocht men hopen, dat de toeloop van postulanten spoedig nog merkelijk zou verhoogen. Leuven. — Reeds in de eerste weken van 1591 werd dat te Leuven geprobeerd ; maar het zou een moeilijke onderneming blijken. Twee predikanten, Joannes van Landen en Jacobus van S.-Omaars, werden naar de grijze universiteitsstad gestuurd. Doch Leuven maakte in die jaren een vreeselijke krisis door ; ten gevolge van aanhoudende rampen, was het geheel en al vervallen en uitgeput. Voortdurend geplunderd door slechtbetaalde krijgslieden, die van roof en diefstal leefden, waren veel inwoners gevlucht, om elders een veiliger schuilplaats te zoeken. Daarenboven had een besmettelijke ziekte in 1578-79 drie vierden van de bevolking weggemaaid, zoodat meer dan 2000 woningen afgebroken worden en heele straten verdwijnen mochten. De krijgsbenden waren er ten andere altijd bij, om gebouwen te sloopen, daar ze gedurig brandhout noodig hadden1. Benige jaren later, in 1597-98, telde 1.
E. V an
1895), p. 63.
E ven,
Louvain dans le passé et dans le présent (Louvain
STICHTING TE LEUVEN
95
het eens zoo bloeiende Leuven slechts 10.000 inwoners, waaronder 610 kloosterlingen1. In die omstandigheden, bleek een stichting moeilijk uitvoerbaar. Doch de Kapucijnen waren vol vertrouwen op de goedheid van God en de mildheid van de geloovigen. Blijken van genegenheid vonden ze nu overal genoeg, doch weinig daadwerkelijke hulp. Ook de magistraat was heel gunstig gestemd2. Voorloopig vestigden de Paters zich in een huis naast het klooster van de Elfduizend Maagden, in de Halvestraat3, rechtover een arm van de Dijle. Dat gebouwtje was heel klein, vochtig en ongezond. Daar niemand echter kans zag, om een definitief klooster te kunnen inrichten, gaven de Paters op den duur den moed op en verlieten de stad. Doch nu zouden de zaken een nieuwe wending nemen. Nauwelijks waren ze vertrokken, of een groot wel doener daagde op in den persoon van Jacobus de Bay (Bajus), neef van den bekenden theoloog van dien naam. Hij zelf was doktor in de godgeleerdheid, voor zitter van het Savooi ë-kollege en later deken van S. Pieter. Aan de Paters schonk hij een erf, dicht bij de Voer4, waarop slechts eenige vervallen hutten stonden. Daar zou eens het klooster komen. Die grond was heel gunstig gelegen; hij was boven dien heel gezond, zooals een oud en trouw vriend van den weldoener, de ervaren geneesmeester Joannes Wyringus, het uitdrukkelijk getuigd haJ. Doch het 1. W . B o o n e n , Geschiedenis van Leuven, u it g . E . V a n E v e n (L e u v e n k e n t e e n t o t a a l v a n 6.808 « c o m m u n ic a n t e s ». Als m e n d u s d e k in d e r e n m e d e r e k e n t , z a l m e n o n g e v e e r t o t e e n t o t a a l v a n 1 0 .0 0 0 k o m e n .
1880), blz. 319,
2. Het stichten van een klooster werd gaamo toegestaan ; maar « pro quot ... fratribus magistratus consensum tribuerat, in arehivis oppidi reperietur, » zegt Jacobus Bajus in 1612 (ACB., III, 9506, p. 34) ; het aantal toegelaten religieuzen was dus beperkt. 3. Alzoo genoemd, omdat de straat maar langs één kant met huizen bezet is ; langs den overkant loopt de 'Leibeek. 4. De Voer, bijrivier van de Dijle, begint te Tervuren en dat dorp wordt aldus naar den waterloop geheeten. De straat, waar het Leuvensch klooster stond, heet thans nog « Kapucijnenvoer ».
96
IV. ZES STICHTINGEN IN TW EE JA AR (1 5 9 1 -9 2 )
erf was te klein voor een klooster. Juist er naast lag een ander eigendom, waarop slechts een strooien hut stond. Wilde men een behoorlijk gebouw optreklcen en meteen vrij zijn van sommige erfdienstbaarheden, met het eerste perceel verbonden, dan diende men alles in het werk te stellen, om ook dit terrein te kunnen krijgen. Bajus stelde aan de eigenares voor, haar erf te verkoopen, ofwel het te ruilen tegen een ander, dat stellig meer waard was. Doch de vrouw wilde van geen over eenkomst hooren. De voornaamste ingezetenen van de stad en de Paters zelf trachtten haar over te halen, maar niemand gelukte het. Er bleef dus niets anders over, dan de werken toch maar aan te vatten, op den grond waarover men beschikte. In Juli 1591 werd daar een aanvang mee gemaakt. De leiding werd in Augustus overgenomen door Br. Masseus van Grave, die juist den 12 van die maand te Antwerpen professie gedaan had1. Het werk ging vlug vooruit, zoodat men reeds op Zondag Laetare (8 Maart) 1592 het nieuw verblijf kon betrekken. Alles was heel klein en nederig2; bijna heel het klooster, koor en dormter uitgezonderd, bestond uit onderaardsche kamers en kelders. Doch ondertusschen is er veel gebeurd. De weer spannige buurvrouw wordt door een ongeneesbare kwaal aangetast en, nog geen zes maanden na het mis lukken van de onderhandelingen, is ze gestorven. Wat zal er thans van haar huis geworden? Door haar dood, gaat het aan haar dochter over; even 1. Joannes van Landen was Overste te Leuven, doch terzelfder tijd blccf hij Gardiaan te Antwerpen ; daar had hij echter een Vikaris, in den persoon van Joanncs van Engeland, althans in Oktober 1591. A f en toe ging de Gardiaan zijn klooster bezoeken ; zoo was hij er o. a. den 12 Augustus van hetzelfde jaar, voor de professie van Br. Masseus van Grave en Fr. Laurentius van Antwerpen (ACB., I, 8747, pp. 5-6). 2. De gebouwen staan afgebeeld op een oud plan van Leuven, voor Justus Lipsius in 1 6 0 4 door Judocus van der Baren geteekend ( V a k E v e n , Op. Git., pp. 18 0 -8 1 ; I d . , Louvain monumental [Louvain 1 8 6 0 ], pp. 8 0 -8 1 [n° 27]) ; doch de teekening is niet erg duidelijk.
STICHTING TE LEUVEN
koppig is die als haar moeder en van een verkoop wil ze niet hooren. Wel wil ze ’t verpachten, doch niet aan Bajus, uit vrees dat haar eigendom dan toch den Kapucijnen zou ten goede komen. Nauwelijks hebben nieuwe bewoners het huis echter betrokken, of daar begint het te spoken ! Het tinnen keukengerief gaat aan het dansen op planken en rekken; een huisdier wordt door een onzichtbare hand geplaagd en dood gemarteld. Onder de gedaante van een rossen boer, verschijnt daarenboven een kwade geest, die de huis vrouw komt plagen en storen. Spoedig daarna wordt de pacht opgezegd en uit den mond van de vrouw zelf verneemt Bajus het gebeurde. Daarop wordt het huis door twee gezusters betrokken. Reeds den eersten nacht, komt de geest met groot gedruisch van de zoldertrap gestormd, valt in de slaap kamer binnen en trekt één van beide vrouwen bij de haren omhoog. Slechts na angstig bidden, het aan steken van de gewijde kaars en de belofte om onverwijld het huis te ontruimen, wijkt het spook. Denzelfden nacht komt het echter voor de tweede maal de arme vrouwen verschrikken. Men kan zich voorstellen, dat ze zich ’s morgens haastten, om het gevloekte huis te ontruimen! Spoedig staat heel de stad in opschudding om het gebeurde. Nog denzelfden dag (26 Maart 1592)1 komt de jeugdige eigenares met haar voogden Bajus opzoeken en tegen den middag is hij kooper van het eigendom. Het wordt natuurlijk aan de Kapucijnen geschonken en de booze geest wacht zich wel, nog ooit terug te keeren. Deze spookgeschiedenis vertelt Bajus zelf, in een brief van 10 Juni 1598 aan D. de France, voorzitter van den provincialen raad van Artesië2. Op de be 1. In den tekst staat 1591, maar de samenhang van heel het verhaal toont duidelijk dat het 1592 moet zijn. 2. ACB., I, 8730, kopie door Bajus zelf eigenhandig onderteekend en echt verklaard, op 20 Maart 1612. Op 12 April van hetzelfde jaar,
98
IV. ZES STICHTINGEN IN TW EE JA A R (1 5 9 1 -9 2 )
waarde kopie, bevestigt Joannes van Landen, die in 1592 te Leuven Overste was, de waarheid van het gebeurde. Ook Br. Masseus van Grave, die er hetzelfde jaar de bouwwerken leidde, verklaart onder eed (23 Maart 1612), dat hij ten minste den grond van het verhaal als echt kan waarborgen. De twee gezusters heeft hij het huis zien betrekken en kort daarop weer verlaten. Ook uit den mond van de eerste huurster heeft hij het verhaal van haar lotgevallen vernomen.
Toen het nieuw gebouw kon bewoond worden, werd Joannes van Engeland er als Gardiaan geplaatst1. Het volk hielp naarstig om het werk heelemaal te voltooien. Stevige eiken werden door bereidwillige medeburgers uit het bosch van Meerdaal aangevoerd « tot belioeff van de Ordre van de Capochienen, tot maeckinghe van hunne capelle2. » Deze laatste werd eerst op 27 Januari 1595 ingewijd3. Spoedig na de komst van de eerste Paters te Leuven, was een hoogstudent, waarschijnlijk zelf professor aan de Universiteit geworden, in de Orde binnengetreden, nl. Franciscus Nugent van Ierland4. Vóór de Fransche Omwenteling hebben niet minder dan 150 Leuvenaars zijn voorbeeld gevolgd. Eens zal hier het noviciaat van de Provincie voorgoed gevestigd worden. Thans kon er nog geen sprake van zijn, daar de uiterst beperkte middelen slechts den bouw van een heel kleine en voorloopige huisvesting toegelaten hadden5. Doch enkele
schreef deze nog een anderen brief aangaande den oorsprong van het Leüvensch klooster, op verzoek van Philippus van Kamerijk; den tekst kan men lezen in ACB., III, 9506. 1. In de eerste maanden van 1592. 2 . B o o n e n , Op. Cit., b l z . 1 7 3 -7 4 . 3. ACB., III, 9506. 4. Een overlevering bevestigt dat hij te Leuven professor was (Aeq. G e l e n i ü s , De admiranda... magnitudine Coloniae [Coloniae Agr. 1645], p. 525). En in 1622 schrijft hij zelf, dat hij tot het kloosterleven geroepen werd « a profitenda mundi sapientia Lovanii, ad Christicolam simplicitatem addiscendam » (ABAM., reg. 138). 6. In 1597-98 woonden er te Leuven nog maar acht of negen Kapuoijnen ( B o o n e n , Op. Cit., b lz . 382).
STICHTING TE LEUVEN
99
jaren later, bij het gelukkig toenemen van roepingen uit de Vlaamsche gewesten, was het te betreuren, dat geen enkel huis ruim genoeg was om een groot aantal novi cen samen op te leiden. Zoo’n blijvend noviciaat zou men te Leuven vestigen, in de hoop dat de universiteit aldus nog meer postulanten zou leveren, gelijk te Douai het geval was. Doch om zoo’n ruim gebouw op te richten, ontbraken twee zaken : een uitgestrekt terrein en de noodige geldmiddelen. In beide behoeften kon geleidelijk voor zien worden. Door middel van aalmoezen, werd reeds in 1611 een nabijgelegen huis en erf aangekocht; daarenboven schonk de stichter Bajus in 1613 nog een naburigen tuin en boomgaard. Den 14 Juli 1615 werd eindelijk een stukje grond geschonken, waarop niemand aanspraak maakte en dat tusschen het klooster en de Voer gelegen was1. Als geldmiddelen schonk Aartshertog Albrecht, op 12 Mei 1612, het batig saldo van de beleenbanken van West-Vlaanderen2. Ook op 17 September 1613 vroegen de Paters aan de universiteit om een toelage3, voor zeker met goed gevolg. Nu zou alles ten gronde toe afgebroken worden. In September 1613 legde Bajus den eersten steen van het nieuwe gebouw. Het klooster kwam recht tegenover de Minderbroedersstraat. Eerst op 4 Oktober 1618 werd de kerk ingewijd door Mgr. Zoes, met delegatie van Aartsbisschop Hovius. Doch reeds sedert 1615 was er het noviciaat gevestigd1. 1. Afschriften ABA., § Kloosters, doos 41; ARA., Cons. pr. autr., 833. Zie NF., Dl. III, 1920, blz. 11, n. 5 en Dl. V, 1922, blz. 37, n. 3. 2. ACB., I, 8732. 3. ARA., Fonds de l'Univ. de Louv., reg. Acta Univ. Lov. 1608-16, n° 63, f. 124r. 4. Wij reprodueeeren de afbeelding van de gebouwen volgens E. Van E v e n , Louvain monumental (Brux. 1860), p. 259 ; ID., Louvain dans le passé et dans le présent (Louvain 1895), p. 495. Zie meer gegevens NF., Dl. III, 1920, blz. 11-17. — Het klooster te Leuven was aan de Ont vangenis van O. L. V. toegewijd. Van het oud archief is er weinig over gebleven. Wellicht was het tamelijk rijk. We bezitten nog een brief uit 1776
ÏÖO IV. ZES STICHTINGEN IN TW EE JA AR (1 59 1 -9 2)
Douai. — Na Leuven, volgden in 1591-92 nog vijf andere stichtingen. Ze kwamen zoo druk op elkaar, dat men moeilijk een chronologische volgorde onder scheiden kan; terzelfder tijd, kwam er overal roering en beweging. Zoover geschreven teksten bekend zijn, heeft Douai in ieder geval den voorrang. Reeds op 12 Januari 1589 besliste het Kapittel van S.-Amé dat het de Kapucijnen naar de stad zou uitnoodigen. Men zou hun een oude stichting schenken, « la maison des Bons-Enfants », met woonhuis, kapel en tuin. Daar de gebouwen leeg stonden, konden ze zonder uitstel betrokken worden. Toen deken Seulin dat goede nieuws aan P. Hippolytus aankondigde1, hield deze er aan, eerst de ontworpen stichtingen te Gent en te Leuven door te voeren. Niettemin zou het spoedig blijken, hoe voordeelig de vestiging te Douai voor de Kapucijnen was, daar de hoogescliool onverwijld talrijke en flinke novicen zou leveren. Mocht de stichting te Leuven al moeilijk door te voeren zijn, te Douai vlotten de zaken des te voor spoediger. Op 14 Mei 1591 kon P. Hippolytus uit Brussel be(ACB., I, C100), waarbij Ambrosius van Namen verlof vraagt, om er opzoekingen te komen doen. Het weinige dat ons nog rest, berust ACB., I, 8730-8747; het meest interessant zijn wel een viertal oude profossieregUters. Te Leuven zelf is er weinig bewaard. Het Museum VanderkelenMortens bezit oen bas-relief in wit marmer, dat in den kloostertuin is uitgedolven. De stukken in het Stadsarchief zijn weinig talrijk en van weinig belang. Ook in het AIJA. vindt men slechts een paar stukken, uit 1787 en jaar V. Het handschrift'jo Dies, mensis et annus investiticmis ( D ’H o o p , t. IV, p. 270, n° 14917) is heel ten onrechte in het dossier van Leuven te recht gekomen ; zooals de titel zegt, heeft het betrekking op de Kustodie, niet op de Provincie van Vlaanderen ; deze had nu ge woonlijk haar noviciaat te Belle (Bailleul), in Frankrijk. — Er bestaan veel kortere historische aanteelceningen nopens het klooster ; zie vooral onze studie De Kapucijnen te Leuven, in NF., Dl. III, 1920, blz. 5.-17, 243-50 ; D l. V, 1922, blz. 37-43, 89-103. 1. MSASAD., 8. II, t. X II, 1872-74, p. 370. — Een bladzijde hooger, zegt dezelfde schrijver, Dancoisne, dat de Kapucijnen reeds in 1580 te Douai de pestlijders verzorgd liadden ; dat is onmogelijk, daar er in dat jaar nog van geen Kapucijnen in do Nederlanden sprake was.
STICHTING TE DOUAI
101
richten, dat hij uit Frankrijk nieuwe medebroeders bijgekregen had en nu in staat was, om het aangeboden huis te betrekken. Niettemin vernam hij gaarne te voren, of stad en bevolking met die stichting akkoord gingen. Op 23 Mei kwam dat schrijven in S.-Amé aan. Reeds den volgenden dag, besloot het stadsbestuur daarop te antwoorden, dat de komst van de Paters heel aangenaam was en dat men ze gaarne in de stad wilde aanvaarden1. Den 3 Juli 1591 gaf Mgr. Moulart, Bisschop te Arras, eveneens zijn goedkeuring, op voor waarde natuurlijk, dat de Paters voor predikatie, biechthooren en toedienen van de Sakramenten de noodige toestem ming zouden aanvragen. In Augustus 15912 kwamen de eerste kloosterlingen zich in het huis van de « BonsEnfants » vestigen; het eigendom werd heelemaal te hunnen dienste gesteld, al kon het ook geen definitieve woonplaats bieden. Men beweert dat de Hertog van Parma de stichting te Douai met een rijke aalmoes begiftigde3. Toch bleef er nog veel te kort om klooster en kerk te bouwen, gelijk de Paters op 2 April 1592 aan het stadsbestuur meldden ; daarop kregen ze een toelage van 1000 gulden4. Om de bouwwerken te beginnen, beschikten ze echter nog niet over een terrein, groot genoeg voor kerk, klooster en tuin. Op 9 Juli 1592 kon het stadsbestuur, samen met P. Lenoir, syndicus van de Paters5, een uitgestrekt nabijgelegen erf koopen6. Reeds op 2 7 of 1. MSASAD., Loc. Cit., pp. 370-71 ; [ D e h a i s n e s ] , Serie BB. § Registres aux consavlx, p. 24. 2. A. J. G . L e G l a y , Cameracum Christianum (L ille -P a r is [1S49]), p. 351. 3. MSASAD., Loc. Cit., p. 373, volgens de HSS. van P. Ignace d’Arras. 4. Ibid., p. 372 ; s. III, t. IX, 1903-04, p. 303. 5. In het Latijn heet Philippus van Kamerijk hem Petrus Nigor. 0. MSASAD., s. II, t. X II, 1872-74, p. 372 ; s. II, t. IX , 1903-04, p. 304. — Later ontstond er betwisting over den verkoop van het terrein, zooals Ibid., s. II, t. XII, p. 372, n. 1, uiteengezet wordt (Douai, Areh. communales, G G ., layette 164).— In 1595 liet het Provinciaal Kapittel onderzoeken, of de tuin niet te uitgestrekt was, zooals door sommigen beweerd werd (ACB., III, 1006, p. 21 ; 5006, B, p. 5, § 1). 7. MSASAD., s. II, t. X II, p. 373.
102 IV. ZES STICHTINGEN IN TW EE JAAR (1 5 9 1 -9 2 )
3 September1, werd door Mgr. Moulart de eerste steen van bet nieuw gebouw gelegd. En het volgende jaar, toonde de stad haar goedgunstigheid met, op 31 Maart, een nieuw bedrag van 1000 gulden te schenken2. Van een anderen kant, hadden de Kapucijnen te Brussel ook toelagen gevraagd ; van daaruit werd nu aan Rijsel, Douai en Orchies opgelegd, hun een eerste hulpgeld van 3000 gulden te betalen; doch daar twee van die besturen het noodige geld niet bezaten, besloot de magistraat te Douai, op 7 April 1593, die sommen voor te schieten; en op 8 April werd die schikking door de Staten goedgekeurd3. Aldus konden de werken onafgebroken voortgezet worden. Ondertusschen bleven de kloosterlingen in de « BonsEnfants », totdat hun definitief verblijf in 1595 zou gereed zijn. Op 22 September van dat jaar4 kwam Mgr. Moulart plechtig de kerk inwijden. In meer dan één opzicht is de stichting te Douai merkwaardig.
Vooreerst hebben we er al aan herinnerd, dat de stad de zetel was van een universiteit. Daarenboven was het de eerste maal dat door buitenstaanders zelf een klooster werd aangeboden. Met Leuven had de vestiging dit gemeens, dat ze niet van hoogerhand moest aan bevolen of opgedrongen worden, zooals elders gebeurd was. Het feit is des te merkwaardiger, omdat de pastoors te Douai spoedig daarop met Jezuïeten en Bedelorden in een onverkwikkelijk konflikt geraakten, konflikt 1. Volgens Philippus van Kamerijk. Zie Bijlagen, blz. 393. 2. [ D e h a i s n e s ] , p. 25. 3. MSASAD., s. II, t. X II, p. 372. 4. Ibid., p. 373, wordt bevestigd dat het denzelfden dag was van het volgende jaar. Wat daar ook aangaande de S.-Niklaaskapel uiteengezet wordt, heeft betrekking op de bidplaats van de « Bons-Enfants », die inderdaad aan dien Heilige toegewijd was. Als er daarenboven nog een andere kapel gebouwd werd (ter eere van S. Rochus), zooals in n. 6 gezegd wordt, is dat later gebeurd. Die bewering steunt op een opschrift, dat ten onrechte van omstreeks 1600 gedagteekend wordt, ook bij T h . L e u r i d a n , Épigraphie ou recueil des inscriptions du département du Nord, %. V (Seolin-Lille 1914), p. 140.
STICHTING TE DOUAI EN TE BRUGGE
103
waarin Paus Clemens VIII persoonlijk moest tusschenkomen1. Met de Kapucijnen blijkt men zoo’n betwis tingen niet gevreesd te hebben. Ten derde, is Douai de eerste Waalsche stichting en voorgoed wordt aldus het Franschsprekend gedeelte van de Provincie ingeschakeld. De tijd zal spoedig komen, dat de Orde daar meer bijval en veel meer roepingen zal vind,en dan in Vlaanderen. Het is treffend, dat men niet vroeger in dat taalgebied binnengedrongen is. Men beschikte toch over veel Franschtalige Paters, meestal uit Parijs gestuurd, terwijl zij die Nederlandsch spraken, op de vingers konden geteld worden. Als dus op het eerste verzoek uit Douai niet dadelijk werd ingegaan, moet men wel toegeven, dat de Paters zich niet door kwesties van taal en ras lieten beïnvloeden, maar dat men systematisch eerst de grootste steden van het land wilde veroveren (en daar sprak men feitelijk Nederlandsch), vooral die welke het meest van het Protestantisme hadden geleden. Brugge. — Na Douai, kwam Brugge aan de beurt. Daar waren de Paters reeds in Juli 15922; en op den 1. ACB., I, 3926-3928, 4251 ; M. T i l l i a r , Chroniques de Douai, t. II (Douai 1875), pp. 195-202 ; EF., t. XLVIII, 1936, pp. 558-59. — Het klooster lag tusschen de Rue d’Arras (spoedig Rue des Capucins geheeten) en de Ruo d’Esquerchin. Van den beginne af, schijnt het nogal groot gebouwd te zijn, daar het als noviciaat moest dienen. -Omstreeks 160002 werd de tuin met een muur omsloten ; in 1610-11 werd er verder ook aan het klooster gewerkt en in 1613-15 zien we de kerk met leien dekken (MSASAD., s. II, t. X II, pp. 373-74 ; [ D e h a i s n e s ] , pp. 132-33). De bidplaats was aan S. Franciscus toegewijd, naar het schijnt, en de zijkapel aan S. Hieronymus. Van het archief is heel weinig overgebleven ; men vindt enkele stukken in het Stadsarchief en vooral in de Stads bibliotheek (o. a. kleedings- en professieregisters). D e geschiedenis van het klooster werd door Abbé D a n c o i s n e uitgegeven in zijn Mémoire sur les établissements religieux... a Douai (MSASAD., s. II, t. X II, 1872-74, pp. 368-83. 2. In een verslag, door Bisschop Torrentius naar Rome gestuurd (AHEB., t. XV, 1878, p. 385), wordt bevestigd dat de Kapucijnen nu ook te Leuven en te Brugge huizen verkrijgen. Dat rapport kan niet na 29 April 1591 opgesteld zijn ; en toch is het zeker, dat de stichting te Brugge meer dan een jaar jonger is. Doch daar de Kerkvoogd zegt, dat de Orde in die steden nu geïntroduceerd wordt (introducitur), moet men waar schijnlijk verstaan, dat er reeds onderhandelingen aan den gang zijn en dat de zaak een gunstig verloop schijnt te nemen.
104 IV. ZES STICHTINGEN IN TW EE JA A R (1 5 9 1 -9 2 )
14n van die maand, werden ze door stad, bisdom en bevolking aanvaard. De eerste kloosterlingen, die hierheen werden gezonden, waren Antonius van Gent en Joannes Evangelista van Mechelen. Ze kwamen samen met den leekebroeder Angelus van Brugge, onlangs uit Frankrijk verhuisd, waar hij professie gedaan had. De karavaan had ook gezorgd, om een aanbevelingsbrief van Farnese mede te brengen1 en aldus kostte de aanvaarding geen moeite. Doch, daar er nog geen woonplaats beschikbaar was, namen ze hun intrek bij Adriaan van der Haghe, pastoor op S.-Gillis. Waarschijnlijk was het door diens tusschenkomst, dat ze spoedig dicht bij die parochiekerk een voorloopig verblijf vonden, in een huis van Amandus Willaert, waarvoor de stad de pacht betaalde 2. Men kan misschien vermoeden, dat een verblijf hun aldaar beloofd was door den Bruggeling Willem van Pamele, voorzitter van den Geheimen Raad te Brussel, die reeds vroeger de Paters ontmoet had. Doch de man stierf reeds op 21 Januari 1591. Hij was heel rijk en liet geen kinderen na. Alzoo kwam het, dat het klooster te Brugge door zijn weduwe, Anna Winnox, bekostigd werd. Daartoe schonk deze een bedrag van 5060 gulden3. Doch eerst op 4 Oktober 1593 kon in de S.-Clarastraat, niet ver van de abdij van dien naam, en rechtover de plaats waar eens « Hemelsdale » zou oprijzen, het erf gekocht worden, waar in 1569-78 Engelsche Kartuizers gevestigd waren. Het eigendom, vroeger « het Hof van Roye » en nu laatst « de Cisteerne » geheeten, behoorde aan een zekeren Osten Herremare en zijn vrouw Martina Bardoul; nu kocht het Karei Breydele, stadspensionaris, door de stichtster tot haar zaakgelastigde aangesteld. De kapel van de Kartuizers 1. ACB., I, 7498, p. 7. J. W e a l e , Bruges et ses environs, 4« éd. (Bruges 1884), p. 192. — Lees over pastoor van der Haghe E. I I e m b r y , De bekende pastors van 8t.-0illis te Brugge (Brugge 1890-96), blz. 29-56. 3. ACB., I, 7293. 2.
STICHTING TB BRUGGE
105
hadden de beeldstormers voorzeker afgebroken ; volgens de koopakte1, stond er enkel een hnis, met afhankelijk heden, en een « eestere » of boomgaard. Hier wederom, gelijk destijds te Antwerpen, kozen de Paters een verblijf buiten het stadsgewoel, in een weinig bewoonde wijk 2. Spoedig kon met de verbouwing een aanvang gemaakt geworden. In 1594 werd de stichting van hoogerhand goedgekeurd en geamortiseerd3 en het zelfde jaar werden de gebouwen betrokken. Er was plaats voor 18 of 20 kloosterlingen4. Eerst op 15 September 1596 kwam Bisschop Lambrechts de kerk inwijden. Tot de populariteit van de Paters, droeg, enkele jaren later, de predikatie van Clemens van Kassei niet weinig bij 5. Ook werden anekdoten over de klooster lingen verteld, die de sympathie van het volk moesten winnen. Toen P. Gregorius van Brugge b. v. in zijn geboortestad woonde, ontmoette hij eens een armen sukkelaar, die half naakt op straat liep. Vol mede lijden, vroeg de Pater aan zijn Overste, die hem ver gezelde, verlof om den ongelukkige zijn schoonen nieuwen mantel te schenken. Blijgezind trok de bedelaar met dien schat naar een kleermaker, om er een of ander kleedingstuk uit te laten maken. Doch de stielman vertrouwde de zaak niet en vermoedde dat deze mantel uit diefstal afkomstig was... Toen hij echter de waarheid vernam, liet hij het gewaad naar het klooster terug 1. ACB., I, 7292. — Voor dat verblijf van de Kartuizers, zio R e m b r y , Op. Cit., blz. 51-53. 2. G r e g o r i u s v a n Brugghe, Tweeden Alexius (Brugghe 1704), blz. 205-06. 3. ACB., I, 7292, T, origineel op perkament, met groot afhangend zegel. 4. ACB., III, 9506, p. 36. 5. F a u s t in u s , pp. 164-65. Als predikant werd Clemens te Brugge goedgekeurd ad revoc., op 23 Sept. 1598 (BAB., Acta, reg. V). In 1600 getuigt Bisschop Lambrcchts dat de Brugsche Kapucijnen « magno cum fruotu populique aedificatione verbum Dei praedicant » (AHEB., t. III, 1866, p. 272).
1 0 6 IV . ZES STICHTINGEN IN TW EE JA A R (1 59 1 -9 2)
brengen en voorzag den arme van kleedij, uit eigen voorraad1. Arras. — De stichting te Arras (1591) is heelemaal het werk van den ijverigen Jean Sarrazin, Abt van de machtige S.-Vaast-Abdij. Hij wilde dat de Kapu cijnen zich in de stad vestigden, omdat er aan ijverige predikanten dringend behoefte was. Zijn plan voerde hij uit, zonder op geld te zien, op een wijze, de rijke abdij volkomen waardig. Reeds vroeger had Sarrazin zijn ijver voor tucht en hervorming getoond; een groote rol had hij gespeeld in de verzoening der Waalsche provincies met Spanje, wat feitelijk hetzelfde was als die gewesten voor het Katholicisme terugwinnen. Nauwkeurig zijn we hier over alles ingelicht2. Reeds op 21 September 1591 hechtte Bisschop Moulart zijn goedkeuring aan het plan om te Arras een klooster op te richten. De goeverneur was even gunstig gestemd en in Oktober gaf de stad haar toestemming « affin de recepvoir a résidence en icelle ville ung couvent de l’ordre des Capuchins, pour la bonne vye exemplaire qu’ilz maisnent, avecq la prédication ». Met twee Paters, Franciscus van Derby (Franchois Anglois) en Paulus van Brussel werden de onderhan delingen gevoerd3. Dezelfde maand, begon de Abt reeds de noodige huizen te koopen, in de « Hag(u)erue » ; ja, op 14 Oktober 1591 maakte hij .met de metselaars een akkoord, om het erf met een muur te omsluiten. 1. ACB., III, 9506, p. 64. P. Gregorius stierf in 1604 en het feit wordt verhaald door Br. Chrysanthus van Brugge, overleden in 1612 ; beiden moeten samen te Brugge gewoond hebben, zooals bevestigd wordt; doch stellig is het een verwarring, als de bron het feit uit 1626 dagteekent. — Het Brugsche klooster had eerst S. Michael en, na den herbouw in 1617, S. Franciscus tot patroon. Archiefstukken over het klooster berusten vooral ACB., I, 7281-7498 ; wat men elders vindt, is van weinig belang. De vierde aflevering van het Annuarium is hoofdzakelijk aan dit klooster gewijd. 2. G. Tison-M. Dépbez, Inventaire sommaire des Archives départ. Pas-de-Calais. Archives ecel. Série H, t. III (Arras 1911), pp. 406-07. 3. Arras, Archives municip., n° BB. 15. Mémorial 1576-1697, f. 317v.-
STICHTING TE BRUGGE EN TE ARRAS
107
Niettemin had hij absoluut nog geen plaats genoeg, om zijn plannen ten uitvoer te brengen; dat zou ge leidelijk komen. Tegenstand ontmoette hij ook; en zijn plannen moest hij nu en dan wijzigen. In 1592 werd hij zelfs in een proces gewikkeld, wegens een huis dat schade ondergaan had, door het afbreken van het aangrenzend eigendom, dat nu bij het kloostererf ingelijfd was. In alles toonde de stad zich heel inschikkelijk1. Het schijnt dat er niet minder dan veertig huizen moesten verdwijnen, om Sarrazin’s grootsche plannen te verwezenlijken. Aldus zou een heel geriefelijk klooster ontstaan, in een van de schoonste stadswijken. De terreinen, die spoedig nog merkelijk uitgebreid werden, vormden terrassen, die tot op de hoogte van de vestingen geleidelijk omhoogklommen2. Den juisten dag, waarop de eerste steen van de ge bouwen gelegd werd, vonden we niet opgeteekend. Doch het is bekend dat, te dier gelegenheid, een akkoord tusschen Paters, Abdij en Kapittel gesloten werd, om alle verworven geestelijke en tijdelijke rechten te waarborgen, in zake klokken en gelui, begrafenissen, toedienen van Sakramenten en andere dingen van dien aard; alles werd in der minne geschikt en bracht geen moeilijkheden mee. Waarschijnlijk ”waren de bouwwerken reeds aan den gang vóór de Bestuursvergadering, door de Kapu cijnen in September 1592 te Brussel gehouden. Daar werden in alle geval de plannen van het klooster te berde gebracht, met het gevolg dat de Oversten, op 18 September, een eerbiedigen brief naar Abt Sarrazin stuurden, om hem te laten opmerken, dat het gebouw niet eenvoudig genoeg bleek, volgens het ideaal van armoede en strengheid der Orde. Aldus vroeg men, de
1. Ibid., ff. 320r., 321r. 2. A. D e r a m e c o u k t , Le clergé du diocèse d’Arras, Boubgne et SaintOmer, 1.1 (Parie-Arras 1884), p. 189.
108 IV . ZES STICHTINGEN IN TW EE JA A R (1 59 1 -9 2)
vensters kleiner te maken dan op het plan voorzien was, de uitspringende steenen op de wanden weg te laten, de bibliotheek kleiner te bouwen, in het koor een ontworpen sluitsteen door eenvoudig houtwerk te vervangen enz. In ons land is dat nu de eerste maal, dat de Oversten bij de weldoeners bezwaar moeten maken, wegens te groote mildheid ; doch meer dergelijke gevallen zullen in den loop van de jaren voorkomen. Of de Abt met die opmerkingen rekening gehouden heeft, is niet bekend. Wellicht stond hij op het stand punt, dat het klooster zijn eigendom was en bleef en dat hij het dus naar eigen goeddunken kon bouwen. Van den beginne af, hadden ook de Paters het best gevonden, dat hij zelf alle eigendomsrecht bleef be houden, daar zij immers niet bezitten konden. Ieder jaar moesten de kloosterlingen hem voor het gebruik van de gebouwen officieel gaan danken, hem de sleutels aanbieden, en nederig vragen, om daar ook het vol gende jaar te mogen wonen. Alhoewel we te Arras later geen klachten van dien aard meer vernemen, schijnen de gebouwen toch wel minder eenvoudig geweest te zijn, dan in de Orde gebruikelijk was. De rekeningen en betalingen ver melden b. v. twee engelen boven het kerkportaal, ver schillende gebeeldhouwde hoek- en kraagsteenen, met het beeld van « saint Franchois en forme de Capuchin » en het wapenschild van den A b t ; twee glasramen met afbeelding van S. Vedastus, patroon van de abdij, en S. Jan Baptist, patroon van Sarrazin; verder ook schilderijen en schetsen van Gilles Wimbois, Jean Coninxloo, Henri Thyleu en Léon Labbé. Verschillende opschriften werden in steen gekapt of in koper gegra veerd1. Al die gegevens toonen hoe goed alles verzorgd 1. Eén dezer opschriften, in steen gekapt en met de wapens van Abt en Abdij versierd, werd in 1894 teruggevonden « &l’extrémité de la rue des Capucins, dans un terrain appartenant k M. Thouvenin et faisant partie de l’ancien jardin du couvent. » Zie een mcdedceling over die vondst,
STICHTING TE ARRAS
109
was. Ook bleven de Paters den Abt heel erkentelijk; en op 25 Maart 1593 zond P. Generaal hem een per soonlijken dankbrief. Het klooster was heel groot en spoedig woonden er regelmatig een veertigtal religieuzen. Op 1 Sep tember 1593 waren de gebouwen voltooid en werden ze officieel aan de Paters ten gebruike gegeven; dat geschiedde met veel plechtigheid en uiterlijk vertoon. Denzelfden dag werd de schenkingsakte in den Raad van Artesië geregistreerd. Bisschop Moulart kwam op 12 of 15 November 1595 voor de kerkwijding. De Abt schonk nog een woning in de Rue des Sarrazins (5 Januari 1597), om ze des noods als pesthuis te gebruiken1. Spoedig daarop, werd de vrome Prelaat Aartsbisschop te Kamerijk ; en, toen hij het volgende jaar reeds stierf, wilde hij dat zijn hart in de paterskerk zou bijgezet worden. Tot zijn dood toe, bleef hij aldus Franciscus’ kinderen genegen2. door M. Loriquet, in het Buil. de la Commiss. départ. des monuments hist. du Pas-de-Calais, t. I, 1894, pp. 369-70. Die steen berust thans in het plaatselijk museum. 1. G. Tison-M. D é p r e z , Op. Cit., pp. 406-08. — Einde 1593 verscheen te Arras een nieuwe uitg. van de Seconde partie de l’oraison mentale ou contemplative de F. M a t t h i a s B e l l i n t a n i d e S a l ó ; en uit de opdracht aan den Prelaat van S . -Voost vernemen we, dat het eerste deel reeds voordien verschenen was. Het zou ons niet verwonderen, zoo Paulus van Brussel den drukker tot die uitgave aangezet had. 2. Op verzoek der Paters, gaf Aartshertog Albrecht, op 6 Sept. 1602, aan het stadsbestuur bevel, om 3000 gulden te betalen, voor het omsluiten van den tuin met een behoorlijken muur (GAB., I, farde Conventus). — Het klooster lag in de Rue des Capucins en besloeg heel de oppervlakte tusschen die straat, de Rue des Quatre-Crosses en de vestingen. « Ainsi l’allée dite du Trocadéro, conduisant a la caserno Héronval et le grand talus situó au-del;i de cette allée, faisait partij de l’enclos, dont le mur d’enceinte se voit encore parfaitement [1877] au haut du rempart entre les deux rangées de tilleuls de lo première allée... Des batiments conventuels il reste la inaison occupée par M. Dorlencourt... et la maison en retour, appartenant k M. Catez » (C. L e G e n t i l , Le vieil Arras [Arras 1877], pp. 270-71). Het kloosterzegel wordt niet vernield bij A. G u e s n o n , Sigillographie de la ville d'Arras (Arras-Paris 1865). Van het archief bleef heel weinig bewaard ; gelukkig bezitten we de ontleding van de teksten, die in 1911 bestonden, in den hooger geciteerden Inventaire sommaire. Korte berichten over de geschiedenis van het klooster vindt men bij E. L e c e s n e , Hist. d'Arras, t. I I (Arras 1880), pp. 195-96, 281-82, 300 en bij A. D e r a m e c o u k t , Op. Cit., t. I, p. 189. Een grondplan van do gebouwen bestaat n og; zie Tison-Dépkez, Op. Cit., p. 407.
110 IV . ZES STICHTINGEN IN TW EE JA A R (1 59 1 -9 2)
Doornik. — Voor het huis te Doornik begonnen de onderhandelingen later dan te Arras. Dat er in die stad een klooster zou komen, was reeds zeker, van het oogenblik dat Bisschop Jean Vendeville, op aan beveling van Farnese, te Brussel de vestiging van de Orde in handen genomen had. De ijverige man had gezien, welke jonge kracht er in de nieuwe stichting huisde ; hij begreep hoeveel goeds het woord en de strenge levenswijze van die evangelische mannen in zijn bisschopsstad konden uitwerken. In 1589, in een interessant verslag, te Rome ingediend, vernoemt hij reeds herhaaldelijk de Kapucijnen. Wat hem vooral getroffen heeft, is hun strengheid van leven en de snelle uitbreiding van hun Orde1. Na zijn aanstelling en het regelen van de meest dringende zaken, vond hij spoedig een passend terrein, om er een klooster op te vestigen. Het bisdom bezat namelijk een schoon erf in de Rue du Sondart, dicht bij de Rue du Becquerelle en de moderne Rue R oyale; daar stond ook een groot gebouw, dat gemakkelijk tot klooster kon ingericht worden. Alles behoorde aan het bisdom, doch de Prelaat kon er niet over beschikken zonder toestemming van zijn Kapittel; dat laatste maakte echter niet het minste bezwaar. Vroeger was het eigendom aan het bisdom geschonken door Gilbert d’Oignies (f 1574); het was wel met een rente van 300 pond Parisis belast, maar de Bisschop zou zelf die lasten dragen. Het terrein lag binnen de vestingen, onder de parochie S.-Brice en het aartsbisdom Kamerijk. De stad Doornik bood te dien tijde die eigenaardigheid, dat één der twee ongelijke helften, waarin de Schelde ze verdeelde, tot een ander bisdom behoorde ; in dat gedeelte lagen 1. « Congregationem Capucinorum, quae adeo rigida et severa est, intra non multos annos adeo crevisse... » en verder : « Cum Capuccini hodie habeant multos religiosos, et ex illis multos piissimos et magni zeli, summosque oontemptores rerum istarum fluxarum... » (M. R e u s e n s , Op. Cit., pp. 43, 155).
STICHTING TE DOORNIK
111
drie parochies en verschillende kloosters. Praktisch was dat onderscheid in sommige opzichten niet gemak kelijk, maar voor exempte religieuzen bood het weinig nadeel. Het schijnt dat de Bisschop zelf de Kapucijnen gevraagd h ad; voorzeker begeerden ze die stichting van weerskanten. In Juni 1592 werden er dan ook door P. Hippolytus twee kloosterlingen heen gestuurd ; namen worden niet genoemd, doch het zou ons niet verwonderen, als we hier met Joannes van Landen en Jacobus van S.-Omaars te doen hadden1. Op 23 Juni werd de Orde door stadsbestuur, bisdom, dekens en Kapittel zonder moeite aanvaard. Als doel van de stichting vermeldt men prediken, goed voorbeeld geven en Protestanten bekeeren*. Zonder uitstel werden de kloosterlingen in het erf binnengeleid, dat hun op 30 Juli officieel zou geschonken worden3. De inrichting van het klooster liep vlot van stapel, omdat men over het bestaande huis beschikken kon; dat voorloopig gebouw zou eerst in 1615 door een definitief klooster vervangen worden. De ij verige Bisschop stierf reeds op 15 Oktober 1592 en op zijn sterfbed werd hij, den laatsten dag van zijn leven, nog door den Overste, Jacobus van S.-Omaars, bezocht *. Dezelfde Pater werd er spoedig met het inrichten van een no
1. Nergens wordt de verblijfplaats van Joannes vóór de Bestuurs vergadering van 1592 aangeduid ; doch het zou wel vreemd zijn, als hij, bij het groot tekort aan priesters, geen overheidsambt zou vervuld hebben. Alleszins was hij te Leuven reeds vervangen en we weten niet, ■ w i& T hij wel Overste zou kunnen geweest zijn, tenzij te Doornik. Jacobus van S.-Omaars was ook uit Leuven vertrokken, want begin 1592 ontmoeten wij hem te Brussel (ACB., I, 8747, pp. 6, 9) ; en daar hij stellig na de vergadering van hetzelfde jaar te Doornik Overste was, kan hij er wel van den beginne af gekomen zijn. Is onze onderstelling juist, dan werd Doornik door dezelfde Paters gesticht, die het vorige jaar het huis te Leuven begonnen hadden. 2. GA., Arm. A, IV, 25 (Origo... conventua Tomacenais). 3. Lettre de ceaaion van dien datum, vroeger in het Stadsarchief te Doornik, Premier reg. d tailles, f. 82v. ; zie nog ff. 109-10. Ook Filips II gaf milde aalmoezen voor den bouw (Fkédégand, p. 26). 4. P. Possoz, Mgr. Jean Vendeville (Lille 1862), p. 151.
112 IV. ZES STICHTINGEN IN TW EE JA A R (1 5 9 1 -9 2 )
viciaat belast en Archangelus Forbes (junior) was èén van de nieuwelingen, die er het ordeskleed ont vingen1. Na Vendeville’s afsterven vond men milde weldoeners in S.-Martensabdij2. Op 10 Juli 1594 was ook de nieuwe kapel voltooid3 en kon ze ter eere van O. L. V. en S. Franciscus ingewijd worden. De Berlaymont, aarts bisschop te Kamerijk en voorloopig Administrator te Doornik, lcvvam de plechtigheid verrichten4. Het vol gende jaar, werd in de nieuwe bidplaats, onder ongehoordcn toeloop, het veertig-urengebed gehouden5.
Vroeger, in 1585, stond Doornik bekend als een stad waarin nog veel Protestanten schuilden en waar ijverige predikanten veel goeds konden verrichten6. Van den beginne af, was prediking en apostolaat onder de Hervormden ook het voornaamste werk van de Kapu cijnen. Spoedig begrepen andersdenkenden, wat ze aan de nieuwgekomen Paters hadden ; het volk wisten ze tegen hen op te zetten, zoodat de bedelbroeder, de eerste maanden van zijn verblijf, op zijn tochten veel meer spot en beleediging, ja zelfs slagen en mishan delingen, in ontvangst moest nemen, dan giften voor zijn medebroeders. Doch na een tiental maanden veranderde de toestand zienderoogen ; de aalmoezen werden na anderhalf jaar zelfs ,zóó overvloedig, dat
1. FL., Dl. X X V , 1942, blz. 101. 2. ACB., I, 21.402, p. 25. 3. Men bc-weert dat de gebouwen 12.000 gulden gekost hadden en dat de stad tot nieuwe belastingen moest overgaan om dat bedrag te kunnen betalen (A. B o z i è r e , Toumai ancien et moderne [Toumai 1864], p . 437). 4. BL., HS. 39, ff. 265v.-66r. ; [Ph. B r a s s e u r ] Origines omnium Hannoniae coenobiorum (Montibus 1650), pp. 336-37). — In 1595 weid te Doornik een stuk grond aangeboden, om den tuin te vergrooten ; het Kapittel gelastte een onderzoek over de noodzakelijkheid van die uitbreiding (ACB., III, 1006, p. 21 ; 5006, B, p. 5, § 2). Op dezelfde aan gelegenheid zinspeelt wellicht ACB., I, 21.402, p. 5, waar het in 1597 spreekt over « un jardin, qui fut a Jean et Marguerite Thuerliers », nu verkocht aan « Mare Dusart, procureur fiscal de Tournay et Jean Cambier, receveur du chapitre ». 5. BADB., reg. 248, § 23 April 1595. 6. AHEB., t. IX , 1872, p. 336.
STICHTING TE DOORNIK EN TE RIJSEL
113
wel 40 broeders er gevoeglijk konden leven. Na dien blijden omkeer was het, dat het klooster tot noviciaat ingericht werd. Aartsbisschop de Berlaymont getuigde zelf, dat honderden Protestanten in de laatste maanden met de Kerk verzoend waren, hoofdzakelijk door het voorbeeld en de strenge levenswijze der Kapucijnen1. Ook op den kansel predikte de Gardiaan, Jacobus van S.-Omaars, onverpoosd tegen de ketterij. In 1594 ging hij hierin echter de perken te buiten, althans volgens Aartsbisschop de Berlaymont. In S. Quintinus predikte hij namelijk, dat er in een bosch, niet ver van de stad, Protestantsche preeken gehouden werden. Op 25 April liet het bisdom hem aanzeggen, dat hij zich moest wachten, nog ooit zoo’n onbewezen dingen aan de geloovigen voor te houden; indien hij hieraan geen gehoor gaf, zou hij in de prediking heelemaal geschorst worden2. Te Doornik hadden de eerste bouwmeesters maar half werk geleverd. Alles was er veel te klein, vooral kerk en refter3. In 1615 werd gansch het klooster afge broken en heelemaal herbouwd, dank zij de mildheid van magistraat en partikulieren. Op 13 Mei 1618 werd de nieuwe kerk door Mgr. van der Burch, Aartsbisschop te Kamerijk, plechtig ingewijd4. Rijsel. — Het stichten van een huis in de belang 1. GA., Arm. A, IV, 25 ; AOMC., t. LVIII, 1942, pp. 97-98. 2. BADB., reg. 248. — Volgens B o v e r i u s , t. II, p. 475, § 8-9, en AOMC., Loc. Cit., spookte het te Doornik ! — Het klooster was toegewijd aan O. L. V. en S. Franciscus. Alle gebouwen zijn thans verdwenen en ook aan historische dokumenten zijn we heel arm. In 1940 heeft oorlogsgeweld het dossier in het Stadsarchief en in SAM. vernietigd ; gelukkig hebben we beide depots vroeger kunnen raadplegen. Een drietal stukken berusten in ACB., I, 21.402-21.404. Een historische schets staat bij A. B o z i è r e , Toumai ancien et moderne (Toumai 1864), pp. 436-37 en in de Collat. Tom., t. IV, pars II, 1867, pp. 181-82. 3. ACB., III, 7005, p. 209. 4. ACB., I, 21.402, pp. 5-6 ; BL., HS. 39, f. 266r ; GA., A, IV, 25. De Abt van S.-Martin was bij de plechtigheid tegenwoordig en het stads bestuur zond een zekere hoeveelheid wijn (Aanteekening op een exempl. van A. B o z i è r e , Toumai ancien et moderne [Tournai 1864], pp. 436-37, vroeger in het Stadsarchief aldaar). D l KAPUCIJNEN — 8
114 IV. ZES STICHTINGEN IN TW EE JA A R (1 5 9 1 -9 2 )
rijke nijverlieidsstad Rijsel werd eerst te Brussel, op de Bestuursvergadering van September 1592, officieel goedgekeurd. Tot Overste werd een geboren Engelschman aangesteld, Franciscus van Derby, die in Frankrijk geprofest was. In de laatste maanden van dat jaar 1592, trok deze, met één of meer gezellen, naar zijn nieuwe bestemming en nam er voorloopig zijn intrek bij den Proost van S.-Pieterskerk, Maximilien Manare1. Onver wijld begon de Pater onder grooten toeloop van volk te prediken, zoodat liet stadsbestuur gaarne machtiging verleende, om te Rijsel een huis van de Orde te vestigen.. Twee jaar lang woonden de religieuzen in hun voor loopig verblijf; doch ze verrichtten er alle godsdienstige oefeningen, zooals in een gewoon klooster. Spoedig namen ze er zelfs novicen aan en P. Franciscus gelastte zich met hun opleiding.
Onverwijld zou het stadsbestuur voor een definitieve huisvesting zorgen. In Januari 1593 kreeg het van hoogerhand de toelating, om den passenden bouwgrond aan te koopen voor een klooster, « destiné a quinze Capucins, qui, en 1592, sont venus prêcher a Lille et ont édifxé les habitants par leur vie exemplaire, leurs prédications et autres pieux exercices. » Niet verre van de Deule, langs de straat die spoedig den naam van « Rue des Capucins » zou krijgen, werd een gunstig terrein gevonden, onder de parochie S.Maurice2. Op 19 Maart 1593 werden daar verschillende perceelen gronds aangekocht3, zoodat reeds op den 1. E. H a u t c c e ü r , Hist. de... S.-Pierre de Lille, t. II (Lille-Paris 1897),. p. 277 ; t. III (1899), p. 12. — In hetzelfde huis woonde deken Judocus van den Bergho, wiens naam bij Philippus van Kamerijk, in plaats van dien van Manare, aangehaald wordt. 2. M. A. D e s p l a n q u e , Inventaire-sommaire des Archivea départ. antér. a 1790. Nord. Archives civiles. Série B, t. II (Lille 1872), p. 286 ; GAR., Affaires générales, V, cart. 851, n° 1 ; sect. Titres, pièce 176/3800 (afschrift in 15.886). 3. GAR., Titres, pièces 176/3801-176/3803 ; andere stukken hebben betrekking op het ruilen van een perceel gronds (176/3804) en bevatten « lettres de purge »(19 Sept. 1593) betreffende één dier perceelen (176/3805). Zie ook nog 125/2513 (5 Maart 1599).
STICHTING TE RIJSEL
115
22 van dezelfde maand Pieter Simons, Bisschop te leper, met veel plechtigheid den eersten steen van de gebouwen mocht leggen. Nog meer steenen werden, volgens gewoonte van dien tijd, geplaatst door Frangois d’Arbecq, Prior, en Pierre Carpentier, Abt van het klooster te Loos, alsmede door Jean Yiron, namens den Koning van Spanje, en door leden van de verschil lende besturen, die te Rijsel gevestigd waren1. De bouwwerken werden door den magistraat, den goeverneur Don Juan de Robles en verschillende andere weldoeners bekostigd2. In 1593 ontstond een geschil tusschen het bisdom Doornik en de Rijselsche kloosters en was er zelfs sprake van, dat de Regulieren alle macht tot preeken en biechthooren zouden verbeuren. Het stadsbestuur ging persoonlijk met den Kerkvoogd onderhandelen3. Gelukkig waren de Kapucijnen daar niet bij betrokken. Op 2 Mei 1593 delegeerde het bisdom deken van den Berghe, om na te gaan of de voorloopige kapel van de Paters (in zijn eigen huis!) heelemaal in orde was4, in afwachting dat de nieuwe kerk, op 20 November 1594, zou kunnen gewijd worden. Het klooster zelf werd door de religieuzen op 4 April 1595 plechtig betrokken5 1. In 1929, bij grondwerken in de bureau’s van den Réveil du. Nord, werden verschillende zulke steenen weer blootgelegd ; ze droegen elk het wapenschild van den persoon of de instelling, die aldus op de plechtigheid vertegenwoordigd was. Thans berusten die stukken in het Musée des Beaux-Arts te Rijsel. Zie de aanteekening van Em. Théodore in de Revue d'hist. francisc., t. VI, 1929, pp. 364-66, overgenomen uit den Réveil du Nord van 3 en 4 Juli 1929. 2. Op 7 Jan. 1594 regelde Koning Eilips /I de uitgave van 8000 pond, ten bate van de Kapucijnen door de stad gedaan (GAR., Titres, pièce 176/ 3806). Het kloostererf werd eveneens door den Koning geamortiseerd ( D e s p l a n q u e , Op. Cit., t. III, rédigé par D e h a i s n e s [Lille 1877],p. 152). — D e strenge Joannes Baptista van Kortrijk (t 1594) vond het nieuw klooster te groot en niet eenvoudig genoeg, iets waarin Philippus van Kamerijk hem ongelijk gaf (ACB., III, 9506, p. 62). 3. GAR., Affaires génèr., V, cart. 840, n° 2. 4. BADB., reg. 248. 5. Chan. L e t j r id a n , Épigraphie du Nord, t. II (Seclin-Lille 1904), p. 457. — Het klooster was aan S. Bonaventura toegewijd. De gebouwen stonden op het uiteinde van een gang, die het met de Rue du Molinel verbond. Uit de voorgaande aanteekeningen blijkt, dat de archiefdepots
116 IV. ZES STICHTINGEN IN TWEE JAAR (1591-92)
en op 18 Augustus van hetzelfde jaar werd er het eerste Kapittel van de Nederlandsche Provincie gehouden. Het Generaal Kapittel stond in 1613 toe, dat men te Rijsel de kerk mocht afbreken1 ; doch ook het klooster zou zoodanig vernieuwd worden, dat het grooter werd dan alle andere Waalsche stichtingen. Vooraf diende de beschikbare grond uitgebreid. Op 2 Augustus 1614 verkreeg de magistraat open brieven, waarbij de Aartshertog toelating verleende, om voor de Kapucijnen een stuk tuin aan te koopen, met een beekje er doorheen; water was er immers noodig voor het inrichten van een ontworpen lakenweverij. De Regeering was blij, dat zij dien dienst kon bewijzen aan « iceulx religieux, [qui] s’acquittent fort bien de leur office, administrans la parolle de Dieu avec un admirable fruict du peuple et grandissime contentement des maïeur et esclievins2 ». Spoedig werd die grond ook geamor tiseerd3 en later, op 24 September 1618, zou nog een nieuw eigendom bij den tuin ingelijfd worden4. In 1615 werden wederom op 18 Juli open brieven verkregen, waarbij de Aartshertogen toestonden om 15.000 gulden voor de vergrooting van kerk en klooster te gebruiken5. Reeds op 27 Augustus daaropvolgend, werd, door allerlei hooggeplaatste personen, de eerste steen van de gebouwen gelegd6. Op Aschdag 1616 eindelijk (17 Februari), maakte te Rijsel nog een en ander over de oude stichting bewaren. — Op 26 Mei 1605 keurde het bisdom Doornik de relikwieën goed, die de Rijselsche Kapucijnen van den protonotarius Henricus de Coster (f 1616) ontvangen hadden (BADB., reg. 251). 1. ACB., I, 1135, § 4. 2. GAR., Titres, pièce 176/3807. 3. J. F i n o t , Invent. somm. des Archives départ. Nord. Archives civiles, Série B., t. VI (Lille 1888), p. 75. 4. GAR., Titres, pièce 176/3808. 5. GAR., Titres, pièce 136/2541. 6. Steenen werden gelegd « par Monsieur Vincent Longuespée, de Lille, Abbé de Los ; la 2e par Jacques Petitpas, écuier, de la Pontenerie, rewart; la 3e par messire Wallerand d ’Hangouart, chevalier, Sr du Laury, Mayeur ; k laquelle solennité assistèrent Mr. Philippe de Sion, Doien et Chanoine de l’Église Collégiale de St. Pierre, et le magistrat, comme fondateur » (BSEPC., t. III, 1901-02, p. 111).
STICHTING TE RIJSEL
117
men een begin met de afbraak van de oude kerk. Voortaan lazen de Paters de H. Mis in de H.-Drievuldigheidskapel (Rue des Malades), totdat het nieuwe gebouw gereed was1. Op kosten van de stad, werd de bidplaats veel grooter gebouwd dan te voren; ze telde twee zijkapellen en was aan den kerkleeraar S. Bonaventura toegewijd. Reeds op 16 Oktober van hetzelfde jaar, kon Bisschop Maximiliaan de Gand ze komen inwijden en er een plechtige H. Mis zingen2. Jean de la Porte, leeraar aan het Rijselsch S.-Pieterskollege, nam de gelegenheid te baat, om ter eere van den Prelaat en de Paters een Theophilus, id est Homo fidelis suspiria sua duodecim élegiis complectens, te laten drukken, waarvoor de magistraat hem een gratifikatie schonk3. 1. Ibid. ; GAB., IV, farde Couv. de la prov. de Lille. — Sedert 1609 hadden de Kapucijnen ook een kapel in hun tuin (BADB., 272, pp. 80-81), doch daar mochten de geloovigen niet binnen. 2. « Ès présence des Abbez .de Los, de Cysoing, de Phalempin et de plusieurs gens d’église, du Gouverneur, du Magistrat, des Président et Maïtres de la Chambre des Comptes, etc. ; la prédication se fit par le P. Hippolyte de Douay » (BSEPC., t. III, 1901-02, p. 112). 3. Boekje van 42 pp. (F. D a n c h i n , Les imprimés lillois, t. I [Lille 1926], p. 81, n° 123).
H o o fd s tu k
V
NIEUWE UITBREIDING VAN DEN WERKKRING (1593-95) Farnese en de Kapucijnen. — In 1592 ging Farnese hierboven het loon van zijn arbeid en ver diensten ontvangen. Hier moeten we wat méér zeggen over de betrekkingen van den vermaarden veldheer met de Kapucijnen, die hem zoo ontzaglijk veel te danken hebben. Al is het niet bewezen, dat hij ze naar de Neder landen geroepen heeft, staat het toch vast, dat zij er, zonder zijn krachtdadige tusschenkomst, niet zouden gebleven zijn. Zonder hem, hadden ze zich noch te Ant werpen noch te Brussel kunnen vestigen ; en ook te Gent en te Brugge heeft een aanbeveling van zijnentwege de stichting veel vergemakkelijkt. Overal waar hij kon, trachtte hij ze te begunstigen; en te recht mag men hem als den stichter van de Provincie beschouwen. Te Stabroek ontmoette hij ze voor de eerste maal, toen ze juist uit Frankrijk aangekomen waren. Achterna is hij meer dan eens, per brief en ook mondeling, met Felix van Lapedona in betrekking geweest; doch moeilijk is het, om juist met zekerheid te bepalen, wat echt gebeurd is en wat daarentegen als legendarisch dient verworpen te worden. Dat de Pater met hem over geestelijke zaken sprak, is heel natuurlijk; maar dat hij zijn biechtvader zou geweest zijn, zooals ver schillende schrijvers beweren1, kunnen we niet aan1. ACB., III, 9013, p. 46 ; 9506, p. 57 (uitgeg. Annuarium, fase. II, p. 60) ; B o v k r it js , t. II, p. 476, § 11 ; t. III, pp. 130-31, § 4. — F a u s t i n u s , pp. 37-38, vermeldt wel de innige betrekkingen tusschen Farnese en Felix, maar van biechthooren is er geen sprake.
FARNESE EN DE KAPUCIJNEN
119
nemen. We weten immers dat de Jezuïet Sailly regel matig, tot het einde toe, de biecht van den Hertog hoorde; en alhoewel het den krijgsman wellicht niet moeilijk zou geweest zijn, van het geestelijk gezag jurisdiktie te verkrijgen voor wien hij het begeerde, schijnt het toch vast en zeker, dat P. Felix nooit de noodige macht gevraagd of bekomen heeft, noch voor kansel noch voor biechtstoel. Bij de Kapucijnen is het een overlevering, dat Farnese er zelfs ernstig aan gedacht heeft, om de wereld te verlaten en het kloosterkleed aan te trekken. De intrede van Paulus van Brussel, een van zijn voornaamste officieren, zou een grooten indruk op hem gemaakt hebben ; ja, bij zijn afscheid, zou deze voorzegd hebben, dat Parma ook eens zijn voorbeeld zou volgen, ten minste zoo het Gods wil is, moet hij er voorzichtig bij gevoegd hebben1. Faustinus van Diest vertelt op zijn beurt2, dat ook de kloosterroeping van Archangelus Forbes Farnese geweldig getroffen heeft; deze edelman verliet eveneens het krijgsbedrijf, om in de Kapucijnerorde soldaat van Christus te worden. De veldheer had stellig dat voorbeeld willen volgen, beweert die schrijver ; doch zijn aalmoezenier, Jean de Vernois, deed hem inzien, dat hij het voor zijn geweten niet mocht, in het algemeen belang van het land. Dat alles schijnt wel geweldig overdreven, zooniet heelemaa! legendarisch. Farnese was echter wel van plan, zich, na zijn terug keer uit Frankrijk, voorgoed te Parma terug te trekken3. Doch daaruit volgt nog niet, gelijk men geschreven heeft4, dat hij er zich juist naast het Kapucijnerklooster, in een afgetrokken verblijf, samen met enkele vertrouwden, wilde gaan vestigen, om aldus op zijn 1. EF., t. XLVI, 1934, p. 100. 2. F a u s t i n u s , pp. 35-36. 3. BCRH., s. IV, t. I, 1873, p. 289. 4. ACB., III, 9013, p. 51 ; 9506, pp. 00-61 ; Annmrium, fase. II, p. 64.
120
V. UITBREIDING V. D. WERKKRING (1593-95)
manier na te doen wat Keizer Karei op het einde van zijn leven beoefend had... Dat Farnese in 1592 het vergankelijke van alle aardsche grootheid beter inzag dan ooit te voren, zal wel waar zijn. Bij het terugwinnen van Antwerpens vesting in 1585. had hij het hoogtepunt van zijn roem bereikt; de wereld door werd hij gevierd en opgehemeld. Hij heeft Zuid-Nederland voor Spanje teruggewonnen en door hem is het land Katholiek gebleven. Na 1585 kende hij echter talrijke tegenslagen, waaraan hij geen schuld had. Van hoogerhand werd hij gedwarsboomd en gekortwiekt. Afgunstige lasteraars wisten zelfs te Madrid zijn afzetting te bekomen. De dood heeft hem bijtijds dien slag gespaard; de fatale brieven van den Koning hadden hem nog niet bereikt, toen de ziekte hem neervelde. Niettemin voelde hij maar al te goed, dat er te Madrid en in zijn onmiddellijke omgeving tegen hem gestookt en gekuipt werd. Die overtuiging maakte hem ziek en moedeloos. En terwijl hij den dood ongenadig voelde naderen, trachtte hij, in een koortsachtige bedrijvigheid, al wat nog mogelijk was te doen, eer het onvermijdelijke komen zou. Farnese’s dood. — Op 11 November 1592 verliet hij Brussel, om in Frankrijk de taak te gaan voort zetten, hem door den Koning opgelegd. Op zijn verzoek, was P. Felix naar Halle gereisd en op 12 November las hij er de H. Mis voor den Hertog en gaf hem zelf de H. Kommunie1. Vandaar trok Farnese verderop, over Valenciennes en Arras. In deze laatste stad, nam hij zijn intrek in S.-Vaast, waar Jean Sarrazin voor zeker gelukkig en vereerd was, hem weer te zien. De Kapucijnen waren toen nog maar sedert kort in de stad gevestigd. Farnese, verwonderd dat ze hem niet kwamen groeten, ging ze op zekeren morgen zelf 1. BCRH., L oc. Cit., p. 287 ; L. t. V (Bruxelles 1937), p. 381.
V a n d e r E s s e n , A lcxa n d re
Fam ite,
FARNESE EN DE KAPUCIJNEN. FARNESE’ S DOOD
121
opzoeken. Aan Br. Spiritus van Aye, die de deur opendè, vroeg de hooge bezoeker, waarom de kloosterlingen hem nog niet komen groeten waren. De Broeder ant woordde nederig, dat ze’t beter gevonden hadden te wachten, totdat Zijn Hoogheid ’t minder druk zou hebben ; ze vonden dat ze edelen en machtigen moesten laten voorgaan. Farnese antwoordde eenvoudig, dat anderen hem onverschillig lieten, doch dat hij vurig de Kapucijnen verlangde weer te zien. Daarop liet hij zich naar de voorloopige kapel leiden, om er de H. Mis te hooren1. De dagen van den veldheer waren echter geteld. Op 1 December had hij een eerste krisis. Bijgestaan door zijn biechtvader, P. Sailly, stierf hij te Arras in den nacht van 2-3 December. Men heeft geschreven, dat P. Felix ook naast het sterfbed van Farnese de wacht hield2; nochtans is zulks niet houdbaar. Doch het schijnt wel, dat Claudius van Aat, Lucas van Bapaume en Spiritus van Aye dien nacht bij hun zieltogenden weldoener geroepen werden. Na zijn dood, werd hij, volgens zijn verlangen, door Lucas en Spiritus met de Kapucijnerpij bekleed3. Alzoo werd het lijk in de abdijkerk opgebaard, voor den plechtigen lijkdienst. Te Arras werden de inge wanden ter aarde besteld. Het gebalsemd lijk werd
1. ACB., ELI, 9013, pp. 47-48 ; 9506, pp. 58-59 ; Annuariutn, fase. II, pp. 61-62. 2. Dat leest men b. v. Annali, t. III, parte I, p. 192, § 7. 3. ACB., III, 9013, p. 49 ; 9506, pp. 59-60 ; Annuarium, fase. II, pp. 62-63. — Volgens F a u s t i n u s , pp. 36-37, kreeg Farnese zelfs het ordeskleed nog vóó zijn dood en BC., t. II, p. 254, bevestigt, dat hij op zijn sterfbed professie deed ! Hetzelfde wordt trouw herhaald bij C ibillo M u s s in i , Memorie storiche sui Cappuccini Emiliani, vol. I (Parma 1912), p. 75. In Spanje vertelde men, dat een heilige Kapucijn te Brussel, in het koor, op het oogenblik zelf dat Farnese stierf, aan zijn Gardiaan zegde : « Vader, Zijn Hoogheid Alexander Farnese is in de stad Arras gestorven en hij werd tot het vagevuur veroordeeld ; doch O. L. V. heeft voor hem ten beste gesproken. » Daarop zagen al de religieuzen een groot licht op het altaar van O. L. V. en allen dankten God (Marqués de la Colección de documentos ineditos para la historia de Espaüa, t. 74 [Madrid 1880], p. 359). .
F u en sa n ta del V a lle ,
122
V. UITBREIDING V. D. WERKKRING (1593-95)
in de Kapucijnerpij naar Brussel overgebracht en op 10 December kwam het er aan. Bij de stadspoorten wachtte de geestelijkheid, de burgerlijke overheid en een dichte menigte volks den rouwstoet op, om het lijk naar de hofkapel te begeleiden. Op een rijk praalbed werd het er neergelegd en op Farnese’s nederige Kapu cijnerpij schitterde de halsketen van het Gulden Vlies. Eerbiedig kwam het volk aan den overledene een laatste hulde brengen; ontroerd kuste men hem de bloote voeten, gelijk men bij een Heilige zou gedaan hebben. Volgens het verlangen van Farnese zelf, werd het lijk naar Parma overgebracht, waar het op 15 Maart 1593 aankwam. In de nederige Kapucijner kerk werd het begraven. Uit ons land heeft geen enkel kloosterling den doorluchtigen overledene naar zijn laatste rustplaats ver gezeld1. Hippolytus van Bergamo verbleef toen in Italië, op weg naar het Generaal Kapittel. Toen hij het overlijden vernam, heeft hij er prijs op gesteld, om bij de hoogere Oversten uiteen te zetten, welke onbetaalbare schulden de Orde aan Farnese te vergoeden had. Ook werd Matthias Bellintani van Saló door P. Generaal naar Parma gestuurd, om aan beide zonen van den Prins officieel de gevoelens van deelneming van heel de Kapucijnerorde te kennen te geven2. Kloosterstichtingen. — Na den dood van Farnese, bleven de Kapucijnen de gunst van de burgerlijke macht ten volle genieten. Dat bleek vooral in 1595, toen ze, ten voordeele van hun voortdurende stich tingen, een plechtige koninklijke oorkonde mochten verkrijgen. Doch voordien hadden ze reeds te Béthune en te Valenciennes kloosters weten te vestigen. Béthune. — Hier kwamen de eerste Paters in 1594 en dat jaar ook werden ze door het stadsbestuur aan 1. Ook niet P. Felix, wat ook de Annali, Loc. Cit.. mogen beweren. 2. V a l d e m i r o B o n a r i d a B e r g a m o , l conventi ed i Cappuccmi Bresciani {Milano 1891), p. 234, n. 1.
f a r n e s e ’ s d o o d . s t ic h t in g
te
BÉTHUNE
123
vaard; weliswaar werd dé voor waarde gesteld, dat er enkel acht kloosterlingen mochten verblijven, maar, zooals ook elders gebeurde, werd die bepaling niet in acht genomen en niemand beklaagde er zich over. Mgr. Moulart, Bisschop te Arras, keurde de stichting op 4 Juli 1595 goed. Een groote moeilijkheid bleek het echter, om in de stad een passend terrein te vinden. Zoo moesten de Paters lange jaren in een eenvoudig burgerhuis verblijven, waarin ze alle reguliere oefeningen volgden; na het Kapittel van 1595 zou de nieuwe Overste, Franciscus van Ierland, er zelfs regelmatig tot de bevolking prediken. De voornaamste weldoener was Antoine de Noeve of de Neu, gewezen meier van S.-Pol1. Hij stond op het punt om zelf Kapucijn te worden, toen hij op 67-jarigen leeftijd overleed. Zijn woonhuis schonk hij aan de Paters. Doch daar het voor een definitieve vestiging minder geschikt bleek, zocht men het te ruilen voor het Höpital S.-Georges, dat grooter en tot klooster gemakkelijker in te richten was. Op 30 September 1597 poogde de Nuntius Frangipani den Bisschop voor dat plan te winnen2 ; doch de onderhandelingen mislukten en men behield maar het woonhuis van den stichter zelf. Het stadsbestuur toonde zich heel vrijgevig. In de jaren 1600-08 schonk het 100.000 baksteenen en daarenboven 50 gulden in geld, bij de eerste-steenlegging van de kerk3. Ook hier toonde de bevolking zich alweer buitengewoon mild4. 1. F. L o c r i u s , Chronicon Belgicum (Atrebati 1616), p. 672. Eerst op 26 of 29 April 1606 zou de nieuwe kerk door J. Richardot tor eere van O. L. V. en S. Joannes Evangelista ingewijd worden. Ze stond in de Rue de la Délivrance (E. C o r n e t , Hist. de Béthune, t. II [Béthune 1892], pp. 403-04 ; Annales Franc., t. X X , 1895-96, p. 137). Vóór 1914 berustte een lias dokumenten over dit huis in de Archives départementales te Arras ; in Mei 1915 ging ze echter verloren. Ook van de gebouwen bestaat er niets meer. 2. Nonciature, t. II, p. 231. 3. E. T r a v e r s , Ville de Béthune. Invent. sommaire des Archives commun. (Béthune 1878), p. 7. 4. Lees een eigenaardige anekdoot over dit klooster, uit het jaar 1611, in de Bijlagen, blz. 314.
124
V. UITBREIDING V. D. WERKKRING (1593-95)
Valenciennes. — In 1594 werd ook te Valenciennes een nieuwe stichting begonnen. Gelijk Doornik, lag de stad op de grens van twee bisdommen, door de Schelde van malkaar gescheiden. Het grootste stuk lag onder Kamerijk, maar het ander deel behoorde tot Arras. Ook een tweede gelijkenis had de stad met Doornik, namelijk dat ze eveneens talrijke Protestanten binnen haar muren telde. Reeds sedert eenige maanden waren de Jezuïeten er gevestigd ; en nu zouden de Kapucijnen, op hun manier, de laatst overgebleven Hervormden tot de Kerk pogen terug te brengen. Franciscus van Ierland was in September 1594 op reis, van Bergen naar Douai. Te Yalenciennes gekomen, ging hij bij de Reguliere Kanunniken van de S.-Jansabdij overnachten. Daar het feest van S. Michael nakend was (29 September), werd hij uitgenoodigd om er op dien dag het sermoen in de abdijkerk te houden. Gaarne werd de vraag ingewilligd en over de preek was iedereen tevreden. Verschillende inwoners vatten het plan op, om de Kapucijnen naar de stad uit te noodigen ; dat was o. a. het verlangen van den edelman Antoine le Poivre, Eustache Muissant, pastoor op S.-Géry, en Nicolas Rasoir, proost te Yalenciennes. Deze laatste noodigde Franciscus uit, om in zijn kerk de vastensermoenen te komen houden en door de Oversten werd het verzoek ingewilligd1. « Zoo’n predikanten hebben we hier 1. H. D ü b r u l l e , Fondation d'un couvent de Capucins a Valenciennes a la fin du X V I 0 siècle, in Buil. des Séances de la Soc. des Sciences... de Lille, année 1938, pp. 64-72. De schrijver steunt op twee registers van het gewezen klooster, doch ongelukkiglijk zegt hij niet, wddr ze berusten. De uiteenzetting schijnt wel met de waarheid overeen te stemmen. Toch zijn er enkele punten, waarin we geen klaarheid krijgen; aldus vooreerst de reis van Franciscus van Ierland, uit Bergen naar Douai. Te Bergen kwamen de Paters zich eerst in September 1595 metterwoon vestigen. We weten ten andere, dat Franciscus eerst op 4 Oktober 1592 geprofest was ; in September 1594 kan hij ten hoogste diaken geweest zijn, doch stellig nog geen priester ; jurisdiktie voor den kansel kreeg hij van P. Hip polytus eerst op 5 April 1595 (FL., Dl. X X I, 1938, blz. 303). Al die gegevens kunnen desnoods toch wel met de uiteenzetting van H. Dubrulle over eengebracht worden.
STICHTING TE VALENCIENNES
125
dringend noodig! » zegde het volk. Doch, ten gevolge van een misverstand, waren enkele leden van het stadsbestuur den Kapucijnen weinig genegen. Fran ciscus, die het vernam, wist hen beter in te lichten en reeds op 12 Mei 1595 werd het plan door den magistraat definitief goedgekeurd1. Deze had daartoe « la maison des Bons-Enfants » geschonken, Standoncq geheeten, in de Rue Montoise, alsmede een som gelds, om ook een aangrenzend huis te kunnen koopen2. Spoedig werden die gebouwen betrokken. Zoo het volk in den beginne weinig geestdrift voor de stichting toonde 3, zou de ijver en de voorbeeldige levenswijze van de Paters hun spoedig aller genegenheid winnen.
Op 3 September 1595 werd door ridder Jean de Havrech, namens graaf van Fuentes, goeverneur gene raal der Nederlanden, de eerste steen van de gebouwen gelegd. Veel andere heeren en waardigheidsbekleeders wilden aan de Paters hetzelfde blijk van hoogachting geven, zoodat er aldus niet minder dan een tachtigtal steenen geplaatst werden4. In 1597 werd het klooster betrokken ; de kerk kon echter eerst op 5 Oktober 1599, 1. Reeds op 4 Oktober 1594 had de magistraat de Kapucijnen om hun strenge levenswijze in de stad aanvaard (S. Le B o u c q , p. 131). De eerste kloosterlingen werden in den beginne door Jean Hennuier, Gobert Desprets en Jean Henné gehuisvest en onderhouden (Ibid., p. 133, n. 1). 2 . Nl. dat van wijlen Tobie de Heyendal (Ibid., p. 133 ; P i e r r e d ’ O u l t r e m a n , Histoire de la ville et comté de Valentiennes [Douay 1 6 3 9 ], p. 4 7 2 ). 3 . Op 2 0 November 1 5 9 6 vroegen de Kapucijnen weeral om nieuwe toelagen, ten einde hun schuld van 5 0 0 0 gulden te kunnen betalen. De magistraat verleende er enkel 1 0 0 0 . In de hoop nog méér te kunnen los maken, wisten de Paters aanbevelingsbrieven te verkrijgen vanwege Aartshertog Albrecht, den Hertog van Aarsehot, den Graaf van Arenberg, M. d’Assonleville en anderen. Doch de stadsraad antwoordde beslist, dat hij werkelijk niet méér kon, vooral daar « lesdictz pères avoient plusieurs maisons et fondz, qu’ilz s’en pouvoient bien passer, et qu’en les vendant ilz en poldroient payer partie de leurs debtes. » Men verstaat echter gemakkelijk, dat het klooster niet gaarne zijn bouwterrein of tuin verminderde. Niettemin wilde het stadsbestuur de Paters gaarne een algemeene omhaling in de stad laten houden en het verzocht den Aartshertog om liever zelf te hunnen voordeele beschikbare gelden af te staan. Dat alles werd op 2 8 Jan. 15 97 in den raad beslist (S. Le B o u c q , pp. 1 3 3 , 1 3 4 ). — Later, op 4 Juli 1 6 0 1 , zien we de stad nog 100 gulden schenken ten voordeele der bibliotheek (Ibid., p. 1 3 7 ). 4. Zie verschillende namen bij D u b r u l l e , Loc. Cit.
126
V. UITBREIDING V. D. WERKKRING (1593-95)
tijdens de vakatuur van liet Aartsbisdom Kamerijk, door den Doornikschen Bisscliop Michel d’Esne gewijd worden. Terwijl er nog immer giften toekwamen, om de gedane kosten te betalen1, brandde de kerk op 21 April 1604 tot op den grond toe af. Het hoogaltaar bezat een schilderij van Marten de Vos, dat mede in de vlammen omkwam2. Onverwijld werd de bidplaats herbouwd en op 19 Mei 1606 kwam Guillaume de Berghes, Aarts bisschop te Kamerijk, om ze plechtig in te wijden3.
S.-Omaars. — Een godvruchtige weduwe, Marguerite Gaveile, dochter van Jonker Nikolaas, heer van Greuppes, had besloten een deel van haar fortuin tot het vestigen van een Kapucijnerklooster in de bisschopsstad S.-Omaars te besteden. Met dat doel kocht ze van den heer van Croix het gewezen paleis van Antonius van Boergondië, een prachtig eigendom met grooten tuin. Het lag in de drukste straat van de stad, de Tenne-Rue, later Rue des Capucins en thans Rue de Dunkerque geheeten. Eens in het bezit van het eigendom, noodigde Marguerite Gavelle dringend de Paters uit, om het te komen bewonen. Inderdaad werden vier of vijf broeders, op het einde van 1594, naar S.-Omaars gestuurd, met het noodig verlof van den Bisschop. Doch moeilijker zou de toestemming van het stadsbestuur verkregen worden. Door bemid 1. O. a. vanwege Jehan Caudrelier in 1602 (Annales Franc., t. X X IX , 1905, p. 277) en van mevrouw le Tenne-le Febvre, weduwe van den stadsgriffier, in 1604 (ACB., I, 23.365). 2. S . L e B o u c q , L oc. C it . 3. Th. L e u r i d a n , Épigraphie ou Recueil des inscriptions du déparl. du Nord, t. X (Dunkerque 1938), p. 449. Hoe de stad bij den wederopbouw herhaaldelijk toelagen verleende, leest men bij S . L e B o u c q , L oc. Cit. In 1613 schonk de magistraat nog een wekelijksehe toelage van 100 pond Toumoys, een jaar lang, om het bouwen van een kelder mogelijk te maken (Ibid., p. 137). — Voor de geschiedenis van het klooster kan men de twee registers opzoeken, waarover hooger ; in het stadsarchief blijkt er te Valeneiennes zelf niet veel voorhanden. Een geschiedenis schreef J. L o r i d a n , Monographie du couvent des Capucins de Valenciennes, in Annales Franc., t. X X IX , 1905, pp. 276-81, 323-29, 424-30.
STICHTING TE S.-OMAARS
127
deling van haar bloedverwant, Nicolas Castelain, liet de stichtster de noodige aanvraag doen. Doch de magistraat beweerde, de toelating niet te kunnen verleenen, wegens een algemeen verbod van Keizer Karei, tegen het vestigen van nieuwe kloosters ! De Kapucijnen hadden reeds zooveel huizen gesticht; en nu voor het eerst werd tegen hen met zoo’n ouden tekst geschermd ! Onverwijld gingen ze bij Aartshertog Ernest in beroep. Uit Brussel ward daarop, sedert 14 Februari 1595, met het stadsbestuur druk gekorrespondeerd1. Het gevolg was, dat men op 29 Juli 1595, door bemiddeling van den machtigen d’Assonleville2, een plechtige koninklijke oorkonde bekwam3, waarbij alle weerstand, te S.-Omaars en elders, voorgoed ge broken werd. Niet alleen werden alle reeds bestaande stichtingen officieel goedgekeurd, maar vrijelijk mochten de Paters er ook nieuwe beginnen, overal waar ze zouden gevraagd worden4. Nu moest het stadsbestuur wel toegeven. Niettemin, wilde ’t niet gedoogen, dat de stichting juist in dat gebouw zou gebeuren. Veel meer had men verlangd, dat zich daar een of ander rijke heer ging vestigen. Dat luxueus paleis was1een der schoonste van de stad en nu wilden de Kapucijnen het afbreken! Men vond dat een klooster beter ergens in een buitenwijk gepast had... Het volk trok partij voor het stadsbestuur. De tegenstand werd zoo groot, dat de Paters wederom tot Brussel hun toevlucht moesten nemen. Voorgoed werd hun pleit gewonnen, toen graaf van Fuentes, goeverneur van de Nederlanden, den magistraat op 1. GASO., n° CCXLI, 13 ; J. A. H a u s o i t l i e r , Répertoire des titres (HS.), pp. 224-25 ; Extrait rédigé par ordre alphabélique des délibérations du magistrat de la ville de S.-Omer (HS. uit 1784), pp. 644-45 ; ARA., Cons. pr. esp., 1177, nr 725. 2. ACB., III, 1006, p. 20. 3 Zie hooger, blz. 64. 4. ACB., I, 3955, T, origineel op perkament, met afhangend zegel ; III, 9013, pp. 52-55 ; ARA., Audience, cart. 102, pièee 26 (afschrift) ; Boveriüs, t. II, p. 957 ; BC., t. IV, pp. 81-82 en Annuarium, fase. II, pp. 4-5 (Lat. vertaling).
128
V. UITBREIDING V. D. WERKKRING (1593-95)
6 April 1595 vóórhield, dat de Paters het volle recht hadden, om het geschonken paleis af te breken en door een klooster te vervangen. Niemand was bevoegd om hen daarin te hinderen. In den beginne was de predikant Jacobus van S.Omaars, Gardiaan te Doornik, terzelfder tijd Overste van de nieuwe stichting in zijn geboortestad; in 1595 werd hij echter door Pius van Arras vervangen. Op 9 Mei 1596 werden huis en erf officieel aan de Paters geschonken1. Daags voordien was Aartshertog Albrecht in de stad aangekomen en verscheidene weken zou hij er verblijven. Veel volk was samen gestroomd op 13 Juni, om de processie ter eere van het H. Sakrament bij te wonen. De Aartshertog was er bij tegenwoordig. Ook de Kapucijnen toonden er zich voor het eerst in het openbaar ; negen kloosterlingen stapten in den stoet en één onder hen droeg het groot houten kruis van de Orde, met de lijdenswerktuigen : lans, spons, geeselroeden, tang en ladder2. Dat alles had veel beziens... Op 2 Oktober 1596 werd eveneens een groot houten kruis vóór het nieuw klooster geplant, tot teeken van inbezitneming3. Toen, omstreeks denzelfden tijd, de pest in de stad uitgebroken was en er bij de 10.000 menschen bezweken, werden openbare gebeden gehouden; vooral bij de Kapucijnen was de toeloop overgroot, toen ze in hun kerk, die bijna voltooid was, het veertig-urengebed hielden. Eerst in 1602 zou de nieuwe bidplaats door Bisschop de Blaese ingewijd kunnen worden4. 1. Extrait rédigé..., geciteerd HS., pp. 225-26 ; A. Giby, Analyses extraits d'un registre des archives municipales de Saint-Omer (S.-Omer 1875), p. 141 ; MSAM., t. XV, 1874-76, p. 346. 2. O. B l e d , Les évêques de S.-Omer (Arras 1880), p . 305 ; L. D e s c h a m p 3 d e P a s , Histoire de la ville de St.-Omer (Arras 1880), p . 252. 3. L. D e s c h a m p s d e P a s , L oc. C it. 4. Op 14 September, volgens O. B l e d (Op. Cit., t. I, pp. 307, 402), ofwel op 3 Mei, volgens Philippus van Kamerijk. — Te S.-Omaars was de bevolking tijdens de pestziekte des te angstiger, omdat ze een zeer groote Btaartstar gezien had (O. B l e d , Ibid., pp. 307, 309). Vooral de Jezuïeten en do Zwartzusters verpleegden er de zieken ; of de Kapucijnen het ook gedaan hebben, vonden we niet vermeld. et
BE KAPUCIJNERKERK TE ANTW ERPEN
volgen,s foto.
FR. SERAPHINUS VAN ANTW ERPEN ( f ] 590)
(ACB., III, 3008).
I!R . ANGELUS VAN liUUGGE
(t I ■>!>!») (ACB.. III, 3008).
# H ET KLOOSTER T E
teekcning van 11. ( e.
van
even
.
LEUVEN
gegrav. door l . v a n p e t e g h e m Loiivain Moniim^ntal [Louvain 18(51)]. p. 259). otto,
STICHTING TE S.“ OMAARS
129
In den beginne vonden de Kapucijnen te S.-Omaars noch. bijval noch genegenheid. De oorzaken van dien wantoestand waren van verschillenden aard. Voor eerst had Brussel tot tweemaal toe bij het stadsbestuur ten voordeele van de stichting moeten tusschenkomen. Voeg daarbij het treurig geval van den Gardiaan Basilius van Luik, die in 1601 van de Orde afvallig werd1, een feit dat moeilijk buiten het klooster kon gezwegen blijven. Te S.-Omaars leden de Paters veel gebrek. Vóór de liooge feestdagen, gingen ze in heggen en struiken sleeën plukken, om die, in water gekookt, als een lekkernij aan tafel’ op te dienen2. Doch allengs kwam er verbetering en toonde de bevolking zich even mild en vrijgevig als in andere steden. Nu kon ook hier aan de verbetering van de huisvesting gedacht worden, want in 1612 was het klooster reeds bouwvallig. Uit overdreven geest van armoede en bij gebrek aan voldoende geldmiddelen, had men sommige oude muren en fundamenten bewaard ; nu moest bijna alles afgebroken en vernieuwd worden, in afwachting dat in 1628 de kerk hetzelfde lot zou ondergaan. Zoowel geestelijken als leeken droegen mild bij, om de hooge kosten te helpen betalen3. 1. Nonciature, t. III, pp. 217-18, 249-50. 2. GAB., IV, farde Couv. de la Prov. de Lille. 3. GAB., IV, farde Couv. de la Prov. de Lille. Bij testament had Biaschop de Blaese ( f 1018) aan de Kapucijnen te S.-Omaars eveneens honderd gulden gelegateerd (BHSAM., année X X IV , 1870, p. 405). — Nog op 22 Aug. 1021 verleende het stadsbestuur een hooge toelage, om de afbraak van de kerk te laten wegbrengen (Parijs, Prov. Bibl. der Kapuc., HS. 510 [nr 289 van P. U b a l d ’ s CatalogueJ). — Het klooster stond recht tegenover de Rue Simon Ogier (vroeger Rue des Pavés); de Rue Le Sergeant (vroeger Rue de la Commune) werd spoedig na de suppressie door het kloostererf getrokken. « L’entrée de ce couvent était séparée de la rue, par une avant-cour, au fond de laquelle se trouvait un perron ; elle occupait l’emplacement de la maison qui porte maintenant [1834] le N° 109. Le N° 99 était jadis la maison syndicale des Capucins ; l’église est remplacée par les maisons N08 103, 105, 107 » (MSAM., t. II, 1834, p. 10). Op een stadsplan van 1773 (Ibid., t. X X X , 1910-11, tusschen pp. 514 en 515) ziet men dat het klooster, volgens algemeene gewoonte, een vierkant vormt. De kerk staat langs de Tenne-Rue ; vóór den ingang DB KAPUCIJNBN — 9
130
V. UITBREIDING V. D. WERKKRING (1593-96)
Personeel. — In de laatste jaren was het aantal kloosters voortdurend vermeerderd. Het heeft er echter heelemaal den schijn van, dat men nieuwe stichtingen begon, niet omdat men volk te veel en plaats te weinig had ; maar omgekeerd, zocht men nieuwe nederzettingen, juist om nog meer personeel te krijgen en meteen den werkkring uit te breiden. En dat doel heeft men schit terend bereikt. Zoo er in 1592 maar 7 novicen geprofest werden, klom dat getal tot 38 in 1593, 28 in 1594 en 20 in 1595*. Drie vijfden van die nieuwelingen waren Walen, juist omdat ook de laatste stichtingen meestal in Franschsprekende steden gevestigd werden, die minder Protestantschen invloed ondergaan hadden dan de Vlaamsche gemeenten. Vooral de hoogeschool te Douai leverde talrijke novicen; velen moesten afgewezen worden, zegt Philippus van Kamerijk; anders had men ieder jaar wel 50 of 60 Walen kunnen inkleeden.
Die groote bijval maakte het inrichten van nieuwe noviciaatshuizen dringend noodig. Het ging zoo ver, dat er in 1592-93 zeven Magisters in verschillende kloosters met de opleiding van de nieuwelingen moesten belast worden, te Antwerpen, Arras, Douai, Gent, Rijsel, Doornik en Brussel2. Gewoonlijk was de Gar van kerk en klooster ligt het voorhof, waarover hooger. Voor het grond plan van het klooster (1791), zie mededeeling van abbé B l e d , Plan de l'ancien couvent des Capucins (BHSAM., t. X , 1897-1901, pp. 695-97). 1. Jan Charles, ondervoorzitter van den Hoogen Baad te Mechelen, dacht er in 1593-94 ernstig aan, om ook de Kapucijnerpij aan te trekken. We bezitten het afschrift van een brief (zonder vermelding van oorsprong), waarbij hij aan Filips II mededeelt, dat hij alle eereambten wil vaarwelzeggen, om Kartuizer of Kapucijn te worden. Op 27 Januari 1594 werd de brief door den Koning aan Aartshertog Emest, goevemeur te Brussel, overgemaakt; van dat schrijven bezitten we eveneens den tekst. Bij da Kapucijnen is Charles echter niet binnengekomen ; wellicht werd hij wegens zijn hoogen ouderdom afgewezen, daar hij in 1526 geboren was. Op den duur werd hij bij de Mechelsche Rekollekten als leekebroeder aanvaard ; hij stierf er tijdens zijn noviciaat, op 13 September 1598 (A. V a n P u y m b r o u o k , De Franciscanen te, Mechelen [Gent (1893)], blz. 221-22). Een jonger bloedverwant van hem is de bekende geestelijke schrijver Daniël van Antwerpen. 2. Dikwijls is het moeilijk te weten, wddr de novicen feitelijk hun proef jaar doorbrachten. In de professieakten wordt wel aangegeven, w&ar en wanneer ze hun geloften uitgesproken hebben, doch dat gebeurde dikwijls
PERSONEEL
131
diaan met die zorg belast; soms ook vinden, we een specialen « Socius », gelijk men dat hedendaags noemt, afhangend van P. Gardiaan ; die funktie vervulden b. v. Simon van Namen1, Lucas van Bapaume2 en Archangelus van Pembroke3. in een ander klooster, namelijk in dat van hun geboortestreek. Voor vrienden en familie, die bij de plechtigheid wenschten tegenwoordig te zijn, was dat gemakkelijker ; desnoods kon de religieus aldus ook ter plaatse zijn tijdelijke zaken vóór 4e professie regelen. Voorzeker maakte de ceremonie in de stad veel indruk, vooral als de familie er goed bekend was. Als we dus vernemen, dat in één of ander klooster een pro fessie plaats heeft, wijst dat niet noodzakelijk op het bestaan van een noviciaat aldaar, vooral als de postulant uit die stad zelf of uit de om geving afkomstig is. Een sterker waarschijnlijkheid heeft men, als de Overste, die de geloften aanvaardt, den titel van Novicenmeester voert ; doch betrekkelijk zelden wordt die titel vermeld, althans in den beginne. 1. Deze kloosterling kan in Frankrijk of Italië professie gedaan hebben ; de officieele akte bleef niet bewaard. Toch is het niet uitgesloten, dat hij zijn noviciaat in het land kan gedaan hebben, daar we regelmatig de professieakten missen van hen die vóór 1612 overleden zijn. We ontmoeten hem voor het eerst te Brussel op 9 Sept. 1591 (ACB., I, 8747, p. 6). Hij was er met de opleiding van de novicen belast, gelijk later ook te Ant» werpen en te Doornik. In onze aanteekening RAM., t. X IX , 1938, p. 247, n. 9, zijn een paar drukfouten geslopen ; in plaats van de datums 14 Juli en 1 Augustus 1593, moet men 24 Juli en 5 Augustus lezen. 2. Men weet niet, wédr deze Pater professie gedaan heeft, hier of in Frankrijk. Op 4 Maart 1591 ontmoet men hem voor het eerst te Brussel (ACB., I, 8747, p. 5). Spoedig daarop wordt hij te Gent, te Antwerpen en te Arras, met het opleiden van de novicen belast. 3. Zoon van den graaf van Pembroke, geboren omstreeks 1568. Met zijn familie was hij naar Frankrijk gekomen en alzoo trad hij op 4 April 1587 bij de Kapucijnen in het noviciaat. Nauwelijks 24 jaar oud, werd hij te Gent met de opleiding van de nieuwelingen gelast; we ontmoeten er hem in Mei 1592 tot in Juli 1594 en wellicht bleef hij er nog langer. Een oude schrijver, Maurice d’Epemay, zegt dat de Pater « se connoissoit en prosélittes et... s’y trompoit peu » (G o d e f b o y , fase. II, p. 198). Na zijn terugkeer in Frankrijk, werd hij Novicenmeester en Gardiaan te Meudon, in 1595-98 (EF., t. XLI, 1929, p. 60 drukt bij verwarring 1593 ; doch het juiste jaartal 1595 leest men p. 52) ; daarna, Gardiaan te Chartres 1598-99, Parijs (S.-Honoré) 1604-05, Meudon 1605-06, wederom S.-Honoré 1609-10, 1615-16 en 1621-23. Daarenboven was hij Definitor in 1600-01, 1603-04, 1606-07, 1609-14, 1615-17, 1620-21, 1622-23, 1626-27, 1628-29 en 1630-32. IJverig werkte hij aan de hervorming van de abdijen te Montivilliers, S.-Paul bij Beauvais en Port-Royal. In deze laatste was hij de eerste geestelijke leidsman (1609-20). In 1613 wilde hij als missionaris naar Indië vertrekken (Rocco, t. I, pp. 455, 458), namelijk naar Maranhao (Revue d'histoire franciseaine, t. II, 1925, pp. 376-84). In 1618, was hij in onderhandeling over het inrichten van de missie in Engeland (GA., Irlanda, I, farde Historica). Hij stierf in S.-Honoré, op 24 Augustus 1632. Eens gezind roemt men zijn deugd, ijver en voorzichtigheid ( E m m a n u e l d e L an m o d ez,
Les Pères Qardiene des Capucins du convent de la Rue St.-Honoré
132
V. UITBREIDING V. D. WERKKRING (1593-95)
Nog altijd waren er onder de nieuwelingen wereld geestelijken en kloosterlingen uit andere Orden, op zoek naar grooter gestrengheid. In de periode van 1592 tot 1595 werden aldus vier sekuliere priesters geprofest1, alsmede een Kruisheer uit Keulen2, een Bernardijn uit Baudeloo (Gent)3, twee Reguliere Ka nunniken uit Cysoing4 en eindelijk drie Observanten5, waaronder twee predikanten. ö Paris [Paris 1893], pp. 9, 11, 14; Schematismus Ord... Capucc. Prov. Paris. [Paris 1893], pp. 5-8,10 ; U b a l d D ’A L E N goN , Les F F . M M . Capucins et les débuts de la rêforme & Port-Royal des Champs, in EF., t. X XIV, 1910, pp. 46-62, 249-65, 665-79 ; H. B r e m o n d , Hist. litt. du sentiment relig. en France, t. IV [Paris 1929], pp. 183-87 ; DH., t. III, col. 1537). De hoogere Oversten te Rome zagen echter ongaarne dat hij de mach tiging kreeg om regelmatig biecht te hooren, wat toen in de Orde een uitzonderlijk geval was ; ze vonden in 1615 dat hij « s’ingerisce troppo in cose secolari, sotto pretesto di spiritualitè, et che nuovamente ha havuto per questa causa qualche mortificazione » (AOMC., t. X IX , 1903, p. 280 ; zie ook pp. 279, 283, 372). 1. Tiburtius (de) Mouchet van Brussel, Callistus Hocquet van Beauvais, Joannes Baptista van Douai en Eligius Pasohase van Eu (Seine Infér.). 2. Cunibertus Zoudorp van Keulen. 3. Mansuetus de Lummene van Oudenaarde of van Gent. 4. Ambrosius Chamar van Froyennes en Eusebius Cousin van Douai. 5. Clemens Feuts van Kassei, Damasus Bousrau of Bonsrau van Aat en Thoma3 Basserey van Mechelen.
H
oofdstu k
VI
STEVIGER INNERLIJKE ORGANISATIE
(1592-95) Een Bestuursvergadering in 1592. — Met Pink ster 1593 zou te Rome het Generaal Kapittel van de Orde samenkomen. Nu diende de vraag gesteld, of ook de Nederlandsche kloosterlingen daar zouden vertegenwoordigd worden. Ze vormden geen kanonieke Provincie, maar een zoogenaamd Kommissariaat, zonder juridisch statuut. Zoo’n organisatie, als voorloopig en voorbijgaande, was in de Konstituties van de Orde niet voorzien. Alles hing feitelijk af van P. Generaal, die de Kommissarissen aanstelde en zelf bepalen kon, welke rechten hij hun juist zou toekennen. Rome volgde in zoo’n aangelegenheden geen vaste lijn. We zien b. v. dat de eerste organisatie te Parijs, eer daar een kerkwettige Provincie ingericht werd, in veel opzichten verschilde, met hetgeen de Generale Oversten te onzent voorschreven. Van 1576 tot 1580 had het Fransch gebied b. v. drie verschillende Kom missarissen, die allen maar korten tijd in funktie bleven, terwijl P. Hippolytus in de Nederlanden het gezag acht jaar lang in handen bleef houden, totdat een regelmatige Provincie leefbaar was. Natuurlijk was die vastheid van bestuur voor de ontluikende stichtingen een milde zegen.
In 1592 besliste Rome nu, dat het Kommissariaat op het aanstaande Generaal Kapittel niet door drie afgevaardigden zou vertegenwoordigd worden, gelijk de kerkwettig ingerichte Provincies, doch slechts door één enkelen. Deze ééne persoon hoefde niet nood zakelijk P. Kommissaris te zijn. Men zou een « Con-
134 VI. STEVIGER INNERLIJKE ORGANISATIE (1592-95)
gregatio » of Bestuursvergadering bijeenroepen en daar zou dan een Kustos gekozen worden, om naar Rome te vertrekken. Volgens die beslissing, beriep P. Hip polytus de eerste vergadering van dien aard; ze zou te Brussel op 11 September 1592 bijeenkomen1. Als Kommissaris, had Hippolytus van rechtswege geen Assistenten of Definitoren ; alles besliste en regelde hij eigenmachtig; het stond hem vrij, iemand te raad plegen of het niet te doen. Aan geen mensch ter wereld had hij rekenschap te geven, tenzij aan het centraal bestuur der Orde. En toch mocht hij niet als dusdanig naar het Kapittel gaan, doch een demokratisch refe rendum was noodig, om te weten wie voor dat ambt het vertrouwen van de religieuzen genoot. Jammer genoeg, zijn we er niet heelemaal zeker van, welke stemgerechtigden tot die « Congregatio », volgens hooger beslissing, moesten uitgenoodigd worden. Voorzeker kwamen er de Gardiaans; er waren er toen reeds vier : die van Antwerpen (Lucas van Bapaume), Brussel (Felix van Lapedona), Gent (Antonius van Gent) en Leuven (Joannes van Engeland); waar schijnlijk werden er ook de Oversten van de vier on voltooide stichtingen verwacht : Douai (Franciscus van Derby), Brugge (Joannes Evangelista van Mechelen), Arras (misschien Paulus van Brussel) en Doornik (waarschijnlijk Joannes van Landen). Uit ieder klooster kwam voorzeker ook een « diskreet » of afgevaardigde van de onderdanen. In de laatste maanden had het Kommissariaat een groote uitbreiding genomen en de naaste toekomst zou dien gelukkigen vooruitgang nog een heel eind verder voeren. Er bestond zelfs een zeker gevaar voor te snellen groei, daar er een nijpend tekort was aan ge schoolde en ervaren kloosterlingen, om de geestdriftig 1. ACB, III, 1005, p. 2 ; 1000, p. 15 ; 5000, A, p. 13 ; 9013, p. 55 ; 9513, p. 2. — Later, als de Provincie voorgoed ingericht was, gebruikte men het woord « Congregatio » in den zin van definitoriale zitting ; slecht» de Provinciaal en zijn Definitoren of Raadsleden hadden er stemrecht.
EEN BESTUURSVERGADERING IN 1592
135
toestroomende jeugd op veilige banen te houden. Daarom was het ook goed, dat Hippolytus eens met de verschillende Oversten kon beraadslagen, ^elf zou hij hun heilzame lessen en vermaningen geven; doch meteen zou hij ook hun verlangens en strevingen ver nemen, hun moeilijkheden en ontgoochelingen; eveneens zou hij uit hun ervaringen en voorstellen zijn voordeel kunnen trekken. In den beginne, had de Kommissaris tijd genoeg gevonden, om ook de bedieningen van Gardiaan en Novicenmeester waar te nemen, doch reeds in 1591 bleek dat niet meer mogelijk. Voor zijn hooger bediening moest hij veel op reis1. Dikwijls was hij te Douai2; misschien had hij er zich een tijdlang metterwoon gevestigd. We weten immers dat hij van uit dat klooster wijdingsbrieven verzond op 31 Augustus 15923; en een schrijven door P. Manare, S. J., naar P. Kommis saris gericht, op 19 Augustus van hetzelfde jaar, draagt ook het adres van Douai4. Zoo hij waarlijk op die datums nog in de Waalsche universiteitsstad was, zal hij zich moeten spoeden hebben, om tijdig te Brussel te zijn, voor de belangrijke Bestuursvergadering van 11 September. Het is wel jammer, dat we niet méér vernemen aangaande de gedachtenwisseling die daar plaats vond. Wellicht heeft men er reeds op eenvormigheid van observanties en gebruiken aangedrongen, aangezien men een paar jaren later, in de tweede « Congregatio », met een nieuw ceremonieel voor den dag kwam. In het bijzonder, zou het ons niet verwonderen, zoo de vergadering aangemaand werd om, naar oud gebruik, den familienaam van de kloosterlingen liever weg 1. Hij was te Brussel op 4 Maart 1591 (ACB., I, 8747, p. 5) ; op 19 Juni echter vinden we hem te Gent (Ibid.) en op 9 September weer in de hoofdstad (Ibid., p. 6). 2. Hij was er op 6 December 1591 en 7 Februari 1592, tijdens de ver nieuwing van de professies, waarover hooger, blz. 92, n. 1, 3. BADB., lias 1827. 4. ACB., I, 3925.
136 VI. STEVIGER INNERLIJKE ORGANISATIE (1592-95)
te laten en door den naam van de geboorteplaats te vervangen; het is immers treffend, dat P. Antonius b. v. tot in dit jaar regelmatig « Vooghdius » teekent1, om van nu voortaan « Gandensis » te schrijven2. Ook werd er geklaagd over overdreven onkosten in de bouwwerken te Arras. Het beginnen van een nieuwe stichting te Rijsel werd goedgekeurd3 en voor de verschillende huizen werden de gewone veranderingen en benoemingen van Oversten en Gardiaans door gevoerd. Doch meteen moest het hoofddoel van de vergadering bereikt worden : het kiezen van een Kustos voor het Generaal Kapittel. De stemmen vielen op den Kom missaris zelf — een duidelijk bewijs van het groot vertrouwen dat hij alom genoot.
De nieuwgekozene zou zijn afreis niet lang uit stellen. P. Felix benoemde hij tot zijn plaatsvervanger en reeds op 4 Oktober zien we deze als dusdanig in funktie4. Voorzeker wilde Hippolytus vóór de groote Winterkoude vertrekken5. En onderweg kon hij zijn familie gaan groeten, daar hij ze in zoo langen tijd niet meer teruggezien had. Het Generaal Kapittel van 1593 vertrouwde aan Silvester van Monteleone het hoofdbestuur toe. De Kapucijnerorde, die toen 6650 leden telde, stond te Rome heel gunstig aangeschreven. Paus Clemens V III gewaardigde zich zelf de Kurie tijdens het Kapittel te komen bezoeken. Hij ging cellen en dormter inspekteeren en was, zooals uit zijn aanspraak tot de kapitularissen bleek, over alles heel gesticht6. 1. ACB., I, 8747, pp. 4, 7. 2. Ibid., pp. 17, 18. 3. Volgens Damasus van Aat (ACB., III, 9500, p. 36), zon deze ver gadering ook de stichtingen te Doornik en te Brugge goedgekeurd hebben; dat belet niet dat beide plaatsen reeds vóór dien datum bezet waren. 4. ACB., I, 8747, p. 8. 6. Tot reisgezel nam hij Br. Dionysius van Nijvel (BL., HS. 39, f. llr.). 6. AOMC., t. V, 1889, p. 108.
TWEE BESTUURSVERGADERINGEN (1592 EN 1594) 137
De tweede Bestuursvergadering. — Op 19 Sep tember 1593 was P. Hippolytus uit Rome terug en dien dag ontmoeten we hem in het pasgestichte klooster te Doornik1. Verscheidene maanden later, hield hij te Gent, op 8 Juli 1594, een nieuwe Bestuursvergadering, de laatste vóór het inrichten van de kanonieke Pro vincie. Heel gewichtige besluiten werden er genomen. Volgens gewoonte, werden vooreerst de jaarlijksclxe verplaatsingen en veranderingen van Oversten en onderdanen geregeld. Daarenboven werden enkele prak tische zaken besproken, o. a. het gebruik van vasten spijzen2. Om verder vrede en eenvormigheid in de jonge Provincie te bewaren en te verstevigen, werd zelfs een uitvoerig Ceremonieel goedgekeurd, dat voor taan in alle kloosters stipt zou nageleefd en onder houden worden3. In 1595 zal het eerste Provinciaal Kapittel die beslissing dan officieel bekrachtigen. Blijkbaar is dat handboek van Italiaanschen oor sprong. Het ligt voor de hand, dat P. Hippolytus het bij zijn laatste Romereis hierheen heeft meegebracht. Het zou de moeite waard zijn om na te gaan, of een dergelijke tekst in Noord-Italië niet kan teruggevonden worden4. Even belangrijk als de invoering van dat Cere monieel waren de besluiten nopens zekere mystieke stroomingen in de Provincie en het regelen van de philosofische en theologische studies der jonge reli gieuzen.
Studieregeling. — Aanleiding tot het inrichten van regelmatige studies zal wel het tekort aan predi
1. Denzelfden dag werd te Brussel door Alexander van Oudenaarde nog een professie aanvaard, krachtens machtiging van den plaatsvervangenden Kommissaris P. Felix (ACB., I, 8747, p. 15). 2. ACB., III, 5008, f. 128r., § 27. 3. Afschrift in ACB., III, 5008. 4. Zie bij G o d e f b o y , fase. I, p. 123, enkele aanduidingen over dc verschillende gebruiken van de Italiaansche Provincies.
138 VI. STEVIGER INNERLIJKE ORGANISATIE (1592-95)
kanten geweest zijn, vooral nu het getal kloosters voortdurend toenam. Hier en daar was het reeds gebleken, dat predikatie veelal tot nieuwe stichtingen aanleiding g a f; wederkeerig werden sommige kloosters door milde weldoeners gebouwd, juist met het doel om aan de geloovigen deugdelijke predikanten te bezorgen. In die jaren moet er zeker in ons land een algemeen tekort aan kanselredenaars geweest zijn1 ; anders is het maar moeilijk te begrijpen, dat de predikatie van de Kapucijnen overal zoo’n grooten bijval vond. Na tuurlijk was de verschijning van den Pater zelf reeds een soort van predikatie en de faam van zijn strenge levenswijze won hem van te voren aller sympathie. Met innige overtuiging hield hij voor, wat hij zelf eerst had beoefend. En daarom luisterde men gretig, niet enkel naar reeds gunstig gekende Paters, maar ook beginnelingen, zooals Franciscus van Ierland te Valenciennes, mochten zich in een stijgende belangstelling verheugen. Het is duidelijk, dat een jonge Provincie in dat opzicht krachten te weinig moest hebben. Zoo het getal studenten voortdurend toenam, bleef het aantal Paters en vooral dat van de predikanten, nog veel te klein. Een statistiek, op het Generaal Kapittel van 1596 ingediend, moet den toestand van einde 1595 weergeven2. Welnu, in ons land waren er toen 132 Ka pucijnen, waaronder 45 clerici en 48 Paters. Van deze laatsten hadden heel weinigen volledige theologische studies gedaan; ook waren er niet meer dan zes predi 1. In 1574 wordt daar in de Nederlanden over geklaagd ( P a s t o r , Bd. IX , 8-10 Aufl. [Freib. in Br. 1928], S. 423, n. 4). Bij de Antwerpsche Minderbroeders was er in 1578 eveneens een nijpend tekort aan predi kanten, zoodat men er te Bergen op Zoom moest bijvragen (F. P r i m s , Qeschiéd. van Antw., VIII, 3e Boek [Antw. 1943], blz. 244). 2. TCG. — Daar wordt een totaal van tien kloosters aangegeven (Antwerpen, Arras, Brugge, Brussel, Doornik, Douai, Gent, Leuven, Rijsel en Valenciennes). Daarenboven waren er nog twee residenties (Béthune en S.-Omaars).
STUDIEREGELING
139
kanten1, om de elf bestaande huizen te bedienen! Het was dus dringend noodig, nieuw personeel te vormen, wilde men den gelukkigen opbloei van het Kommissariaat onverminderd zien voortgaan. In de eerste jaren, was de behoefte aan degelijke studies nog nooit zoo nijpend gevoeld geweest als thans. Het was in de Orde de gewoonte, dat de clerici na hun professie een paar jaar wachtten, eer ze tot de studie van de philosofie toegelaten werden. In den beginne waren ten andere betrekkelijk weinig novicen binnengekomen. Doch nu was de toestand heelemaal veranderd; ieder jaar vermeerderde het aantal clerici op een gevoelige wijze. Persoonlijke studie kon niet meer volstaan en dringend werd het noodig, om het voorschrift van 1564 na te leven2, dat het inrichten van regelmatige leergangen in iedere Provincie voor schreef. Te Antwerpen had men reeds vroeger een voorloopige oplossing gevonden, met aan Lucas van Bapaume en Simon van Namen, die zich met de oplei ding van de novicen bezighielden, ook den titel van Lektor te geven; doch zoo ze al les gaven, dan zal overlast van werk dat toch tot een minimum geredu ceerd hebben; en in dat klooster konden de studenten ten andere niet talrijk zijn, daar de beschikbare cellen reeds grootendeels door novicen en geprofesten bezet 1. We vermoeden dat hier de volgende Paters bedoeld worden : Joannes van Landen, Franciscus van Derby, Clemens van Kassei, Jacobus van S.-Omaars, Thomas van Mechelen en Franciscus van Ierland. Felix van Lapedona was waarschijnlijk geen predikant. Hippolytus van Ber gamo moet wel gepreekt hebben, althans vroeger in Frankrijk, doch in de Nederlanden ziet men hem nergens den kansel beklimmen. Ook Antonius van Gent droeg vroeger dien titel, doch in ons land predikte hij heel zelden ; dikwijls wordt hij enkel « sacerdos » geheeten ; bij zijn afreis naar Frankrijk, vermelden de TCG. hem toch nog als predikant. Eindelijk hebben we nog Mauritius van Gent en Paulus van Brussel, die spoedig als kanselredenaars zullen optreden, doch na 1595. — De Provinoie van Parijs, die zooveel ouder was dan de Nederlandache, had in 1596 negen (TCG.) of, volgens een andere bron (G o d e f b o y , fase. II, p. 196), enkel vijf predikanten. 2. AOMC., t. V, 1889, p. 79, § 8.
140 VI. STEVIGER INNERLIJKE ORGANISATIE (1592-95) waren. Een andere oplossing moest in deze Bestuurs vergadering gevonden worden. In de Provincie van Parijs zond men de studenten naar Italië, om daar de lessen te volgen; maar dat stelsel bracht veel ongemakken mee en voortdurend werd er tegen gereklameerd1. Wellicht heeft men in ons land ook eerst zoo’n oplossing willen vinden. We lezen immers in 1589 bij Bisschop Vendeville, die zoo goed ingelicht is nopens de Kapucijnen, dat die Paters en de Jezuïeten er naar streven, om overal studiehuizen te kunnen inrichten, of om ten minste voor twee of drie Provincies een gezamenlijk seminarie tot stand te brengen2. Indien dat plan wellicht ooit voor ons land in overweging genomen werd, toch kon men in 1594 een betere oplossing vinden en doorvoeren. Twee studiehuizen werden ingericht en twee jonge lektoren aangesteld. Te Leuven was het Patricius van Ierland, sedert negen maanden geprofest; misschien was hij toen reeds subdiaken, doch diakonaat en priesterschap zou hij eerst het volgende jaar ontvan gen3. Te Arras werd dezelfde bediening aan Philippus van Kamerijk toevertrouwd; deze was maar goed 20 jaar oud en sedert zeven maanden geprofest; doch hij moet buitengewoon begaafd geweest zijn, daar hij later als verdienstelijk historicus van zijn kloosters optrad en ook de hoogste waardigheden in zijn Provincie schitterend bekleed heeft4. Aldus waren de studies eindelijk geregeld. De Pro vincie van Parijs, die zooveel langer bestond dan het Nederlandsch Kommissariaat, kon ook maar in dit zelfde jaar haar eerste Lektoren aanstellen5.
Echte en valsche mystiek. — We weten niet of 1 . G o d e f r o y , fa s e . I I , p . 2 0 , 5 0 .
2. M. R e u s e n s , Op. Cit., p. 134. 3 . In 15 97 was hij nog altijd Lektor te Leuven, doch in hij dezelfde bediening in de Provincie van Parijs. 4 . FL., Dl. X XIV , 1 9 4 1 , blz. 197. 5 . G o d b f r o y , fa s e . I I , p . 17 6.
16 03
vervulde
STUDIEREGELING. ECHTE EN VALSCHE MYSTIEK
141
het zoo bedoeld was, maar zeker is het, dat de inrich ting van regelmatige studies de gezonde richting in het geestelijk leven moest ten goede komen. Van den beginne af, ging de hoofdbekommernis van P. Hip polytus uit naar de geestelijke en kloosterlijke vorming van novicen en jongeren. Ook waren allen vurig en ijverig, vol onthechting en verstervingsgeest. Maar het ongeluk wilde, dat spoedig jeugdige klooster lingen, heelemaal te goeder trouw, een verkeerden weg opgingen en zich onbewust door valsche opvat tingen in het geestelijk leven lieten leiden. Maar al te dikwijls ontbrak hun wijze raad van ervaren meesters. Hoe ijverig de Oversten zich ook toonden, toch moet men bekennen dat velen onder hen nog erg jong en onervaren bleken. Daarenboven had niemand een biechtstoel, zoodat ministeriewerk en innig kontakt met de zielen hun de noodige ervaring en levenswijsheid niet konden geven. Voeg daar nog bij, dat sommige Oversten en meestal de onderdanen geen theologischen kursus doorgemaakt hadden, aangezien er vóór 1594 van geen ernstige studieregeling sprake kan zijn. Alzoo is het te verklaren,wdat veel wanbegrip in het jonge Kommissariaat ongehinderd kon voortwoekeren1. Een groot gevaar voor beginnelingen lag in het lezen van te hooge geestelijke boeken, zooals die van Herp, Tauler, Ruusbroec en anderen, boeken die ongetwijfeld heel stichtend zijn, doch niet geschikt voor eenieder, zeker niet voor wie heelemaal aan zich zelf overgelaten blijft, zonder veilige leiding. Zulke boeken nu werden in de meeste kloosterorden gretig gelezen en bij de Kapucijnen werd men het gevaar van dien toestand spoedig gewaar. Een eerste onheil lag hierin, dat velen zich uitsluitend op de beschouwing wilden gaan toeleggen, wat met het Franciskaansch ideaal van apostolaat in strijd is. Dat 1. Zie onze beide artikelen : Dn mouvement paeudo-myatique chet lea premiers Capucins beiges, in NF., t. VII, 192d* pp. 257-63, en Les premiers Capucins beiges et la mystique, in RAM., t. X IX , 1938, pp. 245-94.
142 VI. STEVIGER INNERLIJKE ORGANISATIE (1592-95) was vooral in onze gewesten zeer ongewenscht, daar zedelijke verwildering, godsdienstige onverschilligheid en Protestantsche propaganda zoo dringend het optreden van ijverige predikanten eischten. Niettemin belette deze voorgewende zucht naar grooter eenzaamheid sommigen niet, toch voortdurend met wereldlingen betrekkingen te zoeken, om hun zoogezegd geestelijke leiding te geven en leefregels voor te schrijven. Bewust van zijn verantwoordelijkheid, ijverde Hip polytus van Bergamo openlijk voor uiterlijke bedrij vigheid ; doch zijn pogingen werden onderduims tegen gewerkt door Felix van Lapedona, een kloosterling zonder jurisdiktie voor de geloovigen, een man die enkel een leven van zuivere beschouwing als een waardig ideaal huldigde. Beide tegenovergestelde strekkingen hadden hun aanhangers. De grond van de tweespalt was de eeuwige strijd in de kloosterorden tusschen werkend en be schouwend leven. Beide zijn ongetwijfeld noodig, doch niet zelden blijkt het lastig en kiesch, de juiste ver houding vast te stellen. Erger nog dan die tweestrijd, was het feit dat velen, gedreven door vruchtbare inbeelding, onkunde en gebrek aan ervaring, ook in andere opzichten verkeerde wegen in het geestelijk leven opgingen; en ze deden het met al de onstuimigheid van hun jong enthousiasme en hun onbesuisden ijver. Sommigen gingen zich inbeelden, dat ze met groote mystieke gunsten bevoor recht waren. Anderen wilden heel den dag met bespie geling bezig zijn, op gevaar af, er hun gezondheid bij te verliezen; en als ze dan ziek werden, moesten ze zich voortdurend verzorgen, zoodat ze voor de gemeen schap een last werden en de kloosteroefeningen on mogelijk konden volgen. Anderen misprezen alle uiterlijke dingen : mondgebed, rozenkrans, klein officie van O. L. V. en zelfa het breviergebed ; onder de kerkelijke getijden wachtten ze zich wel, mede te zingen, om hun ingetogenheid
ÈCHTE EN VALSCHE MYSTIEK
143
niet te verliezen! Handwerk kleineerden ze natuurlijk nog veel meer. Heel den dag liepen sommigen somber en zwijgzaam, zoogezegd om de vereeniging met God niet te ver liezen ; zelfs als de broederlijke liefde een vriendelijk woord of een welwillenden glimlach scheen te eischen, bleven ze steeds even gesloten en afzijdig. Die verkeerde strekking vond veel aanhangers, zelfs onder de Oversten. Toen Hippolytus, einde 1592, naar het Generaal Kapittel vertrok, werd hij in de Provincie voorloopig door Felix van Lapedona vervangen. Het is niet on mogelijk, dat deze, gedurende die lange maanden, zijn ambt en zijn invloed kan gebruikt en misbruikt hebben, om verkeerde opvattingen aan de onderdanen op te dringen. Toen Hippolytus terugkeerde, was de toestand in alle geval verre van verbeterd.
Omstreeks dien tijd, stierf te Leuven, op 7 April 1594, de jeugdige Fr. Bernardinus van Antwerpen. Tijdens zijn leven en later nog, werd hij steeds als een voorbeeld van deugd en heiligheid voorgesteld. Doch in hetgene men nopens zijn geestelijk leven verneemt, stoot men op enkele dingen van verdacht allooi, die niet door iedereen evenveel gewaardeerd werden. We weten b. v. dat Paulus van Brussel, die zijn Gardiaan geweest is, hem maar matig bewonderde ; « tam vita quam mors ei non multum placuit », bericht Philippus van Ka merijk1. Zijn deugd scheen hem niet mannelijk genoeg ; hij was te zelfvoldaan én niet genoeg onthecht van geestelijken troost en zoetheid. Op het einde van zijn leven scheen hij ten andere in zijn ijver wel wat ver flauwd en verkoeld. Het zou ons niet verwonderen, als ook de nuchtere P. Hippolytus tegen de eigenaardigheden van den Frater bezwaar had gehad. Misschien vond hij bij hem 1. ACB., III, 9506, pp. 48-49. P. Paulus klaagt over de * nimia facilitas quorundam superiorum credendi similibus actionibus. > Dat slaat wellioht op Felix van Lapedona.
144 VI. STEVIGER INNERLIJKE ORGANISATIE (1592-95)
ook ten deele dezelfde mistoestanden, die elders in het Kommissariaat heerschten. Voorschriften in zake mystiek. — Die verkeerde opvattingen kon Hippolytus onmogelijk laten voort woekeren. De Bestuursvergadering van 1594 scheen hem een uitmuntende gelegenheid, om daartegen voorgoed stelling te nemen en ingrijpende maatregelen te treffen. Een uitvoerige leidraad werd door hem afgekondigd, waarin de verderfelijke strekking als een soort van weinig orthodox Quiëtisme uitdrukkelijk veroordeeld werd De oorzaken en diepere gronden van de verkeerde strooming waren stellig van heel verschillenden aard. Toch was het onloochenbaar, dat valsche mystieken hun slagwoorden en machtspreuken bij echt Katholieke schrijvers, zochten, schrijvers die ze verkeerd begrepen of wier leer ze ten onrechte op zich zelf toepasten, in plaats van op meer gevorderde zielen, voor wie die boeken hoofdzakelijk geschreven zijn. Spoedig was de remedie gevonden. Zonder heel speciale toelating van de hooger overheid, was het lezen van Herp, Tauler, Ruusbroec, Suso en andere dergelijke schrijvers, ook van de Theólogia Germanica, voortaan radikaal verboden. Hierbij treedt P. Hip polytus op, gewapend met de spreuk : « Remota causa, removetur effectus, » waarin zijn woord eigenlijk meer zegt dan hij bedoelt; want stellig heeft hij nooit ge meend, dat die geestelijke verhandelingen eigenlijk de « oorzaak » waren van het kwaad, dat hij bekampen wilde. Het gezag van die schrijvers werd misbruikt om een beweging te steunen, die uit andere oorzaken voortsproot en aan andere bronnen ontleend was. Zij werden er bij en er in gehaald, maar de oorzaak lag elders en dieper. Hetzelfde verbod trof enkele geestelijke traktaatjes, 1. ACB., III, 6008, ff. 105r.-73r.
FR. BERNAKDTNUS VAX AXTW EIU’ RX
(t 1594) (ACB., T1T, 3008).
r . STLYESTER VAX M O N T K L K O X K
Generaal. 1593-9o (ACB., III. 3008).
1\ H IE R O XYM U S VAX SORBO
Goneraal, 1590-9!) (ACB., III, 3008).
P. TÏIEROXYMCS V AX C'ASTEI/FERRETTI
Generaal, 15S!M(i()2 en 16(18-13 (ACB., III, 5016).
VOORSCHRIFTEN IN ZAKE MYSTIEK
145
die hier en daar in handschrift circuleerden. Zonder toelating en goedkeuring van P. Kommissaris, waa het voortaan verboden, oefeningen en methodes of leefregels te verspreiden, zoowel onder medebroeders als bij leeken. Het werd zelfs verboden, voortaan nog over zoo’n zaken te spreken... Alleen de Oversten en eenige oudere Paters behielden het recht, om buiten de Orde leiding te geven of naar anderen over mystiek te schrijven. Buiten die negatieve voorschriften, gaf P. Hippolytus meteen een dringende vermaning tot nederigheid en gehoorzaamheid, versterving en armoede. De Heiligen zou men trachten na te volgen ; en hoofdzakelijk moest men het lijden van Jezus en Maria tot onderwerp van zijn overweging nemen. De mystiek op zich zelf verwierp hij absoluut niet, maar integendeel spoorde hij de kloosterlingen aan tot vereenigingsleven en beschouwing. Door schietgebeden zou men zich met God zoeken te vereenigen. In plaats van de veroordeelde boeken, moest men er nemen van S. Bonaventura, Ludovicus van Granada, Gaspar Loardus, Lanspergius, Bellintani en ook Blosius, ten minste daar, waar deze niet over mystiek handelt. We zegden zooëven dat Hippolytus, waar hij het woord « Causa » gebruikt, méér zegt dan hij eigenlijk bedoelen wil. Want uitdrukkelijk verklaart hij meteen, dat de boeken, die hij verbiedt, in zich zelf vroom en rechtgeloovig zijn ; maar op sommige plaatsen zijn ze moeilijk te begrijpen en voor allen passen ze niet, stellig niet voor eenvoudigen en ongeleerden, voor wie ze veelal meer schade dan voordeel meebrengen1. Bij dezen maatregel moeten we noodzakelijk enkele 1. Volgens D. H u y b e n , Oratien et les Perfectistes, in Études Carmél., année XVIII, vol. II, 1933, pp. 237-43, zou dit verbod hoofdzakelijk gegeven zijn ala reaktie tegen het Protestantisme ; uit vrees voor de rechtvaardiging door het Geloof alleen, zou men heelemaal den nadruk op de goede werken gelegd hebben. Die opvatting houdt echter geen rekening met de ergerlijke misbruiken, die moesten uitgeroeid worden en waaronder sommige met het Protestantisme niets te maken hadden. DH KAPUCIJNEN —
IO
146 VI. STEVIGER INNERLIJKE ORGANISATIE (1592-95),
beschouwingen toevoegen. Te recht heeft Pater L. Yerschueren vooreerst opgemerkt1, dat dit radikaal optreden niet belet, dat bij de Kapucijnen de ken merkende methode en gebedswijze van den gewraakten Herp bewaard en verder voorgeschreven bleef. Volgens diens leer is het, dat men door korte vurige verzuch tingen en affektief gebed, met God zocht vereenigd te blijven en tot beschouwing te geraken. Ook later werd die methode nog in de Orde onderhouden en aangeprezen. De verschillende geschriften, door dezelfde verordening ten andere goedgekeurd en aanbevolen, huldigen allemaal het afiektief gebed. De verbodsbepaling hier afgekondigd, is geen alleen staande feit. Reeds vroeger had Mercuriano, in 1573 Generaal van de Jezuïeten geworden, eveneens die geschriften tot verboden of althans streng voorbe houden lektuur verklaard, als niet strookend met den geest van de Orde. Ook in de Noorderlanden waren stemmen opgegaan tegen het lezen van Tauler, o. a. vanwege Donck of Duncanus (f 1590)2 en den Nuntius Frangipani3. Bij de Kapucijnen was het verbod enkel van plaatselijken en voorbijgaanden aard. Geenszins trof het b. v. de Fransche medebroeders, waar de gewraakte mistoestanden niet voorkwamen. Ook zien we Benedictus van Canfield, Joseph, Honoratus en Laurentius van Parijs en anderen nog, voortdurend in hun ge schriften Tauler, Ruusbroec en Herp benuttigen en zelfs aan novicen aanbevelen. Later zal de verbods bepaling in ons land eveneens heelemaal vervallen; toch zal het nog een heelen tijd duren, eer dat zonder gevaar kan gebeuren. Franciscus van Ierland. — Klaarheidshalve moeten we hier enkele jongere feiten bij voegen en kort uiteen 1. FL., Dl. X X , 1937, blz. 356-57. 2. Zie b. v. BGBH., Dl. X X X III, 1911, blz. 442. 3. C o k n ï ï l i s s e n , blz. 18-19.
VOORSCHRIFTEN. FRANCISCUS VAN IERLAND
147
zetten welke naweeën de verkeerde mystieke strooming, ook na het oprichten der Nederlandsche Provincie, heeft medegebracht. Het eerste Kapittel, in 1595 gehouden, moest zich wederom met die verderfelijke strekking bezighouden. De verordeningen van het vorige jaar werden bekrach tigd. Om allen twijfel weg te nemen nopens het verbód om zelfs over mystiek te spreken, werd uitdrukkelijk verklaard, dat men alleen die samenspraken afkeurde, die over mystieke vereeniging handelden, zooals ook het gebruik van te hooge en duistere bewoordingen. Natuurlijk had men nooit het inzicht gehad, om gees telijke gesprekken te verbieden of het onderrichten van onderdanen door hun Oversten te verhinderen1. De meest trouwe aanhanger van Felix van Lapedona in zijn verkeerde opvattingen was Franciscus van Ierland. De echte psychologie van dien man is moeilijk te ontwarren. Hij dweept wel te veel met verdachte geestelijke schriften, maar voor het overige heeft hij over het algemeen gezonde begrippen. Gaarne treedt hij op als apostel van mystiek en beschouwing; en toch is hij zelf predikant en later, nog veel meer dan thans, legt hij een ongemeene bedrijvigheid aan den dag, iets dat regelrecht indruischt tegen de opvattingen van zijn « mystieke » medebroeders. Vooral dweept hij met een sermoen, ten onrechte aan Tauler toegeschreven, de paupertate spiritus, dat toen nog in geen enkele gedrukte uitgave voorkwam2. Terwijl P. Hippolytus het als « haereticus et alia scandalosa continens » veroordeelde, schreef Franciscus van Ierland een verhandeling, om den gewraakten tekst te verdedigen.
Niettegenstaande zijn verkeerde begrippen in zake mystiek, werd de Pater toch, om zijn onloochenbaar veelzijdig talent, door de Oversten in 1595 tot Praeses 2. RAM., t. X IX , 1938, pp. 260-67. 2. Ibid., pp. 265-60.
148 VI. STEVIGER INNERLIJKE ORGANISATIE (1592-95) te Bcthune aangesteld. Doch. na het Generaal Kapittel van 1596, waar P. Hippolytus het vraagstuk van de mystiek opgeworpen had, werd Felix van Lapedona naar zijn Italiaansche Provincie teruggeroepen1, terwijl Franciscus zich in het gebied van Venetië zou vestigen. Beiden vertrokken uit de Nederlanden in Juli of Augus tus 1596 ; Franciscus vergezelde zijn lotgenoot daarbij eerst nog tot in de Mark van Ancona. Felix werd er spoedig Overste in het studiehuis te Montecchio (Treia). Toen later zijn eigenaardigheden in het geestelijk leven hem te Rome hadden doen aanklagen, werd hij op den duur toch vrijgesproken2. Reeds voordien was P. Franciscus in de Eeuwige Stad in verhoor geweest; doch men had hem naar zijn Provincie teruggestuurd, om er de aanstaande visitatie van P. Generaal af te wachten. Bij zijn terugkeer, vernam hij dat het Kapittel te Rijsel (31 Januari 1597) wederom verboden had, zonder uitdrukkelijke toestemming van P. Provin ciaal, aan leeken godvruchtige leefregels voor te schrij ven. Het gebruik om aldus een of andere ziel schriftelijk leiding te geven, was spoedig wel de aanleiding tot het maken van waardevolle traktaten, door Benedictus van Canfield, Constantinus van Barbengon, Joannes Evangelista van ’s-Hertogenbosch en anderen. Doch veel moeilijkheden waren met deze wijze van voor lichting verbonden. Vooreerst had niet iedereen het noodige talent, om aldus leiding te geven. En zelfs, zoo alles in orde was, werden die teksten veelal overge schreven en aan derden medegedeeld. Het kon voor komen, dat de afschriften gewijzigd en vervalscht werden; en zelfs, indien ze heel getrouw het origineel weergaven, konden ze toch bij zielen terechtkomen, 1. Toen Felix de Provincie verliet, vervulde hij er de bediening van Kommissaris, tijdens de afwezigheid van Hippolytus van Bergamo. Bij zijn afreis, stelde hij Joannes van Landen tot zijn plaatsvervanger aan (BL., HS. 39, f. 10v.). 2. RAM., Loc. Cit., pp. 273-74.
FRANCISCUS VAN IERLAND
149
die in een heel verschillenden toestand verkeerden of heel andere behoeften hadden. Wat voor den ééne past, is soms heelemaal misplaatst bij een andere. Dit legt dan ook het strenge optreden van de Oversten voldoende uit. Ten slotte vernemen we nog, dat het Kapittel van 1597 verordeningen moest maken tegen kloosterlingen, die de geestelijke oefeningen verzuimden1 — een bewijs wellicht, dat de heerschende kleineering van uitwendige bedrijvigheid nog niet heelemaal onderdrukt was. Het Kapittel van 1598 nam afdoende maatregelen tegen de aanhangers van de valsche mystiek. Of iemand van de verdwaalden gevangengezet werd, zooals som mige voorbereidende maatregelen duidelijk lieten voor zien, vindt men nergens opgeteekend. Alleszins werd een uitgebreid onderzoek naar opvattingen en gedra gingen van talrijke religieuzen ingesteld. Ook strenge verordeningen werden afgekondigd, die de vroeger genomen maatregelen bekrachtigden en nog merkelijk verzwaarden. Het bewaren en lezen van mystieke schrijvers werd op doodzonde verboden; de plichtigen liepen door de daad zelf den kerkelijken ban in. En alhoewel het verbod eventueel door het aanstaande Generaal Kapittel kon opgeheven worden, valt het toch op, dat thans geen enkele uitzondering, ten voordeele van wien ook, kon toegestaan worden, zooals vroeger het geval was. Allerlei strenge maatregelen werden tegen de plichtigen in het vooruitzicht gesteld2. Ook moesten alle geschriften van P. Hippolytus uit de handen van de kloosterlingen en uit de bibliotheken verwijderd en naar Brussel gestuurd worden. Toch 1. ACB., III, 1006, p. 29, § 27. 2. Zie meer gegevens RAM., Loc. Cit., pp. 268-71. — In 1600-01 kompileerde P. Alexius van Brussel een Schala anagogica, in qua quicquid universa vitae intcmae ezercitia (etiam spiritualissima [!]) attinet... describitur (Gent, Universiteitsbibl., HS. 268). In dat uitvoerig handboek van meer dan 500 blz. worden Ruusbroec, Herp, Tauler en de Theologia Oermanica. zonder het minste voorbehoud geciteerd. En van verkeerde strekkingen en verboden boeken wordt niet gewaagd, ook niet waar hij uiteenzet * a qua lectione est abstincndum » (p. 58).
150 VI. STEVIGER INNERLIJKE ORGANISATIE (1592-95) wordt nergens gezegd, dat daar ook dingen in stonden, die af te keuren waren; we zouden eerder het tegen overgestelde meenen; doch wellicht verwijderde men ze alleen, om zelfs de herinnering aan die treurige gebeurtenissen weg te nemen.
Franciscus van Ierland in ballingschap. — Het geval van Franciscus van Ierland bleek ingewikkelder dan dat van de overige misloopen mystieken. De zaak werd uitgesteld en Franciscus weer naar Rome gestuurd, om daar grondig onderhoord te worden. Hij gaat dus op reis. Te Ferrara ontmoet hij den Kustos Raphael van Napels, op weg naar het Generaal Kapittel. Deze bericht hem, dat P. Generaal verlangt dat hij niet naar Rome zou afreizen, maar wel naar Venetië, waar de hooge Overste hem verwacht; doch daar Raphael geen geschreven bevel kan toonen, houdt Franciscus met die mededeeling geen rekenschap en zet zijn reis verder voort. Vooreerst gaat hij naar Montecchio (Treia), waar zijn geestverwant Felix van Lapedona Gardiaan is. Na overleg met dezen lotgenoot, vertrekt hij naar Rome, zonder te weten of zijn zaak door de Kurie zijner Orde ofwel door het H. Officie moet onderzocht worden. Kardinaal Protector Santori zendt hem echter naar het H. Officie. En in afwachting dat het onderzoek zou ten einde loopen, kan hij bij de Minderbroeders (over den Tiber) verblijf houden. Doch het proces vorderde heel langzaam. De moei lijkheden, die men naar voren bracht, schijnen in hoofdzaak geen betrekking te hebben gehad op de werken van Ruusbroec, Herp of Tauler, maar wel op het apokrief traktaat de Paupertate. Het is zeer jammer, dat het verdedigingsgeschrift, door Franciscus aan het H. Officie aangeboden, voor ons niet toegankelijk is. We vernemen enkel dat Franciscus op 16 Augustus 1 6 0 0 van alle vervolging ontslagen werd1. 1. Dat hij vrijgesproken werd, bewijst natuurlijk niet dat alles in orde was, doch het H. Officie zag geen aanleiding tot ingrijpen (« non mo-
FRANCISCUS VAN IERLAND IN BALLINGSCHAP
151
Naar de Nederlanden zou hij echter voorloopig niet terugkeeren en voorzeker was het aldus beter, om er vrede en rust te herstellen. In de Provincie van Parijs werd hij Gardiaan en zelfs Lektor, een duidelijk bewijs, dat zijn rechtgeloovigheid niet meer verdacht werd. De meest bekende onder zijn leerlingen is wel Joseph van Parijs, die voorzeker aan zijn leermeester zijn groote voorliefde voor de Nederlandsche mystiek te danken heeft. Yoortaan zou de toestand alhier merkelijk rustiger worden. Het Kapittel van 21 Januari 1600 drong nog wel aan op de broederlijke liefde en de overeenstemming van gevoelens onder de religieuzen; streng verbood het, zich wederkeerig de spotnamen van « spiritueel » of « ceremonieel » te geven, waarbij natuurlijk deze laatste naam op P. Hippolytus’ wijze voorschriften in het Ceremonieel van de Provincie moest wijzen. In Oktober van hetzelfde jaar werd er aan herinnerd, dat men gerust alle geestelijke boeken mocht lezen, uitgenomen enkel Ruusbroec, Herp en Tauler. Het Kapittel van 5 September 1603 vernieuwde echter het verbod, om aan leeken geschreven leefregels en geeste lijke oefeningen voor te houden1. lestandum in St0 Officio, eo quod jam satia superque molestatus »). Het dossier berust nog te Rome, doch inzage er van werd ons radikaal ge weigerd. Zie enkele gegevens, RAM., t. X IX , 1938, pp. 271-77. 1. Ibid., pp. 277-78.
TWEEDE TIJDVAK
DE NEDERLANDSCHE PROVINCIE (1595-1616) H
oofdstuk
I
KAPITTELS EN OVERSTEN De Nederlandsche Provincie. — Tot in 1595 vormden de Nederlandsche kloosters een eenvoudig Kommissariaat, onder het bestuur van een vreemden Overste, door Rome rechtstreeks benoemd. Dat eerste stadium wordt in 1595 afgesloten en het gebied wordt nu tot den rang van regelmatige Provincie verheven. Daardoor krijgen de kloosterlingen het recht, om vrije lijk zelf hun Oversten te kiezen. De jaren die voorbij zijn, zou men misschien « de Italiaansche periode » van deze geschiedenis kunnen noemen, in dien zin, dat het bestuur in Italiaansche handen berustte, dat de groote bevorderaar en be schermer van de kloosters de Hertog van Parma was en dat ook de eerste en grootste weldoeners Genueezen en andere Zuiderlingen waren, te Antwerpen en elders gevestigd. Toen de Provincie opgericht werd, telde ze reeds 12 huizen en 132 religieuzen; dat was tien jaar na de komst van de eerste Kapucijnen te Antwerpen, acht jaar na de benoeming van den eersten Kommissaris. Daarmee was Parijs, de Moederprovincie, schitterend overtroefd, daar deze hetzelfde jaar enkel 111 klooster lingen telde1. 1. G o d e f b o y , fase. II, p. 198. — Hier dient men natuurlijk rekening te houden met den ongunstigen politieken en militairen toestand ia Frankrijk, alsmede met het verlies van huizen en personeel, bij andere gebieden ingelijfd. — Het Kommiseariaat, te Parijs zoowel als te Lyon,
DE NEDERLANDSCHE PROVINCIE
153
Met verlof van P. Generaal, Silvester van Monteleone, werd liet eerste Provinciaal Kapittel op 18 Au gustus 1595 te Rijsel gehouden, in het ruime, juist voltooide klooster, dat nog op zijn eersten Gardiaan wachtte. Voor alle kapitularissen was het gemakkelijk te bereiken, daar het ongeveer in het midden van de Provincie lag, gelijk ze zich tot dan toe ontwikkeld en uitgebreid had. Buiten P. Kommissaris, vergaderden daar acht Gardiaans, evenveel diskreten en daaren boven vier Oversten van residenties ; samen dus 21 man. Tot eersten Provinciaal werd P. Hippolytus zelf verkozen en volgens Boverius1 werd hij zelfs met algemeene stemmen tot die waardigheid verheven. Openlijk werden aldus zijn groote verdiensten erkend en gehuldigd. Met voldoening en trots mocht hij inder daad op zijn werk terugzien. Als Raadsleden of Definitoren kreeg hij twee van de eerste stichters : Felix van Lapedona en Joannes van Landen ; verder, Simon van Namen, dien we reeds met de opleiding van de jeugd bezig gezien hebben, alsmede Silvester van Brussel. Deze laatste behoorde tot de bekende familie de Mol en was vroeger van de Observanten tot de Kapucijnen overgekomen. Op die vergadering werd het Ceremonieel, dat reeds het vorig jaar voorloopig aanvaard was, nu definitief goedgekeurd. Ook werden verschillende voorschriften uitgevaardigd, zooals bij dergelijke omstandigheden gebruikelijk is2. Een opgedrongen Provinciaal ( 15 9 8 ). — Vroeger werd toch veel vroeger tot den rang van Provincie verheven dan bij ons, namelijk reeds in 1580, terwijl de eerste Kommissaris maar zes jaar vroeger benoemd was. Beide gebieden telden bij die definitieve inrichting elk niet meer dan vijf kloosters (Ibid., fase. I, pp. 132-33). Merkelijk trager ging het later in Rijnland. Daar kwam de eerste Kommissaris in 1611, en slechts vijftien jaar nadien mocht de eerste Provinciaal ge kozen worden. 1. T . I , p . 5 5 6 , § 3.
2. ACB., III, 1006, pp. 21-24 ; 5006, B, pp. 5-8. — Van het Ceremonieel wordt ook het opmaken van een Compendium in het vooruitzicht gesteld (§ 8 van die voorschriften).
154
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
was het de gewoonte, dat de Kapucijnen ieder jaar Kapittel hielden. Van 1595 tot 1598 was er echter maar één, nl. op 31 Januari 1597 ; vóór dien tijd kon het niet, wegens de reis van P. Provinciaal naar het Generaal Kapittel; en naderhand kwam het er niet meer van, omdat men spoedig uit Rome het kerkelijk bezoek verwachtte. Op 31 Mei 1596 was immers de Napolitaan H i e r o n y m u s v a n S o r b o tot Generaal verkozen geworden. Het was een bekend kanonist, die juist te Brescia een Compendium privilegiorum uitgegeven had, bewerkt volgens A l p h o n s u s v a n C a s a r u b i o s , een boek dat buitengewoon gewaardeerd werd en verscheidene uit gaven beleefde1. Hieronymus van Sorbo is de eerste Generaal, die een voet op onzen bodem gezet heeft. Hij had beloofd, Frankrijk te bezoeken, waar zijn tegenwoordigheid dringend noodig was2; meteen zou hij ons gebied bereizen, te meer daar Hippolytus van Bergamo hem te Rome uitvoerig over de nooden en verkeerde strek kingen in de Provincie onderhouden had. Op zijn visitatiereis nam P. Generaal tot reisgezel en sekretaris P. Illuminatus van Palermo, een man met wien we hier kennis moeten maken3. Vóór zijn intrede, was deze in zijn eigen stad kanunnik en Vikaris Generaal; en in de Orde, werd hij achtereenvolgens Lektor, Definitor en Provinciaal. Na 1596 reisde hij met Hie ronymus van Sorbo door Zwitserland, Frankrijk en de Nederlanden. De tocht ging over Castelnaudary en Carcassonne, waar ze op 28 Maart 1598 gesignaleerd worden. Op 10 April, presideerde P. Generaal het Kapittel te Avignon. Toen hij onderweg zijn gevierden 1. A p o l l i u a b i s a V a l e n t i a ,
Bibliotheca F F . M M . Cap. Prov. Neap.
(Romae-Neapoli 1889), pp. 106-08, 178-79; DH., t. II, col. 707. 2. G o d e f r o y , fase. II, p. 195. 3. A n t o n i n o d a C a s t e l l a m m a r e , Storia dei F F . M M . Cappuccini ddla provincia di Palermo, t. II (Palermo 1922), pp. 193, 342-43. — Zie méér gevens in onze bijdrage Jéróme de Sorbo, Iüuminé de Palerme et 3. Laurent de Brindes en Belgique, in CF., t. IV, 1934, pp. 175-204.
EEN OPGEDRONGEN PROVINCIAAL (1598)
155
naamgenoot Hieronymus van Arles ontmoette, liet hij deze mee naar de Nederlanden komen, om alhier zijn welsprekendheid te Arras, te Antwerpen en te Brussel te laten bewonderen1. Den juisten dag der aankomst van den Visitator vindt men niet opgeteekend. Verschillende kloosters bezocht hij en te Bergen affilieerde hij een Kanunnikes van S.-Waudru aan de Kapucijnerorde. Dezelfde gunst verleende hij te Brussel, op 15 Augustus 1598, aan den grooten weldoener Karei de Croy. Eindelijk zou het Kapittel in de hoofdstad gehouden worden, op 14 Augustus 15982. Tot Definitoren werden de PP. Antonius van Gent, Eaphael van Na pels, Alexander van Oudenaarde en Silvester van Brussel gekozen. Raphael, de eenige vreemde Definitor. was slechts sedert een jaar in de Provincie. Van veel meer belang was het ambt van Provinciaal, dat nog te begeven bleef. Hiervoor kon Hippolytus niet in aanmerking komen; een aftredend Provinciaal was na drie jaar niet herkiesbaar. Anderzijds had men in 1587 een verordening uitgevaardigd, waarbij niemand aan het hoofd van een Provincie kon gesteld worden, vóór het voleinden van zestien jaar kloosterleven3, Niets bewijst, dat hier aan dat voorschrift herinnerd werd, doch onder de Nederlandsche kandidaten, voldeed alleen P. Antonius desnoods aan dien eisch; Alexander en Silvester hoegenaamd niet. P. Generaal vond het wellicht doelmatiger, hier een vreemdeling te kiezen, omdat die met meer vrijheid en onafhankelijkheid tegen misbruiken en mistoe standen in zake mystiek kon optreden ; voor de kandi 1. R occo, t. I, pp. 164-66. 2. Jongere bronnen geven ook als datum den 15 of zelfs den 28 Au gustus. Beide eerste Kapittels werden echter op een Vrijdag gehouden (18 Aug. 1595 en 31 Jan. 1597), zoodat de datum van 15 Augustus (een Zaterdag) daardoor reeds wegvalt. 28 Augustus is echter te laat, als men aanvaardt dat dit Kapittel de stichting te Ariën voorstelde, waarvoor dan reeds op 3 Sept. de noodige toelating ter plaats verkregen werd. 3. AOMC., t. V, 1889, p. 107, § 5.
156
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
datuur van Vlaamsche Paters voelde hij stellig niets. Immers, juist vóór de verkiezing hield hij een aanspraak, waarin hij uitdrukkelijk bevestigde, dat de jeugdige Provincie geen geschikte kandidaten bezat; « hominem non habent», herhaalde hij, naar een bekenden evangelie tekst. Uitdrukkelijk bevestigde hij wel, dat de kapitularissen in hun keuze heelemaal vrij bleven; niettemin stelde hij drie Italianen voor, wier namen nauwelijks bekend waren. Onder hen, noemde hij ook zijn sekretaris, P. Illuminatus ; met veel tegenzin zou hij hem desnoods afstaan, beweerde hij, daar hij hem zelf noodig had als den appel van zijn oog, pupilla oculi. Niettemin, had men het recht om hem te kiezen; en P. Generaal voegde er de bedreiging bij, dat hij een onbekwame, dien men gebeurlijk zou voordragen, nimmer aanvaarden of bekrachtigen zou. Die insinuaties waren duidelijk genoeg en iedereen begreep, dat hij de keuze van zijn sekretaris verlangde. Men deed dus zijn zin en Illuminatus werd Provinciaal. Deze deed wel alsof hij de waardigheid met tegenzin aannam, maar hij wachtte zich toch te weigeren. Spoedig na zijn verkiezing vertrok hij naar Rome, waar het Generaal Kapittel weer moest bijeenkomen.
Vertrek van P. Hippolytus ( 1 5 9 9 ). — Franciscus van Ierland beweert dat hij het is, die Hieronymus van Sorbo heeft kunnen overhalen, om in de Nederlanden visitatie te houden ; op zijn aandringen zou de Generaal het bevel gekregen hebben (hij zegt niet van wien), om die reis te ondernemen1. Voorzeker had Hippolytus van Bergamo denzelfden wensch te kennen gegeven en wellicht woog zijn verzoek wel zwaarder dan dat van den verdachten P. Franciscus. De kwestie van de mystieke stroomingen, die de Provincie zoo diep be roerden, eischte dringend een oplossing. Hieronymus van Sorbo was naar het land gekomen, vast besloten
1. RAM., t. X IX , 1938, pp. 207-08.
VERTREK VAN P. IIIPPOLYTUS (1599)
157
om er voorgoed, desnoods met strengheid en geweld, een definitief einde aan te maken... Te Brussel had P. Generaal, vóór het Kapittel, de kloostergevangenis in gereedheid laten brengen — een klaarblijkelijk teeken, dat er verrassingen te ver wachten waren en dat de verkeerde mystieke richting ongenadig zou onderdrukt worden. Daarenboven werd Hippolytus van Bergamo van alle stemrecht beroofd, en hetzelfde onverbiddelijk lot trof Franciscus van Ierland, trouwen aanhanger van den ondertusschen afgereisden Felix van Lapedona. Dat zoo’n maatregel tegen Franciscus genomen werd, moet ons niet verwonderen, daar hij toch van valsche leerstelsels beschuldigd was en zijn zaak nog moest onderzocht worden. Maar verwondering baart het, dat ook de Provinciaal alzoo behandeld werd, hij die het toch in zake mystiek aan het rechte eind had. Wellicht verweet men hem een zekere zwakheid, aangezien hij niet bij machte geweest was om de verkeerde strooming volledig te onderdrukken; of ook kan men vermoeden dat Franciscus en de aanhangers van zijn partij hem bij de hooger Overheid niet zullen gespaard hebben; veeleer zullen ze alles opgerakeld hebben, wat tegen hem kon uitgespeeld worden. Doch de groote reden, waarom Hippolytus op het Kapittel van 1598 voorgoed gebroken en spoedig teruggeroepen werd, schijnt elders te liggen. Stellig was hij een verstandig, ijverig en heilig kloosterling; doch in zijn ijver en zijn overgroote goedheid was hij soms wel te gemakkelijk in het aan nemen van novicen. B o v e r i u s 1 vertelt, dat het hem veel tranen kostte, telkens als hij een ongeschikten kandidaat moest doorsturen. Hij aanvaardt nieuwe lingen, kleedt ze in en laat hen professie doen, zonder naar hun verleden te vragen. 1. T. II, pp. 247-48, § 52. — Nog in 1601 klaagt de Nuntius Frangipani er over, dat de Kapucijnen in het aanvaarden van novicen veel te gemak kelijk zijn (Nonciature, t. III, p. 217).
158
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
Een Luiks che kanunnik, Baudouin Nicolai, heeft een doodslag op zijn geweten. Spoedig daarop komt hij zich bij de Kapucijnen aanbieden. Hij wordt ingekleed en op 21 Februari 1593 spreekt hij te Antwerpen zijn geloften uit, onder den naam van P. Basilius van Luik... Op den dag van zijn professie, ontvangt Franciscus van Ierland bezoek van een ouden studiemakker, ondertusschen Jezuïet geworden; deze komt zoodanig onder den indrulc, dat hij ook de pij wil aantrekken; en denzelfden dag wordt hij onder den naam van Patricius van Ierland ingekleed1 ! Natuurlijk kon het getuigenis van Franciscus borg staan voor de deug delijkheid van den novice, die ten andere een flink kloosterling blijkt geworden te zijn. Maar zoo’n spoed was toch niet in orde met bestaande voorschriften en volgens de Sixtinae was zoo’n professie ongeldig. Op 13 September 1596 had Hieronymus van Castelferretti wel naar Hippolytus geschreven2, dat sommige broeders wegens die voorschriften ten onrechte aan de geldigheid van hun professie twijfelden; doch enkele weken vóór het Kapittel van 1598 kwam een ander dergelijk geval voor, dat het treffen van pijnlijke maatregelen tegen den Provinciaal zou medebrengen. Ziehier wat er gebeurde. Op 5 April 1598 werd te Béthune Rodolf van Bourg geprofest. Noch vóór kleeding noch vóór professie, werd het voorgeschreven onderzoek gehouden; doch spoedig bleek maar al te duidelijk dat die kandidaat heel wat op zijn kerfstok had3. P. Provinciaal begreep dat de 1. EL., Dl. X X I, 1938, blz. 303. 2. ACB., I, 396öbis. — De Sixtinae, met hun strenge sankties, werden op 2 April 1602 afgeschaft (ACB., I, 4026 ; BC., t. VI, p. 335) ; het was het eenige middel, om voortdurenden twijfel en onzekerheid voorgoed uit de wereld te helpen. 3. Op zijn rekening had hij : 1) een gewapenden nachtelijken inval in een huis te Leuven, in 1592, waarvoor hij rechterlijk vervolgd werd ; 2) een misdaad te Gent bedreven, toen hij bij Amold de Bisschop, Prokureur van den Raad van Vlaanderen, woonde ; 3) eindelijk een schuld van 500 gulden, welke hij niet kon betalen ; zijn vader beloofde echter dat hij het in zijn plaats zou doen. Tijdens het proefjaar kwam één der schuldeischers den Gardiaan daarover lastig vallen. Na de professie werd toch alles betaald, o f althans het grootste deel van de schuld j doch, volgens de Sixtinae, was dat niet voldoende.
VERTREK VAN P. HIPPOLYTÜS (1599)
159
professie ongeldig was en daarenboven, dat hij zelf, volgens diezelfde strenge wet, ipso facto alle overheids ambten en ook aktief en passief stemrecht verloren had. Zonder dralen werd een suppliek naar Rome gestuurd en Hippolytus kreeg al het verbeurde terug, stemrecht en alle overheidsambten1. Heel dat geval kennen we door een akte van konsultatie, welke door twee Leuvensche hoogleeraars, Goudelin en Henricus Zoes, enkele jaren nadien werd onderteekend2. Daar vooral moet de aanleiding liggen, waarom de anders zoo verdienste lijke P. Hippolytus door den kanonist Hieronymus van Sorbo ongenadig verwijderd en teruggeroepen werd. Ondertusschen was op 28 Mei 1599 Hieronymus van Castelferretti, lid van de Provincie van Ancona, tot Generaal gekozen. Voorzeker na overleg met zijn voorganger en met Illuminatus van Palermo, zond de nieuwe Overste spoedig naar P. Hippolytus den obedientiebrief, welke noodig was om naar zijn Provincie terug te keeren. De laatste maanden had deze alreeds geen ambten meer bekleed en zijn persoon vindt men nergens meer genoemd. Wellicht hield hij zich toen bezig met het in orde brengen van zijn kroniek der Provincie, waarvan we nog belangrijke stukken bezitten. 1. t Dictus actor, postea intelligenB ex proprio ore Patris Provincialis, qui fuerat judex ipsius, quod, obtenta dispensatione a Summo Pontifice, fuisset restitutus voci activae et passivae, officiis et dignitatibus, quarum privationem per dictam constitutionem Sixti V ipfio facto inourrerat, eo quod aliquos impeditos recepisset... » (ACB., I, 3880, p. 4). 2. ACB., I, 3880. — Rodolf werd eerst niet weggestuurd, alhoewel de professie ongeldig bleek ; eerst vijf jaar nadat de Sixtinae in 1602 ingetrokken waren, werd hij door een konfrater van de ongeldigheid zijner geloften verwittigd ; vroeger had hij dat nooit vermoed. Op den duur werd het geval door P. Provinciaal voor den Promotor van het Geestelijk Hof te Antwerpen gebracht en toen werd het vermelde advies van de Leuvensche professoren ingewonnen. Hun antwoord was duidelijk. Daarop werd de professie ongeldig verklaard en Rodolf voorgoed weg gestuurd (ACB., I, 4147) ; dat moet in de jaren 1610-13 gebeurd zijn. Hetzelfde dokument bevestigt, dat nog in 1609 de professie van Jacobus van Kamerijk, Audomarus van Lisbourg, Hubertus van Douai enz. moest gevalideerd worden. En weer in 1615 besliste Clemens van Noto, dat religieuzen vóór 1602 geprofest, door den Bisschop de geldigheid van hun geloften konden laten onderzoeken (ACB., I, 5164bis).
160
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
Toen hij het land verliet, dat hem zoo dierbaar ge worden was, moest hij wel sterk onder den indruk zijn van de pakkende gebeurtenissen der laatste maanden. Fier mocht hij zijn op het werk dat hij er verricht had. Sedert zijn aankomst, elf jaar geleden, had de Provincie, onder zijn wijze leiding, een groote uitbreiding genomen; ze telde reeds 17 huizen, evenveel predikanten, 78 pries ters, 73 clerici en 63 leekebroeders, samen 214 klooster lingen1. De dankbare sympathie van al zijn onderdanen droeg hij mede, een of ander misloopen aanhanger van de valsche mystiek alleen uitgezonderd. In Italië werden hem later wonderen toegeschreven. Men vertelde, dat hij in ons land aan geestverrukkingen onderhevig was en er maar tweemaal in de week zijn nooddruft nam2! Zulke eigenaardigheden hebben onze landgenooten echter bij hem nooit opgemerkt; doch zijn handel en wandel was, ook zonder dat, reeds treffend genoeg3. De eerste Nederlandsche Provinciaal ( 1600 ). — Bij zijn terugkeer van het Generaal Kapittel, bracht 1. In heel de Orde waren er toen 30 Provincies, 689 kloosters en 7.868 religieuzen (TCG.). 2. A C B ., III, 9013, pp. 99-100 ; B o v e r iu s , t. III, pp. 247, § 49-60, 249, § 57-61. 3. Uit ons land nam Hippolytus verschillende relikwieën mede. Aldus kwamen in de kerk van Vilminore di Scalve gebeenten van de 11.000 Maagden, uit de sakristie van het Brusselsch klooster ; alsook een kraal van S. Gertrudis’ rozenkrans (T), door de Nijvelsche Kanunnikessen aan den Pater geschonken. Daarover bezit het kerkarchief t e Scalve nog bescheiden (althans in 1882 waren ze er nog, zooals blijkt u it een schrijven uit dat jaar, in hot Prov. Archief der Kapucijnen te Milaan ; zie ook het HS. vermeld bij Valdemiro da Bxrqamo, I conventi ed i Cajypuccini Beryamaschi [Milano 1888], p. X X II, n° 15). Zie nog een ge tuigenis van Hippolytus aangaande zoo’n relikwieën ACB., I, 7602. — Na zijn terugkeer in Italië, werd hij Novicenmeester (Valdemiro, L oc. Cit.) en ook Gardiaan te Crema (Boverius, t. III, p. 249, § 57). Lang was hij ziekclijk en op een gezegenden ouderdom stierf hij te Bergamo, op 7 December 1617 (Volgens een brief van Jacobus van Scalve, u it het jaar 1628, ACB., III, 9013, p. 95). KB., HS. Goethals 67 e n ACB., III, 5006, A, p. 9, geven den datum van 8 Deoember 1617 e n V a l d e m i b o , Loc. Cit., dien van 10 December 1619.
1\ IL L U M INA TU S
VA N
PALEIIMO
Provinciaal, 1598-1600 (AC'B., II], 3008).
P. A L E X A N D H R V A X
OUDENAARDE
Provinciaal. 1600-02 en 1609-12 (ACB., III, 3008).
DE EERSTE NEDERLANDSCHE PROVINCIAAL (1600) 161
Illuminatus van Palermo in 1599 vijf Italiaansciie mede broeders in de Nederlanden binnen1. Eén dier reisge zellen, Cornelius van Recanati, was reeds te Brussel vóór 13 September2. Omstreeks denzelfden tijd moet P. Provinciaal het bestuur uit de handen van zijn plaatsvervanger, Antonius van Gent, weer overgenomen hebben. Voorzeker had hij alle reden, om zich over de uitbreiding van de Provincie te verheugen, daar men, tijdens zijn afwezigheid, drie nieuwe stichtingen had kunnen ondernemen. Gewoonlijk werd het Provinciaal Kapittel, na den terugkeer uit Rome, zoo vlug mogelijk bijeengeroepen. Om redenen ons onbekend, stelde Illuminatus die vergadering en de samengaande veranderingen tot 21 Januari van het volgende jaar uit3. Over die on gewone vertraging waren de religieuzen heel misnoegd. De toestand verergerde nog, toen de stemgerechtigden te Antwerpen in het Kapittel moesten vernemen, dat de Italiaansche Provinciaal het spontaan verzaken van P. Antonius, die liever van alle prelatuur vrijbleef, zonder bezwaar aanvaard had. Die verdienstelijke Pater was tot dan toe eerste Definitor geweest en tijdens het Generaal Kapittel had hij, tot ieders vol doening, met veel wijsheid den afwezigen Provincialen Overste vervangen. Blijkbaar hadden velen hem gaarne aan het hoofd van de Provincie gezien, in plaats van dien opgedrongen Zuiderling. Bij P. Illuminatus had het aanvaarden van dat onbaatzuchtig verzaken van 1. Het waren de PP. Harpias van Sicilië, Paulua van Bologna, Cy prianus van Milaan, Vincentius van Porchia (Annali, t. III, parte III, p. 633) en eindelijk Comelius van Recanati. Beide laatsten behoorden tot de Provincie van de Mark. Comelius heette in de wereld Lunario en was omstreeks 1559 geboren ; sedert 1584 had hij in Frankrijk gearbeid, doch reeds vóór 1597 was hij te Ascoli terug (Annali, t. III, parte III, p. 629 ; G o d e f r o y , fase. II, p. 25). 2. ACB., I, 8747, p. 39. 3. Meer gegevens bij CF., t. IV, 1934, pp. 183-86. — Ook in 1597 had P. Hippolytus eerst op 31 Januari het Kapittel laten bijeen komen; doch toen was hij nog niet zoo lang van zijn Romereis terug als P. Illuminatus. DB KAPUCIJNEN —
II
162
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
alle stemrecht maar al te veel den schijn van het onschadelij k-maken van een geduchten konkurrent. Zoo vatten de kapitularissen dan ook de zaken op. Aanstonds toen het Kapittel geopend was, brak een algemeene storm van klachten tegen den uittredenden Provinciaal los. En toen de kanonieke verkiezingen een aanvang namen, kreeg men als Definitoren de PP. Alexander van Oudenaarde, Yincentius van Porchia (vier maanden vroeger uit Italië gekomen), Joannes van Landen en eindelijk Chrysostomus van Luik, Lektor in de theologie. Bij de stemming voor den Provinciaal, werd Alexander tot die hooge bediening uitverkoren. De nieuwe Overste, ook Alexander van Doornik geheeten, was eigenlijk omstreeks 1564 in het dorp Ingooigem gedoopt, onder den naam van Laurentius van Haute1. Het was een eenvoudige, nederige klooster ling, die weinig studies gemaakt en nooit jurisdiktie gekregen of gevraagd had; wel was hij heel voor zichtig, godvruchtig en trouw aan alle kloosterlijke voorschriften. In 1592-94 had hij zich te Brussel als « socius » met de vorming van de novicen bezigge houden2 en ook als Gardiaan in datzelfde klooster (1594-1600) had hij zich steeds voor de jeugd verdien stelijk gemaakt3. Hij was reeds Definitor sedert 1597 en het moet ons geenszins verwonderen, dat men hem tot Provinciaal gekozen heeft, toen de nederige P. An tonius liever van alle waardigheid vrij bleef.
Dreigende onweerswolken ( 1600 ) . — Verheugend was stellig het feit, dat aldus voor het eerst een Neder lander aan het hoofd van de Provincie gesteld werd. Dat scheen het begin van volledige onafhankelijkheid, van algeheel zelfbestuur. Maar die blijde vooruitzichten zouden, helaas ! niet verwezenlijkt worden. De keuze 1. ACB., I, 8747, p. 3. 2. ACB., I, 8747, pp. 8, 10-12, 17-19, 23 ; III, 9515, p. 9 ; 9517, p. 1. 3. Door speciale toelating uit Rome, kon hij zes jaar achtereen in hetzelfde klooster Gardiaan blijven.
DREIGENDE ONWEERSWOLKEN (1600)
163
gaf eerder aanleiding tot een treurig konflikt, dat met het onder-voogdij -stellen van de Provincie zou eindigen.
In de Orde mocht een Provinciaal drie jaar achtereen zijn bediening vervullen, maar daarna bleef hij van alle prelatuur vrij ; ieder der drie jaren van zijn ambtsduur moest hij door de stemmen van zijn onderdanen in zijn funktie bekrachtigd worden; maar die herkiezing was gewoonlijk van te voren verzekerd. Daar P. Illuminatus dus hier, na zijn eerste keuze in 1598, niet meer in aanmerking kwam, was dat zooveel als een openlijke afkeuring. Ongetwijfeld was deze Siciliaan een man met talent, gelijk de bedieningen, die hij reeds vroeger vervuld had, klaarblijkelijk bewijzen; doch wellicht heeft hij zich alhier aan zijn onderdanen niet weten aan te passen. Niets bewijst dat hij één van onze volkstalen kende. Vooral de wijze waarop zijn kandidatuur in 1598 van hoogerhand werd voorgedragen en zijn handel wijze in 1599-1600 lieten bij hem een eerzucht ver moeden, die hem aller sympathie moest verbeuren. Toen hij dan ook niet herkozen werd, begreep hij maar al te goed, dat het Kapittel hem afkeurde en dat hij in zijn bediening totaal mislukt was. Diep in zijn eigenliefde gekrenkt, besloot hij onverwijld naar zijn land terug te keeren. En alhoewel de nieuwe Provinciaal hem dringend uitnoodigde, om liever tot omstreeks Paschen te wachten, als het weer zou beter worden, ging hij dadelijk op weg, vergezeld van Harpias van Sicilië en Cyprianus van Milaan, twee Paters die hij enkele maanden vroeger naar het land medegebracht had. Illuminatus ging regelrecht naar Rome, om in de Kurie te vertellen, dat men in de Nederlanden onwet tige middelen gebruikt had, om stemmen voor den nieuwen Provinciaal te winnen; de verkiezing was, volgens hem, ongeldig en onwettig. Bevatte die zware beschuldiging eenigen grond van waarheid? We kennen absoluut niets, dat in die richting
164
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
zou wijzen ; liet blijkt veeleer dat Iiluminatus, zoo bij niet herkozen werd, eerder het slachtoffer was van eigenbaat en zelfzucht. Alles wat we weten nopens het karakter van de PP. Alexander, Joannes en Antonius, die door den misnoegden Italiaan ’t meest in het gedrang gebracht werden, laat ons niet toe, aan hun onbaat zuchtigheid te twijfelen. In de Provincie heeft men steeds aan hun onschuld geloofd. Altijd bleven ze in hooge achting en later, na den dood van Antonius, werden de twee anderen nog herhaaldelijk tot Overste aangesteld. Alexander werd zelfs een tweede maal tot Provinciaal gekozen en Joannes van Landen stierf in geur van heiligheid. Als iemand aan politieke drijverijen plichtig was, dan zouden we daar eerder den beschuldiger zelf, Illuminatus van Palermo, van verdenken... Spoedig zou deze zijn wraak nemen. Tegenover Alexander, die aan het hoofd van de Provincie stond, zag hij geen kans om aanstonds zijn doel te bereiken; maar de twee overigen waren minder in veiligheid. Kort na de aankomst van Illuminatus te Rome, werden Joannes en Antonius door P. Prokurator Generaal, Anselmus van Monopoli, zoogezegd namens den Kardinaal Protector, uitgenoodigd, om naar de Pro vincie van Parijs, waar ze professie gedaan hadden, onverwijld terug te keeren. Dat Joannes van Landen toen Definitor was, belette dien maatregel niet. Maar beide Paters, die heel goed zagen, dat ze met een intrigue van P. Illuminatus te doen hadden, lieten genoemden Kardinaal opmerken, dat hij zelf hun destijds uitdrukkelijk verboden had, ooit Antwerpen en omgeving te verlaten, zonder zijn speciale toelating of die van het Generaal Kapittel. Er werd niet verder aangedrongen en beide religieuzen konden voorloopig in het land blijven. Terzelfder tijd, had P. Prokurator voorgeschreven, spoedig weer Kapittel te houden, onder voorwendsel, natuurlijk, dat de vorige verkiezingen heel verdacht waren. Op 4 Oktober 1600 kwamen de kapitularissen
S. LAURENTIUS VAN BRINDISI (1 6 0 2 )
165
dus samen te Rijsel. Alexander werd eenvoudig in zijn bediening bekrachtigd. Als Definitor werd Joannes van Landen niet herkozen ; doch dat bewijst hoegenaamd niet, dat hij het vertrouwen van zijn medebroeders verloren had, want in het Kapittel van 1601 werd hij het wederom. Volgens de geldende voorschriften, moch ten ton andere maar twee uittredende Definitoren herkozen worden. De Kapucijnen stonden in hoog aanzien bij de open bare besturen en bij Albrecht en Isabella1. Ze waren van lasten vrijgesteld en genoten hooge toelagen; op alle mogelijke wijzen werden hun stichtingen bevorderd en gesteund. In 1602 zond de Aartshertogin vier reli gieuzen op bedevaart naar Jeruzalem, om daar tot haar inzichten te bidden. Daarover werden met Paus en Generaal onderhandelingen gevoerd en de Aarts hertogin hield er aan, den bedevaarders persoonlijk haar onderrichtingen te geven2. S. Laurentius van Brindisi ( 1602 ). — Op 24 Mei 1602 werd te Rome het Generaal Kapittel gehouden3. Anselmus Marzato van Monopoli bleef Prokurator Generaal en in 1604 zou hij tot het Kardinalaat ver heven worden. Doch de Nederlandsche Paters waren voorzeker minder in hun schik met de verkiezing van hun gewezen Provinciaal, P. Illuminatus, tot de waar 1. H. J. E l i a s , Kerk en staat in de Zuidelijke Nederlanden (Antwerpen 1931), blz. 204-05. 2. L. G a c h a r d , Analectes Belgiques, t. I (Paris 1830), pp. 454-55 ; C a n n a e r t , Op. Cit., blz. 106, noot, 404-05. — Het waren Petrus van Antwerpen, Hieronymua van leper (eigenlijk van Roeselare), Leonardus van Doornik (of van’Maubeuge) en Robertus van Schotland (EF., t. XLIV, 1932, p. 502). Met talrijke reisgezellen bereikten ze op 2 Augustus 1603 het doel van hun verren tocht (B . Z i m o l o n g , Navis peregrinorum [ K ö l n 1938], S. 14). 3. Voor het Generaal Kapittel en alles wat hier verhaald wordt, zie CF., t. IV, 1934, pp. 186-94. Daar vindt men ook een aanteekening over L'iconographie beige de S. Laurent de Brindes (pp. 194-99) ; vgl. echter een kleine verbetering AOMC., t. LIX, 1943, p. 76, n. 2. De voorschriften van S. Laurentius in het Kapittel te Arras worden eveneens in CF., t. IV, 1934, pp. 201-04 uitgegeven. Eindelijk noteeren we nog, dat in ACB., I, 4040 een stukje « ex habitu P. Laurentii a Brindisi » bewaard wordt.
166
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
digheid van tweeden Definitor; dat voorspelde weinig goeds. Tot Generaal werd S. Laurentius van Brindisi gekozen, een man die onlangs te Stuhlweissenburg tot het verslaan van het Tnrksche leger ruimschoots bijge dragen had. Zooals te vreezen was, haastte zich de nieuwe Gene raal, onder druk van P. Illuminatus, om de PP. Antonius van Gent en Joannes van Landen, alhoewel Definitoren in actu, uit hun land naar Frankrijk te sturen. Wat P. Alexander, den Provinciaal, betreft, werd de zaak uitgesteld, daar Laurentius onverwijld zelf naar de Provincie zou komen, voor het kerkelijk bezoek. Wel beschouwd, hoefde een obedientiebrief voor Frankrijk niet noodzakelijk voor een strafmaatregel te worden gehouden; Antonius en Joannes hadden daar inderdaad professie gedaan, eer de stichtingen in ons land begonnen waren en alzoo behoorden ze, van rechtswege, tot de Provincie van Parijs ; doch in de gegeven omstandigheden, was die maatregel toch als een straf bedoeld, daar beide Paters juist tot de stichters van de nieuwe Provincie behoarden en op haar grond gebied geboren waren; en iedereen wist, dat men daar nog altijd aan ervaren Paters van gevorderden leeftijd een groot tekort voelde. Niettemin, moest het ontvangen bevel dadelijk uitgevoerd worden1. Spoedig na zijn aanstelling, begon S. Laurentius zijn langen visitatietocht, dwars door Zwitserland en Frankrijk. Op 31 Juli 1602 was hij reeds te Baden, om er het Kapittel van de Zwitsersche Provincie voor te zitten. In de eerste dagen van Augustus deed hij het zelfde te Lyon, voor de Provincie van dien naam; en 1. Ditmaal blijken de getrofien Paters geen pogingen aangewend te hebben, om toch in het land te mogen blijven, zooals twee jaar vroeger. Het zou overigens verloren moeite geweest zijn. In 1586 was hun enkel aangezegd, Antwerpen en omgeving niet te verlaten, zonder toestemming van den Kardinaal Protector ofwel van het Generaal Kapittel, zooals nu het geval was.
EEN KAPITTEL MET HINDERNISSEN (1602)
167
over Pontarlier, Salins en Dole naderde hij geleidelijk onze grens. We weten niet op welken datum of langs welken weg hij ons vaderland binnenkwam; ook aangaande zijn bezoeken aan de verschillende kloosters vinden we weinig opgeteekend. Enkel vermeldt men hier en daar de verschillende eerbetuigingen, die hij zich moest laten welgevallen, o. a. te Brussel1. Te Douai kwam hij stellig ook, daar het stadsbestuur, blijkens de bewaarde rekeningen, het klooster te dier gelegenheid met brood, vleesch, visch, wijn en bier bedacht2. Een Kapittel met hindernissen ( 1602 ). — Te Arras, waar ’t Kapittel op 10 Oktober 1602 zou gehouden worden, was Laurentius reeds vóór den 3n van die maand; op dien dag affilieerde hij er immers de « confrères et consoeurs de la sainte miséricorde » te Luik aan de Orde3. Tot Definitoren werden aangesteld Philippus van Kamerijk, Clemens van Kassei, Cornelius van Recanati en Chrysostomus van Luik. Doch de Provincie verloor het recht, om zelf haar Provinciaal te kiezen; Lauren tius zou, in plaats daarvan, op eigen hand een Kom missaris Generaal aanstellen. Toen de uittredende Provinciaal, volgens gewoonte, zijn openbare schuldbekentenis deed, legde P. Generaal hem als boete op, het land te verlaten en in Provence te gaan wonen ; doch naderhand wijzigde hij ongevraagd die beslissing en stuurde hem liever naar Parijs. Tien jaar lang moest hij van alle prelatuur vrij blijven. Zoo’n zware openbare straf veronderstelt natuurlijk goed bewezen schuld. En toch vinden we nergens de reden van dat ingrijpen. Op P. Alexanders bestuur schijnt er weinig te zeggen, te meer daar hij later weer 1. CF., t. IV, 1934, pp. 187-88. 2 . [ D e h a i s n e s ] , p . 121.
3. M. De M e u l e m e e s t e r , Les Augustines de l’Hópital de Batièrt A Liége (Louvain 1934), pp. 166-67,
168
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
tot Provinciaal gekozen werd. Naar het schijnt, heeft Laurentius hier hoofdzakelijk volgens onbewezen be schuldigingen van P. Illuminatus gehandeld, kwestie van zoogenaamde politieke drijverijen in 1600. We vernemen wel, dat er ook op het Kapittel van 1602 verschillende beschuldigingen tegen den uittredenden Provinciaal naar voren gebracht werden; we weten echter niet, waarover het ging; maar wél ver nemen we, dat de voornaamste beschuldiger zelf, eenige uren naderhand, van zware vergrijpen aangeklaagd werd, zoodat hij onverwijld gekerkerd moest worden ; tot inkeer gekomen, trok. hij dan zijn beschuldigingen in en zond drie of vier medebroeders naar zijn slacht offer, om vergiffenis voor zijn schuld af te smeeken. Aldus bleken de zwaarste beschuldigingen tegen Pater Alexander totaal uit de lucht gegrepen. Nergens wordt de naam van dien laffen lasteraar vernoemd ; enkel weten we dat hij op het Kapittel tegenwoordig was ofwel te Arras woonde. Daar juist in 1602 Paulus van Brussel aldaar Gardiaan was, zou het ons niet verwonderen, zoo die eeuwige woelwater hier de plichtige was ; doch in dat geval is hij ook zijn straf niet ontloopen, daar hij spoedig door Honoratus van Parijs uit de Provincie verbannen werd. Wie hij ook weze, vast staat, dat de plichtige den moed had, om achteraf zijn valsche beschuldigingen in te trekken. Het valt des te pijnlijker, te moeten vaststellen, dat S. Laurentius toch onverbiddelijk aan de lichtzinnig uitgesproken strafmaatregelen vasthield; slechts drie jaar later werden ze ingetrokken, om het gepleegde onrecht naar vermogen te herstellen. Na het afkondigen van voorschriften over klooster tucht, vertrok Laurentius naar Frankrijk. Op 3 Februari 1603 hield hij Kapittel te Marseille en op 11 April presideerde hij eveneens de kanonieke verkiezingen voor de Provincie van Toulouse. Doch voor deze laatste ging hij even willekeurig te werk als te Arras ; hij ontnam alle stemrecht aan het uittredend Definitorium, ook
HONORATUS VAN 'PA RIJS
(1602-04)
169
hier wederom wegens onbewezen beschuldigingen1. In ons land heeft die visitatie een pijnlijke herinnering nagelaten, door het onredelijk optreden tegen P. Alexander en het feit dat, wegens onbewezen mistoestanden, de Provincie van het recht beroofd bleef om zich vrijelijk een Provinciaal te kiezen. Doch aan de goede trouw van den heiligen Generaal heeft men nooit getwijfeld; men wist maar al te goed, dat Illuminatus achter hem schuilde, zoodat deze minder te verrechtvaardigen was. Indien S. Laurentius ook al te lichtzinnig strafmaatregelen trof, toch bracht men gaarne hulde aan zijn ijver en godsvrucht2. Men heeft later zelf medegewerkt om zijn zaligverklaring te bevorderen; en toen deze werkelijk verkregen was, hebben onze kloosters, met onverholen blijdschap, de gelukkige gebeurtenis medegevierd. Honoratus van P arijs (16 0 2 -0 4 ). — Toen S. Lau rentius het Kapittel het recht ontnam om een Provin ciaal te kiezen en dezen eigenmachtig door een Kommissaris verving, riep hij nergens speciale volmachten in, die hij wellicht van de H. Kongregatie kon ontvangen hebben. Daarmede is natuurlijk nog niet bewezen, dat zoo’n speciale vergunning niet bestond. Doch afgezien hiervan, kan men de vraag stellen, of een Generaal wel het recht had om eigenmachtig zoo’n maatregel te nemen. In een ander dergelijk geval, besliste het Generaal Kapittel in 1618, dat zooiets de rechten van den Algemeenen Overste te buiten ging en dat een Provin ciaal Kapittel stellig de macht had om. zelf een Pro vinciaal te kiezen, zonder dat P. Generaal dien door een specialen Kommissaris kon vervangen3. 1. A p o llin a ire d e V a len ce, Toulouse chrétienne. Histoire des Capucins, t. II (Toulouse 1897), pp. 213, 228-29 ; t. III, p. 160, n. 2. 2. ACB., III, 7005, f. IVv. ; 9013, pp. 64-66 ; 9613, p. 9. 3. AOMC., t. V, 1889, p. 307, § 32. — In Rijnland hield men, ook na 1618, regelmatig Kapittels, enkel om besprekingen te houden en Definitoren te kiezen, die den blijvenden Kommissaris moesten bijstaan ; maar daar was toen nog geen regelmatige Provincie gevestigd, enkel een een voudig Kommissariaat.
170
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
We laten die rechtskwestie liever aan de kanonisten over. Alleen stellen wij vast, hoe pijnlijk en vernederend de nieuwe toestand voor de kloosterlingen was. Niet temin, moet men eerlijk bekennen, dat de Kommissaris, die hun gezonden werd, in alle opzichten een voorbeeldig en verdienstelijk man was ; we bedoelen Honoratus van Parijs, zoon van Jean Bochart, heer van Champigny. S. Laurentius kende hem goed, daar hij hem destijds te Venetië onder zijn leerlingen geteld had. Later stond Honoratus in Frankrijk als verdienstelijk geestelijk schrijver bekend. In geur van heiligheid is hij over leden, zoodat te Rome het proces tot zijn zaligverklaring sedert lang hangend is. Toen hij in 1602 naar de Nederlanden gestuurd werd1, was hij te Parijs reeds Provinciaal geweest (1598-1601) en nu was hij er juist tot eersten Definitor gekozen. Enkele Fransche kloosterlingen bracht hij naar het land mee, waaronder ons twee Paters bij name bekend zijn : Adrianus van Parijs en Georgius van Abbeville. In de Nederlanden nam hij daarenboven voor zijn persoonlijken dienst den leekebroeder David van Luik, die eerst sedert een viertal jaren geprofest was. Aangaande Honoratus’ bedrijvigheid te onzent, zijn enkele gegevens beschikbaar. Men verhaalt onder meer, dat hij op zekeren dag, in gezelschap van P. Adrianus en Br. David, een tocht per boot maakte tusschen Hoei en Namen, toen onvoorziens Hollandsche soldaten opdaagden. Ieder sloeg op de vlucht, omdat men hun haat tegen de kloosterlingen voldoende kende. Minder vlug dan zijn gezellen, werd Honoratus alleen vastge grepen. Den dood af wachtend, viel hij op de knieën en zegde : «Doet gelijk Herodes; gaarne zal ik Joannes Baptista verbeelden ! » Doch zoo vlug zou het niet gaan. I. Volgens F. M a z e l i n , Histoire du... P . Honoré de Paris (Paris 1882), pp. 02-94, zou Honoratus reeds in 1596-97 in ons land Kommissaria geweest zijn. Dat is totaal mis. Toch vindt men bij dezen schrijver wel enkele andere betrouwbare gegevens over het verblijf van den Dienaar Gods in onze gewesten.
PAULUS VAN BRUSSEL (1603)
171
Met zijn. koord, werd hij aan één der paarden vast gebonden en aldus gedwongen, achter de vrijbuiters aan te loopen. Eén onder hen was echter een Franschm an; en, vernomen hebbende dat Honoratus een landgenoot was, wist hij van den aanvoerder zijn vrijstelling te bekomen1. Aldus moest Honoratus de kroon van het martelaarschap missen. In November en December 1603 verbleef hij te Brussel2, in April 1604 te Douai3 en in Mei te Gent1. Doch voordien had hij op 5 September 1603 te Rijsel reeds een Kapittel gehouden, waarover we wat meer moeten zeggen. Paulus van B russel ( 1 6 0 3 ) . — Spoedig had P. Kom missaris de waardeering en genegenheid van zijn onder danen weten te winnen. Toch bleven hem enkelen vijandig, vooral Paulus van Brussel. In de tweede helft van Juli 1603, toen het Kapittel begon te naderen, had deze aan den Nuntius Frangipani uiteengezet, dat er in de Provincie groot misnoegen en veel verdeeldheid heerschte, op gevaar af, dat verschillende klooster lingen tot een andere Orde zouden overgaan of zelfs eenvoudig afvallen. Dat bericht, alhoewel geweldig overdreven, zooniet geheel verzonnen, werd door den Nuntius reeds op 26 Juli naar Rome overgebriefd5. P. Paulus hield het er voor, dat de Provincie nog veel personeel te kort kwam en dat het misplaatst was, Paters, vooral predikanten, naar het buitenland te sturen, zooals vroeger gebeurd was ; liever zou men ten spoedigste de PP. Franciscus en Patricius van Ierland, Cornelius van S.-Omaars en Cyprianus van 1. Summarium super dubio an sit signanda Commissio introductionis Causae [Romae 1869], pp. 110-11 ; La prewve des vingt-huit articles du B. P. Silvestre,... requs... en l’année 1635 (Paris-Leipzig-Toumai z. j.), pp. 36-39 ; M a z e l i n , Op. Cit., pp. 133-35. 2. ACB., I, 8747, pp. 45-47. 3. Ibid., pp. 50, 89. 4. Ibid., p. 90. 5. Nonciature, t. III, pp. 415-18. — Reeds in 1599 had de Prelaat p. Paulus te Rome aanbevolen (Ibid., p. 30).
172
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
Antwerpen uit Frankrijk moeten terugroepen. Nog veel meer zou men er voor moeten zorgen, dat het aanstaande Kapittel op regelmatige wijze een Provinciaal zou kiezen, volgens het algemeen recht, en dat het bestuur van den Kommissaris Generaal een einde zou nemen. In de maand Augustus moet de Nuntius daar met P. Honoratus over onderhandeld hebben1 ; maar van het voorstel kwam niets terecht. P. Kommissaris Gene raal bleef in funktie ; doch in 1603 werden tot Definitoren aangesteld : Philippus van Kamerijk, Clemens vari Kassei, Remigius van Beauvais en Archangelus van Schotland. Dat waren stellig allemaal verdienstelijke religieuzen ; het is echter opvallend, dat er aldus maar één Nederlandschsprekende gekozen werd. In den beginne bestond het Definitorium meestal uit Vlamingen en Italianen. Naast Joannes van Landen, op de taalgrens geboren en beide landstalen machtig, werd vóór 1600 slechts één Waal, Simon van Namen, in dien raad opgenomen. Doch nu is dat heelemaal veranderd. De vier eerste kloosters, welke in ons land gesticht waren, lagen alle in het Nederlandschsprekende gedeelte ; doch nu waren de verhoudingen omgekeerd : er waren reeds tien Waalsche en slechts zeven Vlaamsche huizen. Waarschijnlijk waren de Walen dus op het Kapittel in de meerderheid, wat dan ook de zaken voldoende uitlegt. Paulus van Brussel kwam in het Kapittel luidruchtig en geweldig tegen P. Honoratus o p 2. Was het enkel omdat de Overste een vreemdeling was en, op hooger bevel, de plaats van een vrij gekozen Provinciaal moest bekleeden? Of kwam daar ook de taalkwestie bij, nu er maar één Vlaamsche Definitor in het bestuur zetelde? Dit laatste is niet waarschijnlijk. Klachten konden ten andere aan den ingetreden toestand niets veranderen. 1. Ibid., p. 416, n. 1. 2. H. J. E lias , Op. Cit., blz. 143-44 ; CF., t. IV, 1934, pp. 191-92.
TUSSCHENKOSiST DEU AAE.TSHERTCGEN (1 6 0 3 )
173
Tusschenkomst der Aartshertogen (16 0 3 ). — Nadat zijn bemoeiingen bij den Nuntius mislukt waren, was Paulus onvoorzichtig genoeg, om bij de burgerlijke macht in beroep te gaan. Op zijn verzoek, werd door zijn broer, Kanunnik de Mol, een nog bewaard Spaansch schrijven aan Albrecht en Isabella overhandigd1, waarin gezegd wordt, dat men te Rome, tot welzijn en rust van de Kapucijnen, het terugroepen van alle vreemde lingen en het benoemen vau Oversten uit eigen land zou moeten bekomen. De Nuntius of de Bisschop van S.-Omaars zouden ’t best met een onderzoek belast worden, aangaande het machtsmisbruik, aan sommige vreemde Kommissarissen verweten. Op dat vertoog werd door de Aatshertogen gaarne ingegaan. Bezorgd om de onafhankelijkheid en den goeden naam van hun onderdanen, vondeu ze ’t mis plaatst, Nederlandsche kloosterlingen onder een vreem den Overste te stellen. Een even slechten indruk maakte ’t, dat P. Honoratus uit zijn land enkele Fransche religieuzen had meegebracht. Op 28 November 1603 reeds schreven de Aartshertogen naar hun zaakgelastigde te Rome : « Vous sgavez, combien qu’il emporte au commun repos des religieux de nos pays de parde§a, de tous ordres, qu’ilz soient gouvernez et régiz respectivement par des supérieurs naturelz desd. pays et qu’il se pourroient attendre des grandz désordres ès religions si cela se négligeoit; oultre l’inconvénient qui enpourroit résulter (fort considérable en la saison présente) qu’il seroit en la main et au pouvoir d’un supérieur estranger de remplir nosd. pays de religieux estrangers et en faire desplacer les naturelz. » Deze laatste zinsnede is een duidelijke herinnering aan de Vlaamsche klooster 1. ARA., Pap. d’État et de l’Audience, reg. 435, f. 196r. Een andere hand heeft op den tekst bijgeschreven : « Ce billet a esté exhibé par le chanoine de Mol, de la part de son frère, le Capuchin. » —■Misschien om gemakkelijker met Nuntius en Regeering te kunnen onderhandelen, had de Pater eerstgenoemde en ook vrienden uit Brussel en uit Ariën voor hem bij Honoratus van Parijs laten werken, om naar de hoofdstad of naar Antwerpen te mogen komen wonen (Nonciature, t. III, pp. 432, 434).
174
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
lingen, die door S. Laurentius verbannen waren of, door één of andere omstandigheid, in het buitenland moesten verblijven. De tekst voegt er bij, dat men onlangs vernomen heeft, dat de Kapucijnen aan een vreemden Overste onderworpen zijn, « (encore que personnage vertueux), avecq tiltres de Commissaire et non de Provincial, ainsi qu’ilz sont accoustumés de l’estre en toutes aultres Provinces; nous sommes esté occasionnée de Yous ordonner que le représentiez aux quatre Cardinaulx, députez super regularibus, afin qu’ilz donnent ordre, que par le Père Général desd. Capuchins y soit incontinent pourveu, commandant h ceulx de nosd. pays de choisir more solito un Provincial, natif d’iceux pays1. » Dit schrijven bleef echter zonder gevolg, want op 19 December gaven de Aartshertogen zelf het tegen bevel2. Ze herriepen hun eerste schrijven, « ayant sceu, que ledit Commissaire est un très vertueux personnage et fort propre a ielle fonction et, pour tel, fort aymé et désiré de tous les religieux Capuchins; et même qu’ilz avouent estre occasionnés de le nommer, a faulte d’aultre naturel de nostre pays qui y fust qualifié... » Daaruit volgt, dat P. Paulus zoogoed als alleenstond in zijn oppositie en dat de overige kloosterlingen eerder het voorloopig behoud van den vreemden Kommissaris verlangden. In 1604 hield P. Honoratus het gewoon jaarlijksch Kapittel te Bergen, op 13 Augustus. Tot eersten Definitor werd wederom Philippus van Kamerijk verkozen, een man die zich reeds vroeger als Lektor verdienstelijk gemaakt had. In 1604 was hij nog niet ten volle 31 jaar oud, maar het was een voorzichtig en godvruchtig man3. Naast hem, werd Clemens van Kassei gekozen 1. ARA., Loc. Cit., f. 194r.-v. 2. Ibid., f. 204r.-v. 3. We reproduceeren een prachtig portret van P. Philippus (in olieverf ACB., III, 3008). Men vindt hem nog terug onder de trekken van S. Fran ciscus, die het Kind Jezus uit Maria’s handen ontvangt, op het bekende doek van Rubens, thans in het Museum te Rijsel (Zie L a n d e l i n H o f f m a n s , L ei portraits des d’Arenberg [Bruxelles 1941], p. 40).
EINDE VAN P. HONORATUS’ BESTUUR (1604-05) 175
en ook een paar nieuwe raadsleden of Definitoren : Felicianus van Lens, predikant en herhaaldelijk Gar diaan, en Adrianus van S.-Onaaars, Gardiaan en Novicenmeester. Een Provinciaal werd niet gekozen, maar Honoratus bleef in funktie1. Daarenboven werd hij ook, samen met P. Clemens, tot Kustos voor bet aanstaande Generaal Kapittel aangewezen; tijdens bun afwezig heid, zou P. Philippus de Provincie besturen, met den titel van Vice-Kommissaris. Einde van P . Honoratus’ bestuur (16 0 4 -0 5). — Alhoewel vreemdeling, heeft Honoratus zich toch als Kommissaris met veel takt en wijsheid van zijn kiesche zending gekweten. Nog in 1635 betuigt zijn gewezen socius, Br. David van Luik2, dat hij was « doué de très grande prudence et accompagné d’une pareille vigilance et d’une patience admirable, qui ne buttoit qu’a gagner les ames a Dieu ; et par les trois années qu’il m’a fait l’honneur de me prendre en sa compagnie, j ’ay remarqué qu’en ses visites, il y procédoit en vray père, avec beaucoup de circonspection et de prudence, tachant tant qu’il pouvoit de gagner les frères plutost par douceur que par rigueur3; et quand il fallait qu’il usast de rigueur, c’étoit par force, et il eut mieux aimé de faire par luy-même les pénitences qu’il donnoit que de les faire faire, pourveu que le délinquant se reconnut; je l’ay reconnu doué d'une patience plustöt admirable que imitable... II étoit d’un si honnête entretien et conversation qu’il ravissoit tous les cceurs 1. Dat wordt uitdrukkelijk door ACB., III, 9013, p. 66 bevestigd. In TCG. draagt hij ook den titel van Kommissaris Generaal voor Vlaan deren, maar naderhand werd dit doorgeschrapt. 2. La preuve des vingt-huit articles, Op. Cit., pp. 19-20. 3. Wat verder, vernemen we in dezelfde uitgave (pp. 45-47), voorzeker •wederom volgens berichten van Br. David, dat een kloosterling P.Honoratua eens belasterd had, om te beletten dat hij Provinciaal zou worden ; de plichtige werd door het Definitorium bestraft, maar de benadeeligde schold zelf alles kwijt. Een naam wordt niet genoemd. Is het soms wederom Paulus van Brussel T
176
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
de ceux avec lesquels il conversoit, tant il édifioit un chacun et avoit cette grace de s’accomoder avec touttes sortes de personnes, tant séculières que régulières, avec lesquelles il conversoit si familièrement, que sa conversion étoit agréable et désirée tant des grands que des petits. » In de Nederlanden trachtte hij vrede en eendracht onder Vlamingen en Walen te bewaren en te beves tigen1. Meteen zorgde hij ijverig voor de uitbreiding van de Provincie en gedurende zijn tweejarig bestuur stichtte hij vier kloosters, twee Vlaamsche en tweeWaalsche. In het najaar van 1604 verliet hij het land, om te Rome aan het Generaal Kapittel deel te nemen. Daar men nog steeds zonder Provinciaal bleef, werden onze kloosters op die vergadering slechts door twee afge vaardigden vertegenwoordigd, niet door drie, zooals de andere Provincies. Het Kapittel kwam bijeen op 27 Mei2. Aan het hoofd van de Orde koos men Silvester van Assisi, een man van rijpen leeftijd en vol goedheid3. Illuminatus van Palermo was ondertusschen overleden en voortaan was zijn verderfelijke invloed niet meer te vreezen. Voorzeker heeft Honoratus een gunstig verslag over de Nederlanden te Rome ingediend. Op zijn aandringen zal het wel zijn, dat de getroffen strafmaatregelen tegen Alexander van Oudenaarde en Joannes van Landen eindelijk ingetrokken werden4. Aldus werd naar best 1. In het Kapittel van 1604, door HonoratuB voorgezeten, werd beslist : « In conventibus, in quibus fratres Flandri et WalloneB simul habitant, duae lectiones ad mensam legantur, Elandrica nna, Gallica altera » (ACB., III, 1006, p. 73, § 3). Bonaventura van Luxemburg beweert daarenboven, dat Honoratus in 1603 zou geëischt hebben, dat er onder de Definitoren twee Vlamingen en twee Walen zouden zijn (BL., HS. 39, f. 9v., 12r.) ; dat is echter niet aan te nemen, daar met zoo’n eisch, nooh in dat jaar noch in de eerstvolgende, rekenschap gehouden werd. 2. AOMC., t. V, 1889, pp. 224-25. 3. « Vir senex et bonus » (BL., HS. 39, f. 9v.). 4. Verscheidene bronnen beweren (CF., t. IV, 1934, p. 193), dat S. Laurentius zelf zijn onrechtvaardig dekreet zou herroepen hebben; zoo dat waar is, dan moet het juist vóór het Generaal Kapittel gebeurd
E jfig u s aAmoium R tucrciuSi P a tris La v r b h t u a B r v k d v s io O r i. C a p u m o n m ,
et 'atiqtuuulo. Mfti OrS-Cjmmdis.Vtrifipi>lhtin, ■vihr Sanfntate, Doctrine.,Ihrditatiaru. et Miranili's m vtta rtjinfl merttm chrijfinU, qw oijft VUfik<»ur 2'l TuIij ifap.^CkitJiür amwéi,. M’ f i . jttyèfn r* ,W .___________'
S. LAURENTIUS VAN BRIN DISI,
Generaal, 1602-05, niet Excudit van m i c i i . s n y d e r s .
P. SILVESTER VAN ASSISI,
Generaal, 1605-08
(ACB., III, 3008).
I'. HONORATUS VAN PARIJS,
Kommissaris Generaal, 1602-04 en 1616 (ACB., III, 3008).
MICHAEL ANGELUS VAN RIM1NI (1605-06)
177
vermogen weer goedgemaakt, wat in 1602 was gebeurd en bekwamen de twee overlevende slachtoffers volledig rechtsherstel. Tijdens het Qeneraal Kapittel moeten er stemmen opgegaan zijn tegen de willekeurige handelwijze van den uittredenden Generaal, Laurentius van Brindisi; zijn optreden te onzent, te Marseille en misschien elders nog, was moeilijk goed te praten1. Wellicht was het ook ten deele vanwege deze klachten, dat een paar Kommissarissen aangesteld werden, om verschillende Provincies te bezoeken en over de gewraakte feiten een grondig onderzoek in te stellen. Bonaventura van Catanzaro zou visitatie houden in Toulouse, Katalonië, Valencia en Aragon, terwijl Michael Angelus van Rimini zich naar Lyon, Lotharingen2, Vlaanderen, Parijs en Zwitserland zou begeven. M ichael Angelus van R im ini (16 0 5-0 6). — In de Nederlanden werd in 1605 geen Kapittel gehouden, omdat men er het aangekondigd bezoek van den nieuwen Kommissaris verwachtte. Honoratus van Parijs kwam niet meer terug en te Parijs werd hij tot eersten Definitor gekozen. Alzoo stond Philippus van Kamerijk, die tot nu toe, als zijn plaatsvervanger, religievfflen en kloosters bestuurd had, voortaan onder het gezag van den nieuwen Italiaanschen Kommissaris. Zoo spoedig zou deze echter niet in het land te zien zijn. In Januari 1606 presideerde hij immers nog te Salins het Kapittel zijn, na aankomst en verslag van P. Kommissaris. Doch wellicht heeft het Kapittel zelf hierin den doorslag moeten geven. Spoedig kwam P. Alexander naar het land terug; voor het eerst wordt hij weer in de Provincie op 24 Augustus 1605 te Brussel gesignaleerd (ACB., I, 8747, p. 93) ; doch over Joannes van Landen wordt beweerd, dat hij eerst omstreeks Oktober 1606 zou teruggekeerd zijn (ACB., III, 6057, p. 12 ; 9013, p. 66). 1. A p o l l i n a i k k d e V a l e n c e , O f. Cit., t. II, p. 229, beweert, dat het Generaal Kapittel in dezen de handelwijze van S. Laurentius afkeurde (Vgl. CF., t. IV, 1934, p. 193, n. 2). 2. Aldus ACB., III, 5000, A, p. 22. — AOMC., t. V, 1889, p. 224 vervangt ten onreohte Lotharingen door Korsika. DB KAFUCIJNBN — 12
178
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
van de Provincie van Lyon1 en daarna te Nancy dat van Lotharingen. In dit laatste klooster werden belang rijke bepalingen getroffen. Tot dan toe was dat gebied een eenvoudige Kustodie geweest, welke afhing van L yon ; nu werd het tot zelfstandige Provincie uitge roepen ; en met algemeene stemmen koos men er Honoratus tot eersten Provinciaal2. Wellicht heeft Michael Angelus daar den nieuwen Overste ontmoet en kon hij met hem nog eens grondig den toestand in de Nederlanden bespreken. Einde April of in Mei 1606, moet de nieuwe Kom missaris hier aangekomen zijn3; en op 25 Mei van dat jaar nam hij te Brussel reeds een professie a f4. Over de visitatie die hij hield, bezit men weinig gegevens. Begin Augustus was hij te Gent5 en op 7 September te Meenen; in deze laatste stad affilieerde hij Floris van den Eechaute, heer van Aigremont, en zijn vrouw, Adriana Rym, aan de Kapucijnerorde8. Vandaar reisde hij verder, om tijdig te Arras te zijn, waar hij op 13 Ok tober het Kapittel moest voorzitten. Nu mocht voor het eerst weer een Provinciaal gekozen worden en daarmee was de vernederende uitzonderingstoestand, waarin de Nederlanden sedert vier jaar verkeerden, voorgoed opgeheven7. Aan het hoofd van de Provincie werd P. Philippus van Ka m erijk gehandhaafd, een teeken dat hij zijn funktie sedert twee jaar tot algemeene voldoening vervuld had. Tot Definitoren werden Alexander van 1. 2. 3. men 4. 5. 6.
Schematismus... Capucc. prov. Lugdunensis (Baroduci 1895), p. 12. Ibid., p. 93 ; AOMC., t. X X II, 1906, p. 209.
Reeds op 8 Mei werd, met zijn delegatie, een professie afgeno (ACB., I, 8747, p. 57). Ibid., p. 95. ACAT., s. II, t. VI, 1896, pp. 151-52. V. V a n d e r H a e g h e n , Invent. des Archives de la ville de Oand. Établ. relig. (Gand 1887), p. 148. Bij misverstand wordt het doknment hier bij Minderbroeders en Rekollekten geklasseerd. 7. Na zijn afreis uit ons land, hield Michael Angelus nog visitatie in Frankrijk (EF., t. X XV II, 1912, p. 272) en presideerde hij in Zwitserland, op 20-24 Augustus 1607, het Kapittel te Baden (S. Fidelis, Bd. I, 1909-10, S. 256; Bd. X, 1922, S. 48 ; Coll. Helv.-Franc., Bd. II, 1939, S. 172).
P. PHILIPPUS VAN KAMERIJK
179
Oudenaarde, Franciscus van Ierland en Clemens van Kassei gekozen. Volgens de gewoonte van dien tijd, werd de plaats van vierden Definitor, opengevallen door de verkiezing van Philippus tot Provinciaal, door niemand anders bezet. Gelijk men ziet, werden Franciscus en Alexander schitterend in eer hersteld. Laatstgenoemde werd daarenboven nog Gardiaan te Brussel. Ook Joannes van Landen kreeg een eerepost : hij werd Gardiaan te Antwerpen. Volgens gewoonte, werden door den Visitator en het Kapittel een reeks voorschriften afgekondigd1, waar onder het streng verbod om iets te eten of te drinken, in steden waar kloosters van de Orde stonden. Dat voorschrift wordt hier voor het eerst voorgehouden en later voortdurend, onder de zwaarste straffen, vernieuwd. Na zijn afreis, werd Michael Angelus in 1608 te Rome tot Definitor Generaal en Prokurator gekozen2, terwijl Hieronymus van Castelferretti voor de tweede maal aan het hoofd van heel de Orde werd geplaatst. Nu de Nederlandsche Provincie in haar volle rechten hersteld was, werden de jaarlijksche Kapittels gewoon lijk zonder meldenswaardige incidenten gehouden. Van 1609 tot 1612 werd Alexander van Oudenaarde voor de tweede maal aan het hoofd van de Provincie gekozen3. Tijdens het Kapittel van 27 Augustus 1610 (Brussel), hield men meteen het veertig-urengebed, een oefening die de volgende jaren bij'Sioo’n vergade ringen regelmatig vermeld wordt. In eigen persoon kwamen de Aartshertogen Albrecht en Isabella de kerk 1. ACB., I, 1064 en elders. 2. AOMC., t. V, 1889, p. 245 ; t. X II, 1896, p. 152. Later was Lij nog Definitor Generaal in 1613 en 1625 (Ibid., t. V, p. 279 ; t. VI, 1890, pp. 676 8 ; zie nog B o v e r i u s , t. III, pp. 578-81, § 83 ; Annali, t. III, parte II, pp. 424-29). 3. Onder zijn bestuur vernemen we nu ook voor het eerst van een « Congregatio intermedia » (een definitoriale zitting, zouden wo thans zeggen) in 1610-11, waarschijnlijk echter in het voorjaar van 1611, te Doornik gehouden (BL., HS. 39, f. 9r. ; ACB., III, 1006, p. 104).
180
T* KAPITTELS EN OVERSTEN
bezoeken. De Nuntius Bentivoglio celebreerde de plech tige mis en hield de processie met het H. Sakrament, terwijl, de vier Definitoren den baldakijn droegen. Daarna stelde de Prelaat er prijs op, samen met de kloosterlingen het middagmaal te gebruiken; doch eerst stond hij van tafel op, om, met ontdekten hoofde, iedereen nederig te bedienen1. In het Kapittel te Luik (12 Augustus 1611) ging het er wat roerig toe. Verschillende Gardiaans werden niet meer herkozen, o. a. de onverbeterlijke Paulus van Brussel, die voor de zooveelste maal de vergadering overhoop zette2. In een ander opzicht, verrichtte het Definitorium uitmuntend werk, toen het, op het einde van 1611 of het begin van 1612, Philippus van Kamerijk officieel benoemde, om gegevens over de geschiedenis van de Provincie te verzamelen. Met veel zorg kweet deze zich van zijn taak en zijn kompilaties bewijzen ons nog heden uitstekende diensten3. Dit tweede triënnaat van Alexander van Oudenaarde is in alle opzichten merkwaardig. En toch meldt Bonaventura van Luxemburg4, dat hij, na één jaar bestuur, in het Kapittel van 1610 met moeite herkozen werd, « defectu suffiragiorum ». Wat men tegen hem had, zegt de annalist niet. Waren er misschien klachten over zijn persoonlijken omgang met zijn onderdanen? Of vond men hem wellicht te eenvoudig, te weinig geleerd, nu dat de Provincie zich reeds gelukkig ont wikkeld had en bloeiende studies bezat? Het zijn allemaal vragen, die we ons kunnen stellen, maar waarop we geen antwoord weten te geven. Vast staat in alle geval, dat hij de goede faam van de Orde hoog wist te houden en dat hij niet minder 1. BL., HS. 39, f. 9r. ; ACB., III, 5006, A, p. 25 ; 9013, p. 68 ; 9513, p. 5. 2. BL., HS. 39, f. 13r. 3. ACB., III, 9013, p. 69 ; EL., Dl. X XIV , 1941, blz. 197-98. 4. T5L., HS. 39, f. 9r.
A LE XA N D E R VAN OUDENAARDE
181
dan acht nieuwe stichtingen bewerkte. Te zijnen tijde ging men zich ook voor het eerst in de missies verdien stelijk maken ; zelfs konden in Rijnland de grondslagen van een nieuwe Provincie gelegd worden. In 1612 werd Philippus van K am erijk voor de tweede maal tot Provinciaal gekozen. Het Kapittel werd te Gent gehouden, in het klooster dat juist mer kelijk vergroot was. Als Definitoren koos men Simon van Oudenaarde, Chrysostomus van Luik en Cyprianus van Antwerpen, zoodat het hooger bestuur uit twee Vlamingen en twee Walen bestond. Tijdens het Generaal Kapittel van 1613, nam P. Phi lippus waarschijnlijk zijn verblijf in Italië te baat, om er de vrucht van zijn navorschingen en kompilaties over het verleden van de Provincie aan den annalist te Foligno over te reiken1. 'Toen hij echter te Rome aankwam, voelde hij zich uitgeput en ziek. Daaren boven werd hij heelemaal doof, zoodat er in den eersten tijd geen verbetering te verwachten scheen. Hij besloot, een badkuur te gaan probeeren en de nieuwe Generaal, Paulus van Cesena, verleende hem om die reden gaarne het noodige verlof, om zich aldus heel den Winter te verzorgen en het Provinciaal Kapittel tot na Paschen uit te stellen2. Teruggekeerd naar zijn vaderland, was zijn toestand weinig verbeterd, zoodat hij het doel matiger vond, van het uitstel geen gebruik te maken. Reeds op 18 Oktober 1613 kwam dus te Bergen in Henegouwen het Kapittel bijeen. Wegens zijn toestand, verzaakte Philippus er alle aktief en passief stemrecht; ook Simon van Oudenaarde (we weten niet waarom) volgde daarin zijn voorbeeld3. Toen er dan tot de verkiezingen moest worden overgegaan, kreeg men als Definitoren Clemens van Kassei, Chrysostomus van Luik, Cyprianus van Ant werpen en Elisaeus van Nijvel. Deze laatste, die voor 1. FL., Dl. XXIV, 1941, blz. 198. 2. ACB., I, 1135, § 7. 3. BL., HS. 39, f. 8v., 13r.
182
I. KAPITTELS EN OVERSTEN
het eerst in het bestuur van de Provincie werd opge nomen, was priester vóór zijn intrede en had herhaal delijk de bedieningen van Gardiaan en Novicenmeester vervuld. Tot provinciaal koos men den derden Definitor, CypriaAus van Antwerpen. Deze behoorde tot de edele familie Crousers of de Croeser, afkomstig uit Zeeland1. Op 1 September 1575 was hij geboren en te Doornik deed hij op 5 Augustus 1593 professie. Na in 1603 predikant en Lektor in de Provincie van Lyon geweest te zijn, kwam hij in 1604 naar zijn land terug ; hetzelfde jaar werd hij Gardiaan en Lektor te Arras (1604-08), verbleef eenigen tijd te Hoei, om er de stichting van het klooster te bevorderen en werd in 1608 Lektor te Rijsel. Gardiaan was hij voorloopig niet meer, misschien omdat men ontdekt had, dat hij, als geboren uit een Protestantschen vader, volgens het kerkelijk recht, « irregulier » was, onbekwaam om overheidsambten te vervullen. Doch spoedig kreeg hij, op 26 Maart 1609, de noodige dispensatie, met mach tiging om in de Orde alle ambten te vervullen, uit genomen dat van Generaal2. Die dispensatie zou goed te pas komen, aangezien hij feitelijk alle waardigheden bekleed heeft, zelfs die van Definitor Generaal. Zijn verkiezing in 1609 tot eersten Definitor, toont het best de hooge verwachtingen, die men van hem koesterde. Bij de Walen stond hij even goed aange schreven als bij de Vlamingen, te meer daar hij, sedert zijn terugkeer uit Lyon, steeds in Franschsprekende kloosters gewoond had. Lid van het Definitorium zou hij nu blijven, totdat hij, in 1612-13, den afwezigen 1. Baron d e C r o e s e r d e B e r g e s , Histoire de la familie de Croeser (Bruges 1789-1823); J. G a i l l a r d , Bruges et le Franc, t. IV (Bruges 1860), pp. 70-85. — Van dezen verdienstelijken Pater reproduceeren we een prachtig portret. In de K B . , HS. 11.398°, f. 72v. geeft men ook een zoo gezegde afbeelding van hem, doch in werkelijkheid zijn het de wezens trekken van Joseph van Parijs ! Andere portretten worden vermeld bij L a n d e l i n H o f f m a n s , Les portraits des d’Arenberg [Enghien 1941] pp. 36-37; doch niet iedereen zal het met die identificeeringen ééns zijn. 2. FRiDÈGAND, p. 32, n. 1.
CYPRIANUS VAN ANTWERPEN
183
Provinciaal zou vervangen. Hij deed Let tot ieders voldoening, zoodat hij spoedig zelf tot die hooge waar digheid uitgekozen werd. Zijn bestuur kende een buitengewone uitbreiding van de Provincie en toen hij zijn ambt neerlegde, werd er overgegaan tot haar splitsing in twee gansch onafhankelijke gebieden.
H
oofdstuk
II
PERSONEEL De Nederlandsche Provincie mocht zich van den beginne af in een goede rekruteering verheugen. In 1595-98 had ze ieder jaar een 25-tal professies. Later, in 1602, staan er enkel 11 geboekt; doch wederom waren er 18 in 1603, 31 in 1604, 36 in 1605 en 21 in 1606. Daarna komen we aan een tijdelijke onderbreking, die ons onverklaarbaar blijft. Een jaar lang, van 28 No vember 1606 tot 5 November 1607, deed geen enkele novice professie ; men moet dus veronderstellen, dat er, een jaar vroeger, eveneens geen ingekléed waren. Doch waarom? Was er uit Rome een verbod gekomen? Nergens vindt men daarvan een spoor en zooiets is geheel onwaarschijnlijk ; we zien niet in, waarop zoo’n strafbepaling zou kunnen steunen. Of had wellicht de nieuwe Kommissaris Generaal, Michael Angelus van Rimini, zich het aanvaarden van kandidaten voor behouden en moest men misschien wachten tot zijn komst in het land1? Maar hij was toch reeds hier sedert einde April of begin Mei 1606 ; en het blijft onver klaarbaar, waarom niemand vóór 5 November ingekleed werd. Na die ongewone onderbreking, stroomden de kan didaten weer toe, zooals vroeger. In 1608 werden er 39 geprofest, in 1609 33 en in 1610 zelfs 40. Jammer, waren beide taalgroepen heel ongelijk vertegenwoor digd. Gewoonlijk kwamen er twee- of driemaal zooveel Walen als Vlamingen, soms nog meer. Zooals vroeger, 1. Novicen aannemen is uitsluitend het recht van P. Provinciaal. Is deze afwezig, dan heeft zijn plaatsvervanger daarom nog niet dat reoht, *elfs niet het Definitorium in volle vergadering, zonder een speciale machtiging van den Provinciaal (AOMC., t. V, 1889, p. 306, § 25).
REKRUTEERING
185
leverde de hoogeschool te Douai meest al de Walen. De Jezuïeten leidden er een « Sodalité de tous les Saints,» die 400 leden telde ; in 1612 nu werden er 37 onder hen Jezuïet, 8 Kapucijn, 6 Rekollekt en 2 Kartuizer1. Eerst onder het tweede triënnaat van Alexander van Oudenaarde (1609-12) begon het procent Vlaamsche roepingen voorgoed te stijgen. Waarschijnlijk kwam dat niet spontaan ; we vermoeden dat stelselmatig meer Walen geweerd werden, om het evenwicht tusschen beide groepen te herstellen ; na de splitsing van de Provincie ziet men immers het aantal Waalsche novicen, die men aanvaarden mag, veelal ook van te voren vaststellen. Zoo we in alle geval in het jaar 1606 nog maar 8 of 9 Vlamingen tellen onder 40 nieuwgeprofesten, zijn er 16 op 37 in 1611, 10 op 26 in 1612 en zelfs 19 op 29 in 1613. Ook ten tijde van Cyprianus van Antwerpen gaat dat verschijnsel v oort; van weerskanten is het getal roepingen ongeveer even hoog. In 1614 worden 14 Nederlandschsprekenden geprofest tegen 17 W alen; in 1615, 21 tegen 22 en eindelijk in 1616, 24 tegen 20. Onder de postulanten waren de wereldgeestelijken goed vertegenwoordigd. Wel eens wordt het in de professieakte niet vermeld, dat de nieuweling reeds priester is ; doch, zoover we weten, kwamen er toch een paar binnen tijdens het provincialaat van Hip polytus van Bergamo2, acht van 1602 tot 16063, tien van 1606 tot 16094 en vijf van 1609 tot 16126. 1. J. Brtjoker, La compagnie de Jésus (Paris 1919), p. 262. 2. Cyrillus Sauvyn van Béthune en Berardus de la Vigne van Douai. 3. Vincentius Marchant van Luik, Liberius en Gregorius van Marohe, Thaddaeus Delescure van Douai, Isidorus van Boiry, Nathanael Bargibant van Doornik, Marinus Versaeghen van Boxmeer en Gamaliel dn Buisson van Condé. 4. Berardus de Poix van Ariën, Bartholomaeus Cramet van Arras, Thomas Spanoghe van Dendermonde, Laurentius Nugent van Ierland, Leonardus de Haussy van Douai, Autbertus Widelain van Estrée -Blanohe (Douai), Arsenius Corbez van Arras, Bonaventura Wiltz van Würzburg, Andreas le Gentil van Arras en Chrysostomus de Ryckere van Kortrijk (pastoor te Bellegem). 6. Joannes Damascenus van Rijsel, Elzearius Coquerel van Bapaume, Comelius van Roo van Kortrijk (pastoor te Vichte), Placidus Walbert van Rceulx en Philippus van den Eeohaute van Gent.
186
II. PERSONEEL
Ook religieuzen uit andere Orden, op zoek naar grooter gestrengheid, kwamen zich bij de Kapucijnen aanmelden; enkel van 1595 tot 1606 ontmoet men er geen. Kwamen er zich geen aanbieden of werden ze allemaal geweigerd? Wellicht had het hooger bestuur van de Orde reeds vroegtijdig het aanvaarden van die kandidaten verboden, gelijk Hieronymus van Castelferretti het in alle geval in 1599 zou doen1. In de vorige jaren, gingen herhaaldelijk Observanten naar de Kapucijnen over. Nadat er echter strenger kloosters van de zoogenaamde « Rekollekten » ingericht waren, kwam dat geval niet meer voor2. Toch heeft het organiseeren van die rekollektiehuizen in den beginne moeilijkheden en misnoegen bij de Observanten veroorzaakt. Vooral de machtige Andreas a Soto, biecht vader der Infante, was er tegen gekant. Men verweet aan de Rekollekten, dat ze altijd nog meer kloosters voor hun ^hervorming wilden inpalmen. Herhaaldelijk beijverde zich de Nuntius Frangipani, om die moeilijk heden uit den weg te ruimen3. Naderhand kwam in 1606 de Iersohe Observant P. Stephanus Daly (of Dalachan) nog tot de Kapucijnen over4 en in het najaar van 1612 volgde eveneens de bekende Balthasar Basseliers. Deze was Gardiaan te ’s-Hertogenbosch en beroemd als predikant, toen hij op 10 September 1612 van Paulus V het noodige oorlof kreeg. Hij volhardde echter niet en keerde tijdens zijn proefjaar naar de Observanten terug, zeggend dat beide Orden heilig waren5. Na enkele jaren was het verbod om andere klooster lingen aan te nemen weeral vergeten. Men aanvaardde 1. ACB., III, 1006, p. 43 ; 5000, B, p. 19. 2. FL„ Dl. X X V , 1942, blz. 22-27. 3. A. P a s t u r e , La restauration religieuse aux Pays-Bas catholiques (Louvain 1925), pp. 115, 301 ; Nonciature, t. III, pp. 328-29, 509-10, 684, 722-24, 727-28. 4. FL., Dl. XXV, 1942, blz. 26, n. 1. 5. St . Sciioutens, Geschiedenis van het voormalig Minderbroeder*klooster van Antwerpen (Antw. 1894), blz. 289-90.
187
REKRUTEERING. ADEL
Benediktijnen uit Arras1, S.-Winoks-Bergen2 en Hamlez-Lillers3, Augustijnen uit Eversam4 en Doornik5, een Beggaard6 en eindelijk een Regulieren Kanunnik uit Eindhoven7. Ook de hoogste adel bleef niet afzijdig. Reeds in 1595 was Maximilianus van Béthune ingetreden, in de wereld Philippe de Recourt8, zoon van Fran§ois (heer van Lens en van Licques) en van Isabeau de S.-Omer Walloncappelle. In 1605 werd zijn voorbeeld gevolgd door Theodorus van Milaan, in de wereld Antonio Camillo Trivulzio, uit een familie die verscheidene Kardinalen geteld heeft. Zijn vader, Carlo, was « maïtre de camp » in ons land9. In 1614 werd Ernest de Berlo ingekleed10, onder den naam van Ferdinandus van Luik. Alleen in het jaar 1616 werden o. a. als novice ingekleed : Eugenius Triest-van Royen van Gent, Marcellianus de Barea-d’Avila van Duinkerke, Hippolytus de Pallant-de Merode van Brussel en vooral Karei van Arenberg-de Croy11. Filips, broer van dezen laatste, prins-graaf van Arenberg, was in 1615 weduwnaar geworden ; toen dacht hij er ernstig aan, om zijn broers voorbeeld te volgen; daardoor zou het oude Katholiek stamhuis van de Arenberg’s uitgestorven z ijn ; maar onder invloed vooral van de Aartshertogen en den Nuntius, gelukte men er in, hem van zijn plan af te brengen. Een oud schilderij, dat we reproduceeren, toont ons den prins, aarzelend tusschen het klooster en de wereld. Doch later zou een andere broer nog bij de 1. Benedictus le Maire van Brussel. Winnoous Wouters van S.-Winoks-Bergen. 3. Bertinus du Soutoir van Béthune. 4. Bemardus Philippet van Brugge. 5. Ambrosius Coene van Doornik. 6. Bruno Zoetens van Antwerpen. 7 . Hyacinthus Somers van Den Bosch. 8 . BCFF., t. IV, 1 8 6 5 -6 8 , p. 4 9 0 ; t. V, 1 8 6 9 -7 1 , p. 9 . Noneiature, t. III, p p . 4 4 7 , 8 4 9 , 8 5 4 , 8 6 2 . 2.
10 . H e r c k e n r o d e , p p . 1 6 4 -6 5 . 1 1 . Nog andere edellieden werden
22
; BC., t. V, p.
236.
hetzelfde jaar geweigerd, o. a. Don Mateo de Herrera, die daania Karmeliet werd (F e é d é o a n d , p . 12 7, n.).
ENKELE PORTRETTEN UIT KAREL VAN ARENBERG’ s EPILOOÜS
Hippolytus van Brussel, de Pallant-de Merode, wordt in twee verschillende houdingen en onder twee verschillende namen afgebeeld. .
STERFGEVALLEN EN ANDERË FACTOREN
189
Kapucijnen binnenkomen, onder den naam van P. Desideratus. Al leverden de noviciaten regelmatig personeel, daarnaast verloor men er ook door sterfgevallen en andere faktoren. Van 1595 tot 1597 heerscbte te Béthune, Arras, S.-Omaars, Rijsel enz. een gevaar lijke pestziekte, die ookliaar slachtoffers in het klooster eischte, vooral onder de heldhaftige vrijwillige ver plegers. Ook kwam het wel eens voor, dat Kapucijnen, die bij hun intrede hun zedelijke kracht overschat hadden, later tot de Observanten overgingen, hun ongeldig gebleken professie niet vernieuwden, of op een onregelmatige wijze de Orde verlieten1. Sommigen vertrokken uit het land, om in vreemde Ordesprovincies het kloosterleven te onderhouden2. Op zijn laatst in 1595 keerden Archangelus van Pembroke en Claudius van Aat naar Frankrijk terug3. Na het Generaal Kapittel van 1596 ging Athanasius van Rijsel zich in Zwitserland vestigen4. Ditzelfde Kapittel 1. Nonciature, t. III, pp. 217, 250. Over den overgang van Kapu cijnen naar andere Orden, had het Generaal Kapittel in 1593 beslist : « Si quis fratrum ita discolus aut dissolutus inventus fuerit, ut Provinciae intolerabilis factus sit,... R. P. Generalis cum Definitoribus Generalis Capituli huic libertatem ofïeret ad aliam religionem eundi... » (ACB., III, 5006, B, p. 3, § 5). Wie zonder toelating de Orde verliet, was door de daad zelf in den ban ; doch apostaten uit Vlaanderen konden door den Provinciaal van Provence of, in zijn afwezigheid, door den Gardiaan te Avignon met de Orde verzoend worden, zooals in 1596 beslist was (AOMC., t. V, 1889, p. 136, § 12). 2. Joseph Mayers van Brussel verliet in 1612 de Provincie om naar Italië te gaan wonen, terwijl P. Angelus Marchant van Veurne omstreeks 1611 uit Genua naar het land terugkwam. 3. In 1595-96 was Archangelus Gardiaan te Meudon en Claudius te Le H&vre (G o d e f k o y , fase. II, pp. 190-91, 197). Op 13 Juli 1594 vinden we Archangelus nog te Gent (ACB., I, 8747, p. 19). Claudius ontmoeten we laatst te Brussel op 19 Sept. 1593 (Ibid., p. 15). Men bevestigt dat deze religieus, alhoewel in ons land geboren, « francais de cceur » was. Op verzoek van Anna van Oostenrijk deed hij later een bedevaart naar het H. Land ; in haar naam, offerde hij bij het H. Graf een zilveren kind, om voor Frankrijk een troonopvolger te verkrijgen. Enkele jaren duurde het echter nog, eer Lodewijk XIV ter wereld kwam (CF., t. II, 1932, pp. 329, 330, 336). 4. St. Fidelis, Bd. I, 1912, S. 153, 158 ; Bd. III, 1913-14, S. 48, Bd. X , 1922, S. 40. — Ook P. Accursius van Douai en Br. Justinus van
190
II. PERSONEEL
zond daarenboven Silvester van Brussel naar Brescia en Celsus van Arras naar Rome ; doch wegens onbekende omstandigheden of invloeden, werden die obedientiebrieven niet uitgevoerd1. Evenmin trokken Silvester en Robertus van Schotland in 1599 naar Katalonië, zooals het Generaal Kapittel beslist had2. Eerstge noemde keerde echter naar de Observanten, zijn ge wezen medebroeders, terug3. In 1615 poogde Paulus van Brussel zijn professie ongeldig te laten verklaren; zoo hij daarin slaagde, zou hij de Kapucijnen verlaten, om een minder strenge Orde in te treden. De Nuntiatuur en het Bisdom Ant werpen werden door Rome met het noodige onderzoek gelast en op 9 Oktober 1615 schreven de Aartshertogen naar dit laatste, om de zaak te bespoedigen en goed de rechten van P. Paulus te vrijwaren4. Doch de geldig heid der professie scheen goed bewezen en de Pater kon niets bekomen. In 1597 reisde Franciscus van Derby uit ons land naar Lotharingen af5 en spoedig vertrokken eveneens Lucas van Bapaume6, Hieronymus van Kamerijk7 en Brugge vertrokken naar Zwitserland. Eerstgenoemde was nog te Doornik in 1593 (ACB., I, 8747, p. 11). Justinus ontmoeten we in het buitenland in 1600. Beiden bleven er tot in 1602 (St. Fidelis, Bd. I, 1912, S. 158, 161, 162 ; Bd. X , S. 37, 44). 1. Celsus van Arras was te Douai, van April 1597 tot Augustus van het volgende jaar ; ondertusschen wordt hij in ] 597 nog te Brussel vermeld (ACB., I, 8747, pp. 30, 31, 34-36). 2. TCG. 3. EF., t. XLVI, 1934, pp. 100-03. 4. A RA., Audience, cart. 1957 ; EF., Loc. Cit., pp. 105-06 ; J. L e f è v r e , Documents relatifs a la juridiction des Nonces (Bruxelles 1943), p. 37. 6. Hij werd er Definitor on stierf te Nancy, op 6 April 1609 (ACB., III, 9013, p. 57 ; Schematismus Ord. F F . M M . Cap. prov. Lugd. [Baroduci 1895], p. 96). Op het kapittel van 1595 was Franciscus als Gardiaan te Rijsel afgezet geworden, in de prediking geschorst en terug naar het noviciaat gestuurd (RAM., t. X IX , 1938, p. 264). Bij verwarring, hebben we vroeger dien strafmaatregel op zijn naamgenoot, Franciscus van Ierland, toegepast (FL., Dl. X X I, 1938, blz. 303). 6. Lucas was nog te Rijael op 23 Maart 1597 (ACB., I, 8747, p. 28). Eigenlijk is het niet overtuigend bewezen, dat hij de Provincie verlaten heeft; wellicht kan hij vóór 1613 overleden zijn. 7. Hieronymus was Gardiaan te Doornik tot in 1597. Hij werd naar Frankrijk verbannen (ACB., III, 6057, p. 12).
ANDERE FAKTOREN. MYSTIEKE STROOMING
191
Patricius van Ierland1. We merken daarbij op, dat deze lijst voorzeker nog ver van volledig is. Sommige religieuzen schijnen zelf verlof aangevraagd te hebben, om te mogen vertrekken. In hun nieuwe verblijfplaats, vervulden enkelen nog gewichtige be dieningen. Doch anderen vertrokken met tegenzin. En alhoewel de beschikbare teksten weinig uitleg geven, ware’t niet onmogelijk, dat er in menig geval van een echte opruiming en zuivering sprake zou zijn, in verband met de reaktie tegen de verkeerde m ys tieke strooming in de Provincie2. Verschillende van die weggezonden religieuzen moeten de strekking van Felix van Lapedona gevolgd hebben en, daar ze moeilijk tot de andere richting over te halen waren, vond men het meest doelmatig, ze uit het land te verwijderen. Aldus poogde men het kwaad voorgoed te bezweren. Op 6 Februari 1606 ontmoeten we Franciscus van Ierland na zijn verbanning weer in de Provincie, namelijk te Douai3. Een laatste aanhanger van de verkeerde strekking in het geestelijk leven woonde toen juist in datzelfde klooster, namelijk Adrianus van S.-Omaars. Tusschen 6 Februari en 8 Mei 1606 werd hij te Douai, waar hij Gardiaan en Definitor was, uit zijn ambt ontzet en naar Italië in ballingschap gezonden. Vroeger was hij ook Novicenmeester geweest. In de Orde ijverde hij voor een meer afgetrokken leven en was gekant tegen bedrij vigheid en apostolaat (hetgeen nochtans in ons land zoo dringend noodzakelijk is), alsof prediking en ijver eenvoudig verslapping waren. De Oversten, te Rome 1. Albszins was Patrieius nog te Leuven op 10 Maart 1597 (ACB., I, 8747, p. 30). Hij stierf te Cahors in 1607 ( I r é n é e d ’A u l o n , Nécrol. des F F . M M . Cap. de l'ancienne prov. d'Aquit. [Careassonne 1904], p. 23). — In FL., Dl. X X I, 1938, blz. 303, n. 3, noemen wij hem, door verstrooidheid, . P. Robertus (naar zijn doopnaam). 2. Op het verbannen van verscheidene kloosterlingen in 1596 schijnt Franciscus van Ierland later te zinspelen, wanneer hij schrijft, dat Hie ronymus van Sorbo ongaarne naar de Nederlanden kwam, « par occasions de ceuz qu’il avoit tiré hors [de la province], du temps de son élection » (CF., t. IV, 1934, p. 200). 3. ACB., I, 8747, p. 56.
192
II. PERSONEEL
zoowel als in het vaderland, keurden zijn streven af. En om aan zijn verderfelijken invloed voorgoed een einde te maken, werd hij uit het land verbannen; nooit zou hij er nog terugkeeren1. Indien verscheidene religieuzen wegens hun opvat tingen en strekkingen uit de Provincie verwijderd werden, trof hetzelfde lot spoedig ook alle vreem delingen. Dat men voortaan heel streng was om er nog in de Provincie aan te nemen, moest de Franschman Pierre Deschamps in 1596 te Brussel ondervinden. Die onstuimige konfrater had het sedert lang tegen den Protestantschen Koning Hendrik IV opgenomen. Ook na diens bekeering, zette hij zijn voortdurende aanvallen voort; aldus stelde hij zijn geweldige politiek onbewust boven de belangen van den godsdienst. Vervolgd wegens majesteitschennis, moest hij nu naar Brussel vluchten, om zijn hoofd te redden. Doch daar wachtte hem een groote ontgoocheling ; in het klooster werd hij door den Gardiaan, Alexander van Oudenaarde, geweigerd, wel licht op last van den P. Provinciaal, Hippolytus van Bergamo2. 1. Modena, Prov. Archief der Kapuc., HS. Annali de’ Cappuccini e Cappuccine della Prov. di Lombardia, parte II, vol. II, pp. 12-21 ; EF., t. XLIV, 1932, p. 499. 2. Daar de jeugdige Nederlandsche Provincie zoo dringend Paters en vooral predikanten noodig had, moeten er wel groote redenen geweest zijn, om dien vreemden medebroeder, zoo bekend om zijn bedrijvigheid op den kansel, den toegang tot het klooster te weigeren. Volgens B o v e b i u s (t. II, pp. 387-88, § 75), die van uit Parijs werd ingelicht, bleef men hem weigeren, omdat hij de vereischte obedientiebrieven niet toonen kon. Naar de letter, lag daar inderdaad een bezwaar in ; maar van een anderen kant, had de Pater, bij zijn haastige vlucht, moeilijk die papieren kunnen afwachten, zonder zijn leven nog meer in gevaar te brengen. Indien deze reden wellicht voorgewend kon worden, toch dient de ware grond stellig elders gezocht. In een beginnende Provincie, waar men vooral om de degelijke vorming van de jonge religieuzen bezorgd was, verlangde men geen oudere kloosterlingen, die niet in alle opzicht voorbeeldig waren, of niet bekend stonden als heel observant, gedwee en gestreng. We weten niet, in hoeverre Deschamps al die hoedanigheden bezat. Doch te Brussel was hij genoeg bekend en berucht, als een dweeper en politieker, die bij koele en nuchtere Vlamingen weinig geestdrift of bewondering moest wekken. In politiek opzicht, moest zoo’n omstreden figuur heel verdacht schijnen, vooral te Brussel, waar zooveel Ligueurs een toevlucht gevonden hadden. Om in die onverkwikkelijke politieke twisten niet betrokken te
P.
PIH LIPl’ US VAN KAM ERIJK
P rovin ciaa l, 1606-09 en 1612-13
(ACB., 111, 3008).
10:
I
t
ill.r
. M * M ; I V :• C Y I * K U M
UK
A N 'T M U U M K N S M K ' V H .V .N O I U U S u ü m ! i i H I M
Itr. ntORSER. TL: MIMUHUM F i . w i m o i i M A : i « ! % i ’ inV i m \r t i ri’ii f.s o n m > n s j i n v i M T u t n s c k n x iv m
Q.M c k n i i m t i r ' o n n o n M n f T i n d u m j w
ANXf» IG.-»}. 4‘J. Al i;i'rfTl
I>. C V m iA N U S VAN ANTW ERPEN
P rovin cia a l, J (il3 -l(i
(Schilderij hij Baron van Caloen, te Koolkerke (Brugge).
VREEMDELINGEN
193
Een drietal vreemdelingen, in de Provincie gevestigd, woonden achtereenvolgens te Rome het Generaal Ka pittel als Kustos bij en bleven dan maar voorgoed in hun land; dat was het geval met Raphael van Napels in 1599, Vincentius van Porchia in 1602 en Simon van Auvergne1 in 1613. Hier moeten we vooral met dankbaarheid aan het heilzaam optreden van Honoratus van Parijs herinneren. Nederlandsche religieuzen, die tengevolge van velerlei omstandigheden in het buitenland verbleven, liet hij zooveel mogelijk terugkeeren2; doch wederkeerig zorgde hij er voor, dat er na 1605 geen Italianen in het land meer verbleven3; aldus bevorderde hij de algeheele ontvoogding van de Provincie. Ook een viertal vreemde
worden, vond men het beter hem niet op te nemen. Noodgedwongen, trok hij zich dan bij de Observanten terug ; en daar stierf hij, na een kortstondig verblijf, op 15 Oktober 1596 ( G o d e f r o y , fase. II, pp. 2030 4 ) . Volgens P h i l i p p e d e P a r i s , Éloges hist. des illustres Capucins (BNP.r Fonds franq., n° 25.046), p. 17, stierf hij bij de Brusselsche Karmelieten, op 22 Augustus 1594. Een nekrologium van dat klooster (KB., HS. 16.579) kent hem n ie t; natuurlijk hoefde hij daar ook niet nóodzakelijk vermeld te worden, zelfs zoo hij in dat gesticht zijn leven geëindigd had. 1. In Frankrijk was P. Simon herhaaldelijk Gardiaan, Definitor en zelfs Vikaris Provinciaal geweest, totdat hij in 1603 in ongenade viel. Alhier ontmoeten wij hem voor het eerst te Bergen op 3 Mei 1605 (ACB., I, 8747, p. 52). In zijn Provincie teruggekeerd, overleed hij er kort na 1618 ( A p o l l i k a i k e d e V a l e n c e , Toulouse chrétienne, t. II [Toulouse 1897], pp. 251-53). 2 . Reeds in 1602 was Accursiu3 van Douai uit Zwitserland terugge keerd, samen, met Justinus van Brugge ; maar deze laatste stierf onder weg, te Lyon, op 3 September 1602. Omstreeks 1602-04 keerde ook Gabriël van Hoorn weer, na in 1600 te Béziers Gardiaan geweest te zijn ( A p o i x i n a i r e d e V a l e n c e , Toulouse chrétienne, Op. Cit., t. II, p. 193). Cyprianus van Antwerpen, Lektor in de Provincie van Lyon, was weer in het land sedert 1604. Uit de Provincie van Parijs kwam ook, althans stellig vóór 1607, Comelius van S.-Omaars terug. 3. In 1604 vertrok van hier Cornelius van Recanati en (volgens ACB., III, 1005, p. 4 ; 5006, A, p. 21 ; 9513, p. 3) ook Paulus van Bologna ; toch is het mogelijk, dat laatstgenoemde reeds vroeger vertrokken was, daar Paulus van Brussel in 1603 maar één Italiaan in het land schijnt te kennen, nl. P. Cornelius (Nonciature, t. III, p. 417). — In 1606 liet men toch nog een vreemdeling professie doen, nl. Teodoro Trivulzio van Milaan, omdat zijn vader, graaf Trivulzio, in ons land gevestigd was. In 1607 aanvaardde men eveneens de geloften van Br. Bemardinus van Savona, uit de familie Sormanno-Bongi. DB KAPUCIJNBN — 13
194
II. PERSONEEL
kloosterlingen, alhier geprofest, werden naar hun vader land teruggestuurd1. Minder te rechtvaardigen was het, als geboren Nederlanders een obedientiebrief voor het buitenland ontvingen, onder voorwendsel dat ze ginds hun geloften uitgesproken hadden2 ; zoo ’n maat regel kon ook enkele verdienstelijke religieuzen ver wijderen, die elders geprofest waren, voordat de Orde in onze gewesten ingevoerd was ; gelukkig ziet men een paar aldus getroffen kloosterlingen omstreeks Oktober 1606 naar de Provincie terugkeeren3. In andere gevallen, was de uitwijzing uit het land eenvoudig een strafmaatregel, b. v. voor den onstuimigen en woelzieken Paulus van Brussel, die naar Lyon moest vertrekken. Zijn optreden tegen de Oversten en zijn kuiperijen bij de wereldlijke macht leggen dien maatregel voldoende u it ; de rust in de Provincie was er voorzeker bij gebaat4. Wij eindigen met een vergelijkende statistiek. Volgens
1. Aldus werd Felicianus van Lens naar Parijs gestuurd ; in ACB. wordt hij dikwijls « Gallus » geheeten. P. Polycarpus van « Bisiers » (eigen lijk van Bezu, naam van verschillende dorpen bij Gisors, Euro) ging naar de Provincie van Parijs. Een zekere Remigius, geboren te Malosina (?), waarschijnlijk ergens in Frankrijk, vertrok naar Toulouse ; men weet niet waar deze laatste professie gedaan had. Ook dit jaar moet het zijn, dat Hieronymus van Cordova, gewezen militair, naar de Provincie van Valencia ging, waar hij in 1629 in geur van heiligheid stierf. Vincentius van Spanje werd echter niet verbannen ; waarschijnlijk was hij van Vlaamsche afkomst, zooals zijn familienaam Brack laat vermoeden. Evenmin werd Donatus van de Mark (Ancona), geprofest in 1002, uit het land verwijderd ; dc namen van zijn ouders (Remacle le Gott en Marie de Grimont) wijzen immers op Luiksche afkomst. Zelfs werd zijn broer, P. Paulus, nog vóór 1616 in de Provincie opgenomen, alhoewel die te Camerino geprofest was. 2. P. Franciscus van Oudenaarde werd naar Bologna gestuurd ; wellicht had hij daar professie gedaan (ACB., III, 1005, p. 142), alhoewel het niet onwaarschijnlijk is, dat hij omstreeks 1597-98 hier zijn noviciaat kan gemaakt hebben. 3. Namelijk Hieronymus van Kamerijk en Jacobus van S.-Omaars (ACB., III, 6057, p. 12) ; wannéér deze laatste juist naar Frankrijk ver trokken was, weet men n ie t; stellig na 1596. 4. Reeds spoedig na het gekuip van P. Paulus bij het burgerlijk gezag, had P. Honoratus het feit te Rome bekendgemaakt; doch er werd hem geantwoord, dat de zaak aan het Generaal Kapittel van 1605 kon voor gelegd worden (ACB., I, 4043).
VREEMDELINGEN
195
de ofïicieele gegevens, te Rome ingediend1, telde de Provincie in 1596 132 geprofeste religieuzen en in 1613 reeds 562. Het getal predikanten ging zoo goed vooruit, dat Rome er in 1613 geen nieuwe meer wilde goed keuren, onder voorwendsel dat er reeds meer dan genoeg waren2. 1. Ziehier volgens TCG. den toestand over de jaren 1596 1599 1602 1605 160S Paters : 97 128 213 48 78 6 16 20 34 45 Predikanten : 72 62 71 Clorici : 45 73 Broeders : 63 63 81 112 39 Totaal : 271 351 132 214 232 2. ACB., I, 1135, § 16.
1613 226 67 126 143 562
H o o fd s tu k
III
KLOOSTERSTICHTINGEN
Terwijl er in. verschillende steden voortdurend nieuwe stichtingen ontstonden, werden ook meest alle oudere kloosters merkelijk vergroot of geheel herbouwd. Men moest wel voor uitbreiding zorgen, daar de huizen overal vol zaten. Bij de stichting te Oudenaarde zullen we vernemen, dat er, vanwege plaatsgebrek, novicen moesten geweigerd worden. Van elders hooren we eveneens, dat Rome tegen te veel gelijktijdige nieuwe stichtingen bezwaar maakte. Men moest dan wel plaats zien te winnen, door bestaande huizen te vergrooten of geheel te vernieuwen. Sommige kloosters bleken daarenboven reeds bouw vallig. Soms had men een burgerwoning, zoogoed het ging, aan haar nieuwe bestemming aangepast en er maar bij- en opgebouwd, zonder met de draagkracht van de oude muren rekening te houden. Daarin ging men zonder de noodige vakkennis te werk. Doch nu, na 25 jaar, bezat de Provincie reeds ervaren bouwmeesters, die voortdurend hier of daar zoo’n werken te leiden hadden. In den beginne, was men veelal met een voorloopige huisvesting tevreden, te meer daar de noodige geld middelen dikwijls ontbraken. Doch nu telde men reeds machtige vrienden en rijke weldoeners, zoodat de stof felijke zorgen tot een minimum teruggebracht waren. Daarenboven staat het vast, dat ook de opvattingen van de Paters aan het ontwikkelen gingen. Het begrip van strenge armoede, door de Italiaansche stichters hier ingevoerd, diende volgens aard en behoeften van land en volk gewijzigd en aangepast. In sommige groote steden, waar men gemakkelijk bestaan kon, bleek de
DENDERMONDE
197
eerste inrichting werkelijk te klein voor de toenemende bedrijvigheid. De werkkring breidde zich uit en nieuwe behoeften ontstonden, die men in den beginne moeilijk voorzien kon. Aldus werden nog vóór 1616 groote ver bouwingen doorgevoerd te Brussel, Gent, S.-Omaars, Leuven, Antwerpen, Bergen, Doornik en Rijsel. Ziehier nu de lijst der nieuwe stichtingen, van 1595 tot 1616. I. Onder Hippolytus van Bcrgamo (1595-1598)
Dendermonde. — S.-Omaars, waar men onlangs een nieuwe stichting had kunnen doordrijven, lag vlak op de taalgrens. Om, bij het voortdurend beginnen van Waalsche kloosters, een onevenwichtige ontwikkeling van de Provincie te voorkomen, was het een geluk, dat nu te Dendermonde een zuiver Ylaamsche stichting kon doorgevoerd worden. Hierin namen de Oversten zelf het initiatief. Waarom ze juist aan die stad gedacht hebben, is niet bekend. Zoo het waar is, gelijk A. De Ylaminck schrijft1, dat de magistraat op dat tijdstip tot de verschillende kloosterorden een oproep gericht had, om in de kerken en kapellen van de stad te komen prediken, dan moet daar voorzeker de aanleiding tot de stichting gezocht worden. Om zich een gunstig onthaal te verzekeren, hadden de Paters rekommandatiebrieven weten te bekomen van wege den Raad van State, raadsheer Penneman en den machtigen Karei van Arenberg 2 Samen met de officieele aanvraag, werden die dokumenten, in Juli 1595, bij het stadsbestuur ingediend. Op 27 of 29 van dezelfde maand3, vond ten stadhuize een algemeene vergadering plaats van het schepen1. ACAT., s. II, t. VI, 1896, p. 147. 2. A. B l o m m e (Ibid., t. X I, 1906, p. 241) schrijft Gremberghe I 3. Do thans verloren bronnen te Dendermonde schijnen den datum van 29 Juli aangegeven te hebben (zie b. v. A. D e Vlaminck, D t stad ei% de heerlijkheid van Dendermonde, Dl. IV [Denderm. 1867], blz. 172); in de dokumenten uit ACB. leest men steeds den 27“ ; zoo ook Blommb, Loc. Cit., p. 231.
O
198
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1595-98
kollege, den raad en de gezworenen van de neringen. Na lezing van de aanbevelingsbrieven, was de ver gadering eenstemmig van meening, dat het verzoek moest ingewilligd worden, « zoo omme huerlieden ghoet deuchdelijck ende helich leven ende dat zij tghemeinte tot alle goede ende godvruchtighe wercken zullen ver wecken als andersints. » Ook het Kapittel van O. L. V. gaf zijn toestemming, zoowel als het bisdom, dit laatste, naar het schijnt1, op 5 Augustus 1595. Daar het Provinciaal Kapittel op 18 Augustus zou gehouden worden, mag men gerust aannemen, dat de eerste Paters niet vóór dien datum zullen gekomen zijn. In afwachting van een definitief verblijf, namen ze hun intrek in de brouwerij de Mechelaer, in de Wijn gaardstraat. In de thans verloren stadsrekeningen van 1596, stond opgeteekend wat betaald werd voor het maken van bedden voor de kloosterlingen, alsmede voor zeven banken in de voorloopige kapel, vroeger de grootste zaal van de brouwerij. De vurigste voorstander van de Kapucijnen was Domingo de Idiaquez, goeverneur van Dendermonde. Door zijn toedoen, stonden officieren en manschappen van de Spaansche bezetting een maand van hun soldij af (2300 rijnguldens), tot aankoop van een huis, met erf en afhankelijkheden (Koornaard of Vlasmarkt), vroeger deel uitmakend. van het Prinsenhof en laatst toebehoorend aan Karei d’Aubremont, heer van Ribaucourt, hoogbaljuw van stad en land. Dit eigendom werd op 12 Juni 1596 aan de Paters geschonken. Een marmeren plaat zou, ter herinnering aan deze rijke gift, in den voorgevel geplaatst worden2. De heer Idiaquez, en na hem de opeenvolgende stadsgoeverneurs, zouden 1. Die datum staat in een moderne compilatie (ACB., III, 1001, p. 381), doch zonder bronnenopgave. 2. J. B r o e c k a e r t , Graf - en gedenkschr. der stad Dendermonde (Denderm. 1896), blz. 259. Die steen werd in 1890 naar liet Kapueijnerklooster te Brussel overgebracht, waar hij in den muur gemetseld werd.
DENDERMONDE EN BERGEN
199
de stichting onder hun bescherming nemen; en werd het garnizoen ooit afgeschaft, dan moest op de hoog baljuws die zorg overgaan. Bij de burgerij werd een lcollekte gehouden, ten voordeele van het nieuwe klooster ; en de stad schonk twaalf kannen wijn aan hen die deze taak op zich genomen hadden. Spoedig kon ook de tuin met een stuk boomgaard (S.-Sebastiaanshof) vergroot worden. Toen Aartshertog Albrecht, eenige maanden later, het klooster bezocht, vond hij het erf nog te klein, zoodat hij er, op eigen kosten, een stuk grond liet bij voegen1. Voortaan spreken alle schrijvers, die de stichting ver melden, met geestdrift over dien « vermaeckelyclcen hof, met doorgaende water2 ». De gebouwen zelf waren heel klein en gewoonlijk woonden er maar 15 religieuzen. Toen de kerk, op 29 Oktober 1599, door Bisschop Damant gewijd werd, hield de stad te zijner eer een luisterlijk banket3. Bergen. — Tot de stichting van een klooster te Bergen in Henegouwen werd waarschijnlijk reeds op het Provinciaal Kapittel van 18 Augustus 1595 besloten. 1. F a u s t i n u s , p. 164. — Op 9 Sept. 1610, scholden de Aartshertogen ook de renten kwijt, voor een deel van den tuin verschuldigd (ACAT., s. II, t. X I, 1906, pp. 242-44. 2. J. M a e s t e r t i u s , Beschrijvinghe van... Dendermonde (Leyden 1646), blz. 116. 3. Tekst van den wijdingsbrief in ACB., III, 9506. D e kerk had S . Franciscus tot patroon. Op het stadsplan bij S a n d e r u s , t. III, tusschen pp. 226 en 227, is het klooster goed zichtbaar. In zijn De Teneremunda libri III geeft L i n d a h u s (Antv. 1612), naar het schijnt op verzoek van den toenmaligen Gardiaan, bijna niets over het klooster (ACAT., s. II, t. VI, 1896, pp. 151-52). Als een eigenaardigheid mag vermeld worden, dat ook P. V. D [ u y s e ] in 1836 een artikel over Les Capucins de Termonde schreef in den Cmirrier de la Dendre, n° 26. Archiefstukken over het klooster bezit het ACB. heel weinig (enkel I, 9454-9458) ; alles wat echter te Dendermonde zelf bewaard bleef, werd in den oorlog 1914-18 totaal vernield ; gelukkig werd dat reeds uitvoerig benuttigd, in een reeks studies, waarop onze uiteenzetting hoofdzakelijk steunt, nl. A. L . D e V l a m i n c k , De stad en de heerlijkheid van Dendermonde, Dl. IV (Denderm. 1867), blz. 172-75 ; ID., Le convent des Capucins de Termonde (ACAT., s . II, t. VI, 1896, pp. 146-58) ; A. B l o m m e , Le couvent des Capucins A Termonde (Ibid., t. X I, 1906, pp. 229-47, 281-99).
200
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1595-98
Aanleiding daartoe was een aanbod van Jeanne de Blois, de echtgenoote van Filips de Croy (f 1596). In die stad, was zij één der mede-eigenaars van bet « Hostel de Trelon »\ in de Rue de la Guirlande (later Rue des Capucins)2; mits aankoop van bet gedeelte dat haar niet toebehoorde, kon het gebouw gemakkelijk tot klooster ingericht worden. Gretig werd het aanbod aangenomen en reeds in September gingen enkele Kapucijnen voorloopig in de stad een ander huis be trekken3. In het begin van Oktober, dienden ze dan bij het stadsbestuur een schriftelijk verzoek in, om er zich te mogen vestigen; meteen vroegen ze om geldelijken steun, gelijk ook andere steden in zoo’n geval verleend hadden. Op 8 Oktober werd die aanvraag heel gaarne ingewilligd en een som van 1000 gulden tot dat doel geschonken ; de stad kende immers « la bonne et exemplaire vie des dits pères Capucins et le fruict, bien et utilité que en recepvra ceste républicque4 ». Spoedig kwam ook de toestemming van het aartsbisdom (2 December 1595); het klooster mocht er komen, tot stichting van het volk en om er de kerke lijke officies te verrichten; van prediking of toedienen van sakramenten wordt geen gewag gemaakt. De tekst laat vermoeden, dat de Paters niet bij iedereen even welkom waren, daar de Kerkvoogd uitdrukkelijk aan den 1. Het deel van haar broer Louis, graaf van Merode, had ze op 28 Mei 1585 afgekocht (ACB., I, 21.500, p. 1). 2. De voortzetting van de Rue des Capucins heet thans nog Rue de la petite Guirlande. 3. G. J. Boussir, Hist. de la ville de Mons (Mons 1725), p. 284. — De namen van die eerste kloosterlingen staan nergens geboekt. Doch we weten dat Damasus van Aat er de eerste Overste was en dat de deugd zame Br. Augustinus, insgelijks van Aat, er op 2 November 1596 over leed. Ook Franciscus van Ierland moet er van den beginne a f gewoond hebben ; daar was het, dat hij in de kollegiaalkerk priester gewijd werd door Louis de Berlaymont, aartsbisschop te Kamerijk, die toen te Bergen tijdelijk gevestigd was. Reeds als diaken, had Franciscus er een eerste preek gehouden en later nog besteeg hij er herhaaldelijk den kansel, om het Protestantisme te bekampen (FL., Dl. X X I , 1938, blz. 303-04). Tiburtius van Brussel kwam eveneens te Bergen wonen (wellicht eerst in 1596) en hij was het, die er de bouwwerken leidde, 4. AHEB., t. X V , 1878, p. 302,
BERGEN
201
deken meent te moeten verbieden « de ne pas empêcher ni même permettre que l’on empêche l’avancement de [cet] édifice et la célébration des messes et offices1 ». Ook het Kapittel van S.-Waudru gaf, onder enkele voorwaarden, verlof tot het inrichten van een kapel2. Toelagen kwamen ondertusschen binnen vanwege de Staten van Henegouwen3 en het stadsbestuur. Dit laatste schonk op 21 Maart een nieuw bedrag van 2000 pond; doch de Paters vroegen, of het niet liever het betalen van enkele jaarlijksche renten te zijnen laste zou nemen, wat gaarne aanvaard werd4. De Zusters van Ëpinlieu, die ook in het Hostel de Trelon gerechtigd waren, stonden vrijwillig hun bezit a f5. Eindelijk, op 10 Juni 1596, werd de officieele akte onderteekend, waarbij Jeanne de Blois al haar rechten op het eigen dom aan de Paters overdroeg6. Met de bouwwerken werd hetzelfde jaar aangevangen. Een nabijgelegen erf, dat men lang te vergeefs zocht aan te koopen, kreeg men op den duur toch in bezit, nadat onvoorziens een hooge en lange scheidingsmuur omvergestort was ; natuurlijk zag men daar een provi dentieel gebeuren in. Het was treflend, hoe heel de bevolking zich voor den bouw interesseerde en hoe allerlei menschen, ook uit de gegoede burgerij, een helpende hand kwamen toesteken. Boeren stelden wagen en paard ten dienste van de Paters. Zelfs is het eens gebeurd, dat al de leerlingen van het Collége de Houdain in groep hun medewerking kwamen verleenen. In 1598 was de kerk voltooid en op 16 Juli 1599 werd ze, met toestemming van vikariaat en Kapittel, door de Blaese, Bisschop te Namen, plechtig ingewijd7. Op 24-25 Februari 1600 1. ACB., I, 21.500, p. 9. 2. Op 3 Jan. 1596 (Ibid., pp. 9-10). 3. SAM., Comptes des aides, 1596, f. lOOv. 4. ACB., I, 21.500, pp. 1-2 ; AHEB., t . X V , 1878, p. 302. 5. ACB., I, 21.500, p. 2. 6. Ibid., p. 1. 7. Fb. V in c h a n t , A n m let... du Hainaut, t. V (Mom 1852), p . 331.
202
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1595-1600
hielden de Aartshertogen hun Blijde Intrede te Bergen. De Kapucijnen gingen mede in den stoet, samen met de overige kloosterlingen1. Naderhand zocht men geleidelijk alle renten uit te keeren en af te lossen; eveneens ging men nog lange jaren voort met aangrenzende eigendommen, in de Rue de la Guirlande en de Rue de Liége, bij den tuin in te lijven2. Het klooster vond men immers veel te klein. In Augustus 1614, nog vóór het jaarlijksch Kapittel, werd daar met het stadsbestuur over onder handeld. De straat waar de Paters woonden bleek niet rustig genoeg ; en daar het scheen dat men toch alles zou moeten herbouwen en vergrooten, had men liever een andere stadswijk betrokken. De Overste stelde voor, de Place du Pare te gaan bewonen. Gaarne werd het toegestaan3. Nu moest het plan echter de volgende dagen aan het Kapittel onderworpen worden. Voor zeker werd er een ongunstig advies op gegeven, daar er de eerste jaren van bouwen geen sprake meer was. Eerst in 1621 zou alles vernieuwd worden, doch op dezelfde plaats4. 2. Onder Illuminatus van Palermo (1598-1600)
Mechelen. — In 1598 stond Filips II de Nederlanden af aan zijn dochter Isabella, gehuwd met Aartshertog 1. L. D e v i l l e k s - E . M a t t h i e u , Chartes du chapitre de S.-Waudru a Mons, t. IV (Bruxelles 1913), pp. 305, 309. 2. ACB., I, 21.500, p. 2. — In 1596 vermeldt men « Maitro Pliilippe le Fèvre, receveur de nos aumónes, et Miehel Ansseau, notre syndic » ; deze laatste is in 1596-1613 in funktie ; in 1616 wordt die bediening echter door Pierre le Brun vervuld ; reeds vóór 26 September 1618 is deze laatste overleden, daar men op dien dag zijn weduwe, Louiso Gliislain, vermeld vindt (ACB., I, 21.500, pp. 1-2). — Een kelk, thans nog in het klooster te Bergen, werd in Ï603 geschonken door M. Philippe Amand, J. U. L. ; zijn naam staat binnen in den voet gegrift. Deze weldoener had later een neef in de Orde, P. Joseph van Bergen (ACB., I, 21.500, p. 21 ; L. en F. C r o o i j , L'orfèvrerie religieuse en Belgique [Bruxelles 1911], p. 92). 3. AHEB., t. X V , 1878, pp. 302-04. 4. ACB., I, 21.500, pp. 10-11. — De archiefstukken uit SAM. hebben we, nog vóór hun vernieling in 1940, kunnen bestudeeren. Bewaard zijn nog de bescheiden in ACB., I, 21.500-21.599. Do historie van het klooster werd beschreven door V i n c h a n t , Op. Cit., t. V , pp. 330-32 ; Collat. Torn., t. IV, pars I, 1868, pp. 182-83; Annuarium, fase. V, pp. 18-24.
MECHELEN
203
Albreclit. Onder hun bestuur zouden de Kapucijnen alhier het gouden tijdvak van hun geschiedenis be ginnen. Overal werden ze door de Aartshertogen be schermd en begunstigd en voortdurend kwamen er nieuwe stichtingen bij. Hun apostolaat kende een groote uitbreiding; eenige jaren later werd zelfs hun woord regelmatig aan het Hof beluisterd, van op den eenigen kansel, dien de Jezuïeten in ons land bijna nooit hebben mogen bestijgen.
Hetzelfde jaar 1598 had het Provinciaal Kapittel tot de vestiging van kloosters te Mechelen, te Ariën en te Luik besloten. Ziehier vooreerst het ontstaan van de Mechelsche stichting. Vóór zijn vertrek naar Rome, onderteekende Illuminatus van Palermo, op 6 September 1598, den obedientiebrief, waarbij hij aan Fulgentius van Brussel oplegde, spoedig uit Douai, waar hij Gardiaan was, naar zijn geboortestad te komen, om dan van daaruit met Thomas van Mechelen naar de aartsbisschoppelijke stad te vertrekken, en er de ontworpen stichting tot een goed einde te brengen1. Dat bevel werd onverlet ten uitvoer gebracht. Doch het schijnt wel, dat de zaken in den beginne niet goed vlotten, daar het tot in Januari duurt, eer we verder iets over de zaak vernemen. Tegen het plan maakte de stad waarschijnlijk bezwaar. Doch te Brussel hadden de kloosterlingen machtige beschermers. Uit dezen tijd stamt voorzeker het ongedateerd schrijven van den Prokureur de Baillet, waaruit blijkt dat deze aan Fulgentius, vikaris van het klooster te Mechelen, verboden heeft die stad te verlaten, zonder uitdrukkelijk bevel van Zijn Majesteit2. Om allen tegenstand te breken, hadden de Paters aanbevelingsbrieven verkregen van den Prins van Arenberg, van Karel-Filips de Croy, markgraaf van Havré, ja zelfs van Aartshertog Albrecht in persoon; 1. Afschrift, SAA., Cler'gê rêgul., n° 388, n° 2. 2. ARA ., Cons. d'Élat, n° 94.
204
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1598-1600
dit laatste was gedagteekend op 3 Januari 1599. Niet durvend weerstaan aan zoo’n machtige beschermers, stemde de magistraat den 11 derzelfde maand in de stichting toe. Doch schriftelijk wilde hij geen oorlof geven. Om zijn houding te rechtvaardigen, beriep hij zich op het feit, dat er reeds zes andere kloosters in de stad bestonden en dat ze moeite hadden om te leven, zoodat ze ten deele van buiten Mechelen 'moesten onderhouden worden. Toen de Paters die beslissing ’s anderen daags ver namen, waren ze maar half tevreden; een geschreven « attestatie » scheen hun onontbeerlijk. Daarop werd den 13 der maand de Breede Raad samengeroepen en voor hem werd de vraag uiteengezet. Het oorlof werd verleend, doch slechts voor twaalf religieuzen ; en voor de keus van den grond, waar het klooster zou gebouwd worden, moesten de Paters met het stadsbestuur tot overeenstemming zien te komen. Voor het overige waren ze op de giften van de geloovigen aangewezen, niet op toelagen van het bestuur. Een plechtig officieel stuk, van het stadszegel voorzien,werd in dien zin opgemaakt1. De voornaamste weldoenster was Jeanne de Blois, weduwe van Filips de Croy, dezelfde die het klooster te Bergen gesticht had. Een terrein werd in de Adegemstraat gevonden en aangekocht, langs den kant van de Dijle2. Doch dat terrein was te klein en het aankoopen van de aan grenzende erven bleek heel moeilijk. Op 5 Juli 1600 kon een huis met grond gekocht worden van den schipper Jan Gheens, door bemiddeling van Gregorius Sweerts uit Boortmeerbeek en Jan Croone, schepen en geeste lijken vader van de Paters3. Voor andere eigendommen 1. Afschrift in ARA ., Cons. pr. autr., cart. 833 ; SAA., Loc. Cit. ; KB., HS. 2124, p. 168 ; Kan. S c h o e f f e r , Histor. aanteekeningen rakende de kerken, de kloosters, de ambachten en andere stichten der stad Mechelen, Dl. II (Mechelen, z. j.), blz. 493-94. 2. S c h o e f f e r , Loc. Cit., p. 494. 3. Ibid.
MECHELEN EN ARIEN
205
kostte het méér moeite om ze te bemachtigen ; in 1602 maakte S. Laurentius van Brindisi er den Paters zelfs een verwijt van, dat ze schamele menschen bijna met geweld uit hun woning verdreven hadden1. Onder het bouwen moet er wederom een twist met het stadsbestuur ontstaan zijn, daar Aartshertog Albrecht op 17 Februari 1601 er op aandrong, dat men geen bezwaar zou maken tegen het aanwerven van vreemde metselaars en timmerlui, die goedkooper en naarstiger werkten dan die uit de stad zelf2. Br. Masseus van Grave, dien we reeds te Leuven aan het werk gezien hebben, leidde hier ook de onderneming. Op 26 Januari 1604 kon de kerk door Aartsbisschop Matthias Hovius ter eere van S. Franciscus ingewijd worden; de zijkapel was ter eere van S. Clara gebouwd. Het klooster telde 22 cellen en 4 ziekenkamers3. Het ontstaan van de stichting te Mechelen blijft in dit land een der voornaamste verdiensten van Illuminatus van Palermo.
Ariën. — De stichting te Ariën (Aire-sur-la-Lys) werd in 1598 begonnen, nog vóór die te Mechelen. Reeds op 3 September van dat jaar werd door stads bestuur en Kapittel toelating verleend tot het bouwen van een klooster voor twaalf religieuzen ; eigenlijk vond men dat acht of negen ook voldoende zou geweest zijn, omdat het misschien moeilijk zou zijn om ze van het noodige te voorzien4. 1. CF., t. IV, 1934, pp. 188, 203, § 19. 2. Hand. van den Mechelschen Kring, Dl. X X X I X , 1934, blz. 31, n. 2. 3. Er was een uitgang langs de straat, onlangs nog Oude Kapucijnenstraat geheeten. — Het stadsarchief te Mechelen bezit over het klooster slechts een nekrologium, door R . V a n A e r d e uitgeg. in Hand. van den Mechelschen Kring, Dl. X X X I X , 1934, blz. 31-38. In het ACB., hebben de nummers I, 8800-8901 op Mechelen betrekking. Voor de geschiedenis, zie vooral S c h o e f f e r , L oc. C it., blz. 492-99. Een afbeelding van het eerste klooster is niet bekend. — Onder de weldoeners van het klooster moet men waarschijnlijk Fran$ois Godin rekenen, aangezien we hem in 1605 in Kapucijnerpij te Mechelen zien begraven (VGGPA., Dl. VI, blz. 249). 4. GAB., IV, farde Couv. de la Prov. de Lille (afschrift van beide toe latingen).
200
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1598-1600
De Paters kwamen zich eerst in 1599 in de stad vestigen en het volk toonde zich buitengewoon mild. Een grooten weldoener vonden ze in Louis van S.Omaers, heer van Morbecque en goeverneur van de stad, die heel de bouwkosten van de kerk op zijn rekening zou nemen. Een passend en uitgestrekt terrein werd op de Leieboorden verkregen en daar kon op 15 April 1600 de eerste steen van de gebouwen gelegd worden; meer dan drie jaar later, op 7 September1 1603, werd de kerk door Jacobus de Blaese, Bisschop te S.-Omaars, ter eere van O. L. V. en S. Franciscus plechtig ingewijd. Luik. — Van veel meer belang, in alle opzichten, was de stichting van een klooster in de stad Luik. Aanleiding tot die nieuwe uitbreiding was het spontaan verzoek van Prins-Bisschop Ernest van Beieren2. Geestdriftig werd de aanvraag ingewilligd. Alzoo immers werd het geografisch gebied van de Provincie op een merkelijke wijze uitgebreid. In politiek opzicht, maakte Luik hoegenaamd geen deel uit van de Spaansche Neder landen, waarin de voorgaande stichtingen allemaal gevestigd waren. Voortaan zou heel het Luiksche gebied ook door de Paters mogen bezet en bewerkt worden. Dezelfde talen werden er gesproken en in geografisch opzicht was het Prins-Bisdom ook over verschillende eilandjes verspreid, welke in het naburig gebied ingesloten waren. In die gewesten ging de Orde een schitterende toe komst te gemoet; eens zou zelfs het Waalsche gedeelte tot een zelfstandige Provincie ingericht worden. Niet 1. Aldus Philippus van Kamerijk (verder, blz. 388) ; elders leest men 4 Sept. (O. B l e d , Les évêques de S.-Omer, t. I [S.-Omer 1898], p. 403). — Over dit klooster is weinig te vinden ; het ACB. bezit er niets over en het plaatselijk archief heeft enkel eenige aanvragen om toelagen, stukken over het vergrooten van de kerk en dergelijke. — In 1604 werd Maitre Jacques Doschamps aan de Orde geaffilieerd (MSAM., t. X X , 1886-87, p. 49) ; dat moet dus een weldoener van het klooster geweest, zijn. 2. UBL., HiS. B e origine, slatu et adjac. (Nouv. Acquis. 1899), f. 4r. ; [ S a ü m e r y ] , t. I, p. 203.
ARIEN EN LUIK
207
dadelijk ecliter zou de stichting doorgaan; eerst het volgende jaar kon het plan ten uitvoer gebracht worden.
Nog voordat de Paters te Luik kwamen, was er in 1599 reeds sprake van, ook Nederlandsche religieuzen naar Keulen en andere Westduitsche steden te sturen1 ; eerst twaalf jaar later zou dat grootsche plan echter kunnen doorgaan. Luik was toch al een stap in die richting. Op 18 Oktober 1599 deden de Paters er hun intrede en zonder uitstel begonnen ze tot het volk te prediken 2. In afwachting dat ze een eigen klooster konden be trekken, werden ze, gelijk vroeger te Brussel, voorloopig in het kollege van de Jezuïeten opgenomen3. Het scheen aanvankelijk nogal moeilijk om een passend terrein te vinden. Op den duur echter werd de hoog vlakte van Fanechamps uitgekozen, niet ver van de citadel. Het eigendom, dat achter de huizen was ver scholen, lag tusschen de Rue de la Volière en de Rue S.-Claire, spoedig ook Rue des Capucins en thans Rue des Anglais geheeten. Het behoorde deels aan Laurent Wendelen, pastoor van de Elfduizend Maagden, en aan apotheker Jean Gerschoven; eerstgenoemde stond zijn eigendom zonder meer a f4, terwijl de tweede een deel van zijn erf op 10 April 1600 aan den Prins-Bisschop, ten gerieve van de Paters, verkocht5. Het klooster zou een uitweg hebben in de Rue de la Volière, naast de kerk 1 . J a c o b s , S. 1 4 , n . 1. 2. J. P. R . S t é p h a n i , Mémoires pour servir d l'histoire monastique du pays de Liége, éd. J. A l e x a n d k e , t. II (Liége 1877), p. 203. 3. B. E i s e n , Sancta Legia, pars II (Leodii 1696), p. 402 ; T h . B ouille. Hist. de la ville et pays de Liége, t. III (1732), p. 76 ; [ S a u m e r y ] , Loc. Cit. ; C h . P o l l e t , Hist. ecclés. de l’ancien diocèse de Liége, t. II (Liége 1860), p. 272; J. D a r i s , Hist. du dioc. et de la princ. de Liége pendant le X V I e s. (Liége 1884), p. 649 ; T h . G o b e r t , Liége a travers les ages. Les rues de Liége, t. II (Liége 1925), p. 275. 4. AOMC., t. LVIII, 1942, pp. 100-01. — Als belooning, zou hij in S.-Barthélemy een prebende ontvangen hebben (Buil. de l’Instit. Liég., t. V III, 1868, p. 288). 5. UBL., Nouv. Acquis., HS. 1673, p. 19 ; AKL., reg. n° 3 (veel stukken nopens dat erf).
208
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1598-1600
van de Lollaards, terwijl de hoofdingang langs de Rue S.-Claire zou bereikt worden ; een hooge en breede steenen trap leidde er naartoe1. Van uit den grooten tuin genoot men een schoon vergezicht op heel de omgeving2. Reeds op 30 Maart 1600 had het Kapittel van S.Lambert besloten, de nieuwe stichting geldelijk te steunen3. Ook de Prins-Bisschop toonde zich uiterst mild en vrijgevig; niet enkel schonk hij een deel van het terrein, maar ook toonde hij met klinkende munt, hoezeer hij de komst van de Kapucijnen in zijn stad waardeerde. Onder de overige weldoeners, vermelden we mevrouw Marguerite de Robles en haar echtgenoot Markies Alexander de Malaspina4. Op 24 April 1600, daags vóór S. Marcusdag, legde Prins-Bisschop Ernest van Beieren zelf de vier eerste steenen, op de hoeken van de gebouwen, in tegenwoor digheid van Mgr. Strengnart en veel belangstellenden. Een Jezuïet hield de gelegenheidspreek ; de Hulpbisschop wijdde het terrein en gaf den zegen met het H. Sakrament. Hij legde eveneens één van de eerste steenen, zoowel als de deken, de burgemeesters en vooral de schatrijke kasteelenbouwer Jan de Corte (Curtius),
1. Het bleek heel moeilijk, om tot kerk en klooster een passenden toegang mogelijk te maken. Herhaaldelijk bezocht Ernest van Beieren persoonlijk het terrein en geen andere oplossing vond hij, dan dwarsdoor het eigendom der Klarissen een doorgang te trekken. Daar de Zusters niet wilden toegeven, gaf hij aan het stadsbestuur den raad, om het terrein maar wettelijk te onteigenen, wat inderdaad op 17 Mei 1600 beslist werd ( G o b e r t , L o c. C it., pp. 275-76). De toegang bestaat nog altijd in de Rue des Anglais en de deur draagt de nummers 36-38. Daarboven ziet men een toegemetselde nis, waarin vroeger een Franciscusbeeld stond en waarboven men het jaartal 1601 kon lezen (Ibid., p. 274). We geven er de foto van. 2 . [ S a u m e r y ] , L oc. C it., p . 2 0 2 .
3. AH EB., t. VIII, 1871, p. 28. — Op 4 Febr. had het Kapittel juist beslist dat ook de Kapucijnen aan de processies moesten deelnemen (Ibid., p . 27). 4. UBL., O p. C it., p. 2 0 ; D e o rig in e..., f. 4r. — Om de onkosten te dekken, werd in de stad een algemeene geldinzameling gehouden en op 9 Mei 1603 verleende de Prins-Bisschop eveneens de toelating om in heel het bisdom te kollekteeren ( G o b e r t , L oc. C it., p. 275).
De twee gebroers a k c h a n g e l u s f o r b e s VAN SCHOTLAND
(ACB., III, 3008).
. PAULUS VAN CESSNA G e n e ra a l , 1 0 1 3 -1 8
(ACB., ITT, 3008).
TOEGANG TOT HET GEWEZEN KAPUCIJNERKLOOSTF.R TE LUIK (fo to ).
filip s
van aren b erg
aarzelend tusschen
d e w e r e ld
b e t k l o o s t e r (É . l a l o i r e , Piecue.il icou ogra p h iq u e
[Bruxelles 1940]).
en
LUIK
209
lieer van Oupeye1 ; deze milde weldoener betaalde al de onkosten voor het bouwen van de kerk2.
Tot groot genoegen van Prins en bevolking, kon de bidplaats op 7 Oktober 1608 door Hulpbisschop Strengnart ingewijd worden3. In 1610 kregen de Paters reli-
GRONDPLAN VAN HET KLOOSTER TE LUIK ( m i d d e n x v n e e e u w ) (AKL.). 1. Zijn grafschrift en dat van zijn vrouw kon men in de kerk lezen, (ACB., I, 21.618; L. N a v e a t j , Analyse du recueil d’épitaphes de J.-G. ei de J.-H . Le Fort [Liége 1899], p. 19; J. P e t y d e T h o z é e , Le Crésus liégeois Jean Curtius, in Buil. de VInstit. Liég., t. XL, 1910, pp. 65-97).'— De Corte had later een zoon bij de Kapucijnen, P . Michael Angelus van Luik. 2. UBL., Nouv. Acquis., HS. 1673, p. 19 ; Buil. de VInsiit. Liég., t. XL, 1910, p. 80 ; B e r l i è r e , p. 98. Elders (Buil. de VInstit. Liég., t. VIII, 1868, p. 288) wordt de eerste-steenlegging op 4 April gesteld ; doch we weten dat Gerschoven eerst op den 10n van die maand zijn grond afstond. — Volgens T h . B o u i l l e , L oc. Cit., bouwde J. de Corte « le corps du couvent, qui regardo la ville et les bourgeois charitables pourvurent au reste. » 3. J. C h a p e a v i l l e , Oesta jiontificum Leodiensium, t. III (Leodii 1616), p . 621; B e r l i è r e , p. 99. DB KAPUCIJNEN — 14
210
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1598-1604
kwieën van S. Servaas, geschonken door Petrus en Henricus de Corte (Curtius), kanunniken in de Servaaskerk te Maastricht1. Te Luik werd op 12 Augustus 1611 het Provinciaal Kapittel gehouden. De gebouwen van het klooster, schooner dan in de Orde gebruikelijk is, waren heel ruim ; gewoonlijk verbleven er wel veertig religieuzen en veelal ook een noviciaat, ofwel een philosofische of theologische kursus. Het is één van de oudste kloos ters, die naderhand niet herbouwd of lieelemaal vergroot moesten worden. Toen alles voltooid was, hadden de Paters sedert lang de volle genegenheid van de bevolking gewonnen. Hun aandeel in het stichten van het Höpital de Bavière in 1602 en hun heldhaftig verplegen van de pestlijders won hun ontelbare vrienden2 ; en in 1616 roemt de Luiksche J. Chapeaville de Kapucijnen3 als « innocentia et austeritate vitae necnon eruditione commendabiles ». 3. Onder Honoratus van Parijs (1602-04)
Meenen. — Onder het provincialaat van Alexander van Oudenaarde werd geen enkele nieuwe stichting aanvaard, maar aan veel vroeger toegestane kloosters werd naarstig voortgebouwd. Doch nauwelijks was in 1598 de vestiging te Ariën begonnen, of verschillende andere plaatsen, eveneens aan de Leie gelegen, begeerden en vroegen ook een dergelijke inrichting. Dat werd vooreerst te Meenen en te Armentiers verwezenlijkt, in afwachting dat Kortrijk en Merville eveneens zouden volgen. Meenen is de eerste Vlaamsche stad, die zelf spontaan 1. Buil. de l'Instit. Liég., t. XL, 1910, pp. 74, 85. 2. Hot klooster was aan S. Michael toegewijd. Zijn archief berust thans in SAL. Een historisch overzicht vindt men vooral in de geciteerde werken van Saumery en Gobert. — Een grondplan uit de eerste helft der X V IIe eeuw reproduceeren we volgens AKL. 3. Loc. Cit.
LUIK EN MEENEN
211
de stichting van een klooster aangevraagd heeft. Bij de Walen kwam dat feit herhaaldelijk voor ; en nu dat Vlaanderen denzelfden weg opging, wijst dat misschien op een vernieuwing van het godsdienstig leven en het verminderen van Protestantschen invloed. De Meenensche bevolking verlangde naar de komst van de Paters; en, vernomen hebbend dat dezen spoedig hun jaarlijksch Kapittel zouden houden, trok hoog baljuw Adriaan Roelofz op 8 Oktober 1602 naar Rijsel, in de hoop daar het hooger bestuur te ontmoeten1 ; doch, in zijn verwachting bedrogen, kwam hij onverrichterzake terug, om spoedig wederom op reis te gaan, ditmaal naar Arras, waar het Kapittel inderdaad sedert 10 Oktober begonnen was. Dien verren tocht ondernam hij op 13-19 Oktober, samen met Niklaas Lefebure. Aldus was het hem gegeven, S. Laurentius en de vier nieuwgekozen Definitoren te mogen ontmoeten. Later, toen Honoratus van Parijs in het land aangekomen was, ging dezelfde Roelofz hem tot tweemaal toe te Rijsel opzoeken (30-31 December 1602 en 9-10 Ja nuari 1603). Ditmaal werden zijn pogingen met den besten uitslag bekroond, daar Honoratus reeds op 8 Januari den bouwmeester Remigius van Beauvais naar Meenen stuurde, om er een geschikt terrein uit te kiezen.
Omstreeks dienzelfden tijd schonk Kanunnik Cousture uit Komen een som van 3000 gulden, om de eerste onkosten te dekken. Die milde gever mag in zekeren zin als de stichter van het klooster beschouwd worden2. Ook stond het stadsbestuur er op, hem eerstdaags, samen met P. Remigius, ter tafel te noodigen. De keus van P. Bouwmeester viel op een huis met 1. In deze uiteenzetting volgen we R e m b i i y -B a r t h , t. III, pp. 387-99, Volgens dien schrijver, was het om Honoratus van Parijs te spreken, dat Roelofz op 8 Oktober naar Rijsel ging ; dat is echter onmogelijk, daar P. Honoratus toen nog in Frankrijk verbleef en zijn benoeming tot Kommissaris nog niet ontvangen had. De Generaal, S. Laurentius, was echter nog in het land, niet tc Rijsel, maar wel te Arras. 2. Aan het klooster schonk hij ook zijn rijke bibliotheek.
212
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1602-04
erf, op liet Westelijk uiteinde van de Wervik- of Ieperstraat, later ook Kapucijnenstraat geheeten, heel dicht bij de Leie en de vesten. Het behoorde aan den brouwer Franciscus van Thourout en onverwijld werd over den verkoop onderhandeld, zoodat het akkoord spoedig onderteekend kon worden. Op 10-13 Maart 1603 reisde de hoogbaljuw nu naar Doornik. Bisschop Michel d’Esne besliste echter op 2 April, dat de aanvraag eerst aan pastoor en begever moest voorgelegd worden, voordat hij op 23 April het noodig oorlof verleendelf. Reeds op 17 Maart hadden ook de Aartshertogen alles goedgekeurd en bekrachtigd. Honoratus van Parijs kwam persoonlijk naar Meenen met den « Pater Ingeniaris » of bouwmeester, om de laatste schikkingen te treffen. Bonaventura van Brussel, Overste van de nieuwe stichting, vernam in het begin van Mei, dat de Bisschop van Doornik te Kortrijk vertoefde ; onverwijld trok hij er met den hoogbaljuw naartoe; zonder veel moeite wisten ze den Kerkvorst te bewegen, om den eersten steen van de gebouwen te komen leggen. Met veel plechtigheid en in tegenwoor digheid van veel hooggeplaatste personen, werd die plechtigheid op 12 Mei 1603 voltrokken2. In 1606 liet de magistraat den kloostertuin langs den kant van de vesten met een muur omsluiten. De kerk3 werd op 15 November 1608 ingewijd door Karei Maes, Bisschop te leper, bij delegatie van den Ordinaris te Doornik, die door ziekte belet was. Het hoofdaltaar 1. BADB., reg. 250. 2. Den datum van 12 Mei vindt men in ACB., I, 4334 ; III, 7031 en 9506 en vooral BADB., reg. 250 ; elders staat ten onrechte 10 Mei (ACB., I, 20.294 ; III, 1005, 9507, 9510). 3. Volgens R e m b r y - B a r t h , L oc. C it., stond de kerk heelemaal afge zonderd, door de Wervikstraat van de kloostergebouwen afgescheiden. Op het plan van 1644 ziet men inderdaad een kerkje vlak vóór het klooster, langs den overkant van de straat. Dat is echter een oude kapel van S. Jan, die juist omstreeks dezen tijd afgebroken werd. Op 11 Juli 1635 liet het bisdom Doornik daar een onderzoek over instellen en het besluit was, dat op 17 December het gebouw aan de Kapucijnen geschonken werd, om het af te breken en hun eigen kerk met de bouwstoffen te vergrooten (BADB., reg. 255).
213
MEENEN EN ARMENTIERS
was aan S. Joannes Baptista, patroon van de stad, toegewijd1. Van den beginne af hadden de Paters de volle sym pathie van de bevolking verworven. Ook onder de soldaten van het garnizoen waren ze heel populair;
HET EERSTE KLOOSTER TE MEENEN (SANDERUS, t. III, pp. 50-51).
in 1606 wist Archangelus Forbes onder hen zelfs 18 Schot ten tot het Katholiek Geloof terug te brengen2.
Armentiers. — Reeds lang verlangde de bevolking van Armentiers (Armentières) het stichten van een Kapucijnerklooster; het burgerlijk bestuur en de 1.
De datum van
19
November wordt aangegeven bij
G.
De
M eestere,
Historia episcopatus Iprensis (Brugis 1 8 5 1 ), p. 1 4 3. — In 1 6 0 9 -1 0 werd
de datum van het jaarlijksch feest der kerkwijding veranderd (BADB., reg. 2 7 2 , pp. 8 1 , 9 6 ). Het eerste klokje werd in 1611 gesmolten en door een grooter vervangen ; dit laatste werd door den Deken van Kortrijk gewijd (Ibid., p. 10 7). 2. EL., Dl. X X V , 1942, blz. 103. — Kerk en klooster bestaan ten deele nog, doch een oud archief hebben ze niet. In het Stadsarchief berusten verschillende stukken (vooral I, 569). Rembry-Barth gebruikte een afschrift van een tekst, dien we grootendeels ook in onze Bijlagen (blz. 34649) afdrukken ; een eigen archiefboek van het klooster werd niet terug gevonden ; waarschijnlijk was dat in 1794 door de Franschen vernield ; in een brief, op 24 April 1796 naar het Bisdom Brugge geschreven (BAB., voorloopig ongenummerd), getuigt Leonardus van Machelen immers, dat in genaamd jaar ook de brieven van de relikwieën verloren of gestolen werden, Over Meenen bezit ACB. slechts enkele nummers (I, 9380-87).
214
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1602-04
geestelijkheid zouden er voor zorgen, dat die droom verwezenlijkt werd. Pastoor Moschus, te Nijvel geboren, bad, volgens gewoonte van zijn tijd, zijn familienaam Leveau in het Grieksch veranderd1. Hij was een bekend humanist en gaf verschillende boeken uit. Eerst kanunnik te Seclin, verkreeg hij op 15 April 1599 de pastorij te Armentiers2. Toen hij er zich kwam vestigen, vond hij er talrijke Protestanten. We weten nu o. a. uit de opdracht zijner uitgave van Jacobus van Vitry3, hoe ijverig hij tegen alle ketterij gekant was. Om in zijn parochie het Katholiek Geloof te bevestigen en het Protestantisme geleidelijk te zien verdwijnen, vond hij geen beter middel, dan het stichten van een streng Kapucijner klooster ; door hun voorbeeld, hun predi katie en het houden van katechismuslessen, vooral voor de jeugd, zouden de Paters veel goeds kunnen uitwerken4. Een officieele aanvraag werd gedaan en het Kapittel van Rijsel stond in 1603 het aanzoek toe. In de stad brak een algemeene geestdrift los, toen men het goede nieuws vernam. Een passend terrein werd spoedig uit gekozen in de Rue des Bourgeois en op 29 November2 December werd het door de schepenen Jean Luthun en Jacques Rousée aangekocht. Vroeger behoorde het aan Marie Lefebvre, weduwe van Pierre Vacrenier, uit Rijsel8. Op 6 Maart 1604 kon men met het grondwerk beginnen en op 20 Mei ging de wijding van den eersten steen met groote feestelijkheden door6. De klok werd op 11 November 1611 gedoopt7. 1. U6ayo<: beteekent kalf (veau). P a q u o t , t. V, p. 312, vermoedt dat de familienaam Mousquet of Mouske kan geweest zijn ; doch het klooster archief (ACB., I, 23.200, pp. 15-16) zegt uitdrukkelijk dat het Leveau was. 2. ACB., I, 23.200, p. 21. 3. J a c o b i d e Vi t r i a c o ... libri duo (Douai 1597). 4. ACB., I, 23.200, pp. 17-18. 5. Ibid., pp. 26-28. 6. Ibid., p. 16 ; [ D e i i a i s n e s ] Ville d'Armentières. Inventaire anal. des archives communales (Lille 1877), p. 10. 7. ACB., I, 23.200, pp. 30, 46.
ARMENTIERS
215
Tot de vrome onderneming wilde iedereen iets bij dragen. Veel burgers kwamen, uit eigen beweging, persoonlijk medewerken aan den bouw ; anderen zorgden voor geldelijken steun. Jacques Rousée en Jean Luthun gelastten zich nu ook met het inzamelen en uitgeven van het noodige geld ; en we kennen veel namen van milde geloovigen, die gaarne hun penning schonken1. Het is treffend, hoeveel priesters daaronder vermeld worden. Op de eerste plaats komt natuurlijk Franciscus Moschus, met een bedrag van 3000 gulden. Herhaaldelijk schonk ook het stadsbestuur aanzienlijke sommen. Zelfs Albrecht en Isabella gaven 600 gulden. Verschillende andere giften kwamen vanwege Karei, Graaf van Egmond, die reeds in de kerk zijn toekomstige begraafplaats besprak2. Te midden van de algemeene belangstelling, ging het werk zoo vlug vooruit, dat het gebouw hetzelfde jaar nog kon betrokken worden; en in 1605 waren kerk en klooster beide voltooid. Reeds op 27 April van dat jaar werd het erf door Albrecht en Isabella geamor tiseerd en meteen schonken dezen nog een perceel grond, te midden van den kloostertuin gelegen3. Op 16 Juli 1606, eindelijk, kwam Bisschop Richardot de kapel plechtig inwijden4. 1. Ibid., pp. 28-32 ; [ D e h a i s n e s ] , Loc. Git. — Op 6 September 1637 werd schepen Jacques Rousée bij de Kapucijnen begraven (ACB., I, 23.200, p. 22). In de kloosterkerk huwde op 11 Juni 1613 Fran^is de Gherbode, heer van Estaing, hoogbaljuw van Wervik, met Marie de Vicq (Annuaire de la Noblesse beige, t. XVI, 1862, p. 208). De echtelingen hadden later een dochter, Catherine, gehuwd met Jean de Béthune des Planques, heer van Penin, Berlette, Le Hazoy en Barafie ; Georges Louis de Béthune, uit dat huwelijk geboren, werd Kapucijn ( H e r c k e n r o d e , p. 184), doch we kennen zijn kloosternaam niet, zoomin als de banden die Franjois de Gherbode aan de Kapucijnen hechtten. Of was deze laatste misschien verwant met Fr. Ambrosius Oiélbode uit Brussel, in 1603 in de Orde overleden? 2. In 1620 werd hij er ter aarde besteld ; doch in 1792 werd de graf kelder geplunderd (ACB., I, 21.618, 23.200, pp. 19-21, 187 ; A. J o i r e , Hist. de la ville d’Armentières pendant la Révolution (Lille 1876), pp. 20-22). 3. ACB., I, 23.200, pp. 23-26. De geschonken grond behoorde vroeger aan Jean de la Haye. Waarschijnlijk wordt daardoor hetzelfde erf bedoeld, in de Rue d’Arras, laatstelijk eigendom van Antoine le Keuch ( [ D e h a i s n e s ] , Op. Cit., p. 9). 4. ACB., I, 23.200, p. 50.
216
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1602-04
Van den beginne af, stroomde het volk naar de Paters, om er de diensten te volgen en de H. Kommunie te ontvangen; ’s Zondags kon de kerk de menschen niet slikken; velen moesten op straat hun beurt af wachten, om binnen te kunnen komen. Voor allen werd het duidelijk, dat de bevolking beter en kristelijker werd. Den 19 April 1609 werd Pastoor Moschus bij de Kapucijnen begraven. Zijn rijke bibliotheek, veel meubelen en relikwieën had hij aan het klooster ge schonken1. Namen. — Van groot belang is de stichting in de bisschopsstad Namen. Tot dan toe had de Orde zich hoofdzakelijk in Zuidwestelijke richting ontwikkeld. De stad Luik lag daar alleen als een verre Oostelijke uitlooper, voorbode van zooveel stichtingen, die eens in Duitschland zouden ontstaan. Doch, met een gewel digen sprong in Zuidoostelijke richting, kwamen de Kapucijnen nu te Namen een heel eind dichter bij het afgelegen Luxemburg, dat eerst twintig jaar later zou bezet worden. Het was ongetwijfeld ongewoon bij een Waalsche stichting, dat de Paters nu ongevraagd naar Namen 1. Do begrafenis wordt op 19 April 1604 geplaatst, Ibid., p. 21 ; het schijnt nochtans een verkeerde lezing voor 1609 ; want stellig leefde Moschus nog op 18 Nov. 1608, toen Bisschop Buisseret hem een rib van Maria van Oignies schonk ; voor die Zalige had hij een speciale devotie, omdat ze uit dezelfde streek afkomstig was als hij zelf. Bij zijn dood, schonk hij deze relikwie aan het klooster (Ibid., p. 22). De Kapucijnen te Armentiers bezaten nog enkele andere relikwieën, die vroeger aan Jeanne de Blois toebehoord hadden (Ibid., p. 112). Het klooster was aan S. Franciscus toegewijd. Het terrein grensde aan de Rue des Capucins en de Rue d’Arras en lag heel dicht bij de stadsvesten. Een geschiedenis van het klooster (ACB., I, 23.200) werd omstreeks 1660 geschreven door een onbekenden Pater, die ook de historie van het klooster te Maubeuge en een algemeene geschiedenis der Rijselsche Provincie, in twee boekdeelen, opgemaakt had (Ibid., pp. II, VI, 167, 170). De schrijver was Vikaris Provinciaal ten tijde dat Mgr. de Valbelle Junior ( f 1754) te S.-Omaars Bisschop was, zooals hij p. II bevestigt. Wellicht wordt daarmee Silverius van Valenciennes bedoeld, die inderdaad in de eerste helft van 1754 die bediening vervulde.
ARMENTIERS EN NAMEN
217
trokken. Hoe groot overigens de afstand tusschen dat gebied en bet stadje Armetitiers ook zij, toch is het een feit, dat beide stichtingen samenhangen. Graaf Karei van Egmond immers, die op de Leieboorden de Kapucijnerorde reeds zoozeer begunstigd had, was goeverneur en kapitein-generaal van het graafschap Namen. Kort na het Kapittel van 1603 ontmoette hij te Brussel Honoratus van Parijs en hij verzekerde hem, dat de voornaamste stad van zijn gebied gelukkig zou geweest zijn, een Kapucijnerklooster te bezitten. Blij verrast door die mededeeling, duidde P. Kommissaris spoedig twee Paters aan1, om de plaats te gaan ver kennen en de onderhandelingen in te leiden. Voor den magistraat gaf de Graaf een aanbevelingsbrief mee, gedagteekend op 30 Oktober 16032, met dringend verzoek om die stichting te bevorderen; hij rekende er op, dat de Bisschop het plan zou steunen. Mgr. Buisseret had inderdaad veel devotie tot S. Franciscus, dien hij in het doopsel tot patroon gekregen h a d; steeds toonde hij zich de beschermer en voorstander van de nieuwe Orde3. Toch zou de stichting veel tegenkanting ontmoeten. Verscheidene raadsleden schijnen opwerpingen gemaakt te hebben tegen het aanvaarden van een nieuwe Bedel orde, vooral wegens het gebrek aan stoffelijke middelen. Niettemin werden reeds in April 1604 onderhande lingen aangeknoopt voor den aankoop van het noodige terrein, in de Rue des Fossés (thans Rue E. Cuvelier); het stadsbestuur en enkele particulieren4 zouden alles 1. Hun namen kennen we niet. We weten wel, dat Celsus van Arras te Namen van 1604 tot 1606 Overste was, doch in 1603 schijnt hij er nog niet verbleven te hebben, daar men hem op 13 December van dat jaar te Brussel ontmoet (ACB., I, 8747, pp. 46-47). 2. D. D. B r o u w e r s , Cartulaire de la commune de Namur, t. IV (Namur 1920), pp. 183-84. 3. Annalea de la Soc. archéol. de Namur, t. VI, 1860, p. 412. 4. .Vóór notaris Philibert de Marbais verkocht mevrouw Catherine de Mannuy, weduwe van Jean d’Yves, heer van Neuvilles, een huis in Cuvirue aan Gérard Collart, syndicus van de Kapucijnen (10 Juni 1604) (SAN., Archives eccl., Couvent des Cap. de Namur, n° 1 ; D. D. Bkotjwers,
218
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 160 2-0 4
bekostigen. Van de Aartshertogen werd door den magistraat gemakkelijk de toelating verkregen, om daartoe uitgaven en onkosten te doen1. Plechtig legde Bisschop Buisseret den eersten steen van de gebouwen, op 22 Juli 1604 ; en in Augustus 1605 werd het klooster geamortiseerd, een gunst die ook tot de toekomstige vergrootingen werd uitgebreid2. In Mei en Juli 1606 kon reeds de professie van twee novicen uit de stad te Namen zelf afgenomèn worden — een duidelijk bewijs van de sympathie der bevolking 3. Hetzelfde jaar bekostigde Marguerite Carlier het bouwen der zijkapel van de kerk, ter eere van haar patrones en S. Joanna. Onder de aanroeping van O. L. V. en S. Franciscus werd heel het heiligdom in 1607 door Bisschop Buisseret plechtig ingewijd4. Een deel van het kloostererf behoorde vroeger aan het gilde van de kruisboogschutters. Doch oefeningen en feesten op het resteerend terrein waren voor de Paters een voortdurende oorzaak van stoornis. Daarom stelde men voor, huis en erf van het gilde te ruilen tegen een ander dergelijk eigendom, door de stad met dat doel gekocht; doch verschillende gildebroeders gingen met dat plan hoegenaamd niet akkoord. Daar Loc. Cit., p. 186); en in 1618 vermeldt men nog een rente, betaald aan Arnould Marotte en Charles Gaffier, « a eause du jardin a eulx acquis... pour y ériger le cloistre des Pères Capucins » (SAN., Compte de ville, 1618, f. 84v.). 1. D. D. B r o u w e r s , L oc. Cit., p. 184, noot 1. 2. Ibid., pp. 186-89. 3. ACB., I, 8747, pp. 57-58. 4. Op 13 Mei. Door misverstand wordt de datum van 3 Juni 1607 aangegeven in Annales de la Soc. archéol. de Namur, t. VI, 1860, p. 412, alsook bij D. D. B r o u w e r s , Invent. sommaire des Archives eccl. de la prov. de Namur (z. p., z. j.), p. 43. — De Naamsche stadsrekeningen vermelden herhaaldelijk onkosten voor den bouw. In 1605 werden ba rakken opgetimmerd en herstelde men « la chambre des Capucins a St.-Jacques » (f. 85r., 95 v., 97r., 102v.). De vloer van de kerk werd gelegd de week eindigend 7 April 1607 (f. 66v.-68r.). Op 18 Jan. 1611 besloot de magistraat aan de Paters iedere week een pot wijn te gunnen, Rijnschen wijn of vin d’Ay (Mame), naar keus; en sedert 19 Dec. 1612 voegde hij er nog een tweeden pot bij (Bésol. du mag., t. I, f. 3r., 7v.) (Vriendelijke mededeeling van Heer Conservator F. Courtoy).
NAMEN EN VEURNE
219
geen overeenkomst bereikt werd, gaven de Aartsher togen, op 14 Augustus 1608, bevel om de verwisseling toch door te voeren, indien de stad het nuttig oordeelde1. In datzelfde jaar 1608 blijken al de gedane kosten reeds betaald, daar een belangrijke som, door Albrecht en Isabella en andere weldoeners voor Namen ge schonken, met vergunning van den Nuntius Bentivoglio voor den bouw van het klooster te Hoei mocht besteed worden2. De tuin was heel mooi. In 1740 schrijft men : « Leur couvent ressent, ainsi que partout ailleurs, la simplicité et la pauvreté évangéliques. Les jardins, toujours cultivés avec un grand soin, sont ce qu’il y a de plus remarquable et de plus propre a récréer les yeux3. » Voorgoed waren de Paters in de stad gevestigd. Tijdens de pestziekte van 1606 verzorgden ze er held haftig de talrijke slachtoffers4, in afwachting dat Br. Eustachius van Templeuve er een speciaal pesthuis zou bouwen6. Veurne. — De eerste Kapucijnen kwamen reeds te Veurne in 1602, « alwaer dat sy, met besondere welspreeckentheyt predyekende, eenen grooten toeloop 1. ARA., Pap. d’Étit d da l’Aud,, 1923; BCRH., s. I, t. X I (1846), p. 139 ; D. D. B r o u w e r s , Cartulaire, Loc. Cit., p. 193. 2. ACB., I, 4087. 3. [S a t t m e r y ] , t. II, p. 182. 4. B o v e r i u s , t. II, p. 761, § 1. 5 . F r é d é g a n d , p. 165. Het jaar wordt niet vernield. Misschien was het wel in 1616, daar het stadsbestuur, zooals uit de rekeningen blijkt (f. 14v.), op 26 Augustus van dat jaar aan de Kapucijnen een toelage van 250 gulden schonk « pour assister au bastiment par eulx encomencé ». In 1623 werd een huis, op het uiteinde van den tuin, als onnuttig voort verkocht (GAB., III, Prov. Wall. diversa). Wat hedendaags van het klooster nog overblijft, werd onlangs door het Institut S.-Louis aangekocht. Do gewezen kloosterkerk bestaat ook nog, op het uiteinde der Impasse des Capucins, die uitmondt in de Rue E. Cuvelier ; ze wordt als stads bibliotheek gebruikt. Toegemetst werden de groote ingangsdeur, de nis er boven, alsmede het rond venster in den gevel ; boven dit laatste vormen de ankera het jaartal 1606. Een bom hoeft in 1945 het schip der kerk weggeslagen. — Het Stadsarchief bezit weinig over het klooster ; het Staatsarchief heeft meest pauselijke dekreten en bullen over aflaten enz. ; ook ACB. heeft slechte enkele nummers (I, 21.409-21.450).
220
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 0 2 -0 4
van volck tot hun trocken1. » Yoorloopig vestigden ze zich in een huis van de Zwartzusters2. Maar hun verblijf was van korten duur en elders gingen ze spoedig hun prediking voortzetten. Onder de grootste bewonderaars van de Paters, was de godvruchtige juffrouw Jorine Masin, dochter van Elooi, heer van Coudenburch3. Om een klooster in de stad te kunnen vestigen, kocht zij voor 2400 gulden het gewezen Tempelhof (Januari 1604)1 en schonk het aan de Kapucijnen. Omstreeks Paschen 1604, kwamen drie religieuzen zich metterwoon op dat erf vestigen5. Elooi Masin maakte deel uit van het stadsbestuur en alzoo werd er spoedig beslist, dat men den Paters een klooster zou bouwen. Dezen maakten zelf het plan op en leverden het bij den magistraat in (Juli 1605). Zonder moeilijk heid werd het ontwerp goedgekeurd en, naast den officieelen bouwmeester van de Orde, Br. Masseus van Grave, benoemde de stad tot haar opzichter een zekeren Jacobus Pierin, eersten syndicus van het klooster. Op 14 September 1605 kon door Bisschop Pieter Simons de eerste steen van het gebouw gelegd worden; en de Prelaat hield bij die gelegenheid een preek tot het volk 8. Daags voordien, moest het werk openbaar aan den laagstbiedenden aannemer aanbesteed worden; doch, daar de Veurnsche ambachtslieden samen schenen te spannen om een te hoogen prijs te stellen, lieten de
1. P.
H e i n d e r y c x , Jaerboeken van Veume R o n s e , Dl. IV (Veume, z. j.), blz. 34. 2. F r . D e P o t t e r , E. R o n s e en P . B o r r e , kastelnij Veume, D l . II (Gent 1875), b l z . 341.
en Veumambacht, uitg.
E.
Geschiedenis der stad en
3. Jorine (ook Jossine geheeten) stierf op 10 Mei 1612 en werd bij de Paters begraven ; baar graf werd van een welverdiende lofspraak voor zien (Bijlagen, blz. 350). Zie over haar familie, ASEB., s. II, t. IV, 1846, pp. 77ss. 4. ACB., I, 8500. 5. ACB., III, 9506; GAB., IV, farde Couv. de la prov. de Lille. — Die drie eerste Kapucijnen waren Thomas van Mechelen, Hilarius van Edingen en Masseus van Grave. 6. ACB., III, 7031.
VEURNE
221
Paters uit Armentiers de metselaars komen, die aldaar liet klooster gebouwd badden1.
Na bet koopen van het terrein door mejuffrouw Masin, werden al de andere kosten door het stadsbestuur betaald ; voor de gebouwen alleen gaf het van 1605 tot en met 1607 meer dan 52.000 pond. In 1606 was het klooster voltooid en de kerk het jaar daarop; doch deze werd eerst op 4 Mei 1608 door Karei Maes, Bisschop te leper, plechtig ingewijd2.
KAPUCIJNERKLOOSTER TE VEURNE (SANDERUS, t. III, p. 107).
Ondertusschen werd de tuin, op kosten van den ma gistraat, herhaaldelijk vergroot, totdat heel het erf in 1615 met een muur kon omsloten worden. Daaren boven had men in 1610, op kosten van de kasselrij, langs den Oostkant van den tuin, ook een pesthuis gebouwd. 1. ACB., I, 8502bis. 2. ACB., I, 9501. — Voor de geschiedenis van dit klooster leze men vooral ACB., I, 8500-8657 en De P o t t e r , R o n s e en B o r r e , Op. Cit., Dl. II, blz. 341-51. De oude gebouwen ziet men op het stadsplan bij S a n d e r u s . Eindelijk berust een zegelmatrijs in ACB., III, 6504, S.
222
III, KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 0 6 -0 9
Spoedig gingen de Paters heel ver in den omtrek hun ministerie uitoefenen. Omstreeks 1615 kwamen ze zelfs tot in Oostende, zoodat ook die stad weldra verlangde naar een blijvende vestiging van zulke predikanten. 4. Tijdens het eerste Provincialaat van Philippus van Kamerijk ( 1606-09)
Moeilijkheden. — De stichting te Veurne had men in 1604 begonnen. Sedertdien verliep er drie jaar, eer men aan verdere uitbreiding kon denken. Een paar feiten hadden zich immers voorgedaan, die het vestigen van nieuwe huizen merkelijk bemoeilijkten. Op 23 Juli 1603 was er, vooreerst, te Rome een dekreet verschenen, dat voor dergelijke stichtingen steeds het voorafgaand advies vereischte van de andere kloosterlingen, die reeds in dezelfde stad waren gevestigd1. Die bepaling was een machtig wapen in de handen van de overige Orden, om ongewenschte nieuwe stichtingen te beletten. Het is overigens ook gemakkelijk te begrijpen dat de religieuzen, vooral in kleinere steden, te recht op het behouden van hun invloed en hun bestaansmiddelen gesteld zijn. Ook de Kapucijnen zullen later wel eens hetzelfde wapen gebruiken2. Die nieuwe verordening belette de Kapucijnen echter niet, in veel steden een vestiging te kunnen beginnen, waar reeds Rekollekten of andere religieuzen vasten voet hadden; evenals andere kloosterlingen op hun beurt enkele plaatsen zullen bezetten, waar de Kapu cijnen reeds een huis bezaten. Bij kloosterstichtingen gold de rechtspreuk : « Melior est conditio possidentis. » Doch minder begrijpelijk is het, als er sprake is van stichtingen waar nog geen enkel klooster bestond, dat, zoo gauw de zaak ruchtbaar
1. ACB., I, 4036, 21.604 ; BC., t. VI, p. 345. 2. In Di. IV behandelen we speciaal de betrekkingen met de andere kloo.3terorden.
MOEILIJKHEDEN
223
werd, door een andere Orde pogingen werden gedaan, om de zaak te beletten en daar liever voor zich zelf een vestiging te verkrijgen. In de volgende jaren zal dat geval zich meermalen voordoen. Waar de Kapu cijnen aldus gehinderd werden, kwam deze tegenstand gewoonlijk van den kant der Rekollekten, niet van andere Bedelorden. Dat kan ons overigens niet ver wonderen, daar de verschillende takken van de Franciskaansche stichtingen elkaar heel dicht benaderen, wat de levenswijze betreft en de soort van werkzaam heden, die geestelijkheid en bevolking van hen ver wachten. Vandaar ook aarzelt een stad, die aan het stichten van een klooster behoefte voelt, wel eens tusschen beide takken van de Franciskaansche Orde. Een tweede ongunstige omstandigheid voor het oprichten van nieuwe kloosters, was voortaan het feit, dat het Generaal Kapittel van 1605 verboden had, nieuwe stichtingen te beginnen, zoolang er nog andere onvoltooid bleven1. Dit voorschrift was nochtans in ons land moeilijk te onderhouden, omdat er in ver schillende steden voortdurend gebouwd werd. We weten niet of de Provincie een uitdrukkelijke dispensatie van dat voorschrift verkreeg. Toch is het zeker, dat er spoedig nieuwe stichtingen kwamen, en wel tijdens dit triënnaat van 1606 tot 1609, te Hoei, leper, Aat en Oudenaarde. Een andere poging in het stadje Sluis liep echter op een mislukking uit. Op 16 Juni 1608 schonk kapitein Francisco de Gaona met dat doel een huis, dat hij aldaar bezat2; doch, daar dit met schuld belast was en men vooreerst het geld terugeischte, konden de Paters er zich niet vestigen3. Erger was het nog, dat Sluis in 1604 in de macht van de Staten gevallen was. Aldus kon er van dat plan niets komen. 1. ACB., III, 1006, p. 77, § S. 2. ACB., I, 4101. 3. ACB., I, 4728bis.
224
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 160 6-0 9
Hoei. — Te Hoei (Huy) zou het beter lukken; daar ontstond het tweede huis van de Provincie op Luiker gebied. Den 8 Januari 1607 verleende Prins-Bisschop Ernest van Beieren uitdrukkelijk het noodig verlof, dat hij reeds een paar jaren vroeger toegezegd had. Den l l n derzelfde maand stemde ook de magistraat toe. zoowel als het plaatselijk Kapittel, op 16 Januari1. Dat alles werd doorgevoerd, niettegenstaande de tegen werking van de Minderbroeders, die er eveneens een stichting verlangden, maar eerst veel later in hun opzet zouden slagen2. Op 29 Juni verbood de Prins-Bisschop uitdrukkelijk het aanvaarden van andere klooster orden, speciaal van de Observanten; aan wie hij een andere stichting zou toestaan, namelijk te Maaseik3. Hoei telde toen inderdaad niet meer dan 7 of 8000 zielen4, te weinig om de vestiging van twee Bedelorden te wettigen. Het kostte aanvankelijk veel moeite, om een geschikt bouwterrein te vinden. Op den duur ging men zich in de Chienrue vestigen, later Rue des Capucins en thans Rue du Palais de Justice geheeten; de grond werd door Jean Christiane kanunnik-kantor van de S.-Martenskerk te Luik betaald. Ook de noodige geld middelen waren moeilijk bijeen te brengen. De grootste weldoeners waren Servais de la Vignette, schepen te Luik, en zijn vrouw Gertrude Counot5; beiden betaalden grootendeels den bouw van de kerk. Zooals reeds 1. In plaats van 8 en 11 ( F r é s o n , p p . 9 0 -9 1 ).
Januari, leest men elders
8
Juni en
11
Augustus
2. De weinig verkwikkelijke geschiedenis van den voortdurenden twist tusschen Kapucijnen en Minderbroeders te Hoei wordt uitvoerig in de uitgave van J. F r é s o n uiteengezet, eerst verschenen in de Annalea du Cercle Hutois, t. VI, 1 8 8 4 -8 5 , pp. 5 5 -1 0 0 , 1 4 4 -2 1 0 , 2 1 9 -8 0 , volgens de tendentieuze en hatelijk eenzijdige berichten van P. Aug. des Moulins. Natuurlijk wordt niet verklapt, dat de Minderbroeders reeds van het begin af den Kapucijnen bij hun stichting veel last berokkend hebben ! 3. F r é s o n , p . 91. 4 . R. D u b o i s , Les
rues de Huy (Huy 1 9 1 0 ), p p . 5 5 0 -5 1 . 5. TJBL., Nouv. Acquis. 1899, MS. De origine, f. 3r. ; C u a p e a v i l l e , Op. Cit., t. III, p. 622 ; L. M é l a k t , Histoire de la ville et chateau de Huy (Liége 1641), p. 520 ; S t é p h a n i , Op. Cit., p. 205.
HOEI EN IEPER
225
gezegd, werd ook een overschot van de giften voor het Naamsche klooster te Hoei gebruikt1. Op 17 Juni 1608 kon de eerste steen door den Prins-Bisschop zelf gelegd worden, in tegenwoordigheid van een groot getal machtigen en edelen. De stad schonk te dier gelegenheid een bedrag van honderd zilveren Philipsdaalders2. De eerste Overste van de nieuwe stichting was Chrysostomus van Luik. Ook Paulus van Brussel, onlangs uit Lyon teruggekeerd, was te Hoei op 16 Juli 1608, samen met Br. Benedictus van Turnhout3. Daarenboven vernemen we, dat Cyprianus van Ant werpen, Gardiaan te Arras, er hetzelfde jaar, vóór het Kapittel, voorloopig geplaatst werd, om de zaken van de stichting te bespoedigen. Eindelijk, op 26 Ok tober 1609 kon de nieuwe kerk door A. Strengnart ingewijd worden4. leper. — Op een eigenaardige wijze kwam het klooster te leper tot stand. Sedert de omliggende steden Armentiers, Meenen en Yeurne de Paters binnen 1. ACB., I, 4087. 2. J. D a r i s , Hist. du dioc. et de la princ. de Liége pendant Ze X V I® ». (Liége 1884), pp. 649-50 ; R. D ü b o i s , Op. Cit., p. 472. — Op 30 April 1608 hield het S.-Lambertuskapittel te Luik zich ook met do stichting te Hoei bezig (AHEB., t. VIII, 1871, p. 330). 3. ACB., I, 7585. 4 . U . B e r l i è r e , p. 9 9 . — Over kerk en tuin vernemen we later : « L’église est très propre et la maison fort riante, quoique construite selon leur institut. Leur magnifique et agréable jardin est digne de remarque. On y voit un bassin d’une seule pierre, de quatorze piés de diamètre, au milieu duquel est un jet d ’eau, qui pousse vingt piés de haut. Ce bassin est entouré d ’un gazonnage, soutenu d’un contours de pierre de taille, qui fait un fort bel éfot et y sert de banc. Cet endroit est environné d ’un cabinet découvert, fort exhausté et taillé au ciseau, dans la demière délicatesse. Ce jardin, bati sur le penchant de la colline, renferme plusieurs amphithéatrea de très-belles alées, au bout desquelles l’on voit des perspectives en grotte... On peut qualifier cet aimable lieu de solitude enchantée. La vue y jouit d’un aspect des plus charmans sur la rivière et une grande partie de la Ville, de même que sur la coline, qui est, au Nord, couverte de vignobles et omée de belles maisons » ([Satjmery], t. II, p. 6 9 ) . » In 1 6 1 8 schijnt men den tuin vergroot te hebben (R. D ü b o i s , Les rues de Huy [Huy 1 9 1 0 ] , pp. 6 9 6 - 9 7 ) . — Het ACB. bevat slechts één stuk aangaande dit klooster, uit het jaar 1 7 6 5 (I, 2 2 . 1 0 6 ) . D
KAPUCIJNBK —
IJ
IEPER
227
één of andere pauselijke bul, waarschijnlijk de hooger vermelde bepaling van 1603, volgens welke men in dit geval om advies moest vragen bij de reeds bestaande plaatselijke kloosters. Doch daar bisdom en stadsbestuur beide de stichting verlangden, bleek alle tegenstand hopeloos. De groote moeilijkheid lag echter hierin, dat leper reeds een groot aantal kloosters telde1. Uiteindelijk slaagde men er toch in, om het plan door te voeren en meteen een oude stichting af te schaffen. Er bestond in de stad een huis van gasthuiszusters van S. Augustinus, S. Katharina geheeten, dat weinig dienst aan de bevolking bewees en maar zes Zusters meer telde. Daar ze noch in regeltucht noch in eendracht uitmuntten, had het- bisdom ze willen hervormen; toen die pogingen mislukten, werd hun het aanvaarden van novicen verboden2. Nu achtte Mgr Maes het oogenblik gekomen, om het huis aan de Kapucijnen af te staan. Aan de Zusters liet hij hooren, dat de gebouwen voor hun uitstervende gemeente veel te groot geworden waren en dat ze goed zouden doen, ze te verkoopen, om ergens een burgerhuis te gaan betrekken; doch ze weigerden beslist.
Nu besloot de Bisschop zijn plan toch door te voeren, tegen den wil van de Zusters in. Na de zekerheid be komen te hebben, dat de Aartshertogen hem zouden steunen, zette hij zijn plan aan den magistraat uiteen. Op 3 Januari 1609 vergaderden hoogbaljuw, voogd, schepenen en raad; en na rijp overleg, vonden ze het plan uitstekend; de ligging was « zeer verre van de voorseyde Recollecten ende van andere Ordren » ; men zou de Zusters « int vriendelicke ofte by rechte » hun klooster laten ontruimen3. Op 16 Januari ontvingen 1. In 1089 telde leper 13.247 inwoners, waaronder 535 kloosterlingen (251 mannen en 284 vrouwen) en 93 wereldgeestelijken (A. V a n d e n p e é k e b o o m , Yprüina, t . VI [Bruges 1882], p. 289, n. 3). 2. J. C o r d o n n i e r , Chronique d’ Ypres (HS. geraadpleegd bij M. L. Cordonnier, Wetteren), t. I, p. 259. 3 . GAI., liesolutieboeck, 1 5 9 4 -1 6 2 0 ; ACB., I, 4 3 9 3 .
I
IEPER
227
één of andere pauselijke bul, waarschijnlijk de liooger vermelde bepaling van 1603, volgens welke men in dit geval om advies moest vragen bij de reeds bestaande plaatselijke kloosters. Doch daar bisdom en stadsbestuur beide de stichting verlangden, bleek alle tegenstand hopeloos. De groote moeilijkheid lag echter hierin, dat leper reeds een groot aantal kloosters telde1. Uiteindelijk slaagde men er toch in, om het plan door te voeren en meteen een oude stichting af te schaffen. Er bestond in de stad een huis van gasthuiszusters van S. Augustinus, S. Katharina geheeten, dat weinig dienst aan de bevolking bewees en maar zes Zusters meer telde. Daar ze noch in regeltucht noch in eendracht uitmuntten, had het- bisdom ze willen hervormen; toen die pogingen mislukten, werd hun het aanvaarden van novicen verboden2. Nu achtte Mgr Maes het oogenblik gekomen, om het huis aan de Kapucijnen af te staan. Aan de Zusters liet hij hooren, dat de gebouwen voor hun uitstervende gemeente veel te groot geworden waren en dat ze goed zouden doen, ze te verkoopen, om ergens een burgerhuis te gaan betrekken; doch ze weigerden beslist. Nu besloot de Bisschop zijn plan toch door te voeren, tegen den wil van de Zusters in. Na de zekerheid be komen te hebben, dat de Aartshertogen hem zouden steunen, zette hij zijn plan aan den magistraat uiteen. Op 3 Januari 1609 vergaderden hoogbaljuw, voogd, schepenen en raad ; en na rijp overleg, vonden ze het plan uitstekend ; de ligging was « zeer verre van de voorseyde Recollecten ende van andere Ordren » ; men zou de Zusters « int vriendelicke ofte by rechte » hun klooster laten ontruimen3. Op 16 Januari ontvingen 1. In 1089 tolde leper 13.247 inwoners, waaronder 535 kloosterlingen (251 mannen en 284 vrouwen) en 93 wereldgeestelijken (A. V a n d e x p e ê r k b o o m , Ypriana, t. VI [Bruges 1882], p. 289, n. 3). 2. J. C o r d o n n i e r , Chronique d' Ypres (HS. geraadpleegd bij M. L. Cordonnier, Wetteren), t. I, p. 259. 3. GAI., Eesolutieboeck, 1594-1620 ; ACB., I, 4393.
228
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 60 6-0 9
Bisschop, hoogbaljuw en voogd een schrijven van Aartshertog Albrecht, waarin hij « l’expédient advisé » heelemaal goedkeurde, te meer daar ook het stadsbestuur er mede akkoord ging, het stadsbestuur dat toch van rechtswege over het goed van dat hospitaal toezicht moest houden. Hij vond wel niet noodig, de zaak heele maal langs rechterlijken weg te beslechten, alhoewel het toch wenschelijk was, dat alles in der minne kon geregeld worden. Bisdom en stadsbestuur zouden dus de toestemming van de Zusters trachten te verkrijgen ; zoo dat mislukte, moest men hun bezwaren akteeren en den tekst naar Brussel sturen. De Aartshertog ver langde niets zoozeer als de vestiging van de Kapucijnen en « l’accroissement d’un ordre si utile a l’église et de telle édification1 ». Op 28 Februari 1609 liet Mgr. Maes op de deur van Kathedraal en Zustersklooster een dekreet ophangen, waarin het plan ruchtbaar gemaakt en de goedkeuring van de Regeering medegedeeld werd. Tot dan toe had hij de Zusters voor de zaak niet kunnen winnen. Al wie tegen de verandering nu bezwaar meende te moeten maken, kon zich tot den Bisschop wenden, die daarop zou zorgen, dat alles naar Brussel werd over gemaakt 2.
Verder moet er nog tusschen leper en de hoofdstad gekorrespondeerd zijn, maar de teksten werden tot hiertoe niet teruggevonden. De Bisschop liet in ieder geval op 2 Oktober de Kapucijnen naar leper ontbieden en voorloopig verbleven ze bij ridder Jan de Cerf, heer van Vlamertinge en voogd van de stad. Ondertusschen werd voor de Zusters een nieuw verblijf in de S.-Jakobstraat gereedgemaakt. Op 5 Oktober 1609 besloot het stadsbestuur mede te helpen « a exécuter la décision de l’Archiduc », onder voorbehoud dat het beheer van het goed der Zusters, ook na hun uitsterven, 1. Echtverklaard afschrift in GAI. 2. Ibid.
6
IEPER
229
aan den magistraat zou blijven. Tevens werd bepaald, dat de Kapucijnen nooit bet getal van 13 religieuzen zouden te boven gaan1. Op 6 Oktober werden de Zusters twee aan twee op bet bisdom ontboden; daar wachtte hen Mgr. Maes, jonker de Cortewyle en Gillis de Raedt, schepenen, alsmede Roeland Carpentier. griffier. Nu werd hun daar het onwederroepelijk besluit medegedeeld, dat ze hun woning zouden ontruimen en een ander huis betrekken, met bijhoorigen tu in ; ook konden ze, naar verkiezing, in een ander klooster binnentreden. Daar ze echter niet wilden toegeven, bleven ze tot ’ s anderen daags in een kamer van het bisschoppelijk paleis op gesloten. Gedurende den nacht, liet het stadsbestuur het klooster bezetten en al de meubels naar het nieuw verblijf der Zusters overbrengen. Eindelijk, op 7 Ok tober, uit vrees voor erger kwaad, onderteekenden dezen een akte van afstand, die ze later zullen beweren niet voldoende begrepen te hebben. Ook de voogden van de Zusters verschenen in het paleis; en, na beraadslaging, verklaarden dezen dat ze het klooster wilden afstaan en niet procedeeren. Op hun verzoek, kregen de Zusters een afschrift van het besluit van Aartshertog Albrecht. Later echter gingen de Zusters tegen het gebeurde in beroep (20 Oktober) en Adriaan Bultynck, knecht of bediende op het bisdom, getuigde vóór Fr. Ramault, dat de nonnen enkel onder dwang hun toestemming gegeven hadden (21 November 1609). Maar wat gedaan was, bleef gedaan2 en het volk was blij om de veran dering. Op 9 Oktober werden de Paters in processie naar hun klooster geleid. De Overste, Bonaventura van Brussel, was nog niet aangekomen; niettemin waren er reeds elf religieuzen te leper. Het stadsbestuur was 1. GAI., Resolutieboeck, 1594-1620. 2. Evenmin zouden klachten in 1631 nog baten, toen het klooster reeds zoo lang totaal afgebroken en herbouwd was.
230
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 160 6-0 9
aanwezig; de Bisschop voltrok de ceremonie van de kruisplanting en hield een korte aanspraak tot het volk. Op 29 Oktober schreef ook de Nuntius Bentivoglio, hoeveel nut hij te leper van het goed voorbeeld en de predikatie van de Kapucijnen verwachtte1.
Na enkele maanden, werden de gebouwen veel te klein bevonden ; en zou spoedig van dat klooster, dat met zooveel moeite bemachtigd werd, niets anders bewaard blijven dan de grond en de kerk; de overige gebouwen werden reeds in 16.10 afgebroken. Op 24 Sep tember van dat jaar, verscheen P. Overste, Henricus van Oudenaarde, voor het kollege, om liet voor de plechtigheid der eerste-steenlegging, twee dagen nadien, uit te noodigen. Het kwam inderdaad2 en Bisschop Karei Maes stond er op, zelf de plechtigheid te vol trekken. Remigius van Beauvais en later Eustachius van Templeuve leidden de bouwwerken; en, nadat de stad herhaaldelijk geldelijke toelagen verleend had3, werd de kerk op 28 Oktober 1612, door den nieuwen Bisschop, Mgr. de Yisschere, ter eere van O. L. V. ingewijd4. Op 5 September 1614 kon in het nieuw gebouw het Provinciaal Kapittel gehouden worden. 1. M. G a c h a r d , Études et notices hist. concemant l'histoire des PaysBas, t. III (Bruxelles 1890), pp. 109, 167. 2. GAI., Resolutieboeck, 1594-1620. 3. Namelijk 1200 pond parisis (18 Juni 1610), 1000 gulden (5 Mei 1611), 1500 gulden (25 Maart 1612) en eindelijk 600 gulden (2 Okt. 1612) (GAI., Resolutiën van den Grooten Ghemeene, 1594-1709, ff. 63v., 55v., 57r., 59r.). 4. Het klooster stond in de Rijselstraat, te dien tijde Zuidstraat geheeten, op korten afstand van de S.-Pieterskerk, tusschen de Lombaard en do Klaverstraat. De gebouwen stonden achter de huizen, op het uit einde van een gang (Kapucijnenstraatje), die ze met de Rijselstraat verbond. De tuin strekte tot aan de Ieperlee, thans overwelfd. Op 24 Maart 1616 schonk de stad nog een erf, aan den tuin grenzend, op voorwaarde dat in den muur er omheen een paar poortjes zouden gemaakt worden, om toegang te verleenen voor het reinigen van de riolen en om er water te kunnen putten, in geval van brand (GAI., Resolutieboeck van den Grooten Ghemeene, 1594-1709, f. 68v.). Over het klooster zijn weinig archief stukken bewaard (ACB., I, 9690-9693). Een geschiedenis van de stichting gaven we in 1924 in NF., Dl. VI en ook apart: Ieperen en de Kapucijnen (Iseghem). De gebouwen ziet men op het stadsplan bij S a n d e r u s , t. II, pp. 252-53, doch de teekening schijnt weinig juist.
IEPER EN AAT
231
A at. — De omstandigheden waarin de Kapucijnen te Aat (of Ath) gesticht hebben, zijn niet heel duidelijk. Volgens een overlevering1, zouden ze, voorzien van een toelating van Albrecht en Isabella, in de stad gekomen zijn, om er het woord Gods te verkondigen en het volk door hun voorbeeldigen levenswandel tot stichting te dienen. Volgens anderen®, werden ze er door goeverneur Karei van Gavere, graaf van Beaurieu (| 1611), ont boden. Zeker is, in ieder geval, dat die kasteelheer een groot bevorderaar van de stichting geweest is. Ook de magistraat gaf gaarne zijn toestemming en de bevolking onthaalde de Paters met veel geestdrift. Op 1 Juni 1608 werd dan officieel door 7 of 8 religieuzen een aanvraag gedaan, « ne demandant autre chose que des aulmosnes volontaires ». Gaarne werd dat verzoek ingewilligd. Op 7 Juni kwam de stadsraad in plechtige zitting bijeen, samen met graaf van Beaurieu en zijn luitenant, monseigneur de Germes. Het verleenen van een toelage van 3000 gulden werd aangenomen, op voorwaarde dat de Paters daarmee tevreden zouden zijn en daarna niets anders meer vragen. Op 4 Novem ber 1608 werd de aanvaarding van de nieuwe klooster orde officieel afgekondigd3. De gebouwen zouden dicht bij de muren van het kasteel oprijzen, bij de Doorniksche Poort, op den Marché aux Toiles namelijk, spoedig Place des Capu cins geheeten4. Plechtig werd op 11 Oktober 1609 de eerste steen van de kerk gelegd. Een van de voornaamste weldoeners was Jean de Houst, van Aat, die onder andere op zijn kosten de zijkapel van de kerk liet bouwen. Ook Marie du Verlier, 1. GA., Arm. A, IV, 25 (HS. Origo, status
232
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 160 6-0 9
uit Rijsel, schonk een belangrijk bedrag. Daarenboven kwam .op 29 Januari 1610 nog een gift van 8000 pond Tournoys binnen1. In 1610 was het gebouw «j a fort avancé d’estre édifié 2», zoodat de Paters het reeds betrekken konden3. Het volgende jaar werd er het veertig-urengebed gehouden ; de Gardiaan, Archangelus van Luik, preekte niet minder dan veertigmaal; en in dat klein stadje werden 9.950 Kommunies uitgereikt. Door de mildheid van Albrecht en Isabella, kon in Juli 1614 het klooster erf uitgebreid en geamortiseerd worden. Een deel van de kasteelgrachten werd er bij ingelijfd, alsook een onbebouwd terrein, vóór het gebouw gelegen, om aldus de religieuzen tegen de « bruicts et facheries du voisinage » te vrijwaren4. De kerk was reeds lang voltooid, toen ze eindelijk op 8 Oktober of 8 November 1615 ter eere van O. L. V. ter Engelen door Aartsbisschop van der Burch kon ingewijd worden. Spoedig hadden de kloosterlingen de gelegenheid om in de stad hun offervaardigheid te toonen. In 1615-16 werd Aat door een gevaarlijke pest geteisterd, waarbij het derde deel van de bevolking bezweek. De Kapucijnen trachtten allen te troosten, op te beuren en te helpen, zonder op eigen leven te zien6. Oudenaarde. — Sedert 1606 maakte Alexander van Oudenaarde deel uit van het Definitorium. In het Kapittel van 1608 kreeg hij tot kollega een zekeren 1. SAM., n° 387. 2. J. Zua l l a r t , Description de la ville d’Ath (Ath 1610). 3. BL., HS. 39, f. 266r. 4. SAM., n° 387 ; M. A. D e s p l a n q ü e , Invent. sommaire dn Archivu départ. Nord. Archives civiles. Série B (Chambre des Comptes), t. II (Lille 1872), p. 328 ; F o u b d i n , Op. Cit., t. I, p. 84, n° 243. 6. G. J. D e B o u s s u , Hist. de la ville d'Ath (Mons 1750), pp. 331-32. — Archiefstukken over dit klooster bezit ACB. niet j het eenige dat in SAM. berustte, is sedert 1940 ook verloren ; alleen de stukken uit het Stadsarchief zijn nog bewaard. Buiten de hier aangehaalde sohrijvers, C n ll
'P sv »»i
+
TV
T
i q ra
aa
l f t S .& K
AAT EN OUDENAARDE
233
P. Simon, eveneens uit Oudenaarde afkomstig. Voor zeker op aandringen van beide Definitoren, werd nu een stichting in hun geboorteplaats aangevraagd. Om het plan uit te voeren, werd de bemiddeling gebruikt van een anderen medebroeder, P. Henricus van Oudenaarde, eigenlijk te Avelgem uit de familie Piers geboren. Te Gent was hij Gardiaan en Lektor. In Oktober 1608 zond deze een ongedateerden brief naar den magistraat, waarin hij, op last van zijn Over sten, de aanvraag deed om in de stad een stichting te mogen beginnen. Zoo’n inrichting was uiterst nuttig als doorgangshuis, zegde hij, voor de Paters, die van de ééne residentie naar de andere reizen. De bestaande Kapucijner kloosters zitten ten andere allemaal vol, zoodat men onlangs veel postulanten, wegens plaats gebrek, heeft moeten weigeren. De kloosterlingen van hun kant beloven voor de stad te bidden, te prediken en de zieken bij te staan. Om er « een cleen ende slecht convent » te kunnen bouwen, zou men het inkomen van de Oudenaardsche « Lazerij » kunnen gebruiken1, aangezien er thans geen melaatschen te verplegen zijn. De briefschrijver houdt er eindelijk aan, te getuigen, « dat dese contrie is jegenwordighlyck de rechte voester van principaele Oversten » in de Kapucijnerorde2. Baron de Torcy, goeverneur van Oudenaarde, was een groot begunstiger van de Paters. Ook de schepenen antwoordden op 30 Oktober aan P. Henricus, dat ze zich door het voorstel zeer vereerd voelden, doch dat ze zooiets, zonder permissie van de Aartshertogen en van den Bisschop van Gent, niet konden toestaan3. Reeds op 15 November gaf de Kerkvoogd zijn toestem ming4, terwijl Aartshertog Albrecht, na eerst inlich tingen gevraagd te hebben, op 24 November het plan 1. E. V a n d e r s t r a e t e n , Recherches sur les communautés relig... itablies è Audenarde, t. II (Audenarde 1860), pp. 89-95. 2. ACB., I, 6997. 3. Ibid. 4 Ibid. en Oudenaarde, Stadsarchief.
.
2 34
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 606-09
eveneens goedkeurde1. Denzelfden dag aanvaardde het stadsbestuur officieel de nieuwe stichting, zonder tegenspraak van wien dan ook2. Op 21 Mei 1609 vernemen we, dat de Paters in de Wijngaardstraat, tegenover de Zwartzusters, een terrein hebben uitgekozen, dat zich tot aan de vesten uitstrekt.
KAPUCIJNERKLOOSTER TE OUDENAARDE (achter het klooster der Zwartzusters). (SANDERUS, t. III, p 265).
Op de kosten van de Lazerij wordt dat eigendom aangekocht en op 4 September belooft het stadsbestuur, dat het tot viermaal toe een jaarlij ksche toelage van duizend gulden zal schenken3. Steunend op die belofte, beginnen de Paters voorgoed te bouwen. Op 8 September kunnen door den magistraat en gravin Margarita de Lalaing, uit Schorisse, de eerste steenen van de gebouwen gelegd worden. Ter gelegenheid daarvan houdt de Pastoor een aanspraak tot de geloovigen. Den 9 De cember van hetzelfde jaar, schenkt het stadsbestuur één van de twee kanonnen, liggend aan het stadhuis4, 1. ACB., I, 6997. Alleen ACB., III, 7031 gccft den datum van 29 Ok tober. 2. L. V a n L e r b e r g h e en J. R o n s s e , Audenaerdsche mengelingen, Dl. I (Audenaerde 1845), blz. 292-93, 297. De datum van 14 Nov., in plaats van 24, zal hier wel een lees- of drukfout zijn. 3. Ibid., blz. 294-95. 4. Ibid., blz. 295.
OUDENAARDE
235
om er al het ijzerwerk van kerk en klooster uit te ver vaardigen. Den 30 Mei 1612, toen de Bisschop van Gent te Eename verbleef, werd hij door Paters en Pastoor dringend verzocht, te Oudenaarde enkele altaren te komen wijden1 ; waarschijnlijk werd aan dat verzoek voldaan. Doch eerst op 21 Augustus van het volgende j aar, kwam hij plechtig de Kapucijnerkapel konsakreeren2. Kerk en klooster stonden in een gang, uitmondend in de Kattenstraat. Op 13 April 1616 werd daarenboven besloten, op de kosten van de Lazerij, een huis in de Nederstraat aan te schaffen, om alzoo een doorgang te maken, die rechtstreeks op de kerk en de reeds bestaande gang zou uitkomen. Meteen vroegen de Paters de toelating, om ook een ander huis in de Wijngaard straat te mogen aankoopen, tot het inrichten van een pesthuis ; doch deze laatste aanvraag moest eerst nader onderzocht worden, eer ze ingewilligd kon worden3. Eindelijk, in het jaar 1618 betaalde het stadsbestuur alle resteerende schulden4. 5. Tijdens het tweede Provincialaat van Alexander van Oudenaarde (1609-12)
Tijdens zijn driejarig bestuur, had Philippus van Kamerijk vier nieuwe kloosters gebouwd, twee Waalsche 1. BAG., Acta. 2. Oudenaarde, Stadsarchief. 3. L. V a n L e r b e r g i i e en J. R o n s s e , L oc. Cit., blz. 296-97 ; Messager des sciences histor., 1863, p. 425. 4. L . V a n L e r b e r g h e en J. R o n s s e , L oc. Cit., blz. 295-96 ; Messager des sciences hist., 1864, p. 288. — Het klooster, toegewijd aan S. Fran ciscus, stond langs de Oostzijde van het « Kapucijnengangsken », dat, met een rechten hoek, de Neder- en de Kattenstraat verbond. De tuin kwam tot aan de Wijngaardstraat. Een beknopte geschiedenis van het klooster gaf V a n d e r s t r a e t e n , Op. Cit., t. I, blz. 103-11. Een deel van de bescheiden, te Oudenaarde zelf bewaard, werden bij V a n L e r b e r g h e en R o n s s e , L oc. Cit., uitgegeven. In het SAG. is er heel weinig, doch in ACB. hebben de nummers I, 6997-7063 op Oudenaarde betrekking. Een zegelmatrijs van het klooster berust in ACB., III, 6515, S en een andere te Oudenaarde zelf. Beide werden in de Annales du Congrès d'Anvers 1930 (Fèdér. archêol. et histor. de Belg.), fase. II (Anvers 1931), pp. 404-05, beschreven en afgebeeld; ook elders werd minstens één dier zegels her haaldelijk beschreven.
236
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 60 9-1 2
en twee Vlaamsche. Daarmede telde de Provincie er reeds 25, voltooid of in opbouw, namelijk 14 Waalsclie en slechts 11 Vlaamsche, Die numerieke ongelijkheid tusschen beide ethnische groepen zou onder Alexander van Oudenaarde voortduren, daar er zoowel vier Waalsche als vier Vlaamsche stichtingen bijkwamen. Eerst kwam Maastricht aan de beurt. Spoedig na het Kapittel van 23 September 1609, in de maand Oktober1, gingen twee kloosterlingen er zich metter woon vestigen : de predikant Florianus van Antwerpen en de leekebroeder Romanus van Amersfoort2. Alhoewel het stadsbestuur in principe tegen het aanvaarden van nieuwe kloosterstichtingen gekant was, maakte het ten voordeele van de Kapucijnen toch gaarne een uitzondering, omdat het wist, met hoeveel ijver en toewijding ze zich door ziekenverpleging verdienstelijk maakten3. Twee of drie maanden lang, woonden ze in het huis van Willem van Bemmel, kanunnik van S.-Servaas, totdat de stad voor 5000 gulden, in de Bogaardenstraat, een huis met erf voor hen aankocht. Dat eigendom werd geleidelijk uitgebreid4; doch de gebouwen werden niet langs dien kant opgetrokken, maar wel in de huidige « Kapucijnengang », die genoemde straat met de Schroeystraet (thans Kapucijnenstraat) verbindt. Op 3 Mei 1611 werd de eerste steen van de kerk plechtig gelegd. Giften kwamen o. a. binnen vanwege kapitein Francisco Melzi6en ook vanwege de Regeering. Toen in het begin van 1614, de Gardiaan in de hoofd 1. Volgens ACB., III, 4334, zou het reeds in Augustus gebeurd zijn. Dat is een verwarring, wijl dezelfde tekst verder zegt dat de Paters einde December slechts sedert« twee of drie maanden » in de stad gekomen waren. 2. Niet ook Ivo van Maastricht (UT., Dl. IV, 1934, blz. 100). 3. Annuaire de la prov. de Limbourg (Maestricht 1830), p. 162 ; Publications... de Limbourg, t. X X X I, 1894, pp. 90-91. 4. Ook van een nabijgelegen zustersklooster werd een perceel gronds gekocht, aankoop door Paulus V op 9 Augustus 1618 bekrachtigd (BC., t. IV, pp. 86-87). 5. ACB., I, 20.331-20.332. Aangaande dien kapitein, zie b. v. C u v e l i b k L e f è v r e , t. VI, p p . 155, 205.
MAASTRICHT EN BEAUMONT
237
stad steun zou gaan vragen, nam liij zijn voorzorgen en liet hij zijn verzoek eerst bij ridder Filips Prats, sekretaris van den Raad van State, door diens neef, P. Arsenius de Mouchet van Brussel, aanbevelen. Gaarne werd aldus hulp en voorspraak verleend1. Ook de drossaard van Dalhem verleende geldelijken steun2. Toen de kerk reeds gebouwd, doch nog niet gewijd was, kwam Otto van Flodrop, baron van Leut (Luyt), met het verzoek om als stichter erkend te worden. Het stadsbestuur stemde gaarne toe, als hij de gedane kosten vergoeden wilde ; dat geschiedde inderdaad en te zijner eer werd de bidplaats aan S. Otto toegewijd. Bij testament schonk de milde gever nog een bedrag van 12.000 gulden3. In 1615 zou het kloostererf met een muur afgesloten worden, 300 voet lang en 23 hoog. De Gardiaan, Florianus van Antwerpen, verzocht het stadsbestuur om toelagen en gaarne werd een bedrag van 600 gulden toegestaan. Doch de Overste, die méér verwacht had, was onbeschaamd genoeg, om die gift te weigeren. Te recht verstoord, eischte het stadsbestuur daarop, dat de tuin op bepaalde dagen in de week voor de bevolking toegankelijk zou zijn4. Dat konflikt werd wellicht eerst na de komst van den nieuwen Gardiaan, Angelus van Yeurne, weer geregeld. Op 12 Juli 1615 werd de kerk door Stephanus Strecheus plechtig ingewijd5. Reeds in 1610 had Karei de Croy besloten, een klooster in het stadje Beaumont te stichten6. Wegens den tegenstand van de Rekollekten, die zich spoedig 1. ARA., Pap. d’État et de l'Audience, n° 19471. Die Prats is de vader van den Ieperschen Bisschop (f 1671). 2. ACB., I, 4155, 20.332ter, 20.333. 3. ACB., I, 20.332bis, 20.333bis. 4. Annuaire, Loc. Cit., pp. 162-63 ; Publications, Loc. Cit., p. 91. 5. Maasgouw, Dl. LX, 1940, blz. 12. — Buiten de bescheiden in het Stadsarchief te Maastricht, kan men aangaande ’t klooster vooral ACB., I, 20.331-20.358 raadplegen. Twee zegelmatrijzen berusten Ibid., III, 6502, S en 6512, S en twee andere te Assisi (FL., Dl. XVIII, 1935, blz. 422). 6. F r é d é g a n d , p . 2 8 .
2 38
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 160 9-1 2
in het nabijgelegen Barbengon vestigden, ging dat plan evenwel niet door. Op last van P. Provinciaal, liet P. Agapitus van Aat bij de Regeering aanvragen, of het reeds voorgekomen was, dat aan een Bedelorde een stichting geweigerd werd, onder voorwendsel dat een ander klooster op minder dan vier mijlen afstand in de buurt gelegen was. Op 14 April 1616 werd officieel ge antwoord, dat zoo’n verbod tot hiertoe nog in geen enkel geval uitgevaardigd werd1. Niettemin wisten de Minderbroeders te bewerken, dat de Regeering in 1616-17 het opzet voorgoed verijdelde ; voortaan moesten voor alle nieuwe stichtingen de voorschriften van Clenaens V III onderhouden worden en steeds werd een speciale toelating van de Aartshertogen vereischt2. Dat belet niet, dat de Kapucijnen later hun nuttelooze pogingen nog zullen vernieuwen. Meer geluk zou men bij de stichting te Qrchies beleven. Sedert enkele jaren werd in dat stadje een goedgelegen terrein door Jacques Carlier, uit Douai, aangeboden. Hij beloofde zelfs, alle onkosten voor den bouw op zich te nemen en, hoewel het werk heel traagzaam vooruitging, is hij later toch zijn belofte nagekomen. Het moet omstreeks 1610 zijn, dat hij dat aanbod deed, aangezien het stadsbestuur in dat jaar reeds zijn toestemming verleende3. Niettemin, werd de milde schenking met een zekere aarzeling aanvaard, omdat Carlier enkele ongewone voor waarden stelde. Zoo begeerde hij, dat zijn vrouw en zijn dochter ook in het kloosterslot zouden worden toegelaten en dat de Paters te Orchies voor alle geloovigen biecht zouden hooren4. 1. ARA., Cons. pr. esp., 1180, n° 845. * 2. ACB., I, 4161 ; G r o b , p p . 200-09. 3. BADB., reg. 272, p. 132. 4.' MSASAD., s. II, t. X II, 1872-74, p. 375. Dancoisne, schrijver van die aanteekening, steunt op de Mémoires van I g n a c e d ’A r r a s , t. V, p. 460, maar zijn bron heeft hij slecht verstaan ; Orchies was in den beginne een « hospitium », geen volledig klooster ; Dancoisne, die de juiste betcekenis van dezen vakterm niet kent, zegt dat do nieuwe stichting in den beginne niets anders was, dan « un hospice pour les pauvres d ’Orohies » !
BSAUMONT, ORCHIES EN KORTRIJK
239
Het Kapittel van 1612 besloot de stichting toch maar door te voeren, aangezien men zeker was, dat magistraat en bevolking een klooster verlangden. Reeds op 10 Juni 1613 werd over het plan met het bisdom Doornik onderhandeld en op 2 September zou de zaak daar heelemaal in orde zijn. Het klooster kon er komen, alhoewel de Augustijnen en ook de Rekollekten te Douai hun bezwaren lieten gelden1. Op 1 Januari 1614 werd het erf, met huizen en hof, door Aartshertog Albrecht geamortiseerd2. Hetzelfde jaar moeten de bouwwerken begonnen zijn3 en op 25 Juli kwam Bisschop Maximiliaan Vilain de Gand het kerkje inwijden4. Carlier zag zijn wensch ten volle vervuld, toen het Generaal Kapittel in 1625 de toe lating verleende, om te Orchies biecht te hooren5. Tot dan toe had hij zich steeds het eigendomsrecht op de gebouwen voorbehouden ; doch nu dat alles naar wensch verliep, stond hij gaarne al zijn aanspraken a f6.
Kortrijk. — De stichting van het klooster te Kortrijk 1. De Rekollekten te Doornik maakten (althans op het einde) geen bezwaar (BADB., reg. 272, p. 130-33). 2. Rijsel, Archives départ., n° 2868. 3. De fabriek Vauban, waarin een deel van het klooster ingebouwd werd, vertoonde in 1914 nog ankers met het jaartal 1614. 4. M. B r ü c h e t , Archives départ. du Nord. Répert. numér. Série H (Lille 1928), p. 189. — Op 22 December 1622 deed Antoinette Flory, bij testament, een belangrijke schenking aan het klooster (Orchies, Archives municip., Test., n° 24). 5. Het bisdom Doornik verleende de noodige machtiging op 22 Sept. 1625 (BADB., reg. 272, pp. 241-42). 6. Het klooster lag in de Rue des Anges en de Rue Waterlot ; de eerste schijnt dien naam gekregen te hebben, omdat de Kapucijnerkerk aan O. L. V. ter Engelen toegewijd was. In 1914 werd te Orchies kerk en gemeentearchief door brand vernield ; doch reeds in December 1910 en Januari 1911 had P. D [ e l e b e c q u e ] enkele historische aanteekeningen in den Écho populaire d’Orchies uitgegeven ; er verschenen 9 korte ar tikeltjes, onder den titel van Les Capucins d’Orchies. — Volgens een mededeeling, door denzelfden E. H. Delebecque in 1931 aan een oud register ontleend, stierf te Orchies op 25 November 1627 een zekere Simon Moreau, gewezen eerste schepen en bij zijn dood « Gardiaan » van de Kapucijnen. Volgens zijn verlangen, werd hij bij de Grauwnonnen begraven. We meenen echter dat Moreau noch Gardiaan noch Kapucijn, maar wellicht syndicus van het klooster was.
240
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 0 9 -0 9
is lioofdzakelijk liet werk van ridder Jan van der Vichten (f 1612), heer van Nieuwenhove (Waregem). Waarschijnlijk was hij een eigen broer van P. Joannes Baptista van Kortrijk, in geur van heiligheid te Rijsel in 1594 overleden. Sedert lang koesterde de heer van Nieuwenhove, zoowel als zijn vrouw, Maximiliana Cuvillon, een teedere godsvrucht tot S. Franciscus. Hun kindje Georges, dat te Rijsel op 10 Juni 1602 was geboren, lag van 3 Maart 1603 tot 4 Oktober 1605 zwaar ziek en genas onverwacht, na het aantrekken van het kleed der Franciskaansche Orde en nadat de vader een bedevaart te voet naar Scherpenheuvel had ondernomen1. Voor de nieuwe kloosterstichting schonk deze familie het belangrijk bedrag van 6600 gulden. Even mild toonde zich een zekere van der Meulen, uit Kortrijk afkomstig, maar te Doornik gevestigd, waar hij zijn familienaam in du Moulin vertaald had2. Franciscus van Ierland, die de gevoelens van beide weldoeners kende, nam het initiatief, om het stads bestuur tot een stichting te bewegen, met de verplich ting, dat magistraat en bevolking alleen voor den grond moesten zorgen; verder zouden ze niet worden lastig gevallen. Dat gebeurde waarschijnlijk, toen de Pater, uit Arras, waar hij Gardiaan was, naar Brussel reisde, voor het Kapittel van 1610. Op 20 Augustus, enkele dagen vóór genoemde vergadering, ging het stadsbestuur gaarne op zijn voorstel in en werden de Kapucijnen officieel in de stad aanvaard. Ook werd nu door den magistraat en den Provinciaal de zaak voor Michel d’Esne gebracht, dewijl de stad tot het bisdom Doornik behoorde. De Prelaat wilde echter zijn toestemming niet verleenen, vooraleeT al de kloosters uit het Kortrijksche geraadpleegd werden, 1. Getuigenis uit 1618 bij J. F i n o t , Invent. somm. des Archives départ. Nord. Archives civiles, série B, t. VI (Lille 1888), pp. 43-44. 2. Onder andere giften, kan men er nog een vermelden van 9 Januari 1612 (SAB., n° 7490, blauw 3067).
KORTRIJK
241
volgens het dekreet van Clemens V III1. Op 29 Augustus zond de Bisschop dan ook open brieven2, om allen die bezwaar zouden willen maken, naar zijn paleis te ontbieden, op Maandag vóór O.-L.-V.-Geboorte. De deken van Kortrijk moest dat bevel uitvoeren en bekendmaken. Op den vastgestelden dag, verscheen te Doornik echter niemand, alhoewel de Promotor van het Bisdom aan de poort van het paleis openbaar en luidop ging vragen, of daar iemand was komen protesteeren. Nog denzelfden dag (6 September) verleende de Bisschop de officieele toelating3.
HET EERSTE KAPUCIJNERKLOOSTER TE KORTRIJK (SANDERUS, t. III. pp. 2-3).
De Kapucijnen namen voorloopig hun intrek bij Willem Moerman, hun eersten syndicus4. Doch reeds vóór September 1610 was het bouwterrein uitgekozen, 1. ACB., III, 7031. 2. BADB., reg. 272, p. 93. 3. GAK., H. 19 ; Handelingen v. d. Geschied- en oudh. Kring v. Kortrijk, N. R., Dl. III, 1923, blz. 43. 4. S a n d e b u s , t. III, p. 17. D l KAPUCIJNEN — 16
242.
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 0 9 -1 2
zooals we uit het geciteerd bisschoppelijk schrijven vernemen : « ultra Bekam, in magna platea qua itur Gandavum, ex parte meridionali; » daarmee wordt be doeld « de wijk Overbeke, tusschen de Voor- of Harelbeekstraat en den Stompaershoek1 ». Ten teeken van inbezitneming, werd in het begin van 1611 door den Kortrijkschen deken Matthias van leper, op de plaats waar eens de kerk zou oprijzen, een groot kruis geplant; en in Maart kwam de Bisschop zelf de plechtige eerste-steenlegging voorzitten2. Einde lijk, op 8 September 1613, kon dezelfde Kerkvoogd de kerk komen inwijden3. Daarmee waren de Kapucijnen voorgoed te Kortrijk gevestigd. Spoedig genoten zij er de algemeene sym pathie ; behalve Brussel, Antwerpen en Gent, leverde geen enkele Vlaamsche stad zooveel roepingen als Kortrijk; zelfs Brugge en Leuven blijven ver achter het getal door deze stad bereikt4. Te S.-W inoks-Bergen (Bergues) werd het klooster 1. F . D e P o t t e r , Geschied, der stad Kortrijk, D l . III (Gent 1876), blz. 347, — Op 15 Maart 1614 koclit Willem Moerman er nog een stuk tuin bij (GAK.). 2. Namens den magistraat, werd de eerste steen gelegd door hoog baljuw Fr. Damant en burgemeester J. de Tollenaere ; do tweede door ridder Jan van der Vichten. Do datums van kruisplanting en eerste steenlegging zijn echter in de verschillende bronnen niet dezelfde. Volgens BADB., reg. 272, p. 100, had de eerste-steenlegging op 7 Maart plaats. Op 24 Okt. 1611 gaf de Bisschop nog de toelating om in een voorloopige bidplaats de H. Mis te lezen, in afwachting dat de kerk gereed zou komen ; in dezelfde maand werd ook het wijden van de klok geregeld (Ibid., pp. 10607). 3. Origineele wijdingsbrief in GAK. (case 315, 25). 4. NF., Dl. V, 1922, blz. 37, n. 2. — Een korte geschiedenis van het klooster staat bij D e P o t t e r , L oc. Cit., blz. 344-52 ; archiefstukken berusten in ACB., I, 8350-8396 en vooral te Kortrijk, waar het kloosterregister bewaard wordt, samen met veel andere losse stukken. Het klooster was aan S. Franciscus toegewijd, wat niet belet, dat het zegel S. Martinus, patroon van de stad, voorstelde : « S. Martinus, insidens equo, dans partem chlamidis pauperi, cum hac inscriptione : f Sigil. Capu. Cortracensium. » (ACB., I, 8376bis). Een gezicht op het eerste klooster vindt men bij S a n d e r u s , t. III, herdrukt bij D e P o t t e r , Op. Cit., Dl. I, blz. 42-43; een andere staat op de titelplaat bij D e P o t t e r , Op. Cit., Dl. I. Veel teksten over dit klooster staan vermeld bij P . F a i d e r , Catal. des M8S... de Courtrai (Gembloux-Paris 1936).
S.-WINOKS-BERGEN
243
gesticht door Pieter de Cupere, gewezen griffierraadpensionaris van Burburg1. Tot dat doel schonk hij niet minder dan 12.000 gulden. Op 20 Januari 1611 verscheen Alexander van Oudenaarde, met enkele andere Paters, voor den stadsraad, om er een bouw terrein aan te vragen. Ze hadden aanbevelingsbrieven mede vanwege de Aartshertogen; ook werd op 31 van dezelfde maand hun verzoek ingewilligd. Het kruis werd op 3 Mei 1611 door Charles d’Argenteau, Abt van S.-Winoks, geplant, op de plaats waar eens kerk en klooster zouden oprijzen. De stad had immers een huis met boomgaard aangekocht, ten Noorden van de Garenmarkt, alsook een bakkerij, langs de Zuidzijde van de Houtmarkt; den 18 Oktober 1611 gingen de Paters één van beide woningen betrekken, totdat de definitieve gebouwen voltooid waren. Bisschop de Visschere legde op 29 Juni 1612 den eersten steen, en het stadsbestuur bood hem een feestmaal aan, waarop ook de Abt van S.-Winoks uitgenoodigd was2. Ondertusschen werd heel de onderneming door den magistraat voortdurend financieel gesteund. Doch in het begin van 1613 was het beschikbaar geld verbruikt. Gaarne genoeg had het bestuur weer een nieuw bedrag geschonken, doch het vreesde vanwege die groote sommen later moeilijkheden te krijgen. Daarom wendden de Paters zich persoonlijk tot de Aartshertogen (16 Maart 1613), om den toestand uiteen te zetten en een officieele goedkeuring van zoo’n buitengewone mildheid te vragen 3. Voorzeker werd op dat verzoek gunstig geantwoord, aangezien we de officieele toelagen naderhand nog zien voortgaan. Op 8 Mei 1614 werd de kerk ingewijd door Mgr. de 1. A. P r u v o s t , Chronique et cartulaire de l’abbaye de Bergues-SaintWinoc, t. II (Bruges 1875-78), p. 468. Zie over P . de Cupere, ASEB., s. II, t. VI, 1848, p. 97 ; L. D e b a e c k e r , Recherches hist. sur la ville de Bergues (Bergue3 1849), p. 201, n. 2 ; J. d e H e r c k e n r o d e , pp. 609-10. 2. V e r n i m m e n , Comptes de la ville (HS. in het Stadsarchief), t. I, f. 499, 450, 539. 3. ARA., Pap. d’État et de l'Aud., n° 19471.
244
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 0 9 -1 2
Haynin, die tevens zijn eerste intrede in de stad hield. Voorzeker moest er binnen in het gebouw nog veel in orde worden gebracht, aangezien de eerste H. Mis pas op 8 December door den Prelaat van S.-Winoks kon opgedragen worden1.
S.-WINOKS-BERGEN (SANDERUS, t, III, pp. 294-95).
k a p u c ij n e r k l o o s t e r t e
Aldus werd een nieuwe vestiging in het Westen doorgevoerd. Minder kans had men in het uiterste Oosten, waar men omstreeks denzelfden tijd te Venlo probeerde binnen te komen. Toen graaf Frederik van den Berg, goeverneur van Gelderland, in die stad zijn intrede zou houden, schreef hij, op 7 Oktober 1611, aan het stadsbestuur, dat hij, bij zijn komst, eenige Ka pucijnen mede zou introduceeren, wat de bevolking zeker genoegen zou doen. In het uitgestorven oude mannenhuis konden ze huisvesting vinden2. Wat daarop geantwoord werd, is niet bekend ; doch in plaats van Kapucijnen, kreeg Venlo spoedig Rekollekten. 1. V e r n i m m e n , L oc. Cit. — Eenige karige gegevens over dit klooster berusten in ACB., I, 23.682-23.695. 2. Maasgouw, Dl. X X V , Jg. X X X , 1908, blz. 4-5.
S.-WINOKS-BERGEN, VENLO EN ’ S-HERTOGENBOSCH 2 4 5
’s-Hertogenbosch. — Tusschen Spanje en het oproerige Noorden werd in 1609 een wapenstilstand gesloten, het zoogenaamd Twaalfjarig Bestand, waar door vrede en rust voor eenigen tijd gewaarborgd schenen. Vooral voor ’s-Hertogenbosch was die over eenkomst van belang, daar die stad, op de grens van de Staatsche Nederlanden, de vooruitgeschoven vesting van het Katholicisme vormde. Nauwelijks was de vrede geteekend, of de Jezuïeten kwamen reeds het zelfde jaar voor de kristelijke opvoeding van de jeugd zorgen. De Kapucijnen zouden twee jaar later volgen, dank zij vooral de mildheid van een zekeren Goyard (of Godfried) van Engeland (f 1616). Deze verdienstelijke man had lange jaren in het stadsbestuur gezeteld, toen hij, na den dood van zijn vrouw, in 1607 priester mocht worden gewijd. Hij was zeer rijk en een deel van zijn fortuin zou hij tot het stichten van een klooster gebruiken. Ziehier in welke omstandigheden hij met de Kapucijnen kennis maakte*. Op 10 Augustus 1610 kwam Cherubinus van Amers foort in de kathedraal van S.-Jan met veel bijval prediken2. Terwijl Goyard hem beluisterde, viel het hem in, dat hij eens, op zijn buitengoed te Nuland, op eenige stappen van hem, een monnik had meenen te zien, gekleed gelijk die Kapucijn; toen hij echter naderde, verdween het beeld en moest hij dus besluiten, dat het eenvoudig gezichtsbedrog was3; verder had hij aan het feit geen aandacht geschonken ; maar nu tij daar zoo’n Kapucijn in levenden lijve voor zich zag, begon hij dat « visioen » van vroeger ernstig op te nemen. En daar de prediking van P. Cherubinus 1. Over Goyard, zie C o r n e l i s s e n , blz. 109-13 en FL., Dl. X V III, 1935, blz. 215-17. 2. Die Pater schijnt zich voor zijn predikatie nogal verplaatst te heb ben. Op 28 Maart 1610 vinden wij hem te Brugge, waar hij als biecht vader goedgekeurd wordt, ook voor reservata (BAB., Acta, reg. VII). 3. Dat geval vertelt Goyard in 1614 zelf aan Cyprianus van Aatweiv pen (ACB., I, 8122, tusschen blz. 2 en 3).
246
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 0 9 -1 2
hem zoo boeide, rijpte het plan in zijn geest, om die kloosterorde in Den Bosch binnen te leiden. Doch nog meer dan een jaar zou het duren, eer het opzet vasten vorm kon krijgen. Van 23 tot 26 Juli 1611 verbleef de Nuntius Bentivoglio in Den Bosch. Hij bericht zelf1 dat er toen reeds van een Kapucijner klooster sprake was en dat hij per soonlijk bij den magistraat het plan steunde. Spoedig daarop verschenen twee Paters in de stad, om officieele besprekingen aan te knoopen ; doch lang konden ze niet blijven, daar ze op 10 Augustus te Luik verwacht waren2. Op 2 Augustus hadden de Kapucijnen hun aanvraag aldus voor schepenen, gezworenen en raadsmannen uiteengezet. Buiten de aanbeveling van den Nuntius, vonden ze nog steun in een schrijven van Nikolaas de Montmorency, baanderheer van Haveskerke en heer van Vendegies3. Het was reeds bekend, dat Goyard van Engeland hun een huis, grond en erf beloofd had. Ook, na beraadslaging en rijp overleg, werd hun verzoek op 5-6 Augustus, in volle vergadering van de drie leden, goedgunstig toegestaan4. Op 19 December 1611 kregen ze open brieven van oktrooi vanwege de Aarts hertogen 5. Het huis, dat Goyard voor hen bestemd had, lag op den Windmolenberg, achter de S.-Jakobskerk. Doch spoedig bleek het voor een definitieve stichting minder geschikt en reeds op 24 Februari kocht dezelfde wel 1. COKNELISSEN, b lz . 163. 2. De namen van die Paters zijn ons niet bekend. Doch te Luik werd op 12 Augustus het jaarlijksch Kapittel gehouden ; men mag dus ver moeden, dat we hier met Oversten o f diskreten te doen hebben, die daar moesten verschijnen. Zou Cyprianus van Antwerpen soms een van beiden zijn? Hij was Definitor en Gardiaan te Brussel. Vóór Juni 1612 was hij in alle geval onlangs in Holland geweest, zooals we door Philippus van Kamerijk weten (Bijlagen, blz. 324). To dien tijde behoorde Den Bosch wel nog niet tot het Staatsche gebied, doch soms aanziet men het reeds ats deel uitmakend van « Holland »; aldus b. v. Bijlagen, blz. 365. 3. Brussel, 18 Juli 1611 (BB., Dl. V, 1922-23, blz. 275). 4. ACB., I, 8122, initio ; BB., Loc. Cit., blz. 277-80. 5. ACB., I, 8084, T,
’ S-HERTOGENBOSCH
247
doener tot dat doel een andere woning in de Diepstraat; nog een paar andere huizen werden daaraan toegevoegd. Eindelijk kwamen twee Paters zich voorgoed in Den Bosch vestigen en op 10 Mei 1612 schreef de Nuntius Bentivoglio hun te Brussel een aanbevelings brief1. Alles scheen nu flink te zullen vooruitgaan, toen het volgende jaar een grooten tegenslag medebracht. De vasten en het veertig-urengebed werden in de S.-Jakobskerk met veel bijval door Angelus van Amersfoort gepredikt; doch groot was de ergernis, toen in Mei ruchtbaar werd, dat de Pater het klooster verlaten had en afgevallen was. Ondertusschen zou ook het verblijf in de Diepstraat niet behouden blijven. Reeds waren er onderhandelingen aangeknoopt, tot een gedeeltelijken aankoop van het gewezen refugiehuis der abdij van Postel, in de straat van dien naam2. Toen de Observanten dat plan ver namen, meenden zij, bij al hun sympathie voor de nieuwgekomen medebroeders in S. Franciscus, gelijk ze zegden, toch bezwaar te moeten maken tegen een vestiging in die straat, veel te dicht bij hun eigen klooster3. Niettemin, ging de zaak toch door en wel met geldelijken steun vanwege het stadsbestuur4, zoodat een overeenkomst reeds op 17 Juni 1613 kon gesloten worden5. Op 8 Augustus werd de verkoop door de Aartshertogen goedgekeurd6; dezen stelden er zelfs prijs op, twee dagen later het stadsbestuur 1. FL., Dl. X IV , 1931, blz. 75, n. 1. 2. T h . I . W e l v a a r t s , Het refugiehuis der abdij Postel te ’s Hertogen~ bosch (’s Hertogenb. 1888), blz. 59-68, 72-74. 3. ACB., I, 8088. 4. Méér gegevens in FL., Dl. X V III, 1935, blz. 224 en volgg., alsook in BB., Loc. Cit. 5. Voor de Kapucijnen teekende o. a. Antoninus van Brugge, niet Antonius, zooals herhaaldelijk gedrukt werd. Er leefde toen wel een Antonius uit die stad, doch die was slechts 22 jaar oud en eerst sedert 7 o f 8 maanden geprofest. Een verkeerde lezing moet hier verwarring gebracht hebben.
6. ACB., I, 8091, T.
248
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 0 9 -1 2
voor zijn mildheid jegens de Kapucijnen plechtig te danken. De ofïicieele verkoopakte werd op 4 Novem ber 1613 onderteekend, nadat de Paters reeds in Sep tember het refugiehuis betrokken hadden. Zonder plechtigheid of predikatie, werd op 20 De cember 1613 het kruis op het nieuw terrein geplant. In den loop van het volgende jaar werd het erf weer herhaaldelijk uitgebreid, zoodat klooster en tuin spoedig een vrij groote oppervlakte besloegen1. Den 11 Mei 1615 kon eindelijk door den nieuwen Bisschop, Nikolaas Zoes, de eerste steen van de ge bouwen gelegd worden; de Kerkvoogd hield zelf een korte aanspraak tot de omstaande geloovigen. Nadat de Aartshertogen, op 29 Maart 1618, een toelage ver leend hadden, om de kosten van de stevige funda menten op zoo’n terrein bij het water te helpen dragena, werd de kerk op 25 Februari 1620 door Mgr. Zoes plechtig ingewijd3. K am erijk. — Van een stichting in de aartsbisschop pelijke stad Kamerijk (Cambrai) hoort men eerst om streeks Juli 1611, toen de novice Philippus van Arras vóór zijn professie (7 Augustus), uit eigen beweging, een bedrag van 12.000 gulden voor dat doel bestemde. De groote bevorderaar van het plan was Charles Lotrichez (Lottrichet), pastoor op S.-Georges aldaar. Hij was het, die van het stadsbestuur het noodig oorlof wist te verkrijgen (26 Augustus 1611). Juist een maand 1. Het terrein strekte zich uit van de Postelstraat langs het Water* straatje (thans Kapucijnenpoort) en de erven van de aan de Vughterstraat staande huizen eenerzijds en den tuin van het vroegere klooster Mariënburg op den Uilenburg anderzijds, tot de Berewoutstraat (A. F. O. S a s s e v a n Y s s e l t , De voorname huizen en gebouwen van ’s-Hertogen bosch, Dl. I [’s-Hertogenbosch 1910], blz. 270). 2. Messager des sciences hist., 1881, p. 453.
vak
3. ACB., I, 8122, tusschen blz. 4 en 6. — Beide herhaaldelijk geci teerde monografieën in BB. en FL. geven veel feiten en détails, die wij hier onmogelijk kunnen herhalen. Daar worden o. a. ook de archiefstukken gebruikt uit ACB., I, 8001, T-8180 ; de oudste nummers van die belang rijke verzameling zijn bescheiden op perkament (sedert 1380) betref fende eigendommen, die later in het kloostererf zijn opgenomen.
’ S-HERTOGENBOSCH EN KAMERIJK
2 49
later, bedankte de Gardiaan van Bergen, Simon van Auvergne, den magistraat, voor zijn welwillendheid1. Het duurde echter tot de laatste maanden van het volgend jaar, eer de religieuzen zich metterwoon in de stad kwamen vestigen. Lotrichez onthaalde ze te zijnen huize, herbergde en onderhield ze drie maanden lang. Hij werd eerste syndicus en zou ook de leiding van de bouwwerken op zich nemen2. In de Anversrue, spoedig tot Rue des Capucins herdoopt, werd een passend terrein aangekocht. De stad breidde den tuin merkelijk uit, toen zij toelating verleende om er een stuk onbebouwden grond bij in te lijven3. Op Zondag na Kerstdag 1612 werd daar het kruis van de Orde geplant4. Veel bijval had het veertig-urengebed, door de Kapucijnen op 24 en 25 Maart in de rijk versierde O.-L.-V.-kerk gehouden. Driemaal daags werd er ge predikt en meer dan 6000 kommunies werden uitgereikt. « Nooit in mijn leven heb ik zoo’n toeloop gezien! » noteert een tijdgenoot5. In 1612-1613 kocht pastoor Lotrichez nog meer grond, om den tuin uit te breiden8. Eindelijk, op ö Juli 1613 werd de eerste steen gelegd, onder groote belangstelling van het v olk ; het Kapittel, de magis traat, goeverneur Don Juan de Rivas en Aartsbisschop Richardot waren bij de plechtigheid tegenwoordig. Deze laatste officieerde. Hij was den Paters heel genegen en bezorgde hun de noodige paarden, om bouwstoffen aan te voeren7. Zijn opvolger, Mgr. Buisseret, deed de kerkwijding op 26 April 16158. 1. E. G a u t i e r efc A. L e s o b t , Ville de Cambrai. Invent. somrn. des Archives communalcs (Cambrai 1907), p. 51. 2. GAB., IV, farde Couv. de la prov. de Lille. 3. MSEC., t. X V II, 2« partie, 1841, p. 89 ; t. X X II , 1850, pp. 414-15. 4. Kamerijk, Archives municip., HS. 1139 (1017), f. 119v. 5. Ibid., ff. 120r.-121r. 6 . E. G a u t i e r et A. L e s o r t , Op. Cit., p. 428. 7. GAB., Loc. C it.; E. B o u l y , Dict. hist. de la ville de Cambrai (Cambrai 1854), p. 59 ; A. J. G. L e G l a y , Cameracum chriet. (Lille-Paris [1849]), p. 351. 8. Kamerijk. Loc. Cit., f. 124v.-125r.
250
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 0 9 -1 2
Het gebouw stond in een gang, die in de Rue des Capucins uitmondde. Zoowel de stad als de inwoners bielpen mild alle onkosten dragen1. Maubeuge. — Bijna samen met Kamerijk, ontstond bet klooster te Maubeuge. In 1611 duidde het Provin ciaal Kapittel te Luik enkele Paters aan, om daar een stichting te probeer en. Verscheidene weldoeners hadden immers geld tot dat doel aangeboden en nog andere giften meende men te mogen verwachten2. Vooral de testamentuitvoerders van Jean Gippus, deken van de kanunniken te Maubeuge, toonden hun vrijgevigheid. Op kosten van het sterfhuis gaven ze een woonhuis en tuin, in de Rue de Binche, waar een klooster kon gevestigd worden. Gemakkelijk werd van Abdis Christine de Bernaige en van Aartsbisschop Richardot de noodige goedkeuring verkregen (11 of 24 September 1611). De Observanten van Avesnes, evengoed als de Karmelieten en de Dominikanen van Valenciennes, die tot dan toe regelmatig in de stad komen prediken waren, werden door de abdij afge dankt3. Op 6 November 1611 plantte men een houten kruis, op het terrein van het ontworpen klooster. De grondvesten konden echter niet vóór 23 Juni 1613 gelegd worden, dag waarop Gaspar Honnot, Abt van Hautmont, in naam van den Aartsbisschop van Ka merijk, plechtig den eersten steen wijdde. Het klooster was niet te groot opgevat en nog ging 1. Het ACB. bezit niets over het klooster te Kamerijk ; ook in de stad zelf zijn er, sedert den oorlog van 1914-18, geen archiefstukken meer voorhanden; doch de stadsbibliotheek bezit een reeks circulaires en voorschriften voor de Waalsche en vooral voor de Luiksche Provincie (1695-1745) (C h . A. L e f e b v r e , Catalogue... de la 2me série des manuscrits de, la Bibl. communale de Cambrai [Cambrai S. A .], p. 29). - 2. Op 14 Maart 1614 werd te Maubeuge een schepenakte opgcmaakt, in perkament, waarbij Péronne Lempereur een schenking deed, ten voordeele van de Kapucijnen. Doch in 1634 noteert men nog, dat er, wegens de hooge schulden, uit dat sterfhuis niets te verwachten is (Ouden aarde, Stadsarchief, Fonds der Kajmc.). 3. Annales de la Soc. archéol. de l'arrond. de Nivelles, t. II, 1882, p. 215; G k o b , p. 200.
KAMERIJK, MAUBEUGE EN DINANT
251
het bouwen heel traag en moeizaam vooruit. Eerst in de vasten van 1615 werd er een Gardiaan en een regel matige familie gevestigd. Antonius van Winghe, Abt van Liessies, celebreerde op 29 Maart 1615 de eerste H. Mis op het hoofdaltaar. Anderhalf jaar later, in Oktober 1616, wijdde Aartsbisschop van der Burch plechtig de kerk, ter eere van S. Aldegundis, patrones van de stad, in tegenwoordigheid van de Abten van Liessies, Hautmont en Bonne-Espérance, alsook van de Abdis, de kanunnikessen, den proost, den adel, de schepenen en het stadsbestuur. De muzikanten, die de Mis uitvoerden, werden door de stad betaald1. Dinant kreeg in dezelfde jaren eveneens een klooster stichting. Op 10 Juli 1612 verleende het stads bestuur het noodige verlof2 en, op 27 April van het volgende jaar, werd ook de goedkeuring van den Prins-Bisschop verkregen3. Het stadsbestuur wees den Gardiaan van Namen er echter op, dat het moeite zou kosten om een passend terrein te vinden4. Spoedig werd daar toch in voorzien. Marguerite de Marotte, vrouw van burgemeester Noël Tabolet5, alsmede haar zoon Lambert, schonken een terrein, in den faubourg 1. B r a s s e u r , Op. Cit., p. 338 ; A. T r i q u e t , Vie... de... S. Aldcgonde 6e éd. (T o u m a y 1655), pp. 159-60 ; A. J e n n e p i n , Hist. de la ville de Maubeuge, t. II (Maubeuge 1889), pp. 540, 569-74. De datum der kerk wijding wordt verschillend aangegeven : 2, 11, 21 o f 23 Oktober 1616. — Het ACB. bezit geen dokumenten over dit klooster. Men weet nochtans dat zijn geschiedenis door denzelfden Pater geschreven werd, die ons ook de historie van Armentiers heeft nagelaten (ACB., I, 23.200, p. 170) ; de tekst schijnt echter verloren. Bij een bezoek aan Maubeuge, kregen wij er destijds het bericht, dat het stadsarchief niet geklasseerd was en dat niemand er zich mee bezighield. Of die toestand ondertusschen ver beterd is, bleef ons onbekend. 2. UBL., Nouv. acquis. 1899, HS. De origine, f. 2r. 3. Dinant, Archives communales, Eegistre aux missives de 1581, f. 319 (verbrand in 1914), uitgeg. BC., t. IV, p. 114 (met verkeerden datum 27 Febr.) enbeter L . L a h a y e , Cartulaire de la commune de Dinant, t. IV (Namur 1891), pp. 357-58. 4. Op 13 Juli 1612 (Eegistre aux missives de 1581, f. 318). 5. J. C h a p e a v i l l e , Gesla pontificum Leodiensium, t. III (Leodii 1616), p. 622 ; J. D a r i s , Hist. du dioc. et de la princ. de Liége pend. le X V Ie s. (Liége 1884), p. 650.
252
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 0 9 -1 3
S.-Médard, langs den overkant van de Maas ; in de volgende jaren werden nog andere aangrenzende eigen dommen daarvoor afgestaan1. Goeverneur sire de Berlo vertegenwoordigde Ferdinand van Beieren bij de kruisplanting, in Juni 1613; docli op 20 April 1614 legde de Prins-Bisscliop zelf den eersten steen2. Guillaume van Caldenborg, drossaard van het hertogdom Limburg, samen met zijn vrouw Marguerite Bassets, schonk een heel hoog bedrag, meer dan 12.000 gulden, zegt men3. Het bouwen van twee kapellen werd betaald door een godvruchtige weduwe, Marguerite Brumaingne4. Zelfs de Aartshertogen schon ken op 23 Februari een bedrag van 300 pond Vlaamsch5. Kerk en klooster werden in ruw baksteen opgetrokken ; enkel de onderbouw was in arduin. Op 27 September 1616, kon de kerk door Mgr. Strecheus ingewijd worden6. 1. De syndicus Michiel aux Brebis ontving in 1616-17 schenkingen van perceelen gronds vanwege Pierre Thoureau, Jean fils de Franyoys de St. Hubert, Bemard Stordeur enz. (SAN., Ëchevinages. Haute cour, transports, n° 33, f. 180r„ 183v., 243v., 302v., 313r., 321v. ; n° 34, f. 8r.). 2. UBL., Loc. C it.; Wallonia, année X V I, 1908, p. 200. 3. P a q u o t , t. X V I, p. 179. 4. Langs den kant van de Maas, lag de grond veel lager dan verderop ; daarom werd de kerk op pijlers en draagbogen gebouwd. Onder de zij kapel kon aldus, veel lager, nog een andere bidplaats ingericht worden. 5. Messager des sciences hist., 1881, p. 451. 6. Ter eere van O. L. V., S. Willem en S. Margarita, beide laatste Heiligen als patronen van de familie van Caldenborg.— Kerk en klooster bestaan thans nog. In het pandhof leest men het grafschrift van « Catherinne Lambert, fille de Jan Lambert, maitre masson, de St. Médard », overleden in 1619, in den ouderdom van 25 jaar. Die steen schijnt in den beginne elders in de stad gelegen te hebben en eerst in de XIX® eeuw naar hier overgebracht te zijn. — Boven de kerkdeur staat een beeld van O. L. V. van Luxemburg, waarboven een wapenschild en het jaartal 1615. De koorgevel draagt een grooten zonnewijzer. De celmuren werden uitgebroken en de vensters vergroot. Over den tuin schrijft [Saumery ], t. II, p. 269 : « Le terrein qu’il occupe est distribué en cinq vastes terrasses, qui s’élèvent en amphitéatre. Elles sont différemment omées et cultivées. le i ce sont des parterres gamis de fleurs ; 14, des vergers, oü l ’on cultive les mcilleurs fruits. On trouve ailleurs des alées des mieux entretenues, des préries nuancées de fleurs de toutes les couleurs, des potagers utiles et agréables. Ce grand enclos est enfin terminé dans sa hauteur par une magnifique charmille, haute et toufvue, qui n’est point un médiocre ornement. L ’extrémité de ces charmilles s’alongeant sur deux grands chemins publics, qu’elles séparent, y fait un des plus rafraichissans et des plus sombres ombrages, qui, impénétrables aux ardeurs et aux raions
DINANT EN GIVET
253
6. Tijdens het tweede Provinclalaat van Philippus van Kamerijk (1612*13)
Tijdens het kort bestuur van P. Philippus kon geen enkele stichting doorgedreven worden. In die maanden werd wel te Givet over een kloostervestiging onder handeld, doch zonder gevolg. De stad behoorde te dien tijde tot de Spaansche Nederlanden. De Kapucijnen onderhielden er goede betrekkingen en kwamen er aldus toe, om daar een klooster te verlangen. Op 4 Oktober 1612 kregen ze de noodige toelating, natuurlijk mits goedkeuring van den Aartshertog. Daarenboven werd uitdrukkelijk als voorwaarde bedongen, dat ze er biecht zouden hooren. Binnen acht maanden moesten ze probeeren om uit Rome hiervoor het noodige verlof ___
?}
du soleil, y pennettent en tout tems une charmante solitude ou une promennde délicieuse. » Eldera heet dezelfde schrijver dit klooster « un des principaux et des plus agréables omements de la ville de Dinant » (p. 270). Dat is ook de meening van E. G é r a r d , Histoire de la ville de Dinant (Namur 1935), p. 132, alsmede van den naamloozen schrijver van het uiterst zeldzame boek Dinant. Eine Gedenkschrift, bearbeitet im Auftrage Sr. Exzellenz des Generalgouvemeurs in Belgien Generalobersten Freiherm v. Bissing im Jahre 1916 (München [1916]), S. 107-08. Het klooster, zegt deze laatste schrijver, « bietet besonders von der andem Stromseite aus eine vomehme Silhouette, die hauptsachlich durch den liolien, auf schlanken Entlastungsbögen ruhendcn Unterbau, die steilen Giebel und die ruhigen Schieferdachflachen bewirkt wird. Von packender Wirkung ist das Bild, das dieses alte Kloster mit seinem malerischen Hintergrund von seinen hochgelegenen Terrassengarten aus bietet. Auch der Innenhof birgt so recht den Frieden und die Anmut klösterlichen Lebens... » De schrijver vindt echter dat zoo’n gebouwen in ruw baksteen bij de Walen een na volging zijn van den bouwtrant in Vlaanderen (S. 177). « Diese Bauten habon also kein Heimatrecht hier, sondern nur Gastrecht ; wenn man sie auch ah Einzelleistung infolge ihrcr soliden gutempfundenen Gestaltung ohne launenhafte Effekthascherei als schöno Architekturwerke beurteilen kann, so laszt zich doch nicht bestreiten, dasz die Bruchsteinbauten und auch die leicht verputzten Backsteinbauten in die dinanter Gegend sehr viel besser hereinpassen, der allgemeinen Stimmung der Landschaft sioh harmonischer anfügen und gleichsam aus dem Boden heraus gewachsen erscheinen, wie eines seiner Erzeugnisse... n — Archiefstukken over dit klooster bestaan er weinig. ACB., I, 22.081-22.102 heeft slechts enkele dokumenten, zonder belang ; SAN. bezit niets en het Stadsarchief werd in 1914 verbrand. Een afbeelding van het klooster ziet men op het stads plan, door van Loon ; het wordt in de geciteerde Gedenkschrift, S. 34, weergegeven; hetzelfde boek bevat ook een drietal heel merkwaardige foto’s (S. 95, 109, 110).
254
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 1 2 -1 6
te verkrijgen, aangezien ook andere religieuzen er zicli zochten te vestigen. Te dien tijde was het immers de gewoonte niet, dat de Kapucijnen biecht hoorden; het centraal bestuur van de Orde had bezwaar tegen dat ministerie, alhoewel de geloovigen het op veel plaatsen verlangden. Het was nu echter ongewoon, dat een stad die voorwaarde stelde, eer ze een vestiging toestond. Te Orchies had men dat reeds beleefd en later zal dat geval wel meer voorkomen. Het uitstel van acht maanden, door het stadsbestuur verleend, was noodig, om te Rome op het Generaal Kapittel dat voorrecht voor Givet aan te vragen. Doch ondertusschen hadden de Rekollekten, die van de plannen der Kapucijnen op de hoogte moesten zijn, geprobeerd om te Givet hun plaats in te nemen. •Andreas a Soto, Kommissaris Generaal van de Obser vanten en biechtvader van Isabella, wist op 17 Ja nuari 1613 van den Aartshertog het noodige verlof voor de vestiging van een klooster in die stad te ver krijgen. Toen het te Givet werd vernomen, schreef men op 24 Januari naar den Aartshertog, dat vroeger reeds de Kapucijnen waren aanvaard ; doch, aangezien de Rekollekten nu van hoogerhand het noodige verlof gekregen hadden, legde men zich bij die beslissing neer. Ondertusschen schreef ook Andreas a Soto, op 27 Januari 1613, naar Jacques Pynssen, baljuw in het land van Agimont, dat de zaak ten voordeele van de Rekollekten geregeld w as; en moest het gebeuren, zoo voegde hij er bij, dat de Kapucijnen moeilijk heden maakten, dan zou men goed doen, hem te verwit tigen, « pour remédier le tout, avec paix et charité ». Reeds op 4 Februari hadden de Rekollekten een geschikt terrein in bezit genomen, toen de Aartshertog, op 10 April 1613, naar Givet schreef, dat de vergunning van 17 Januari hoegenaamd niet bedoelde « de faire aulcun préjudice auxdicts Pères Capucins », maar dat
GIVET. MOEILIJKHEDEN EN MISLUKKINGEN
255
hij er op rekende, dat aan deze Paters te Givet alle . beloofde hulp zou verleend worden. Niet wetend wat. aan te vangen in dat konflikt tusschen beide kloosterorden, vroeg de baljuw te Brussel om raad, op 24 April 1613. Doch ook de Rekollekten waren door het laatste schrijven van den Aartshertog in verlegenheid gebracht. Er woonden immers reeds negen kloosterlingen te G ivet; veel bouwstoffen waren aangevoerd en de fundamenten van het klooster lagen er reeds. Nu vroegen ze dringend aan den Aartshertog, wat er hun te doen stond, daar ze vernamen, « Vestram Celsitudinem a Patri bus Capucinis alias informatam et rationibus minus veris et perperam allegatis (ut ex instrumentis quae habent dicti Patres Recollecti patet) inductam, ad aedificandum ibidem concessisse, cum praejudicio illorum, imo et exclusione. » Andreas a Soto ging den Kommissaris van de Ka pucijnen, Cyprianus van Antwerpen, op 7 Mei te Brussel persoonlijk opzoeken. Het gevolg was, dat de Rekol lekten de Kapucijnen voor de vrije keuze stelden, te bouwen of niet ; doch ook de Kapucijnen lieten de Rekollekten heelemaal vrij ; zoodat men goedvond, het begonnen werk maar door te zetten. De Aartshertog werd van de getroffen overeenkomst op de hoogte gesteld en op 8 Mei 1613 verwittigde deze het stads bestuur te Givet, dat, na overleg met de Kapucijnen, de toelating voor de Rekollekten gehandhaafd bleef1. Later vernamen de Kapucijnen, dat het Generaal Kapittel hun toch het biechthooren niet zou hebben toegelaten, noch te Givet, noch waar dan ook2, zoodat de zaak nu heelemaal van de baan was. 7. Onder Cyprianus van Antwerpen (1613-16)
Moeilijkheden en mislukkingen. — Het stichten van nieuwe kloosters ging, onder het bestuur van P. Cy1. ARA., Avdience, 1947 ; Cons. privé 193 ; ACB., I, 21.500, pp. 27-28. 2. ACB., I, 1135, § 1.
256
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 0 1 3 -1 0
prianus, flink vooruit; er kwamen er niet minder dan zes b ij 1. Hoe meer men de splitsing der Provincie naderde, des te meer ijver legde men aan den dag om den werkkring uit te breiden. En toch werd dat hoe langer hoe moeilijker. Er ontstond als het ware een echte wedloop onder de kloosterorden, om de verschillende steden het eerst te gaan bezetten. Hier ligt dan ook de oorzaak, dat veel pogingen noodzakelijk moesten mislukken. Voeg daarbij, dat het centraal bestuur te Rome nog altijd een groot getal nieuwe stichtingen ongaarne z a g ; de reden daarvan is ons overigens niet duidelijk2. Op het Generaal Kapittel van 1613 werd nog voor geschreven, dat de ontworpen Waalsche Provincie voor het eerst slechts twee nieuwe neerzettingen mocht beginnen en de Vlaamsche één ; en dat nog uitdrukkelijk op voorwaarde, dat de overige stichtingen reeds allemaal voltooid waren3. Die willekeurige beperking was echter in ons land praktisch niet door te voeren, indien men ten minste de toekomst van de Orde wilde verzekeren en niet alle gunstige gelegenheden onherroepelijk aan andere Orden overlaten. We weten niet, of Rome naderhand die beperking voor ons land introk ; vast staat in ieder geval, dat men er geen rekening mee hield; men stichtte maar links en rechts, zooveel als mogelijk was, terwijl verschil lende begonnen kloosters nog op hun voltooiing moesten wachten. Eén van beide Waalsche stichtingen, door Rome toegestaan, zou te Lim b u rg, thans in de Provincie Luik, verrijzen. Tevens had de meier van het bekende 1. In onze uiteenzetting noemen wij er hier maar v i j f ; Charleville, dat wegblijft, vermelden we verder, waar we over de missieplannen voor Ierland schrijven. 2. Het Generaal Kapittel van 1618 laat hooren, dat P. Provinciaal zich niet genoeg met de bouwwerken kan bezighouden, als er tegelijkertijd meerdere ondernomen worden (AOMC., t. V, 1889, p. 301, $ 8). 3. ACB., I, 1135, § 3.
KERK EN' KOOK TE DINANT (fo to ).
JOANNES J1AVTISTA VAN K O R TR IJK
(t 159+) (ACB., UI, 3008).
TW E E ZICHTEN OP HET KLOOSTER TE DINANT ( f o t o ’ s).
MOEILIJKHEDEN. LIMBURG, NIJVEL EN AALST
257
stadje om een gunst verzocht; we weten echter niet welke, wellicht om later in het kloosterkerkje begraven te worden; Rome had zijn verzoek ingewilligd1. Toch kon die stichting er nooit komen. Ook werden in 1614 vergeefsche pogingen gedaan, om Nijvel (Nivelles) te bezetten. Op 14 Maart schreven de Aartshertogen naar het stadsbestuur een aanbe velingsbrief voor de Kapucijnen. Vier dagen later werden ze door Kapittel en stad aanvaard. Het kerkje van N.-D. de Robelet, in den Faubourg de Namur, werd hun overgedragen, op voorwaarde, dat ze aan de groote processie van de kollegiale kerk zouden deel nemen. Doch tegen hun komst kwamen de Rekollekten in verzet, wegens de armoede van de stad en de schade die hun klooster onvermijdelijk van de nieuwe stichting zou ondervinden. Toen werd op 18 April de toelating door de Aartshertogen weer ingetrokken. Niettemin liet het Kapittel toe, dat de Kapucijnen voort aan de algemeene processie zouden deelnemen. Toen daarna nieuwe pogingen te hunnen voordeele gedaan werden, verhinderde het algemeen besluit van de Regeering, dat we boven2, ter gelegenheid van Beaumont hebben vermeld, de doorvoering daarvan3. Dat belet echter niet, dat men later nog in die richting moeiten deed. Te A alst, daarentegen, kwam inderdaad een stichting tot stand, hoe moeilijk het plan eerst te verwezen lijken leek. De Paters telden er veel vrienden en bewon deraars, doch sommige burgers hadden er liever een Jezuïetenkollege zien oprichten. Bij gebrek aan beschik bare middelen, konden beide plannen moeilijk samen verwezenlijkt worden, alhoewel deken Beeckman en 1. Ibid., § 13. 2. Blz. 238. 3. ARA., Audience, 1952 ; Gons. pr. esp., 1171 ; Archief van Nijvel in het ARA., 227 (1614-87) ; F. L e m a i r e , Notice hist. sur la ville de Nivelles (Nivelles 1848), p. 179 ; J. T a r l i e r -A . W a u t e r s , Arrmd. de Nivelles (Brux. 1873), p. 147 ; Annales de la Soc. arch. de l’arrond. de Nivelles, t. II, 1882, pp. 204-08 ; G r o b , pp. 200, 209. DB KAPUCIJNEN —
17
268
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 1 3 -1 6
burgemeester Filips de Bosch, beide Orden genegen waren. Zoo de Jezuïeten eerst in 1619 aanvaard werden1, mochten de Kapucijnen hun pogingen veel vroeger zien gelukken. Veelal kwamen de Minderbroeders er het oktaaf van het H. Sakrament prediken. Doch in 1612 werd hun medegedeeld, dat men dat jaar niet op hen rekende, daar de Kapucijnen zich dezen keer voor die prediking aangeboden hadden. Doch de geweigerde Paters ant woordden, dat ze tóch ongevraagd zouden komen, aangezien ze die sermoenen altijd gehouden hadden. Daartegen wierp echter het stadsbestuur op, dat die prediking eerst na de troebelen ingevoerd was en dat men daarvoor niet alleen Minderbroeders, maar bij gelegenheid ook Kapucijnen, Augustijnen of Jezuïeten gevraagd of aanvaard had. En daar de Kapucijnen zich nu dit jaar de eersten aangeboden hadden, zouden zij de voorkeur krijgen. Het volgende jaar zou de magistraat nog zien, wie er dan moest komen2. Reeds vóór 23 Oktober 1612 hadden de Kapucijnen daarenboven aanbevelingsbrieven van de Aartshertogen weten te krijgen, om zich blijvend in de stad te mogen vestigen. Doch de magistraat zag de mogelijkheid niet in, om dadelijk aan hun verzoek te voldoen ; hij beloofde echter naar middelen uit te zien, om het plan toch eerstdaags te kunnen verwezenlijken3. Een groot vriend van de Kapucijnen moet voorzeker burgemeester Jonker Frans de Vremde geweest zijn, een bloedverwant en waarschijnlijk een eigen broer van Br. Nicasius van Aalst, die reeds in 1606 aan de pest bezweken was. Doch de grootste vriend van de Orde was de edelman Jan de la Quadra, die alle moei lijkheden en allen tegenstand wist te over winnen. 1 . PO N O E LE T, t. I , p . 4 9 6 . 2. Aalst, Stadsarchief, Resolutieboek n° 6 (1593-1615), 14 Juni 1612. Waarschijnlijk predikte Franciscus van S.-Omaars te Aalst de vasten en de Pinksterdagen in 1613 (Ibid., Reg. 58, f. 58-59, 73v.). 3. Ibid., Resolutieboek, n° 6, 23 Okt. 1612; A R A ., P a f. d’État et de l’Aud., 1944.
AALST
259
Op 3 Mei 1614 kwamen de Paters hun aanvraag vernieuwen1 en op 21 Mei werden ze eindelijk aanvaard2. Reeds op 12 Juni, om 9 u. ’s morgens, zien we de eerste kloosterlingen3 door Justus van Heurne uit Gent en deken Jacobus Beeckman plechtig naar het huis van de la Quadra leiden ; daar zouden ze voorloopig gehuisvest blijven. Het duurde echter niet lang, eer ze die woning verlieten, om in de Kapellestraat het huis van Jan Coucke, raadsheer van Vlaanderen, te gaan betrekken. Op 23 of 25 Maart 1615, werden drie aaneengrenzende erven door de stad en het land van Aalst aangekocht, zoodat reeds op 3 Mei de Overste, Angelus van Veurne, er het kruis van de Orde kon planten. Wederom op de kosten van stad en land zouden de gebouwen opgetrokken worden. Ook de Aartshertogen verleenden een toelage van 150 pond Vlaamsch4. Op 8 Mei 16165, na een plechtigheid in de dekanale kerk, toog het volk en de geestelijkheid naar het bouwterrein. Aartsbisschop Hovius legde er den eersten steen. Na hem, werden nog steenen gelegd door Filips de Bosch en Frans van Idegem, namens de steden Aalst en Geeraardsbergen, alsmede door de hoogbaljuws van beide steden en het land van Aalst6. Het kerkelijk officie zongen de Paters het eerst op 15 Mei 1622 en op 11 September van hetzelfde jaar begonnen ze een plechtig veertig-urengebed in S.-Martens7. De kerk kwam Jacobus Boonen ter eere 1. Afschrift Aalst, Ibid., begin Juli. 2. Op 25 Mei, volgens ACB., I, 20.294 ; III, 1005 en 9510 ; 15 Mei, volgens ACB., III, 9507. Al die dokumenten, ook ACB., III, 4334, geven daarenboven den tekst van het opschrift, boven de ingangsdeur in steen gehouwen. Zie nog A BA ., Pap. d’État et de l’Aud., 1952. 3. Onder hen was waarschijnlijk Faustinus van Diest (FL., Dl. X X V , 1942, blz. 107). 4. Op 28 April 1615 (Mess. des sciences hist., 1881, p. 452). 6. Niet 8 Maart, zooals S a n d e r u s , t. III, p. 147, ten onrechte z e g t; op 6 Mei werd de zaak immers met het Kapittel eerst te voren geregeld (Aalst, Kerkarchief, reg. 1606-26, f. 77v.). 6. F e. D e P o t t e r en J. B r o e c k a e r t , Geschied, der itad AaUt, Dl. III (Gent 1875), blz. 353. 7. Aalst, Kerkarchief, Loc. Cit., f. 94r.
260
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 1 3 -1 6
van S. Maria Magdalena inwijden (3 Mei 1623). Eindelijk was alles in 1624 voltooid, zelfs liet pesthuis en de tuinmuur1.
KAPUCIJNERKLOOSTER TE AALST (SANDERUS, t. III, p. 139).
Aalst toonde steeds veel genegenheid voor de Ka pucijnen en ruim 130 van zijn zonen traden vóór de Fransche Revolutie in de Orde. Een stichting volgde te S.-Truiden. Daar werden de Kapucijnen door den Prins-Bisschop zelf bij het stadsbestuur en den Abt aanbevolen (20 Juli 1614) ; deze laatste, op zijn beurt, steunde de aanvraag bij den magistraat. Reeds op 20 Augustus werd het verzoek inderdaad ingewilligd, doch met énkele beperkingen. Het klooster mocht nooit meer dan twaalf religieuzen tellen en de bouwkosten zouden heelemaal door de weldoeners moeten gedragen worden, daar de stad, wegens haar slechten financieelen toestand, niets geven kon. De stichting mocht ten andere aan de Rekollekten, sedert zooveel eeuwen te S.-Truiden gevestigd, hoege 1. Het kloosterarchief ging verloren ; in ACB., I, 6948-6955quat. vindt men enkele nummers die op Aalst betrekking hebben. In de stad zelf, in kerkelijk en burgerlijk archief, is weinig te vinden, tenzij b. v. in de Schepenboeken : toelagen, exempties enz. Een afbeelding van de gebouwen ziet men op het stadsplan van Kilber (n° 86 van het Museum van den Oudheidk. Kring) en op dat van S a j t d e r u s , t. III, p. 139. Deze laatste afbeelding schijnt weinig getrouw ; men zou zeggen dat de gebouwen één enkel blok vormen, terwijl we toch weten, dat ze de gewone schikking rond een centraal pandhof volgden (Zie grondplan A R A ., Cartes et plans MS8., n° 1848 [plan in 1786 door B. Peolman opgemaakt]).
AALST EN S.-TRUIDEN
261
naamd geen schade doen, door het houden van den termijn, door prediking of eventueele toelagen1. Ook mochten de Kapucijnen, rechtstreeks of zijdelings, geen andere aalmoezen ontvangen, dan die vrijwillig door de burgerij geschonken werden2. Niettegenstaande èe stad aldus afzijdig zou blijven, schonk zij reeds een eerste toelage op 11 Mei 16153. Een goed jaar later (24 Augustus 1616) plantte Huibrecht Germys, Abt van S.-Truiden, op plechtige wijze het kruis, daar waar het klooster eens zou oprijzen; en Jan Willems, plebaan van O.-L.-V.-kerk, toonde door zijn preek, hoezeer hij den Kapucijnen genegen was. Dezelfde Abt Germys legde den eersten steen van de gebouwen, ter eere van S. Franciscus en S. Eucherius (9 Oktober 1618); ook namens den Prins-Bisschop werd een steen gelegd door Ernest de la Rivière, graaf van Heer. Deze laatste betaalde heel de zijkapel, met haar altaar. In den Winter van 1620-21 moest voor timmerhout gezorgd worden. Enkele eiken werden aan de abdij gevraagd, doch dat verzoek kon niet ingewilligd worden 4. Men kon er echter halen uit de bosschen van Op- of Neerlinter. Twee Broeders, Aegidius van Kortrijk en Robertus van Den Bosch, trokken er heen; doch de boomvellers, die ze te werk gesteld hadden, eischten een vergoeding van twaalf gulden. Niet wetend^ waar ze dat bedrag zouden halen, vroegen beide klooster lingen raad bij een zekeren van den Broecke, herbergier in den Ooievaar, te Tienen. Deze raadde hun aan, de kans te wagen bij Wouter van Grasen, gewezen burge meester en thans schepen; hij was heel rijk en onge huwd, doch ongehoord gierig. Niettemin gingen de 1. D a r i s , Op. Cit.,z.Tp. 6 5 0 ; A. V a n P u y m b r o u c k , Franciscus' zonen te Sint-Truiden (Gent [1891]), blz. 92, 129. 2. F r . S t r a v e n , Invent. anal. et chronol. des Archives de la ville de Saint-Trond, t. III (S.-Trond 1887), p. 287. 3. Ibid., p. 289.
4. ACB., I, 20.369.
262
III. KLOOSTERSTICHTINGEN.
1013-10
Broeders hem opzoeken en vonden hem op het stadhuis. Het toeval wilde, dat de man den vorigen nacht, in zijn droom, voortdurend twee Kapucijnen gezien had ; heel den morgen, ook terwijl hij de vroegmis bij woonde, bleef die herinnering hem bij. Het was voor hem dan een blijde verrassing, toen hij vernam, dat twee zulke religieuzen hem verlangden te spreken. Hij onthaalde hen zeer hartelijk en achtte zich gelukkig, de twaalf gulden te kunnen betalen. Later schonk hij nog her haaldelijk verscheidene sommen, tot een globaal bedrag van 5 of 6000 gulden; hij had echter maar van één zaak spijt : dat namelijk het klooster niet te Tienen zelf gebouwd werd1. Stephanus Strecheus, Hulpbisschop te Luik, kwam op 16 Juni 1624 de kerk inwijden2. Nu kwam er nog een stichting bij te Oostende. Nadat Farnese de Zuidelijke provincies voor Spanje teruggewonnen had, bleef die stad nog lange jaren een bolwerk van het Staatsche leger. Willem van Oranje had ze stevig versterkt en over zee was ze gemakkelijk te bevoorraden. Voortdurend deden de troepen uitvallen en hielden ze plundertochten. Reeds op 11 November 1597 werd aan de Brugsche Kapucijnen voorgeschreven, op den 28n van die maand een specialen bededag te houden, om de stad te kunnen terugwinnen8; doch eerst op 20 September 1604, na een driejarig beleg, zouden Aartshertog Albrecht en Ambrosio Spinola ze weer kunnen innemen. Slechts een puinhoop bleef er nog van over. Spoedig kwamen de PaterS er van uit Veurne pre diken. In 1608-09 moet ook de Provinciaal Philippus van Kamerijk, met enkele andere Paters, er voorbij gekomen z ijn ; te dezer gelegenheid huurde het stads 1. ACB., I, 4590 (vroeger 5100), 4887bis, 20.370. 2. B erlièrb , pp. 108-109. — Kerk en klooster bestaan nog immer te S.-Truiden, al behooren ze ook niet meer aan de Orde. Van het archief ia heel weinig bewaard (ACB., I, 20.365-20.390ter). 3. BAB., Acta, reg. V.
S.-TRUIDEN EN OOSTENDE
263
bestuur een speciaal schip van Joos Thierïn, om heel het gezelschap naar Brugge te brengen1. In 1615 wisten de Kapucijnen van de Aartshertogen 400 vierkante voeten gronds te bekomen, op een terrein waar de huizen tijdens het beleg platgeschoten waren2. In de stad telden de Paters groote, invloedrijke vrienden: burgemeester Hercules Thierin, goeverneur Eustache de Grison en pastoor Stassaert8. Jammer genoeg, poogden ook de Rekollekten Oostende te bezetten; en daar er in heel de stad, buiten den pastoor, geen enkel priester met jurisdiktie woonde, is het te be grijpen, dat sommigen liever Paters zagen komen, bij wie ze ook konden biechten. Gelukkig lieten Anna de Croy4 en andere vrienden van de Orde al hun invloed gelden, om de vestiging van de Kapucijnen te doen gelukken. Er waren in den beginne geen voldoende middelen beschikbaar, om een eigenlijk klooster op te richten; doch burgemeester en schepenen teekenden een akte (26 November 1615), waarbij zij een huis van Joos Nollet als voorloopig verblijf aan de Paters afstonden. Nooit zouden ze andere kloosterlingen naast de Kapu cijnen in de stad aanvaarden®. Reeds vóór 17 December waren de Paters in genoemd huis gevestigd8. Het terrein, waarop de kerk moest gebouwd worden, werd echter spoedig te klein bevonden ; daarom schonk de Aartshertog hun nog een strook van tien voet, uit de breedte van den openbaren weg. Nu kon het werk beginnen. Op 1 Juli 1618 werd het kruis geplant en tevens legde Maximiliaan van Enghien, 1. GAO., Rekeningen. 2. J. B o w e n s , Nauwkeurige beschryving der oude en beroemde zeestad Oostende, Dl. I (B r u g g e 1792), blz. 105. 3. Bij te 9 tament, schonk deze priester de helft van zijn bibliotheek aan het klooster (5 Mei 1620). 4 . F r é d é g a n d , p p . 2 7 , 129.
5. GAO., Resolutieboek ; BAB., doos Kapuc. Oostende. Uitg. Fragmenta, Jg. II, 1887-88, b lz. 103-04 en M a r c e l l u s , blz. 7-10. 6 . F r é d é g a n d , L oc.
Cit.
264
KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 1 3 -1 6
Abt van Oudenburg, den eersten steen van de kerk; de pastoor bield een aanspraak tot het toegestroomde volk1. De stad toonde haar genegenheid door een eerste toelage van 100 gulden. Ook van elders kwamen milde giften binnen. Nieuwpoort betaalde het vervoer van acht lasten steen voor den bouw2 en het Brugsche Vrije gaf 200 pond3. Zelfs in Holland en Zeeland werden omhalingen gehouden, met open aanbevelingsbrieven van het stadsbestuur4; aldus weten we b. v. dat de stad Hulst 5 pond verleende5. Reeds op 9 Juni 1620 kon Antonius Triest, Bisschop te Brugge, de kerk ter eere van S. Franciscus komen konsakreeren6. Enkele maanden later, vernamen de Oostendenaars met groote voldoening, dat de Paters in hun kerk voortaan ook biecht zouden hooren, gelijk zoo vurig verlangd werd. Nu dat de bidplaats gereed was, scheen de tijd gekomen, om eveneens voor een klooster te zorgen. Abt Druyvens van Veurne (S.-Niklaas) legde er in 1621 den eersten steen van. Het stadsbestuur toonde her haaldelijk zijn genegenheid voor de Paters; aldus liet het in 1621 een eenzame straat bij het kloostererf inlijven en het volgende jaar schonk het een milde toelage van 1200 pond parisis, om den bouw tot een goed einde te brengen7. 1. De datum wordt verschillend opgegeven : 7 Juli 1618 (ACB., I, 5473, 20.294 en III, 1005, 9510) of zelfs 7 Juli 1628 (ACB., III, 9507, dat dan ook de Kapucijnen eerst in 1625 laat aankomen !). 2. 3 Nov. 1618 (Nieuwpoort, Stadsarchief, Rekening 1618-19). 3. O. D e l e p i e r r e -F . P r i e m , Précis anal. des docum... des Archives de la Flandre Occ., t. IV (Bruges 1843), p. 206 (Rekening 1619-20). 4. Tekst bij M a r c e l l u s , blz. 12-13. — Een ongedateerde aanvraag om toelagen, men weet niet tot wien gericht, berust ACB., I, 9391. 5. Hulst, Stadsarchief, Rekening, 1619, Mei, 1620. 6 . BAB., Acta, reg. 12. 7. M a r c e l l u s , blz. 13-15. — In ACB., I, hebben de nummers 93909439 op Oostende betrekking. Bijna alles wat thans bekend is, werd reeds door P. Marcellus in zijn geciteerd brochuurtje benuttigd. Die tekst ver scheen eerst in den Duinengalm van Oostende (1884). Van het overdrukje bestaan er maar enkele exemplaren ; één berust er in het ACB. en een
OOSTENDE EN ZINNIK
265
Een groot vriend van de Orde, kanunnik Claude Carlier, stichtte het klooster te Zinnik (Soignies).Bij zijn dood, vermaakte hij aan de Kapucijnen zijn groot en stevig huis, in de hoop dat het tot een klooster of residentie zou kunnen ingericht worden. Door veel andere inwoners werd eveneens in dien zin gewerkt en hulp en steun beloofd. Vooral kanunnik Jean del Waitte drong herhaaldelijk op een stichting aan ; op eigen kosten zou hij de zijkapel van de kerk bouwen,,gelijk hij feitelijk ook gedaan heeft. Na Paschen 1616 stuurden de Oversten enkele kloosterlingen naar Zinnik. Den 23 Juni werden ze door den magistraat aanvaard, met toestemming van bisdom en Kapittel. Het doel van hun komst was de bevolking te helpen door prediking, goed voorbeeld en verplegen van pestlijders1. Reeds hetzelfde jaar, werd voor de kerk, op de kosten van edelmoedige weldoeners uit Douai, een klok gegotena. Maar spoedig bleek het huis van kanunnik Carlier voor een definitieve vestiging ongeschikt. Het werd te gelde gemaakt en een veel beter terrein kon thans in de Rue de Braine verkregen worden. Mevrouw Maximilienne d’Ouyot (of d’Ougot), weduwe van raads heer Corneille Vandersteyn, baljuw van Zinnik, alsmede André en Philippe Cambier, stonden gaarne nabijgelegen erven af, om den beschikbaren grond te vergrooten3. ander in de Stadsbibliotheek te Oostende. Bij het opmaken van het overdrukje ging men heel slordig te werk, daar verscheidene bladzijden geen eigenlijke overdruk zijn, maar eenvoudig opgeplakte knipsels uit het nieuwsblad. Het ACB. bezit ook een HS. van den schrijver zelf en een ander, goed verzorgd, berust in het Archief van de Kapucijnerkerk te Oostende. Het blijkt dat de drukker meestal de voetnoten, verwijzingen en bewijsstukken weggelaten heeft, als voor zijn uitgave en zijn lezers minder geschikt. 1. GA., Arm. A, IV, 25. — Volgens de aanvaarding, werden er niet meer dan twaalf kloosterlingen toegelaten (ARA., Cona. pr. autr., eart. 833). 2. Ze berust thans in het Museum van den Cercle archéol. de Soignies. Blijkens het opschrift, werd ze in 1G16 geschonken door « Florent de le Court et Anne le Hove, son espeuze, demeurans a Dovay. » 3. B r a s s e u r , Op. Cit., p. 339 ; Collat. Tom., t. IV, 1868, p. 186 ; Mémoires et publications... du Hainaut, s. III, t. IV, 1868-69, p. 152 ;
266
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 1 3 -1 6
Reeds vóór 19 Januari 1617 was liet kruis op het nieuw terrein geplant1. Nadat, op 26 September 1618, Aartsbisschop van der Burch de nieuwe kerk ter eere van S. Michael gekonsakreerd had, werd er op Kerstdag de eerste H. Mis opgedragen*. Eindelijk op 14 Juni 1619, schonken de Aartshertogen 250 pond Vlaamsch, om den bouw van den tuinmuur te helpen bekostigen8. Ook te Edingen werd een klooster gesticht door Karei, prins en graaf van Arenberg, sedert 1587 gehuwd met Anna de Croy, prinses van Chimai en hertogin van Aarschot. Beide echtelingen hadden een vurige gods vrucht tot S. Franciscus, die hen, in een paar moeilijke omstandigheden, uit grooten nood geholpen had4; ook waren ze steeds groote beschermers en begunstigers van zijn Orde. Na veel eervolle bedieningen vervuld te hebben, trok Karei zich op den duur te Edingen terug. In 1606 had hij die heerlijkheid van Hendrik IV aangekocht en spoedig besloot hij er, voor zich zelf en zijn nakome lingen, een grafkelder te bouwen. Anna de Croy kocht hiertoe verscheidene eigendommen in de Willey- of Willoystraat, later Kapucijnenstraat geheeten; tevens lag het in het plan, om daar een kerk en een klooster voor de Paters op te richten. Reeds in 1610 had het opzet vasten vorm gekregen5. In de vorige jaren, had Hist. civile et ecclés. de la ville de Soignies (Mons-Brux. [1869]), p. 95. Volgens Ann. du Cercle arch. du canton de Soignies, t. V, 1930, p. 343, besloeg het klooster de perceelen 94a, 96a, 97a en 98, sectie F van het kadaster. 1. Annales de la Soc. archéol. de Nivelles, t. II, 1882, p. 215 ; G r o b , p. 200. 2. B r a s s e u r , L oc. Cit. ; Collat. Tom., Loc. Cit. — Wat over dit klooster in SAM. berustte, ging in 1940 verloren, samen met het Stadsarchief van Zinnik, daar ook bewaard. In de Rue de Braine, n° 16, ziet men thans nog ingang en voorhof van het gewezen klooster, met een standbeeld van S. Franciscus {Ann. du Cercle archéol. du cant. de Soignies, t. IV, 1912, p. 267). Wij geven er de foto van. 3. Messager des sciences hist., 1861, p. 180; P i n c h a r t , Op. Cit., t. II (Gand 1863), p. 230. 4. ACB., I, 7572, 21.602 ; B o v e r i ü s , t. II, pp. 526, § 98 ; 599, § 37. 5. F r é d é o a n d , p . 25. Voor het testament van Karei van Arenberg, zie ACB., I, 21.605-21.607. T h . L e jje u n e ,
EDINGEN
207
Karei, zoowel als zijn moeder, Marguerite de la Marck, in Holland verscheidene eigendommen verkocht, ook kerkgoed, dat anders in Protestantsche handen zou gevallen zijn. Een bedrag van 16 of 18.000 gulden, aldus te gelde gemaakt, zou voor de bouwwerken te Edingen verbruikt worden1. Zonder moeite werd van P. Generaal de toelating tot de stichting verkregen.
Men weet niet, wanneer de eerste Kapucijn zich juist te Edingen kwam vestigen. Het was Br. Gerardus van Antwerpen (of van Weert), die Karei van Arenberg tijdens zijn ziekte kwam verplegen2. Einde Maart of begin April 1615 kwamen er nog een paar andere bij en voorloopig woonden ze samen op het kasteel®. De officieele aanvraag werd door de Kapucijnen eerst op 4 April 1615 bij het bestuur ingediend. Ze zetten uiteen, dat de familie van Arenberg in de stad een klooster verlangde en dat de Aartsbisschop van Kamerijk daartoe reeds zijn toestemming verleend had. De kloosterlingen rekenden op de mildheid der inwoners en wederkeerig beloofden ze alle geestelijke hulp, volgens hun staat. Het stadsbestuur deelde die aanvraag mede aan den pastoor en de gilden van S. Jan Baptista, O. L. V., S. Sebastiaan en S. Christoffel. Op 5 April gaven die alle hun toestemming, vooral omdat de familie van Arenberg het aldus begeerde. Niettemin voegden de gildebroeders van S. Jan Baptista er aan toe, dat ze enkel vier Paters en twee Broeders verlangden. Die beperking werd echter niet opgenomen in de officieele toestemming, die het stadsbestuur, niettegenstaande de armoede der bevolking, op 15 April 1615 gaf, in tegenwoordigheid van Anna de Croy4. Zes weken nadien legden de schepenen met veel 1. F r é d é o a n d , p . 2 9 .
2. Ibid., pp. 65-66. 3. B r a s s e u r , Op. C it, pp. 338-39. 4. SAM., Enghien, Jr> 447; Edingen, Stadsarchief, dossier Couvent dea Capucins.
268
III. KLOOSTERSTICHTINGEN. 1 6 1 3 -1 6
plechtigheid den eersten steen van de gebouwen (31 Mei 1615), in tegenwoordigheid van Karei van Arenberg, Anna de Croy en de meeste van hun kinderen. Eustachius van Templeuve leidde het werk als bouw meester1. Die eenvoudige leekebroeder werd spoedig de groote vertrouweling van de hoogedele familie van Arenberg. Niet minder in aanzien stond Gamaliël van Condé, die mede op het kasteel verbleef; hij werd de geestelijke leidsman van de hertogin2 en bleef het tot aan haar dood, zoodat hij meer dan eens in een kiesche verhouding kwam, toen Anna met de Oversten van de Orde in een geschil geraakte. Het werk ging vlug vooruit; en toch zou Karei van Arenberg den bouw niet voltooid zien; hij stierf reeds op 18 Januari 1616 en werd in den familiekelder be graven, zooals hij het van het begin af verlangd had. Erkentelijk voor al de diensten aan de Orde bewezen, liet Cyprianus van Antwerpen iederen Pater tot zijn zielelafenis drie H. Missen lezen3. Hoe hartelijk de betrekkingen met de hoogedele familie ook waren, toch scheelde ’t niet veel, of ze werden spoedig voorgoed afgebroken. De jonge Antoine van Arenberg, die reeds drie jaar vroeger het klooster leven had willen omhelzen, doch die wel voorzag welken tegenstand hij daarin bij zijn moeder zou ontmoeten, voelde nu, na den dood van zijn vader, meer dan ooit hoe ijdel alle aardsche grootheid is. Kort daarop stierf eveneens Marguerite de Croy, Antoine’s tante, en Petronille de Melun, zijn jeugdige schoonzuster. Diep getroffen door al die sterfgevallen, trok hij, op 3 Maart 1616, heimelijk naar Gent, om er, onder den naam van Fr. Carolus, zijn noviciaat te beginnen. 1. BL., HS. 39, f. 366v. ; F k é d é g a n d , p. 29. 2. Geestelijk leidsman, doch geen biechtvader, althans stellig niet in het begin. Volgens onze uiteenzetting, woonden er drie Kapucijnen voorloopig op het kasteel. Na den dood van Karei, was Br. Gerardus er wellicht niet meer noodig ; en volgens een schrijven van Anna de Croy (F b é d é q a n d , p. 117) heeft men den indruk, dat er, begin Maart 1016, niemand anders verbleef dan Br. Eustachius. * 3. F bédégan» , p. 110, n. 2.
EDINGEN
2 69
Zijn moeder, Anna de Croy, was hierover ten zeerste gestoord tegenover de Paters, die haar zoon tegen haar wil aanvaard hadden. In een eerste opwelling van gramschap, gaf ze het verbijsterend bevel, om de bouwwerken stop te zetten1. Spoedig kwam echter het tegenbevel; maar op den Provinciaal, Cyprianus, bleef ze haar leven lang gestoord en alle Vlaamsche kloosterlingen werden haar een voorwerp van afschuw. Niettemin werd er toch voor het mobilair van de kerk gezorgd. Het prachtig tabernakel van de afgeschafte kerk te Naaldwijk (Nederland) werd naar Edingen overgebracht en meester Stefïen Mayer, een Duitsche kunstenaar te Brussel gevestigd, maakte een altaar in denzelfden stijl. Een prachtige gouden monstrans werd aan de kerk geschonken2. Daarenboven schilderde Servaas de Coulx een groot altaarstuk, waarop al de leden van de hoogedele familie en ook enkele Kapucijnen afgebeeld staan; alles vormde een harmonisch geheel en stelde de Aanbidding der Koningen voor3. 1. Ibid., p. 117. 2. L. et F. C r o o y , L ’orfèvrerie religieuse en Belgique (Bruxelles 1911), p. 185. 3. Men beweerde dat het schilderij 750 dukaten gekost had ; met altaar en tabernakel zou dat samen wel 1000 dukaten gemaakt hebben. Op 10 Maart 1617 schreef de Generaal Paulus van Cesena, het maken van zoo’n rijk tabernakel tot nader bevel uit te stellen (ACB., III, 7005, p. 209 ; EF., t. XLVII, 1935, pp. 726-29). Hij was echter verkeerd ingelicht; dat tabernakel werd niet speciaal voor Edingen vervaardigd ; het bestond sedert lang en kwam uit Naaldwijk ; enkel het altaar was ten deele nieuw. — Een interessante proeve om de verschillende personnages, op het altaardoek afgebeeld, te identificeeren, werd geleverd door L a n d k l i n H o f p m a n s , Les partraiis des d'Arenberg dans les tableaux religieux des X V I Ime et X V IIIme siècles a Enghien ([Enghien 1941]), pp. 11-45. Daar vindt men ook gegevens over enkele betalingen aan den schilder. Hier stellen we natuurlijk het meest belang in de Kapucijnen, op het doek afgebeeld. Op den voorgrond heeft men stellig Cyprianus van Antwerpen, naast hem voorzeker Br. Eustachius van Templeuve, en verder ook Honoratus van Parijs. P. Landelin vindt er ook Gamaliël van Condé op terug, alsmede al de leden van het eerste Waalsche De finitorium. We zijn niet bevoegd, om de zaak te beslissen ; de reprodukties, hoe verzorgd en kunstvol ook, geven de Kapucijnen tamelijk onduidelijk weer ; ze staan er heelemaal in de schaduw en werden wellicht ten deele later door den schilder bijgevoegd. A priori mag het ons wel verwonderen, dat Anna de Croy hier enkele kloosterlingen niet zou laten afbeelden
270
III. KLOOSTERSTICHTINGEN.
1013-16
In den loop van 1616 konden de kloosterlingen hun nieuw verblijf betrekken. Gamaliël van Condé bestuurde het, als eerste Gardiaan. Op 14 Februari 1617 werd de gunst van een « altare privilegiatum » verkregen1 en op 24 Juni wijdde Aartsbisschop Franciscus van der Burch de nieuwe kerk2. Edingen is de laatste stichting vóór de splitsing van de Provincie. Wel waren er ook reeds elders po gingen aan den gang, doch eerst naderhand gingen die zaken vooruit. hebben, die haar, naast Gamaliël, Honoratus en Eustachius, toch veel meer bekend en vertrouwd waren dan die Waalsche Definitoren. We denken b. v. aan Alexander van Oudenaarde, met wien ze nog steeds in briefwisseling was, en Br. Gerardus van Antwerpen, die later nog drukke betrekkingen met de familie onderhield. * 1. Rome, Arch. Borghese, II, 403, p. 154 ; BCRH., t. 79, 1910, p. 82, n° 295. 2. ACB., I, 21.609, T , uitgeg. Annuarium, fase. V, pp. 6-7. — De kapel van S. Anna, in de kerk, ter eere en op de kosten van Anna de Croy gebouwd, werd eerst op 3 Juli 1636 gewijd (GA., Arm. A, IV, 25). De huidige kerk is nog het oorspronkelijk gebouw. Het archief werd in de Annales du Cercle arch. d'Enghien, t. VI, 1898-1907, pp. 385-400 door B a s i l e [ T a n g h e ] d e B r u g k s beschreven ; thans berusten al die stukken in ACB., waar ze, samen met meer andere, de nummers I, 21.600-21.805 dragen. Buiten het hier vermelde en een afschrift uit het boek van Brasseur, bevat het dossier Convent des Capucins in het Stadsarchief te Edingen niets anders dan een lijst van weldoeners, die in de jaren 1734-36 aan de Paters bier geschonken hebben. Historische schetsen over het klooster geven de Collat. Tom., t. IV, 1868, pp. 185-86; E. M a t t h i e u , Hist. de la ville d'Enghien (Mons 1876), pp. 555-69 en Annuarium, fase. V, pp. 3-17.
H o o fd s tu k
IV
MISSIEWERK BIJ IEREN EN DUITSCHERS In de eerste jaren van de X V IIe eeuw beschikten de Nederlandsche Kapucijnen reeds over voldoende per soneel, om hun werkzaamheid ook tot de missielanden uit te breiden. Het Heidendom, in ver afgelegen ge westen, zou voorloopig alleen door Claudius van Abbeville bewerkt worden ; elders komen we op zijn aposto laat terug. Het Protestantisme echter, dat, in eigen land zoowel als in de buurtstaten, zooveel verwoesting aangericht had, was de vijand die ’t eerst en ’t meest moest bestreden worden. Dat zou vooral in Ierland en West-Duitschland, later ook in Holland, met moed en volharding aangepakt worden.
Een Iersch kollege te Antwerpen. — Dat de Nederlandsche Kapucijnen met de Engelschsprekende Katholieken bekommerd waren, is niet te verwonderen, te meer daar ze in hun rangen verscheidene mede broeders telden, uit de Britsche eilanden afkomstig. Veel uitwijkelingen hadden in ons land gulle herberg zaamheid geVonden en spoedig zou er te Antwerpen een lersch kollege gesticht worden, om het apostolaat en de zielzorg in dat gewest te bevorderen. Gewoonlijk wordt die inrichting van 24 Mei 1619 gedagteekend, van den dag, namelijk, waarop priester Sedgrave in de Pieter-van-Hobokenstraat een eigendom kocht, waar het Kollege gevestigd werd1. Toch is het onloochen baar, dat lang vóór dien tijd pogingen met dat doel gedaan werden, of dat er minstens een kern bestond, 1. BG., Dl. XV, 1021, blz. 39-61.
272
IV. MISSIEWERK BIJ IEREN EN DUITSCHERS
waaruit eens de kweekschool voor Iersche geestelijken zou opbloeien1. Reeds omstreeks 1600 werd hierin door Cornelius van Recanati een groote rol gespeeld. In September 1599 wordt die Italiaansche Pater voor het eerst in het land gesignaleerd, nl. te Brussel2. Daar moet hij met den Nuntius Frangipani in betrekking gekomen zijn, want op diens verzoek was het, dat hij zich met die inrichting ging bemoeien3. Zelf heeft hij ze niet gesticht, want ze bestond reeds vóór zijn komst in de Scheldestad4 ; doch om er de hooger leiding van in handen te kunnen nemen, werd hij in het jaar 1600 aan het hoofd van het Antwerpsch klooster beroepen. Wellicht was het eveneens om Engelschsprekenden aan te trekken, dat spoedig de jeugdige P. Archangelus van Schotland tot Vikaris van hetzelfde klooster benoemd werd. Die werking had voor doel, om later het inrichten van een missie in Ierland mogelijk te maken; te Ant werpen zouden de missionarissen gevormd worden. Studenten uit dat land waren er genoeg5 ; de groote moeilijkheid echter, zooals later nog meer zou blijken, 1. Reeds op 2 Juli 1618, dus bijna een jaar vóór het 'optreden van Sedgrave, kregen de Iersche Kapucijnen te Charleville toelating, om minstens twee/naai in het jaar de kolleges van hun natie, te Antwerpen, Douai en elders, te gaan bezoeken, om aldus de goede betrekkingen met die gestichten te onderhouden en er bij gelegenheid ook roepingen te bevorderen (GA., Irlanda, II, farde Acta Superiorum). 2. ACB., I, 8747, p. 39. 3. Dat wordt uiteengezet bij B o v e r i u s , t. III, p. 899, § 4 en veel uit voeriger in de Annali, t. III, parte III, pp. 634-38. De Latijnsche redaktie geeft uitdrukkelijk haar bronnen aan (p. 898) : « Provincia Marchiae. Manuscripta hujus Provinciae, a pag. 422 ad 445. # De schrijver heeft dus een tekst gebruikt, afkomstig uit de Kapucijnerprovincie in de Mark van Ancona, geboortestreek van P. Cornelius ; dat wil zeggen, dat zijn berichten steunen op hetgeen de Pater, na zijn terugkeer, zelf verhaald o f be3ehreven heeft. — De pogingen van den Nuntius ten voordeele der Engelschsprekenden worden uiteengezet door L. V a n W a s s e n h o v e n , O. M. Frangipani, nuntius van Vlaanderen, en de Engelsche Katholieken (Baasrode 1925). 4. De Italiaansche tekst zegt het uitdrukkelijk : « Era nella cittit d’Anversa un Collegio d’Hibemesi ;... il Nunzio del Papa... pensó d ’appoggiare la soprintendenza e la cura al Guardiano de’Capuccini d’Anversa medesima. » 5. Nonciature, t. III, p. 219.
INGANG VAN HET KLOOSTER TE z in n ik
,
in de Rue de Braine.
KERK EN INGANG VAN HET KLOOSTER TE e d in g e n
, z o o a ls
ze th a n s
nog
besta a n .
(l a x d e l ik
h offm ans,
Les portmits des d’Arenberg [Bruxelles 1941], p], 111 en VI).
EEN IERSCH KOLLEGE TE ANTWERPEN
273
was het vinden der noodige geldmiddelen1. P. Cornelius trachtte daarom vrienden en kennissen tot milddadig heid te stemmen. Zelfs hield hij met dat doel echte bedelpreeken. Aldus wordt een reeks vastensermoenen vermeld, door hem in een plaats gehouden, die we waarschijnlijk met het vestingstadje Stevensweert mogen vereenzelvigen2. Die preeken moet hij voor het plaat selijk garnizoen in het Italiaansch gehouden hebben, of desnoods ook in het Fransch ; het staat immers vast dat hij deze taal kende, daar hij vijftien jaar vroeger in Frankrijk gewoond en gewerkt had. Bij zijn prediking kon hij aldus 300 gulden voor het kollege inzamelen; en het stadsbestuur, dat hem in hooge achting hield, schonk er nog 500 bij. Te Rome werd Cornelius’ ijver algemeen erkend. Kardinaal Santori, protector van de Kapucijnerorde, zond hem zijn gelukwenschen; en daar die Kerkvorst reeds op 28 Mei 1602 overleed, moet dat schrijven stellig uit de jaren 1600-02 dagteekenen. Ook Paus Clemens VIII liet zijn neef, Kardinaal Aldobrandino, in denzelfden geest schrijven. Spijtig maar dat beide brieven niet bewaard bleven en dat we de waarheid van die bevestigingen niet nader kunnen onderzoeken3 ! De Prokurator der Orde, Anselmus Marzato van 1. Zie b. v. een geval in 1604, Ibid., p. SOI. — Ook op 31 Januari 1604 schreef de Nuntius Frangipani een aanbeveling, waarmee verscheidene arme Iersche bannelingen zich te Antwerpen tot P. Comelius konden wenden (Ibid., p. 455). 2. De Italiaansche tekst spreekt van de stad « Vuert », wat wel Weert zal moeten gelezen w orden; daar had de Pater immers ook reeds in 1600 de muitende soldaten tot hun plicht pogen terug te brengen (Nonciature, t. III, p. 191). Zoo we daarbij meer speciaal op Stevensweert denken, is het, omdat daar een garnizoen lag en er een militaire kapel bestond, waar de Kapucijnen uit Maaseik later nog regelmatig in het Fransch predikten. Moeilijker te verklaren is, wat het verhaal verder mededeelt, dat Cornelius namelijk, op terugreis naar Antwerpen, door een dorp Hasta en langs hét klooster te Luik voorbijgaat. Wellicht heeft de be werker hier verkeerdelijk van een klooster gesproken, in plaats van het Luiker grondgebied (Hamont, Achel, Neerpelt enz.) ; en het myste rieuze Hasta blijft nog onverklaard. 3. Uit 1604 kennen we echter wel een schrijven van dienzelfden staatssekretaris, waarbij hij den Nuntius de Iersche seminaries aanbeveelt (Nonciature, t. III, p. 723). DE KAPUCIJNBN
— 18
274
IV. MISSIEWERK BIJ IEREN EN DUITSCHERS
Monopoli, verzekerde Cornelius eveneens, hoe hoog zijn pogingen te Rome aangeschreven stonden. Die brief is evenmin bewaard als de overige. Wel bezit men een schrijven van denzelfden Overste1, over heel andere zaken, waarin hij meteen gebeden vraagt tot bekeering van Engeland en Schotland (19 Juli 1603). Dat toont ten minste, dat apostolaat in de Britsche eilanden hem ter harte ging. Toen de Italiaansche Pater in 1604 ons land verliet, schijnt er zich niemand meer om het ontwerp bekom merd te hebben. Op 6 November van datzelfde jaar, moest de Nuntius reeds de hulp van Bisschop Miraeus inroepen, om de Iersche seminaristen tegen hun geburen, de Antwerpsche Minderbroeders, te beschermen2. Niettemin zouden de Kapucijnen het plan, om Ierland, Engeland en Schotland van uit de Nederlanden te bewerken, nimmer opgeven. Toen Archangelus Forbes te Dendermonde heel jong aan de pest bezweek (1606), betreurde de Kommissaris Generaal Michael Angelus van Rimini dat overlijden ten zeerste, te meer daar hij het voornemen koesterde, om den Pater spoedig als missionaris naar die gewesten te sturen3. Franciscus van Ierland. — Van het apostolaat in
zijn vaderland had ook Franciscus van Ierland sedert lang zijn levensdroom gemaakt. Terwijl hij in 1608 als Kustos aan het Generaal Kapittel deelnam, gebruikte hij die eenige gelegenheid, om daar met het hooger Bestuur over het oprichten van een missie en een Kustodie in zijn land drukke besprekingen te voeren. Eerst werd het plan verworpen, omdat de klooster tucht in zoo’n midden onmogelijk zou kunnen bloeien 1. ACB., I, 4035. 2. Nonciature, t. III, p. 498. — In zijn rapport van 31 Januari 1609 spreekt de Nuntius Bentivoglio uitvoerig over Engelsche en Iersche kloosters en kolleges in onze gewesten, zonder het Antwerpsch gesticht te vermelden (P. G u i l d a y , The English Catholic refugees on the continent, t. I [London 1914], p. 425). 3 . F a u s t in u s , p p . 2 0 4 - 0 5 .
EEN IERSCH KOLLEGE. FRANCISCUS VAN IERLAND
275
en men in veel zaken zou moeten dispenseeren. Na een warm pleidooi van P. Franciscus echter, werd op 29 Mei 1608 een dekreet uitgevaardigd1, waarin de Kapucijnen voor de missies in Engeland, Ierland en Schotland van alle noodige voorrechten en dispensaties mochten genieten. Samen met eenige Fransche Paters, verkreeg Franciscus ook enkele gunsten ten voordeele van het apostolaat onder de Protestanten in het alge meen 2. Bij zijn terugkeer, werd hij Gardiaan te Rijsel. Daar wist hij nu de grondslagen te leggen van een ander lersch kollege, tot opleiding van Priesters en Kapucij nen. Veel aalmoezen kon hij met dat doel bijeenzamelen en reeds op 7 Mei 1609 werd daartoe een passend eigendom aangekocht. Jammer genoeg, vernemen we verder weinig over deze stichting3. Sedert enkele jaren had de Provincie van Parijs reeds missionarissen naar Engeland gestuurd; het naburige Ierland wilde men echter van uit de Nederlanden bewerken. Over dat plan werd met de Generale Oversten gekorrespondeerd. Aldus werd op 17 Mei 1610 een brief van uit Rome naar P. Franciscus verzonden, waarbij deze toelating kreeg om zich in Savooië te gaan vestigen en er met dat doel kloosterlingen van zijn nationaliteit aan te werven en op te leiden. Op dat voorstel kon echter niet worden ingegaan, daar bedoelde streek veel te afgelegen was, om er Iersche roepingen te krijgen4. Spoedig zou echter iets beters in West-Duitschland gevonden worden. 1. BC., t. V, p. 278. 2. A p o l l i n a i r e d e V a l e n c e , Toulouse chrêtienne. Hist. des Capucins, t. III (Toulouse 1897), pp. 184-85. 3. PA., Scritture, t. 298, f. 208, 407, 419, 825, 956; Memoriali, t. 417, f. 323, 336; Acta, t. 12, f. 354 (11 Aug. 1637) ; t. 18, f. 70r„ 76v.-77r. (20 April en 9 Moi 1648); t. 19, f. 330, 332 (21 Febr. 1650) ; GA., Irlanda, I, farde Historica ; BC., t. V, pp. 281-82 ; AHEB., t. IV, 1867, p. 143 ; BSEPC., t. III, 1901-02, p. 107 ; NP., t. VI, 1923, pp. 73-74; Nonciature, t. VI, p. 758. Er moet te Rijsel een dossier over dit kollege te vinden zijn, doch thans (1945) kunnen wij daar niets over vernemen. 4. FL., Dl. X X I, 1938, blz. 306-07.
276
IV. MISSIEWERK BIJ IEREN EN DUITSCHERS
In Rijnland was er voorzeker gelegenheid genoeg, om echt missiewerk te verrichten. Gelijk in menige andere streek, zouden de Kapucijnen ook hier pogen te herstellen, wat het Protestantisme verwoest en vernield had. Een groot tekort heerschte er aan ziel zorgers en predikanten, daar de weinige priesters, die er nog verbleven, meestal onwetend en zedelijk minder waardig bleken1. Reeds in 1599 was er van Kapucijnerstichtingen in Rijnland sprake geweest, namelijk te Keulen; doch voorloopig had men zich met een vestiging te Luik tevreden moeten stellen. In 1602 had ook de Bisschop van Spiers de Orde in zijn stad willen binnenbrengen en in 1608 vroegen Vlaamsche Paters zelf, om te Aken het gewezen Beggaardenklooster te mogen overnemen2. Maar al die pogingen mislukten. Eerst door de bemoei ingen van Johann Schweikart von Kronberg, keurvorst van Mainz, zou het plan kunnen verwezenlijkt worden. Schweikart wist, met hoeveel ijver die kloosterlingen in Frankrijk, Zwitserland en elders het Protestantisme bekampten. Op 16 Mei 1608 schreef hij daarom naar den Generaal, Hieronymus van Castelferretti, om ook religieuzen voor zijn bisschopsstad te verkrijgen. Voor het oogenblik begeerde hij er echter maar 4 of 5, vooral priesters, maar stellig allemaal Duitschers8. Op dat verzoek werd uit Rome op 6 Oktober geantwoord, dat men er onmogelijk op kon ingaan, daar men over geen Duitsche Paters beschikte. Dat antwoord verbaast ons, daar er stellig tientallen Duitschsprekenden beschikbaar waren in Zwitserland, waar de Orde reeds sedert jaren gevestigd was. Rome moest toch weten, zoo mag men veronderstellen, dat daar ook Duitsch gesproken werd... Op 16 Juli 1610 was de keurvorst te Praag en daar 1. J a c o b s , S. 13. 2. Ibid., S. 14, n. 1-2. 3. Deze tekst, zoowel als de meeste die volgen, staan bij H iebotheus , Praefatio.
FRANCISCUS VAN IERLAND. IN RIJNLAND
277
zag hij met eigen oogen hoe zegenrijk de Orde er ar beidde, door haar « religionis zelus, regularis vitae observantia, pietas, charitas, patientia, aliaque spiritualia et corporalia opera, dona, virtutes...1». Bij den Paus zelf vernieuwde hij nu zijn aanvraag en ditmaal maakte hij geen beperkingen meer over getal, nationa-: liteit of taal. Voor een kloostergebouw zou hij zorgen en tevens nimmer dulden, dat er den Paters iets ontbrak. Ditmaal werd aan Schweikart geantwoord, dat het verzoek ingewilligd was (22 Augustus 1610) en dat onverwijld een obedientiebrief naar Franciscus van Ierland zou gestuurd worden, die tot Kommissaris Generaal voor Rijnland werd aangesteld. Hier staan we voor het raadsel, waarom geen Duitschsprekende Pater met die belangrijke zending belast werd. Men heeft beweerd, dat er in de Orde wel reli gieuzen van die taal waren, doch allemaal nog te jong, om die taak te vervullen2. Dat is niet te aanvaarden, daar Zwitserland, zooals gezegd, verscheidene jaren vóór ons land door de Kapucijnen bezet was. In ieder geval konden Duitschsprekende Paters onder een vreemden Overste gesteld worden; doch zeker was er dringend behoefte aan kloosterlingen, die in de volks taal konden prediken. Hiermede werd echter geen rekening gehouden en aan de taalkwestie hechtte Rome te weinig belang. De eenige redenen die konden gelden, om leden van de Nederlandsche Provincie te kiezen, waren eenerzijds de politieke en godsdienstige banden tusschen Keulen en Luik en anderzijds het feit, dat de kloosterlingen in ons land strenger schijnen geleefd te hebben, dan in Zwitserland. Te gelijker tijd dat de tweede aanvraag van den keurvorst te Rome ontvangen werd, was de Kurie in korrespondentie met P. Franciscus, die nog altijd 1. AOMC;, t. X V I, 1900, p. 148. 2. J a c o b s , S. 15.
278
IV. MISSIEWERK BIJ IEREN EN DUITSCHERS
een plaats zocht, als kweekschool van ïersche Ka pucijnen. In dit verband is het begrijpelijk, dat men voor beide voorstellen, die gelijktijdig, bijna uit hetzelfde gewest, aan de Oversten onderworpen werden, een heel eenvoudige oplossing heeft willen vinden. Men oor deelde dat het ontworpen klooster het best in Duitschland kon gevestigd worden, waar men juist nieuwe stichtingen verlangde. Ook ontving Franciscus spoedig zijn benoeming, samen met de vergunning, om zelf de geschikte medehelpers uit te kiezen. Zonder dralen, stelde de nieuwe Kommissaris zich met den keurvorst in verbinding. Een brief, voor deze bestemd, werd aan Gregorius van Amersfoort en Bonaventura van Würzburg toevertrouwd, om hem persoonlijk ter bestemming te brengen. Toen beide Paters echter te Luxemburg aankwamen, vernamen ze dat de keurvorst nog altijd te Praag vertoefde. De weg naar Mainz was ten andere voor kloosterlingen heel onveilig, daar de Protestanten in de streek zeer talrijk waren. Daarom gaf men den kostbaren brief liever aan een tusschenpersoon, op wiens zorg en trouw men staat meende te mogen maken. Thuis gekomen, vond Schweikart den brief van de Kurie, waarin de zending van enkele Kapucijnen werd toegezegd. Doch nu scheen het den Kerkvorst beter, zich voorloopig met twee Paters tevreden te stellen en ze eerst, vanwege de moeilijke reis en ook wellicht om andere redenen, na den Winter over te laten komen. Op 16 November schreef hij in dien zin naar Rome. Nadat op 2 December 1610 uitgebreide volmachten aan P. Franciscus verleend waren1, antwoordden de Generale Oversten op 22 December naar Mainz, dat ze met de nieuwe regeling akkoord gingen. Meteen stelde lnen den Kommissaris te Douai op de hoogte van het genomen besluit. Ondertusschen had P. Franciscus vernomen, dat zijn 1. Ibid., S. 119-22.
IN RIJNLAND. TE KEULEN
279
brief, langs Luxemburg verzonden, nooit zijn bestem ming bereikt had. Op Driekoningen 1611, schreef hij daarom opnieuw; en enkele dagen daarna, stuurde hij nog een tweede exemplaar van denzelfden tekst, om er zeker van te zijn, dat zijn schrijven nu den keurvorst zou bereiken. In dezen brief zette hij dan uiteen, hoe zijn eerste schrijven verloren gegaan was; en meteen vroeg hij, om te Mainz een passend huis gereed te houden, zoo er nog geen klooster beschikbaar was. Ook wilde hij gaarne vernemen, tot wien hij zich bij zijn komst in de stad moest wenden, indien de Kerkvoogd soms afwezig mocht zijn. Voor alle gerustheid, werd op 7 Maart nog een derde exemplaar van denzelfden brief verzonden. Op 19 Maart ontving Franciscus eindelijk een ant woord, gedagteekend van 26 Februari. Den juisten inhoud van het schrijven kennen we niet. Wellicht steunde Schweikart op de nationaliteit of de taalkennis van de kandidaten ; we hooren immers, dat Franciscus, in zijn antwoord, er zijn spijt over uitdrukt, dat niemand onder hen Duitsch kent; maar alle begin is moeilijk, zegt hij bemoedigend, en spoedig komt er wel verbe tering. Te
Keulen. — Eindelijk werden, op het Kapittel
van 12 Augustus 1611, te Luik gehouden, de kandidaten voor de vrome onderneming aangewezen. Behalve P. Franciscus, zou een andere Ier mede vertrekken : Fr. Georgius; verder nog vier Walen : Constantinus van Barbenen, Sigismundus van Dinant, Alardus van Arras en Basilius van A riën; twee geboren Duitschers moesten vanzelf tot de karavaan behooren : Bonaventura van Würzburg en Hugolinus van Spiers ; ook Cunibertus van Keulen zou spoedig denzelfden weg opgaan. Men vond het doelmatig, Sigismundus met Georgius voorop te sturen. Ze namen hun weg over Keulen, waar ze den Nuntius gingen groeten. Dat bezoek zou echter in de onderneming een heelen omkeer brengen.
280
IV. MISSIEWERK BIJ IEREN EN DUITSCHERS
Mgr. Albergati (zoo heette de Prelaat) verzocht beide religieuzen enkele dagen te Keulen te blijven wachten ; ze konden zoo lang gerust in zijn paleis logeeren1. Onverwijld werd Ernest van Beieren te Bonn over de plannen van de Kapucijnen ingelicht. Deze keurvorst, die ook Prins-Bisschop van Luik was, had daar, zoowel als te Hoei, de religieuzen gekend en gewaardeerd; en sedert P. Franciscus’ benoeming, had hij hem reeds schriftelijk verzocht, ook in zijn aartsbisdom en vooral te Keulen kloosters te willen stichten2. Nu hij vernam dat Mainz de voorkeur zou hebben, schreef hij dringend naar Keulen, om verder uitstel te vragen, totdat hij met den Nuntius zou beraadslaagd hebben. Beiden verlangden niets beters, dan ter plaatse zelf een Kapu cijnerklooster te zien vestigen. Doch daar zij vanwege bevolking en stadsbestuur tegenstand vreesden, ge bruikten beiden al hun invloed, om het plan te doen gelukken. Ook, toen Franciscus en Bonaventura in de stad aankwamen, werden ze met veel eerbied en welwillendheid onthaald en gemakkelijk kregen ze er een voorloopige huisvesting3. Rome keurde spoedig alles goed. Aldus was met de stichting van een nieuwe Provincie een aanvang gemaakt. Te Mainz zou slechts enkele jaren later een klooster komen4. Natuurlijk was Keulen veel beter gelegen, om Iersche novicen aan te trekken, gelijk Franciscus zoo vurig begeerde. En daar hij sedert lang gezien had, hoe de universiteit te Douai ontelbare roepingen leverde, hoopte hij voorzeker,
1. Ibid., S. 16, 17, 125. 2. Ibid., S. 16. 3. Volgens AOMC., t. X V I, 1900, pp. 179-80, werd het kruis reeds op 24 Aug. geplant ; volgens J a c o b s echter, S. 149, eerst op 30 Nov., wat wel waarschijnlijker blijkt. 4. Men heeft beweerd ( J a c o b s , S. 16), dat men aarzelde om die stad te gaan bezetten, daar de kanunniken er moeilijkheden maakten. Dat is niet bewezen ; vast staat echter, gelijk we juist hebben gezien, dat Schweikart zelf sommige voorwaarden stelde, waarvan men te Keulen geen last had.
WERKZAAMHEID TE KEULEN
281
dat een studiecentrum gelijk Keulen hetzelfde voordeel zou bieden. W erkzaamheid te Keulen. — Van het begin af valt het op, dat de ontwerpers van het plan om WestDuitschland te gaan bezetten, twee verschillende doel einden nastreefden. De Nuntius en de Duitsche Bis schoppen verlangden vooral kloosters ten gerieve van eigen volk, omdat er namelijk aan ijverige predikanten en voorbeeldige religieuzen een nijpend tekort was. P. Franciscus zag dat doel ook niet over het hoofd; doch veel nauwer lag het hem aan het hart, om Iersche novicen aan te werven en op te leiden, om later eens in zijn vaderland een vruchtbaar apostolaat te kunnen beginnen. Beide plannen moesten, naar de opvatting van het Generaal Bestuur van de Orde, samengaan. Doch het overgroot belang dat Franciscus aan zijn eigen lieve lingsdroom hechtte, deed misschien de belangen van de ontworpen Duitsche Provincie wel eenigszins op den achtergrond staan. De speciale Iersche opvatting is reeds merkbaar in de keuze zelf van de medewerkers, die de Kommis saris voor zijn arbeidsveld aanwierf. Er waren in de Provincie weinig Duitschsprekende kloosterlingen be schikbaar. Om hun getal aan te vullen, werden in de eerste plaats Ieren gezocht, waartegen overigens niets viel in te brengen, om ook het tweede doel te kunnen bereiken. Doch daarenboven werden meestal Walen uitgekozen en in den beginne heel weinig Vlamingen; daarin lag een mistoestand. Onder die Franschsprekende Paters waren er stellig flinke krachten, zooals Constantinus van Barbenen en anderen, die uitmuntten door deugd en strengheid van leven. Doch in een gebied dat, wegens de verwoestingen van het Protes tantisme, een heel druk apostolaat eischte, had men vooral behoefte aan ijverige predikanten. En het is toch zeker, dat Vlamingen zich veel gemakkelijker de
282
IV. MISSIEWERK BIJ IEREN EN DUITSCHERS
Duitsche taal zouden hebben eigen gemaakt, dan Waalsche kloosterlingen. Alzoo leed, wegens de ongelukkige keuze van Fran ciscus’ medewerkers, de nieuwe stichting in dat opzicht, van het begin af aan, onder een groot tekort. In Sep tember en Oktober 1611 was er sprake van, om een Italiaanschen Pater, uit de Provincie van Milaan, naar Rijnland te sturen, omdat hij Duitsch kende; maar het plan kon niet doorgaan, daar hij ziek was1. Ook Franciscus van Ierland voelde dat tekort. Misschien was het wel op zijn aandringen, dat de brave Sigismundus van Dinant, die onmogelijk de taal kon leeren, zijn preek door een ander in het Duitsch liet overzetten en ze aldus vanbuiten leerde, om toch maar zielen te kunnen winnen; en goedwillige bericht gevers melden, dat hij op die wijze « maxima laude et modis mirabilibus » predikte2! Gelukkig ontpopte een ander Pater, Bonaventura van Würzburg, zich spoedig als een bekwaam kanselredenaar; zijn talent gaf o. a. aanleiding tot het stichten van een klooster te Münster in Westfalen3. Indien de eerste karavaan, die naar Duitschland reisde, vier Walen en geen enkelen Vlaming telde, zou hetzelfde jaar Gregorius van Amersfoort eveneens naar Keulen vertrekken en er zich als predikant verdien stelijk maken4. Van een anderen kant, zouden ook een drietal Ieren zich van hieruit ten dienste van P. Kommissaris gaan stellen, nl. Joannes Baptista, Robertus en Innocentius. Toen de ontworpen Provincie weldra nieuwe stich 1. AOMC., t. X V I, 1900, pp. 150, noot en 180, noot. 2. H i e r o t h e u s , pp. 116-17. 3. In Duitschland heet men hem veelal Bonaventura Juliacensis (E. M o s z m a i e r , Beitrage zur Qeschichte des ehem. Kapuzinerklosters zu Münster i. W. [Paderbom 1937], S. 17-19). 4. Volgens Totenbuch, S. 67, zou hij eerst op 12.111.1616 ingetreden zijn. In ons land was hij echter reeds sedert lang Kapucijn, daar hij in 1610 met Franciscus van Ierland in betrekking was, zooals hier uiteen* gezet wordt.
WERKZAAMHEID. CORNELIUS VAN RECANATI
283
tingen kon beginnen, vond ze een ervaren bouwmeester in den persoon van Br. Masseus van Grave, die, in 1612 of kort daarna, ook uit de Nederlanden aankwam1. In de moederprovincie bad bij gestadig zulke werken geleid en voorzeker heeft hij in zijn nieuw arbeidsveld heel nuttig werk verricht. Op het gebied van het eigenlijk apostolaat zouden de Paters eveneens spoedig meer op den voorgrond treden. Op 1 Maart 1613 aanvaardde de Nuntius Albergati hen allemaal als missionarissen en verleende hun alle volmachten die noodig waren, ook die om overal in het nieuw missiegebied biecht te mogen hooren2. Reeds voordien hadden de Paters te Keulen, op een eigenaardige wijze, een bekeeringsaktie onder het volk ingezet, met het stichten van een « Passionsbruderschaft », die haar leden onder de voornaamste Katholieken en den hoogsten adel van de streek wist te winnen. Van 1641 tot 1745 zal die broederschap meer dan elfduizend Protestanten en twaalfhonderd Joden bekeeren8. Cornelius van Recanati. — Het is te betreuren, dat kleingeestige religieuzen (we weten niet wie) over deze werkwijze van hun konfraters te Rome meenden te moeten klagen, als over een gevaarlijke nieuwigheid. Het gevolg was, dat het Generaal Kapittel van 1613, zonder de Broederschap of de stad Keulen te ver noemen, eenvoudig verbood, dat Paters zich nog met dergelijke kongregaties zouden inlaten, processies en plechtige H. Missen organiseeren enz., gelijk het aldaar de gewoonte was4. Het mocht niet baten, dat Albergati
1. FL., Dl. X I, 1928, blz. 194-96. 2. BC., t. IV, p. 280. 3. BC., t. IV, pp. 280-307 ; O. K a m s h o f f , Die Passionsbruderscha/t bei den Kapuzinem in Köln (Wamsdorf, z. j.) ; AOMC., t. X V I, 1900, pp. 182-88 ; J a c o b s , S . 49-51. Ook door de Aartshertogen werd de Broe derschap gesteund (Nonciature, t. IV, pp. 110, 116, 118, 121, 273). Iets dergelijks bestond reeds vroeger te Praag (BC., t. IV, pp. 177-180). 4. ACB., III, 1006, p. 119, § 38 ; AOMC., t. V, 1889, p. 284, § 34-35.
284
IV. MISSIEWERK BIJ IEREN EN DUITSCHERS
te Rome liet optreden van de Paters verdedigde1 ; om alles voorgoed lam te leggen, werd Franciscus van Ierland als Kommissaris afgezet. Men verweet hem ten andere2, dat hij zich meer voor het aanwerven van Ieren dan voor het inkleeden en opleiden van Duitschers interesseerde. Tot nieuwen Kommissaris werd Cornelius van Re canati benoemd, dezelfde dien we in 1604 uit ons land naar Italië hebben zien terugkeeren. Van 1611 tot 1613 was hij Kommissaris Generaal in Savooië geweest3 en in Rijnland zou hij nu blijven tot 1617. Het was voorzeker een voordeel, dat de nieuwe Overste de stichters van de Rijnprovincie vroeger ten deele persoonlijk moet gekend hebben. Daaren boven leefde hij heel streng. Toen hij destijds te Ant werpen de vasten predikte, gebruikte hij niets anders dan droog brood met een glas bier. Men noemt hem « vir totus ignitus in exhibitione charitatis 4 ». Niettemin was zijn benoeming voor Duitschland heel ongelukkig. Natuurlijk kende hij de taal van zijn arbeidsveld niet. Daarenboven, zoo men P. Franciscus te breede opvattingen verweet, dan was zijn opvolger stellig veel te streng, om niet te zeggen, te kleingeestig. Onmogelijk kon hij zich aan het nieuw midden aanpassen, waar speciale omstandigheden en de behoeften van een druk apostolaat verschillende dispensaties eischten6. Daarenboven nam hij de afkeuring, die het Generaal Kapittel onlangs over sommige eigenaardigheden van de Keulsche stichting uitgesproken had, veel te streng op. Immers op 6 Juli 1614 moet de Nuntius Albergati
1. BC., t. IV, pp. 285-86. 2. H i e r o t h e u s , p p . 232-33. 3. J e a n d e C o g n i n , Les Capucins en Savoie (Chambéry 1934), p. 91. — Hij stierf in zijn geboortestad, op 25 J u l i 1632 (Annali, t. III, parte III, pp. 644-46 ; G i u s e p p e d a F e r m o , Oli scrittori Cappuccini delle Marche [Jesi 1928], p. 27). 4. F a t j s t in u s , p. 178 ; A e g i d i u s G e l e n i u s , D e admiranda... magnitudine Cóloniae (C o lo n . A g r . 1645), p. 525. 5. AOMC., t. X V I, 1900, pp. 180-88, 218 enz.
CORNELIUS VAN RECANATI
285
te Rome protesteeren, omdat Cornelius de Passiebroederschap, die zooveel goed sticht, heelemaal schijnt te willen afschaïïen. De Prelaat is niet gemakkelijk voor den nieuwen Overste. Hij beweert dat men hem uit de Nederlanden zoowel als uit Frankrijk, roemloos heeft moeten terugroepen; hij vindt het ten andere geheel verkeerd, om Italiaansche Oversten over Duitsche onderdanen aan te stellen. Daarop laat Rome toe (26 Juli 1614), dat de Kapu cijnen voortgaan met de geestelijke leiding van de Broederschap waar te nemen. Doch ondertusschen is Cornelius reeds met de Iersche leden van zijn kloostergemeente in botsing gekomen, zoodat dezen bij den Paus in beroep gaan1. Het zal wel op aandringen van den nieuwen Kom missaris zijn, dat P. Franciscus nu ook zijn obedientiebrieven krijgt, om Keulen te verlaten en naar de Nederlanden terug te keeren. Daartegen protesteert de Nuntius op 21 December 1614 en laat hem niet vertrekken, daar er geen enkel Kapucijn anders be schikbaar is, die voor de Broederschap in het Latijn kan prediken of die in staat is, de bekeerlingen vol doende te onderrichten. Ondertusschen kwamen nieuwe krachten uit de moederprovincie de medebroeders in Duitschland helpen en steunen 2. Ondër hen waren verschillende predikanten 1. Ibid., pp. 183-84, noot. 2. Het waren vooreerst Arsenius (1613) en Bonaventura van Brussel (1613) en de predikant Marcus van leper ; deze laatste vertrok den 11 Maart 1614 naar zijn nieuw arbeidsveld (ACB., III, 6015). In hetzelfde jaar kwam te Essen P. Teleaphorus van Bergen (AOMC., t. X V I, 1900, p. 252). Daar moeten we spoedig nog de namen bijvoegen van Germanus van Brugge en Thaddaeus van Douai (ACB., III, 1005, p. 259), Heliodorua van Brussel (die er slechts een jaar bleef, Ibid., p. 257) en de twee ijverige predikanten Michael van Gent (UT., t. V, 1938, pp. 289-90) en Anselmus van Antwerpen (FL., Dl. X X V , 1942, blz. 81). Later vertrokken nog naar Duitschland, in December 1618, de twee Paters Didaeus van Aalst en Paulinus van Zwolle, alsmede Br. Romanus van Amersfoort (ACB., III, 6015). Hun tijdgenoot was Ignatius van Brussel. Ook de leekebroeder Cosmas van Hoei, in 1626 in Vlaanderen geprofest, verbleef een zestal jaren in Rijnland (ACB., III, 1005, p. 259). In 1623 werd Cochem door
286
IV. MISSIEWERK BIJ IEREN EN DUITSCHERS
en dank zij hun onverdroten bedrijvigheid, konden enkele nieuwe huizen betrokken worden1. Charleville. — P. Franciscus werkte te Keulen ook onder de Engelschsprekende inwijkelingen. Te vergeefs smeekte hij P. Generaal, een klooster uitsluitend voor zijn landgenooten te willen inrichten; dat scheen onmogelijk. Doch wat Rome niet kon, zou Cyprianus van Antwerpen spoedig verwezenlijken. Reeds in Maart 1615, liet deze P. Stephanus naar Ierland, zijn geboortestreek, vertrekken. Het was de eerste Kapucijn die er arbeidde2. Hoofdzakelijk schijnt hij er heengegaan te zijn om de streek te verkennen en het zenden van meer personeel voor te bereiden. Dat was een eerste stap. Doch ondertusschen rijpte nog een ander plan.
Charles de Gonzague, hertog van Nevers en Rethel, had in 1606 de stad Charleville gesticht en in 1615 bood Hieronymus van Luik gesticht (H ierotheus, pp. 252-53) ; deze was in ons land geprofest, zoowel als Vincentius van Brussel, die in 1627, na twee o f drie jaar verblijf in Duitschland, naar zijn vaderland terug keerde (ACB., III, 6015). Ook Philippus en Seraphinus van Brussel dienen hier vermeld (RHE., t. X X X V , 1939, pp. 481, 497). — Deze namen vervolledigen wat J acobs, S. 28, n. 84 en S. 29, n. 87 mededeelt. De naam Maurus van leper, die daar genfiemd wordt, is een verwarring voor Marcus. Het is ook niet erg duidelijk, waarom de jarenlange en zogenrijke werkzaamheid van de PP. Cyprianus, Arsenius en Michael * vorübergehend » geheeten wordt. Daarentegen wordt Chrysostomus van Leuven, die daar voorkomt, in onze bronnen nergens vermeld ; zoo hij vóór 1613 naar Duitschland vertrokken is, kan hij heel goed in ons land geprofest zijn ; zoo hij echter eerst naderhand in dat gebied aankwam, is het bezwaarlijk aan te nemen, dat hij alhier onder dien naam zou verbleven hebben. — Karei van Arenberg was in Duitschland enkel als balling. Toevallig was het eveneens dat Ludovicus van Brussel in 1621 en Marcellinus van Willebroek in 1623 te Aken gestorven zijn ; ook Joseph van Brussel overleed teRheinberg in 1624; we vermelden ze enkel volledig heidshalve. 1. Aldus ontstonden stichtingen te Paderbom (1612), Aken en Essen (1614), Trier en Münster (1615) enz. In 1615 werd te Keulen, bij Kinckius, de Regula et testamentum van S. Franciscus, ten gerieve van de Duitsche Kapucijnen, uitgegeven. — Natuurlijk onderhield het Rijngebied veel betrekkingen met de moederprovincie ; lees b. v. een relaas van een reis Keulen-Luik bij B o v e r i u s , t. III, p. 170, § 156 en Annali, t. III, parte I, p. 284, § 235. 2. Meer gegevens in FL., Dl. X X I, 1938, blz. 306-09.
CORNELIUS VAN RECANATI. CHARLEVILLE
287
hij er den Kapucijnen een klooster aan. Gretig werd het aangenomen. De gebouwen zouden oprijzen langs de Oostzijde van de huidige Place Carnot, vroeger Place S.-Frangois geheeten. Ze bevatten 26 cellen en een mooie tuin stond ten dienste van de religieuzen. Van den beginne af werd beslist, dat de stichting voor de Iersche Kapucijnen zou voorbehouden blijven. Toen P. Cyprianus dat goed nieuws in Duitschland aan P. Franciscus mededeelde, kwam die spoedig met zijn landgenoot, P. Robertus, over. Als eerste Overste zou hij later het huis betrekken. Het schijnt echter nog enkele jaren geduurd te hebben, eer de stichting heelemaal gereed was. Eerst in 1625 werd de kerk door den Aartsbisschop van Reims ingewijd1. 1. M. J. M a s s i b t D r B i e s t , Notes sur les archives des Capucins irlandais et des missions irlandaises (Travaux de l’Acad. de Reims, t. C X X X V III, 1 9 2 4 ). Zie ook nadere gegevens FL., Dl. X X I, 1 9 3 8 , blz. 3 0 9 . — Dwarsdoor de kerk werd na de suppressie de Rue du Tribunal getrokken (J. H u b e r t , Hist. de Charleville [Cliarleville .1 8 5 4 ], pp. 2 2 7 -2 9 ).
H
oofdstuk
V
SPLITSING VAN DE PROVINCIE
(1616) De toestand. — De Nederlandsche Provincie besloeg
een tweetalig gebied; roepingen en kloosterstichtingen weerspiegelden dien toestand. Groote moeilijkheden heeft die dualiteit nooit meegebracht, doch kleine wrijvingen en lichte misverstanden blijken wel onver mijdelijk. Van het begin af bestonden er, in den schoot van de Provincie, een Vlaamsche en een Waalsche Kustodie naast elkander; doch vroeg of laat zou men daaren boven ook tot de splitsing in twee onafhankelijke, gelijkberechtigde gebieden moeten komen. Reeds in 1599 werd dat plan voorgesteld, maar het bleek toen voorbarig; ook vaardigde Hieronymus van Sorbo tegen de uitgesproken voorstanders zware straffen uit1. Het volgende jaar, verbood het Kapittel aan alle religieuzen, « ne improperent sibi gentis vel nationis nomen, dicendo : Illi sunt Galli, isti sunt Flandri2. » In 1604 werd door Honoratus van Parijs een praktische maatregel doorgevoerd, toen hij voorschreef, dat in de kloosters, waar beide taalgroepen vertegenwoordigd waren, aan tafel de gewone lezing in beide landstalen moest gehouden worden3. In het Definitorium waren de twee talen gewoonlijk zeer ongelijk vertegenwoordigd; voor de bediening van Provinciaal echter, werd steeds beurtelings een
DE TOESTAND
289
Waal en een Vlaming gekozen en sedert 1607 werden de jaarlijksche kapittels om de beurt in een Vlaamsche of een Waalsche stad gehouden. In 1612 was het getal kloosters, langs weerskanten van de taalgrens, ongeveer even groot; de Walen hadden alleen een zekeren voorsprong; en in het getal religieuzen overtroffen ze ver de Vlamingen. Doch in den laatsten tijd begon ook de rekruteering in de Noordergouwen goed te verbeteren. Noviciaten en studiehuizen bestonden overigens op beide taalge bieden, zoodat, in dat opzicht, niets een eventueele splitsing in den weg stond.
In de laatste jaren was het getal kloosters geweldig toegenomen, zoodat de jaarlijksche visitatiereis hoe langer hoe lastiger werd. Op het einde van 1612 waren er niet minder dan 24 voltrokken kloosters en 4 andere in aanbouw1. Dat getal is ongetwijfeld zeer groot. De Provincie van Parijs, die zooveel ouder was, bezat er in hetzelfde jaar slechts 28, benevens 7 begonnen stichtingen 2. Er wordt beweerd3, dat Aartshertog Albrecht de splitsing van de Provincie begeerde, doch het schijnt niet bewezen. Wel verlangde hij in andere Orden het inrichten van nationale gebieden, vrij van allen band met de buurtstaten4. Hier was het geval echter anders, daar de Nederlandsche Kapucijnen, samen met die van Luik, sedert 1587 steeds een onafhankelijk geheel gevormd hadden. . . In 1612 werd de Nederlandsche Jezuïetenprovincie in een Waalsche en een Vlaamsche gesplitst. Dat was voorzeker de aanleiding tot het stellen van dezelfde vraag bij de Kapucijnen. In het Kapittel te Gent,
1. TCG. 2. EP., t. X X V II, 1912, p. 272. 3. M. M o n t p l e i n c h a m p , Hist. de l'arckiduc Albert, ed. A. L. P. dk R obaulx d b S otjmoy (Bruxelles 1870), p. 357.
4 . H . J.
E l ia s ,
Kerk en staat in de Zuidelijke Nederlanden (Antwerpen
1031,) blz. 112-15. O* KAFUCJJNIN —
19
290
V. SPLITSING VAN DE PROVINCIE
(1610)
dit jaar op 3 Augustus gehouden, werd er gepolst, of het niet nuttig bleek, het voorbeeld van de Sociëteit te volgen en te Rome eveneens het vormen van twee zelfstandige Provincies aan te vragen. Het grootste deel van de kapitularissen keurde het voorstel goed1. Men zou dus in die richting werken; doch eerst in 1010 kon het plan ten uitvoer gebracht worden. Te Rome werd in Mei 1613 voorgeschreven, dat voortaan een geheime stemming van het Generaal Kapittel telkens zou moeten beslissen, of nieuwe Pro vincies mochten opgericht worden of niet2. Toch werd voor ons land de splitsing principieel aanvaard3 ; want in het antwoord op een voorgesteld dubium, maakte het Generaal Definitorium reeds een onderscheid tusschen beide ontworpen Provincies 4. Zoo de uitvoering van het besluit voorloopig uitgesteld werd, is het waarschijnlijk omdat men in de eerste jaren het bezoek van den nieuwen Generaal verwachtte5, die dan zelf alles zou kunnen doorvoeren en regelen.
Aanstonds na het Kapittel van 3 Augustus 1612 had men in ons land, in het vooruitzicht van de splitsing, al de professieregisters, uit de verschillende kloosters, in één enkel boek overgeschreven, waarschijnlijk in dubbel exemplaar, ten dienste van beide ontworpen Provincies6. Na de splitsing, zouden de kloosters van bet ander taalgebied zoo gemakkelijk niet te bereiken zijn; en bij eventueelen twijfel, moest men toch kunnen bewijzen, waar en wanneer de religieuzen professie gedaan hadden. In enkele weken werd dat overschrijven tot een goed einde gebracht en later zou het tot in 1010 bij gewerkt worden. Visitatie 1. 2. 3. 4.
van
Honoratus
van
Parijs.
ACB., III, 1006, pp. 111-12, § 32 ; 9013, pp. 70-71. AOMC., t. V , 1889, p. 284, § 34. ACB., III, 5006, A, p. 26. ACB., I, 1135, § 3.
6. ACB.’, i/8 7 4 7 . Zie FL., Dl. XXVII, 1944, blz. 91-94.
—
Toen
DE TOESTAND. VISITATIE V. HONORATUS V. PARIJS
291
Cyprianus van Antwerpen in 1610 het einde van zijn triënnaat zou bereiken, werd tot denProkuratorClemens van Noto en Kardinaal de Montalto een dringend verzoek gericht, om de splitsing eindelijk door te drijven. Reeds op 14 September 1615 had Paulus V alle noodige machtiging verleend1. Er was echter weinig kans, dat P. Generaal zelf de verdeeling zou komen doorvoeren. Zijn lange visitatietochten had hij in Italië begonnen2 en op 24 Juni 1616 was hij te Alessandria3; daarna zou hij op 25 Oktober te Avignon het Provinciaal Kapittel van Provence voorzitten4; verder reisde hij naar Spanje5 en van een bezoek aan de Nederlanden zou er in den eersten tijd niets komen. Reeds op 24 Juni 1616 stuurde hij een obedientiebrief naar Honoratus van Parijs, waarbij alle noodige vol machten verleend werden, om in de Nederlanden visitatie te houden en tot de splitsing van de Provincie over te gaan. Als Kommissaris Generaal zou hij alle macht bezitten, waarover P. Generaal in eigen persoon kon beschikken6. Het is waarschijnlijk, dat het Definitorium zelf de keuze van dien Kommissaris voorgesteld had. Honoratus had hier de beste herinnering achtergelaten ■ hij kende er de toestanden, behoeften en strevingen; met alle Oversten en oudere religieuzen had hij persoonlijk onderhandeld. En daar hij thans in Frankrijk geen Provinciaal, maar eenvoudig Definitor was, had hij 1. BC., t. IV, p. 104. 2. O. a. was hij te Palermo in Maart 1614 (ACB., I, 4145) en te Salemo in November van hetzelfde jaar (goedkeuring van F a u s t i n u s ’ Alter Alexius). 3. Van daaruit verzond hij den obedientiebrief voor P. Honoratua van Parijs. 4. Schematismus... Capucc. Prov. Lugd. (Baroduci 1895), p. 56. 5. In Maart 1617 was hij te Madrid (ACB., III, 7005, p. 209). Op 5 November van hetzelfde jaar, zat hij te Lyon het Kapittel voor (Schematümus. Op. Cit., p. 17). 6. Van dien obedientiebrief bezitten we verschillende afsohriften, o. a. ACB., III, 9013, pp. 92-93 en 9505, pp. 16-18.
292
V. SPLITSING VAN DE PROVINCIE
(1616)
tijd genoeg om zich. enkele weken heelemaal aan zijn nieuw ambt te kunnen wijden. Einde Augustus schijnt hij in het land gekomen te zijn, daar we lezen1, dat hij er reeds vertoefde, toen P. Provinciaal een schrijven van P. Prokurator (28 Juli) in ontvangst mocht nemen. In dien brief werd mede gedeeld, dat Paulus V alle noodige machtiging verleend had en dat Honoratus van Parijs de zaak tot een goed einde zou brengen2. Spoedig na zijn aankomst, begon hij de verschillende kloosters van de Provincie te bezoeken; daarover zijn echter geen gegevens voorhanden3. We weten dat Anna de Croy hem niet minder dan driemaal een schrijven liet toekomen, over haar verhouding tot de Orde en het klooster te Edingen4. Voor P. Cyprianus vroeg ze een voorbeeldige straf, omdat hij, zoogenaamd ondanks het gegeven woord, den jongen van Arenberg tegen den wil van zijn moeder had durven aanvaarden. Vooral voor het klooster, dat ze zoo pas gebouwd had, formuleerde ze een heele reeks willekeurige eischen en aanspraken. Het zou ten eeuwigen dage haar eigen dom en dat van haar erfgenamen blijven. Daarenboven verlangde ze, dat Br. Eustachius er heel zijn leven zou blijven wonen en dat zij zelf Gardiaan en onder danen zou mogen uitkiezen en benoemen. Ook moest het klooster aan de nieuwe Waalsche Provincie behooren, alhoewel verreweg het grootste deel van de 1. ACB., III, 9505, p. 18. 2. ACB., I, 4164. 3. Toen P. Kommissaris reeds volop met het bezoeken van de kloosters bezig was, meende Clemens van Noto nog op 15 Oktober P. Cyprianus van de verkregen toelating te moeten verwittigen ; meteen deelde hij mede, dat hij P. Generaal over alles ingelicht had, opdat deze aan P. Honoratus de noodige opdracht zou geven (ACB., 1,4165). Blijkbaar wist hij niet, dat de obedientiebrief van P. Honoratus reeds sedert maanden verstuurd was. Ook Kardinaal de Montalto verwittigde P. Cyprianus, op 22 Oktober, dat hij het nutteloos vond, het noodig verlof bij den Paus aan te vragen, gelijk men hem van uit de Nederlanden verzocht had, daar hij van P. Prokurator vernam, dat de zaak reeds in orde was (ACB., I, 4166). 4. F k é d é q a h d , pp. 132-36.
HONORATUS V. PARIJS. KAPITTEL TE ANTWERPEN 2 9 3
bevolking Vlaamsch was, te dien tijde nog veel meer dan tegenwoordig. Enkele punten werden inderdaad aan de machtige edelvrouwe toegestaan, maar voor veel andere kon P. Honoratus haar onmogelijk voldoen. Het Kapittel te Antwerpen. — De belangrijke vergadering, waar de splitsing doorgevoerd werd, zou te Antwerpen gehouden worden, in de bakermat van beide ontworpen Provincies. De verbouwing was toen juist voltooid, zoodat men er, zonder veel ongemakken, de talrijke kapitularissen kon ontvangen. Ongetwijfeld moet Joannes van Landen gejubeld hebben, hij de eenige nog overlevende van de eerste stichters, nu hij zag hoe Gods milde goedheid zijn onbe holpen pogingen zoo zichtbaar had gezegend ! Gedurende dertig jaar had de Provincie inderdaad veel goeds mogen uitwerken. Ook de grijze Hippolytus van Ber gamo, die een jaar later vol verdiensten in Italië sterven zou, mocht zijn « Nunc dimittis » uitjubelen, nu hij den overvloedigen oogst zag rijpen, daar waar hij eens met zooveel zorg geploegd en gezaaid had ! Op 4 November 1616 viel eindelijk de beslissing. Vóór de vergaderde kapitularissen kondigde P. Hono ratus af, dat de splitsing een voldongen feit was1. Het oorspronkelijk ééne gebied was nu voorgoed in twee gelijkberechtigde Provincies verdeeld. De grenzen werden vastgesteld, niet volgens eventueele bergketenen of waterloopen en burgerlijke of geestelijke verdeelingen, zooals elders gebeurde, maar enkel en alleen volgens het taalgebruik. Op dien stelregel maakte alleen Edingen een uitzondering, « aliquibus ex causis », zegt de oflicieele tekst, zonder uitdrukkelijk te bekennen, dat hier niets dan een gril van Anna de Croy en haar afkeer voor de Vlaamsche Oversten den doorslag gaf. Tegen de genomen beslissing protesteerde echter nie mand, omdat er tegen den wil van de stichtster niets 1. ACB., I, 1165.
294
V. SPLITSING VAN DE PROVINCIE
(1616)
te doen viel. Ten onrechte zullen de Walen later vinden, dat Edingen, als Henegouwsch gebied, hun rechtens toekwam1 ; de Vlamingen voelden daarentegen maar al te goed, dat ze hierin verongelijkt werden2. Ook S.-Omaars, dat ten deele tweetalig was, bleef aan de Walen. Door de splitsing kregen die aldus 22 kloosters en de Vlamingen slechts 18 ; van deze laatste waren er drie nog onvoltooid3 en van de Waalsche twee. Een juiste statistiek van het getal religieuzen van weerskanten bezit men eerst voor het einde van het volgende jaar ; dan waren er 415 Walen en slechts 284 Vlamingen. Doch verblijdend en hoopvol was het voor deze laatsten, zoo ze honderd Paters minder hadden dan de andere taalgroep (125 tegen 225), dat het verschil in het getal studenten maar 5 bedroeg (75 tegen 80)i4. Na de oprichting van de twee onafhankelijke Pro vincies in het Kapittel te Antwerpen, gingen de stem gerechtigden van ieder gebied afzonderlijk hun nieuwe Oversten kiezen. Aldus waren de gewichtigste beslis singen gevallen en voortaan zou iedere Provincie haar eigen weg gaan. Ook punten van minder belang vroegen een oplos sing. De Iersche kloosterlingen, die in het land ver bleven, zouden van rechtswege tot de Waalsche Pro vincie behooren en te Charleville verblijf houden, zoodra het klooster gereed was. De Vlamingen zouden, van hun kant, de religieuzen van Engelschen en Schotschen oorsprong opnemen5. P. Kommissaris bleef verscheidene weken te Ant werpen, daar hij er op 21 November nog een paar 1. BL., HS. 39, f. 14r. 2. In ACB., III, 9510, heeft een jonger hand, naast een bericht over Edingen, bijgevoegd: « Debetur provinciae Flandriae ; sola passio uxoria nos excludit. » 3. Aalst, Oostende en Den Bosch. 4. TCG. 5. BL., HS. 39, f. 16r. In 1618 bekrachtigde het Generaal Kapittel die regeling (ACB., III, 5006, A, p. 33 ; AOMC., t. V, 1889, p. 298, § F).
HET KAPITTEL TE ANTWERPEN
295
verordeningen onderteekende1 ; ook kondigde hij er voorschriften af, tot bevordering van de regeltucht2. De nieuwe Oversten zelf beloofden van weerskanten aan de heerschende gewoonten en observantie trouw te blijven3 ; onder meer, zouden ze nooit dulden dat leeken, zonder uitdrukkelijk verlof van P. Generaal, in de kloosterkerken begraven werden4. Voor het overige werd het redelijk geoordeeld, dat de Vlaamsche Provincie op de Waalsche den voorrang zou hebben en het oorspronkelijk zegel behouden, daar de eerste kloosters toch op haar gebied gesticht waren; de Walen zouden zich echter een ander zegel laten maken5. De nieuwe onafhankelijke gebieden kregen den naam van Provincia Flandro- en Gallo-Belgica, of kortweg Flandrica en Wallonica ; tegen die terminologie schijnt men geen bezwaar gevonden te hebben, gelijk dat
1. ACB., III, 1006, p. 139, § 68 ; BL., HS. 39, f. 15r.-17r. — Tijdens P. Honoratus’ verblijf te Antwerpen, moet daar ook zijn portret geschilderd en later gegraveerd zijn, op verzoek van Louise van Lotharingen, prinses de Ligne. De Pater had haar veel dienst bewezen en zelfs een leefregel voorgeschreven. Ofschoon zij vurig verlangde het kloosterleven to mogen omhelzen, stond Honoratus haar dit niet toe ; hij liet ze in de wereld blijven, om voor de opvoeding van haar kinderen te zorgen ; eerst later mocht zij haar vrome plan uitvoeren (La preuve des vingt-huit ariicles du R. P. Silvestre... requs... en Vannée 1635, pour la béatification du R. P . Honoré Bochart de Champigny, de Paris [Paris-Leipzig-Toumai, z. j.], pp. VI, 58 ; F. M a z e l i n , Histoire du... P. Honoré de Paris [Paris 1882], pp. 151-158, 315). Het doek en de ets zijn ons van elders niet bekend. Het portret dat we zelf reproduceeren is ont!eend aan ACB., III, 3008; het hangt af van een oude gravuur, met het excudit van A. Boudan (vgl. AOMC., t. L IX , 1943, p. 77). In het klooster te Edingen wordt daarenboven de afbeelding van een Kapucijn bewaard, waarin men « waarschijnlijk » eveneens een portret van Honoratus heeft willen her kennen (Ann. du Cercle Arch. d’Enghien, t. VI, 1908, pp. 401-02). Voor zeker ontstond dat vermoeden, doordien dat het jaartal 1624 er op te lezen staat, jaar waarin Honoratus inderdaad gestorven is. Bij L a n d e l i n H o s t m a n s , Op. Cit., p. 39, n.), wordt dat vermoeden als een zekerheid overgenomen. Feitelijk geldt het hier echter het portret van Cyprianus Crousers ; het is heelemaal dezelfde afbeelding als die op het doek te Brugge (Koollcerke) bij de edele familie van Caloen ; van dit schilderij geven we de reproduktie. 2. ACB., I, 1164. 3. BL., HS. 39, f. 7v. 4. Ibid., f. 13v. 6. Ibid., f. 14r.
298
V. SPLITSING VAN DE PROVINCIE
(1616)
met het Hof zou regelen en alle besprekingen er mede voeren. Men zou hem met zijn eigen gezel te Brussel gerust laten uitgaan. Bij zijn aankomst moest hij, ten minste in het algemeen, uiteenzetten wat voor zaken hij te bespreken had. Viel er over hem te klagen, dan kon men zich altijd tot den Waalschen Provinciaal wenden. Het reizen naar de aanpalende Provincie werd streng beteugeld. Ook het juist afbakenen van beider gebied werd weer in het vooruitzicht gesteld. Als er ooit twist of grensincidenten zouden ontstaan, moest de zaak onwederroepelijk beslecht worden door een kommissie van vier leden, waaronder twee Vlamingen en twee Walen. Met het afbakenen van de grenzen maakte men echter geen haast, een teeken wellicht dat er weinig incidenten ontstonden; maar het moest er toch eens van komen. Op 19 Augustus 1620 drong Clemens van Noto op het uitvoeren van die beslissing aan; de aanleiding hiertoe was een ontworpen stichting te Hazebroek (Fransch-Vlaanderen), die, volgens de Wa len, te dicht bij het nieuw klooster te Merville zou gelegen zijn1. Op 12 Oktober van dat jaar werd nu een vergadering te Rijsel belegd, waarop Provinciaals en Definitoren de zaak trachtten op te lossen. Feitelijk volgden ze daarin niet het taalgebruik van steden en dorpen, maar hoofdzakelijk den afstand van de grenskloosters ; zoodat, over het algemeen, het dichtst bijgelegen klooster overal het monopolium verwierf. Zelfs werd voort durend rekening gehouden met het eventueel stichten van nieuwe huizen en tevoren werden reeds enkele dorpen voor dat geval afgestaan2. Dat men hierin hoofdzakelijk met den afstand rekening hield en niet met het ethnologisch karakter van de bevolking, moet 1. ACB., I, 4200. 2. ACB., I, 4203; GAB., I, § Divitio provinciae.
NA DB SPLITSING
299
ons niet verwonderen. Vooreerst had men toen ons huidig gemak van reizen niet en moest men alle wegen steeds te voet bewandelen. En vooral vergete men niet, dat het in de eerste helft der X V I I e eeuw nog bijna geen gebruik was, dat kloosterlingen in landelijke parochies gingen prediken of biechthooren; de steden alleen genoten toen dat voorrecht. Te lande kwamen de Bedelorden slechts om er hun voorraad levensmiddelen op te doen. Alzoo was het hun feitelijk bijna onver schillig, welke taal daar gesproken werd. Bij die onderhandelingen ondervond men, dat de zaak ingewikkelder was dan men voorzien had; ook werd er vastgesteld, dat men opnieuw zou bijeen komen, om nadere regelingen te treffen. Ondertusschen zouden beide Provinciaals, tijdens de visitatie, in ieder grensklooster den juisten toestand trachten na te gaan. Uit dezen tijd moet een ongedateerde aanwijzing stammen1, waarbij de Provinciaal van Vlaanderen aan de Gardiaans enkele richtlijnen voorschrijft. Over het algemeen, behooren grensdorpen tot het klooster dat het dichtst bijgelegen is. Is de afstand van weers kanten even groot, dan geeft het taalgebruik den doorslag; en zoo eindelijk beide talen gebruikt worden, dan moet men « ex aequo et bono » de zaak zien op te lossen. Een tweede beslissende vergadering werd in April 1621 te Brussel gehouden. Ditmaal werd met geen eventueele nieuwe stichtingen meer rekening gehouden 2. Alzoo was de zaak voorgoed van de baan en, buiten een bijkomstige regeling voor de stad Grevelingen (Gravelines)3, hoort men verder van zoo’n kwesties niet meer. Meeningsverschillen of groote moeilijkheden
1. ACB., I, 4172. 2. ACB., I, 4211. Deze tekst, zoowel als de voorgaande, staat in onze Bijlagen afgedrukt. 3. ACB., II, 7005, p. 267.
298
V. SPLITSING VAN DE PROVINCIE
(1616)
met het Hof zou regelen en alle besprekingen er mede voeren. Men zou hem met zijn eigen gezel te Brussel gerust laten uitgaan. Bij zijn aankomst moest hij, ten minste in het algemeen, uiteenzetten wat voor zaken hij te bespreken had. Viel er over hem te klagen, dan kon men zich altijd tot den Waalschen Provinciaal wenden. Het reizen naar de aanpalende Provincie werd streng beteugeld. Ook het juist afbakenen van beider gebied werd weer in het vooruitzicht gesteld. Als er ooit twist of grensincidenten zouden ontstaan, moest de zaak on wederroepelijk beslecht worden door een kommissie van vier leden, waaronder twee Vlamingen en twee Walen. Met het afbakenen van de grenzen maakte men echter geen haast, een teeken wellicht dat er weinig incidenten ontstonden; maar het moest er toch eens van komen. Op 19 Augustus 1620 drong Clemens van Noto op het uitvoeren van die beslissing aan; de aanleiding hiertoe was een ontworpen stichting te Hazebroek (Fransch-Vlaanderen), die, volgens de Wa len, te dicht bij het nieuw klooster te Merville zou gelegen zijn1. Op 12 Oktober van dat jaar werd nu een vergadering te Rijsel belegd, waarop Provinciaals en Definitoren de zaak trachtten op te lossen. Feitelijk volgden ze daarin niet het taalgebruik van steden en dorpen, maar hoofdzakelijk den afstand van de grenskloosters ; zoodat, over het algemeen, het dichtst bijgelegen klooster overal het monopolium verwierf. Zelfs werd voort durend rekening gehouden met het eventueel stichten van nieuwe huizen en tevoren werden reeds enkele dorpen voor dat geval afgestaan2. Dat men hierin hoofdzakelijk met den afstand rekening hield en niet met het ethnologisch karakter van de bevolking, moet 1. ACB., I, 4200. 2. ACB., I, 4203; GAB., I, § Divitio provinciae.
NA DE SPLITSING
299
ons niet verwonderen. Vooreerst had men toen ons huidig gemak van reizen niet en moest men alle wegen steeds te voet bewandelen. En vooral vergete men niet, dat het in de eerste helft der X V I I e eeuw nog bijna geen gebruik was, dat kloosterlingen in landelijke parochies gingen prediken of biechthooren; de steden alleen genoten toen dat voorrecht. Te lande kwamen de Bedelorden slechts om er hun voorraad levensmiddelen op te doen. Alzoo was het hun feitelijk bijna onver schillig, welke taal daar gesproken werd. Bij die onderhandelingen ondervond men, dat de zaak ingewikkelder was dan men voorzien had; ook werd er vastgesteld, dat men opnieuw zou bijeen komen, om nadere regelingen te treffen. Ondertusschen zouden beide Provinciaals, tijdens de visitatie, in ieder grensklooster den juisten toestand trachten na te gaan. Uit dezen tijd moet een ongedateerde aanwijzing stammen1, waarbij de Provinciaal van Vlaanderen aan de Gardiaans enkele richtlijnen voorschrijft. Over het algemeen, behooren grensdorpen tot het klooster dat het dichtst bijgelegen is. Is de afstand van weers kanten even groot, dan geeft het taalgebruik den doorslag; en zoo eindelijk beide talen gebruikt worden, dan moet men « ex aequo et bono » de zaak zien op te lossen. Een tweede beslissende vergadering werd in April 1621 te Brussel gehouden. Ditmaal werd met geen eventueele nieuwe stichtingen meer rekening gehouden2. Alzoo was de zaak voorgoed van de baan en, buiten een bijkomstige regeling voor de stad Grevelingen (Gravelines)3, hoort men verder van zoo’n kwesties niet meer. Meeningsverschillen of groote moeilijkheden
1. ACB., I, 4172. 2. ACB., I, 4211. Deze tekst, zoowel als de voorgaande, staat in onze Bijlagen afgedrukt. 3. ACB., II, 7005, p. 267.
300
V. SPLITSING VAN DE PROVINCIE (1616)
zijn nooit voorgekomen, maar als goede geburen, konden beide Provincies naast elkaar in vrede leven
'J k //dw)cQ4M
'//tn ïrJ*
4 fifir o & tn U Jf**
.
X ‘p f c t J u ^ r n i f t c . yyixlUnt^ Jtm on
** \%j,a$Q+*t4^ -Hj»c*kv4'wv4 QVZörf&rt>**£ è t É( C v b r ^ ^ ^
A iw m W ? 9V^MtyU \ ^ ^ ehrn^ ■JY
c W * * * r o f .~ 4
HANDTEEKENINGEN ONDER HET AKKOORD VAN 1621 (ACB., I, 4211). (Handteekeningen van Heliodorus van Brussel, Columbanus van Valenciennes, Alexander van Oudenaarde, Philippus van Kamerijk, Simon van Oudenaarde, Onesimus van Bergen, Florentius van Mechelen, Au* gustinus van Béthune en Ambrosius van Doornik).
en elkander steunen, om samen te ijveren voor bet heil van de zielen en den dienst van God. Dat wordt verder in de volgende boekdeelen uiteengezet.
BIJLAGEN
BIJLAGEN i LEVENSWIJZE DER EERSTE NEDERLANDSCHE KAPUCIJNEN VOLGENS PHILIPPUS VAN KAM ERIJK1 DE INITIO PROVINCIAE BELGICAE EJUSQUE PROGRESSU(a)
In Belgium sive Inferiorem Germaniam tune primum Capudni advenerunt ut fixe habitarent, cum gloriosae memoriae Alexander
a. ejusque progressu door dezelfde hand naderhand bijgevoegd. Elders luidt deze titel De provinciis Belgicis Fratrum Capucinorum M. en 950 5 .
1. Deze tekst over de strenge levenswijze van de oude Kapuoijnen werd in twee authentieke recensies bewaard : 1) De oudere redaktie (1612) staat in ACB., III, 9506, pp. 7-21. Het is een afschrift door P. Philippus zelf in 1628 klaargemaakt, korten tijd vóór het ontstaan van de tweede recensie (FL., Dl. X X IV , 1941, blz. 20102). De grondtekst werd trouw overgeschreven ; alleen een korte inleiding werd er aan toegevoegd. Dezelfde oudere redaktie (met weglating van de twee laatste paragrafen) werd in 1773, o f kort er na, in ACB., III, 9013, pp. 71-88 opgenomen ; ook III, 6003 geeft er enkele uittreksels van. 2) De jongere redaktie (1628-29) leest men in ACB., III, 9505 en in een HS. van het Staatsarchief te Milaan (AOMC., t. X X I X , 1913, p. 28), waarvan we een foto en een afschrift uit de X I X e eeuw bezitten. De kopie te Milaan werd door P. Philippus zelf voor den Ordesannalist klaar gemaakt. Feitelijk werd ze door iemand anders overgeschreven, doch de opsteller heeft ze overzien en hier en daar verbeterd (FL., Loc. Cit., blz. 200). Aldus bezitten we twee recensies van denzelfden tekst. Eigenlijk hebben we er nog een derde, doch zonder de minste kritische waarde, daar ze eerst in 1871 ontstond (Annuarium, fase. II, pp. 11-25). De bewerker kombineert beide HSS. 9505 en 9506, gelijk hij zelf (p. 11) laat hooren ; maar heel willekeurig wijzigt hij den tekst, verbetert taal en stijl en klasseert de gegevens in een nieuwe orde. Met zoo’n waardelooze recensie houden we hier geen rekening, alhoewel ze door vele schrijvers met volle betrouwen benuttigd werd (FL., Loc. Cit., blz. 276-80). De recensie van 1628-29 klasseert eveneenB de historische gegevens in een betere orde, dan zulks in den tekst van 1612 het geval was. Vroeger
INLEIDING
305
Capucinis erigendi novam provinciam in Belgio, illa ipsa turbulentissima tempestate, qua omnia apud Belgas bello, haereticorum rabie, seditione atque omni calamitatis et miseriae genere afflictabantur. Anno igitur 1583, quatuor vel quinque patres venere ex provincia Parisiensi Antverpiam, ubi in quodarn xenodochio primum habitarunt, vitam agentes austeram et pauperrimam, id est, vocationi seraphicae conformem; subjacebantque adhuc ipso initio Provinciali Parisiensi, qui proinde semel illos visitavit. Postmodum vero, P . F . Hippólytus Bergomensis, vir revera sanctus, constitutus est Commissarius Generalis, haud amplius dependens a provincia P arisiensi; et administravit primordia hujus tiovéllae provinciae, vices M inistri Generalis gerens, usque ad annum 1595, quo anno celebratum est primum capitulum provinciale; et in eo idem P . F . Hippólytus fuit electus provincialis. Porro, circa annum 1587, dux Parmensis providit illis, quos diximus, patribus Antverpiae agentibus, antiquam domum privatam, cum amplis Jiortis; eamque suis vel civium sumptibus curavit converti et utcunque adaptari in monasterii formam; atque hic fuit primus Capudnorum conventus in Belgio. Quo exemplo excitati, aliae civitates adsciverunt confestim Capudnos, illis ultro. loca offerentes, vel saltem plenissimam facultatem mormsteria sibi construendi concedentes, ita ut primis illis viginti annis1, fuerint aedificati, diversis in oppidis, amplius viginti conventus, qui omnes siti sunt intra muros dvitatum vel oppidorum, quandoquidem in suburbiis vel ruri securum non sit religiosis apud Belgas sua domicilia figere, propter multiplices bellorum eventus (a). N OTA i° : Anno 1612, cum in Belgio non esset adhuc nisi unica Capucinorum provincia, pater Philippus Cameracensis, tune guardianus Attrebatensis et custos custodiae Wallonicae (b ), necnon diffinitor,
a. M . voegt hier tusschenin bekende teksten en brieven aangaande den oorsprong van de Provincie. b. custodiae Wallonicae valt weg M . en 9505 .
1. Hier moet de schrijver van Damasus van Aat afhangen; deze schreef immers in 1605. Anders blijft het onverklaarbaar, dat P. Philippu* in 1628-29 enkel de periode van vóór 1605 vermeldt, daar de volgende jaren niet minder vruchtbaar in kloosterstichtingen geweest zijn. DE KAPUCIJNBN —
20
304
I. LEVENSWIJZE
Farnesius, dux Parmensis, pro Philippo Secundo, Hispaniarum rege, omnem eam fortissime gubernabat Belgii partem, quae in obedientia sui naturalis principis permanebat, nec ad rebelles Batavos defecerat. Quippe gloriosus ille dux, pio et plane christiano devotionis ac (a) religionis affectu excitatus, petiit impetravitque litteras a Sixto Quinto, Pontifice Maximo, quibus potestas fiebat a. devotionis ac valt weg 9 5 0 5 .
had men feiten en getuigenissen zonder vaste regeling geboekt, tenware men misschien deels de chronologische orde van het noteeren der getui genissen zou gevolgd hebben. In 1628-29 werden echter de berichten aangaande dezelfde o f verwante feiten en toestanden in één en dezelfde paragraaf geakteerd. Ook taal en stijl werden hier beter verzorgd ; doch, uit historisch oogpunt beschouwd, is dat zonder belang. De eerste redaktie heeft het voordeel, dat ze dichter bij de feiten blijft. Daarenboven noteert ze iedere inlichting apart, met de samengaande getuigenissen en waarborgen, terwijl de jongere tekst, zonder onderscheid, verscheiden getuigenissen samen groepeert, zonder dat 'men weten kan, wat onderdeel ieder zegsman feitelijk waarborgen durft. Niettemin geeft de tekst van 1628-29 ook nieuwe gegevens. In zijn inleiding verwittigt P. Philippus er ons van, dat die bijvoegingen feiten betreffen, die de schrijver « post illud tempus accidisse comperiit ». Die uitleg is dubbelzinnig. Er kan spraak zijn van gebeurtenissen van na 1612, ofwel ook van oudere feiten, die de schrijver tijdens zijn eerste opzoekingen niet vernomen o f althans niet genoteerd h e e ft; doch juist in dit laatste geval, kan het getuigenis, als betrekkelijk jong, minder waarde hebben. Niettemin, zoo de tweede redaktie nieuwe gegevens verstrekt, laat ze er nog veel meer weg. De namen van vermelde kloosterlingen worden ■oms door een onbepaalde formule (« quidam frater #) vervangen. Eldera nog vallen gegevens weg, die naderhand minder belangrijk bleken o f wellicht een ongunstigen indruk konden verwekken. Andere paragrafen werden eindelijk overgeslagen, omdat ze in 1628-29 in een andere kompilatie, nl. de geschiedenis van de verschillende Waalsche kloosters, moesten ingelascht worden. Die beschouwingen leggen genoegzaam uit, waarom onze uitgave den tekst van 1612 meent te moeten volgen. In kursief geven we tusschenin de bijvoegingen uit de tweede redaktie, volgens het HS. uit Milaan, dat overigens meestal letterlijk met ACB., III, 9505 overeenkomst. Ook de voornaamste varianten noteeren we, deze namelijk die méér zijn dan eenvoudige redaktionneele verschillen. Met een sterretje (*) teekenen we de oudere paragrafen die in de tweede recensie wegvielen. De onregelma tige Latijnsche spelling werd veelal genormaliseerd. Ziehier nu eindelijk hoe de verschillende HSS. met malkaar overeen komen ; we geven de volgorde der paragrafen van onze uitgave (ACB., III, 9506 en 9013) en tusschen haakjes de nummers van hetzelfde bericht in ACB., III, 9505 en in het HS.M. (dat van M ilaan): 1 (7a), 2 (7b), 3 (4), 4 (3a), 5 (2a), 6 (ontbreekt), 7 (6), 8 (ontbreekt), 9 (2b), 10 (ontbreekt), 11 (id.), 12 (2c), 13 (5), 14 (ontbreekt), 15 (3c), 16 (3b), 17 (7o), 18 (ont breekt), 19 (id.).
306
I. LEVENSWIJZE
fuit communi suffragio (a) patrum difflnitionis electus et deputatus ad colligenda quaecunque possent notabiliora reperiri, tam in conventibus quam in ipsis fratribus (b), ad effectum illa postmodum mittendi in Italiam, ad P . F . N . de Saló vel ad P . Jacobum de F o lig n i1, quibus ab admodum Rdo Patre Generali commissa erat cura componendi commentarios chronicos rerum in quavis nostri Ordinis provineia gestarum. Porro, haec collectanea, quae in hoe libello continentur, fuerunt cum aliis quibusdam tune ( sdlicet anno 1612 vel 16 13 ) ad dictos Patres N . de Saló et Jacobum de Foligni a dicto P . Philippo transmissa, cum attestationibus consentaneis. Quae attestationes jam rursus haberi non possunt, quia plerique eorum qui eas dederunt, diem suum obierunt; nihilominus omnia haec, quae his proximis paginis sequentibus referuntur, fuisse fideliter perscripta et plenam fidem meren, testatur in conscientia idem P . Philippus, qui ideo chirographum suum hic posuit. Fr. P h i l i p p u s , qui supra, eertificatur haec scripta prorsus concordare cum suis originalibus. Attrebati, die 9 ju n ii 1628. N O T A 20 : R. P . Hippólytus Bergomensis, cum administraret provinciam Belgicam Capucinorum, diligentissime notavit ea omnia, quae per 10 vél 12 primos annos gesta sunt, eaque fideliter scripta reliquit. Post P . Hippolytum, R. P . Damasus Athensis, praedicator ( qui fuit guardianus per multos annos et uno anno definitor), commentarios Mos seu chronica illa manuscripta P . Hippolyti continuavit ad annum usque 1603. a. communi suffragio valt weg M . en 950 5 . b. Alles wat volgt, tot Attrebati, die 9 junii 1628, werd in het afschrift van ut, nimirum, illa collecta postmodo mitterentur ad R. P. Jacobum de Foligny, cui a Reverendissimo P. Generali demandata dicebatur esse cura compo nendi chronica totius nostri Ordinis. Quia vero nihil compositum fuit, frustra fr. Philippus ea quae jam collegerat transmisit in Italiam, cum testimoniis fratrum, aliarumque personarum deponentium. At vero, cum rursus nunc expectantur illa collectanea, quorum ipse fr. Philippus habet adhuc prima exemplaria et autographa, injunctum est illi, ut denuo curet exscribi quidquid ïllo anno 1612 [collegerat] et etiam quaedam superaddi, quae post illud tempus accidisse comperiit.— 9505 geeft ook deze korte samen vatting ; maar vóór expectantur (daar expetantur geschreven), heeft een andere hand ten onrechte anno 1643 tusschengevoegd. 1 6 2 8 door P . Philippus bijgevoegd. In M . wordt het vervangen door
1. Zie FL., Dl. X X IV , 1941, blz. 198.
INLEIDING
307
E x his porro chronids nonnulla petita sunt eorum, quae in sequentibus paginis leguntur... Imprimis, R. P . Hippólytus Bergomas, qui cum potestate Commissarii Generalis ipsam provindam tum administrabat vigilantissime, tum formabat sanctissime, suo admirabili exemplo aliis omnibus praélucebat, ad vitae austeritatem seraphicam et ad omnimodam religiositatem. Cum enim ipse plurimum sobrius, cibi potusque pardssimus, a cultu frequentiaque externorum saeculariumque hominum, praesertim vero foeminarum, abstractissimus, simplex et per omnia irreprehensibilis esset, nos omnes, ita vivendo et agendo, non monebat (a) sólum, sed etiam trahebat. Siquidem ea est vis et energia exempli dati ab eo qui alios regit, ut eos quasi cogat ad imitandum (b)... Itaque inter plurima egregia opera, quae noster R. P . H ip pólytus fadebat, quaeque nos, brevitatem affectantes, transilimus, hoc unum nobis notandum videtur : Cum ille visitaret provindam, etsi lassus defatigatusque appélleret vesperi ad conventum fratrum, nihilominus ipsa nocte sequente non deerat in offido nocturno chori, assistebatque infallibiliter communi orationi mentali; imo, hora orationis exacta et fratribus choro egressis, ipse ibi plerunque remanebat diutissime, orans et precans. Saepenumero, post communem fratrum refectum veniens ad refectorium, non praemonebat culinarium vel praefectum refectorii, sed recta ad mensam accedebat; et quidquid juxta suum mantile reperiebat, seu frusta panis seu aliud, quodcunque esset, id celeriter edebat et continuo recedebat, non ferens pitantiam, quae forte pro ipso parata erat, ad se deferri. F u it idem devotionis ad Beatam Virginem D ei Matrem inculcator perpetuus et passionis Dominicae in meditationibus ruminandae; adeo sdlicet erat simplidtatis et humilitatis magnus amator. Eorum qui hoc primo articulo continentur, testis est P . F . A c c u r s i u s D u a c e n s i s , guardianus conventus Orchiensia ; et eadem multi testarentur, si fuissent interrogati.
a. monebat : movebat 9S°S• b. Volgen Latijnsche citaten over de onweerstaanbare kracht van het goed« voorbeeld.
308
I. LEVENSWIJZE
DE INITIO PKOVINCIAE BELGICAE EJUSQUE PROGRESSU (a) A n n o 1 6 1 2 (b )
* 1°. Numerus adolescentium, qui se quotidie praesentant ut admittantur ad habitum nostrum, est ingens ad miraculum usque, praesertim in custodia Wallonica, ubi, si quotquot se praesentant, admitterentur, facile novitiatus dictae solius custodiae constaret in singulos annos 50 novitiis et etiam pluribus, iisque ordinarie doctis et aptis religioni, honestissimarumque vel nobilium familiarum filii's1. Hinc colligere est, quam ardens sit devotio nostratum hominum. In custodia tamen Flandrorum non cernitur tantus fervor, cujus forte rei causa est, quod illud territorium fuerit misere ab annis 40 et amplius perturbatus sectariis diversarum haereseon. * Ego, fr. J a c o b u s A u d o m a r e n s is , praedicator, testis sum de hoe puncto. * Item ego, fr. A u g u s t i n u s B e t h u n i e n s i s , guardianus Audomarensis. * Fr. H i e r o n y m u s C a m e r a c e n s is , sacerdos. * Ego, fr. P h ilip p u s , deputatus, declaro hoe esse verissimum. 2°. Videtur certum, adventum F F . Capudnorum in Belgium fuisse omnibus statibus fructuosissimum. Manifeste quippe vidimus populum ubique propterea sese admirabiliter meliorasse et vitia in virtutes commutasse, religiosos vero complurium Ordinum se exemplo Capucinorum (ut credibile est) reformasse; sane nemo est qui nesdat non ante, sed post adventum Capucinorum Cordigeros2, Carmelitas, Dominicanos, Augustinianos in Belgio suam auspicatos fuisse reformationem. E t vero, si quales erant pleraeque urbes antequam in eis Capucini habitare coeperunt et quales hodie existant, serio perpendas, notabis grandissimum discrimen, nimirum quoad pietatem, externam devotionem, sacramentorum confessionis et Eucharistiae frequena. Titel valt weg M . en 9505. b. 1612 : 1613 9 0 1 3 .
1. In 1628-29 komt dezelfde opmerking terug in het verslag over het klooster te D ou a i ; maar dan spreekt Philippus van 50 o f 60 novicen per jaar,
REKRUTEERING. INVLOED. EUCHARISTIE
309
tationem. Quis porro jam non admiretur fervorem et diligentiam populi, tune praesertim cum celebrant nostri praedicatores Orationem quadraginta horarum? * Incredibile est, quam multi et quam frequenter saeculares accipiant S. Communionem in nostris templis et maxime in custodia Wallonica ; nam in urbe Insulensi, Bethuniensi, Montensi et alibi quotidie plurimi communicant ad missas nostrorum sacerdotum, et festis solemnibus fere innumeri. Item, ardentissime et numerosissime accedunt ad conciones nostrorum praedicatorum, ita ut, quando concionatur aliquis Capucinus, tune praedicatores aliorum Ordinum, qui forte in eodem oppido praedicant, destituantur auditorio. Et boe praecipue fit, quando celebramus Orationem 40 ho rarum. Siquidem tune per 4 vel 5 dies fere totus populus communicat, ad lucrandam indulgentiam, et assistit diligentissime concionibus, quae ordinarie singulis diebus habentur quater vel quinquies a nostris. Praecipua vero devotio cernitur in processione solemni, quae per civitatem cum venerabili Sacramento fieri solet, ultimo die dictae Orationis. Etenim innumera hominum multitudo vel sequitur venerabile Sacramentum, vel praecedet, cum rhedis et facibus accensis. Et quidem anno 1611° Insulis (quae est magna urbs) numeratae sunt ter mille et quingentae rhedae, quas ferebant principales cives ; imo, aderat etiam fere totus magistratus, cum facibus cerae albae1. Idem fit in aliis civitatibus et oppi'dis ; * nisi quod in custodia Flandrorum populus videatur hac in re paulo remissior (a). Caeterum adverte, Summos Pontifices decimo quoque anno solere confirmare privilegium quod habet haec provincia celebrandi dictam Orationem, in qua quicunque paenitentes et confessi communicant, lucrantur indulgentiam plenariam. Ita est. Ego, P. P h ilip p u s , deputatus. Ego, fr. J a c o b u s A u d o m a r e n s is , testis sum. Ita est. Fr. A u g u s t in u s B e t h u n ie n s i s , Guardianus Audo marensis. Ad Orationem 40 horarum, quae celebrata est Athi, exiguo
a. nisi... remissior valt weg 9 0 1 3 . 1. Het 40-urengebed, had te Rijsel in S.-Maurice plaats op 21 Maart 1611, den Dinsdag in de Passieweek (BSEPC., t. III, 1901-02, pp. 107-08).
310
I. LEVENSWIJZE
oppido, anno 1611°, P. F. Archangelus Leodiensis, guardianus, concionatus est quadragesies (a) et sacrosancta communio data est decies mille personis minus quinquaginta ; qui numerus cognosci potuit ex parvis hostiis, quae praeparatae fuerant. * Ita deposuit dictus P. F. Archangelus, sui nominis subscriptione. In aliis oppidis certum est, multo plures communicare solere ad dictas Orationes, sed numeratae non sunt usquam parvae hostiae, uti factum est Athi. P . P h ilip p u s , deputatus. Anno 1612° Insulis, celebrante Orationem 40 horarum P. F. Irenaeo Audomarensi, in duobus extremis diebus, 14 millia personarum acceperuntS. Communionem(b), ut ego, P. Philippus, intellexi ex fratribus nostri conventus Insulensis et ex primario quodam cive. P. I r e n a e u s . Idem audivi et testor. 3°. Per primos annos erat in fratribus incredibilis zelus paupertatis seraphicae et ingens desiderium austeritatis. Cibos omnes delicatiores, qui offerebantur a saecularibus, nostri solebant recusare et vix admittebant ea quae sunt necessaria naturae sustentandae. Fere perpetuo jejunabatur in quibusdam conventibus et quidem rigidissime ; et tamen edacitas in Belgis non censetur gula, sed natura (c). In ipso conventu Bruxéllensi, in urbe scilicet totius Belgii 'principalissima, ubi (si alicubi) nostri debuissent et potuissent copiose tractari, vix semél in hebdomada illis apponebatur in mensa aliquid carnium. Tempore autern quadmgesimali, diebus ipsis dominicis, prandium fratrum erat pulmentum aliquod et nihil aliud; et in coena dabatur simplicissima pitantia, sicque quod diebus ferialibus in unico pastu dabatur, id diebus dominicis dividebatur in duos refeclus. Sane talis edendi parcitas in Belgis summopere aestimcmda est, utpote quorum et mos patrius et natura in edacitatem inclinent.
Ita est. P. S e r a p h in u s (d) \ sacerdos. a. M. en 9505 geven ook den naam van P . Archangelus, maar het getal van 40 sermoenen valt weg. b. Anno... Communionem : Item, intra biduum, quo eadem illa Oratio celebrata est Insulis, anno 1612, quatuordecim millia hominum, utriusque sexus, acceperunt sacram synaxim. M . en 9505c. et tamen... natura valt weg M . en 9505. d. P. S e r a p h i n u s : Fr. Z e p h y r i n u s I n s u l e n s i s M . en 9505-
1. Bedoeld wordt Seraphinus van Arras (Faucompré-do Machefer), in 1592 ingekleed.
VEERTIG-URENGEBED. ARMOEDE. GEESTELIJK LEVEN 311
Fr. H y a c i n t h u s B e t h u n ie n s i s , sacerdos (a). Fr. J a c o b u s A u d o m a r e n s is , qui supra (a). Fr. J u li a n u s A u d o m a r e n s is , sacerdos et praedicator. Ego, fr. J o a n n e s L a n d e n s is , testor esse vera. F r. H ie r o n y m u s Ca m e r a c e n s is , sacerdos (b ).
Idem ego, P . P h ilip p u s , deputatus, declaro et testificor ita se habere. 4°. Primi omnes conventus fuerunt constructi valde angusti, cum parvulis fenestris et cellulis, sic ut sint ex multo minores quam praescribant nostrae Constitutiones generales. Ita est. Fr. J o a n n e s L a n d e n s is . F r. J a c o b u s , q u i supra. T estis su m d e h oe p u n cto .
Et ego similiter, P . P h ilip p u s , deputatus. 5°. Quod ad vitam pertinet spiritualem, ex illis temporibus mirum in modum exercebatur fere ab omnibus fratribus. Etenim nunquam interrumpebatur continuatio contemplationis, meditationis, orationis mentalis et piae ac devotae lectionis ; nulli fiebant sermones inter fratres, qui non essent de rebus internis, de passionum animi mortificationibus ; videre erat quavis hora in manibus fratrum libros spirituales Thauleri, Rusbrochii, Herpii et aliorum (c), quorum sanctae doctrinae egregie dabant operam. Denique (ut verbo absolvam), universa provincia videbatur spiritualizata, exceptis pauculis, qui passim exclamantes in abusus qui in exercitiis spiritualibus quandoque obrepunt (d), plurimum veri spiritus propagationi obfuere. Deus illis parcat. Ita est. Fr. J u li a n u s A u d o m a r e n s is , sacerdos et praedicator. Fr. P e t r u s A n t v e r p i e n s i s , guardianus Fumae. Fr. A c c u r s i u s D u a c e n s is . Ita v id i (e). Fr. H ie r o n y m u s C a m e r a c e n s is , sacerdos (f). Fr. P h ilip p u s , d eputatu s. * 6 °. Quae, quantae quamque mirabiles erant mortificationes novitiorum et recens professorum, non potest verbis exprimi. Nihilominus ea omnia alacriter hilariterque exequebantur. Referam unum atque alterum illarum mortificationum genus.
a. Handteekening ontbreekt 6003 . b. Handteekening ontbreekt 6003 en 9 0 1 3 . c. Horum librorum lectio fratribus prohibita est anno 1600, randnoot van een andere hand 9505 . d. quandoque obrepunt : accidere solent quandoque et obrepere 9 0 1 3 . e. Ita vidi : guardianus conventus Orcbiacensis M. en 9 5 0 5 . I. Handteekening valt weg 6003 .
312
I. LEVENSWIJZE
Quibusdam novitiis magister suus praecipiebat ut accederent ad singulos fratres mensae accumbentes, et hi debebant spuere in praedictorum accedentium ora aperta, quae proinde replebantur sordidis salivis, sputo et crassis phlegmatibus. Aliqui jubebantur stare in media ecclesia, cum charta affixa ante pectus, in qua descriptae erant eorum imperfectiones, idque spectante et admirante populo. Alii deducebantur per civitatem cum -baculo in ore, cum rudi cilicio supervestito habitui exteriori, vel cum magnis et enormibus perspiciliis seu oculariis papyraceis. Longissimum esset omnia recensere ; ex allegatis metiri oportet reliqua. * Ego, fr. J a c o b u s A u d o m a r e n s is , testis sum de duobus exemplis hujus puncti. * Fr. A u g u s t i n u s B e t h u n i e n s i s \ guardianus Audoma rensis. Yidi et feci plerasque harum mortificationum. 7°. In principio provinciae plurimi (a) novitii et recens professi molestabantur variis modis a daemonibus, qui eis apparebant sub diversis formis et maxime conabantur eos terriculamentis inquietare ; haecque res, quia ordinaria et communis eo tempore, parum videbatur notanda ; veruntamen, cemere erat invidiam daemonum erga fervorem et devotionem, quae tune erant maximae in fratribus. Imo, P. F. Alexius Bruxellensis, sacerdos, qui erat novitius Antverpiae (b) anno 1589°, dicit quod diabolus frequentissime auferebat rotam horologii excitatorii, ut sic fratres non possent hora competente ire ad matutinum, nam, illa rota ablata, ipsum horologium non poterat pulsare, nec per consequens excitare fratres. Addit idem P. F. Alexius, quod diabolus coepit primum tune molestare novitios, quando quidam novitius suam cellam, primus omnium, omare ausus est multis imaginibus papyraceis, quas ad parietes cellae plurimas affixerat. Diabolus enim (ut credibile est) occasione hujusmodi novae curiositatis et hactenus a nemine usitatae superfluitatis, incoepit apparere dicto novitio in sua cella et exinde ad alios molestandos transiit, Domino Deo permittente. a. plurimi valt weg M. en 9 5 0 5 . b. Antverpiae valt weg M. en 9505
1. Jacobus van S.-Omaars deed zijn noviciaat in Frankrijk, maar Augustinus van Béthune deed het te Douai, onder leiding van Adrianus van S.-Omaars. Beide getuigen vervulden ook zelf de bediening van Novicenmeester.
VERSTERVING. POPULARITEIT
3 13
Ita P . F. P e t r u s A n t v e r p i e n s i s , guardianus Fuxnae. Hoc idem observavit saepissime (a) fr. Dionysius Nivellensis, laicus, qui, quia nescit scribere, apposuit hoc suum signum f(b ). Ego, Fr. L a u r e n t i u s A n t v e r p i e n s i s , attestor esse vera quae hic narrantur de molestiis quas daemones inferebant fratribus in principio provinciae. Ego, Fr. A l e x i u s B r u x e l l e n s i s , testis sum horum omnium pro quibus sum allegatus. Ego, Fr. V i c t o r A e r i e n s i s , sacerdos, testor de his quae hic narrantur. * 8°. Instar miraculi censeri potest, quod tempore belli, quando omnia itinera Flandriae et Brabantiae erant periculosissima ob infestationes hostium, qui latebant in insidiis ad capiendos vel occidendos viatores, nihilominus nunquam ceperunt vel occiderunt Capucinos, qui tamen solent creberrime itinerari. Imo, ipsi hostes sunt fassi, se cum laterent in sylvis vel eepibus, vidisse saepenumero Capucinos transeuntes, sed noluisse eis nocere. Solum accidit semel ut unus Capucinus caperetur et duceretur in Hollandiam, sed paulo post fuit liberatus1. * Ego, fr. J o a n n e s L a n d e n s is , guardianus Bruxellis, testor. * Ego, fr. P a u l i n u s A m o r s f o r t i u s , guardianus Lovanii, testor me audivisse ex ore cujusdam, qui pro partibus Hollandicis miles fuerat, se et ex sociis aliquos saepius Capucinos vidisse transeuntes et nihil illis in minimo nocuisse. * Idem audivi. fr. V i c t o r A e r i e n s i s , sacerdos. 9°. In illo ipso initio provinciae multi fratres (c) patiebantur extases et raptus, imo id erat tune tam ordinarium, ut nemini esset admirationi. Ita est. Fr. P e t r u s A n t v e r p i e n s i s , guardianus Fumae. a. saepissime valt weg M . en 9505 . b. qui, quia... signum f valt weg M . en 9 5 0 5 . c. In illo... fratres : Interea vero multi ex illis, qui cordate spiritualitati studebant M. en 9505 .
1. Hier wordt op het geval van Joannes van Landen gezinspeeld, die ten andere als getuige de paragraaf ondertcekent. Zie hooger, blz. 31. Ook over P. Hippolytus van Bergamo verhaalt B o v e r i t t s (t. II, p. 248, § 55) : « Haeretici plures ei insidias tetenderunt, omnemque suam industriam adhibuere, ut aliquando vivus in eorum manus incideret; unde vir Dei, qui in illis nascentis in Flandria Religionia primordiis suam esse necessariam praesentiam tam saecularibus quam fratribus noverat, saepius fuga vitae suae consulere coaetus est, qui alioquin martyrii desiderio flagrans, ab ejusdem corona pedem minime retulisset. »
314
Fr.
I. LEVENSWIJZE L a u r e n t iu s A n t v e r p i e n s is ,
sacerdos.
Ego, fr. P h ilip p u s , deputatus, idem testor, addoque etiam hodie quosdam interdum rapi in extasim (a). * 10°. Plurimi moti sunt ad ingrediendum nostrum Ordinem per visiones et illustrationes interiores, quas in saeculo positi habuere ; veruntamen, quia istae res non habent, ex natura sua, alios testes quam ipsi qui eas patiuntur, judicavi esse supervacaneum eas singillatim et cum suis circunstantiis atque in speciali hic inserere. * Ita est. Fr. P h ilip p u s , deputatus. Ex relatione multorum a me interrogatorum. * 11°. Ut ex uno exemplo colligatur, quam magna sit liberalitas et devotio populi erga Capucinos in Belgio, referam bic id quod mihi asseveravit fr. Steplianus Duacensis, laicus, nimirum quod cum anno 1611 esset ipse coquus in nostro conventu Bethuniensi, quadam die pisculenta non erat in toto macello, nisi unus piscis ex illorum numero qui vulgo vocantur cabeljauwe et simt magni et delicati pisces. Quia autem erat solus, indicabatur valde chare ; imo, procurator monasterii Carthusianorum non ausus est eum emere, propter magnitudinem pretii quo aestimabatur. Postmodum, in quatuor partes eum divisum, quatuor diversae personae emerunt et unaquaeque illarum personarum misit suam partem ad nostrum conventum, ignorantes tamen quod aliae etiam suas partes mittere destinarant ; sicque factum est, ut nostri fratres illum piscem habuerint integrum, nec usquam illo die per totam civitatem hujusmodi pisces appositi sunt. * Ego, fr. P h ilip p u s , deputatus, hoc quod jam retuli, intellexi ex citato fr. Stephano, optimae vitae religioso. * De hoc pisce ego, fr. V i c t o r A e r i e n s i s , sacerdos, audivi id quod hic refertur ; nam anno 1611 eram vicarius Bethuniae. 12°. Item, ut colligatur quanta olim esset frequentia extasium et quales raptus fratrum, refertur id quod (b) P. F. Laurentius Antverpiensis, sacerdos et vicarius nostri loei Teneramundani, affirmat, nimirum se abhinc viginti duobus annis, vel circiter (c), cum quadam die sub vesperam ingrederetur chorum nostri conventus Antverpiensis, ibi reperiisse F. Bemardinum Anta. addoque... extasim ontbreekt 6003 . b. Item... quod valt weg 6003 . c. abhinc... circiter valt weg 6003 .
POPULARITEIT. EENVOUDIGE GEHOORZAAMHEID verpien sem , clericu m
{&)
315
qui p au lo p o st o b iit. e t eum vidisse
in aere su blatu m , oran tem cu m v u ltu in flam m ato ad instar ignis.
Ita est. Ego, fr. L a u r e n t i u s A n t v e r p i e n s is , sacerdos. Nota quod dicti fratris Bemardini vitam et mortem descripserim1, cui hoc exemplum addi debet (b). 13°. Item, quanta fuerit fratrum simplicitas in initio provinciae, non potest satis exprimi. Afferam de ea jam unum atque alterum exemplum. Quadam die, guardianus in communi culpa praecepit P. F. Gregorio Bruxellensi, qui nunc sancte obiit (c), ut apponeret sibi super pedem nudum carbonem ardentem. Is, simpliciter obediens, apposuit et, quanvis graviter ureretur, non tamen prius retraxit pedem, quam carbo extingueretur. Ego, fr. B o n a v e n t u r a , co n cio n a to r, sic a u d iv i e t est fam a in ter fratres ; sed nullus eorum in particulari testificatus est se
vidisse.
Ego, fr. P h ilip p u s , d eputatu s, id e m saepius a u d iv i a diversis. Quidam alius novitius aegrotabat et quia sitiebat, petiit veniam bibendi a suo guardiano. Guardianus, ut eum experiretur, « Vade, inquit, ad piscinam nostri horti et in eam te conjice et bibe quantum vis. » Is novitius, putans omnem obedientiam, a superiore impositam, debere impleri, vadit sim pliciter ad piscinam, quae in nostro conventu Bruxellensi, ubi haec res agebatur, est altissima et plena aquis (d), et jam parabat se ad desiliendum in eam, jamque se signo crucis munierat et proculdubio desiliisset, nisi quidam pater novitius (e) a guardiano ibi absconditus fuisset, ut novitium desilire volentem retineret. Ego, fr. B o n a v e n t u r a , concionator2, fui is novitius et testor a. clericum ontbreekt 9 50 5 en wordt in den rand vervangen door qui etiam promotus in sacerdotem et b. Nota... debet valt weg 9 0 13 ; in 6003 vervangen door Obiit autem ille fr. Bemardinus Lovanii, 7 aprilis 1594, cum opinione sanctitatis. Item, etiam fr. Seraphinus Antwerpiensis, clericus cum... Het vervolg van tekst 6003 is verloren.
c. P. F. Gregorio... obiit : cuidam fratri M . en 9505 . d. et plena aquis ontbreekt M . en 9 5 0 5 . e. quidam... novitius : alius frater M. en 9 5 0 5 . 1. Tijdens het eerste onderzoek van P. Philippus, heeft niemand hem dus zoo’n ongewoon feit medegedeeld ! P. Hippolytus, tijdgenoot en eerste biograaf van fr. Bemardinus, wist daar evenmin iets van. Zie RAM., t. X I X , 1938, p. 249. 2. Bonaventura van Brussel (Speeckaert-Vandenbroucke) was novice in 1592*93.
316
I. LEVENSWIJZE
quod fuissem simpliciter facturus, nisi retractus fuissem; sed tremebam toto corpore (a). Quidam frater recens professus dicebat culpam in refectorio, ex more religionis. Sese accusabat quod fregisset ollam vel poculum testaceum. Guardianus, ut faceret de ejus patientia periculum : « Vade, inquit, et fragmenta ollae sive poculi fracti comede. » Ille simpliciter, putans eam esse voluntatem sui superioris, ea fragmenta comminuit ac pulverisavit et paulatim cum suo cibo in pulverem redacta devoravit, inscio plane guardiano, qui certe prohibuisset, si resciisset. Postmodum ille frater ex longo morbo obiit ; et putatur probabilissime inde contraxisse causam suae mortis. Obiit vere sanctissime, uti semper in religione vixerat, innocentissime et simplicissime (b). Ego, fr. P h ilip p u s , d ep u ta tu s, in te lle x i hoe e x fratribu s, sed nullus eorum se in particulari subscripsit1. Alius novitius sese in culpa communi accusarat, quod se oblectari soleret conspectu avium in horto nostro; cui guardianus pro paenitentia injunxit ut vesperi faceret collationem ( nam tune erat tempus quadragesimale) in horto cum corvis super fimetum, quod forte illic erat. Id ille simpliciter fecit; nam cum alii omnes fa cerent collationem in refectorio, ipse concessit in hortum ad dictum sterquilinium, ibique permansit tota node, quanvis horrende plueret. Cum enim tune imponebatur novitiis aliqua paenitentia vel mortificatio, ii non audebant redire, nisi revocati a suo patre magistro. Caeterum, cum ad mediam noctem officium divinum decantandum esset, ille noster novitius non comparebat in choro cum aliis; quare guardianus misit quendam novitium qui illum accerseret; sed quia Me in sua cella non inveniebatur, quaesitus est per conventum et tandem, post longam investigationem, inventus
a. Ego... corpore : Hanc rem sic actam esse, testatur P. F. Bonaventura Bruxellensis, praedicator, homo veracissimus, qui vidit M . en 9505 . — B ij verstrooidheid schreven we destijds (F L ., Dl. X I X , 1 9 3 6 , blz. 60 , n. 1 2 ), dat de recensie, die we hier volgen, thans verloren is !
b. Postmodum... simplicissime : Postmodum ille frater sanctissime obiit, uti semper in religione vixerat, obedientissime. M. en 9505 , maar deze laatste tekst vervangt obedientissime door innocentissime.
1. Betrouwbare getuigen ontbreken dus. Moest het feit echt gebeurd zijn, dan zou men op Seraphinus van Antwerpen kunnen denken ; in die eerste jaren zijn er ten andere weinig sterfgevallen. Men bevestigt dat de kloosterling spoedig daarop stierf; Seraphinus overleed inderdaad m zijn geboortestad op 26 Januari 1590, na erge maagpijnen en buikloop. Joannes van Landen was zijn laatste Gardiaan.
GEHOORZAAMHEID. GODVRUCHTIGE OEFENINGEN
317
est in horto, juxta ftmetum, totus madidus a pluvia, quae eatenu» perpetuo deciderat. Hoc ita accidisse, P. F . A m a n d u s M o n t e n s i s , tacerdos, sancte affirmavit et se tanquam testem oculatum subscripsit. Idem testatur P . F . P a t r i c i u s M o n t e n s i s , sacerdos, qui tune erat in rumtiatu. Novitius autem ille, qui hanc simplicitatem fecit, est hodie superstes, praedicator et guardianus; eratque sacerdos cum in~ gressus est nostram religionem1. * 14°. Incredibile est, quam multi, ex omni statu et genere
viri et mulieres, ob exhortationes et salutares admonitiones Capucinorum, tam privatas quam publicas, abjecerint mundanam pompam et voluptates, Dominoque Deo famulari, non modo extra religionem pie vivendo, sed etiam in religione vitam austeram et sanctam ducendo, coeperint. Exempla hujuB rei possent innumera afferri. * Quod hoe puncto continetur, ego, fr. I r e n a e u s A u d o m a b e n s is , praedicator, testor esse verum. * Ego, fr. D o m in ic u s P a u l e n s i s , sacerdos, testis sum. * Ego, fr. G a s p a r I n s u l e n s i s , sacerdos, testor vera esse quae hoc articulo continentur. Et addo me nosse plurimas personas honestissimas, quae, loco subuculae interioris, ferunt ad camem tunicam coloris cinericei, ad honorem nostri Ordinia. Bese disciplinare solent ad nostrum modum. 15°. In principio provinciae summam fratrum devotionem in eo admirari quoque erat, quod, quotiescunque aliqui fratrum ibant de uno conventu ad alium, vel alioquin ibant foras cum tuperiorum licentia, tune tota familia, ex qua discedebant, solebat devote pro ipsis iter facturis dicere in choro (a) itinerarium clericorum ; quod etiam ipsi fratres qui peregrinabantur diligenter privatim recitabant in via, multaque alia suffragia et hymnos addebant. Item, singulis diebus festis et dominicis, vel quibus fiebat S. Communio a clericis et laicis, tota familia solebat, quasi ex more inducto, facere disciplinam, in choro vel privatim in cella. Etenim disciplinatio reputabatur tune a fratribus tanquam praeparatio necessario praemittenda sumptioni V. a. In choro ontbreekt M. 1. Deze novice-priester, later predikant en Gardiaan, is niemand anders dan Nathanael van Doornik (de Bargibant-de la Haye).
318
I. LEV EN SW IJZE
Eucharistiae. Item ante confessionem fratres recens professi solebant a se invicem petere humiliter et flexis genibus veniam. Ego, fr. S e r a p h in u s , sacerdos, A t t r e b a t e n s i s , testor hunc articulum esse verum et quod in eo continetur me olim vidisse per plures annos. E g o , fr. J o v it a D u a c e n s is .
Idem testor ego, fr. P h ilip p u s , deputatus (a). 16°. Ab ipso provinciae initio introducta est per omnes conventus lftudabilis consuetudo jejunandi, cum solo pane et cerevisia, faciendique disciplinam communiter sive collegialiter in refectorio ante refectionem, atque humi sine mantilibus aut mappis (b) comedendi, omnibus sextis feriis mensis martii, quae incidunt in quadragesima ; idque fit in memoriam passionis dominicae, quae mense martio dicitur obtigisse. Eadem con suetudo observatur in vigiliis festorum Domini nostri Jesu Christi, beatae Yirginis Mariae et beati Patris nostri Francisci, quanvis ab hac peculiari abstinentia, quae -per se obligatoria non est, excusari possunt (c) concionatores, ob laborem quem concionando et studendo coguntur subire. Olim tamen aliqui nolebant eximi, * uti imprimis V. P. Joannes Landensis, concionator, per totam quadragesimam ; nec tamen aliud singulis diebus sumebat pro sua refectione, quam pulmentum seu potagium ; et ipsis sextis feriis comedebat humi sedendo panem nudum cum ce revisia, faciebatque solitam illam disciplinam, quam supra dixi. Idem bonus pater quandoque post duas uno eodemque die habitas conciones in ipsa civitate in diversis parochiis, sese etiam conferebat rus ; et per pagos habitis quatuor concionibus, redibat ad suum conventum totus madidus et lutosus ex via ; nihilominus, ab ipso conventus ingressu, petebat recte chorum, cantaturus completorium cum fratribus ; nec prius inde recedebat, quam oratio mentalis, quae ex more fit post completorium, esset absoluta. Tanta erat illis temporibus austeritas et bonum exemplum nostrorum praedicatorum, inter quos numerari tanquam praecipuus meretur P. F. Antoniua a. Ego, f r . S e r a p h i n u s ... deputatus : Porro, quidquid hoc 3* articulo continetur ego, fr. P h i l i p p u s , deputatus, vel fideliter desumpsi ex manuscriptis P. Hippolyti, vel ipse meis oculis vidi et notavi M. en 930 $. Deze opmerking slaat niet noodzakelijk op den onmiddellijk voorgaanden tekst, daar deze paragraaf in de jonger recensie ook feiten verhaalt, hier onder d» nummers 4 , 1 6 en 1 7 vermeld. b. sine... mappis ontbreekt M. en 9 5 0 5 . c. possunt: soleant M . en 9 50 5 .
VASTEN. ARMOEDE
319
Gandensis, qui fuit unus ex primis fundatoribus hujus provinciae. Similiter P. F. Comelius Recanatensis concionatus est per totas quadragesimas Antverpiae, contentus nudo pane et cerevisia, pro refectione sua. * Hanc consuetudinem sic se disciplinandi et jejunandi, sedendo humi, cum solo pane et cerevisia, adhuc vigere et diebus supra expressis observari, novit tota provincia et * Ego, fr P h ilip p u s , deputatus, testor. * Fr. V i c t o r , id e m a ttestor. * Fr. P ip p in u s C a m e r a c e n s is , praedicator, sic testor. * Vidi enim memoratum P. F. Joannem facientem hic dictas austeritates. Imo, addendum est, quod ipse non solum sextis feriis quadragesimae jejunabat humi sedendo, contentus solo pane et cerevisia et se disciplinando in publico refectorio, sed etiam idem omnino faciebat per omnes sextas ferias totius anni, quanvis ipse esset guardianus. * Ita est. Qui supra, fr. P ip p in u s . * 17°. Ut amplius exprimam mores et modum agendi patrum et fratrum hujus provinciae, praesertim eorum qui vixerunt circa ipsius primordia, duxi esse operae pretium, breviter epitomare ea quae habet R. P . Hippolytus Bergomensis, in iis Chronicis manuscriptis, quae composuit quando ipse erat provincialis noster et postea P . F. Damasus Athensis, praedicator et guardianus, nonnihil continuavit. Ad eorum autem astruendam fidem, citari etiam possunt, praeter auctoritatem P P . Hippolyti et Damasi, omnes alii patres et fratres seniores. Certe, ego fr. P h ilip p u s , deputatus, sancte affirmo me quidquid mox subjiciam reperisse in praefatis Chronicis, vel meismet oculis vidisse. Imprimis, notorium est in hac provincia, quod (a) illi primi patres et fratres cupiebant, tanquam veri filii et imitatores B. P. Francisci, jacere firmum et solidum fundamentum observantiae nostrae Regulae et relinquere suis posteris notabilia exempla paupertatis, simplicitatis, paenitentiae et caeterarum virtutum, quae in perfecto Fratre Minore videntur desiderari. Itaque illis erat solemne et ordinarium, rejicere usum quarunlibet rerum superfluarum vel delicatarum et se etiam interdum privare iis quae vere necessariae censeri poterant; atque ita, ducendo vitam austeram, cibis grossioribus et communiter a. Ut amplius exprimam... quod ontbreekt bij M. en 9 50 5 , die reeds hooger deze gegevens genoteerd hebben. In den tekst die nu volgt, vertoont hun lering talrijke redaktionneele varianten.
320
I. L EV EN SW IJZE
obviis contenti, studebant omnem deliciarum vel xnollitiei appetitum, etiam in minimis, mortificare. Ob amorem ejusdem paupertatis utebantur in mensa refectorii mantilibus grossis, vilibus et strictissimis ; mapparum vero ad struendas mensas nullus unquam fuit, nec adhuc est, usus. Sartaginibus, patellis, verubus et id genus instrumentis utensibilibusve culinariis, quae ad cames piscesve frigendos, torrendos vel aliter exquisite condiendos et coquendos serviunt, volebant planissime carere, nuda et simplicissima paupertate in omnibus rebus gloriantes. Habitus gestabant varie pannosos sive (ut vocant) repeciatos saccis et aliis peciis, quos in dorso, in cubitis manicarum et in aliis partibus assuebant. Idem de mantellis cogita. Conventus suos pauperrimos et humillimos exstruebant, ita ut de illis innovandis hodie plurimi, qui illam primam simplicitatem non gustarunt, meditentur, causantes illos nimirum incommodos et ruditer factos esse. Si quando benefactor aliquis illis ultro afferebat vas vel dolium cerevisiae, illud honesta cum gratiarum actione recusabant, partim ne introducerent consuetudinem inferendi in conventum dolia plena, quod mendicationi, quae ostiatim et quotidie fieri debet, videtur adversari, partim ut devitarent onmimodam speciem provisionis in futurum. Quapropter conquirebant cerevisiam ostiatim cum solis lagenis, easque humeris suis ferebant et referebant. Quodsi forte alicubi eis offerebatur cerevisia fortior aut generosior, eam nolebant accipere, sed honeste petebant tenuem, quia cerevisia tenuis est potus ordinarius pauperum in Belgio. Item, ex vino quod offe rebatur illis, accipiebant quantum satis est pro celebratione missarum et refocillatione infirmorum fratrum ; reliquum remittebant. In hortis suis non alia olera, herbas aut fructus serebant, quam quae sunt omnino necessaria nostrae vocationi. Nec ea in majori copia serebant, quam requirebat simplicissimus usus noster. Sedulo enim omnem superfluitatem aversabantur. Scutellae et paropsides, in quibus cibus et pulmentum mensis inferebatur, item cyathi quibus bibebatur, erant ex ligno confecti ; supellectilem testaceam, qua nunc utimur, rejecta ista lignea, primum induxit R. P. Laurentius, generalis Ordinis nostri, quando anno 1602° visitavit hanc provinciam. Praeterea, curio8ita8 et pretiositas aberat ab eorum sandaliis, rosariis, crucibus et reliquis (a), quae omnia erant simplicissima et austeritatem a. reliquis : breviariis M. en 9 5 0 5 .
GESTRENGHEID. BOEKEN. AFZONDERING
321
redolentia. In cellulis suis nihil habebant praeter rudem crucem ligneam vel grossam imaginem, omni euriositate carentem et simpliciter parieti affixam. Librorum mulfcitudinem respuebant, sed unusquisque contentus erat uno atque altero libro spirituali vel summista casuum conscientiae aliquo ; imo ipsismet praedicatoribus vix permittebatur usus librorum ; quisque enim habere poterat duntaxat duos vel tres libros sermonarios. Nemo subditorum audebat unquam scribere vel recipere litteras, sine expressa venia superioris, cui necessario litterae omnes offerebantur legendae, nec postea adhuc mittebantur, nisi sigillato sigillo ordinario familiae. Fenestras vitreas non admittebantur, nisi in templis et sacristiis. Quotidie post coenam, extra tempora jejuniorum, tota familia conferebat se processionaliter a refectorio ad chorum, cantando aliquot hymnos et suffragia pro benefactoribus. * Quam consuetudinem sustulit R. P. Honoratus Parisiensis, qui, cum anno 1603 esset commissarius generalis hujus pro vinciae, prohibuit decantare hymnos et suffragia post coenam, sed permisit ut duntaxat fratres (ut et antea faciebant) adirent simul ad chorum et ibi, aqua lustrali per superiorem aspersi, recitarent quinquies Pater noster et Ave Maria, sine ullo cantu ; qui mos perseverat adhuc. Horas canonicas satagebant canere religiosissime, citra omnem praecipitationem et velocitatem. Unde quidam R. P. Italus, qui erat in comitatu R. P. Hieronymi a Sorbo, generalis, videns quam lente caneremus, dixit, opus esse, ei qui in Belgio cantat divinum officium, angelica patientia. Yix primus pulsus officii divini audiri incipiebat, cum omnes accurerent ad chorum ; imo, plerique praeveniebant ipsum pulsum et post absolutum officium, remanebant in choro, vacantes aliquandiu orationi. In celebratione missarum praeseferebant suavem gravitatem, modestamque dexteritatem, interna extemaque devotione mixtam, quae res populum ad compunctionem affectumque rerum sacrarum inducebat. Discursus per civitatem et visitationes amicorum diligentissime vitabant. Hinc est quod eis extraordinarium et tantum non scandalosum videbatur, si quando duo paria fratrum essent eodem tempore extra conventum. Nunquam potum vel cibum capiebant in aedibus saecularium, praeterquam in itinere ; et quidem etiamnum hodie prohibitio per sanctam obedientiam, DE KAPUCIJNEN —
21
3 22
I. LEVENSW IJZE
anno 1605 factam, nc quis apucl saeculares in oppidis vel suburbiis, quovis praetextu, cibum potumve accipiat, est in sua viridi observantia, soletque in singulis capitulis generalibus confirmari, optima aedificatione saccularimn ipsorum et bono provinciae. Populus admirabatur, mirum in modum, eornm religiosam conversationem et incessum, qui erat semper et ubique cum incredibili mortificatione extcriori, oculis perpetuo in terram modestissime defixis et caputio demisso, quod imprimis erat admirationi quando progrediebantur in publicis supplicationibus sive processionibus ; tune enim religiositas et. mortificatio nostri incessus a quolibet spectante commendabatur et complures inde ad devotionem excitabantur tali spectaculo. Id reputabamus esse instar piaculi, si forte duo fratres fal)ulabantur in via vel oculos ad conspiciendas aedes aut res quaslibet obvias convertebant attollebantve ; et tales vocabantur et habebantur a nobis omnibus immortificati et indigni qui mitterentur extra conventum. Si quando aliquis subditus, propter occupationem, non potuerat interesse communi refectioni in prandio vel in coena, non audebat accedere mensam, pransurus vel coenaturus, priusquam accepisset benecüctionem superioris familiae, quem idcirco cogebatur interdum quaerere per monasterium, pro accipienda eam, quam dixi, benedictionem et veniam. Hactenus per omnes conventus observata fuit stricte quadragesima epiphaniae et praeterea a die ascensionis Domini usque ad diem pentecostes solemnis quotannis perfecte jejunare. * De sextis feriis martii et vigiliis caeterorum festorum dictum supra, n° 16. Atque haec est potissima facies morum, qui olim erant et magna ex parte adhuc sunt in hac nostra provincia Belgica. Quanvis autem quibusdam videri quaedam eorum quae recensui esse puerilia, malui tamen omnia vel puerili observatione commemorare, quam aliquid intactum relinquere. Reverendi Patres, qui huic negotio et examini Romae deputati sunt, probabunt et improbabunt quae volent (a). a. Quanvis a u tem ... quao volen t : Etsi vero nonnulla eorum quae ja m annotavim us, videri quibusdam possint trivialia et v a ld c com m unia, nos tam en ea om nia recensere voluim us, ut ex tota massa ilie Reverendus Pater, qui Chronica nostrae rcligionis com positurus est, eligat quac ipse ju d icab it esse digna, quae Chronicis illis inserantur. M. en 9 5 0 5 ; vgl. quorum pleraque, licet cuipiam videri possint v ix scriptis digna, attam en, quia tanto Patri Lnl. P. Philippvs] placuerunt, om ittenda non judicavim us 9 0 1 3 , p. 72 .
GESTRENGHEID. AFZONDERING
323
* 18°. Paucos ante menses quam nostri fratres reciperentur in urbe Antverpiensi, ipsa urbs, longa obsidione fatigata, sese dediderat duci Parmensi et illa obsidione orta est postea in populo maxima annonae rerumque vitae liumanae necessariarum caritas, quae totum biennium perduravit. Tune temporis accidit ut quadam die advectum sit ad nostrum conventum plaustrum sive currus onustus lignis ad conficiendum focum, nam ' tempus erat frigidum. Fratres vero nostri, ut cum pauperibus civitatis egestatem illam publicam etiam paterentur, noluerunt accipere illa ligna, eis ultro (ut jam dixi) oblata et allata. Verum, auriga qui advexerat plaustrum, nolens illud onustum reducere, posuit ipsa ligna juxta portam nostri conventus atque sic, plaustro vacuo, recessit. Fratres autem nostri permiserunt ut pauperes viciniae ligna illa sibi acciperent ; unde factum est ut complures pauperes familiae, accepta portione lignorum, commodius suam sustinerent inopiam. Cujus rei rumor, sparsus postea per civitatem, baud dubium est quin multis bono odori fuerit. * 19°. Tempore ejus extremae egestatis, de qua modo facta est mentio, R. P. F. Joannes Landensis, praedicator, laborabat miris et multiplicibus modis, convertere peccatores ad Dominum Deum suum, per ferventissimas conciones, quas sine ulla fere interruptione habebat ad populum et per admirabile exemplum vitae austerae et sanctae. Quippe ipse, comitatus fr. Leone Brugensi, laico (qui pridem in Domino obdormivit), incedebat per civitatem, praeferens manu pugionem sive gladium, cujus cuspidi impositum erat cranium capitis humani ; et ad singula compita viarum subsistens, clamabat alta voce ad populum : « Paenitentiam agite, paenitentiam agite ! nam ira Dei est super vos » etc. Ipse autem quem dixi fr. Leo gestabat quoque manu aliud cranium. Quod certe spectaculum, tali praedicatione conditum, mire excitabat populum ad devotionem. * Accidit ut quadam die incedens, ut solebat, per civitatem, devenerit forte fortuna ad patibulum, in quo sontes afficiuntur supplicio. Illuc subter ipsummet stans R. P. Joannes, spectante et audiente innumera populi corona et eum tanquam novum apostolum suscipiente, aggressus est egregiam concionem, disserens de extremo judicio generali, deque gehenna infemi, deque hujusmodi rebus, atque eodem ardore peragrabat per universam civitatem, eum continuo sequente maxima bominum multitudine. Postmodum data est ei cathedra praedicatoria ec-
324
I. LEVEN SW IJZE
clesiae cathedralis, in qua fervide multo tempore praedicavit, maximo populi fructu. Solebat enim etiam in ipso suggestu ostentare auditoribus suis cranium capitis humani, ensi districto infixum, ut semel dixi, et clamare : « Agite paenitentiam, nam ira Dei est super vos » etc. Hinc haeretici, nescio quo fine, pinxere imagines, in quibus repraesentabatur Capucinus concionans, cum ense districto et cranio capitis humani cuspidi ensis imposito; atque ejusmodi imagines hodie adhuc multae visuntur in fiollandia. Quantos autem spirituales proventus fecerint nostri primi praedicatores, istis suis sermonibus et mortificationibus, explicari non potest. * Quidquid hoc articulo et proxime superiori continetur, ego, fr. P h ilip p u s , desumpsi ex superius memoratis Chronicis P . F. Hippolyti, in quorum Chronicorum margine dictus P . F. Joannes Landensis, a me requisitus, suum nomen apposuit, in testimonium veritatis quoad hos duos articulos. * Item P. F. Cyprianus Antverpiensis, custos et lector theologiae, in eodem margine suo chirographo declaravit se nuper vidisse in Hollandia duas vel tres imagines seu picturas ex iis de quibus modo dicebamus. * Ita est. Fr. P h ilip p ü s , deputatus. Attrebati, die 4° junii 1612.
II GRENSREGELING
TUSSCHEN
VLAANDEREN
EN
WALLONIË A. — Rijsel, 12 Oktober 1620 (ACB., I, 4203)
Anno 1620, die 12 octobris, nos, Provinciales et Definitores Provinciarum Flandricae et Wallonicae, congregati fuimus in nostro conventu Insulensi, Provinciae Wallonicae, ut, juxta desiderium et mandatum admodum Reverendi Patris Generalis, nobis mensibus superioribus per ejus litteras intimatum, aliquid certi statueremus de limitibus utriusque Provinciae. Tandem, omnibus rebus, quae ad propositum negotium attinent, mature et diligenter consideratis, ventilatis, discussis et perpensis, descendimus unanimi consensu in lias quae subjicientur conclusiones : 1. Conventus Audomarensis extendit suum districtum usque ad Watenam 1 inclusive, quandiu nimirum PP. Flandri non aedificabunt conventum in oppido Burburgensi, quo eventu dicta sola Watena excludetur a districtu dicti conventus Audo marensis. 2. Conventus Aeriensis habet suum districtum versus Flandriam usque ad Morbecam2 inclusive. ‘ 3 . Finis districtus conventus Mervillensis est oppidum Hasburgense et Casselense3 exclusive. Si tamen contingat ut Patres Flandri constituant conventum Hasburgi, tune districtus Mer villensis restringetur ad medium viae, quae interjacet inter Mervillam et Hasburgum, ita tamen quod ipsum dictae viae medium pertinebit ad Fratres Mervillenses, excludenturque pagi vicini Casleto, ii scilicet qui sunt inter Hasburgum et Casletum. 1. Watten (Fransch-Vlaanderen). 2. Morbecque (Franscli-Vlaanderen). 3. Hazebroek en Knesel (Fransch-VIaandoren).
3 26
GRENSREGELING
4. Districtus conventus Armentariensis termini seu fines cxclusive sunt Messina, Warneton, Belliolum et Cominae1. 5. Fratribus conventus Menensis conceditur pagus de Turquoing2, sit.us in via Insulensi, quandiu Fratres Provinciae Flandricae non construent sibi conventum Hasburgi. 6. Districtus conventus Tornacensis est totum dimidium illaruin viarum quibus itur Tornaco Aldenardum et Cortracum. 7. Districtus conventus Atliensis non protenditur ultra medium viae Aldenardensis, sed in via Gandavensi extenditur usque ad Gerardimontem3 exclusive. 8. Medium viae Bruxellensis est terminus districtus conventus Angiensis, licebitque Gardiano dicti conventus Angiensis mittere suos praedicatores et quaestores ad monasterium monialium Belliprati4, tantisper dum Patribus Flandris non erit conventus in Gerardimonte. 9. Districtus conventus Sonesiacensis includit Limbekam5. Oppidum vero Hallense6 relinquetur neutrum, quia ita fuit declaratum a Capitulo Generali anni 1618. 10. Districtus conventus Namurcensis terminatur in Wavre exclusive, sed ipsum Wavreum reddetur Patribus Wallonibus, quanprimum ipsis erit aedificatus conventus in oppido Nivellensi7. Et tune limites inter conventus Bruxellensem et Nivellensem constituentur in media via. 11. Conventus Leodiensis et Huyensis continent intra proprios districtus pagum qui vocatur vulgo Visé et eosdem extendunt usque ad medium viae Trudonensis et viae Hasselensis. 12. Licitum est Fratribus conventus Malmediensis excurrere ultra Limburgum8 per unam leucam Flandricam, in via quae tendit Limburgo Trajectum. Quoniam vero nobis supradictis Provincialibus et Definitoribus est jam difficillimum nominatim attribuere singulis conventuum limitaneorum ea oppidula, castella, abbatias, pagos et alia loca, quae, pro ratione supra scriptae determinationis, spectant ad 1. Meesen, Waasten, Belle en Komen (Fransch : Messincs, Wamcton, Bailleul, Comines). 2. Tourcoing. 3. Geeraardsbergen. 4. Beaupré, onder Bellingen. 5. Lembeek. fl. Halle. 7. Nijvel (Nivelles). 8. Limburg (prov. Luik).
AKKO ORDEN VAN 162 0 EN 1621
327
illorum districtus, Patres ipsi Provinciales utriusque Provinciae, postquam super kac re erunt in suis proxime futuris visitationibus instructi a Guardianis et Fratribus dictorum conventuum, poterunt simul seu conjunctim facere dictam specificam attributionem, quae tamen debebit postmodum a nobis supra memoratis omnibus subsignari et ita subsignata kabebit idem omnino robur et valorem, quem habet koc praesens scriptum, cujus oninia et singula puncta ac conclusiones tenebuntur dicti Patres Provinciales inviolabiliter observare et curare ut a suis respective subditis similiter observentur et nunquam permittere ut in illis aliquid mutetur vel alteretur, quanvis forte novus aliquis conventus ab altera dictarum Provinciarum fiat prope alterius Provinciae confmia, in locis scilicet vel oppidulis, in koc scripto non expressis nominatim. Praeterea, iidem Patres Provinciales prokibebunt ne Fratres sibi subditi transgrediantur limites seu terminos districtuum supra assignatos et moniti tenebuntur serio et graviter, pro modo delicti, punire contrarium facientes. Factum anno, die et loco supradictis. Fr. H e l i o d o r u s , Provincialis Provinciae Flandricae ; fr. C o l u m b a n u s , Provincialis Provinciae Walloniae ;f . P h i l i p p u s C a m e r a c e n s is , Definitor Walloniae ; f. S i m o n A l d e n a r d e n s i s , Definitor Flandriae ; f. F l o r e n t i u s M e c h l i n i e n s x s , Diffinitor Flandriae ; f. O n e s i m u s M o n t e n s i s , Definitor Walloniae ; f. A u g u s t i n u s B e t h u n i e n s i s , Definitor Walloniae ; f. A l e x a n der A l d e n a r d e n s i s ; fr. A m b r o s i u s N e r v i u s , Definitor Walloniae. B. — Brussel, 25 A pri! 1621 (ACB., I, 4211)
RR. PP. Provinciales et Definitores Provinciarum Flandricae et Waloniae, ob causam in instrumento pro concordia inter dictas Provincias expressam confecto, congregati Bruxellis anno 1621, die 25 aprilis, de particulari ratione et specificatione limitum et finium dictarum Provinciarum, serio et accurate deliberaverunt, et tandem post longam et maturam in utranque partem disputationem et varias ab kis et ab illis factas propositiones, ad effectum assignandi singulis finitimis conventibus suos pagos et loca districtuum, concinnaverunt kas quae subjicientur conclusiones, quae, cum sint nonnihil generales, fas erit ipsis Patri^is Provincialibus eas ad majorem specificationem
328
II. GRENSREGELING
redigere, casu quo continget super hac re inter aliquos conventus controversia (a). Praeterea, iidem RR. PP. Provinciales et Definitores, loco et die supradictis, unanimiter ratificaverunt et confirmarunt supra memoratum pro concordia Provinciarum confectum instrumentum, quoad omnes et singulos ejus articulos, prout solemniter scriptum fuit in conventu Insulensi, die 12 octobris anno 1620, ita ut inviolabiliter semper debeat ab utriusque Provinciae Patribus et Fratribus servari et in nulla parte possit mutari, attento quod, si vellent illud mutare, hoc eis non sit permissum, quandoquidera Admodum R. P. Generalis totum contractum viderit, ratum habuerit et robore perpetuo per suam aucthoritatem muniverit. Conventus Namurcensis districtus complectitur omnes pagos et loca, quae secundum lineam rectam interjacent inter Namurcum et Wavram ; ex pagis vero collateralibus, ii omnes qui a Lovanio non magis distant quam distat ipsa Wavra, pertinent ad conventum Lovaniensem, reliqui vero omnes ad Namurcensem ; porro, in ea parte quae spectat Bruxellam, omnes pagi qui utuntur idiomate Gallico, usque ad dictum pagum Wavrae (b), pertinent ad conventum Namurcensem. Districtus conventus Enghiensis extenditur usque ad Castregat1 inclusive et comprehendit omnes pagos qui sunt viciniores Enghiae quam Bruxellae. Ejusdem conventus Enghiensis disstrictus (c) versus Alostum extenditur usque ad pagum de Sanberghe2 exclusive et omnes circunvicinos pagos, qui abluuntur fluvio Tenerae3 ex eodem latere Sanberghe, qui ab Enghia non magis remoti sunt quam praefatus pagus de Sanberghe. Conventus Sonegiensis habet districtum qui protenditur usque ad urbem Hallensem, quae etiam urbs est communis utrique Provinciae. Terminus directus districtus (c) conventus Audomarensis versus Bergham vel Burburgum est Watena et ad eundem pertinent a. Hierna volgt een zinsnede achterna geschrapt; we meenen te ontcijferen dummodo fiat intra spatium octo mensium proximorum ct non ultra. b. usque... Wavrae in den witten rand bij gevoegd. c. districtus in den witten rand bijgevoegd. c. Districtus door dezelfde hand tusschen de regels bijgevoegd. 1. Kestergat, oude heerlijkheid onder Pepingcn. 2. Zandbergen. 3. Dender.
AKKOORD VAN 1621
329
omnes pagi qui sunt inter Watenam et Carletum (a), dummodo intra duas leucas ab urbe Audomarensi consistant. Districtus conventus Aeriensis extenditur usque ad Morbequam et continet omnes pagos collaterales non remotiores ab Aeria quam sit ipsa Morbequa. Nihil hic aliud statuitur de districtibus conventuum Mervillensis et Armentariensis, quam quod constitutum est in ipso concordiae instrumento. Districtus conventus Insulensis, in ea parte quae respicit Menenas et Cortracum, complectitur pagos idiomatis Gallici, videlicet Linsel, Mouvaux, Bondu1 et alios omnes qui ex una parte pertingunt usque ad Warnetum2 et ex altera usque ad oppidulum de Turquoin3, quod oppidulum est jure Fratrum Menenensium, sub iis conditionibus, quae positae sunt in saepe memorato instrumento. In districtu conventus Tornacensis, qua parte itur Cortracum, continentur omnes ii pagi, tam in recta via siti quam collaterales, qui sunt viciniores Tornaco quam Cortraco ; si qui sunt vero ibidem pagi sermonis Gallici, ab Insulis minus remoti quam a Cortraco, hi pertinent ad Fratres Insulenses. Districtus conventus Tomacensis versus Aldenardam procedit usque ad duos pagos inclusive, qui dicuntur esse in ipso medio itinere et vocantur Espier et Pontarons4, continetque idem districtus omnes pagos collaterales, non magis a Tornaco quam ab Aldenarda dissitos. Districtus conventus Athensis extenditur usque ad medium itineris quo itur Aldenardam et includit pagum qui ipsum iter in medio intersecat, nomine Eelsel (b)5; siquidem est pagus Gallici sermonis. Pagi collaterales (c), proximiores Aldenardae, sunt Fratrum Aldenardensium, quemadmodum alii Fratrum Athensium (d). a . C arletum sic, voor C aletum (K ales). Het afschrift A C B ., I I I , 7005, p . 264 schrijft C aletum en voegt in margine de opmerking bij alii h a b cn t C asletum , wat dan Kassei zou beteekenen. b . nom ine E elsel in den rand bij gevoegd. c. collaterales tusschen de regels bijgevoegd. d . A th en siu m eerst stond Tornacensium .
1. Linselles, Mouvaux, Bondues. 2. Waasten (Warneton). 3. Tourcoing. 4. Spicre (Fr. Espierrc) en Pont a Rhosnes, op de rivier de Ronne o f Rhosnes, tusschen Schelde en Kluisberg. ö. Elzelo, Fr. Ellezellee.
3 3 2 III. STICHTING V A N DE VLAAMSCHE KLOOSTERS De benefactoribus. Dominus Ludovicus Clarisse1, avus domini
Ludovici Clarisse nunc viventis, primus fratrum Capucinorum pater spiritualis et syndicus, largas contulit eleemosynas. Item, magnas eleemosynas est largitus dominus Joannes Baptista Spinola2, ditissimus mercator natione Genuensis et civis Ant verpiensis, qui et in consecratione dictae ecclesiae regale fecit convivium episcopo et magistratui Antverpiensi, propriis sumptibus, quanvis potissima pars conventus exaedificata sit sumptibus regiis, eos fundente duce Parmensi. Item, dominus Balbi3, mercator Genuensis, qui, praeter alias pecuniarias eleemosynas, quandiu in vivis fuit, hebdomadariam portionem fratribus etiam conferre consueverat ; expensis quoque propriis oleum ad lumen lampadis ante venerabile Sacramentum ardentis fovendum ad-
berichten benuttigd, nl. 1) het verslag over de verschillende kloosters, in 1605 door Damasus van Aat geëindigd (ACB., III, 9506, pp. 28-38), volgens do chronologische orde van de stichtingen en 2) een verslag door Damianus van Burburg in 1618 opgemaakt (ACB., III, 7031) en naderhand tot in 1622 bijgewerkt. Het nieuw verslag is veel uitvoeriger dan de voorgaande proeve en houdt zich niet meer aan de chronolo gische volgorde, maar wel hoofdzakelijk aan do alfabetische orde der plaatsnamen. De teksten over Brussel, Lier en Breda gingen in de reeks I, 4334 ver loren. In onze uitgave laten we overigens veel dingen weg, die te speciaal blijken om bij iedereen belangstelling te wekken. We bedoelen b. v. de namen van kerkelijke en burgerlijke overheden tijdens de stichting, patronen en relikwieën van kerken en altaren, verjaardagen van kerk wijdingen, gegevens aangaande de H. Olie, speciale feesten en processies in de stad, grenzen van het district, te houden sermoenen, namen van Gardiaans, doodenlijsten enz. Verschillende van die dingen vindt men ten andere elders in ons werk. 1. Heer van Kaster en echtgenoot van Marie le Batteur, overleed op 26 Maart 1594, zooals verder in het HS. en in VGGPA., Dl. I, blz. 273, genoteerd wordt. — De aanteekeningen, hier en blz. 333, n. 3 en 5, ver volledigen en korrigeeren ten deele wat we schreven in De Kapucijnen te Lier (Lier 1932), blz. 21-23 en wat P. Gerlach noteerde in EL., Dl. X V I, 1933, blz. 81-83, 116-17 ; vgl. EF., t. LI, 1939, p. 29, n. 1. Veel klaarte brengen in dezen de studies van J. Denucé in Antw. Archievenblad, Jg. 1927, blz. 232-39 en 1933, blz. 237-39. 2. De eenige weldoener vermeld in ACB., III, 9506. Naast zijn naam geeft ACB., III, 7031 een randnoot: « 5000 aut 6000 », die het door Spinola geschonken bedrag schijnt aan te duiden. Volgens VGGPA., Dl. IV, blz. 47 en Dl. VI, blz. 152, stierf hij in 1593. Deze rijke bankier bewoonde in 1589 het huis Bolonia (thans firma Bracht), in de Lange Nicuwstraat (F. P r i m s , Geschied, van Antwerpen, Dl. V III, 2° boek [Antw. 1942], blz. 207). 3. Bartolomeo Balbi, t 1592. Zijn zoon, Agostino, stichtte het klooster van de Antwerpsche Miniemen (VGGPA., Dl. II, blz. 112 ; Dl. V, blz. 262).
AN TW ER PE N
3 33
minisfcrans. Item, dominus Seurii1, similiter mercator Genuensis, qui variis beneficiis fratres est prosecutus. Be exstructione novi conventus. Fratres veterem conventum jam dictum, prorsus ad exercitia Ordinis incommodum, magna cum patientia inhabitarunt usque ad annum 1613 ; quo anno fratres eum demoliti sunt, cum consensu reverendi admodum P. Generalis, provincialis, diffinitorum et totius capituli provin cialis, quia ruinosus et male sanus ob cloacam eidem proximam ; atque in eodem fundo, propius ad plateam quae dicitur Peerdemerct, exstructus est eodem anno novus conventus a fundamentis, colloeato primo lapide ecclesiae l a martii2 ejusdem anni, assistente reverendissimo domino Joanne Maldero, episcopo Antverpiensi, per dominum Henricum Yarick, marcgravium Antverpiensem, idque nomine Suarum Celsitudinum Archiducum Alberti et Isabellae, principum nostrorum, qui ad hoe rogati fuerant... Fabricam direxit P. Remigius Bellovacensis et postmodum P. Albertus Gandensis. Cellae sunt 42, infirmaria 6. Facile ibidem ali possunt 30 aut 36 fratres. In aestate 11 vel 12 sacerdotes necessarii. Amici Ordinis et benefactores qui praecipuas eleemosynas pro novo dicto conventu exstruendo largiti sunt. Dominus Rogerius
Clarisse3, filius domini Ludovici, secundus pater spiritualis, cum Pliilippo Doncker4, sororio suo, dedit 5000 florenos. Dominus Ludovicus Clarisse5, tertius pater spiritualis. D. Nicolaus 1. Bedoeld wordt de Genueesche familie Sivori ; doch, bij het ont breken van den voornaam, weet men niet van wien er juist spraak is. Zie VGGPA., Dl. II, blz. 103 ; Dl. IV, blz. 260 ; Dl. V, blz. 305 enz. ; J. D enucé, Italiaansche koopmansgeslachten te Antwerpen (Mechelen, z. j.), blz. 8, 119, 132, 148. 2. ACB., III, 7031 geeft als datum 4 Maart en I, 5480 7 Maart. 3. Heer van Dilbeek enz., geboren te Rijsel, poorter te Antwerpen sedert 1579, gestorven te Antwerpen op 23 September 1622, zooals verder in het HS. genoteerd wordt ; zijn vrouw, Sara Breyel, stierf op 30 November 1635 (VGGPA., Dl. VI, blz. 75). 4. Zijn vrouw was Maria Clarisse, Rogier’s zuster. Het HS. zegt verder dat Doncker op 8 Januari 1615 stierf; volgens VGGPA., Dl. I, blz. 84, was het een dag vroeger. 5. Ridder Louis Clarisse, vrijheer van Bekkerzeel, Berchem enz., schepen en ambtman te Antwerpen, gehuwd met Maria Noirot (VGGPA. Dl. V, blz. 328). Zijn overlijdensdatum is onbekend ; bij verwarring met Ph. Doncker, schreven wij destijds (Lier, blz. 13), dat het op 8 Ja nuari 1615 was ! In 1647 echter was hij te Antwerpen nog ambtman. Zijn zoon, Louis Rogier, geboren op 13 Juli 1612 en in 1663 overleden, leende herhaaldelijk aanzienlijke sommen aan Filips IV (C u velierL e fè v r e , t. VI, pp. 468, 647, 655, 656).
3 3 1 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
Roeckox1, eques auratus. D. Henricus van der Goes2, cum •fratribus. D. Henricus van de Werf, cum uxore Caecilia Wyts ejusque sorore D. Catharina Wyts3. D. Michael Boot4. DD. Simon et Franciscus Rodrigues5. D. Ferdinandus Helmas6. D. Petrus Schot, cum Cornelio fratre7. D. Franciscus van der Cruyce8. D. Antonius Bon9, Genuensis. D.Antonius Catani10, Genuensis. Domina... (a) Boot,vidua domini Paschasii Deckerii1x. ... (b) omnia medicamenta gratis et libentissime donat. De consecratione templi novi. Templum novum consecratum fuit 3a junii, 1614, per reverendissimum dominum episcopum Antverpiensem, dominum Joannem Malderum... Successio patrum spiritualium conventus Antverpiensis. 1UB. D. Ludovicus Clarisse, avus D. Ludovici nunc viventis. 2US. D. Rogerius Clarisse, filius dicti Ludovici. 3US. D. Ludovicus Cla risse, filius praefati Rogerii...
a. Voornaam ontbreekt. b. Niet ingevuld.
1. Nikolaas Rockox, echtgenoot van Adriana Perez, overleed op 12 December 1640. Men kent zijn prachtig portret door Rubens. Zie VGGPA., Dl. VI, blz. 169-72 ; ook blz. SO, 145 en Dl. V, blz. 319. 2. Verder wordt hij nog vermeld als « singularis fabricae novi conventus promotor ». Hij stierf op 7 November 1617. Vgl. VGGPA., Dl. IV, blz. 247. 3. Henricus van de Werve stierf op 3 Mei 1627, zooals verder door den auteur genoteerd wordt. Catharina Wyts, dochter van Paulus en Jacqueline de Landas, overleed op 9 Augustus 1645 (VGGPA., Dl. II, blz. 41). 4. Echtgenoot van Anna (de) Bourgeois, overleed 15 Juli 1619, zooals het HS. verder zegt; ook VGGPA., Dl. I, blz. 293 ; Dl. IV, blz. 398, 400. 5. Bedoeld wordt de machtige familie Rodrigues d’Evora (VGGPA., Dl. II, blz. 301, 304, 468 ; Dl. IV, blz. 385 ; Dl. VI, blz. 174, 175 ; J. Denucé, Op. Cit., blz. 135). 6. Eigenlijk Helman, overleden 17 Augustus 1600. Samen met zijn tweede vrouw Catharina van der Veken, stond hij afgobeeld op een brandvenster bij de Antwerpsche Karmelieten (VGGPA., Dl. II, blz. 163 ; Dl. V, blz. 307, 511 ; ook Dl. IV, blz. 487). 7. Echtgenoot van Maria Doncker; stierf in 1644 (VGGPA., Dl. I, blz. 328). 8. Man van Francisca Boot, overleden 2 November 1649 (VGGPA., Dl. IV, blz. 256). 9. Onbekend. 10. ACB., III, 7031 schrijft Franeesco Cattaneo ; deze stierf te Antwerpen op 7 September 1617 (VGGPA., Dl. II, blz. 46). 11. Christina Boot, stierf op 23 December 1623 ; haar man, Paschasius de Deckere Dutzele, overleed op 14 Oktober 1605 (VGGPA., Dl. III, blz. 7, 11).
ANTWERPEN EN GENT
335
Funclatio conventus Gandensis De admissione fratrum Capucinorum Gandavi. Anno Domini 1589, litteris commendatitiis Suae Celsitudinis Alexandri Farnesii, Ducis Parmensis, tune temporis Belgium gubernantis, ad magistratum Gandensem missis, ab eodem magistratu benigne recepti et accepti sumus, idque auxilio et consilio domini Gerardi Blazer, piae memoriae, burgimagistri civitatis Gandensis, benigne easdem litteras Suae Celsitudinis interpretantis. Qui magistratus eodem anno 1589, mense martio, monasterium nobis construi fecit, quod mira celeritate quarto post mense absolutum est. Locu3 autem quem inhabitamus, prius erat ecclesia et hortus fullonum ; hunc nobis coemit idem magistratus Gandensis, 20 libris Flandricis annuis solvendis eidem societati fullonum, ut patet ex litteris in archivis conventus conservatis sub littera A... Hanc fabricam direxere pater Antonius Gan densis et pater Joannes Landensis, ad quos accessit frater Augustinus Athensis, laicus. Anno Domini 1603, magna cum aedificatione, peste admodum grassante Gandavi, serviere fratres nostri infirmis ; quo tempore quinque nostri fratres, saecularibus serviendo, eadem peste infecti obierunt ; sepulti fueruut in horto nostro ; verum postea, anno 1612, levati et in sepulcnro fratrum depositi. Anno 1610 curavit pater Angelus Amorsfortius, tune gardianus, aedificari dormitorium novum cum cellis circa infirmariam sancti Francisci, cum muro in platea appellata de Sacbroerstrate, idque sumptibus civitatis. Anno 1614 curavit pater Thomas Teneramundamis, vicarius conventus, aedificari stabulum lignorum ; quo etiam tempore data nobis fuit domus ei adhaerens ab ipso magistratu Gandensi. Anno 1616 aedificatus est novus murus in horto majori, pecuniis relictis nobis a Gubernatore van ’t S a s1. Apposita sunt ostia et tabulata, aliaeque factae sunt reparationes per dormitorium. Quo tempore fuit etiam datus nobis locus novus, horto nostro conjunctus, cum reliqua parte fluvii, ab ipso magistratu Gandensi, juxta molendinum fullonum. Anno 1619, sub patre Thoma Teneramundano gardiano, empta fuit domus pestifera, cum horto adjuncto.
1. Juan Ramirez, die op 11 Nov. 1615 stierf en in do kloosterkerk begraven werd ; zijn grafschrift staat verder in liet HS. — Onder do jBenefactores singnlares mortui wordt ook een zekere Adrianus van der Gracht vermeld, « saccllanus in sancto Joanne Gandavi ; reliquit nobis pulchenimam suam bibliothecam, anno 1598. »
3 3 6 III. STICHTING VAN DB VLAAMSCHE KLOOSTEES B e consecratione ecclesiae. Ecclesia consecrata est in lionorem sancti Christophori, quae tempore Geusorum et rebellionis fuit synagoga haereticorum, qui et lapides pavimenti huc ex ecclesia abbatiali sancti Petri in Monte Blandinio attulere ; quos abbas recognoscens ex sua ablatos esse ecclesia abbatiali, nobis gratis concessit. Reconciliata autem fuit per Rmum Dominum Milerum O’Hinquin Werman1, archiepiscopum Ticamensem (a) in Hybernia, 2a junii 1589. Postmodum Rmus Dominus Petrus d’Amand, episcopus Gandensis, 12 octobris 1593 consecravit duo ejusdem ecclesiae altaria... B e spectantibus ad conventum. Cellae sunt 44. Ali liic pos sunt 40 vel 50 fratres. Infirmariae 5... B e exstructo novo conventu et nova ecclesia. Cum veteris templi, quod prius fullonuir. sacellum fuerat, anterior pars magis stabuli quam ecclesiae formam haberet et conventus, non obstantibus tot reparationibus, ruinam minaretur, fratres illum demoliti sunt anno... (b) et novum conventum et ecclesiam in eodem fundo exstruxerunt, coemptis ad hoc aliquot parvis domibus cum suis hortulis... Patres spirituales : Primus, Joannes de Knoop ; secundus, dominus Justus van Huerne... Benefactores praecipui, qui fratrum necessitatibus provident.
Dominus... (c) Bertelli hebdomadatim dat portionem. Do minus... (c) Putthen, procurator causarum, singulis quindenis mittit portionem fratribus. Magister Judocus Cooman, apothecarius, omnia nobis medicamenta gratis et libentissime concedit. Magister Petrus Cooman, ipsius filius, nunc nobis omnia dat medicamenta. a . T icam ensem . Zoo ook H K G ., p . 13 , in plaats van Tuam ensem b . N iet ingevuld.
c . Voornaam ontbreekt.
1. Die Bisschop stierf te Antwerpen in 1590 en wordt in zijn grafschrift Milerius Huguinus geheeten (VGGPA., Dl. I, blz. 24). Elders heet hij Olugin o f Ohigin (R. L e c h a t , Les réfugiés anglais [Louvain 1914], p. 152, n. 8). Volgens Damasus van Aat (ACB., III, 9506) werd de ceremonie te Gent door een anderen Prelaat verricht, nl. door John Lesley, Bisschop te Ross in Ierland. Waarschijnlijk verwart deze berichtgever met de wijding der kerk te Brussel, waar Lesley inderdaad pontifieerde. Die onstuimige aanhanger der Sainte-Ligue was te Rouen Hulpbisschop geworden, doch wel eens ontmoet men hem in ons land ; zoo assisteerde hij te Vil voorde in September 1587, bij de wijding van Torrentius (Précis Hist., t. X XVI, 1877, p. 651).
GENT EN LEUVEN
337
Fundatio conventus Lovaniensis
Anno Domini 1591 missi fuerunt duo Capucini, scilicet P. Joannes Landensis et P. Jacobus Audomarensis, concionatores, Lovanium, ad explorandum num in illa urbe, quae, ob antiquissimam academiam studiorum, celeberrima est, possent invenire vel obtinere locum, pro construendo monasterio. Et quanvis primo accessu videbatur id esse perdifficile propter urbis paupertatem, quae illis temporibus extrema erat, quam patiebatur ab incursionibus perduellium Hollandorum, tum efciam ab ipsis praesidiariis militibus,tamen ad tempus habitarunt, recepti a magistratu, prope sacellum S. Ursulae, ad Lysam situm, prope de Borght, qui locus valde erat reumaticus. Praedicti patres, videntes locum istum inhabitabilem et neminem saecularium notabilem aliquam eleemosynam pro conventu exstruendo ipsis offerentem, discesserunt ; sed paulo post reversi sunt, quia dominus Jacobus Baius, Athensis, doctor theologiae et seminarii Sabaudiae praeses (nepos eximii domini, piae memoriae, Michaelis Baii), fundum, quem intra muros urbis, in loco amoenissimo, possidebat, cum quibusdam aedificiis dirutis et calicem deauratum fratribus nostris donabat. Et tune fundamenta conventus statim jacta fuerunt, in dicto fundo nobis donato, accedente mirabili populi cooperatione, qui undique quotidie maxima frequentia veniebat et laborabat in eruendis lapidibus et saxis, alte terra obrutis, et aliis hujusmodi manualibus actionibus incumbendo. Quo auxilio maximum in modum fabrica promota est. Conventus hic altissimam coluit pauper tatem in viefcu, quemadmodum et ejus structura erat valde humilis et exigua, adeo ut omnes prope officinae subterraneae essent, praeter chorum et dormitorium. Fratres 12 aut 13 ibidem ordinarie habitare soliti erant. Ac tanta in principio1 fuit hic paupertas, quod coquus imponeret candelam ex sevo ollae potagii, ut vel fratres aliquot ocellos pinguedinis in suo potagio liabere possent ; quam statim candelam impositam extrahebat. Persaepe etiam fratres spatio unius mensis carnes hic non manducabant. Templum antiqui conventus modo dirütum est, de licentia Illmi Archiepiscopi Mechliniensis, Matthiae Hovii, ut patet ex ejusmodi litteris, in archivis nostris conservatis, sub 1. Namelijk tot 1596, tijdens het bestuur van Silvester van Brussel (ACB., III, 7031). DE KAPUCIJNEN —
22
338 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS littera A. Consecratum fuerat antiqui conventus templum a Rmo Domino Gisberto Masio, episcopo Buscoducensi, anno 1595, die 27 januarii, vacante sede Mechliniensi. De positione primi Japidis et consecratione ecclesiae novi con ventus etc. Quoniam praedictus conventus erat maxime insa-
lubris et reumaticus, integer dirutus est, postquam eum fratres annos circiter 20 inhabitassent et alius novus et amplior exstructus. Anno Domini 1613, die 18 septembris1, eximius dominus Jacobus Baius, Athensis, decanus S. Petri, doctor S. Theologiae, posuit primum lapidem novae hujus fabricae ; et insuper donavit alium nobis hortum suum, qui erat contiguus nostro, ab eodem domino Jacobo Baio nobis jampridem similiter donato, ad exstruct.ionem fabricae et horti dilatationem, pro ampliori fratrum commoditate. Celebravit sacrum praedictus eximius dominus Jacobus Baius, eidem pro diacono et subdiacono assistentibus suis nepotibus, R. D. Aegidio Baio, modo doctore theologo, et R. Domino Huberto Baio, U. J. Licentiato. Ecclesia hujus novi conventus consecrata est a Rmo Domino Nicolao Soes, episcopo Buscoducensi, potestate ad id sibi facta ab Illmo Domino Matthia ïïovio, archiepiscopo Mechliniensi, prima dominica octobris, quae erat quarta dies ejusdem mensis, anno 1618... Collegium S. Petri Lovanii exemit monasterium nostrum et ecclesiam a recognitione sibi facienda, ut patet ex litteris ejusdem collegii nobis datis et in archivis nostris conservatis, sub littera C... Benefactores praecipui qui ad fabricam contulerunt. Reverendus D. Jacobus Baius, Athensis, S. Theol. doctor et decanus S. Petri, donavit nobis hortum suum et pomarium pulcherrimum, quo in fundo aedificatus est conventus ; insuper nobis donavit idem eximius benefactor pretiosum calicem deauratum. R. D. Franciscus Mulwyck, sacerdos, nobis largitus florenos 2100, sive bis mille et centum florenos. Domina Joanna van Straeten, 200 florenos. Reliqua omnia communibus eleemosynis, hinc inde collectis, perfecta et persoluta sunt. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt. Fere omnia, saltem praecipua, altaris et ecclesiae ornamenta ac ipsam sacristiae supellectilem donaverunt varii novitii. Plurima donata sunt in professione fr. Desiderati Bruxellensis2. Moniales An1. ACB., I, 5479 en III, 7031 geven denzelfden datum van 18 Sep tember, terwijl I, 20.294 en III, 1005, 9507 en 9510 13 September schrijven. 2. Desideratus van Arenberg, broeder van P. Karei.
LEUVEN
339
nuntiatae, conventui nostro vicinae, multis annis sacristiae providerunt (simul cum Hollandis catholicis, tempore maxime induciarum) de linea supellectile ; quam confractam etiamnum reficiunt, novam conficiunt, immundam lavant. Benefactores praecipui qui fratrum necessitatibus provident.
Expertissimus dominus Gerardus de Yilers, doctor medicus, temporibus quibus vescimur carnibus, donat singulis septimanis portionem quae 30 fratribus in prandio honeste sufficere potest. Dominus N .1 de Grave singulis septimanis donat quartam partem ovis ; tempore vero quadragesimae donat aequivalens in piscibus. Magister Cornelius Staes, pater noster spiritualis, frequentes nobis donat eleemosynas, interdum etiam integras portiones ; frequentissime implet quaestuarias lagenas meliori cerevisia ; noctuque diuque paratissimum et addictissimum se exhibet infirmis fratribus juvandis, arte sua chirurgica et pharmacis charitative admovendis. Anno 1629, ornatissimus et reverendus dominus D. Antonius de Taxis, Antverpiensis, sacerdotio insignitus, Lovanii modo habitans, largas nobis exhibet eleemosynas et particularem affectum cum effectu demonstrat; idem dominus de Taxis singulis septimanis quadragesimae, anni praedicti 1629, portionem piscium, valore sex florenorum, destinavit. Reverendus dominus Laurentius Soenius, praeses collegii Divaei, largissimas eleemo synas quotannis largitur, carnis scilicet et piscium, etiam vini pro sacristia et aegris ; item butyri etc. Indubitanter existimo eundem numerandum inter praecipuos qui huic monasterio Lovaniensi benefaciunt. Nobiles domicellae Philippina et Emerentiana de Cottereau, sorores, dictae de Westmael, largas ac liberales valde eleemosynas frequentius mittunt ; insuper pro aegrotis quotiescunque rogantur portiones aptant. Eundem liberalitatis modum tenet nobilis domicella Catharina de Mauvais, dicta de la Garde, praedictarum duarum sororum Philippinae et Emerentianae cognata. Joannes Vrancx, mercator, frequentius notabiles portiones per annum tribuit, integram scilicet ovem aut vitulum singulis vicibus ; aequivalens pro piscibus tribuit in quadragesima. Christianus Hauwynck et Catharina Otthens, conjuges, liberales circa eleemosynas butyri et frequentea portiones pro fratribus. Philippus Otthens et Catharina van 1. N. is niet de eerste letter van den voornaam, maar een aanduiding dat die naam onbekend is, zooals uit p. 1 van het HS. blijkt.
3 4 0 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
Opstall, conjuges, varias nobis conferunt eleemosynas. Dominus N .1 van Loonbeeck, quotiescunque requisitus, liberalis erga infirmos. Similiter D. N .1Winghen. Reverendus dominus Abbas, praelatus van Ylierbeeck, nobis admodum est deditus ac liberalis, requisitns pro eleemosynis vini, cerevisiae et panis. Similiter R. D. Abbas, praelatus Parcensi3. Similiter R. D. Abbas, prae latus S. Gertrudis. Eximius dominus Aegidius Baius, S. Th. Doctor, praeses collegii domini Baii ; item, hujus frater, R. D. Jacobus Baius, U. J. L., praeses collegii Gandensis, nepotes felicis memoriae domini Jacobi Baii (de quo antea) benevolum in nos affectum et effectum saepe demonstrant : in vino pro sacristia scilicet eximius dominus Aegidius ; necnon in butyro et pane ac cerevisia, liberales ambo requisiti. Eximius dominus Guilielmus ab Angelis, Buscoducensis, S. Th. Doctor, in nos affectu et effectu est benevolug. Patres spirituales. 1. Dominus Gerardus Cornu, receptor collegii Sabaudiae ; obiit 7 septembris 1612. 2. Gislenus de Rumont ; obiit... (a) 3. Dominus Gerardus de Vilers, doctor ac professor medicus, parens fratris nostri P. Ludovici Lovaniensis. 4. Cornelius Staes, chirurgus... De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 35, infirmariae 5. Ali possunt ibidem, secundum statum nostrum, 25 vel 28 aut 30 ad summum fratres ; nimirum, existente Lovanii novitiatu, cujus occasione per novitios multae superveniunt eleemosynae ; secluso autem novitatu, puto ad summum 15' aut 18 posse ali. Fabricam direxit adm. venerandus pater Albertus Gandensis, architectus et guardianus, cum dirutus fuit antiquus' conventus et posita fuerunt fundamenta praesentis monasterii. P. Ludovicus Bruxellensis (existente admodum venerando patre Livino Menenensi guardiano) fabricae aliquandiu praefuit, idque anno 1614. Fundatio conventus Brugensis
Anno Domini 1592, Brugas petierunt ad acceptandum ibi locum habitationis P. Antonius Gandensis, sacerdos, P. Joannes Evangelista Mechliniensis et fr. Angelus Brugensis, laicus, qui benignissime excepti a magistratu Brugensi ad inhabitandum a. Niet ingevuld. 1. Zie vorige noot.
LEUVEN EN BRUGGE
341
et monasterium ibidem construendum admissi sunt, 14a julii ejusdem anni 1592, ab ordinario, magistratu et civibus dictae urbis. Hospitio pro tempore excepit fratres nostros D. Pastor Sti Aegidii, donec conventus parvulus exstrueretur, liberalitate et sumptibus nobilis foeminae, dominae Annae Winocx, viduae domini Guilielmi de Pamele, piae memoriae, praesidis primae curiae, vulgo Consilii Privati, Bruxellis, quae et ejusdem con ventus et ecclesiae etc. fundatrix fuit ; dictumque conventum fratres ad habitandum ingressi sunt anno 1594. Architectus hujus fabricae fuit magister Carolus de Breydel, pensionarius civitatis Brugensis, qui et substitutum quendam habuit, nomine Jacobum1 de Buscher, constitutum a praedicta fundatrice... De consecratione veteris templi. Templum vetus nostrum ad Dei gloriam in honorem Sti Michaelis Archangeli dedicatum erat a Rmo domino Matthia Lambrechts, episcopo Brugensi, 15 septembris 15962... De novo conventu exstructo. Cum praedictus vetus conventus, formatus tantum ex antiquis et caducis saecularium domibus, minime accommodatus esset fratrum habitationi ac divinorum officiorum persolutioni, quippe qui nimis angustus erat ac mmium a populo dissitus, tum etiam in loco male sano, cum consensu totius magistratus et communitatis, in forum boarium, dictum de groene Vrydachmart, transmigravimus, fundum nobis gratis contribuente praedicto magistratu Brugensi, ut patet ex litteris conservatis in archivis conventus, sub littera B. Novo conventu perfecto, fratres veterem conventum demoliti sunt et fundum praedicti loei coemit nobilis dominus Joannes van Pamele, nepos domini Guilielmi van Pamele, cujus uxor vidua veterem conventum nobis exstruxerat. D e positione primi lapidis novae nostrae ecclesiae. Lapis fundamentalis positus est anno 1617, dominica ante festum Stae Mariae Magdalenae, quae fuit 16a julii, a Rmo domino Antonio Triest, episcopo Brugensi, qui et divinum officium etc. celebravit. Primus lapis post fundamentalem positus est a nobili
1. « Qui similiter videtur fuisso primus pater spiritualis, quanvis hoc sub dubio s it ; nam Franciscus van den Busche adhuc superstes est et in praesenti pater spiritualis ; putat ante se nullum fuisse patrem spiritualem » (ACB., III, 7031). 2. Ook geciteerd BAB., Acta, reg. V. Op 26 Sept. van hetzelfde jaar vermeldt dat register eveneens de wijding van het « semeterium » der Kapucijnen.
3 4 2 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
domino Francisco de Brot, burgimastro, nomine magistratus Brugensis; nomine autem magistratus Franconatensis, sive van ’t Vrye, a domino Ferdinando Losschaert, tune burgimastro. Concionem habuit in liac solemnitate Rdus dominus Joannes Lanschot, pastor ecclesiae B. Mariae. Bene/actores praecipui qui ad novam fabricam ecclesiae et convenius contulerunt. Magistratus Brugensis dedit fundum
conventus nostri, insuper 12.000 florenorum, ut patet ex litteris conservatis in archivis conventus, sub littera C ; postmodum adhuc dedit 3600 florenos ; faciunt simul 15.600 florenos. Ma gistratus Franconatensis dedit 10.000 florenorum. Dominus Franciscus van den Bussche, pater noster spiritualis, 1000 flor. Dominus Petrus Sucx, 1000 floren. Domicella Isabella van Belle, 1200 floren. Dominus Petrus de Valenca, testamento suo, dedit 3000 floren. Dominus Nicolaus Philippet, pater patris Bemardi Brugensis, 600 floren. Filia Francisci la Torre, filia devota, 400 floren. Dominus Gerardus van Volden, junior, 550 floren. Domicella Joanna van der Straeten, 300 floren. Vidua Victoris van den Berglie, 100 floren. Ursula et Joanna Strabant, filiae devotae, 100 floren. Dominus Michael Ingelmont, canonicus Sti Donatiani, 100 floren. Nobilis dominus Joannes de Pamele, 125 floren. Dominus Joannes Jacobus van Volden, qui obiit consiliarius Mechliniae, 100 floren. Dominus Petrus van Peelen dedit 120 floren. Vidua Vincentii van den Bogaerden, 150 floren. Dominus Joannes Godefroy, testamento suo, dedit 100 floren. Sua Celsitudo Isabella Clara Eugenia, 150 floren. Dominus Arnoldus Valckenaer, substitutus patris nostri spiri tualis, 150 floren. Dominus Franciscus de Peralta, 220 floren. Dominus Petrus Dominicq, 300 floren. Dominus Gerardus van Volden, senior, et dominus Hermannus, fratres, 300 floren. Domina van Apolië, 100 floren. Dominus Judocus de Muelenare, 400 floren. Domicella vidua Dane, 1250 floren. Uxor Andreae van Wiemersch, testamento suo, 200 floren. Dominus Croy, canonicus Sti Donatiani, 100 floren. Item, ex domo mor tuaria dicti domini de Croy, testamenti executores adhuc dederunt 240 floren. Dominus Joannes de Cereso, canonicus Sti Donatiani, 112 floren. Dominus Guilielmus van Nieukercke, 113 floren. Dominus Carolus de Vos, 100 floren. D e consecratione ecclesiae novae. Ecclesia nostra nova conse-' crata et dedicata est ad Dei gloriam in honorem seraphici P. N. Francisci, die 5a julii 1620, a Rmo domino Antonio Triest, epis-
BRUGGE
343
copo Brugensi... Notandum quod eo die quo ecclesia consecraretur, mane Ven. Sacramentum ex veteri conventu, quem fratres eousque inhabitaverant, ad novum conventum processionaliter cum maxima solemnitate et devotione a duobus abbatibus, scilicet Rdo domino Maximiliano d’Enghien, abbate Audenburgensi, et Rdo domino Henrico van der Zype, abbate Sti Andreae Brugis, Ordinis Divi Benedicti, delatum est; post quam solemnitatem et ecclesiae consecrationem opiparae exstruebantur epulae, communibus expensis, in refectorio nostro, in quibus aderant praefati Rmus Episcopus, Abbates, Burgimagistri Brugensis et Franconatensis et particulares benefactores etc... De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 46, infirmariae 5. Facile bic ali possunt 35 aut 40 fratres. Sacerdotes necessarii 10 vel 11 ; concionatores necessarii 3. Curam fabricae habuit P. Albertus Gandensis, postmodum P. Judocus Gandensis. Dominus Hieronymus Gallo, Italus, capitaneus in Damme, facultatem habet ut sepeliri possit in nostra ecclesia Brugensi, ut patet ex litteris in archivis, sub littera F. Vela tabemaculi dederunt domina Elizabetb de Rodan, domina de Tilleghem, domicella Clara de Mananca, domina de Croyselles, domina Francisca van der Vichte, domina de Nokeren, domina Joanna de Marivoorde, domina Dennebruch, domina Isabeau Schore, domina van der Beke, dominus Joannes Vandanie, domina Petronilla Temsche, domina Bertolf. Domicella Clara Iduale dedit parvum tabemaculum, ad exponendum Ven. Sacramentum. Patres spirituales. Primus, dominus Franciscus van den Bussche, qui a tempore quo exstrui coepit novus conventus substitutum habuit Amoldum de Valckenaere. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt. Summum altare cum omni apparatu ligneo, item tabemaculum Ven. Sacramenti, imaginem summi altaris (quae est erectio Christi in cruce affixi) dono dedit Rmus dominus Antonius Triest, episcopus Brugensis. Optimum calicem dedit dominus Gerardus van Volden, junior, qui etiam pro fabrica dedit 550 florenos, ut supra, numero 5°. Alterum calicem, una cum ciborio deaurato, ad includendas parvas sacras hostias, dedit dominus Joannes Pardo. Quatuor membra Flandriae, hic Brugis congregata, de derunt pro ornamentis ecclesiae parandis 120 florenos. Dominus Franciscus van den Bussche, pater noster spiritualis, dedit unum calicem.
344 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS Benefactores singulares qui fratrum necessitatibus provident.
Dominus Petrus Boddens singulis quindenis bonam portionem dedit ; qui obiit. Nunc autem ejus uxor vidua, domicella Anna Piermont, eandem portionem dat. Dominus Petrus Dominicq, singularis benefactor. D. Vandanie, singularis benefactor... Fundatio conventus Teneramundani1
Anno Domini 1595, die 27 julii, admissi sunt fratres Capucini Teneramundae, amplissimo totius magistratus et communitatis consulto. Admissi simt etiam a praeside et capitulo canonicorum insignis ecclesiae Teneramundanae, ut patet ex litteris in arcliivis conventus nostri conservatis sub littera... (a). Conventusformatus fuit ex ampla domo, quam milites Hispani, dictae urbis praesidiarii, attribuerunt nostro usui, ideoque tabulam lapideam poni curarunt super portam conventus... Litterae admissionis nostrae Teneramundanae ab ipso reverendissimo episcopo Gandensi, conservantur in archivis conventus, sub littera... (a). De consecratione ecclesiae. Ecclesia consecrata est a domino Petro Damant, episcopo Gandensi, anno 1599, die octobris 29... De novo conventu exstructo. Anno Domini 1628, cum tam ecclesia nostra quam conventus, habitationi fratrum valde incommodus, ruinam minaretur (exstructi quidem erant ex antiqua quadam et caduca domo), dictam ecclesiam et con ventum fratres destruxerunt et novum conventum novamque ecclesiam exstrui curarunt. D e positione primi lapidis hujus novae fabricae. Anno 1628, die 28 augusti, in festo Sti Augustini, fundamentalem lapidem posuit ejusque ceremonias peregit, cum exhortatione ad populum, R. D. Jacobus Lauwers, pastor et decanus collegiatae ecclesiae D. Virginis Derramundae. Primum post fundamentalem lapidem posuit idem R. D. Decanus, nomine Rmi Episcopi Gandensi, Antonii Triest. Secundum posuit idem R. D. Decanus, nomine domini Martini Idiaques, filii domini Dominici Idiaques, qui veteris conventus cum sua cohorte militum fundator fuerat.
a. Niet ingevuld.
1. Een andero redaktie van deze paragraaf werd uitgegeven ACAT., s. II, t. XI, 1906, pp. 231-33.
BRUGGE, DENDERMONDE EN MECHELEN
345
Tertium posuit illustrissimus princeps D. Emmanuel de Portugal. Quartum posuit D. Joannes Alverado de Bracquemonte, capitaneus unius coliortis Hispanicae... Benefactores praecipui qui pro hac nova fabrica exstruenda contulerunt. Ager Teneramondanus dedit decem millia florenorum.
Civitas Teneramondana dedit tria millia florenoram. Terra Wasia dedit trecentos florenos. Patres spirituales. Primus, D. Georgius Pee. Obiit anno... (a). Secundus, D. Petrus Cnoly, obiit anno... (a). Tertius, Judocus van der Heyst... Fundatio conventus Mechliniensis
Anno Domini 1599, die 13a januarii, fratres Capucini admissi fuerunt Mechliniae, amplissimo totius civitatis consulto, ut patet ex binis litteris nostrae admissionis, in pergameno et papyro, conservatis in archivis conventus, sub littera A. Item admissi fuerunt ab Illustrissimo domino Arcliiepiscopo et capitülo cathedralis ecclesiae, ut patet ex litteris archiepiscopi, conser vatis in archivis, sub littera B. et ex litteris decani et capituli, sub littera D... Nobilis domina Joanna de Bloys, vidua domini Beauvoys, postmodum thoro juncta illustri domino Philippo de Croy, duci Arschotano etc., liberaliter valde contulit ad emptionem domus et fundi conventus nostri Mechliniensis. D e positione primi lapidis, consecratione ecclesiae etc. Primus lapis nostrae fabricae positus fuit a... (b). Ecclesia nostra consecrata est anno 1604, 26 januarii, ab illustrissimo Matthia Hovio, archiepiscopo Mechliniensi... De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 22; infirmariae 4. Sacerdotes necessarii ad minus in hyeme 8, in aestate 9. Facile hic possunt ali 25 fratres. Fabricam direxit f. Masseus Graviensis, laicus.... Patres spirituales. 1UB Dominus... (c) Mierbeke. 2US Dominus Joannes Croone. 3. Christophorus Medina. 4. Dominus Jacobus le Duc, qui obiit. 5. Dominus Theodorus van der Laen... Benefactores
singulares
qui
pro
novo
conventu
exstruendo
liberaliter contulerunt. Magistratus Mechliniensis dedit 6000 flo-
a. Jaartal ontbreekt.
b. Niet ingevuld.
c. Voornaam ontbreekt.
3 4 6 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
renorum. F. Onesimus... (a )1 reliquit nobis, suo testamento, 5000 florenorum. Benefactores qui pro ornatu templi contulerunt. Domicella Anna Agers, vidua Immerseel, mater patris Justiniani2, dedit rubram casulam et rubrum velum calicis. Benefactores qui fratrum necessitatibus liberaliter provident.
Catharina, filia devota, juxta conventum nostrum, singularis benefactrix. Joannes Huns, brassator cerevisiae in den Sleutel, multa dat. Dominus Joannes van den Eynde, receptor dominiorum regis, singularis benefactor. Domicellae Gudula et Margareta Rigaults, in ’t Tafelken ront. Dominus Anthonius de Mol, decanus chori, singulis septimanis dat quartam partem ovis. D. Petrus van de Wile, arcliidiaconus et vicarius generalis. D ... (b) de Blaesvelt, saepissime charitatem mittit. D. Canonicus Smits. D. Canonicus Dismas Breaumont. Monasterium Blyenberghe singulariter nobis addictus et saepissime cliaritatem mittit. D. Capitaneus Guilielmus Diricx, saepissime charitatem mittit. Magistratus dat carbones, boscolen, et aliqua ligna. Omnia medicamenta in xenodochio habemus pro fratribus infirmis, ut patet ex litteris arcliivis nostris conservatis, sub littera H. Monasterium leprosorum ter Siecken lavat lintea sacristiae.Beginasiumlavat lintea communitatis. D.Philippus... (c), tabernarius sub signo S. Jacobi, singularis est benefactor... De fundatione conventus Menenensis
Magistratus Menenensis, desiderans potiri commodis et fructu spirituali quem Capucini dicebantur praedicationibus aliisque officiis producere, misit suum praetorem ad capitulum provinciale, quod celebrabatur Atrebati anno 1602, mense octobri, qui nomine magistratus et populi universi rogaret, destinari fratres Capucinos Menenas, ad effectum illic habitandi ; qui remissus fuit cum spe Menenas. Anno 1603, die 8a januarii, misit R. P. Honoratus Parisiensis, commissarius generalis a. Niet ingevuld. b. Niet ingevuld. c. Naam ontbreekt. 1. Broer van den markies van Lede, geboortig van Brussel (ACB., I, 5491). 2. Gewoonlijk van Mechelen geheeten, doch eigenlijk in Lotharingen geboren.
MECHELEN EN MEENEN
347
(datus provinciae Belgicae a E. Adm. P. Laurentio Brundusino, Ordinis Generali), patrem Remigium Bellovadensem, architectum, Menenas, ^ad inspectionem faciendam commodi loei in civitate Menenensi. Blegit hic domum ac fundum cujusdam Francisci Thoroudt, quam domum coemit magistratus ad exstructionem conventus, exsolvens dicto Francisco Thoroudt annuatim ad vitam 20 libras flandricas ; insuper, viduae Judoci de Tombe1 8 libras flandricas annuatim... D e positione primi lapidis. Anno Domini 1603, die 12a maji, positus est primarius lapis ecclesiae a Rmo Domino Episcopo Tomacensi, Domino Michaele d’Esne. Aderat dominus Gubernator Insulensis, 'comes de Hanap ; dominus Joannes de Trompes2, alias dominus de Westhove ; dominus de Fresnoy, praeses camerae computum Insulensis ; dominus Andreas Heve, consiliarius Suae Celsitudinis etc. ; dominus Joannes Coulture3, canonicus Cominiae, tanquam fundator ejusdem ecclesiae ; dominus Martinus de la Croix, dominus de Dadizeele ; dominus Adrianus Roelof, dominus de Gheus et archiballivus civitatis Menenensis; Georgius de Lohem, burgimagister civitatis et pater noster spiritualis et alii domini magistratus Menenensis. Benefactores praecipui qui ad fabricam contulerunt. Magis tratus coemit nobis fundum et domum, ex qua dormitorium integrum formatum fuit et officinae inferiores. Dominus Joannes Coulture, canonicus Cominiae, ecclesiae nostrae fundator, dedit circiter 2500 florenos ; insuper bibliothecam suam nobis dedit, quae pulchra erat. Dominus Martinus de Croix, dominus de Dadizeele, magnas contribuit eleemosynas ad dictam fabricam. Tandem paulatim, eleemosynis diversorum, chorus et ecclesia nova exstructa fuit et antiqua illa domus in modum conventus formata, adjecto tantum novo semidormitorio. Anno 1627 aedificata sunt duo nova dormitoria, prout modo sunt. Modellam fecit pater Archangelus Amorsfortius. Ad hanc fabricam praecipue contulerunt territorium Cortracense, biennio 600 florenos ; dominus Martinus de la Croix, dominus de Dadizeele, dedit 1. Of Deltombe. ACB., III, 7031 heet haar Vidua Adriani Coerten. Van een anderen kant, geeft ons HS. verder, in de lijst van de overleden weldoeners, den naam van een zekere « Guilielma Gargant, vidua Adriani Coertins, quae singularis fuit nostra benefactrix, vulgo dicta Mater Capucinorum. Obiit 8a novembris 1617 ; sepulta est in nostra ecclesia, ante sacellum. » 2. Of Destromps (ACB., III, 7031). 3. Of Cousture. ACB., III, 7031 en 9500 heeten hem Insuleojus,
348 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS 16 quercus. Civitas Menenensis 150 florenos. Civitas Virovia* ccnsis 100 florenos. Dominus Michael du Bois, 100 florenos. Dominus... (a), dominus deBecelaere, 100 florenos. Dominus... (a) Lidekercke, dominus baro de Heule, 100 florenos. Dominus... (a) "YVillaerts, circiter 200 florenos. Pagus Wevlegemensis1, pro nostro servitio, 125 florenos. Dominus Baltazar Bauters, Insulis, 100 florenos. Item nonnulli amici nostri Insulis, dedere 100 flo renos. Reliquas expensas contribuerunt amici aliqui extranei, ita ut nullus civitatis hujus Menenensis aliquid dederit; quocirca libere amici civitatis adiri possunt pro eleemosyna pecuniaria, si quando ecclesia nostra, quae satis parvula est, amplianda judicabitur. Anno 1628 antiqua illa domus (ex qua fratres in prima fabrica dormitorium formaverant et inferiores officinas, scilicet dormitorium, dispensam, culinam, lavatorium etc.) mutata est, tam inferius quam superius, in cubicula infirmorum. Et ad hanc fabricam contulit pater noster spiritualis Jacobus de Lohem circiter 300 florenos. Frater Ildephonsus et frater Exuperantius, Menenenses, uterque legavit ante professionem suam, quam anno 1628 in Ordine nostro emiserunt, 100 florenos. Et nonnulii alii parvas quasdam eleemosynas. D e consecratione ecclesiae. Anno 1608, die 15a novembris, a Rmo Domino Carolo Masio, episcopo Yprensi, facultatem ipsi concedente Rmo Domino Episcopo Tomacensi, propter aegritudinem, consecrata est ecclesia nostra... Vinum et cera pro missis ac oleum pro lampade Ven. Sacramenti.
Magistratus dat vinum pro missis, quod nobis primo fuit concessum per D. Adrianum Roelofs, archiballivum, et D. Joannem Gargant, tune temporis burgimagistrum, viva voce tantum, sine ullo scripto aut registratione. Cera quaeritur ostiatim, ante Purificationem B. Mariae Virg. et conventus noster Yprensis et Cortracensis annuatim nobis bonam cerae portionem dant. Oleum lampadis primo dedit Aegidia Anthonii, vidua Antonii Gargant ; post ejus mortem, Jacoba, filia ejus ; ipsa mortua, Joannes Gargant, ipsius frater. Ipso mortuo, dominus Martinus de Croix, dominus de Dadizeele, qui et adhuc continuat. De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 23, infirmariae 4. Sacerdotes necessarii 8 ; concionatores necessarii 2, catechista 1. a. Niet ingevuld. 1. Wevelgem.
MEENEN EN VEURNE
349
Facile hic ali possunt, secundum statum nostrum, 16 aut 18 fratres. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt. Dominus Martinus de Croix, dominus de Dadizeele, dedit imaginem summi altaris, cum omni ligneo apparatu, ad imaginem et altare per tinente, et vela ; pretium erat 532 floren., praeter alias magnas eleemosynas quas contribuit ad fabricam conventus, ut supra habetur. Dominus Jacobus de Lohem, pater noster spiritualis, dedit pro imagine altaris sacelli, cum ligneo apparatu, 240 flo renos. Dominus Joannes Coulture, canonicus Cominiae, fundator nostrae ecclesiae, dedit nobis suam bibliothecam, in qua pulcherrimi libri erant, praeter 2500 floren. quae ad fabricam ecclesiae contulit. Dominus Jacobus de Lohem, pater noster spiritualis, in primitiis P. Anselmi, filii sui, dedit albam casulam, cum alba, amictu, velo calicis et psalterio. Jan de Ros, in primitiis P. Eliae Menenensis, filii sui, dedit rubram casulam, cum alba, amictu et magno breviario in folio. Parvum calicem dedit dominus magister Jacobus Gargant, postmodum factus Jesuita. Benefactores praecipui qui fratrum necessitatibus provident.
Dominus Adrianus Roelofs, archiballivus, singulis septimanis dat mediam portionem fratribus. Joannes Potyn, mercator frumenti Insulensis, singulis septimanis mittit circiter mediam portionem fratribus. Balduinus Simpe, brassator cerevisiae, singularis benefactor. Rogerius Hovyn, singularis etiam bene factor. Monasterium Wevelgemense, inter Menenas et Cortracum, lavat lintea sacristiae et dat farinam pro conficiendis hostiis. Patres spirituales. Primus, Georgius de Lohem, qui obiit 20 febr. 1604. Secundus, Jacobus de Lohem, filius Georgii... Fundatio conventus Furnensis
Anno Domini 1604 fratres Capucini inchoarunt suam habitationem Furnis, recepti cum amplissimo magistratus consulto... De positione primi lapidis. Anno Domini 1605, die 14 septembris, reverendus dominus Petrus Simonis, episcopus Iprensis, cum RR. DD. domino Laurentio van den Berghe, praelato Dunensi, domino Philippo van Damme, praelato S. Nicolai, cum omni clero S. Walburgis et toto magistratu,ex ecclesia S. Walburgis collegialiter et processionaliter perrexere ad locum fabricae destinatum, ubi, celebrato prius solemni sacro cum musica et
350 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS habita concione, praesentibus iisdem RR. Dominis Praelatis et reliquis omnibus, lapidem fundamentalem posuit idem reverendissimus dominus Episcopus Iprensis. R. Dominus Praelatus Dunensis secundum posuit. R. Dominus Praelatus S. Nicolai tertium. Dominus Robertus de Cortewile et dominus Elisius Mazin, dominus de Coudenburgh, consulés, quartum posuerunt, nomine magistratus. Domicella Georgia Mazin quintum posuit, tanquam fundatrix conventus. Benefactores praecipui qui ad fabricam contulerunt. Omnia coempta sunt et perfecta fere solis sumptibus publicis, quos nobilissimus magistratus liberalissime effundebat, excepto fundo, quem nobis coemit 2400 florenis domicella Georgia Mazin, piae memoriae, honestissima et piissima mulier, cujus corpus sepulturae traditum est in nostra ecclesia, prope vas aquae lustralis, cum hac inscriptione : « Sepulture van joncv. Jorine, filia Jonckeer Eloy Mazin, ende joncvr. Jehenne van Zegherscappel, de welcke boven ander veele weldaeden, beeft gliegheven den gront van desen convente. Overleedt den X en Maye 1612. Bidt voor de ziele. » De consecratione ecclesiae. Ecclesiam consecravit reverendus dominus Carolus Masius, episcopus Iprensis, anno 1608, die 4a maji... De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 17; infirmariae 4. Facile hic ali possunt 20 fratres. Concionatores necessarii 3 ; sacerdotes necessarii 9 vel 10. Fabricam direxit f. Massaeus Graviensis, laicus. Magistratus Furnensis reparationem conventus nostri in se suscepit... Patres spirüuales. Primus, dominus Jacobus Pierin, qui obiit 1615. Secundus, dominus Robertus van Sassen, qui obiit 16171. Tertius, dominus Sebastianus de Wieu ; migravit hinc in alium locum 1622. Quartus, dominus Martinus Pierin, filius domini Jacobi Pierin, primi patris nostri spiritualis. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt. Imaginem summi altaris dedit domicella Georgia Mazin. Imaginem altaris sacelli dedit dominus Philippus de Mol. Majorem calicem dedit dominus Petrus de Groote, presbyter, ea conditione ut maneat in conventu ; quae conditio insculpta est sub pede ejusdem calicis ; quam conditionem etiam acceptavit R. P. Provincialis, P. Juvenalis Bergensis. 1. Volgens ACB., III, 7031 werd Robertua van Sassen een tijdlang door Jacobus Duerens vervangen, totdat hij weer in funktie trad.
VEURNE EN OUDENAARDE
351
Benefactores 'praecipui qui fratrum necessitatibus provident1.
Nobilissimus magistratus urbis et agri Furnensis singulis annis in mense augusto liberalissime nobis jubet mitti sufficientem provisionem ligni, per operarios hujus civitatis. Item, bibliotliecam dedit, quam tamen sibi reservat, et eam novis libris annuatim exornat, sed prius admonendus est magistratus, antequam libri emantur et in scripto danda nomina. Item, medicamenta et in omnibus festis magnis paramentum cereum pro altari dat ; reliqua cera ostiatim petitur in praecipuis domibus, ante festum Purificationis B. Mariae. Oleum pro lampade Yen. Sacramenti dat R. D. Abbas Dunensis ; alioquin, si non det, magistratus nobis liberaliter tribuet. Abbatia Sti Nicolai singulis septimanis mittit mediam portionem fratribus... Pro visionem butyri ostiatim quaerimus extra urbem in parochia S. Walburgis, S. Nicolai, S. Dionysii, in augusto et in septembri. Item in Bulscamp, in Isenberghe, Houthem, Oyenkercke2 et Loo. In aliis locis ipsa communitas singulis annis nobis offert massam butyri, ita volentibus dominis consulibus hujus urbis et territorii... Fundatio conventus Aldenardensis
Anno Domini 1608, die 24 novembris, patres capucini fuerunt admissi ad habitandum Aldenardae a magistratu, ad admissionem juvantibus tam nobilibus quam ignobilibus, ut patet ex litteris receptionis nostrae, conservatis in archivis hujus conventus, sub littera A... De plantata cruce. Crux plantata est anno 1609, concionante patre Clemente Casletensi, tune superiore loei. De positione primi lapidis. Fundamenta fabricae posita sunt 1. Onder den algemeenen titel van Praecipui benefactores, geeft ACB., III, 7031 veel namen die hier ontbreken. Wij noteeren : « Dominus Joannes Boom, quondam canonicus. Dominus Martinus, canonicus. Dominus Robertus van Sassen, qui etiam sua industria et pietate, eo tempore quo officio commissarii fungebatur, 000 florenos aut eo amplius procuravit, quibus confectus est pretiosior calix atque lagenae quibus cerevisia adfertur. Insuper est domina vidua Verhalle, quae etiam particularia beneficia praestat. Dominus doctor Budsen. Dominus receptor Boudens. Dominus Joannes de Wilde. Domina vidua Waterleet. Dominus Moll. Dominus Ruseval. Dominus Greffiarius Schinkel. Dominus d ich t hoven. D. Crombrugghe. Franciscus Janssens. Anthonius de Witte. Domina vidua Trompes. Vidua Jacobi Wyns. ... Aegidius Pierens. D. Segherscappel. Judocus van Buren. Jaspar van Walle. » 2. Adinkerke.
352 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS 8 septembris 1609 a comitissa van Laleyn, commorante in Scorisse, et a magistratu urbis, qui fundator est, concionem habente domino Petro Langritio, pastore et persona ibidem. De consecratione ecclesiae. Ecclesiam consecravit reverendissimus dominus Gandensis episcopus, Henricus Franciscus van der Burght, anno Domini 1613, die 21 augusti... De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 20, infirmariae 5. Direxerunt fabricam, primo fr. Masseus Graviensis, laicus, deinde P. Albertus Gandensis, postmodum P. Judocus Gandensis. Sacerdotes necessarii 9, concionatores 3. Possunt ali ibidem 20 vel 23 fratres. Patres spirituales. Primus, dominus Balthazar Cabillau, qui obiit anno Domini 16171. Secundus, dominus Judocus van Spiere. Benefactores praecipui, qui ad fabricam contulerunt. Magis tratus Aldenardensis, tanquam fundator conventus, dedit pro fabrica ultra 4300 florenos, unum tormentum bellicum ferreum, ex quo omnia. ferramenta confecta fuerunt. Territorium Aldenardense dedit 600 florenos. Dein usi sumus reditibus annuis Leprosariae liujus civitatis, quos nobis Sua Celsitudo (ut patet ex apostilla in libello supplici nostrae receptionis, sub littera A) et Rmus D. P. Damant, tune temporis episcopus Gandensis, absque termino temporis et summae concesserunt, donec conven tus plene confectus sit, ut patet ex litteris ab episcopo datis et conservatis in archivis, sub littera D. Recepimus autem ex reditibus dictae Leprosariae circiter 6000 florenos, ut patet ex litteris testimonialibus, in archivis conventus conservatis, sub littera E. Vinum et cera pro missis ac oleum pro lampade V. Sacramenti dantur a magistratu Aldenardensi, ex bonis dictae Le prosariae, ut patet ex litteris in archivis conservatis, sub littera F. Perfecto nostro conventu, deseruimus reditus dictae Lepro sariae et patres Jesuitae eosdem reditus obtinuerunt in perpe tuum a Sua Celsitudine. Quibus obtentis, nolebant praedicti patres Jesuitae ut vinum pro missis ex bonis Leprosariae nobis administraretur, cum tamen ad hoc tenerentur ; siquidem cum illo onere bona Leprosariae ipsis data fuerant. Verum, postmodum praefati Jesuitae contractum inierunt cum magistratu Aldenar-
1. Op 13 Juni, zooals het HS. verder noteert ; en het voegt er bij : « Deportatus fuit a frati'ibua usque ad templum; dein, finita missa, a nostris fratribus in sepulchrum demissus. »
OUDENAARDE EN IEPER
353
densi, quo statuitur ut tam vinum et cera pro missis quam oleum pro lampade Ven. Sacramenti ex bonis dictae Leprosariae nobis darentur ; qui contractus conservatur in archivis nostri conventus, sub littera G. Benefactores ad ornatum templi. Baltazar Bauwens pro ornamentis dedit 150 florenos. Godelieva de Moor pro ciborio dedit 150 florenos. Margareta de Moor dedit tabulas utriusque altaris ; etiam crucifixum super cancellos positum. Dominae Josina del Vael et Maria Bleeckers tria antipendia pro sacello (a). Benefactores praecipui fratrum necessitatibus providentes. Do minus Rongy, gubemator civitatis. Dominus et baro de Pamella. Pater noster spiritualis, Judocus van Spiere [benefactor] sin gularis. Dominus de Tassis. Castellania. Hospitale Sion. Bagina Josina del Val, cum sorore et Maria Bleeckarts, [benefactrices] singulares... »
De fundatione conventus Yprensis
Ipris, urbe Flandriae non modica, erat monasterium hospitalitiarum, dictum S. Catharinae, quae quia judicabantur urbi parum necessariae, earum domus data est Capucinis, procuratione reverendissimi Iprensis episcopi, Caroli Masii. Itaque anno 1609, die 9a octobris, idem reverendissimus dominus, jussu serenissimi principis Alberti Austriaci, consentiente ipso nuntio apostolico (ipsis monialibus ad palatium suum singulatim convocatis, quae erant numero sex), e suo palatio deduxit nos in praedictum monasterium processionaliter, concomitantibus do mino archiballivo, domino de Wise, Carolo de Idegem, domino Joanne de Cerf, domino de Vlamertinghe, civitatis tutore, domino Michaele Bulteel, primo scabino. In qua deductione praesentes erant undecim Capucini, quorum senior erat pater Clemens Casselensis ; superior erat P. Bonaventura Bruxellensis, tune absens. Quo eodem etiam tempore simul crux plantata est, cum maxima solemnitate, ab eodem Rmo Domino episcopo Carolo Masio, qui et exhortatiunculam ad populum habuit. Receptionem nostram summopere promovit reverendus dominus Carolus Masius, praedictus tertius episcopus Iprensis, ad hoc eum mstigante domino Joanne Vischerio, tune pastore et canonico D. Martini et hujus in episcopatu successore ; item, dominus a- Dominae Josina... sacello later door dezelfde hand bijgevoegd. t>s KAPUCIJNEN —
23
354 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS ac magister Aegidius Navigeer, ^primus noster pater spiritualis. Receptionem vero nostram impedire voluerunt duo Recollectae, allegantes nos recipi non posse, adferentes bullam cujusdam pontificis. Recepti sumus ea conditione, ne civitati essemus oneri propter expensas fabricae ; quapropter nobis a magistratu assignatum est praedictum monasterium seu xenodochium S. Catharinae ; sed copiam nostrae receptionis non expedit petere, quia in ea contentae sunt aliquae conditiones, quas non observamus1 ; simplex tamen ejus copia copiae conservatur in archivis nostri conventus, sub littera A. De positione primi lapidis. Anno 1610 vetus illud hospitale S. Catharinae seu monasterium fratres nostri sunt demoliti, excepto sacello nostro, quod praedictarum hospitalitiarum templum erat ; jactaque sunt fundamenta novi conventus eodem anno 1610, die 26 septembris. Prinium lapidem fundamentalem ex officio posuit, peracto officio divino, praedictus reverendus dominus episcopus Iprensis, D. Carolus Masius. Primum post fundamentalem lapidem posuit dominus Joannes de Cerf, dominus de Ylamertinghe, eo tempore primus scabinus, nomine supremi ballivi, tutoris ac totius magistratus, qui ibidem praesens erat. Secundum posuit reverendus dominus Joannes Vischerius, pastor in S. Martini, ac denominatus episcopus Iprensis, quia reverendus dominus Carolus Masius electus fuerat in episcopum Gandensem. Tertium posuit R. D. Abbas S. Joannis, Yincentius du Bur. Quartum posuit D. Abbas de Sonnebeke, dominus Boysoot. Quintum posuit dominus de Westhove, ballivus aulae et agri Iprensis. Sexturn. posuit dominus ac magister Aegidius Navigeer, pater noster spiritualis. Concionem habuit P. Henricus Aldenardensis, superior loei. Benefactores qui ad fabricam praecipue contulerunt. Venerandus dominus Simonis, episcopus Iprensis, ante obitum suum reliquit testamento suo, ad recommandationem R. D. Anthonii Hantsamii, canonici D. Martini, pro fabrica nostra, 2000 florenorum. Magistratus Iprensis liberaliter elargitus est 4000 florenorum2. Magistratus dictus de Sale et Casselrie Iprensis dedit 1600 flo renos. Reverendissimus episcopus Iprensis, Joannes Vischerius, dedit 600 florenos ; dedit insuper imaginem suinmi altaris et 1. Bedoeld wordt waarschijnlijk de bepaling die we in ACB., III, 7031 lezen : « 5a die octobris [1609], magistratus taxavit numerum capucinorum qui in dicta urbe Iprensi commorarentur ad 13. » 2. In plaats van 4000, leest men 3800 ACB. III, 7031.
IEPER
355
structuram operis lignei ejusdem altaris ; constitit 750 floren.1 ; faciunt simul 1350 floren. P. Onesimus Iprensis testamento dedit 150 floren. P. Victorinus Iprensis dedit testamento 900 floren. P. Cosmas Bergensis2 testamento dedit 500 floren. P. Theodorus Bergensis testamento dedit 200 floren. P. Gerardus Watenensis testamento dedit 450 floren.3. Pater Bavo Gandensis testamento dedit 200 floren. P. Hubertus Iprensis testamento dedit 800 flo ren. Civitas et ager Casletensis dedit 300 floren. Civitas et ager Belliolanus dedit 100 florenos. Civitas Wastenensis dedit 100 flo ren. Domicella Anna Selvers4, vidua Francisci de Zomere, reliquit testamento 114 floren.5. Petrus Reynerus et domicella Elisabetha d’Ingelsche, conjuges, testamento reliquerimt nobis 660 flo renos. Christianus Marival et Anna, ejus soror, dederunt 450 flo renos. Petrus van Werviclc testamento atque donatione inter vivos, 150 florenos ; insuper dedit vinum pro missis ad quatuor annos, donec mortuus fuit ; item, fenestras vitreas in choro, cum ligneis, et candelabra lignea pro altari. Domicella Adriana van Clyfthove, vidua domini Petri van Wervicken, dedit 100 flo renos. Dominus Gerardus Lysvelt, canonicus S. Martini et pastor in Brielen, dedit 150 florenos ; item imaginem S. Fran cisci in sacello. Domina van Houte 100 floren. Domina de Merchie, nunc pauper claiissa, 150 floren. Magister Franciscus Bommare, 180 floren. De consecratione ecclesiae. Anno 1612, die 28 octobris, in festo sanctorum apostolorum Simonis et Judae, consecravit reverendissimus dominus episcopus Iprensis Joannes Vischerius ecclesiam... De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 27, adnumeratis duabus ex infirmaria exstructis. Infirmariae 5, sed de quinta duae cellae sunt exstructae. Sacerdotes necessarii 10, concionatores 3. Fabricam direxit P. Remigius Bellovacensis, deinde f. Eustachius6. Magistratus Iprensis in se recepit reparationem turris sacelli nostri, ut patet ex litteris in arcliivis conventus conservatis, sub littera D. Dominus Aegidius Navigeer, pater noster spiritualis hujus conventus, obtinuit gratiam a R. P. 1. 2. 3. 4. 6. 6.
Ibid., wordt na' dit bedrag bijgevoegd : « et amplius. »
Gewoonlijk van Burburg geliceten. Ibid., 300 in plaats van 450. Ibid., lu id t d e n a a m Z e le rs. Ibid., « 114 florenos aut circiter. »
Eustachius van ïempleuve.
354 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS ac magister Aegidius Navigeer, -primus noster pater spiritualis. Receptionem vero nostram impedire voluerunt duo Recollectae, allegantes nos recipi non posse, adferentes bullam cujusdam pontificis. Recepti sumus ea conditione, ne civitati essemus oneri propter expensas fabricae ; quapropter nobis a magistratu assignatum est praedictum monasterium seu xenodochium S. Catliarinae ; sed copiam nostrae receptionis non expedit petere, quia in ea contentae sunt aliquae conditiones, quas non observamus1 ; simplex tamen ejus copia copiae conservatur in archivis nostri conventus, sub littera A. De positione primi lapidis. Anno 1610 vetus illud hospitale S. Catharinae seu monasterium fratres nostri sunt demoliti, excepto sacello nostro, quod praedictarum hospitalitiarum templum erat ; jactaque sunt fundamenta novi conventus eodem anno 1610, die 26 septembris. Primum lapidem fundamentalem ex officio posuit, peracto officio divino, praedictus reverendus dominus episcopus Iprensis, D. Carolus Masius. Primum post fundamentalem lapidem posuit dominus Joannes de Cerf, dominus de Ylamertinghe, eo tempore primus scabinus, nomine supremi ballivi, tutoris ac totius magistratus, qui ibidem praesens erat. Secundum posuit reverendus dominus Joannes Vischerius, pastor in S. Martini, ac denominatus episcopus Iprensis, quia reverendus dominus Carolus Masius electus fuerat in episcopum Gandensem. Tertium posuit R. D. Abbas S. Joannis, Vincentius du Bur. Quartum posuit D. Abbas de Sonnebeke, dominus Boysoot. Quintum posuit dominus de Westliove, ballivus aulae et agri Iprensis. Sextum. posuit dominus ac magister Aegidiua Navigeer, pater noster spiritualis. Concionem habuit P. Henricus Aldenardensis, superior loei. Benefactores qui ad fabricam praecipue contulerunt. Venerandus dominus Simonis, episcopus Iprensis, ante obitum suum reliquit testamento suo, ad recommandationem R. D. Anthonii Hantsamii, canonici D. Martini, pro fabrica nostra, 2000 florenorum. Magistratus Iprensis liberaliter elargitus est 4000 florenorum2. Magistratus dictus de Sale et Casselrie Iprensis dedit 1600 flo renos. Reverendissimus episcopus Iprensis, Joannes Vischerius, dedit 600 florenos ; dedit insuper imaginem summi altaris et 1. Bedoeld wordt waarschijnlijk de bepaling die we in ACB., III, 7031 lezen : « 5a die octobris [1609], magistratus taxavit numerum capucinorum qui in dicta urbe Iprensi commorarentur ad 13. » 2. In plaats van 4000, leest men 3800 ACB. III, 7031.
IEPER
355
structuram operis lignei ejusdem altaris ; constitit 750 floren.1 ; faciunt simul 1350 floren. P. Onesimus Iprensis testamento dedit 150 floren. P. Victorinus Iprensis dedit testamento 900 floren. P. Cosmas Bergensis2 testamento dedit 500 floren. P. Theodorus Bergensis testamento dedit 200 floren. P. Gerardus Watenensis testamento dedit 450 floren.3. Pater Bavo Gandensis testamento dedit 200 floren. P. Hubertus Iprensis testamento dedit 800 flo ren. Civitas et ager Casletensis dedit 300 floren. Civitas et ager Belliolanus dedit 100 florenos. Civitas Wastenensis dedit 100 flo ren. Domicella Anna Selvers4, vidua Francisci de Zomere, reliquit testamento 114 floren.5. Petrus Reynerus et domicella Elisabetha d’Ingelsche, conjuges, testamento reliquerunt nobis 660 flo renos. Christianus Marival et Anna, ejus soror, dederunt 450 flo renos. Petrus van Wervick testamento atque donatione inter vivos, 150 florenos ; insuper dedit vinum pro missis ad quatuor annos, donec mortuus fuit ; item, fenestras vitreas in clioro, cum ligneis, et candelabra lignea pro altari. Domicella Adriana van Clyfthove, vidua domini Petri van Wervicken, dedit 100 flo renos. Dominus Gerardus Lysvelt, canonicus S. Martini et pastor in Brielen, dedit 150 florenos ; item imaginem S. Fran cisci in sacello. Domina van Houte 100 floren. Domina de Mercliie, nunc pauper clarissa, 150 floren. Magister Franciscus Bommare, 180 floren. De consecratione ecclesiae. Anno 1612, die 28 octobris, in festo sanctorum apostolorum Simonis et Judae, consecravit reverendissimus dominus episcopus Iprensis Joannes Vischerius ecclesiam... De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 27, adnumeratis duabus ex infirmaria exstructis. Infirmariae 5, sed de quinta duae cellae sunt exstructae. Sacerdotes necessarii 10, concionatores 3. Fabricam direxit P. Remigius Bellovacensis, deinde f. Eustachius6. Magistratus Iprensis in se recepit reparationem turris sacelli nostri, ut patet ex litteris in archivis conventus conservatis, sub littera D. Dominus Aegidius Navigeer, pater noster spiritualis hujus conventus, obtinuit gratiam a R. P. 1. 2. 3. 4.
Ibid., wordt na dit bedrag bijgevoegd : « et amplius. »
Gewoonlijk van Burburg gekeeten. Ibid., 300 in plaats van 450. Ibid., luidt de naam Zelers. 6. Ibid., « 114 florenos aut circiter. » 6. Eustachius van Templeuve.
353
III. STICHTING VAN DE 'VLAAMSCHE KLOOSTERS
Generale, intercedentibus R. P. Cypriano Antverpiensi, provinciali, et PP. DifEnitoribus, die 20 martii 1614, ut post obitum suum, ipse et uxor ejus, valeant inliumari in ecclesia conventus nostri Iprensis, ut latius patet ex copia reservata in archivis religionis. Patres spirituales. Primus, dominus ac magister Aegidius Navigeer. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt. Reverendus D. Joannes Vischerius1, episcopus Iprensis, dedit imaginem summi altaris et integram structuram operis lignei ; constitit 750 floren. Suggestum in ecclesia et pulpitum in choro dedit soror Aegidia Doens, religiosa in hospitali sancti Joannis. Majorem calicem et armarium in sacristia dederunt dominus Petrus Wyts et dominus Antonius Senten, canonici sancti Martini et executores testamenti domini Jeronimi Berchemii, quondam canonici S. Martini. Crucifixum supra cancellos, cum imaginibus B. Virginis, S. Joannis et sancti Francisci dedit dominus Olivarius Bonnaert ; constitit 108 floren. Ex calicibus qui nunc sunt, unum dedit dominus Petipas, pater patris Hyppoliti Insulensis. Alterum dedit domina Margareta van der Stichele, vidua, matre patris Josephi Iprensis. Benefactores praecipui qui . fratrum necessitatibus provident.
Dominus Aegidius Navigeer, pater noster spiritualis. Dominus Franciscus Somers, cum uxore Catharina Navigeer, singulares benefactores. R. D. Hantsamius, canonicus. Vidua domicella Rycens2, maxima benefactrix. Hospitale S. Mariae, in foro. Soror Aegidia, in hospitali S. Joannis, obiit. Domina abbatissa in Meessene, bona benefactrix. Monasterium divitum clarissarum... De fundatione conventus Trajectensis
Anno Domini 1609, mense augusto, primum habitare coeperunt fratres Capucini Trajecti, ingressique sunt domum R. Domini Guilielmi de Bemmel, canonici S. Servatii P. Florianus Antverpiensis, praedicator, et fr. Romanus Amorsfortius, laicus, ubi per duos vel tres menses commorati sunt ; postea inhabitare coeperunt, circa finem decembris ejusdem anni, domum a magis1. Verder noteert het IïS. dat deze weldoener op 26 Mei 1613 over leed. 2. Ryssels, volgens ACB., III, 7031.
IEPER EN MAASTRICHT
S57
tratu Trajectensi ipsis coemptam, quinque millibus florenorum... De ‘plantata cruce, positione primi lapidis, consecratione eccle siae etc... Anno Domini 1611, die 3a maji, positus est primus
lapis ecclesiae nostrae, nomine magistratus hujus civitatis, a generoso domino Antonio de Gienet, gubernatore civitatis ; secundus a domino Joanne Hildenisse, praetore, in praesentia totius magistratus. Sacram caeremoniam peregit admodum R. Dominus Engelbertus Boonen, S. Theologiae Doctor ac decanus insignis ecclesiae collegiatae S. Servatii, postmodum factus praepositus ejusdem ecclesiae. Anno 1615, die 12 julii, consecrata est ecclesia per Emum D. Stephanum, episcopum Dionysiensem... Magistratus Trajectensis, cum nobis domum et fundum ecclesiae aedificandae coemisset 5000 florenorum et primum lapidem in eodem fundo nostrae ecclesiae posuisset, dato adhuc insuper pro positione primi lapidis 100 florenis, jus patronatus dictae ecclesiae et fundi sibi reservaverat. Yerum, ecclesia jam exstructa, ante ejus consecrationem, generosus dominus Otto de Flodrop, baro de Leuth,' desiderabat se fundatorem ejusdem ecclesiae institui. Magistratus libere cessit jus patronatus dicto baroni de Leuth, ea conditione ut pretium fundi ecclesiae nostrae ipsi magistratui restitueret, quod et fecit ; et expensas omnes in exstructione dictae ec clesiae factas, patri nostro spiritual i persolvit ; unde ecclesia, ad ipsius instantiam, ad honorem sancti Otthonis est consecrata et ipse ejusdem ecclesiae est fundator, ut patet ex litteris consecrationis ecclesiae in archivis nostris, sub littera E. Dictus baro de Leuth reliquit nobis insuper testamento suo duodecim millia florenorum, monetae Brabanticae, secundum valorem patriae Leodiensis, pro exstructione conventus... De spectantibus ad conventum. In conventu sunt cellae 28, infirmariae 5. Sacerdotes necessarii 8 ; concionatores necessarii 2. Commode secundum nostrum statum ibidem ali possunt fratres 25. Fabricam direxit F. Massaeus Graviensis, laicus. Benefactores praecipui, qui ad fabricam contulerunt. Magis tratus Trajectensis coemit nobis domum et fundum in quo conventum exstruximus, quinque millibus florenorum et in positione primi lapidis dedit alios 100 florenos. Generosus do minus Ottho de Flodrop, baro de Leuth, est fundator ecclesiae nostrae ; dedit primo 4 millia florenorum ; item, pro imagine summi altaris, 900 florenos ; insuper 300 florenos etc. ; nobis etiam testamento suo reliquit pro conventu exstruendo 12 millia
358
III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTEKS
florenorum... Dominus Meys Jappart [?] dedit 600 florenos. Honorandus dominus Edmundus Huyten van Amstenraet, landtcommendator, dedit diversis vicibus 545 florenos. Ex coliorte militum domini baronis de Balangon, diversis vicibus, habuimus in universum 646 florenos. Territorium de Dalem dedit 596 florenos. Ex parte archiducum Brabantiae habuimus 348 florenos. Territorium Limburgense dedit 379 florenos. Capitulum Sti Servatii dedit 213 florenos. Dominus de la Motte, capitaneus congregationis militum, dedit 228 florenos. Dominus Antonius de la Val, hujus civitatis secretarius, dedit 100 flo renos. Benefactores ‘praecipui qui ad ornatum templi contulerunt.
Generosus dominus Ottho, baro de Leuth, dedit 900 florenos pro imagine summi altaris... Domina Anna Antlionette de GoufEer, baronne de Reckem, pro conficiendis velis tabernaculi V. Sacramenti, dedit 230 florenos. Domicella Anna Margareta de Linden, pro capsa venerabilis Sacramenti, dedit 150 florenos ; item, adhuc alios 100 florenos. Dominus Anthonius de Gienet, eques de Werp, pro calice dedit 58 florenos. Dominus Lauren tius Grootenclaes, noster pater spiritualis, dedit imaginem Sti Laurentii, stantis supra ecclesiam nostram. Dominus Adamus Dries, drossardus domini baronis de Leuth, dedit imaginem divae Virginis, supra fores ecclesiae. Dominus Judocus Hildenisse dedit pro conficienda casula 27 florenos. Domicella Comelia Roelens dedit imaginem divae Virginis in altari sacelli, cum suo tabemaculo ex serico confecto, imaginem Sti Francisci et Beati Felicis, cum ejus omamentis, pro sacello. Domina Albertina d’Arenberge, domina de Tourlon1, dedit unam casulam. Do minus... (a), comes de Hoochstraeten, dedit unam casulam. Benefactores praecipui, qui fratrum necessitatibus provident.
Dominus Claudius de Lanoy, comes de la Motterie, hujus civitatis gubernator, dat patribus hebdomadalem portionem. Dominus Edmondus Huyten van Amstenraet, landtcommen dator, dat hebdomadalem fratribus portionem. Dominus Henricus van Cauwenbergh, advocatus, dat similiter hebdomadalem portionem. Dominus Paulus Cauwenbergh maximam facit fratribus charitatem. Dominus Guilelmus van den Driessche, a. Niet ingevuld. I. Trelon.
MAASTRICHT EN K O R T R IJK
359
apothecarius, liberaliter dat pro patribus infirmis omnia medi camenta. Agnes Cauwenbergh, filia devota, soror dicti Pauli, lavat lintea communitatis. Gertrudis Leuth lavat lintea sacristiae et maximam solet nobis facere cliaritatem. Camera coriarorum, siv« het ambacht van de huyvetters, dat singulis annis integram pellem pro conficiendis sandaliis, sed eorum magistri pro ea rogandi sunt. Magistratus rogatus dat 5 vel 6 carucas carbonum, singulis annis. Domicella Cornelia Hermans, vidua Mattlaiae Hermans, in den Tuymelaer, singulis quindenis dat portionem. Patres spirituales. Primus, reverendus dominus Guilelmus de Bemmel, canonicus Sti Servatii, qui postmodum gravioribus aliis negotiis impeditus. In ejus locum assumptus fuit dominus Laurentius Grootenclaes. Secundus, dominus Laurentius Grootenclaes, qui obiit 8 aug. 1619. Tertius, Adm. R. D. Guilelmus de Bemmel, canonicus, qui facultatem habet a Generali nostro ut in ecclesia nostra sepeliri possit, ut patet ex copia authentica in nostris arcliivis, sub littera G... Anno Domini 1628 ampliarunt fratres nostri hortum nostrum ; novum murum et domum pro infectis peste fratribus exstruxerunt. Benefactores qui ad diclam ampliationem et fabricam praedpue contulerunt. Magistratus concessit nobis plateam retro hortum
nostrum incorporandam, ut patet ex litteris in archivis nostris conservatis sub littera H ; insuper dedit 600 florenos. Dominus Joannes Bruynincx, habitans Trudonopoli et ibidem singularis fratrum benefactor, dedit hic nobis quoddam [sic] fundum, quod valebat circiter 600 florenos. Capitulum Sti Servatii dedit 300 florenos. Capitulum D. Virginis dedit 100 florenos. Territo rium de Dalem dedit 150 florenos. Territorium de Caldenborch dedit 100 florenos. Territorium Limburgense dedit... (a). Do minus... (a) van Scliinnen dedit 100 florenos. R. admodum D. Engelbertus Boonen, praepositus Sti Servatii, qui obiit1, reliquit nobis testamento suo 200 florenos, cum libris suis... Fundatio conventus Cortracensis
Anno Domini 1610, die 20 augusti, Capucini admissi fuerunt Cortraci, ad aedificandum ibidem monasterium, ut patet ex a. Niet ingevuld. 1. Verder dateert het HS. zijn afsterven van 12 Mei 1629.
380
III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
litteris admissionis nostrae in archivis conventus conservatis sub littera A... Auctor primus obtinendi locum et aedificandi con ventum in hac urbe fuit nobilis D. Joannes de la Yichte, eques aureatus, dominus de Nieuwenhove, Bevere etc., qui praeter extremam diligentiam quam in hoc impendit, contulit ad erectionem conventus 6600 florenos ; cujus cor in sepulchro fratrum sepultum est anno 1612. Secundus auctor fuit D. Guilbertus du Moulin1, mercator Tornaci habitans, Cortraci natus, qui, ex pio affectu erga S. P. nostrum Franciscum, dedit 6000 flo renos pro exstructione conventus, ac post adhuc circiter 500 flo renos addidit pro emendis domibus, templo nostro contiguis ; cujus cor in sepulchro fratrum, ubi obierit, ex concessione R. P. Simonis Aldenardensis, provincialis Flandriae, reponi debet, ut patet ex litteris ipsi missis, et copia earum in archivis conventus conservata, sub littera B, anno 1618, die 28 octobris. Horum duorum devotione commotus, R. P. Franciscus Hibernus, tune gardianus Insulensis, custos et deflnitor provinciae, anno 16102 Cortracum pertransiens, ea qua pollebat dexteritate, induxit dominos de magistratu hujus urbis quatenus ultro introductionem fratrum Capucinorum in hanc urbem expeterent, pollicens id futurum absque civium et magistratus expensis ; quod audiens, dictus magistratus lubens annuit et ut fundator templi et conventus locum aptum fratribus emit et obtulit. De plantata cruce. Crux plantata fuit solemniter, summo cum populi utriusque sexus ac imprimis ecclesiasticorum et magistratus applausu, anno 1611, dominica 6 post Epiphaniam, a R. D. et Magistro Matliaeo ab Ypra, S. T. Licentiato, pastore divi Martini, admissionis nostrae singulari promotore. Concionem sub ea habuit R. P. Clemens Casletanus. De positione primi lapidis. Anno 1611, die 30 martii, primus lapis positus fuit per Rm. Episcopum Tornacensem, Michaelem d’Esne, concionem habente R. D. Mathaeo ab Ypra, qui supra. Ut fundator, primum lapidem posuit nomine urbis Cortracensis vel D. Ballivus, D. Franciscus Damant, vel D. Joannes de Tolnare, dominus de Curne, burgimagister. Secundum posuit nobilis D. Joannes de la Vichte, qui supra. In positione primi lapidis magistratus contulit pro fabrica 600 florenos. 1. ACB., III, 7031 heet hem Gilbertus van der Meulen en laat hem enkel 2000 gulden geven ; wellicht kwam het overige naderhand. 2. Hier moet een verwarring zijn. P. Franciscus was enkel Gardiaan te Rijsel in 1608-09 ; in 1609-10 was hij het te Arras en in 1610-11 te Douai.
K O RTR IJK
361
De conseeratiom ecclesiae. Anno Domini 1613, die 8a septembris,
ecclesia consecrata est a R. D. Michaele d’Esne, episcopo, qui supra... Die vero sequenti, 9a septembris, idem Reverendissimus Dominus consecravit altare sacelli... Benefactores praecipui qui ad fabricam contulerunt. Magistratus Cortracensis, tanquam fundator conventus, dedit 6000 flo renos. Territorium Cortracense1, dedit 4000 florenos. Dominus Joannes de la Vichte, dominus de Nieuwenhove, dedit 6600 flo renos. Dominus Guilbertus du Moulin, mercator Tomaci kabitans, dedit 5500 florenos. Dominus Martinus van den Berghe, sacerdos, dedit 1200 florenos. Dominus Franciscus de Tolnare dedit 50 philippicos. Domicella Elizabeth de Roo, vidua N 2. de Bonte, varias et notabiles eleemosynas dedit eique concessa sepultura in templo nostro, juxta sacellum, a R. P. Honorato Parisiensi, commissario generali anno 1616 et a procuratore curiae anno 1618. Obiit anno 1625, die 5 julii, sepulta in nostra ecclesia. Domicella Maria Prowen, filia devota, multas elee mosynas ad fabricam contulit ; dedit quoque 1200 florenos anno 16273, pro aedificato novo exitu tendente in plateam, dictam... (a). Patres spirituales. Primus, dominus Guilielmus Moerman, qui obiit anno 1618. Secundus, dominus Robertus Moerman, filius Guilielmi... De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 24, infirmariae 5. Concionatores necessarii duo ; sacerdotes necessarii 9. Facile 20 vel 25 fratres ibidem ali possunt. Fabricam direxit pater Remigius Bellovacensis ; postmodum, P. Albertus Gandensis. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt. Rmus Episcopus Tornacensis, D. Michael d’Esne, dedit tabernaculum summi altaris, cum velis albis, rubris, viridibus et nigris. Rdus adm. Dominus Jacobus Marquays, abbas D. Martini Tomaci, dedit imaginem summi altaris, cum omni celatura lignea et opere fabrili. Rdus adm. D. Abbas Laudensis juxta Insulas4, Lona. De naam ontbreekt. 1* Door territorium verstaat men « de C^sselrye », volgèns ACB., I, 20.294 en III, 7031, 9507 cn 9510 ; — III, 1005 en I, 5481 schrijven : domini de territorio, dicti lingua vulgari de Hoogpoiniers. 2. Die N. wil zeggen, dat do schrijver den voornaam niet kent, zooals blijkt uit de eerste blz. van den tekst. 3. Verder zegt het HS. aangaande deze g ift: « Promisit, nondum dedit. # 4. Loog bij Rijsel,
362
III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
guespée, dedit imaginem crucifixi aut summum altare. Dominus Franciscus Pouvillon, mercator Insulensis, dedit imaginem in sacello, cum omni opere fabrili. Mater P. Gaspardi Insulensis, vidua D. N 1. Clems, dedit hierothecam ex argento deaurato. Dominus Joannes de Clercq dedit calicem unam [sic]. Domicella Maria Prowen, filia devota, dedit unam casulam, unum antipendium et velum pro tabernaculo Yen. Sacramenti. Benefactores praecipui qui fratrum necessitatibus provident.
Magister Anthonis Maes Dubueret [?], dum esset in vivis, fuit singularis fratrum benefactor. Joannes de la Tombe, cum uxore Maria de Deurwardre, dederunt ab initio oleum pro lampade et ultro adhuc quaecunque in officina sunt. Linteamina sacristiae semper ab initio lavit et lacerata refecit Margarita Coelembier cum Ludovica de la Tombe, beginae. Lintea communitatis lavit Anna van den Bulcke, begina. Dominus Justus Damant, filius Francisci, summus Ballivus, cum uxore sua Anna de Blasere, nobis addictissimus fuit (uti et pater ipsius, dum viveret) ; eaque de causa R. Adm. P. Clemens a Noto, minister generalis, ipsi D. Justo Damant et ejus uxori, Annae de Blasere, concessit ut in sepultura fratrum nostrorum in ecclesia nostra Cortracensi sepeliri possint, ut patet ex litteris dicti Generalis, conservatis in arcliivis conventus Cortracensis, sub littera G. Benefactores singulares mortui. Dominus Joannes de la Vichte, dominus de Nieuwenhove, qui pro fabrica nostra dedit 6600 flo renos, obiit 23 julii 1612. Cor ejus sepultum in sacello nostro, cum hac inscriptione : « Hic jacet cor nobilis viri Joannis de la Vichte, domini de Nieuwenhove, anno 1612, die 23 julii. » Do minus Guilielmus Moerman, primus pater spiritualis, qui obiit... (a) 1618, cujus corpus fratres nostri ad templum detulerunt et cum cruce processerunt ; concionem funebrem sub sacro habuit V. P. Chrysostomus Cortracensis, ejus loei tune gardianus ; quod quam populo universo gratum fuerit, impossibile dictu est. Domicella Elizabeth de Roo, vidua N 1. de Bonte, obiit 5a julii 1625 ; sepulta est in nostra ecclesia, ex concessione superiorum... a. Niet ingevuld.
1. N. duidt wederom het ontbreken van den doopnaam aan. We weten echter, dat P. Gaspar een zoon was van Joannes Clems en Margarita Mertoro.
KORTRIJK EN S.-W IN O K S-B ER G E N
3 63
Conventus Bergensis
Anno Domini 1611, die ultima januarii, recepti sunt fratres Capucini in urbe Bergensi. Litterae receptionis conservantur in archivis conventus, sub littera A... De plantala cruce. Anno 1611, die 3 maji, plantata est solemniter crux a Edo adm. Domino Carolo d’Argenteau, abbate sancti Winoci Bergensis, in fundo destinato ad exstructionem nostri conventus. Haec solemnitas celebrata est ingenti senatus populique applausu, atque die 18 mensis octobris ejusdem anni data est fratribus nostris ab ipso magistratu domus commodissima cum altari, ut ibidem habitarent, donec conventus exstructus esset. De positione primi lapidis ecclesiae nostrae. Anno Domini 1612, in festo SS. Apostolorum Petri et Pauli, posuit primum lapidem reverendus dominus Joannes Vischerius, episcopus Iprensis, idque in honorem eorundem SS. Apostolorum. Secundum lapidem posuit magistratus Bergensis. Tertium, senatus urbis Dunkercanae. Quartum, magistratus Hondischotanus. Jactis ecclesiae fundamentis primarium lapidem reliqui operis posuit dominus Cornelius de Meyere, primus noster pater spiritualis. Coadjutor ejusdem aliquo tempore fuit Franciscus Durant. Benefactores praecipui qui ad exstructionem conventus et ec clesiae contulerunt. Magistratus Bergensis dedit fundum con
ventus nostri, insuper 6000 florenorum. Exstruxit etiam suis sumptibus muros horti, a parte orientali et australi, et pro comparandis libris dedit liberaliter 1550 florenos. Dominus Petrus de Cuypere, pensionarius quondam civitatis Burburganae, dedit 12.000 florenorum, ea conditione ut fundator ipse sit nostri conventus. Franciscus Durant dedit 1000 florenos. Magistratus Dunkercanus dedit 300 florenos. Eeliqua perfecta sunt eleemosynis hinc inde collectis. De consecratione ecclesiae. Consecratio templi peracta est anno 1614, die 8a maji, die Ascensionis Domini, a Emo Domino Antonio de Hennin, episcopo Iprensi... In sacello confecta sunt 6 sepulchra, ad inhumanda corpora fratrum defunctorum ; et etiam hortulus contiguus sacello destinatus ac consecratus est ab eodem Eeverendissimo, pro sepulturae loco... Vinum, óleum, cera pro ecclesia. Vinum quaeritur ab iis qui habent. Cera quaeritür ostiatim ante festum Purificationis Mariae Virginis. Oleum dat domicella Robyns, filia devota.
364
III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 25, infirmariae 3 (a). Commode hic ali possunt 20 vel 25 fratres. Fabricam direxit pater Remigius Bellovacensis ; postmodum, fr. Eustachius Templeuvensis, laicus ; et post eum, pater Judocus Gandensis1. Sacerdotes necessarii 8 vel 9, concionatores 3. Magistratus Bergensis, ad transpositionem molae, quae omnem libertatem horti fratribus adimebat, obtulit Rdo Domino Abbati S. Winoci 1200 florenos ; tandem pro eodem pretio anno 1625 transportata est. Patres spirituales. 1. Dominus Cornelius de Meyere. 2. Do minus Ferdinandus Cordua. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt. Tabernaculum dedit domicella Kerchove. Primarium calicem dedit vidua magistri Francisci de Meester, avia patris Juvenalis. Repositorium pro remonstrantia dedit R. D. Ludovicus Lheureux, pastor in Coukercke. Dominus Cornelius Meyere, primus pater noster spiritualis, dedit imaginem summi altaris. Benefactores praecipui qui fratrum necessitatibus provident.
Dominus Cornelius 'de Meyere, primus pater noster spiritualis, singularis fuit benefactor ante discessum suum Bergis. Dominus Ferdinandus Cordua, secundus pater noster spiritualis, singuüs septimanis dat portionem. Dominr.s Franciscus Boudens singulis septimanis dat portionem. Dominus Carolus Blomme, singularis benefactor. Outer [1] Vervenne, coriarius, singularis benefactor. Vidua Gabrielis Jacquemyn, soror patris Juvenalis, singularis benefactrix2... Fundatio conventus Buscodücensis
Admissi sumus anno Domini 1611, die 5a et 6a augusti Sylvaeducis, unanimi consensu totius populi et magistratus, ut patet ex litteris in registro resolutionum trium membrorum hujus civitatis... Ad receptionem nostram maxime nobis auxilio fuit reverendus Dominus Godefridus ab Engelandt, qui nobis domum suam et fundum dono dedit, sitam retro a. 3 Eerst stond 4. 1. ACB., III, 7031 kent den naam van P. Judocus nog niet. 2. ACB., III, 7031 biedt hier nog enkele andere namen : « Domina vidua Hardevust; domimis scriba Hardevust; dominus Orosco, archibaillivus civitatin Bergensis. »
S.-W IN OK S-BERGEN EN ’ S-IIERTOGENBOSCH
3G5
ecclesiam sancti Jacobi, quam fratres ad tempus inhabitarunt. Verum, quia ibidem incommodum fuisset exstruere conventum, vendita domo et fundo, alius locus emptus est in platea Postulana, domus et hortus refugii abbatiae Postulanae, ubi fratres ecclesiam et conventum exstruxerunt, quem nunc inhabitant. Benefactores qui fabricam maxime adjuverunt. Rdus Dominus Godefridus ab Ingelandt, qui, vendita domo quam nobis dederat, pecunias ex illa venditione procedentes ad coemptionem domus Postulanae contulit1. Pater Franciscus Sylvaeducensis, in saeculo dictus Franciscus Broeckhoven, ante professionem suam nobis testamento legavit aliquot millia florenorum, sine quibus fratres aegre potuissent fabricam inchoare. Item, dominus Petrus van Broeckhoven, frater dicti patris Francisci, praefectus generalis aerarii Statuum Brabantiae in partibus Sylvaeducensibus, tune temporis noster pater spiritualis, qui nobis procuravit redituum annuorum varias restantias, sive arrieragias. Civitas Sylvaeducensis diversis temporibus notabilem summam pecuniarum ad dictam fabricam contulit, nobisque maxime favit et auxilio fuit. Nobilis dominus de Hoolhuysen, habitans Cranenburgi, in ducatu Cliviae, nos etiam summopere adjuvit. Reliqua fabricae tam eleemosynis hujus civitatis Hollandiae et locorum circunjacentium perfecta et persoluta sunt. De plantata cruce, positione primi lapidis et consecratione ecclesiae etc. Anno 1613, die 20a decembris, sine ulla solem-
nitate aut concione, plantata est crux, sub Ven. P. Thoma Teneramundano, superiore loei. Anno 1615, die 11 maji, fundamentalem hujus novae fabricae [lapidem] posuit Rdus Dominus Nicolaus Soes, episcopus Sylvaeducensis, qui et parvam exhortatiunculam ad populum habuit. Anno 1620, in festo sancti Matthiae fuit templum nostrum consecratum et dedicatum a Rmo Domino Nicolao Soes, episcopo Sylvaeducensi... De spectantibus ad conventum. Fabricam direxit P. Judocus Gandensis. Cellae sunt 33, infirmariae 5. Facile 25 religiosi ibidem ali possunt. Sacerdotes 8 vel 9 necessarii. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt et fratrum necessitatibus provident. Dominus de Hoolhuysen, habitans
Cranenburgi in Cliviae ducatu, dedit remonstrantiam Ven. Sacramenti. Dominus Plebanus Robertus Swertius dedit ta1. Verder noteert het HS. dat Godefridus op 24 Augustus 1616 over leed.
366
III. STICHTING VAN DB VLAAMSCHE KLOOSTERS
bemaculum. Domicella Leonora van Grevenbroeck dictum tabemaculum deaurari curavit ; quae etiam dedit duo vela tabernaculi pulchriora. Domicella Lucia van Hoogenstyn, vidua domini Petri van Bróeckhoven, primi nostri patris spi ritualis, dedit unum antipendium, duas sculptas imagines B. Virginis, unam in frontispicio ecclesiae nostrae, alteram in summo altari, et duo valde pulclira rubra vela tabernaculi ; insuper in fratrum necessitatibus praevidendis summa benefac trix. Dominus Amandus de Hornes, dominus temporalis in Geldrop, commissarius regis, singularis est benefactor ; dat pitantiam per septimanam et saepissime multa alia. Mona sterium monialium Wuylenbergensium, contiguum horto nostro, saepius fratribus charitatem mittit. Dominus Cnevelaer, capitaneus peditum, dat bis vel ter in anno unam summam, nunc 50, nunc 70 florenorum, tam pro butyro quam pro aliis. Domicella Crommeny, habitans in Bommel, nonnunquam nobis aliqua mittit. Domicella Trist, habitans Noviomagi, aliquando mittit eleemosynas ad amitam Cams et Petram, filias spirituales, ut nobis illas distribuant. Nobilis dominus capitaneus Octavius Bancy dat oleum pro lampade ante Ven. Sacramentum. Lintea sacristiae et communitatis lavantur a filiabus domini Lamberti Remmets, quondam scabini et consiliarii hujus civitatis1. De patribus spiritualibus. Dominus Petrus van Broeckhoven, qui obiit 19 junii 1627. Petrus Jansen Mutsaert... Fundatio conventus Alostani
Anno Domini 1614, die 3a maji, primo ingressi sunt fratres Capucini civitatem Alostensem, qui, impetratis litteris commendatitiis a Serenissimis Principibus Alberto et Isabella Clara Eugenia, conjugibus, tune temporis Belgium gubemantibus, ad magistratum Alostensem directis, ab eodem magistratu, consentientibus nobilibus et notabilibus, 21 maji ejusdem anni, recepti sunt et admissi ad inhabitandum (ut patet ex diversis litteris in arebivis conventus conservatis sub littera A), superatis difficultatibus omnibus et oppositionibus, tam Patrum Jesuitarum, praetendentium ibidem liabitare, quam etiam particularium personarum, hanc receptionem maxime suo 1. Onder de Benefactores mortui wordt nog vermeld. « Mr. Joannes Brueghel, [qui obiit] 27 februarii 1628. »
’ S-HERTOGENBOSCH EN AALST
367
auxilio et industria procurante nobili domino D. Joanne (ie la Quadra, Ordini nostro summopere addicto. Et quoniam tune temporis media sufficientia non suppetebant, ut novus exstrueretur conventus, et aerarium publicum summa laborabat penuria, libentissime suam nobis domum concessit praedictus nobilis dominus de la Quadra ; in quam publice, 12a junii ejus dem anni, mane hora 9a, nostros fratres deduxerunt et concomitati sunt E. D. Jacobus Beeckman, decanus et pastor collegialis ecclesiae S. Martini, et dominus Justus van Heume, non sine summa.adversariorum nostrorum admiratione. Hanc domum fratres Capucini inhabitarunt parvo temporis spatio. Dein migrarunt in domum cujusdam, nomine Joannis Coucke, quam etiam deserentes anno 1615, inhabitarunt domum sitam in loco ubi modo conventus exstructus est ; quam domum, una cum duobus hortis vel fundo ubi conventus est, magistratus praedictus, cum consensu totius terrae Alostanae, nobis coemerat 23 martii 1615, ut patet ex litteris receptionis nostrae et fundationis in arcliivis conventus conservatis, sub littera A, in pergameno. Qui magistratus cum terra Alostana, expensis publicis, integrum nostrum monasterium exstruxerunt a fundamentis. -De plantata cruce. Anno Domini 1615, die 3a maji, solemniter crux plantata est a venerabili Patre Angelo Furnensi, superiore loei, qui et concionem habuit. -De positione primi lapidis. Anno Domini 1616, die 8 maji, peracto prius solemniter officio divino, processionaliter ex ec clesia S. Martini ad locum praeparatum pergens, lapidem ibidem fundamentalem ex ofiicio pontificio jecit Illmus D. Matthias Hovius, archiepiscopus Mechliniensis. Deinde primum lapidem ex parte fundatorum posuit nobilis dominus, D. Philippus de Bossche, dominus de Maesdam, consul tune temporis urbis Alostanae. Secundum posuit burgimagister Gerardimontensis ; et sic consequenter quique ballivus ordine suo, tanquam fundatores conventus ; qui conventus a fundamentis exstructus est sumptibus publicis. ■De consecratione ecclesiae. Anno Domini 1623, die 3a maji, consecrata fuit ecclesia nostra ab Illmo Domino Jacobo Boonen, archiepiscopo Mechliniensi, unacum altari majori, in honorem S. Mariae Magdalenae... ■De spectantibus ad conventum. Anno Domini 1622, die 15 maji, coeperunt fratres nostri cantare officium divinum... Anno 1624 conventus, circuitus murorum et domus pro peste infectis aliaque
368
III. STICHTING V A N DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
omnia necessaria perfecta fuerunt. Fabricam direxit venerabilis Pater Albertus Gandensis. Cellae sunt 30, infirmariae 5. Concionatores necessarii ibidem 3 ; sacerdotes necessarii 9. Facile ibidem ali possunt, secundum nostrum statum, 20 religiosi... Patres spirituales. Dominus Joannes Gheetens. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt (a). Benefactores praecipui qui fratrum necessitatibus provident.
Ecclesia et conventus reparatur sumptibus magistratus Alostensis, qui et oleum pro lampade ante venerabile Sacramentum, medicamenta pro aegrotis et vinum pro missis dat. Cera ostiatim mendicatur. Monasterium Affligemiense et Ninoviense nobis sunt summopere addicta... Fundatio conventus Trudonensis
Anno Domini 1614, die 20 augusti, in imperiali oppido Sti Trudonis admissi sumus, sub conditionibus in litteris admissionis contentis, in archivis conventus conservatis, sub littera F... Pro admissione nostra, serenissimus Ferdinandus, dux Bavariae, princeps et episcopus Leodiensis, scripsit litteras ad magistratum et abbatem Trudonensem, conservatis in archivis nostris, sub littera A. Responsum magistratus Trudonensis ad superiores litteras principis Leodiensis, in archivis nostris, sub littera B. Plebanus ecclesiae collegiatae B. Virginis erat R. Dominus Joannes Willems, S. Theologiae Licentiatus, nobis addictissimus. D e plantata cruce, positione primi lapidis, consecratione ec clesiae etc. Anno Domini 1616 plantata et erecta est crux in festo
sancti Bartholomaei, apostoli, solemniter, a R. Admodum Domino Huberto Germys, imperialis monasterii S. Trudonis abbate. Concionem habebat R. Dominus Joannes Willems, ecclesiae collegiatae B. Virginis plebanus. Anno Domini 1618, die 9 octobris, positus fuit lapis fundamentalis a R. Adm. Domino Abbate praefato, in honorem S. Patris nostri Francisci et S. Eucherii. Primum lapidem posuit Illustrissimus Dominus Ernestus de la Rivière, co mes de Heer etc., nomine serenissimi principis Leodiensis, qui comes sacellum nostrum et ejusdem altare suis sumptibus erigi cura\it. Anno Domini 1624, die 16 junii, consecrata est ecclesia nostra a Rmo Domino Stephano, a. Niet ingevuld.
AALST ÉN S.-TR U ID E N
369
episcopo Dionysiensi, suffraganeo serenissimi principis et episcopi Leodiensis, unacum summo altari... De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 20, infirmariae 4. Sacerdotes necessarii 7 vel 8, praedicatores, absque catechista, necessarii duo. Ali possunt hic fratres 15 vel 16. Fabricam direxit P. Andreas Trudonensis et P. Judocus Gandensis. Benefactores praecipui qui ad fabricam contulerunt. R. Dominus Joannes Willems, plebanus in Diva Yirgine, multa contulit ad exstructionem conventus ; dedit omnes cruces ferreas, item 220 florenos, fenestram vitream in templo, campanam nostram. Testamento legatos habemus omnes suae bibliothecae libros1. Nobilis dominus Joannes Brunincx dedit summum altare, imagine picta excepta. Illustriss. Ernestus de la Rivière, comes de Heer, suis expensis exstruxit sacellum, ejusdem altare, sed nondum omnia persolvit ; vide memoriale in archivis, sub lit tera K. Commandator in Barnartsem2 dedit 200 florenos. Admodum R. Dominus Praelatus Grimbergensis dedit 100 flo renos. Dominus... (a) Graesen, Thenis habitans, dedit diversis vicibus universim circiter 5 mille florenos. Adm. R. Dominus Praelatus Tongerloensis, diversis vicibus, universim dedit... (a). Item R. Dominus Praelatus Everbodiensis3. Patres spirituales. Primus, dominus Joannes Schoepen ; obiit 1622, 28 septembris. Secundus, dominus Andreas Brugmans. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt. Dominus N4. van der Gracht, baro de Wanghen, dedit calicem argenteum. Domina... (a), uxor Ernesti, comitis de Heer,dedit albam casulam ex camelotto. Domina... (a) de Soulongne dedit rubrum antipendium ex camelotfco. Benefactores praecipui qui fratrum necessitatibus provident.
R. Dominus Abbas S. Trudonis, singulis septimanis dat quatuor lagenas cerevisiae et duas sportas panis, idque diebus Veneris hora prima. Insuper dat omne vinum missarum, quod per dicam5 a. Niet ingevulcl.
1. Hij stierf op den vooravond van S. Catharina, 1624, zooals verder in het HS. medegedeeld wordt. 2. Bemissem, nederzetting van de Teutonische Orde, te S.-Truiden. 3. Averbode. 4. Die N. wil zeggen, dat de voornaam niet bekend is. 5. Dica : lijst van personen, met het bedrag of de hoeveelheid die ieder bezorgen moet. DH KAPUCIJNEN —
24
3 7 0 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
quaeritur ; quae dica illi quotannis in die Circuncisionis vel pridie praesentata, cum gratiarum actione, et petitur pro anno sequenti nova venia. Quaestus ligni quotannis fit per totam civitatem, post festum Omnium Sanctorum, per 4 honoratiores cives et 4 fratres, ligna ostiatim petentes et recipientes, cum duobus curribus. Ordinarie ex illo quaestu habent 6 currus lignorum et honoratiores illi cives, facto quaestu, sumunt prandium in refectorio nostro, cum patre Guardiano et quatuor istis fratribus. Quaestus candelarum fit quoque ostiatim per solos fratres, in adventu. Item Leeuwis1, ostiatim petendae, quia hic non dantur sufficientes ; item in beguinagio etc. ante adventum. Dominus Joannes Brunincx dat singulis quindenis unam portionem. Omnia medicamina pro infirmis gratis dantur in apotheca dicta de Blausteen et in de Roose. Magistratus quo tannis in initio Quadragesimae Omnium Sanctorum dat medium vas halecum. Lintea sacristiae lavat quaedam monialis S. Joannis, laica, nomine Suster Marie. Lintea communitatis lavant tres diversae familiae Beginagiae, Margareta Schoupens, Elizabeth Davidts et Mechtildis Moers, per vices. Maria Stapels, filia devota, singularis est benefactrix... [Fundatio conventus Ostendani]
Post reductionem civitatis Ostendanae, serenissimi Belgii principes Albertus et Isabella Clara Eugenia, conjuges, patribus Capucinis locum in dicta civitate concesserunt, magnitudinis 400 pedum in quadro. Igitur, cum anno Domini 1615 dicti patres Capucini saepius Fumis Ostendam venissent ad praedicandum et magistratui populoque summopere placuissent, eodem anno admissi sunt ad inhabitandam dictam civitatem. Sed quoniam reditus annui et media dictae civitatis non essent sufiicientia ad exstruendum novum conventum, designata fuit a magistratu domus dictis patribus ad hospitandum et inhabitandum, eisque promisit et concessit ligna, carbones et lumen, ut patet ex litteris receptionis nostrae, conservatis in archivis conventus, sub littera A, in pergameno, et aliis sub eadem littera, in papyro. In nostra receptione maxima difficultas fuit, quod PP. Recollectae praetendebant ibidem habitare et a multis expetebantur, ob confessionem excipiendam saecularium. 1. Zoutleeuw.
S .-TR U ID E N EN OOSTENDE
371
... Gubemator civitatis [tune temporis erat] dominus Eusta chius de Grison, qui, summopere nobis addictus,. receptionem nostram promovebat. Consul [erat] dominus Hercules Thiery, qui singularis etiam promotor erat nostrae receptionis et primus pater noster spiritualis... De positione primi lapidis et plantata cruce. Primarius lapis ecclesiae positus est anno 1618, die l a julii, a Rdo Domino D. Maximiliano d’Enghien, praelato Aldenburgensi. Quo tempore etiam crux solemniter plantata fuit, concionem habente Ven. Domino Guiermo Stassaert, pastore hujus civitatis. Et quoniam locus, in quo exstruendus [sic] erat ecclesia, nimis erat angustus propter plateam quandam adjacentem, licentiam impetrarunt a Sua Celsitudine, incorporandi ex dicta platea latitudinem 10 pedum, ut sic facilius ecclesiam possent exstruere, prout patet ex libello supplici et in eo apostilla posita, conser vatis in archivis conventus, sub littera B. Anno vero Domini 1621, postquam ecclesia jam erecta et consecrata esset, positus est demum primus lapis conventus nostri a Rdo Domino Christiano Druyve, praelato abbatiae sancti Nicolai Furnis, Ordinis Praemonstratensis... ; ad cujus fabricam magistratus Ostendanus insignem largitus est eleemosynam. D e consecratione ecclesiae. Anno Domini 1620, die 9a junii, ecclesia nostra consecrata est a Rmo Domino D. Antonio Triest, episcopo Brugensi... Vinum, oleum et cera pro ecclesia quomodo habeantur. Oleum pro lampade dat dominus Petrus Cobris, habitans Brugis, qui et duos filios in Ordine habet, Patrem scilicet Eleutherium, praed. et f. Leonem, laicum, Brugenses. Vinum pro missis petitur ab iis qui vinum in cavea habent. Cera ostiatim petitur, ante festum Purificationis Mariae. De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 18, infirmariae 2. Sacerdotes necessarii 7 vel 8, concionatores 3. Ali hic possunt, secundum statum nostrum, 17 vel 18 religiosi. Fabricam ecclesiae direxit P. Hilduardus Teneramundanus, conventus vero pater Archangelus Amorsfortius. Patres spirituales. Primus, dominus Hercules Thiery; se cundus Judocus Borm. Benefactores praedpui, qui fratrum necessitatibus provident.
Domicella vidua domini Minghers. Dominus Carolus a Burgondia, comes de Wacken...
3 7 2 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
[Fundatio conventus Hasselensis]
Reverendus P. Cyprianus Antverpiensis anno 16[16] (a), pro tune temporis minister provincialis, misit R. Patrem Angelum Marchant1, gardianum tune temporis conventus Trajectensis, ad magistratum Hasselensem, pro loco ibidem obtinendo, quod tandem obtinuit, devictis omnibus difficultatibus, necnon ab illustrissimo principe et episcopo Leodiensi, domino D. Ferdinando, ex Bavarica prosapia, licentiam et facultatem ibidem sedem locandi et conventum exstruendi... Anno 1619, in civitate Hasselensi, ex impositione reverendi P. Simonis (b), venerunt fratres nostri ; et exinde manserunt ac crucem ibidem eodem anno, 3 maji, plantarunt... Quo tempore, nobilis dominus Nicolaus Geloes accepit fratres nostros hospitio ac partem domus suae concessit et multis diebus cum magna liberalitate sustentavit, quoadusque sibi providissent de hospitio. Quod eis concessit nobilis domina Agnes de Mombort, emendo in hunc finem aliquam domum et concedens partem domus suae ad ibidem sacram missam celebrandam. Quae etiam maximam partem fundi nobis dedit, hoe est ferme dimidiam partem totius. D e positione primi lapidis. Anno 1623 posuit primum lapidem ecclesiae nostrae Dominus Joannes Geloes, pastor Hasselensis. Benefactores singulares qui ad exstruclionem conventus con tulerunt. Domina Agnes de Mombort dedit fere mediam partem
loei ac fundi nostri ; deinde legavit per testamentum 700 flor.Magistratus dederunt furnum centum mille laterum, cum aliqua notabili massa calcis. Deinde concesserunt nobis locum exstruendi murum super moenia, anno 1629, cum unanimi consensu omnium civium... Patres spirituales. Primus fuit nobilis dominus Nicolaus Geloes et habuit secum Joannem Vilters. Successit illi D. N. Ribroch [?], gener ejus, sed maxime fungitur officio patris spiritualis et syndici Franciscus Moninxs.
a. Er schijnt eerst 1 6 1 3 of 1 6 1 4 gestaan te hebben, maar de twee laatste cijfers werden geschrapt. b. Simonis aldus door een jongere hand verbeterd; eerst stond Cypriani,
provincialis.
1. Angelus van Veurne.
HASSELT E N GELDERN
373
De fundatione conventus Geldriensis
Anno Domini 1619, die ultima maji, admissi sunt fratres Capucini ad construendum conventum in civitate Geldriensi, a magistratu ejusdem civitatis, cum consensu 24 praecipuorum, ut vocant, idque commendatione illustrissimi domini comitis Frederici de Bergis, ut patet ex litteris originalibus in nostris archivis, hic Geldriae conservatis, signatis littera A, in pergameno. Magistratus spopondit pro cultu divino vinum, ceram, oleum et pro infirmis fratribus medicas potiones se daturum, casu quo via mendicationis haberi non possint, ut patet ex litteris originalibus nostrae receptionis in pergameno, in archivis nostris conservatis et signatis littera A. Dedit insuper 1300 flo renos. Anno Domini 1619, circa festum Pentecostes, coepimus primum habitare Geldriae. Benefactores praecipui qui ad exstructionem conventus contule runt. Pater Cassianus Geldriensis testamento suo, ante profes-
sionem suam, reliquit duo millia florenorum. Nobilis status catholicus patriae Geldriensis dedit circiter tria millia florenorum seu, ut vocant, Equestres Ordines Geldriae. Magistratus civitatis Geldriensis dedit nobis duas aedes ; in quarum fundo conventus ex parte est exstructus, quae valebant circiter 1000 florenos; dedit et alios 100 florenos pro fenestra vitrea in templo nostro. Don Guilielmo Verdugo, Gubemator civitatis, dedit 400 flo renos. Dominus Ingelbertus van Brimpt, drossardus in Stralen, dedit 200 florenos et alios 100 pro fenestra vitrea in ecclesia. Nobilis dominus... (a) van Hulthuysen, habitans Cranenburgi, in Clivia, dedit 200 florenos. Nobilis dominus... (a) van Wissen, prope civitatem Gogh, dedit 200 florenos. Serenissimus Dux Nieuwenburgensis... dedit 24 arbores pulcherrimas pro fabrica. Dominus Henricus du Bois, signifer unius cohortis pedestris, dedit 400 florenos. De plantata cruce, positione primi lapidis, consecratione eccle siae etc. Die 3 maji 1625 plantata fuit crux nostra ante introitum
ecclesiae, in platea dicta nova, cum solemnitate. Eodem die positus est primus lapis ecclesiae a domino Adriano Honsbrouck, drossardo civitatis et marschalco patriae Geldriensis, nomine Equestrium Ordinum Geldriensium; quem lapidem Rmus Dominus Jacobus a Castro, episcopus Ruraemundensis, benedixit a. Voornaam ontbreekt.
3 7 4 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
in honorem SS. Apostolorum Petri et Pauli. Consecratum est templum anno Domini 1628, die 17 julii, a Rmo Domino Jacobo a Castro... D e spectantibus ad conventum. Cellae sunt 18 ; infirmariae 4. Sacerdotes necessarii 8 vel 9 ; praedicatores necessarii 3 ; confessores saecularium necessarii 3 vel 4. Fratres commode ali possunt 15 vel 16. Fabricam direxit P. Archangelus Amorsfortius ; postmodum successit P. Andreas Trudonensis. Benefactores qui ad ornatum templi dederunt et fratrum necessitatibus provident. Illustrissimus comes Albertus a Bergis, comes
in Boxmeer, dedit tabemaculum V. Sacramenti. Domina abbatissa Novi Monasterii, prope civitatem Gogh, dedit remonstrantiam seu ciborium V. Sacramenti. Dominus Henricus van Steproey dedit suggestum concionatorum. Antonius Martines, Hispanus, viador1, dedit duas vel tres pitantias in septimana ; qui jam discessit. Simon Chandelier, dimidiam portionem in septimana. Monasterium Nazareth, dimidiam portionem in septimana. et singulis circiter mensibus dimidiam amam cerevisiae ; insuper lavant lintea sacristiae. Patres spirituales. Godefridus Ingelberghs... Fundatio conventus Burburgensis
Anno Domini 1621, die 5a septembris, admissi sunt fratres Capucini ad inhabitandum Burburgum, a magistratu dictae urbis. Quo tempore nobilis dominus Carolus de Bryard, dominus de Bavinchove2 etc. dono dedit dictis PP. Capucinis amplam domum et fundum, in dicta civitate sitam, ubi modo conventus exstructus est ; et hoe sub certis conditionibus, quae postmodum remissae fuerunt. Hanc donationem patres acceptarunt in capitulo Aldenardae celebrato, eodem anno, 20a augusti, ibique ooeperunt habitare a Paschate anni sequentis hujus nostrae admissionis. Donationis fundi ac domus, sub certis quibusdam conditionibus, et remissionis earundem conditionum litterae conservantur in archivis conventus nostri... De plantata cruce. Anno Domini 1621, die 5a novembris, crucem ibidem cum solemnitate plantavimus, praesente supradicto domino de Bavinchove, uxore ejus, domina Adriana de 1. Veedor : Spaansche beambte of opziener. 2. Dorp bij Kassei, thans in Frankrijk.
GELDERN EN BURBURG
3 75
la Douve, domina Maria du Bryard, ejus filia, cum viro, domino de Bilques, domino gubematore Comelio Briset, magistratu etc. Aderat etiam ibidem R. P. Heliodorus Bruxellensis, provin cialis, et octo alii patres Capucini. De positione primi lapidis. Anno Domini 1627, dominica infra octavam V. Sacramenti, positus est primus lapis fundamentalis ecclesiae. Dominus Christophorus Morlet, decanus Audomarensis, vice reverendissimi domini Pauli Baudot, episcopi Audomarensis, solemnitatem celebravit. Aderat praefata domina de Bavinchove, vidua, cujus vir obiit anno 1622, quae primum jecit lapidem supra fundamentalem, eleemosynamque contulit bis mille florenorum et addixit se totam ecclesiam erecturam. Secundum jecit Maria de Bryard, domina de Bilques, filia praefatae viduae de Bavinchove. Tertium posuit domina Abbatissa Burburgana, Maria Bonniers, deditque pro choro 600 florenos et promisit se adhuc amplius daturam ad erectionem istam. Quartum posuit dominus gubemator civitatis, Philippus, baro de Licques. Quintum posuit dominus Franciscus du Waes [?], burgimagister, nomine magistratus. Septimum posuit domina Anna de Heuchin, vidua domini Cornelii Briset, domini d’Ingelbert, quondam gubernatoris, deditque pro fabrica semel quinque albetinos aureos. Benefactores praecipui, qui ad fabricam contulerunt. Civitas Burburgana cum casselaria ex communi bursa semel dederunt 600 florenos pro positione lapidis. Incolae civitatis Gravelinganae dederunt 122 florenos et 7 asses per modum quaestus. Incolae pagi de Loon 100 flor., 18 asses ; incolae pagi S. Georgii, 50 flor. ; incolae pagi D. Nicolai, 30 flor. ; pagus Capellebroeck, 50 flor. ; pagus Brouckerke, 40 flor. ; pagus Crauwyck, 23 flor., 2 asses ; pagus Erigem, 43 flor., 4 asses ; dominus de Bommeswal, burdimagister [stc] et syndicquus noster, dedit in quaestu 30 flor. ; dominus doctor medicus dedit 24 flor. ; parochia Broucburgana, intus et foris comprehensa, dedit in quaestu circiter 800 flor. ; pagus S. Pietersbroeck dedit 40 flor.; pagus Drinckam, 30 flo renos. Vinum, oleum et cera pro ecclesia, quomodo habeantur. Dominus gubemator civitatis, Philippus, baro de Licques, dat vinum pro celebratione missarum et pro communicantibus. Quotannis fit quaestus cerae per civitatem, circa festum Purificationis B. M., scilicet octiduo ante ; petunt antiquam candelam benedictam. D e spectantibus ad conventum... Fabricam direxit P. Balduinus
3 7 4 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
in honorem SS. Apostolorum Petri et Pauli. Consecratum est templum anno Domini 1628, die 17 julii, a Rmo Domino Jacobo a Castro... De spectantibus ad conventum. Cellae sunt 18 ; infirmariae 4. Sacerdotes necessarii 8 vel 9 ; praedicatores necessarii 3 ; confessores saecularium necessarii 3 vel 4. Fratres commode ali possunt 15 vel 16. Fabricam direxit P. Archangelus Amorsfortius ; postmodum successit P. Andreas Trudonensis. Benefactores qui ad ornatum templi dederunt et fratrum necessitatibus provident. Illustrissimus comes Albertus a Bergis, comes
in Boxmeer, dedit tabemaculum V. Sacramenti. Domina abbatissa Novi Monasterii, prope civitatem Gogh, dedit remonstrantiam seu ciborium V. Sacramenti. Dominus Henricus van Steproey dedit suggestum concionatorum. Antonius Martines, Hispanus, viador1, dedit duas vel tres pitantias in septimana ; qui jam discessit. Simon Chandelier, dimidiam portionem in septimana. Monasterium Nazareth, dimidiam portionem in septimana. et singulis circiter mensibus dimidiam amam cerevisiae ; insuper lavant lintea sacristiae. Patres spirituales. Godefridus Ingelberghs... Fundatio conventus Burburgensis
Anno Domini 1621, die 5a septembris, admissi sunt fratres Capucini ad inhabitandum Burburgum, a magistratu dictae urbis. Quo tempore nobilis dominus Carolus de Bryard, dominus de Bavincliove2 etc. dono dedit dictis PP. Capucinis amplam domum et fundum, in dicta civitate sitam, ubi modo conventus exstructus est ; et hoe sub certis conditionibus, quae postmodum remissae fuerunt. Hanc donationem patres acceptarunt in capitulo Aldenardae celebrato, eodem anno, 20a augusti, ibique coeperunt habitare a Paschate anni sequentis hujus nostrae admissionis. Donationis fundi ac domus, sub certis quibusdam conditionibus, et remissionis earundem conditionum litterae conservantur in archivis conventus nostri... D e plantata emee. Anno Domini 1621, die 5a novembris, crucem ibidem cum solemnitate plantavimus, praesente supradicto domino de Bavinchove, uxore ejus, domina Adriana de 1. Veedor : Spaansche beambte of opziener. 2. Dorp bij Kassei, thans in Frankrijk.
GELDERN EK BURBURG
3 75
la Douve, domina Maria du Bryard, ejus filia, cum viro, domino de Bilques, domino gubernatore Comelio Briset, magistratu etc. Aderat etiam ibidem R. P. Heliodorus Bruxellensis, provin cialis, et octo alii patres Capucini. De positione primi lapidis. Anno Domini 1627, dominica infra octavam V. Sacramenti, positus est primus lapis fundamentalis ecclesiae. Dominus Christophorus Morlet, decanus Audo marensis, vice reverendissimi domini Pauli Baudot, episcopi Audomarensis, solemnitatem celebravit. Aderat praefata domina de Bavincliove, vidua, cujus vir obiit anno 1622, quae primum jecit lapidem supra fundamentalem, eleemosynamque contulit bis mille florenorum et addixit se totam ecclesiam erecturam. Secundum jecit Maria de Bryard, domina de Bilques, filia praefatae viduae de Bavinchove. Tertium posuit domina Abbatissa Burburgana, Maria Bonniers, deditque pro choro 600 florenos et promisit se adhuc amplius daturam ad erectionem istam. Quartum posuit dominus gubernator civitatis, Philippus, baro de Licques. Quintum posuit dominus Franciscus du Waes [?], burgimagister, nomine magistratus. Septimum posuit domina Anna de Heuchin, vidua domini Comelii Briset, domini d’Ingelbert, quondam gubernatoris, deditque pro fabrica semel quinque albetinos aureos. Benefactores praecipui, qui ad fabricam contulerunt. Civitas Burburgana cum casselaria ex communi bursa semel dederunt 600 florenos pro positione lapidis. Incolae civitatis Gravelinganae dederunt 122 florenos et 7 asses per modum quaestus. Incolae pagi de Loon 100 flor., 18 asses ; incolae pagi S. Georgii, 50 flor. ; incolae pagi D. Nicolai, 30 flor. ; pagus Capellebroeck, 50 flor. ; pagus Brouckerke, 40 flor. ; pagus Crauwyck, 23 flor., 2 asses ; pagus Brigem, 43 flor., 4 asses ; dominus de Bommeswal, burdimagister [sic] et syndicquus noster, dedit in quaestu 30 flor. ; dominus doctor medicus dedit 24 flor. ; parochia Broucburgana, intus et foris comprehensa, dedit in quaestu circiter 800 flor. ; pagus S. Pietersbroeck dedit 40 flor.; pagus Drinckam, 30 flo renos. Vinum, oleum et cera pro ecclesia, quomodo habeantur. Dominus gubernator civitatis, Philippus, baro de Licques, dat vinum pro celebratione missarum et pro communicantibus. Quotannis fit quaestus cerae per civitatem, circa festum Purificationis B. M., scilicet octiduo ante ; petunt antiquam candelam benedictam. D e spectantibus ad conventum... Fabricam direxit P. Balduinus
3 7 6 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
Roterdamus ; sed jecit fundamenta pater Archangelusx. Sacerdotes necessarii septem. Concionatores necessarii tres et inter hos unus qui novit gallice concionari, quia pastor Gravelinganus saepius curat suas vices impleri per aliquem ex nostris et debet fieri concio gallice mane sub summo sacro circa 10m. Etiam moniales anglae D. Clarae saepius petunt concionem gallicam ; quibus, uti etiam praefato domino pastori, obligamur. Patres spirituales : Primus, dominus Sebastianus Murales, dominus de Bommerswael, qui et syndicus fuit tempore fabricae. Benefactores qui ad ornatum templi contulerunt. Domina Anna de Heuchin, vidua domini Cornelii de Bruchet, domini d’Engelbert, quondam gubernatoris civitatis, dedit novum antipendium pro summo altari, violacei coloris. Domina Abbatissa de Broucburch, Maria de Bonniers, dedit casulam et antipendium rubri coloris pro summo altari, de panno undulato. Domina priorissa ejusdem abbatiae, Elisabeth Dericourt, dedit antipendium pro summo altari acupictum. Benefactores praecipui qui fratrum neeessitatibus provident.
Domina Abbatissa Broucburgana, Maria de Bonniers, mittit singulis septimanis fratribus ordinariam pitantiam camis, sive piscium in quadragesima ; etiam quotiescunque braxant cerevisiam, mittit integrum vas, praeter alias singulares extraordinarias eleemosynas, etiam affluenter dat quidquid petitur ab ipsa, pro necessitatibus infirmorum et alia. Similiter, aliae dominae de eodem monasterio, quae praesunt singulis familiis, saepius mittunt eleemosynas. Quapropter, ad minimum singulis octiduis sunt visitandae. Dominus doctor medicus, Guilielmus Hanwuyt [?], singulis quindenis mittit ordinariam pitantiam carnis et piscium in quadragesima. Fundatio conventus sancti Francisci in Eremo [Tervuren]
Sua Celsitudo Isabella Clara Eugenia, Infans Hispaniarum, principissa et gubernatrix Belgii, nomine Regiae Suae Majestatis, nobis locum et fundum dedit, cum omnibus arboribus in eodem fundo sitis, ad exstruendum conventum in dicta sylva Suenighenbosch, prope Furam-Ducis, duabus leucis a civitate Bruxellensi, ut patet ex litteris in archivis nostris conservatis, sub littera A. Anno Domini 1625, postquam RR. PP. I. Archangelus van Amersfoort.
B U RBU RG EN TERVU REN
377
Provincialis, Definitores et arcldtecti visitassent et scrutati fuissent dictum locum ad exstruendum conventum, in capitulo Brugis celebrato, propositus fuit praefatus locus omnibus vocalibus dicti capituli, quem omnes unanimi consensu et secretis votis acceptarunt, consentiente in dictam acceptationem et exstructionem conventus R. Adm. Patre Generali, Joanne Maria a Noto. Soluto igitur capitulo, R. P. Provincialis cum architectis, pergens ad locum acceptatum, ibidem formam conventus exstruendi, unanimi consensu, delineaverunt, se cundum deductos tune funiculos. D e 'positione primi lapidis, consecratione ecclesiae etc. Anno Domini 1626, die 25 junii, primum hujus novae fabricae lapidem jecit praedicta serenissima principissa Isabella Clara Eugenia, caeremonias peragente Illmo et Rmo Domino Jacobo Boonen, archiepiscopo Mechliniensi. Porro, fabrica hujus conventus adeo promota est, ut ante hiemem praefati anni, conventus cum ecclesia tectus fuerit, sic ut religiosi dictum conventum tune inhabitare coeperint ; unius vero anni spatio conventus plane est perfectus. Anno Domini 1627, ipso festo decollationis S. Joannis Baptistae, ecclesia consecrata est ab Illmo et Rmo Jacobo Boonen, archiepiscopo Mechliniensi... In solemnitate consecrationis hujus ecclesiae praesentes erant praedicta serenissima Isabella Clara Eugenia ; Illmus dominus Alphonsus de la Cueva, Cardinalis ; Illmus dominus Fabius, archiepiscopus Compsanus, nuntius apostolicus ; Illmus dominus Franciscus de Rye, ar chiepiscopus Caesariensis ; Illmus Marchio Ambrosius Spinola ; Dux et Ducissa d’Arschot ; Ducissa de Croy ; Principissa de Chimay; Comes et Comitissa de Gamalerio ; Comitissa de Bugnon et filius ejus ; Comes d’Estaires ; Comes de Reux ; Comitissa de Grimberge et nobilium populique multitudo magna... Benefactores praecipui qui ad fabricam contulerunt. Serenissima Infans Clara Ëugenia, nomine Regiae Suae Majestatis, dedit locum et fundum, arbores omnes in eodem loco existentes ; insuper sex millia florenorum. Pontem ligneum, pro introitu nostri conventus, juxta vivarium et sacellum seu oratorium, in ultima parte nostri horti, suis sumptibus fieri curavit et plurima alia ecclesiae et altarium ornamenta dedit... Illmus archiepiscopus Mechliniensis praefatus dedit plures quercus. Illmus Alexander d’Arenberge, princeps de Chimay, singulariter promovit dictam fabricam. Illmus Guilielmus de Melun, princeps
3 78 III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
d ’Espinoy, dedit 300 florenos. Illmus Comes Antonius de Taxis dedit 600 florenos.Dominus... (a) van Etten,aliasCauwenbergh, dedit 500 florenos. Dominus Erardus de Coutreau, alias Westmael, cum duabus sororibus suis, filiis devotis, dedit circiter quatuor millia florenorum, cum aliis ecclesiae ornamentis... Domicella... (a) de Warmondt dedit circiter duo millia flore norum. Dominus... (a) Petitpas, 400 florenos. Comitissa de Isenburgh, camarera major, dedit 300 florenos. Benefactores praecipui, qui ad ornatum templi et altarium conlulerunt. Serenissima Infans Clara Eugenia dedit pro tribus
altaribus 15 antipendia et 15 casulas, ex camelotto omnis coloris, albas 6, amictus 12, coopercula missalium 15 et reliqua necessaria ornamenta ad tria altaria ; insuper dedit omnes imagines pictas, tam in choro quam in ecclesia, ex muro ad ornatum et devotionem pendentes. Domicellae Philippina et Emerentiana Westmael, sorores, dederunt duos calices, duo antipendia, unam casulam, albas et amictus plures et diversa alia altaris omamenta... Domicella Catharina la Garde dedit ciborium magnum et parvum. Septem filiae sorores Peralta dederunt tria anti pendia, pro unoquoque altari unum. Principissa d’Espinoy, Ernestine d’Arenberge, dedit duo antipendia pro duobus al taribus, cum una casula ejusdem operis et albo velo calicis pretioso. Dominus Joannes de Sylva dedit crucifixum in summo altari. Benefactores praecipui qui fratrum necessitatibus provident.
Illmus Alexander d’Arenberge, princeps de Chimay, dat unam portionem hebdomadalem et singulis mensibus unam amam cerevisiae. Domina... (b) de Rye, vidua Comitis de Taxis, dat hebdomadalem unam portionem fratribus et singulis mensibus duas amas cerevisiae. Ducissa d’Aarschot, vidua Illmi Comitis Caroli d’Arenberge, dat singulis septimanis tres florenos, pro pitantia et pane. Domicellae Philippina et Emerentiana West mael, sorores, filiae devotae, Lovanii habitantes, singulis quindenis singularem charitatem fratribus mittunt, quae duabus portionibus aequiparatur. Patres spirituales. Primus, Joannes Merlin... Fabricam direxit venerabilis pater Carolus Bruxellensis, praedicator... a. Niet ingevuld. b. Voornaam ontbreekt.
T ERVU REN EN D U IN K E R K E
379
Fundatio conventus Dunkercani
Fratres Capucini recepti sunt Duynkercae a magistratu ejusdem urbis 10 februarii, anno 1626, sub certis conditionibus : imprimis, ut solummodo tres vel ad summum quatuor fratres ibidem possent cohabitare, in parva domuncula, iisdem fratribus data a cive quodam Dunkercano, nomine Jaspardo Coppens, sita extra portam meridionalem, et hoe ad inserviendum stationi quam fratres habebant singulis diebus dominicis in summo templo praedictae urbis. Secundo, ut nunquam fratres praesumerent, intra vel extra civitatem, exstruere aliquod aedificium, sive templum sive conventum sive aliquid aliud, sine denuo praevia et expressa licentia praefati magistratus. Cum ante et post receptionem obortae essent maximae difficultates, eo quod sese strenue opponerent Patres Societatis et PP. Recollectae, tandem, sopita omni difficultate, confirmata fuit praedicta receptio a consilio privato, 14 julii 1626, cum conditionibus supradictis... Anno 1627, 15 junii, obtenta prius licentia per R. P. F. Simonem (a), provincialem nostrum1 a RR. DD. Vicariis episcopatus Iprensis, sede vacante, positus fuit primus lapis sacelli nostri Duynkercae, ad moenia praedictae civitatis, juxta S. Eligii ; et ne fratres occasionem praeberent patribus Recollectis vel aliis ipsis obstrependi, positus fuit absque ulla solemnitate, hoc tamen ordine. Primus a R. P. Silvestro Hontschotano, ejusdem loei superiore. Secundus a domino Guilielmo Rubbens, cive Hontschotano et fratre uteiïno praedicti superioris. Tertius a Joanne van Doorne, syndico dictorum fratrum. Quartus ab ejus uxore etc. Prima missa in eodem sacello celebrata fuit prima novembris ejusdem anni a R. D. Zylof, pastore S. Martini Bergis et decano christianitatis. Benefactores qui notabilem aliquam summarn ad hanc structuram contulerunt fuerunt sequentes. Guilielmus Rubbens (qui supra),
cum sororibus suis, dedit omne lignum huic fabricae necessarium. Philippus Herry, mercator et civis Dunkercanus, dedit circiter 250 florenos. Domicella Maria la Bare dedit 400 florenos. Maa. Simonem; eerst stond Juvenalem; waarschijnlijk door een jonger hand verbeterd. 1. Simon van Oudenaarde.
380
STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
gistratus ejusdem civitatis, invitatus ut primitiis celebrandis interesse dignaretur, dedit 100 florenos. Reliqui sumptus, qui ad fabricam necessarii fuerunt, hinc inde a civibus, mercatoribus et aliis, fuerunt suppeditati. Benefactores qui ad ornatum praedicti sacelli contulerunt sunt hi : Admirantius dedit parvum calicem, corporale cum duabus bursis, missale, casulam byssinam ac aliam partem byssi ad conficiendum velum tabernaeuli, item albam etc. Livinus de Clerck dedit velum rubrum tabernaculi. Domicella Maria van Heele [?] casulam albam cum antipendio... Vinum, oleum et cera pro sacristia sufficienter praesentantur aut unico verbo haberi possunt. Ciboriam majorem dedit Philippus Hermans ; calicem majorem Francisca Denis, Bergensis, amita P. Augustini. Primus Pater spiritualis fuit Jaspardus Coppens, qui obiit ; in cujus locum surogatus est Joannes van Doorne. Sacerdotes pro tempore necessarii sunt quinque ; concionatores duo. Fratres ali possunt 18 aut viginti... Dominus commissarius Regis Franciae, in renovatione ma gistratus Dunkercani, anno 1629, dedit nobis, ex parte Regis, partem fundi quem possidemus, ea conditione, ut singulis annis celebrentur duae missae ad intentionem praefati Regis. Fundatio conventus Maseykani
Anno 1626, die 13 martii, R. D. Nicolaus Nesselius, pastor Mechliniae ad Mosam, S. Tlieol. Licentiatus, dono dedit nobis suam domum, cum fundo et horto pulcherrimo, in civitate Masecana, cum conditione ut fratres nostri Masecae saecularium confessiones exciperent, donec alii religiosi in eadem civitate admittantur, qui confessiones excipiunt ; tune enim nos ab hoc onere liberamur ; et catechizandi, si detur opportunitas, ut patet ex litteris donationis, in archivis nostris conservatis, sub littera A. Renitente magistratu, authoritate absoluta serenissimi principis et electoris Coloniensis, episcopi et principis Leodiensis, Ferdinandi Bavariae, fratres nostri Masecae possessionem et habitationem ceperunt l a maji 1626, ut patet ex litteris authenticis in archivis nostris, sub littera B, quem locum obtinuit a praefato principe P. Franciscus Buscoducensis, pro tune guar dianus Trajectensis, sub R. P. Juvenali provinciali... Benefactores singulares qui ad exstructionem conventus con~
D U IN K ERKE, MAASEIK EN BELLE
381
tulerunt. R. D. Nicolaus Nesselius, pastor Mechliniae ad Mosam, dono dedit nobis suam domum cum horto pulcherrimo... unde merito fundator noster dici potest. Domicella Anna van Hove, vidua Christopliori Puytlinx, dedit pro solutione pomarii, quod pro nobis coemptum fuit, 600 florenos ; quae etiam kospitio fratres nostros accepit in initio... Amplissimus D. Engelbertus Boonen, praepositus S. Servatii Trajecti, dedit 200 flo renos. Domicella Elisabetli Grootvelt, vidua N .1 Triest, Noviomagi liabitans, dedit 100 florenos... Patres spirituales : Vincentius Schryvers. Benefactores praecipui qui ad ornatum templi contulerunt et neeessitatibus provident. Domicella Margareta Nys, vidua Mathiae Lipsen, dedit casulam, antipendium et parva suppedanea albi coloris ex camelotto et bis terve in septimana charitatem fratribus mittit abundanter. Domicella Anna van Hove, vidua Christophori Puytlinx, singulis quindenis portionem fratribus mittit. Tres filiae D. Frederici Bex magnam charitatem fratribus faciunt. Domina van Merode, baronissa de Yorselaer, dedit parvam pixidem Y. Sacramenti, exceptis 10 florenis. Illustris D. N .1 Horion, canonicus S. Lamberti Leodii, dedit tabernaculum V. Sacramenti. Civitas Masecana dat singulis annis 4 carrucas hullarum2, 20 florenos pro vino sacristiae et quartam partem vasis halecuin sive een kindeken harinclc3 ; nullum tamen exstat scriptum kujus donationis... Benefactores singulares mortui. Fredericus Bex, consul civitatis, qui obiit anno 1626... fratrum
Belliolum
Obtenta prius venia et licentia reverendorum dominorum Vicariorum Iprensium, sede vacante, fratres Capucini recepti sunt juxta Belliolum a magistratu ambachtano, anno 1628, decima augusti, offerente domino Walrando de Coorenhuyse, collegiatae ecclesiae sanctae Mariae Casletensis canonico, iisdem fratribus Capucinis domum et villam suam, \ersus occidentalem plagam praefatae urbis sitam, in jurisdictione praefati magis tratus ambachtani, pro conventu exstruendo, quam et septem vel circiter mensibus in eundem finem inliabitarunt. Postmodum !• Voornaam onbskend. 2. Steenkolen, Fr. Houille. 3. Kindeken : Vasculum, octava pars oadi (ICiliaen).
382
III. STICHTING VAN DE VLAAMSCHE KLOOSTERS
autem, facti paenitens praedictus canonicus, insuper et ipsius loei prius non cognita incommoditas, praedictis fratribus extra ambachtanorum finium jurisdictione migrationis occasionem dedit. Impetrata itaque ad boe facultate et quatuor millium florenorum obtenta eleemosyna a praedicto magistratu, novum fundum in urbe situm, vulgo het Herthof nuncupatum, a domino de Camergo, turmae unius equitum catafractorum capitaneo, trium millium et centum florenorum pretio compararunt. Quem insuper, ut rite inhabitarent, a magistratu ipsius urbis denegatum non fuit, certis tamen conditionibus, ut scilicet receptio penes ambachtanos (qui fratres Capucinos primum in suam jurisdictionem admiserant) remaneret ; insuper ne aliqua in re corpori ipsius civitatis, utpote receptione patrum Societatis ultra vires gravato, oneri essent. Cum autem obortae essent maximae difficultates, partim quod patres Societatis occulte inhabitantium animos a fratribus Capucinis alienare et avertere conarentur, partim quod quatuor Ordines mendicantes civitatis Iprensis strenue et aperte sese opponerent, exhibito ad hoc libello supplici Concilio Secreto, tandem per confirmationem praedictae receptionis ab eodem concilio sopita fuit omnis difficultas anno 1629,... (a) januarii... Archipraetor [tune erat] dominus vice-comes de la Tillon, qui in receptione nostra multum nobis favit. Dominus Gislenus Rysport, juris utriusqüe licentiatus, ejus vicarius, multum etiam laboravit pro nostra receptione, sicut et fecit Mr. Aegidius Veile, scriba ambachtanus... Primus pater spiritualis fuit dominus Michael de Hoome, Regiae Catholicae Majestatis in partibus Belliolanis receptor generalis... Pro testamento reliquit nobis dominus van der Halle, dominus d’Angest, quinque millia florenorum, pro aedificatione templi. Domina Magdalena de Cortewille tria millia florenorum. Ter ritorium Belliolanum, tria millia florenorum. Ambachtani, qua tuor millia florenorum, pro emptione fundi. a. De juiste dag wordt niet aangegeven•
IV STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS door PHILIPPUS VAN KAMERIJK (1628-29)1
De Provincia G allobelgica seu W allonica FF. Capucinorum De conventu Attrebatensi
... Est insuper Attrebati regale coenobium sancti Vedasti, omnium forte quotquot in orbe christiano exstant abbatiarum ordinis Benedictini opulentissimum. Ejus coenobii antistes, reverendissimus dominus Joannes Saracenus, anno salutis 1592, suis sumptibus et insigni liberalitate, construxit, in loco amoenissimi et laudabilissimi aeris, monasterium peregregium fratribus Capucinis, qui ibi ut plurimum 40 numero perbene sustentantur, quotidianis pii populi eleemosynis. Hujus domus et ecclesiae plenum jus seu, ut vocant, proprietatem et dominium fundator sibi suisque successoribus, coenobii Vedastini abbatibus, retinuit et ad ejus retentionis perpetuam memoriam jussit in lamina aerea, muro interiori ipsius ecclesiae affixa, hanc epigraphen inscribi: « Deo Optimo Maximo, Divisque Omnibus Sacrum. Pietatis et monastices promovendae bonique publici studio, religiosi viri, amplissimus ac reverendissimus D. Joannes Saracenus, divi Vedasti Attrebatensis abbas dignissïmus, sereniss. majestati a rerum status consiliis etc., priorque et conventus Vedastinus locum hunc, templum ac monasterium, hac forma comparatum et aedificatum, patribus Ordinis sancti Francisci Capucinis utendum attribuerunt, dominio ac proprietate (quorum capaces non sunt iidem patres Capucini) sibi 1. Deze tekst wordt afgedrukt volgens hetzelfde HS. uit Milaan, reeds hooger (blz. 303) vermeld. Hier en daar laten we minder belangrijke stukken weg ; een deel er van werd reeds in AOMC., t. LVIII, 1942, pp. 77-83, 97-104, en in het Fransch bij [A pollinaire ], t. II, pp. 629-54, uitgegeven.
384
IV. STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
monasterioque suo reservantes. In cujus rei testimonium et confirmationem, duo ex dictis patribus adibunt, quotannis ipso die sancti Aegidii, kalendis Septembris, sub horam constitutam, idem monasterium Vedastinum, qui domino abbati et successoribus et, in absentia, priori vel praeposito vel superiori, agent gratias de concesso hactenus usu hujusce loei, similemque usum nomine confratrum petent in annum subsequentem, juxta tabulas confectas anno Domini 1593, cum primum loei hujus usus fratribus inquilinis concederetur1. » Itaque, ad diem dictum, singulis annis, superior Capucinorum hujus conventus cum uno religioso, quem e sua familia sibi socium assumit, accedens ad monasterium Vedastinum, offert liumiliter domino abbati claves nostri conventus, atque ea omnia plene exequitur, quae praescribuntur in illa, quae modo adducta est, epigraphe. Caeterum, anno 1597, Joannes ille Saracenus, abbas sancti Vedasti et hujus conventus fundator, promotus fuit ad arcliiepiscopatum Cameracensem, in qua dignitate annum circiter unum duravit, qui deinde anno 1598, moriens Bruxellis, testamento cavit, ut suum quidem corpus in ecclesia coenobii Vedastini sepeliretur, cor vero suum, arcula plombea inclusum, conderetur in ecclesia fratrum Capucinorum, eo ipso loco, qui nunc marmore contectus conspicitur, ante primarium altare, in quo marmore haec leguntur : « Cor contritum et humiliatum Deus ne despicias. Rmi D. D. Joannis Saraceni, abbatis Vedastini et postmodum Cameracensis archiepiscopi, hujus aedis sacrae domusque, sui monasterii sumptibus, a fundamento excitatae authoris, cor hic conditum anno 1598. Reverendus D. Philippus de Caverel, ejus in abbatia et hujus loei amplificandi studio successor, pietatis ergo posuit. » Jamvero, ut bene percipiatur quid sit illud quod ad dominos abbates Vedastinos praecise pertineat de hoc nostro conventu, notandum est et memoriae commendandum, ad illos pertinere totam domum, in qua fratres nostri habitant, totum templum et hortum, ipsi fratrum habitationi proximum, et praeterea nihil. Nam areae et fundi remotiores, tam ii qui ad occidentem vergunt, quam alii qui attingunt murum, stantem e regione patrum Jesuitarum, itemque colles arboribus consiti, fuerunt nobis partim a magistratu civili, partim a quibusdam privatis 1. Die tekst staat ook bij F. 1610), p. 566.
L o c r iu s ,
Chronicon Belgicum (Atrebati
ARRAS EN BÈTHUNE
385
amicis benevole donati; deinde, coemeterium fratrum, quod est extra templum, muri quoque fere omnes quibus horti cinguntur^ et quaecunque aedificia ab eadem fratrum habitatione dissident, fuerunt diversorum benefactorum pecuniis erecta. Sed et tamen addendum est, Emum abbatem dominum Philippum Caverel, qui nunc in boe Vedastino monasterio dignissime praeest, emisse anno 1604 et nobis donasse non mediocrem portionem ejus fundi, in quo vel juxta quem consistit aedificium, quod pro tempore contagioso ereximus anno 1627. Anno 1595, die 12 novembris, facta consecratio ecclesiae hujus conventus ad honorem quidem Dei Ommpotentis et omnium Sanctorum, sed principaliter ad nomen et invocationem sancti Joannis Baptistae, sancti Joannis Evangelistae, necnon sancti Patris nostri Francisci... Anno deinde 1627 D. Philippus Caverellus, abbas Vedastinus, construxit nobis tertium altare cum nova capella, quod postea, cum episcopus Attrebatensia esset consecraturus, rogatus est a nostris, ut simul instauraret consecrationem altaris veteris capellae, de qua an subsisteret' videbatur esse aliqua justa ratio dubitandi. Id totum declarant et testantur haec [sic] subjectae litterae, quae exstant insacristia hujus conventus : « Anno Domini 1627, die tertia Julii, ego, Paulus Boudot, Dei et Apostolicae Sedis gratia, episcopus Attrebatensis, consecravi in ecclesia FF. Capucinorum Attrebati duo altaria, unum in honorem B. Yirginis Mariae..., alterum in honorem sancti Josephi... » Hic memineris, capellam hanc sancti Josephi esse eam quae anno 1627 primum aedificata fuit ; nam antiqua capella, portae templi vicinior, vocatur capella sanctae Mariae et cum ipso templo fuerat semel consecrata... De conventu Bethuniensi
Ingressus fratrum Capucinorum in urbem Bethuniensem incidit in annum 1594, quo etiam tempore ipsi fuerunt admissi et recepti, authoritate magistratus civilis, quod postea ratum habuit epis copus Attrebatensis, ad cujus dioecesim itemque ad comitatum Artesianum haec urbs pertinet... Principio, mansio et sedes nostrorum fratrum per complures annos fuit in quadam domo privata, quam ad suos usus et officia regularia utcunque aptarant, ubi in rebus divinis se exercebant, horas canonicas communiter persolvebant, missarum sacrificia DE KAPUCIJNEN —
2J
386
IV. STICHTING VAN DE WAALSCHÉ KLOOSTERS
quotidie Deo offerebant, conciones ad populum habebant et caetera quae religiosi sunt instituti peragebant ; donec anno 1602 initiata sit structura conventus, qui anno sequente fuit absolutus. Causa vero quare tandiu dilata fuerit liaec aedificatio erat, quod Bethunia sit urbs non magna, populo tamen abundans; multitudine ergo civium et incolarum omnes urbis partes et angulos occupante, non videbatur superesse locus aedificando novo monasterio, quod tamen, bono Deo favente, inchoatum fuit, perfectumque eo quo dictum est tempore, per eleemosynas a diversis benefactoribus collatis, praesertim vero ab Anthonio de Neu, viro nobili, cujus pinguissimo legato potissima aedificii nostri pars facta fuit. Is erat accepturus nostri Ordinis liabitum, nisi morte praeventus fuisset; agebat tamen annum suae aetatis 67m. In nostrorum in hanc urbem admissionem magistratus posuit mirabilem conditionem, ut nimirum nonnisi pro octo religiosis monasterium exstrueretur ; veruntamen haec protinus conditio neglecta fuit et hodie bic conventus solet esse viginti vel viginti quinque capitum, cum victu commodissimo. Mirum sane quantum amoris, quantumque benevolentiae cives Bethunienses gerant erga nostros fratres... Ecclesia nostra Bethuniensis consecrationem accepit anno 1606, die 29 aprilis, a Joanne Bichardoto, episcopo Attrebatensi, qui eam cum majori ara dedicavit in lionorem Dei omnipotentis et gloriosae virginis Mariae atque sancti Joannis Evangelistae... De conventu Mervillensi ... Hic fratres Capucini, aedificio suae liabitationis, paulo antea inchoato, summam imposuere manum anno 1620 et anno proxime sequente templum similiter absolverunt. Haec autem. tota aedificatio videri potest fuisse a Deo benedicta, quoniam peracta est in solo vere benedicto et sancto, quippe quod fuerat olim locus monasterii, ubi sanctus Maurontus, abbas ordinis Benedictini, cum suis sanctis monachis Domino Deo famulabatur, circa annum salutis 680. Q.uin etiam stabat adhuc nuper hic ecclesiola, ab ipso sancto Mauronto erecta, quam nostri sperabant conservare, ut esset templum nostri monasterii; sed maturiori postea facta illius examinatione, non visa est diu durabilis, propter insignem suam vetustatem ; quare nostri illam diruerunt, novam in ejus loco erigentes. Quae omnia fecerunt perfeceruntque pecuniis quas alii atque alii benefactores contribuere, quorum
BÉTHUNE EN MERVILLE
387
omnium liberalissima fuit Antonia de la Flye, vidua domini de Lambersard. Caeterum, qua via, quove jure ad nos ecclesiola illa fundusque exiguus ei adjacens pervenerit, litterae quas jam subjiciemus abunde docebunt : « Universis praesentes litteras inspecturis, Decanus et Capitulum insignis ecclesiae collegiatae sancti Amati, oppidi Duacensis, sanctae Sedi apostolicae immediate subjectae, in Attrebatensi dioecesi constitutae, in Domino salntem. Exposuerunt Nobis fratres Capucini, quod incolae Minoris Yillae in Flandria, dioecesis Audomarensis, de nostro dominio, praedictos fratres Capucinos sibi coliabitare optent ex animo, idque propter salutem animarum suarum, eosdemque fratres, ut dictorum incolarum sancto et pio desiderio satisfacere valeant, post capitulum celebrandum proxime, quatuor aut quinque de fratribus suis eo cum merito sanctae obedientiae transmittere decrevisse, qui loei usum, crucis erectione, more consueto, acceptant, ibique in domo privata moram faciunt, piis interim operibus vacando, visitando infirmos, consolando afHictos, conciones habendo et augustissimum Missae sacrificium celebrando. Verum, prout eadem supplicatio subjungebat, praefatos fratres exponere, sine nostra bona venia eo loei transmigrare ac ibidem domicilium figere minime veile. Idcirco a Nobis petierunt humiliter in praedicto oppido Minoris Yillae sibi concedi ecclesiam seu capellam, vulgo nuncupatam sancti Amati, cum suo coemeterio adjacente, ïdque ad suum usum quam asserunt statui suo institutionique seraphicae Patris sui S. Francisci valde conformem et propriam. Nos igitur praedicti, Decanus et Capitulum, matura deliberatione super dicta supplicatione habita, eorundem fratrum Capucinorum humilibus precibus favorabiliter annuentes, veniam et facultatem in dicto oppido Minoris Yillae, nostri dominii, domicilium figendi eisdem fratribus impartimur... In quorum fidem prae sentes litteras fieri et per secretarium nostrum signari, sigillique nostri fecimus appensione communiri. Datum Duaci, in capitulo nostro, die l l a mensis augusti, anni millesimi sexcentesimi decimi septimi. De mandato praedictorum dominorum Decani et Capituli. F. D o b y e , secretarius. » Anno 1622, die ultima julii, Paulus Boudot, cum adhuc esset épiscopus Audomarensis, id est, quando nondum erat translatus &d cathedram Attrebatensem, dedicavit aedem hanc sacram conventus Mervillensis, recenter instauiatam, unacum ara maiori, in honorem sancti Amati, episcopi...
388
IV. STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
Nostri fratres, qui hunc conventum incolunt, coguntur ducere austerem et pauperem, id est, reipsa serapliicamvitam; ea quippe est incolarum vel indoles, vel tenuitas, vel etiam parcitas naturalis, ut multa obsonia viris religiosis ininime soleant afferre. Nostri tamen, maximo animarum fructu, excipiunt confessiones sacramentales quorunlibet confiteri volentium, tali scilicet potestate illis specialiter anno 1625 facta a Capitulo generali nostri Ordinis. Familia ut plurimum componitur ex quindecim religiosis ; siquidem major viveret incommodissime. De conventu Ariensi Ariam, vel Aeriam, Lisa flumen interfluit. Oppidum est bonum et populosum, quo fratres Capucini anno 1599 venerunt, animo et spe liabitandi. Admissi ergo protinus a populo et magistratu, jecerunt fundamenta sui conventus, anno saeculari 1600, die decima quinta aprilis. Cujus quidem conventus pars, quae domicilium fratrum continet, fuit deinde paulatim exaedificata sumptibus multorum, qui promiscue manus adjutrices attulerunt. Aedem vero sacram solus et integre construxit Ludovicus de sancto Audomaro, vir nobilissimus et toparclia Morbekae, quam deinde, anno 1603, die septima septembris, dominus Jacobus Blasaeus, episcopus Audomarensis, consecravit ad honorem Omnipotentis Dei et specialiter ad invocationem B. Yirginis Mariae sancti que Francisci... Pars illa hujus conventus quae ad habitationem fratrum destinatur,fuit anno 1625 maxima ex parte renovata et amplificata, ita uf sit hodie capax familiae viginti quinque religiosorum et etiam plurium ; et anno 1629 constructa est bibliotheca in ea contignatione quae superstat choro. Populus bic est liberalis erga nostros, praeter quos et Jesuitas nullum est aliud monaste rium Ariae virorum mendicantium... De conventu Audomarensi ... Ut autem fratres Capucini in hanc civitatem venerint, sibi in ea domicilium constituerint, causa fuit et author nobilis vidua Margareta Gavella, quae cum Deo ac pietati prorsus addicta esset, magni decrevit animi ardore, accedente consensu filiae nubilis, quam unicam habebat, divendere potissimam
M E RVILLE, A RIËN E N S.-OMAARS
3 89
suarum facultatum partem, ut inde sumptus conflarentur neces sarii monasterio fratribus Capucinis exstruendo. Illa ergo iterum atque vehementer nostros invitavit, ut sese Audomaropolim transferrent, sancte pollicens se suis pecuniis aedificaturam mo nasterium. Quod sane promissum ipsa opere etiam postea complevit ; nam, antequam nostri advenissent, jam coemerat vetustum quoddam palatium, in quo multiplex erat structura et lati utcunque et patentes liorti subjacebant. Quare, anno 1594, quatuor vel quinque fratres liuc missi, licentia et benedictione episcopi primum impetrata, se deinde coram magistratu civili sistentes, dimisse etiam ab eo petierunt, permitti sibi habitare intra urbem. Magistratus vero negavit se posse id, nisi conditionate, permittere, ob legem quam olim Carolus Quintus, Im perator et Belgii haereditarius princeps, constituerat, qua lege severe prohibetur erectio omnis novorum monasteriorum. Hac sane repulsa fratres fuerunt propterea commoti, quod hactenus in nullis aliis civitatibus fuerat denegata liabitatio. Fuit ergo illis necesse, confugere ad Curiam Bruxellensem (quae et Curia Principis appellatur et in qua negotia totius Belgii suprema pertractantur potestate). Inde vero nostri obtinuerunt favorabile... diploma... Porro, ubi idem diploma exhibitum fuit magistratui Audomarensi, ille quidem consensit ut nostri commorarentur monasteriumque exstruerent in hac civitate, verum magnopere aversabantur demolitionem ejus quod supra dictum est palatii; omnes enim jam norant, nostros decrevisse illud diruere et ex dirutis lapidibus sibi conventum aedificare. Quare magistratus populusque serio et ardenter obsistebant, causantes illius antiquissimi et elegantissimi aedificiifrontispiciem seu anteriorem faciem, quod esset pulcherrimo opere elaborata, videri non parum ornamenti et decoris afferre toti urbi. Deinde famam esse, idem ante ducentos circiter annos fuisse ab ipsa civitate erectum pro Antonio a Burgundia, filio naturali maximo natu Philippi Boni, principis Belgarum. In summa eousque processit haec contradictio, ut rursus opportuerit nostros hac de re scribere ad gubernatorem generalem, qui loco regis Hispaniae Belgium tune procurabat. Is autem erat dominus Petrus Enriquez, comes de Fuentes, qui gratiose rescripsit, liberum esse integrumque fratribus Capucinis, palatium pro ipsis emptum destruere, quantunvis magistratus populusque repugnaret. Itaque, his impedimentis et aliis quae etiam subsecuta sunt plurimis, Domino Deo adjuvante, sublatis, ventum est denique ad ipsam conventus
390
IV .
STICHTING VAN DE WAALSCHÊ KLOOSTERS
aedificationem, post unum atque alterum annum, quam nostri ingressi essent hanc civitatem in eaque coepissent habitare, viventes interea conventualiter, praedicantes verbum Dei et alia nostrae religionis exercitia peragentes ; quo certe tempore pauperrime et duriter victitare cogebantur ; vix enim habere poterant panem sibi necessarium, tametsi diligenter hostiatim per ci vitatem mendicarent. Sed postquam prima illa controversia abiit in oblivionem, populus bic paulatim mutatus est, hodieque abunde et amorose subvenit benefacitque nostris fratribus, quorum familia ordinaria constat 25 capitum. Caeterum, diu post exstructum conventum, consecratio templo fuit adhibita. Quippe anno primum 1602, die 3 maji, Jacobus Blasaeus, episcopus Audomarensis, hac paulo ante ex sede Namurcensi translatus, illud consecravit... Jamvero observandum est, nostros fabricatores graviter in prima illa hujus conventus exstruxione peccasse ; nam, zelo quodam paupertatis ducti, volentes quibusdam parietibus et fundamentis veteris aedific-ii parcere, fecerunt ex nova veterique structura quoddam miscellaneum, adeo male compactum, ut anno 1612 necessarium fuerit totam conventus partem, in quam habitant fratres, diruere et planissime novam domum exaedificare, populoque quidem hoc desiderante et expensas hilariter subministrantibus his vel illis benefactoribus, tam status ecclesiastici quam saecularis. Deinde ut anno 1628 tem plum quoque ipsum funditus renovaretur, compulit ejus caduca et prorsus ruinosa constitutio, eodemque compendio. Tune facta quoque est accessio aliquot cellarum ad ipsam fratrum habitationem ; sicque factum est, ut conventus hic Audoma rensis et solidior sit hodie et multo capacior quam antea esset ; quae omnia similiter acta et peracta sunt eleemosynis et benevolentia diversorum. Consecravit hoc templum reverendissimus Dominus Episcopus Audomarensis, anno... (a).
De conventu Cameracensi ... [Cameracum] nostri sub exitum anni 1612 ingressi et fundum libero salubrique coelo gaudentem mercati, conventum aedificaverunt, eleemosynis partim publicis, partim privatis. Nam imprimis quidam ex nostris noviciis, qui nunc egregium agit a. Jaartal ontbreekt.
S.-OM AARS, K A M E R IJK EN RIJSÈL
391
praedicatorem, vocaturque P. F. Philippus Attrebatensis, antequam vota solemnia emitteret, sua sponte et a semet motus, in conditu sui testamenti, legavit duodecim millia florenorum, quibus alii alia addiderunt, sed et per diversas donationea collata sunt amplius 26 millia florenorum, ab amplissimis ordinibus statuum Cameracesii; et denique magistratus civilis aliquid etiam contribuit ; nam, praeter alia, donavit omnem eam horti partem, quae a nostro puteo extenditur usque ad murum oppositum, quo vicina domus scolaris separatur a nostro monasterio ; siquidem illud totum spatium erat olim hortus dictae scolae. Familia vero quae hic alitur, solet esse hodie 25 fratrum. Sacra hujus monasterii aedes fuit exaedificata anno 1615, quo anno, die 26 aprilis, Franciscus Buisseretus, archiepiscopus Cameracensis, illam cum majori ara ad nomen et invocationem gloriosissimae Reginae coeli et seraphici S. Francisci... consecravit dedicavitque.
De conventu Insulensi ... Conventus quem in hao celeberrima urbe fratres Capucini incolunt, est omnium provinciae Gallobelgicae conventuum amplissimus, familiamque numerossimam 40 vel 45 capitum alit. Anno 1592 magistratus Insulensis primo nostros admisit, qui proinde ab illo tempore per duos circiter annos habitarunt conventualiter in parte postica aedium Rdi D. Jodoci de Bergis, decani ecclesiae collegiatae sancti Petri, victitantes ex eleemosynis et officia omnia religionis nostrae et ecclesiastica, non secus atque in formato conventu, persolventes. Interea illis aedificabatur domus in vico, qui vulgo dicitur Vicus Infirmorum. Fundum quidem seu solum ejus nobis magistratus liberalissime coemerat, sed ipsa aedificatio facta est et perfecta, partim eleemosynis ejusdem magistratus atque domini N . 1 de Robles, comitis Hanapii, tune Flandriae Gallicanae gubematoris, partim promiscua contributione complurium benefactorum. Anno deinde 1594, die 20 novembris, absoluto aedificio, consecratum est templum, ad invocationem principaliter sancti Bonaventurae, doctoris seraphici. Caeterum, anno 1615, ad majorem populi eo, I. Die N. beteekent dat de schrijver den voornaam niet kent.
392
IV . STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
diebus praesertim festis, frequentissime confluentis commoditatem et usum, hoe idem templum fuit funditus iimovatum et notabiliter amplificatum, sumptibus magistratus, hanc amplificationem desiderantis, imo et urgentis, additis duabus capellis, ita ut jam templum sit capacissimum et perinsigne ; quod anno 1616, die 16 octobris, Maximilianus Yillani a Gandavis, episcopus Tornacensis, cum ara primaria consecravit, nominato in ejus principalem patronum B. Bonaventura, episcopo, primumque sacellum cum sua ara ad honorem gloriosissimae virginis Mariae et alterum, quod nempe portae templi vicinius est, similiter cum sua ara, ad honorem seraphici sancti P. Francisci, dedicavit... Peracta hac structura templi, continuo domicilium fratrum, novis quoque aedificiis, non mediocriter fuit auctum, illius praesertim accessione ambulacri, quo jam continetur valetudinarium, vetere valetudinario in cellas fratrum converso. Fuit in hoc conventu, jam inde a plurimis annis, instituta textrina pannorum laneorum, quos nostri fratres texentes per sese parantes, maximam afferunt toti provinciae emolumentum. Nam hinc habitus, tunicae, chlamydes ad fratres amiciendos, itemque stragula et lorices ad lecticas eorum consternendas quotannis petuntur, prout prudentia provincialis taxat et cujusvis fratris exigit necessitas. Ut porro huic officinae sua nunquam desit materia, obligantur singulis aestatibus omnes familiae ad conquirendum (humiliter mendicando) per sua territoria lanam, a villicis et aliis quos norunt alere ruri greges ovium. Haec lana, ut collecta est, devehitur magnis sarcinis Insulam, ad nostros textores, qui eam postmodo lavant, pectunt, carminant, nent etiam aliquando per se et tradunt aliquando nendam pauperculis mulieribus ; et denique suis rotis et harpedonibus applicant et convertunt in pannos. Hisce autem plerisque lanitii operis pluximo usui est et conducit fluviolus aquae currentis, qui extremum nostri horti marginem allambit, nam in ea aqua lavantur lanae crudae, macerantur et expurgantur factae...
De conventu Duacensi ... Constat nostros ante annum 1590 fuisse invit.atos, ut venirent Duacum, ibique suum collocarent domicilium, instigante imprimis et peroptante Rdo D. Baltazare Seulino, decano canonicorum sancti Amati ; sed non venerunt ante annum 1591,
R IJSE L EN DOUAI
393
quo anno, die 25 maji, illos magistratus civilis benevole et authentice admisit, seu verius acceptavit. Principio ipsi quatuor plus minus annos conventualiter habitaverunt non procul a templo sancti Amati, in domuncula quam, cum adhaerente capella et hort ulo, capitulum ecclesiae colle giatae sancti Amati concesserat. Illa domuncula fuerat eatenus habitatio quorundam pauperum puerorum, quos vulgus appellabat « bonos pueros ». Quia enim nulli amplius reperiebantur pueri, qui ibi sine pensionibus vel redditibus annuis habitare vellent, domini canonici, qui jus patronatus et collationis ejusdem capellae et domunculae habebant, illuc primum nostros induxerunt. Interea vero coemptus fuit ab urbis magistratu latissimus fundus, illi capellae contiguus, nostrisque liberaliter donatus, in quo fundo erectus est deinde peregregius conventus, auxilio communium eleemosynarum, quae ultro a diversis offerebantur ; et prima quidem illius fundamenta comperimus fuisse posita anno 1592, die 3 septembris, ponente primarium lapidem aedis sacrae fundamentalem Matthaeo Moulartio, episcopo Attrebatensi, in cujus dioecesi stat Duacum. Quam aedem sacram ubi exaedificata fuit, idem episcopus consecravit anno 1595, die 22 septembris, ad honorem Omnipotentis Dei et Deiparae Virginis, illam cum majori ara specialiter ad nomen sancti Francisci... dedicans... Caeterum, ex domuncula, in qua antea fratres habitabant, factum est postmodum valetudinarium seu infirmarium, duobus vel tribus cubiculis constans, ut illuc, tempore contagioso, deportari possint nostri religiosi pestilentia laborantes ; et idcirco relicta est ipsa ut prius erat capella, quae quidem olim videtur fuisse consecrata in memoriam sancti Nicolai. Nam et « capella sancti Nicolai » semper fuit vocata et etiamnum vocatur ; et imago sancti Nicolai intra parietem, in nidulo suo collocata, id tantum non testatur. . . 1 Quando aedificabatur hic conventus, erat superintendens fabricae, a magistratu urbis quodammodo constitutus, venerabilis et honestissimus civis, Petrus Niger, qui idem tune erat amicus spiritualis fratrum. Ille autem serio narravit, quod in ipso principio daemones 1. Hier wordt een tekst aangehaald, waarbij Paulus V in 1618 het klooster te Douai van de verplichting ontslaat om jaarlijks 17 H. Missen, te lezen, last die tot dan toe op het verkregen erf rustte (Vgl. MSASAD., 8. II, t. X II, 1872-74, pp. 374-75).
394
IV.
STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
videbantur adversari hujus conventus aedificationi; nam aliquando illum perterrebant. Cumque quadam die adesset operariis, dejectus fuit vi invisibili et occulta, ex loco superiori, quod ipse sane imputabat invidiae et artificio daemonum. Narrabat idem Petrus et afiirmabat, se cum venisset visum corpus cujusdem ex nostris novitiis mortui, vidisse cum magna admiratione et notasse in ejus novitii pedibus et manibus stig mata plane similia stigmatibus P. N. S. Francisci1. Adverte autem Petrum fuisse virum prudentem et veracem et ea quae ex ipso hic scripsimus, eum deposuisse, rogatum et requisitum a P. F. Joanne Baptista Duacensi, vicario conventus nostri Duacensis, anno 1612. In hoc conventu solet collocari novitiatus provinciae...
De conventu Armenteriense ... Quando autem et quas ob causas fratres Capucini huc venerint, litterae magistratus Armenteriensis, quas ex gallico in latinum idioma subjicimus jam traductas2, ubertim docent et alia quaedam explanant: « Omnibus has litteras lecturis vel audituris, senatores urbis Armenteriae, ad Lisam fluvium sitae, salutem dicunt et optant. Quoniam et jus et ratio postulant, ut, quae vera sunt, ea quan doque certificentur, notum facimus, quod, ubi placuit divinae Providentiae hanc urbem fidelibus suis famulis patribus Capucinis cohonestare, quos cordate desideraveramus, instanter ut venirent rogaveramus, eos tandem a capitulo eorum, Insulis anno 1603 habito, missos, plurimo cum applausu et incredibili totius nostrae urbis laetitia, non modo recepimus, verum etiam post coemptum a nobis fundum, qui ecclesiae et dictorum patrum struendae habitationis congruere judicabatur, magna celeritate aedificari coeptum est, ita ut anno 1604, pridie nonas martii, multo cum gaudio et festivitate publica, jacta sint fundamenta; et deinceps tanta diligentia huic fabricae adlaboratum, ut eodem ipso anno novam domum patres intrantes, coeperint ibi habitare, annoque proxime sequenti totus conventus fuerit feliciter absolutus, potiore urbis parte ad id ultro et alacriter cooperante, aliis nempe manualiter adjuvantibus et, operariorum 1. Nergens elders wordt zoo’n feit vermeld. 2. De oorspronkelijke Fransche tekst staat ACB., I, 23.200, pp. 16-17.
DOUAI EN ABMENTIERS
395
instar, opus facientibus ; aliis de suis facultatibus eleemosynas contribuentibus; omnibus denique, quasi ad aemulationem, negotium hoc promoventibus. Ad cujus progressum accesserunt etiam multa quarundam notabilium personarum largitiones, pro quibus omnibus est merito quod gratias Domino Deo habeamus, cum praesertim inde fructus uberrimi spirituales universo hujus urbis populo et suburbiis, cum in bonis moribus et institutis, tum in exercitiis pietatis et devotionis profluxerint. Quod ita esse ad oculum patet, signanter diebus festis et dominicis, quo tempore, ad audienda officiorum divinorum et missarum solemnia in ipsorum patrum templo, tantus conspicitur populi concursus, ut saepissime a mane usque ad meridiem haud possit illud templum capere omnes adventantes, quorum idcirco complures, ut ingredi possint, coguntur foris exspectare aliorum egressum. Ad haec magnus incolarum numerus, magna aliorum aedificatione, solet jam in eodem templo augustissimum Eucharistiae sacramentum frequenter accipere, sicque nimirum fit, ut per dictorum patrum vitam exemplarem, sanctam conversationem atque salutares conciones nos videamus, sitque omnibus notorium, cives hujus urbis plurimum in via virtutis progressum facere. Quae omnia uti acciderunt, vel sunt ad Dei honorem et gloriam totiusque hujus nostrae reipublicae bonum, fidelissime retulimus. Datum sub sigillo causarum hujus urbis, anno 1612, die 16 aprilis. Signatum erat : D e G r a v e . » Magister Franciscus Moschus, vir eruditionis eximiae et facundissimus ecclesiastes, parochus Armenteriensis, idemque canonicus Secliniensis, causa fuit potissima ingressus nostrorum in hoc oppidum et maximopere constructionem ipsam conventus, tum sollicitatione sua, tum insigni liberalitate promovit. Illum jam vita defimctum, ut Dominus Deus copiose compenset precari debemus. In hujus templi medio specus est subterranea, quam illustrissimus dominus Carolus ab Egmunda, comes Egmundanus et Armenteriae dominus temporalis, curavit sibi concamerari in sepulchrum ; quin etiam illius cadaver fuit anno 16211 ex Hollandia, ubi illustrissimus comes diem suum obierat, allatum et in hoc spelaeo reconditum. Quanvis vero ille non videatur nuncupandus fimdator hujus conventus, contulit 1. Dat jaartal schijnt verkeerd ; het moet 1C20 zijn. Zie hooger, blz. 215, n, 2 ; NNBW., Dl. III, kol. 334-35.
396
IV . STICHTING V A N DE WAALSCHE KLOOSTERS
tarnen notabilem pecuniae summam ad subveniendum fabricae. Tandem anno 1629, Franciscus Lagache, civis Armenteriensis, pio erga nos motus charitatis affectu, donavit et nostro horto adjunxit latissimum fundum, qui amplius mille florenis aestimari potest. Hac accessione longe patentior quam erat antea et apertior redditus est noster hortus, totiusque domus salubritati optime consultum. Quod vero attinet ad consecrationem templi, ea facta est anno 1606, die 16 julii, per Joannem Ricliardotum, episcopum Attrebatensem... Patronus tutelaris est noster pater S. Fran ciscus... Familia hujus conventus potest esse ad summum viginti fratrum.
De conventu Orchiensi Fuit anno 1612, mense augusto, decretum in capitulo nostro Gandensi, ut nostri fratres collocarentur Orchiae, quandoquidem magistratus populusque ejus oppidi assentiebant et Jacobus Carlier, civis Duacensis, offerebat fundum, aedificando conventui peraptum ; et insuper pollicebatur suis sumptibus illum exstruere, quod et reipsa fecit, lente quidem et parum festinanter, sed plene. Hic vero fundator sibi primum reservaverat et suis haeredibus proprietatem dominiumque totius conventus ; sed anno 1625 isti reservationi libens renuntiavit, translato omni tali jure in Sedem Apostolicam, quia scilicet vidit satisfactum esse suo desiderio, quod semper ab usque principio declaraverat esse, ut nostri fratres, conventum Orchienses incolentes, excipiant confessiones quorunlibet externorum. Id autem hodie fit, permissu et authoritate capituli nostri generalis, illo anno 1625 celebrato. Exstant in archivo hujus conventus litterae authenticae do illa ipsa renuntiatione. Familia porro hic esse solet 16 capitum, quae ex pagis coenobiisque monachorum vicinis victitant, verius quam ex ipsa urbe, utpote quae pauper sit et inops. Cum autem Orchia ad dioecesim Tornacensem, sicut ad Flandriam Gallicanam spectet, consecratio nostri templi facta est anno 1616, die 25 julii, per Maxi* milianum Villani a Gandavis, episcopum Tomacensem, qui majus altare in honorem sanctorum Jacobi, apostoli, et seraphici patris nostri Francisci, minus vero in honorem B. Virginis Mariae et sanctae Catharinae dedicavit...
ARMENTIERS, ORCHIES EN VALENCIENNES
397
De conventu Valencenensi ... Quidam primatum hujus urbis ultro et diligenter procurarunt, ut nostri huc destinarentur ; quos et deinde, circa initium anni 1595, magistratus civilis admisit, iis assignans quasdam veteres aedes et fundum utcunque capacem futuri monasterii. Quod coeptum quidem est aedificari eodem anno, die 3a sep tembris. Verum, ita lente processit haec fabrica, ut fratres coacti sint diutissime commorari in quadam privata domo, tumultuarie adaptata, cum exiguo sacello, ubi religiosissime vixerunt, donec anno 1597, monasterio ruditer et imperite constructo, ad illud commigrarunt. Sumptus autem ad ipsam constructionem necessarii, non aliunde habiti sunt, quam ex multorum inaequalibus largitionibus et eleemosynis. Hujus demum monasterii ecclesia consecrationem accepit anno 1599, die 5 octobris, a Michaele d’Esne, episcopo Tornacensi, sede archiepiscopali Cameracensi, cujus spirituali jurisdictioni Valencenae subsunt, tune vacante. Verum, anno 1604, totum hocce templum igne fortuito conflagravit ; et continuo, ex confluxu spontanearum eleemosynarum, aliud, priori commodius, consurrexit. Nihilominus in nostris capitularibus comitiis, anno 1628 habitis, decretum est, omnium fere vocalium suffragiis, ut hic idem conventus Valencenensis, a malo principio male semel conditus et saepe postmodo frustra et inutili successu reparatus atque innumeris incommoditatibus, ob viciniam grandium aedium et alias causas impeditus, deseratur, si R. P. Generalis assentiri volet, novusque in alio commodiori loco urbis aedificetur1. Post primum in urbem Valencenensem ingressum fratrum Capucinorum, ii experiebantur ipsos cives et maxime plebeios difficiles et tantum non aversos; vixque poterant mendicando ostiatim ea reperire quae sunt necessaria sustentationi vitae et executioni officiorum domus religiosae. Veruntamen, bono operum odore, religiositate morum et frequentibus nostrorum praedicationibus, paulatim populus ille ita mutatus est, in dulcorem et amorem erga nostros, ut hodie hic conventus percommode et perbene possit alere familiam plurimorum fratrum. Consimiles mutationes seu conversiones populi in bonum alibi etiam factas esse, post nostrorum adventum, nos supra notavimus... I. ACB., III, 9S10 en 9511 voegen hierbij : « Ille porro idem conventug anno 1631 desertus fuit et novus in alia civitatis parte excitatus. »
398
IV . STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
De conventu Tornacensi ... Hic anno 1592 inchoata est fabrica nostri conventus, in fundo suavissimi aeris, trans fluvium Scaldim, sed tamen intra muros civitatis. Qui fundus, cum amplo aedificio superstructo, pertinebat quidem ad episcopum Tornacensem, eed is non poterat illum alienare, citra consensum suae cathedralis ecclesiae ; quo consensu facile impetrato, episcopus illum fundum, cum inhaerentjbus structuris, ad nostros usus transscripsit mense junio, anno superius notato. Ille episcopus erat Joannes Vandevillius, nostri Ordinis amantissimus, vir vere sanctus et eruditionis summae, qui non ita diu postquam nostros introduxit, obdormivit in Domino. Itaque, illo aedificio tumultuarie ad quandam formam monasterii redacto, nostri ibi habitavere annos plus minus 24, donec, ob multiplicia incommoda et molestiam habitationis, coacti illi fuerunt, vetere conventu destructo, novum funditus excitare, liane mutationem compluribus civibus vehementer efflagitantibus, quoniam illa prior ecclesia vix habebat figuram templi, nec bene usui publico conveniebat. Sumptus totius hujus fabricae non aliunde habiti sunt, quam ex eleemosynis quas multi inaequaliter, id est, alii plus, alii minus, dederunt. Atvero, id quod magistratus civilis contribuit, fuit excellenter notabile ; contribuit enim ille supra quatuor millia florenorum. Quandoquidem autem pars civitatis Tornacensis, quae est trans fluvium Scaldim et in qua sita est nostra domus, pertineat ad dioecesim Cameracensem, debuit haec nostra nova ecclesia benedici et consecrari ab archiepiscopo Cameracensi. Quocirca reverendissimus dominus Franciscus Vanderburgius, dux et archiepiscopus Cameracensis, illam anno 1618, die 13 maji (qui dies tune incidebat in dominicam quartam post pascha), consecravit, sub speciali patrocinio gloriosisa.' Virginis Mariae, atque seraphici S. Francisci... Degunt in hoc conventu ordinarie 35 fratres possentque multo plures degere, nisi alii Ordines regularium mendicantium, tam Tornaci quam alibi per Belgium, mirum in modum, quotidie multiplicarentur, ubique fere nova monasteria erigentes, qui, cum debeant vivere ex mendicato, sicut nos, eleemosynae, quae antehac nobis dabantur integre, quando soli vel cum paucis aliis mendicantibus eramus, jam necessario dividendae Bunt in multas particulas, ut nimirum quilibet Ordo mendicans suam
DOORNIK EN BERGEN
399
accipiat portionem. Admirabilis sane est et fere incredibilis haec pauperum religiosorum multiplicatio, nec ille mentiretur, qui affirmaret, intra hos proximos 40 annos, fuisse amplius 150 nova monasteria talium (praeter Jesuitas) excitata in Belgio, qui omnes victitant mendicando et tamen commode aluntur, quan vis bellum perennet et ubique milites debachentux, latrocinentur, populusque misere exactionibus et novis tributorum impositionibus gravetur. Tu jam conjicito, quid futurum esset, si alma pax redderetur nostro Belgio, si haeresis quoque latitans et serpens exterminaretur ! Nam praeter monasteria virorum, suo etiam pari fere numero nunc eriguntur a sanctimonialibus...
De conventu Montense ... Anno 1595, fratres Capucini coeperunt habitare in hac urbe, monasterio celeriter et subitanee facto ex perampla domo laica, cujus domus ex quadrante dominium et jus proprietatis habebat illustrissima ducissa Arschotana, Philippi ducis vidua, quae suam illam partem nobis pro Deo libentissime donavit, imo, sponte obtulit ; hacque ratione fuit potissima causa, ut nostris ingressus patuerit in hanc urbem. Fabrica vero monasterii et coemptio reliquarum duarum partium ejusdem illius domus, facta perfectaque est subsidio eleemosynarum, quas magistratus urbis et privati benefactores benevole contribuerunt. Quando hoc monasterium erigebatur, domuncula quaedam vicina plurimum incommodabat fabricae nostrae ; dominus tamen obstinate negabat se illam, quocunque etiam proposito pretio, veile vendere ; et quanvis tum a fra tribus nostris, tum a viris primariis urbis rogaretur ut venderet, persistebat nihilominus pertinaciter in sua sententia. Cum ergo is non posset flecti, resque in tali esset statu, ecce de repente murus, qui domunculam a nostro fundo dividebat, longua pedes plus minus 50 et altus 12 vel circiter, planissime corruit, valde id mirantibus qui viderunt et spectarunt et manum Dei in eo parietis casu tantum non agnoscentibus. Haec ergo res viam complanavit ad bonum contractum, quippe constat domunculam illam postea devenisse totam in nostrum usum. Hoc quidam ex nostris praedicatoribus oculatus testis deposuit. Est porro jucundum memoria repetere, quanto cum fervore et alacritate filii quoruncunque honestissimorum civium adolescentes frequenter in hac fabrica opus faciebant, veteres muros
400
IV . STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
demoliendo, rudera efferendo, lapidea, lateres alia comportando et modis multiplicibus latomos et operarios manualiter adjuvando ; quae sane liorum cooperatio et collaboratio, quae per annum et eo diutius duravit, incredibile est quantum ipsam aedificationem monasterii promoverit. Unde etiam boni affectus populi erga nostros magnitudo et sinceritas clarissime elucebat. Idque non modo contigit in fabrica hujus monasterii, verum , etiam in aliis etiam similem populi ardorem non semel, magna cum admiratione, notavimus ; quin etiam semper fuit et est adhuc erga nostros devotio et promptus animus rusticorum et agricolarum, qui, rogati et quandoque etiam ultro, seu non rogati, solent plaustris et suis jumentis convehere per longissima intervalla et transportare arenam, calcem, saxa, asseres, tigna et quaecunque alia sunt fabricis oportuna ; quo voluntario istorum succursu plurimum certe detrahitur ex sumptibus nostrarum fabricarum. Jacobus Blasaeus, episcopus Namurcensis, permissu dominarum canonicarum Montensium, quarum est patronatus urbis Montensis, itemque delegatione vicariatus Cameracensis, sede archiepiscopali tune vacante, ad cujus dioecesim urbs Montensia spectat, consecravit dedicavitque templum hujus monasterii, anno 1599, die 16 julii. Veruntamen post aliquot annos idem monasterium deprehensum est minari ruinam ; quare oportuit illud anno 1621 totum destruere et aliud a fundamentis in eodem solo et loco excitare ; ad quam novam constructionem non defuerunt pecuniae necessariae ; siquidem amici et promiscui benefactores, semper aliquid largiendo, abunde subvenerunt; quos inter, principalem summam contribuit soror Coleta Guislena Montensis, quae nunc monacham agit in conventu Capucinarum Parisiensium. Haec quippe, ante votorum solemnium emissionem, legavit huic nostrae fabricae deditque quinque millia florenorum Belgicorum ; et per hujusmodi legationem, nuncupari et esse posset fundatrix, saltem chori, si non totius novi templi. Eadem habet duos fratres germanos, qui ferunt habitum nostri Ordinis1. Ubi vero hoc egregium templum fuit exaedificatum, Franciscus Vandenburgius, archiepiscopus Cameracensis, eidem consecrationem adhibuit, anno nimirum 1623, die 23a aprilia, ad Dei omnipotentis et omnium Sanctorum honorem, specialiter vero primariam aram cum ipso templo ad invocationem 1. P. Illuminatus en Br. Philippus van Bergen (Ghislain-Desprets).
BERGEN, AAT EN EDIN GEN
401
gloriosissimae Dei genitricis Maxiae et sancti Francisci. Solet in hoc monasterio constitui numerosa familia, nam populus Montensis pius est et liberalis erga pauperes religiosos...
De conventu Athensi Athi nobis coeptus est fabricari conventus anno 1609, jactis solemniter primis fundamentis, die 11 octobris, et anno sequente revoluto perfectus est paene totus, boneficio eleemosynarum hinc et inde collatarum. Joannes vero de Houst, civis Athensis, sacellum templi integrum suis solius sumptibus exstruxit et quaedam alia donavit ; et ob id tumulatus fuit in eodem suo sacello, in crypta Bubterranea, quae est commune fratrum sepulchrum. Itemque insignem pecuniae summam eleemosynaliter pro ejusdem conventus fabrica contribuit Maria du Verlier, honestissima mulier Insulensis. Anno 1615, die 8 octobris, Franciscus Vandenburgius, archiepiscopus Cameracensis, ecclesiam, diu ante exaedificatam, demum consecravit, ad honorem Dei omnipotentis et omnium Sanctorum. Hlam quidem cum majori ara principaliter ad nomen gloriosis simae Reginae angelorum, sacellum vero cum minori ara, prin cipaliter ad invocationem sancti Francisci et SS. Ursulae, itemque unius ex commartyribus, sancti Gereonis... Est hic conventus mediocris, mediocrem et habens familiam, quae commode aliter a populo pio et vere bono...
De conventu Angiensi Illustrissimus dominus D. Carolus Arembergius, quartus dux Arscotanus, vir de nostro fratrum Capucinorum Ordine optime meritus, petiit per litteras a nostro R. P. Generali facultatem erigendi nobis suis sumptibus conventum Angiae... Illa porro facultate facile impetrata, coeptus est conventus aedificari anno 1615, mense majo, cujus anno subsequente jam facti, constitutus est primus guardianus a capitulo, quod celebrabatur Antverpiae, mense novembris. Cum non multo antea dominus dux fundator decessisset e vivis, nihilominus ejus uxor, illustrissima domina Anna de Croy, incomparabilem similiter devotionis affectum erga eundem Ordinem gerens, oravit ut, authoritate dicti capituli, cui Rdus P. Honoratus Parisiensis praesidebat cum potestate commissarii generalis, ille idem conventus fieret membrum provinciae Gallo-belgicae seu WalDE KAPUCIJNEN —
26
402
IV . STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
lonicae, perpetuoque ad illam spectaret, quanvis potissima pars populi Angiensis utatur communiter idiomate flandrico; atque hoe ita concessum transactumque est ab ipso P. Commissario, patribus Provinciali et Definitoribus Flandris, qui praesentes erant, nihil repugnantibus ; id enim erat etiam conforme menti et desiderio domini ducis fundatoris... Aedes sacra hujus conventus Angiensis ritu sacro initiata est anno 1617, die 24 junii, per Franciscum Vandenburgium, archiepiscopum Cameracensem... Caeterum, prope aram majorem, crypta est subterranea, ad hoc condita, ut esset familiare sepulchrum domini fundatoris ; quo proinde circa principium anni 1616 corpus ipsius, tune defuncti, illatum est...
De conventu Sogniacensi Dominus Claudius Carlier, canonicus ecclesiae collegiatae Sogniacensis, sicut vivens impense fuerat erga nostrum Ordinem affectus, ita moriens, domum quam inhabitabat, amplam et bene constructam, nobis legavit, sperans et praesumens fore, ut ex illa nobis fieret monasterium vel saltem hospitium. Quocirca nostri per multos amicos fuerunt exinde invitati, ut, hac oblata occasione bene utentes, domicilium sibi ponerent Sogniaci. Hoc negotium vehementer urgebat dominus Joannes del Wette, canonicus ejusdem collegii, qui, praeter alia, offerebat constructionem integri sacelli, quod postmodo reipsa praestitit ; et alii complures aliquid promittebant. His ita se habentibus, nostri fratres anno 1616 post pascha illuc sunt destinati, ut ea praepararent, quae fabricae simt necessaria. Vendita ergo imprimis illa domini Carlieri domo, coemptus est ejus pretio peramoenus fundus et exstruendo conventui commodissimus, cujus proinde eodem anno coepta est aedificatio. Qua peracta, Franciscus Vandenburgius, archiepiscopus Cameracensis et adeo Sogniaci dioecesanus, ecclesiam cum majori ara anno 1618, die 26 septembris, sub patrocinio speciali et tutela B. Michaelis archangeli et S. P. N. Francisci... consecravit dedicavitque... Sogniacum... nullum habet aliud monasterium quam nostrum, in quo 15 fratres non difficile vivunt.
De conventu Malbodiensi ... In nostris capitularibus comitiis, Leodii anno 1611 habitis, delecti deputatique sunt aliquot ex nostris religiosis, qui Mal-
EDIN GEN, Z IN N IK , MAUBEUGE EN NAM EN
403
bodii nobis monasterium aedificandum procurarent, auxilio eleemosynarum, quae partim tune a diversis offerebantur, partim expectabantur. Imprimis vero viam hanc nobis aperuerunt executores testamenti magistri Joannis Gippi, ante obitum suum decani canonicorum Malbodiensium, qui nobis ex reliquiis bonorum ipsius defuncti attribuerunt bonam domum, cum suo adhaerente horto, in vico qui dicitur Binchiensis constitutam, ut in eo urbis solo monasterium nostrum exstrueretur, hanc piam donationem approbante et laudante archiepiscopo Cameracensi, qui est Malbodiensium dioecesanus ; et id sane transactum est eodem illo anno 1611, die 24 septembris. Mense autem novembris subsequente, nostri in eo ipso loco erexerunt crucem ligneam, sicut alibi semper factitare solemus, cum locus futuri monasterii designatur. Prima tamen fundamenta non ante annum 1613, diemque 23 junii, posita fuere, quando scilicet R. D. Gaspar Honnot, monasterii Altimontensis abbas, primus lapidem templi nostri fundamentalem solemniter benedixit, nomine et deputatione illustrissimi archiepiscopi Cameracensis. Caeterum, ipsa fabrica diu protracta est, quandoquidem pri mum anno 1615, tempore quadragesimali et non ante, hic con ventus incoepit habere suum guardianum et familiam fratrum formatam. Atvero consecratio templi facta demum est anno 1616, die 2 octobris, a Francisco Vandenburgio, archiepiscopo Cameracensi, qui illud cum ara majori specialiter ad nomen, memoriam et invocationem sanctae Aldegondis, virginis, Mal bodiensium patronae... dedicavit... Familia quae in hoc conventu mediocri Domino Deo famulatur, nec potest nec solet esse nisi mediocris, id est, continens fratres pauciores quam viginti.
De conventu Namurcensi ... Ut in hac civitate nobis exstrueretur conventus, fuit sane operosum nostris fratribus, qui eam fabricam procurabant; tandem vero, post multas sollicitudines, anno 1604, die sanctae Magdalenae sacro, jacta fuere ejus prima fundamenta ; et paulatim, magnis fratrum nostrorum laboribus et discursibus, perfectus est per eleemosynas undequaque corrasas, solo tamen seu fundo nobis per magistratum civilem attributo. Jam inhabitat hic familia 20 vel 25 fratrum, qui de liberalitate, candore et bono affectu civium Namurcensium non possunt merito conqueri.
404
IV . STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
Aedes sacra hujus conventus consecrationem suam accepit anno 1607, die 13 maji, quando major ara dedicata est in memoriam B. Virginis Mariae et S. Francisci..., consecrante et dedicante Francisco Buisseret, episcopi Namurcensi, qui postmodo promotus fuit ad archiepiscopatum Cameracensem. In capella hujus sacrae aedis saxum sepulchrale praefert hanc inscriptionem: « A l’honneur de Dieu et de la glorieuse Vierge Marie, Margueritte Carlier a faict faire cette cliapelle Pan 1606.» Ex quo cognoscitur Margaretam Carlier, virginem Namurcensem, esse liujus capellae fundatricem.
De conventu Leodiensi ... Paulo ultra Leodium, Germaniam versus, visuntur medicamentosi illi fontes Spadani, per totam fere Europam decantati, ubi Capucini habent hospitium, quo singulis aestatibus ex diversis provinciis religiosi ejusdem Ordinis complures mittuntur, ad hoc, ut aquas illas salutares potent, adversus varios et alioqui incurabiles morbos. Quod autem attinet ad ipsum nostrum conventum, ejus fuit hujusmodi origo. Anno 1598, die decimaquarta augusti, habita sunt comitia capitularia provinciae Belgicae in conventu Bru xellensi, quibus comitiis intererat et praeerat R. P. Hieronymus a Sorbo, goneralis nostri Ordinis. Tune decreverunt patres capitulares, ut aliquot ex nostris destinarentur Leodium, ibidem locum ad exstruendum conventum paraturi; sed hujus decreti executio, incertum ob quas causas, diu suspensa fuit. Siquidem primus nostrorum in hanc urbem ingressus notatur demum fuisse anno 1599, die 18 octobris. Anno autem 1600, anno scilicet saeculari et benedicto, jacta sunt fundamenta ipsius mo nasterii, serenissimo electore Emesto a Bavaria, archiepiscopo Coloniensi, simulque principe et episcopo Leodiensi, ponente primarium fundamentalem lapidem; quo die aedes sacra ejus dem monasterii coepta est quoque aedificari ; et illius primum lapidem in fundamento posuit Joannes Curtius, opulentus civis Leodiensis, qui suis sumptibus illam integre exstruxit. Ipsum vero fratrum domicilium aedificatum est eleemosynis conquisitis per civitatem et ultro allatis, praeter illas quas serenissimus princeps contribuit, qui et soli seu fundi, in quo omnis structura facta est, habetur donator. Nec porro hic silentio oblitterandum est, quod in hanc quoque fabricam domina Margareta de Robes, uxor nobilis viri Claudii
NAMEN EN LU IK
405
de Witsen, domini temporalis de Risbrouk, contulit prae caeteris optimam eleemosynam. Deinde N... (a), comes de Hers, anno... (a), hortum ejusdem liujus conventus notabiliter amplificavit, facta accessione ad eam partem, ubi nunc praealtus murus domicilium fratrum Lolardorum a nostro disjungit. Denique, anno 1629, novam capellam, quae appellatur a sancto... (b), aedificavit nostro hoc templo. Caetérum structura haec omnis excellens est et supra quam forte videri quibusdam possit convenire seraphicae nostrae paupertati. Yeruntamen urbs ipsa Leodica, quae amplitudine sua et ecclesiarum ac sacrarum aedium multitudine certat fere cum urbe Roma, putabatur mereri amplum et egregium monas terium Capucinorum, qui hic ut plurimum habitant 40 numero. Eodem qui supra scriptus est anno 1608, die 7 octobris, reve rendissimus dominus episcopus Tagastensis, Andreas Strengnartius, pontifiealis vicarius serenissimi principis et episcopi Leodiensis, consecravit hoc templum cum ara majori, ad honorem Dei et specialiter ad invocationem B. Michaelis archangeli et S. P. N. Francisci... Est in urbe Leodio celebris sodalitas, seu, ut aliis placet, confraternitas, quae vocatur Domus Misericordiae. In ea primarii et praecipui cives, ad 70 vel etiam pluresj conscripti sunt; in quibus est etiam ipse serenissimus episcopus elector. Horum vero confratrum praecipuum munus est, conquirere eleemosynas, quibus alatur foveaturque insigne quoddam nosocomium sive hospitale et aliquam quoque summam pecuniae ex propriis bonis annuam conferre, itemque per vices ipsum hospitale visitare, infirmisque dum reficiuntur adesse et alia ejusmodi facere, quae sunt utilia bono et rei pauperum ibi decumbentium ; in summa est haec optime et laudabilissime constituta confratemitas. Hanc porro excitavit P. F. Damasus Athensis, nostri conventus Leodiensis guardianus, qui circa annum 1602 suis praedictionibus, quas publice ad populum frequentes habebat, et privatis adhortationibus et colloquiis, misericordiam erga pauperes ita commendavit, ut primum aliquot notabiles cives moverit induxeritque ad visitandas pauperes familias, eisque benefaciendum; et postea illos, cum multis aliis, redegit in eam quam diximus confraternitatem, certisque prudentissimis regulis constabilivit.
a. Niet ingevuld. b. Naam ontbreekt.
404
IV . STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
Aedes sacra hujus conventus consecrationem suam accepit anno 1607, die 13 maji, quando major ara dedicata est in memoriam B. Virginis Mariae et S. Francisci..., consecrante et dedicante Francisco Buisseret, episcopi Namurcensi, qui postmodo promotus fuit ad archiepiscopatum Cameracensem. In capella hujus sacrae aedis saxum sepulchrale praefert hanc inscriptionem: « A l’honneur de Dieu et de la glorieuse Vierge Marie, Margueritte Carlier a faict faire cette chapelle l’an 1606. » Ex quo cognoscitur Margaretam Carlier, virginem Namurcensem, esse hujus capellae fundatricem.
De conventu Leodiensi ... Paulo ultra Leodium, Germaniam versus, visuntur medicamentosi illi fontes Spadani, per totam fere Europam decantati, ubi Capucini habent hospitium, quo singulis aestatibus ex diversis provinciis religiosi ejusdem Ordinis complures mittuntur, ad hoc, ut aquas illas salutares potent, adversus varios et alioqui incurabiles morbos. Quod autem attinet ad ipsum nostrum conventum, ejus fuit hujusmodi origo. Anno 1598, die decimaquarta augusti, habita sunt comitia capitularia provinciae Belgicae in conventu Bruxellensi, quibus comitiis intererat et praeerat R. P. Hieronymus a Sorbo, generalis nostri Ordinis. Tune decreverunt patres capitulares, ut aliquot ex nostris destinarentur Leodium, ibidem locum ad exstruendum conventum paraturi; sed hujus decreti executio, incertum ob quas causas, diu suspensa fuit. Siquidem primus nostrorum in hanc urbem ingressus notatur demum fuisse anno 1599, die 18 octobris. Anno autem 1600, anno scilicet saeculari et benedicto, jacta sunt fundamenta ipsius mo nasterii, serenissimo electore Ernesto a Bavaria, archiepiscopo Coloniensi, simulque principe et episcopo Leodiensi, ponente primarium fundamentalem lapidem; quo die aedes sacra ejus dem monasterii coepta est quoque aedificari ; et illius primum lapidem in fundamento posuit Joannes Curtius, opulentus civis Leodiensis, qui suis sumptibus illam integre exstruxit. Ipsum vero fratrum domicilium aedificatum est eleemosynis conquisitis per civitatem et ultro allatis, praeter illas quas serenissimus princeps contribuit, qui et soli seu fundi, in quo omnis structura facta est, habetur donator. Nec porro hic silentio oblitterandum est, quod in hanc quoque fabricam domina Margareta de Robes, uxor nobilis viri Claudii
NAM EN EN LUIK
405
de Witsen, domini temporalis de Risbrouk, contulit prae caeteris optimam eleemosynam. Deinde N... (a), comes de Hers, anno... (a), hortum ejusdem hujus conventus notabiliter amplificavit, facta accessione ad eam partem, ubi nunc praealtus murus domicilium fratrum Lolardorum a nostro disjungit. Denique, anno 1629, novam capellam, quae appellatur a sancto... (b), aedificavit nostro hoc templo. Caetérum structura haec omnis excellens est et supra quam forte videri quibusdam possit convenire seraphicae nostrae paupertati. Veruntamen urbs ipsa Leodica, quae amplitudine sua et ecclesiarum ac sacrarum aedium multitudine certat feie cum urbe Roma, putabatur mereri amplum et egregium monas terium Capucinorum, qui hic ut plurimum habitant 40 numero. Eodem qui supra scriptus est anno 1608, die 7 octobris, reverendissimus dominus episcopus Tagastensis, Andreas Strengnartius, pontificalis vicarius serenissimi principis et episcopi Leo diensis, consecravit hoc templum cum ara majori, ad honorem Dei et specialiter ad invocationem B. Michaelis archangeli et S. P. N. Francisci... Est in urbe Leodio celebris sodalitas, seu, ut aliis placet, confraternitas, quae vocatur Domus Misericordiae. In ea primarii et praecipui cives, ad 70 vel etiam pluresj conscripti sunt; in quibus est etiam ipse serenissimus episcopus elector. Horam vero confratrum praecipuum munus est, conquirere eleemosynas, quibus alatur foveaturque insigne quoddam nosocomium sive hospitale et aliquam quoque summam pecumae ex propriis bonis annuam conferre, itemque per vices ipsum hospitale visitare, infirmisque dum reficiuntur adesse et alia ejusmodi facere, quae sunt utilia bono et rei pauperum ibi decumbentium ; in summa est haec optime et laudabilissime constituta confratemitas. Hanc porro excitavit P. F. Damasus Athensis, nostri conventus Leodiensis guardianus, qui circa annum 1602 suis praediction ibu s, quas p u b lice ad p o p u lu m frequentes habebat, et privatis adhortationibus et colloquiis, misericordiam erga pauperes ita commendavit, ut primum aliquot notabiles cives moverit induxeritque ad visitandas pauperes familias, eisque benefaciendum , et postea illos, cum multis aliis, redegit in eam quam diximus confraternitatem, certisque prudentissimis regulis constabilivit.
a. Niet ingevuld. b. Naam ontbreekt.
406
IV. STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
Haec res nota est omnibus, tum hominibus saecularibus, tum nostris fratribus. Ne etiam deesset etiam in hoc scripto testimo nium, ego, frater Philippus deputatus, anno 1612 interrogavi unum ex primis illis confratribus, virum prorsus irrefragabilem, de origine et progressu dictae confratemitatis, qui id, quod modo retuli, mihi per ordinem recensuit, praesente et audiente P. F. Marcello Montensi, praedicatore stationario noatri con ventus Leodiensis, qui se subscripsit. Ita esse testor, ego F. Marc e l l u s praedictus...
De conventu Huyensi Anno 1607, die 8 januarii, serenissimus elector Emestus, episcopus Leodiensis, expedivit litteras patentea seu diploma, quo faciebat liberam potestatem Capucinis, sibi parandi mo nasterium in urbe Huyensi... Eodemque anno et ejusdem mensis die 11, magistratus civilis et deinde collegium canonicorum ecclesiae collegiatae Huyensis, die 16 litteris quoque expeditis, consensum ad id dederunt, quanvis egregie reniterentur religiosi ex quodam alio Ordine mendicante1 et nostrum ingressum fortiter satagerent impedire ; ii quippe sibi domicilium cupiebant in eadem hac urbe acquirere ; quia vero urbs minime tune videbatur capax duorum novorum monasteriorum, ex mendicato viventium, soli Capucini sunt admissi, quibus tamen difficillimum fuit et locum aedificando conventui adipisci et ipsum conventum postmodo exstruere, per eleemosynas scilicet ex quibuslibet locis vicinis et personis petitas. Nemo autem solus fabricam hanc amplius promovit, quam honesta mulier Leodiensis, vidua domini Vedasti Vignetti, quae magnam templi nostri partem suis pecuniis fe c it; et ideo nomen seu titulum fundatricis aliquatenus consecuta est. Anno igitur 1608, die 17 junii, positus est tandem primarius lapis fundamentalis totius aedificii, per ipsum serenissimum principem ; et anno sequenti, die 26 octobris, templum jam exstructum fuit a domino Andrea Strengnartio, Tagastensi et in pontificalibus vicario Leodiensi, consecratum; qui illud cum majori ara in memoriam B. P. N. Francisci et sanctae Odiliae, virginis et martyris... dedicavit...
1. Dc Rckollekten.
LU IK , HOEI, THUIN EN DINANT
407
De conventu Tudiniensi
Nisi perillustris vir, dominus Joannes Jacobus, comes de Belgiojoso, nostri Ordinis amantissimus, sua et diligentia et acerrima sollicitatione et, quod praecipuum est, authoritate, qua per totum territorium Leodicense maxima pollebat, nostros in oppidum Tudiniense seu Tuyense introduxisset, inanis certe videbatur futurus omnis noster conatus, contradicentibus interea pro sua virili et nullum non lapidem contra moventibus patribus Observantinis seu Recollectis. Itaque, potentissimo 1110 operante patrono, effectum tandem est ut nostra crux, anno 1618 mense novembris, erigeretur Tuyni, oppido ditionis et dioecesis Leodicensis ; et dehinc nostri illic pacifice' consederunt. Locus autem futuro conventui amoenissimua et eminentissimus, utpote in quo arx olim seu castrum stabat, nobis attributus et datus est liberalitate serenissimi principis, Ferdinandi a Bavaria, episcopi Leodicensis, atque in eo per promiscuas eleemosynas exstructus est conventus saluberrimi coeli; cujus deinde aedem sacram reverendissimus dominus, dominus Stephanus, episcopus Dionysiensis et episcopi Leodicensis in pontificalibus vicarius, dedicavit anno 1623, die 19 octobris... Eodem porro anno, primus guardianus hujus conventus factus est a capitulo provinciali, quod celebratum est Montibus, mense septembris ; hucque prima formalis familia inducta est 15 fratrum, quot scilicet hic habitare possunt commode. Cum autem in toto hoc oppido non alia sit domus regularis virorum quam nostra, visum est operae pretium esse, ut nostris daretur facultas excipiendi confessiones extemorum, id quod 1111 jam faciunt, incredibili profecto hominum saecularium fructu spirituali.
De conventu Dionantensi Tribus potissimum personis totum beneficium fundati factique nostri monasterii Dionantensis debet acceptum referri. Quippe quod ad integram ipsius templi aedificationem attinet, titulus fundatoris seu plenarii erectoris jure optimo attribuendus est Guilielmo de Caldembourg, domino temporali Beucki, itemque tam urbis quam ducatus Limburgensis praetori. Siquidem, ille tum in totalem illam templi aedificationem, quae ampliua
408
IV . STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
12 millibus florenorum dicitur constitisse, tum in reliquae fabricae notabilissimum succursum, contulit donavitque permaximam vim pecuniae, id quod utcunque scriptum legitur in ima parte iconis, quae ad primam aram exposita est ; et habet hanc epigraphen : « Ad sanctissimae Trinitatis et gloriosae virginis Mariae, sanctique P. Francisci honorem, Guilielmus de Caldem* bourg, dominus de le Beuck et Limburgi, ipsiusque ducatus Limburgensis praetor, cum domina Margarita Basseta, sua conjuge, curavit hoc templum aedificari et hanc imaginem ad ejusdem templi ornamentum donavit, anno 1616. » Deinde, Lambertus Taboletus, primarius civis et conBul hujus urbis, omnem illum locum seu solum, quod jam magna pars nostri horti occupat et in quo totum ipsius monasterii aedificium superstat, nobis et in usus nostros liberaliter et p ro Deo transtulit, praeter plurimas alias largitiones, quas durante fabrica libentissime fecit et quotidie adhuc facit, praeBtoque est in posterum facere. Ut ergo breviter quod res est dicatur, si ad hujus n ostri monasterii fundamen a tq u e co n stru ctio n e m respiciamus, dominus ille Taboletus ej usque mater, liberalissima foemina, sunt et a nobis meritissime agnosci debent singularissimi benefactores. Jamvero capellae, quae duplex, superior et inferior, in ipso est templo, singularis fundatrix nominari sane etiam debet Margareta Brugmaingna, honestissima foemina Dionantensis. Quandoquidem sumptus omnes, qui ad eam erigendam omandamque visi tune sunt necessarii, illa bono et vere pio animo suffecerit ; sicut et docet inscriptio, quae exstat in basi imaginis in ipsa capella appositae, his fere verbis : « Ad sanctissimae Trinitatis et individuae Unitatis gloriam et ad gloriosae virginis Mariae, patrisque S. Francisci honorem, domina Margareta Brugmaingna, vidua tum honesti viri Gerardi Ergneti, civis Dionantensis, tum honorabilis viri Joannis Paschasii, senatoris Namurcensis, quibus successive antea nupserat, hanc erexit capellam, cui etiam decorandae, hanc etiam collocavit hic imaginem, anno 1615. Vos Deum pro illis orate. » Caeterum, anno Domini 1616, die 27 septembris, reverendissimus dominus, dominus Stephanus, ep iscop u s Dionysiensis et serenissimi electoris Ferdinandi a Bavaria, episcopi Leodiensis in pontificalibus vicarius, templum hoc cum primario altari ad honorem Dei et gloriosae virginis Mariae, omniumque Sanctorum, necnon ad memoriam sancti Guilielmi et sanctae Marg a re ta e ... consecravit atque dedicavit...
DINANT, M ALM ÉDY EN MARVILLE
409
De conventu Malmundariensi Anno 1618 nostri fratres introducti fuerunt in oppidum Malmundariense, volente et nobis benignissime favente serenissimo electore Ferdinando a Bavaria, episcopo Leodicensi. Quantum vero difficultatis in ipsis principiis, quantum laboris nostri et sustinere et devorare coacti sint, vix potest explicari. Verum, omnibus tandem superatis discriminibus et oppositionibus, quae constructionem hujus monasterii per multos annos retardarant, fuit anno 1627, mense septembris, huc destinatus primus guardianus. Familia fratrum hic est exigua, pro tenuitate scilicet oppidi, ubi constituuntur sacerdotes qui audiunt sacras extemorum confessiones, ex quo bonum animarum jam provenit, supra quam cogitari possit uberrimum. Cum enim antea populus bic esset rudis, agrestis et tantum non a rebus sacris alienus, vixque ipsis diebus paschalibus induci posset ad sanctissimi Corporis Christi communionem, hodie quibuslibet celebrioribus solemnitatibus, plurimi sacratissimam Eucharistiam, sponte sua et libenter, percipiunt, atque indies magis et magis crescit bona eorum devotio.
De conventu Marvillensi ... In hujus oppidi suburbio nostris anno 1617 Ludovicus Jappin, prior regularis Ordinis sancti Benedicti, donavit fundum non modicum, cum ecclesiola, quae dicebatur tune et dicitur etiam hodie, ecclesia sancti Joannis ; ipse enim totum hunc locum, cum aedicula illa superstructa, a se prius emptum, in peculio suo habebat, permissu superiorum suorum ; cui etiam accesserat confirmatio pontificia, nondum tamen per officialem Treverensem homologata. Illic ergo anno 1618, die natalitio B. Virginis Mariae, collocatus est primus lapis fundamenti ejus conventus, qui nunc conspicitur parvus et paupertatem redolens seraphicam. Nostri hic sudant laborantque in audiendis sacris confessionibus quorunlibet christifidelium. Templum hujus conventus ritu christiano initiavit reverendissimus dominus Georgius, episcopus Azotensis, suffraganeus Treverensis, anno 1624, die 13 octobris, ac altare quidem majus consecratum est in honorem B. Mariae virginis et sancti Joannis
410
IV . STICHTING VAN DE WAALSCHE KLOOSTERS
Baptistae. In hujus ejusdem templi frontispicio eminet tabula marmorea, cum hac epigraphe : « Hunc fundum dedit R. F. Ludovicus Jappin, prior Martisvillae, Deo et seraph. P. Fran cisco, ad aedificium ecclesiae et conventus Capucinorum, anno 1617. » Ibidem, infra dictam tabulam, alia apposita est, quae hoc legendum repraesentat : « Nobilis domicellae D. Annae de Hezeque impensis et pietate templum istud stat. Obiit anno 1619. »
De conventu Luxemburgensi ... In hac urbe, quemadmodum et Arluni et Theonisvillae, usus linguae germanicae est fere popularis, eamque ob causam, ii qui ex nostris religiosis hanc linguam callent, solent et debent ad ista oppida destinari, praesertim ut concionentur ad populum et externorum confessiones excipiant, nam Arluni et Theonis villae habemus confessarios expositos pro saecularibus quibuscunque. Anno autem 1624, circa Pentecosten, post longas difficultates jam demum superatas, erecta fuit nostra crux Luxemburgi, in eo loco ubi postea nobis coeptus est aedificari conventus ; in quo conventu positus fuit primus guardianus 1626. Quod ad sumptus attinet, aedificationi necessarios, illos diversi benefactores fuderunt. Atvero Petrus Bemardus, mercator honorabilis, totum solus templum, Lucas autem Boché, civis primarius Luxemburgensis, capellam suis pecuniis aedificarunt ; hic ergo capellae et ille templi fundator seu exstructor totalis est appellandus. Solum in quo non modo templum ipsum, sed etiam reliquum monasterium exstat, nobis pia liberalitate dominorum de Semmes attributum est ; et integrum nostrum hortum princeps Belgii dedit. De conventu Arlunensi
... Nostri in hac urbe construxerunt conventum super ipsa fere fundamenta antiquissimae arcis, quae, ut fama est, erat antiquitus palatium seu curia marchionum Arlunensium, in loco totius urbis eminentissimo, adeo ut conventus ipse jam tibi appareat praealtus, cum illum ex longinquo conspicis. Locum porro hunc et lapides veterum aedificiorum, qui plurimi illic restabant, liberalitas regia nobis donavit. Id quod aperte de
MARVILLE, LUXEMBURG, AARLEN EN DIEDENHOFEN 4 1 1
clarant litterae, ab ipso rege Hispaniae ad serenissimam principem Isabellam, Belgii gubematricem, scriptae... Porro, in illo memorabili loco jacta fuere fundamenta futuri conventus anno 1625, die 19 maji, et deinceps continuata est fabrica, dum anno 1627, mense septembris, conventus ipse fere absolutus, completam acceperit familiam et guardianum. Is autem, qui primum et praecipue nostros invitavit in hanc urbem, fuit dominus temporalis Cobrevillae ; dedit quippe imprimis bonum fundum, colliculo in quo conventus noster est erectus vicinum ; dedit et amplius 5 millia florenorum et aliis multiplicibus modis fabricam ita amice et liberaliter adjuvit promovitque, ut jure merito habendus dicendusque sit aedificator templi nostri, necnon honor, titulus et nomen principalissimi benefactoris eidem a nobis justissime debeantur. Praeter illa, accesserunt aliae atque aliae eleemosynae, a diversis amicis donatae, quarum eleemosynarum beneficio reliquae fabricae subventum est.
De conventu Theonisvillensi Anno 1625 fuit quidem a nostris plantata crux Theonisvillae, sed non statim inchoata aedificatio conventus nostri. Ejus certe ecclesia fuit demum exaedificata anno 1629 in lato et commodo solo, quod rex Hispaniae tanquam princeps Belgii nobis ad aedificandum monasterium donavit. Ipsam porro ecclesiam cum clioro integro suis sumptibus nobis exstruxit singularissimus benefactor, dominus Joannes Baptista de Wilz, gubernator Theonisvillae ; et adeo, sicut bic totius ecclesiae et chori, ita capellae nostrae fundator nominandus est dominus Nicolaus Wtreim, civis Theonisvillensis, qui sumptus ad eam capellam erigendam contribuit. Reliquae vero domus constructio peracta est aliorum benefactorum largitionibus. Haec eadem ecclesia, quae in dioecesi Metensi est sita, consecrationem accepit, eo qui proxime dictus est anno 1629, die 30 maji, sub invocatione gloriosissimae Dei Genitricis et patris nostri S. Francisci.
V PROVINCIALE OVERSTEN1 1587-95. Hippolytus van Bergamo, Kommissaris Generaal. Op 11 September 1592 wordt hij te Brussel daarenboven tot Kustos gekozen, terwijl Felix van Lapedona Kommissaris wordt tijdens het Generaal Kapittel. I . 13 9 5 , 18 A u g., Rijsel.
V. 1600 , 4 Oht., Rijsel.
Hippolytus van Bergamo. 1. Felix v. Lapedona, Komm. 2. Joannes van Landen. 3. Simon van Namen, Kust. I. 4. Silvester van Brussel. Athanasius v. Rijsel, Kst. II.
Alexander van Oudenaarde. 1. Vincentius van Porchia. 2. Comelius van Recanati. 3. Clemens van Kassei. 4. Damasus van Aat.
I I . 15 9 J, 3 1 Jan., Rijsel.
Alexander van Oudenaarde. 1. Vincentius v. Porchia, Kst. I. 2. Antonius van Gent. 3. Corneliusv.Recanati,Komm. 4. Joannes van Landen. Clemens v. Kassei, Kust. II.
Hippolytus van Bergamo. 1. Antonius van Gent. 2. Joannes van Landen. 3. Paulus van Brussel. 4. Alexander van Oudenaarde.
VI. 160 1 , 10 A u g., Bergen.
I I I . 1598 , 14 A u g., Brussel.
V I I . 1602 , 10 OU., Arras.
Illuminatus van Palermo. 1. Antonius van Gent, Komm. 2. Raphael van Napels, Kust.I. 3. Alexander van Oudenaarde. 4. Silvester v. Brussel, Kst. II.
Honoratus van Parijs, Komm. 1. Philippus van Kamerijk. 2. Clemens van Kassei. 3. Cornelius van Recanati. 4. Chrysostomus van Luik.
I V . 1600 , 2 1 Jan., Antwerpen.
V I I I . 1603 , 5 Sept., Rijsel.
Alexander van Oudenaarde. 1. Vincentius van Porchia. 2. Joannes van Landen. 3. Chrysostomus van Luik.
Honoratus van Parijs, Komm. 1. Philippus van Kamerijk. 2. Clemens van Kassei.
3. Remigius van Beauvais.
1. Volgens BL., HS. 39 en ACB., III, 1006 en 5006 geven we voor ieder Kapittel eerst den juisten datum, de plaats waar het gehouden werd, de namen van Provinciaal, drie o f vier Definitoren en (zoo het Generaal Kapittel nakend is) twee Kustoden en één Kommissaris o f plaatsvervan ger van P. Provinciaal. De namen der plaatselijke Oversten vindt men in de volgende bockdeelen.
PROVIN CIALE OVERSTEN
413
4. Axchangelus van Schotland.
X I V . 1610, 27 Aug., Brussel.
I X . 1604, 13 Aug., Bergen.
Alexander van Oudenaarde. 1. Philippus van Kamerijk. 2. Cyprianus van Antwerpen. 3. Simon van Oudenaarde. 4. Franciscus van Ierland.
Honoratus van Parijs, Komm. en Kust. I ; als Komm. later door Michael Angelus van Rimini vervangen. 1. Philippus van Kamerijk, Vice-Komm. 2. Clemens v. Kassei, Kst. II. 3. Felicianus van Lens. 4. Adrianus van S.-Omaars. X . 16 0 6 ,13 Okt., Arras.
Philippus van Kamerijk, Prov. 1. Franciscus van Ierland. 2. Alexander van Oudenaarde. 3. Clemens van Kassei. X I . ióo y , 10 Aug., Bergen.
Philippus van Kamerijk. 1. Alexander van Oudenaarde, Komm. 2. Joannes van Landen. 3. Franc. v. Ierland, Kust. I. 4. Jacobus van S.-Omaars, Kust. II. X I I . 1608,23 Se ft ., Antwerpen.
Philippus van Kamerijk. 1. Alexander van Oudenaarde. 2. Franciscus van Ierland. 3. Simon van Auvergne. 4. Simon van Oudenaarde. X I I I . ió o g . 23 Sept., Rijsel.
Alexander van Oudenaarde. 1. Cyprianus van Antwerpen. 2. Chrysostomus van Luik. 3. Franciscus van Ierland.
X V . 16 1 1, 12 Aug., Luik.
Alexander van Oudenaarde. 1. Philippus van Kamerijk. 2. Cyprianus van Antwerpen. 3. Simon van Auvergne. 4. Clemens van Kassei. X V I . 16 12 , 3 Aug., Gent.
Philippus van Kamerijk. 1. Simon v. Ouden., Kust. I. 2. Chrysostomus van Luik. 3. Cyprianus v. Antw., Komm. Simon v. Auvergne, Kust. II. X V I I . 16 13 , 18 Okt., Bergen.
Cyprianus van Antwerpen. 1. Clemens van Kassei. 2. Chrysostomus van Luik. 3. Elisaeus van Nijvel. X V I I I . 16 14 , 5 Sept., leper.
Cyprianus van Antwerpen. 1. Philippus van Kamerijk. 2. Alexander van Oudenaarde. 3. Clemens van Kassei. 4. Elisaeus van Nijvel. X I X . 16 15 , 4 Sept., Douai.
Cyprianus van Antwerpen. 1. Philippus van Kamerijk. 2. Alexander van Oudenaarde. 3. Onesimus van Bergen. 4. Lucianus van Arras.
ALFABETISCH REGISTER
A a l s t 60 n. 3, 257-60, 294 n. 3, A g im o n t , Het land van 254. A i g r e m o n t , Heer van 178. 328, 366-68. A k e n 276, 285 n. 2, 286 n. 1. A a r l e n 410-11. A a r s c h o t , Hertog(in) van 125 A l a r d u s van Arras 279. n. 3, 266, 345, 377-78, 399, A l b e r g a t i , Nuntius 280, 283-
401.
85.
A a r t s h e r t o g e n 65, 66, 81, 86 A l b e r t u s van Gent 333, 340,
n. 2, 87, 116, 165, 173-74, 179, 187, 190, 199, 202-03, 212, 215, 218-19, 227, 23133, 238, 243, 246-48, 252, 254, 257-59, 263, 266, 283 n. 3, 333, 358, 366, 370. Zie A l b r e c h t en I s a b e l l a . A at 65, 223, 231-32, 309-10, 326, 329, 337-38, 401. A c c u r s i u s van Douai 189 n. 4, 193 n. 2, 307, 311. A c h e l 273 n . 2. A d e l 17, 79, 89, 90, 187-89, 283. A d i n k e r k e 351. A d r i a e n s e n , Pauline 30 n. 3. A d r i a n u s van Parijs 170;
— van S.-Omaars 175, 191, 312 n. 1, 413. A e g i d i u s van Antwerpen 57, 92 n. 1 ; — van Kortrijk 261. A e r d e , R. Van 205 n. 3. A f f a i t a d i , Familie 46. A f f l ig e m 368. A g a p it u s v a n A a t 238.
A gers, Anna 346.
343, 352, 361, 368. A l b r e c h t , Aartshertog 99,109
n. 2, 125 n. 3, 128, 205, 22829, 239, 253, 255, 262, 289, 353, 371. Zie A a r t s h e r tog e n . A l b r i c i , Enrico, Giacomo en
Giacinto 53 n. 4. A l d e g u n d i s , S. 251, 403. A l d o b r a n d i n i , Kard. 273. A l e s s a n d r i a 291. A l e x a n d e r van Doornik of
van Oudenaarde 62, 91, 92 n. 1, 137 n. 1, 155, 162, 16469, 176, 178-80, 185, 192, 210, 232, 235-36, 243, 269 n. 3, 300, 327, 330, 412-13. A l e x a n d r e , J. 207 n. 2. A l e x i a n e n te Brussel 58. A l e x i u s van Brussel 149 n. 2, 312-13. A l p e n 53 n. 4. A l p h o n s u s van Casarubios 154. A m a n d , Philippe 202 n. 2. A m a n d u s van Bergen 317. A m a tu s , S. 387.
416
ALFABETISCH REGISTER
van Brussel 215 n. 1 ; — van Doornik 187 n. 5, 300, 327, 330 ; — van Froyennes 132 n. 4 ; — van Namen 99 n. 4. A n a c l e t ü s van Linselles 90 n. 7. A n c o n a 60-62, 148, 159, 161 n. 1, 194 n. 1, 272 n. 3. A n d r e a s van A rra s 185 n. 4 ; — van S.-Truiden 369, 374. A n g e l i s , Wilielmus ab 340. A n g e l u s van Amersfoort 247, 335 ; — van Brugge 25, 31, 91 n. 1, 104, 340 ; — van Joyeuse 42 ; — van Veurne 189 n. 2, 237, 259, 367, 372. A n g e s t , Heer van 382. A n n u n t i a t e n , Leuven 338-39. A n s e lm u s van Antwerpen 285 n. 2 ; — van Meenen 349 ; — van Monopoli 164-65, 273-74. A n s s e a u , Michel 202 n. 2. A m b r o s iu s
A n t i c o l i 23 n . 1. A n t o n i i , Aegidia 348. A n t o n i n u s van Brugge 247
n. 5 ; — van Castellammare 154 n. 3 ; — van Tienen 70. A n t o n i u s van Brugge 247 n. 5 ; — van Gent 25, 29, 30, 32 n. 4, 35 n. 1, 40, 44, 5057, 62, 73-75, 88 , 104, 134, 136, 139 n. 1, 155, 161-62, 164, 166, 318-19, 335, 340, 412. A n t w e r p e n 20, 23, 25, 26, 2853, 55-59, 62, 63, 65-67, 72 n. 1, 73, 78-89, 91 n. 1, 92 n. 1, 96,105,118,120,130-31 n. 1-2, 134, 138 n. 1-2, 139,
152, 155, 158-59 n. 2, 161, 164, 166 n. 1, 173 n. 1, 179, 190, 197, 242, 271-74, 284, 293-95 n. 1, 305, 312, 314, 319, 323, 331-34, 336 n. 1, 339, 401, 412-13. A p o l l i n a i r e de Valence 79 n. 3, 154 n. 1. A p o l i ë , Vrouw van 342. A r a g o n 177. A r b e c q , Fran§ois d’ 115. A r c h a n g e l u s van Amersfoort 347, 371, 374, 376 ; — van Luik 232, 310 ; — van Pembroke 91 n. 1, 131, 189; —• van Schotland 90, 112, 119, 172, 213, 272, 274, 413. A r e n b e r g , Albertine van 358 ; —, Alexander van 377-78 ; — , Antoine van 268 ; — , Ernestine van 378; — , Filips van 187 ; — , Karei van 125 n. 3, 187, 197, 203, 266-68, 378, 401. A r g e n t e a u 330; — Charles d’ 243, 363. A r i ë n 155 n. 2, 173 n. 1, 203, 205-06, 210, 325, 329, 388. A r m e n t i e r s 210 , 213-17, 221 , 225, 251 n. 1, 326, 329, 39496. A r r a s 24 n. 2, 101, 106-10, 120-21, 123-24, 130-31 n. 2, 134, 136, 138 n. 2, 140, 155, 165 n. 3, 167-68, 178, 182, 187, 189, 211, 225, 240, 30506, 360 n. 2, 383-87, 393, 396, 412-13. A r s e n i u s van Arras 185 n. 4 ; — van Brussel 90 n. 4, 237, 285 n. 2.
AMBROSIUS-BEGGAARDEN
417
A r t e s i ë 97, 109, 385.
B a l a i g n y , Heer van 62.
A s o o l i 30 n . 3, 161 n . 1.
B a la n q o n , Baron van 358.
A s s is i 23 n . 1, 237 n . 5.
B a lb i,
Agostino en Bartolo-
A s s o n l e v i l l e , M. d ’ 125 n . 3, meo 332. 127. B a l d u i n u s van Rotterdam A th a n a s iu s van D ou ai o f van 375-76. Rijsel 91 n . 1, 92 n . 1, 189, B a n c y , Octavius 366.
412.
B a r a b b a s 40.
A u b r e m o n t , Karei d ’ 198.
B a r a f f e , Heer van 215 n. 1.
A u d o m a r u s v a n Lisbourg 159 B a rb e n < ?o n 238. n . 2. B a r d o u l , Martina 104. A u g u s t in e s s e n , le p e r 2 2 7 -2 9 ; B a r e , Maria la 379. B a r e a , Marcellianus de 187. L u ik 167 n . 3. A u g u s t i n u s van Aat 25, 57, B a r e n , Judocus van der 96
200 n. 3, 335; — van Béthune 300, 308-09, 312, 327, 330 ; — van Brussel 90 n. 4 ; —vanS.-Winoks-Bergen380. A u g u s t i j n e n 258, 308; Cysoing 117 n. 2, 132 ; Doornik 187 ; Douai 239 ; Eindhoven 187 ; Eversam 187 ; Leuven 90,340 ; Phalempin 117 n. 2 ; Rooklooster 58, 9 0; Valenciennes 124 ; Zonnebeke 354. A u t b e r t u s vanEstr ée-Blanche 185 n. 4. A v e l g e m 233. A v e r b o b e 369. A v e s n e s 250. A v ig n o n 154, 189 n . 1, 291. A v i l a , F a m ilie d e B a r e a -d ’ , 187. A y (M arn e) 218 n . 4. A z o t u s , Bisschop v a n 409. B a d e n 166, 178 n . 7. B a i l l e t , P ro k u re u r d e 203. B a ju s , Aegidius 338, 3 4 0 ;'
— , Hubertus 3 3 8 ; — , Jacobus 95 -9 7 , 99, 337-38, 340; _ Michael 95, 337. DH KAPUCIJNEN —
27
n. 2. B a r g i b a n t , Nathanael 185 n.3,
317 n. 1. van Arras 185 n. 4. B a s i l i u s van Ariën 279; — van Brugge 270 n. 2 ; — van Luik 90 n. 2, 129, 158. B a s s e l i e r s , Balthasar 186; — , Cath. 30 n. 3. B a s s e r e y , Thomas 132 n. 5. B a s s e t s , Marg. 252, 408. B a t t e u r , Marie le 332 n. 1. B a u t e r s , Balthasar 348. B a u w e n s , B a lth a sa r 353. B a v i n c h o v e 374-75. B a v o van Gent 355. B e a u m o n t 237-38, 257. B e a u r i e u , G r a a f v a n 231. B e a u v a i s 131 n. 3. B e a u v o y s , Weduwe de 345. B e d e l o r d e n 217, 223-24, 238, 299 ; Antwerpen 41, 47 ; Douai 102 ; leper 382. B e e c k m a n , Jacobus 257, 259, 367. B e g g a a r d e n 187; Aken 276. B a r th o lo m a e u s
418
ALFABETISCH REGISTER
B e g i j n e n , Kortrijk 362 ; Me B e r a r d u s van Ariën 185 n. 4 ;
— van Douai 185 n. 2. chelen 346 ; Oudenaarde 353; B e r c h e m , Vrijheer van 333 S.-Truiden 370. n. 5. B e i e r e n , Ernest van 206, 208, 224, 280, 404, 406 ; — , Fer- B e r c h e m iu s , Hieronymus 356. dinand van 252, 368, 372, B e r g , Albert van den 374; — , Frederik van den 244, 380, 388, 407-09. 373. B e k e , V ro u w v a n d er 343. B e k k e r z e e l , Vrijheer.van 333 B e r g a m o 53 n. 4, 160 n. 3. B e r g e n 19 n. 1, 65, 124, 155, n. 5. 174, 181, 193 n. 1, 197, 199B e l g i o j o s o , Graaf J. J. de 202, 204, 249, 309, 399-401, 407. 407, 412-13. B e l l e 99 n. 4, 326, 355, 381-82. B e r g e n , Markies van 25. B e l l e , Isab. van 342. B e r g e n o p Z o o m 138 n. 1. B e l l e g e m 185 n. 4. B e r g h e , Judocus van den B e l l i n g e n 326. 114 n. 1, 115, 391; — , Lau B e l l i n t a n i , Matthias 24, 52, rentius van den 349; — , 54, 109 n. 1, 122. Martinus van den 361 ; — , B e m m e l, Willem van 236, 356, — , Wwe Victor van den 342. 359. B e n e d i o t u s van Brussel 187 B e r g h e s , Markies de 2 5; —■, Guillaume de 126. n. 1 ; —■van Canfield 146, 148 ; — van Turnhout 225. B e r g i l e r s 330. B e n e d ik tin e s s e n , Burburg B e r l a y m o n t , Louis de 112-13, 375-76; Maubeuge 250-51; 200 n. 3. B e r l e t t e , Heer van 215 n. 1. Meesen 356. B e n e d i k t i j n e n , Affligem 368; B e r l o , Ernest de 187 ; — , sire de 252. Arras 106, 120-21, 187, 3838 5; Doornik 112-13 n. 4, B e r l o z 330. 361; Gent 74, 75, 336; B e r n a i g e , Christine de 250. Ham-lez-Lillers 187 ; Haut- B e r n a r d i , Petrus 410. mont 250-51, 403 ; leper 90, B e r n a r d i n u s van Antwerpen 92 n. 1, 143, 314-15 ; — van 354 ; Leuven 340 ; Liessies Colpetrazzo 23 n. 2 ; — van 251; Marville 409-10 ; MerSavona 193 n. 3 ; — van ville 386; Oudenburg 264, Siena 16. 343, 371; S.-Andries (Brug ge) 343 ; S.-Truiden 368-69 ; B e r n a r d u s van Brugge 187 n. 4, 342 ; — van Osimo 28, S.-Winoks-Bergen 187, 34335, 42, 50, 53, 61. 44, 363-64. B e n t i v o g l i o , Nuntius 180,219, B e r n a r d i j n e n . Zie C i s t e r 230, 246-47, 274 n. 2. CIËNSERS.
BEGIJNEN-BORINAGE B e r t e l l i , H eer 336. B e r t in u s v a n B é th u n e n . 3.
B o ë l h e 330. 187 B o e r g o n d i ë ,
419
B o c h é , L u ca s 410.
Antonius van 126, 389 ; — , Karei van 371. B o g a e r d e n , Wwe Vincent van den 342. B o i r s 330. Bois, Henricus du 373 ; — , Michael du 348. B o l l a e r t , Notaris 30 n. 3. B o l o g n a 194 n. 2 . B o m m a r e , Franciscus 355. B o m m e l 366. B o m m e s w a l, Heer van 37576. B o n , Antonius 334. B o n a r i , Valdemiro 122 n. 2. B o n a v e n t u r a , S. 115 n. 5, 117, 145, 391-92; — van Brussel 212, 229, 285 n. 2, 315-16 n. a, 353 ; — van Catanzaro 177 ;— van Douai 90 n. 3 ;—■van Luxemburg 70 n. 3 ,1 7 6 n. 1 ,1 8 0 ;— van Würzburg (Juliacensis) 185 n. 4, 278-80, 282. B o n d u e s 329. B o n h o m in i, Nuntius 81. B o n n 280. B o n n a e r t , Oliverius 356. B o n n i e r s , Maria (de) 375-76. B o n s r a u , Damasus 132 n. 5. B o n t e , Wwe de 361-62. B o o m , Joannes 351 n. 1. B o o n e n , Engelbertus 357, 359, 381; — , Jacobus 259, 367, 377 . _ W. 95 n. 1. B o o r t m e e r b e e k 204. B o o t , Christina, Francisca en Michael 334. B o r g w o r m 330.
B o d d e n s , P e tru s 344.
B o r in a g e 68.
B e r t o l f , Vrouw 343. B e r t r a n d , C. J. 231 n. 3. B e s e l a r e , Heer van 348. B é t h u n e 122-23,138 n. 2,148,
158,189,
309, 314, 385-86. Georges Louis de 215 n. 1 ; — des Planques, Jean de 215 n. 1 . B e u c k , Heer v a n Le 407-08. B e v e r e n , Heer v a n 360. B e x , Frederik 381. B éth u n e,
B é z i e r s 193 n . 2. B ie c h t h o o r e n 118, 131 n . 3, 141, 238-39, 253 -55 , 263-64, 268 n . 2, 283, 370, 374, 380, 396, 407, 4 09-10. B i l q u e s , H e e r v a n 375. B in s , Jan (de) 76, 77. B is s c h o p , Arnold de 158 n. 3. B is s in g , Frh. von 252 n. 6. B l a a s v e l d , Heer van 346. B l a e s e , Jac. de 128-29 n. 3, 201, 206, 388, 390, 400. B l a s e r e , Anna de 362 ; — , Bernard de 74. B l a z e r , Gerard de 335. B l e d , O. 128 n. 2 , 129 n. 3. B le e c k a r ts
of
B le e c k e r s ,
Maria 353. B l é r e t 330. B l o is , J ea n n e d e 20 0 -0 1 , 204, 216 n . 1, 345. B l o m m e , A . 197 n . 2 ; — , K a re i 364. B l o s iu s , L . 145. B o c h a r t , J e a n 170.
418
ALFABETISCH REGISTER
B e g i j n e n , Kortrijk 362 ; Me B e r a r d u s van Ariën 185 n. 4 ;
chelen 346 ; Oudenaarde 353; S.-Truiden 370. B e i e r e n , Ernest van 206, 208, 224, 280, 404, 406 ; — , Eerdinand van 252, 368, 372, 380, 388, 407-09. B e k e , Vrouw van der 343. B e k k e r z e e l , Vrijheer,van 333 n. 5. B e l g i o j o s o , Graaf J. J. de 407. B e l l e 99 n. 4 ,3 2 6 , 355, 381-82. B e l l e , Isab. van 342. B e l l e g e m 185 n . 4. B e l l in g e n 326. B e l l i n t a n i , Matthias 24, 52,
54, 109 n. 1, 122. B e m m e l, Willem van 236, 356,
359. B e n e d i o t u s van Brussel 187
n. 1 ; — van Canfield 146, 148 ; —■van Turnhout 225. B e n e d ik tin e s s e n , Burburg 375-76 ; Maubeuge 250-51; Meesen 356. B e n e d i k t i j n e n , Affligem 368; Arras 106, 120-21, 187, 3838 5; Doornik 112-13 n. 4, 361; Gent 74, 75, 336; Ham-lez-Lillers 187 ; Hautmont 250-51, 403 ; leper 90, 354 ; Leuven 340 ; Liessies 251; Marville 409-10 ; Merville 386 ; Oudenburg 264, 343, 371; S.-Andries (Brug ge) 343 ; S.-Truiden 368-69 ; S.-Winoks-Bergen 187, 34344, 363-64. B e n t iv o g l io , N u n tiu s 180,219, 230, 246-47, 274 n . 2.
— van Douai 185 n. 2 . Vrijheer van 333 n. 5. B e r c h e m iu s , Hieronymus 356. B e r g , Albert van den 374; — , Erederik van den 244, 373. B e r g a m o 53 n. 4, 160 n. 3. B e r g e n 19 n. 1, 65, 124, 155, 174, 181, 193 n. 1, 197, 199202, 204, 249, 309, 399-401, 407, 412-13. B e r g e n , Markies van 25. B e r g e n o p Z o o m 138 n. 1. B e r g h e , Judocus van den 114 n. 1 , 115, 391; — , Lau rentius van den 349; — , Martinus van den 361 ; — , — , Wwe Victor van den 342. B e r g h e s , Markies de 25; — , Guillaume de 126. B e r g i l e r s 330. B e r l a y m o n t , Louis de 112-13, 200 n. 3. B e r l e t t e , Heer van 215 n. 1. B e r l o , Ernest de 187 ; — , sire de 252. B e r l o z 330. B e r n a i g e , Christine de 250. B e r n a r d i , Petrus 410. B e r n a r d i n u s van Antwerpen 92 n. 1, 143, 314-15 ; — van Colpetrazzo 23 n. 2 ; — van Savona 193 n. 3 ; — van Siena 16. B e r n a r d u s van Brugge 187 n. 4, 342 ; — van Osimo 28, 35, 42, 50, 53, 61. B e r n a r d i j n e n . Zie C i s t e r B erch em ,
c ië n s e r s .
BEGIJNEN-BORINAGE B e r t e l l i , Heer 336.
419
B o ë l h e 330. van Béthune 187 B o e r g o n d i ë , Antonius van n. 3. 126, 389 ; — , Karei van 371. B e r t o l f , Vrouw 343. B o g a e r d e n , Wwe Vincent van B e r t r a n d , C. J . 231 n . 3. den 342. B e s e l a r e , Heer v a n 348. B o i r s 330. B é t h u n e 1 2 2 -2 3 ,1 3 8 n . 2 ,1 4 8 , Bois, Henricus du 373 ; — , 1 5 8 ,1 8 9 , 309, 314, 385-86. Michael du 348. B é t h u n e , Georges Louis de B o l l a e r t , Notaris 30 n. 3. 215 n. 1 ; — des Planques, B o l o g n a 194 n. 2 . Jean de 215 n. 1 . B o m m a r e , Franciscus 355. B e u c k , H e e r v a n L e 407-08. B o m m e l 366. B e v e r e n , H e e r v a n 360. B o m m e s w a l, Heer van 375B e x , P re d e rik 381. 76. B o n , Antonius 334. B é z i e r s 193 n . 2. B ie c h t h o o r e n 118, 131 n . 3, B o n a r i , Valdemiro 122 n. 2. 141, 238-39, 25 3-5 5 , 263-64, B o n a v e n t u r a , S. 115 n. 5, 268 n . 2, 283, 370, 374, 380, 117, 145, 391-92; — van 396, 407, 409-10. Brussel 212, 229, 285 n. 2, B i l q t j e s , Heer van 375. 315-16 n. a, 353; — van B in s , Jan (de) 76, 77. Catanzaro 177 ;— van Douai B is s c h o p , Arnold de 158 n. 3. 90 n. 3 ;— van Luxemburg B is s in g , Frh. von 252 n. 6. 70 n. 3,176 n. 1,180 ; — van B l a a s v e l d , Heer van 346. Würzburg (Juliacensis) 185 B l a e s e , Jac. de 128-29 n. 3, n. 4, 278-80, 282. 201, 206, 388, 390, 400. B o n d u e s 329. B l a s e r e , Anna de 362 ; — , B o n h o m in i, Nuntius 81. Bernard de 74. B o n n 280. B l a z e r , Gerard de 335 . B o n n a e r t , Oliverius 356. B l e d , O . 128 n . 2 , 129 n . 3. B o n n i e r s , Maria (de) 375-76. B l e e c k a r t s o f B l e e c k e r s , B o n s r a u , Damasus 132 n. 5. Maria 353. B o n t e , Wwe de 361-62. B l é r e t 330. B o o m , Joannes 351 n. 1. B l o is , J ean n e d e 200 -0 1 , 204, B o o n e n , Engelbertus 357, 359, 381; — , Jacobus 259, 367, 216 n . 1, 345. 377 ; — , W. 95 n. 1. B l o m m e , A . 197 n . 2 ; — , B o o r t m e e r b e e k 204. K a re i 364. B o o t , Christina, Francisca en B l o s iu s , L . 145. Michael 334. B o c h a r t , J ea n 170. B o r g w o r m 330. B o c h é , Lucas 410. B o r in a g e 68. B o d d e n s , Petrus 344. B e r tin u s
420
ALFABETISCH REGISTER
B ó r m , Judocus 371.
B r i s e t , Corneille (de) 375-76B orbe, P. 220 n. 2 . B r i t s c h e E i l a n d e n 271, 274* B o s c h , Filips de 258-59, 367; B r o e c k a e r t , J. 198 n. 2 , 259 n. 6 . — , Lucas 410. B o s c h , Den.' Zie ’ s - H e r t o g e n - B r o e c k e , Herbergier van den b osch . 261. B o u c h e r y , J. 296 n. 4. B r o e c k h o v e n , Franc, van 365; B o u d a n , A. 295 n. 1. — , Petrus van 365-66. B o u d e n s , Franciscus 364 ; — , B r o t , Franciscus de 342. Ontvanger 351 n. 1 . B r o u c k e r q u e 375. B o u d o t , Paulus 375, 385, 387. B r o u w e r s , D. D. 217 n. 2, 218 B o u i l l e , Th. 207 n. 3. n. 4. B o u i l l o n , Hertogen van 188. B r u c h e t , Corneille (de) 375B o u l y , E. 249 n. 7. 7 6 ; — , M. 239 n. 4. B o u r g e o i s , Anne (de) 334 n. 4. B r u c k e r , J. 185 n. 1. B o u s r a u , Damasus 132 n. 5. B r u e g h e l , Joannes 366 n. 1. Boussu, G. J. De 232 n. 5 ; — , B r u g g e 26, 72 n. 1 , 80,103-06, J. J. 200 n. 3. 118, 134, 136 n. 3, 138 n. 2, B o v e r i u s , Zacharias 32, 153, 213 n. 2, 242, 245 n. 2, 262157. 64, 295 n. 1, 340-44, 371, 377. B o w e n s , J. 263 n . 2. B r u g g e m a n , J. 93 n. 1 . B o x m e e r 374. B r u g m a n s , Andreas 369. B o y s o o t , Abt 354. B r u m a in g n e , Marg. 252, 408. B o z i è r e , A. 112 n. 3. B r u n , Pierre le 202 n. 2. B r a b a n t 31, 313; — , Raad B r u n o van Antwerpen 187 van 45. n. 6 . B r a c h t , Firma 332 n. 2 . B r u s 330. B r a c q , Hieronymus 194 n. 1. B r u s e g h e m , Digna 30 n. 3. B r a c q u e m o n t e , Joannes Al- B r u s s e l 19 n. 1, 20, 26, 49, verado de 345. 56 n. 1, 57-60, 62 n. 2, 63-68, B r a s s e u r , Ph. 112 n . 4. 73, 79, 82, 88 , 100, 102, 110B r e a u m o n t , D ism a s 346. 11 n. 1, 114, 118, 120-22, B r e b i s , M ich iel a u x 252 n . 1. 127, 129, 130-31 n. 1-2, 134B r e d a 331 n . 1. 35, 137n.l, 138n. 2,149,155, B r e m o n d , Henri 18, 89. 157, 160 n. 3, 161-62, 167, B r e s c i a 53 n. 4, 154, 190. 171, 173 n. 1, 176 n. 4, 178B r e y d e l e , Karei (de) 104, 79, 189 n. 3, 190 n. 1, 192, 341. 198 n. 2, 203, 207, 217, 228, B r e y e l , S ara 333 n . 3. 240, 242, 246 n. 2-3, 247, B r i e l e n 355. 255, 269, 272, 296, 298-99, B r im p t , Engelbertus van 373. 310, 313, 315, 326-28, 331
BORM-CHIÖI
421
n . 1, 336 n . 1, 376, 384, 404, C a r c a s s o n n e 154.
412-13.
C a r d o n , Bonaventura 90 n. 3.
B r u y n i n c x , Joannes 359, 369- C a r l i e r , Claude 265, 402 ; — ,
70. B r y a r d , Carolus de 374; — ,
Maria de 375. B u d s e n , Dokter 351 n . 1. B u g n o n , Gravin van 377. B u i s s e r e t , Franc. 216 n. 1,
217-18, 249, 391, 404. B u is s o n , Gamaliël du 185 n. 3. B u l c k e , Anna van den 362. B u ls k a m p 351. B u l t e e l , Michael 353. B u l t y n c k , A lr ia a n 229.
B ur , Yincentius du 354. B t j r b u r g 243, 325, 328, 363, 374-76. B u r c h , Fr. H. van der 113, 232 251, 266, 270, 352, 398, 40003. B u r e n , Judocus van 351 n. 1. B u s s c h e , F ra n c, v a n d en 341 n.
1, 342-43.
B u s s c h e r , Jac. de 341. C a b i l l a u , Balthasar 352. C a e s a r e a 377. C a b o r s 191 n . 1.
359; — , Guillaume van 252, 407-08. C a l l i s t u s van Beauvais 132 n. 1 . C a l o e n , Familie van 295 n. 1. C a m b ie r André 265 ; — , Jean 112 n. 4 ; — , Philippe 265. C a m e r g o , Heer de 382. Cams, Mej. 366. C a n is iu s , S. P etru s 82. C a n n a e r t , J. B . 76 n . 2. C a p p e l l e - B r o u c k 375. C a ld e n b o r g
C a r a f a , G . P . 15 n . 1.
Jacques 238-39, 396; — , Marg. 218, 404. C a r o l u s van Arenberg o f van Brussel 187-88, 268, 285 n. 2, 292, 338 n. 2, 378. C a r p e n t i e r , Pierre 115; — , Roeland 229. C a s s ia n u s van Geldern 373. C a s t e l a i n , Nicolas 127. C a s t e l n a u d a r y 154. C a s t r o , Jacobus a 373-74. C a t e z , M. 109 n. 2. C a t h a r i n a , H. 396. C a t t a n e o , Autonio en Francesco 334. C a u c h ie , A. 24 n. 1. C a u d r e l i e r , Jehan 126 n. 1 . C a u w e n b e r g h , Agnes 359; — , Henricus van 358; — , Paulus 358 ; — , Heer 378. C a v e r e l , Pliilippe (de) 384-85. C e l s u s van Arras 190, 217 n. 1 . C e r e s o , Joannes de 342. C e r f , Jan de 228, 353-54. C h a m a r , Ambrosius 132 n. 4. C h a m p a g n e y , Heer van 32. C h a m p ig n y , Heer van 170. C h a n d e l i e r , Simon 374. C h a p e a v i l l e , J. 209 n. 3, 210. C h a r l e s , Jan 130 n. 1. C h a r l e v i l l e 256 n. 1,272 n. 1, 286-87, 294. C h a r t r e s 131 n. 3. C h e r u b in u s van Amersfoort 245. C h i e t i 15 n. 1. C h ig i, Fabius 377.
422
ALFABETISCH REGISTER
C h im a i, Prins(es) van 266, 377- C n e v e l a e r , Heer 366.
78. C h r i s t i a n e , Jean 224.
C n o l y , Petrus 345. C o b r e v i l l e , Heer van 411.
C h r i s t o p h o r u s , S. 74, 77 n. 1, C o b r is , Petrus 371. 336 ; fra Cristoforo 14 ; — C o c h e m 285 n. 2 .
van Assisi 88 ; —•van leper 24, 31. C h r y s a n t h u s van Brugge 106 n. 1 . C h r y s o s t o m u s van Kortrijk 185 n. 4, 362 ; — van Leuven 285 n. 2 ; — van Luik 162, 167, 181, 225, 412-13. Cibo , Caterina 16. C i s t e r c i ë n s e r s , Baudeloo 132; — ter Duinen 349-50; — Loos 115-17 n. 2, 361. ClSTERCIËNSERNONNEN, BeaU-
C o e l e m b i e r , Margarita 362. C o e n e , Ambrosius 187 n. 5. C o e r t e n of C o e r t i n s , We-
duwe Adriaan 347 n. 1. C o l l a r t , Gérard 217 n. 4. C o l o n n a , Vittoria 16.
van Valenciennes 300, 327, 330. C o n i n x l o o , Jan 108. C o n s a , Aartsb. van 377. C o n s t a n t i n u s van Barbenfon 148, 279, 281. C o n t r a - R e f o r m a t i e 17, 81, 83. C o o l s , Tanne 76. C o o m a n , Judocus en Petrus 336. C o o r e n h u y s e , Walrand van .381. C o p p e n s , Gaspar 379-80. C o q u e r e l , Elzearius 185 n. 5. C o r b e z , Arsenius 185 n. 4. C o r d o n n i e r J. en L. 227 n. 2. C o r d u a , Ferdinand 364. C o r n e l i u s van Kortrijk 185 n. 5 ; — van Recanati 29 n. 2, 161, 167, 193 n. 3, 272-74, 283-85, 319, 412; — van S.-Omaars 171, 193 n. 2. C o r n e t , E. 123 n. 1 . C o r n u , Gerardus 340. C o r t e , Henricus de 210; — Jan de 208-09; — Petrus de C o lu m b a n u s
pré (Bellingen) 326 ; Wevelgem 349. C l a r a , S. 205. C l a r i s s e , Louis 332-34; — , Louis Rogier 333 n. 5 ; — , Maria 333 n. 4 ; — , Rogier 87, 333-34. C l a u d i u s van Aat 25, 31 n. 1, 92 n. 1, 121, 189; — van Abbeville 271. C le m e n s V III 103, 136, 238, 241, 273 ; — van Kassei 105, 132 n. 5, 139 n. 1, 167, 172, 174-75, 179, 181, 297, 351, 353, 360, 412-13; — van Noto 159 n! 2, 291-92 n. 3, 297-98, 362. C le m s , Wwe Joannes 362. C l e r c k , Livinus de 380. C l e r c q , Joannes de 362. C l e v e 365, 373. 210 . C o r t e w i l l e , Magd. de 382; C l i c h t h o v e , Heer van 351 n. 1 ; — , Adriana van 355. — , Robertus de 229, 350.
CHIMAI-DAMIANUS C o sm a s van Burburg o f van
423
93, 401 ; — , Filips de 200, S.-Winoks-Bergen 355 ; — 204, 345 ; — , Weduwe Filips van Hoei 285 n. 2. de. Zie B l o i s (Jeanne d e ); C o s t e r , Henricus de 115 n. 5. — , Karei de 155, 237 ; — , C o t e r e a u , Erardus de 378 ; — , Karel-Filips de 203; — , Marguerite de 268. Philippina en Emerentiana C r u y c e , Franc, van der 334. de 339, 378. C o u c k e , Jan 259, 367. C u e v a , Alphonsus de la 377. COUDEKERQUE 364. C u n i b e r t u s van Keulen 132 C o u d e n b u r g , -Heer v a n 220, n. 2, 279. 350. C u p e r e , Pieter de 243, 363. COULTURE. Zie CoUSTÜRE. C u r t i u s , Henricus 210; — , Joannes 208-09, 404; — , C o u lx , Servaas de 269. Petrus 210. C o u n o t , Gertrude 224. C o u r o u b l e , Anacletus du 90 C u t h b e r t u s van Brigliton 83 n. 3. n. 7. C o u r t , F lo re n t d e le 265 n. 2. C u v i l l o n , Maximiliana 240. C o u r t o y , F. 218 n. 4. C y p r i a n u s van Antwerpen 69, Cousin , Eusebius 132 n. 4. 171-72,181-83,185, 193 n. 2, C o u s t u r e , Joannes 211, 347, 225, 245 n. 3, 246 n. 2, 255349. 56, 268-69, 285 n. 286-87, C r a m e t, Bartholomaeus 185 291-92, 295 n. 1, 297, 324, n. 4. 356, 372, 413 ; — van Beve ren 226 n. 1 ; — van Milaan C r a n e n , Faustinus 90 n. 2 . C r a n e n b u r g 365, 373. 161 n. 1, 163. C r a y w i c k 375. C y r i l l u s vanBéthune 185 n2.. C r e m a 160 n. 3. C y s o in g 117 n. 2, 132. D a d i z e l e , Heer van 347-49. C r o e s e r , Familie de 182. C r o e s e r d e B e r g e s , B a ro n de D a l a c h a n , Stephanus 186. D a l h e m 237, 330, 358-59. 182 n . 1. C r o is e l l e s , V ro u w v a n 343. D a l y , Stephanus 186. Cr o ix , Heer van 126 ; — Mar- D a m a n t , Franciscus 242 n. 2, 360, 362 ; — , Justus 362 ; — , tinus de la 347-49. Petrus 77 n. 1, 199, 336, C r o m b r u g g h e , Heer 351 n. 1. 344, 352. C r o m m e n y , Mej. 366. D a m a s u s van Aat 132 n. 5, C r o o n e , Jan 204, 345. 136 n. 3, 200 n. 3, 305 n. 1, C r o o i j , L. en F. 202 n. 2 . 306, 319, 331 n. 1, 336 n. 1, C r o u s e r s , Familie 182. 405, 412. C r o y , Kanunnik de 342 ; — , Hertogin de 377 ; — ■, Anna D a m ia n u s , Kartuizer 53 n. 4 ; — van Burburg 331 n. 1 . de 263, 266-70 n. 2, 292-
424
ALFABETISCH REGISTER
D am m b 343.
D e v i l l e r s , L. 202 n. 1 .
D am m e, Filips v a n 349.
D i d a c u s van Aalst 285 n. 2.
D a n c h i n , F. 117 n. 3.
D i e d e n h o f e n 410-11. 1, D i e r i c x , Ch. L. 75 n. 3. D i e s t 26. 238 n. 4. D a n e , Wwe 342. D ik s m u id e 26. D a n i ë l van Antwerpen 130 D i l b e e k , Heer van 333. n. 1 . D i n a n t 251-52, 407-08. D a r i s , J. 207 n. 3. D i o n y s i ë , Bisschop van 407D a v i d van Luik 170, 175. 08. D a v i d t s , Elis. 370. D i o n y s i u s van Nijvel 62 n. 2, 136 n. 5, 312. D e b a e c k e r , L. 243 n. 1. D e c k e r e D u t z e l e , Pascha- D i r i c x , Willem 346. sius de 334. D o b y e , F. 387. D e h a i s n e s 214 n. 6 . D o e n s , Aegidia 356. D o l e 167. D e l e b e c q u e , P. 239 n. 6 . D o m in ic q , Petrus 342, 344. D e l e n , A. J. J. 72 n. 1. D ó m in ic u s van S.-Pol 317. D e l e p i e r r e , O. 264 n. 3. D e l e s c u r e , Thadd. 185 n. 3. D o m in ik a n e n 308; ValencienD e l f t 33, 67, 93. nes 250. D e l t o m b e , Wwe Judocus 347. D o n a t u s van de Mark 194 D e n d e r 328. n. 1 . D e n d e r m o n d e 26,197-99,274, D o n c k 146. 314, 344-45. D o n c k e r , Maria 334 n. 7 ; — , D e n i s , Francisca 380. Philippus 333. D e n n e b r u c h , Vrouw 343. D o o r n e , Jan van 379-80. D e n u c é , J. 29 n. 3, 332 n. 1. D o o r n i k 19 n. 1, 24 n. 1, 60, D é p r e z , M. 106 n. 2. 110-13, 115, 124, 126, 128, 130-31 n. 1,134,136 n. 3,137D e r i c o u r t , Elis. 376. 38 n. 2, 182, 187, 189 n. 4, D e s c h a m p s , Jacques 206 n. 1 ; — , Pierre 192. 190 n. 7, 197, 212, 239 n. 1 D e s c h a m p s d e P a s , L. 128 en 5, 240-41, 326, 329, 348, n. 2 . 360-61, 392, 396-99. D e s i d e r a t u s van Brussel 189, D o u a i 24 n. 2, 27, 72, 73, 92 338. n. 1, 94, 99-103, 124, 130, D e s p l a n q u e , M. A. 114 n. 2. 134-35, 138 n. 2, 167, 171, D e s p r e t s , Gobert 125 n. 1 ; 185, 190 n. 1,191, 203, 23839, 265, 272 n. 1, 278, 280, — , Vrouw Ghislain 400 n. 1 . 308 n. 1, 312 n. 1, 360 n. 2, D e s t r o m p s , Joannes 347. D e u r n e 49 n. 2 . 387, 392-94, 396, 413. D e u r w a e r d e r e , Maria de 362. D o u v e , Adrienne de la 374-75. D a n c o i s n e , Abbé 100 n.
DAMME-FARNESE
425
D ries , Adam 358.
E n g e l a n d , Goyard van 245-
D r i e s s c h e , Willem van den
47, 364-65. Maximiliaan van 263, 371. E n r iq u e z , Petrus 389. É p i n l i e u , Zusters te 201. Ë p i n o i s , Prins(es) van 377-78. E r g n e t u s , Gerardus 408. E r i g e m 375. E r n e s t , Aartshertog 127, 130 n. 1 . E s n e , Michel d’ 126, 212, 240, 347, 360-61, 397. E s s e n 285 n. 2 , 286 n. 1 . E s s e n , L. Van der 24 n. 1, 29 n. 3, 120 n. 1. E s t a in g 215 n. 1 . É t a m p e s 54. E t t e n , Heer van 378. E u c h a r is t i e 308-10. Zie K o m m u n ie en V e e r t i g - u r e n g e -
358.
E n g h ie n ,
D r i n c k a m 375. D ru yven s,
Christianus 264,
371. D u b o i s , R . 224 n . 4. D u b r u l l e , H. 124 n . 1.
Duc, Jacobus le 345. D u e r e n s , Jacobus 350 n. 1. D u i n e n , Ter 349-51. D u i n k e r k e 26, 363, 379-80. D u it s c h e r s , D u it s c h l a n d 81, 207, 216, 269, 2 71-87, 404. D u n c a n u s 146. D u r a n t , Franciscus 363. D u s a r t , Mare 112 n. 4. D u y s e , Pr. V a n 199 n . 3. D i j l e 95, 204. E d i n g e n 266-70, 292-95 n . 1, 326* 328. É d o u a r d d’Alen 9on 15.
BED.
E e c h a u t e , Floris v a n d en 178; E u c h e r iu s , S. 261, 368.
— , Philippus v a n d e n 185 n . 5. E e n a m e 235. E g m o n d , K a re i v a n 215, 217, 395. E i n d h o v e n 187. E l e u t h e r i u s van Brugge 371.
E u g e n iu s van Gent 187; —
van Luik 90 n. 2. E u r o p a 26. E u s e b iu s van Douai 132 n. 4. E u s t a c h iu s van Templeuve
219, 230, 268-69 n. 3, 292,
355, 364. E l i a s v a n M een en 349. E l i a s , H. J. 165 n. 1. E v e n , E . Van 94 n. 1, 95 n. 1. E v e r a e r t , L. 296 n. 4. E l i g i u s v a n Eu 132 n . 1. E l is a e u s v a n N ijv e l 181, 413. E v e r s a m 187. E l z e a r iu s v a n B a p a u m e 185 E x u p e r a n t i u s van Meenen 348. n . 5. E y n d e , Jan van den 346. E l z e l e 329. E m m a n u e l de Lanmodez 30 F a b e r o f F a b r it i u s , Joannes 93 n. 1. E n g e l a n d , E n g e l s c h e n 83, F a i d e r , P. 242 n. 4. 131 n. 3,104, 271-72, 274-75, F a r n e s e , Alexander 24 n. 1,25, 26, 28, 29, 31-35, 41, 43-46, 286, 294, 336 n. 1. n. 1 .
426
ALFABETISCH-REGUSTER
50, 52 n. 1, 57-60, 67, 73, 81, F o u r d i n , E . 231 n . 3. 82, 90,101,104,110, 118-22, F r a n c e , D. de 97. 152, 262, 303-05, 323, 332, F r a n c is c u s van Assisi 65, 66 335 ; — , Ottavio 29. n. 4-5, 69, 74, 77 n. 1, 78, F a u c o m p r é , Seraphinus 3 1 0 . 88 n. 1, 103 n. 1, 106 n. 1, F a u s t i n u s v a n Diest 9 0 n . 2 , 108, 112-13 n. 2, 174 n. 3, • 119, 259 n . 3. 199 n. 3, 2 0 5 -0 6 , 216-18, F e b v r e , Vrouw le Tenne le 235 n. 4, 240, 242 n. 4, 261, 126 n. 1 . 264, 266, 318-19, 342, 355F e l ic i a n u s van Lens 175, 194 56, 358, 360, 368, 396, 398, 40 1 -0 2 , 404-06, 408, 410n. 1, 413. F e l ic is s im u s van Antwerpen 1 1 ; — van Derby o f van Engeland 62, 80, 92 n. 1, 331 n. 1. F e l i x van Cantalicië 39, 52 106, 114, 134, 139 n. 1, 190 ; — (Tittelmans) van Hasselt n. 2, 358 ; — van Lapedona 16, 23 ; — •van ’s-Hertogen29, 30, 35, 40, 44, 46, 50, 52, bosch 365, 3 8 0 ; — van 62, 63, 78, 88 , 118-22 n. 1, Ierland 62 n. 1, 90, 98, 123134, 136-37 n. 1, 139 n. 1, 142-43, 147-48, 150, 153, 2 5, 138-39 n. 1, 146-51, 15658, 171, 179, 190 n. 5, 191, 157, 191, 412. 2 0 0 n. 3, 240, 274-87, 297, F e r d i n a n d u s v a n Luik 187-88. 360, 4 1 3 ; — van Napels F e r r a r a 150. 43 ; — van Oudenaarde 194 F e u t s , Clemens 132 n. 5. n. 2 ; — van S.-Omaars 258 F è v r e , Philippe le 202 n . 2. n. 2 . F il ip s II 45, 55, 60, 63, 64, 79, 86 n. 2, 111 n. 3, 115 n. 2, F r a n g i p a n i , Nuntius 1 2 3 ,1 4 6 , 157 n. 1, 171-73, 186, 272130 n. 1, 202 , 304 ; — IV 74. 333 n. 5 ; —'d e Goede 389. F r a n k r i j k , F r a n s c h e n 17, F i n o t , J. 116 n . 3. F i s e n , B . 207 n . 3. F l o d r o p , Otto van 237, 357. F L O R E N T iu s v a n M e c h e le n 300, 327, 330. F l o r ia n u s v a n A n tw erp en 23637, 356. F l o r y , Antoinette 239 n. 4. F l y e , Antonia de la 387. F o l ig n o 181. F o n t a i n e , Jean 88 n. 1. F oR B E S .Zie A r c h a n g e l u s va n S ch o tla n d .
18, 20, 24, 25, 28, 31, 36, 43, 51-55, 60 -6 2 , 67, 69, 91, 92, 101, 104, 114, 118-20, 131 n. 1 -3 ,1 3 9 n. 1 ,1 4 6 ,1 5 2 n. 1, 154, 161 n. 1, 166, 168, 17073, 178 n. 7, 189-90 n. 7, 193 n. 1, 194 n. 1 en 3, 213 n. 2, 273, 2 75-76, 285, 291, 312 n. 1, 380. F r e d e g a n d van Antwerpen
20. F r e s n o y , H e e r v a n 347.
FAUC0 MPRÉ-G1PPUS
427
F r é s o n , J. 224 n. 2 .
G e n t 26, 32 n. 4, 37 n. 1 , 57
F u e n s a n t a d e l V a l l e , Mar
n. 1, 70 n. 4, 72-78, 80, 88 n. 2, 89, 91 n. 1, 100, 118, 130-32, 134, 137-38 n. 2, 158 n. 3, 171, 178, 181, 189 n. 3, 197, 233, 235, 242, 259, 268, 289, 326, 335-36, 352, 354, 396, 413. G e n t i l , Andreas le 185 n. 4 ; — , G . le 109 n. 2 . G e n u a , G e n u e e z e n 39, 152, 189 n. 2, 332-34. G e o r g iu s van Abbeville 170 ; — van Ierland 279. G é r a r d , E. 252 n. 6 . G é r a r d i n , Eugenius 90 n. 2 . G e r a r d u s van Antwerpen of van Weert 267-69 n. 3 ; — van Watten 355. G e r e o n , H. 401. G e r l a c h van Den Bosch 93 n. 2, 332 n. 1 / G e r m a n u s van Brugge 285 n. 2 . G e r m e s , Mgr. de 231. G e r m y s , Huibrecht 261, 368. G e r s c h o v e n , Jean 207, 209 n. 2 . G e r t r u d i s , H. 160 n. 3. G e u d e n s , Ed. 33 n. 1. G h e e n s , Jan 204. G h e e t e n s , Joannes 368. G h e r b o d e , Franfois de 215 n. 1 . G h e u s , Heer de 347. G h i s l a i n , Colette 400; — , Louise 202 n. 2 ; — , Familie 400. G ie l b o d e , Ambrosius 215 n. 1. G i e n e t , Antonius de 357-58. G i p p u s , Jean 250, 403.
qués de la 121 n. 3. F u e n t e s , Graaf van 125, 127, 389. F u l g e n t iu s van Brussel 203 ; —■van Lapedona 29 n. 2. G a b r i ë l van Hoorn 193 n. 2. G a c h a r d , L. 165 n. 2 ; — , M. 230 n. 1. G a f f i e r , Charles 217 n. 4. G a i l l a r d , A. 45 n. 2 ; — , J. 182 n. 1 . G a l l o , Girolamo 343. G a m a l e r io , Graaf en Gravin van 377. G a m a l i ë l van Condé 185 n. 3, 268-70. G a n d , Maximilien de. Zie V iLAIN. G a o n a , Francisco de 223. G a r d e , Cath. de la 339, 378. G a r g a n t , Wwe Antonius 348 ;
— , Jacoba 348 ; — , Jacobus 349 ; — , Joannes 348; — , Willelma 347 n. 1. G a s p a r van Rijsel 317, 362. G a u t i e r , B . 249 n . 1. G a v e l l e , Marguerite 126, 3 8 8 ;
— , Nicolas 126. G a v e r e , Karei van 231. G e e r 330. Geeraardsbergen
259, 326,
367. G e l d e r l a n d 244. G e l d e r n 373-74. G e l d r o p , Heer van 366. G e l e n i u s , Aeg. 98 n. 4. G e l o e s , Joannes en Nikolaas
372. G e n s , E . 81 n . 1.
ALFABETISCH REGISTER
428
G r e v e n b r o e c k , Leonora van
G i r y , A . 128 n . 1.
366.
G is o b s 194 n. 1.
G r im b e r g e n 369; — Gravin
G i v e t 253-55.
Glay , A. J. G. Le 101 n. 2. G l ö n s 330. G o b e rt,
Th.
2 0 7 n . 3.
G o ch 3 7 3 -7 4 . G o d e fb o y ,
Joannes
342.
G o d i n , Fran§ois 205 n. 3.
van 377. G r im o n t , Marie de 194 n. 1 . G r is o n , Eustache de 263, 371. G r o o t e , Petrus de 350. G booten claes,
Laurentius
358-59.
G o e s , Henricus van der 334. G r o o t v e l t , Elisabeth 381. G o l t z i u s , J. 72 n . 1.
G u e s n o n , A. 109 n. 2 .
G o n z a g u e , Charles de 286.
G u i c c i a r d i n i , L . 66 , 82.
31 G u i l d a y , P. 274 n. 2. G u i s e , Charles de 17. H a a g , Den 86 n. 2. G o s s a r t , E. 80 n . 2. H a c c o u r t 330. G o t t , R e m a c le le 194 n . 1. G o u d e l i n , Hoogleeraar 159. H a e g h e n , Corn. van der 74 ; — , V. Yan der 76 n. 1. G o u f f ie r , Anna A. de 358. G r a c h t , Adrianus van der 335 H a g h e , Adriaan van der 104. n. 1 ; — , Baron van der 369. H a l l e 120, 296-97, 326, 328. H a l l e , Heer van der 382. G r a m a y e , J. B. 75 n . 2. H a l l e m b a y e 330. G r a n a t a , Antonio 24 n. 1. H a m - l e z -L il l e r s 187. G r a n d -A x h e 330. G r a n d v il l e 330. H a m o n t 273 n. 2. H a n a p , Graaf van 347, 391. G r a n v e l l e , Kard. de 34. G r a s e n , Wouter van 261-62, H a n t s a m , Antonius 354, 356. H a n w u y t (?), Willelmus 376. 369. G r a t ia n u s a Matre Dei 145 H a r d e v u s t , Wwe en Sekretaris 364 n. 2. n . 1. G r a u w n o n n e n , Orchies 239 H a r p h i u s . Zie H e r p . H a r p ia s van Sicilië 161 n. 1, n. 6 . 163. G r a v e , Heer de 339; — , seH a s s e l t 326, 330, 372. kretaris de 395. H a s t a 273 n. 2 . ’ s-G r a v e n h a g e 86 n . 2. G b e g o r i u s X III 17, 43 ; — H a u c h in , Joannes 63, 65. van Amersfoort 278, 282 ; — H a u s o u l ie r , J. A. 127 n. 1. van Brugge 1 0 5 ; — van HAUSSY,Leonardusdel85 n. 4. Brussel 90, 3 1 5 ; — van H a u tc c e u r , E. 114 n. 1. H a u t e , Laurentius van 162. Marche 185 n. 3. H a u t m o n t 250-51, 403. G r e u p p e s , Heer van 126. G r e v e l in g e n 32, 299, 375-76. H a u w y n c k , Christianus 339. G o r c u m , Martelaars van
n. 4.
GIR Y-HOEFNAG ELS
429
HAVESKERK E,Baanderheervan H e v e , Andreas 347.
246.
H e y e n d a l , Tobie de 125 n. 2.
H a v r e , L e 189 n . 3.
H e y s t , Judocus van der 345.
H a v r é , Markgraaf van 203.
H e z e q u e , Anna de 410.
H a v r e c h , Jean de 125. H i ë r o n y m i e t e n 67. H a y e , Jean de la 215 n. 3 ; H i e r o n y m u s , S. 103 n. 1 ; — — , Vrouw de Bargibant de la van Antwerpen. Zie J o s e p h ;
317 n. 1 . H a y n i n , Antonius de 243-44,
363. H a z e b r o e k 298, 325. H a z o y , H eer van L e 215 n. 1. H e e l e (?), Maria van 380. H e e r s , Graaf van 261, 368-69,
405. H e i n d e r y c x , P. 220 n. 1. H e i n s , M. 77 n . 1. H e l io d o r u s van Brussel 285
n. 2, 300, 327, 330, 375. H e l l i n , E. 74 n . 1. H e l m a n , Ferdinand 334. H e n d r i k IV 192, 266. H e n e g o u w e n 181, 201, 294.
H ënné , Jean 125 n. 1. H e n n u i e r , Jean 125 n. 1 . H e n r ic u s van Oudenaarde 230, 233, 354. H e r m a n s , Filips 380 ; — , Wwe Matthias 359. H e r o d e s 170. H e r p , H . 141, 144, 146, 149 n. 2, 150-51, 311. H e r r e m a r e , Osten 104. H e r r e r a , Mateo de 187 n . 11. H e r r y , Filips 379. ’ s - H e r t o g e n b o s c h 186, 24548, 294 n. 3, 338, 340,364-66. H e u c h in , Anna de 375-76. H e u l e , Heer van 348. H e u r n e , Justus van 259, 336, 367;
— van Ar les 155 ; — van Cordova 194 n. 1 ; — van Castelferretti 158-59, 179, 186, 276, 297 ; — van Heilissem 63 n. 3 ; — van leper 165 n. 2 ; — van Kamerijk 25, 91 n. 1, 92 n. 1, 190, 194 n. 3, 308, 311 ; — van Luik 285 n. 2 ; — van Narni 297 ; — van Polizzi 52 ; — van Roeselare 165 n. 2 ; — van Sorbo 154-56, 159, 191 n. 2 , 288, 321, 404 ; — van Westmalle 57, 89. H il a r i u s van Edingen 220 n. 5. H il d e n is s e , Joannes 357 ; — , Judocus 358. H i l d u a r d u s van Dendermonde 371. H i p p o l y t u s van Bergamo 5355, 61-63, 67 n. 1, 68-70 n. 3, 72, 73, 86 , 88 , 89, 92, 100, 111, 122, 124 n. 1, 133, 135, 137, 139 n. 1, 142-45, 147-49,151,153-61 n. 3,185, 192, 197, 293, 305-07, 313 n. 1, 315 n. 1, 318 n. a, 319, 324, 412 ; — van Brussel 18788 ; — van Douai 117 n. 2 ; —•van Rijsel 356; — van Scalve 53. H o c q u e t , Callistus 132 n. 1. H o e f n a g e l s 49.
430
ALFABETISCH REGISTER
H o e i 65,170,182, 219, 223-25, H u l t h u y s e n , Heer van 373.
280, 326, 330, 406.
H u n s , Joannes 346.
H o f f m a n s , Landelin 269 n. 3. H u y b e n , Dom 145 n. 1 . H o l l a n d ( e r s ) 31, 33, 67, 68 , H u y t e n
van
A m sten raet,
Edmundus 358. 80, 83, 93, 94, 170, 246 n. 2, 264, 267, 271, 304, 313, H y a c in t h u s van Béthune 311; 324, 337, 339, 365, 395. —■van Den Bosch 187 n. 7 ; H o l l o g n e - s u r -G e e r 330. — van Scalve 53 n. 4. H o l z a p f e l , H . 13 n . 1. I d e g e m , Frans van 259; — , H o m s e n , Familie van 30 n. 3. Karei van 353. H o n d s c h o t e 363, 379. I d i a q u e z , Domingo 198, 344 ; H o n n o t , Gaspar 250, 403. — , Martinus 344. H o n o r a t u s v a n Parijs 69, 70, I e p e r 19 n. 1, 26, 32 n. 4, 90, 115, 212, 221, 223, 225-30, 146, 168-78, 193-94 n . 4, 210-12, 217, 269 n . 3, 288, 348-50,353-56, 363, 379, 383290-97, 321, 346, 361, 401, 82,413. 412-13. I e p e r , Matthias van 242, 360. I e p e r l e e 230 n. 4. H o n s b r o u c k , A d ria a n 373. H o o c h s t r a t e , J a a k v a n der I e r e n , I e r l a n d 65, 74, 90, 74. 186, 256 n. 1, 271-75, 278-82, H o o g e n s t y n , L u c ia v a n 366. 284-87, 294, 336. H o o g s t r a t e n , Graaf van 365. I g n a t iu s van Arras 101 n. 3, H o o l h u y s e n , Heer van 365. 238 n. 4 ; — van Brussel 285 n. 2 . H o o r n , Amandus van 366. H o o r n e , Michael van 382. I l d e f o n s u s van Meenen 348. I l l u m in a t u s van Bergen 400 H o r io n , Kanunnik 381. H o u s t , J ea n d e 231, 401. n. 1 ; — van Palermo 154, H o u t e , Vrouw van 355. 156, 159-60, 163-66, 168-69, H o u t e m b ij V eu rn e 351. 176, 202-03, 205, 412. H o v e , Anne le 265 n. 2 ; — , I m m e r z e e l , Wwe van 346. Anna van 381. I n d i ë 131 n. 3. Hovius, Matthias 99, 205, 259, I n g e l b e r g h s , Godfried 374. 337-38, 345, 367. I n g e l m o n t , Michael 342. H o v y n , R o g e r iu s 349. I n g e l s c h e , Elis. d’ 355. H o z é m o n t , Graven van 188. I n g l e b e r t , Heer van 375-76. H u b e r t , J. 287 n. 1. I n g o o ig e m 162. H u b e r t u s v a n D o u a i 159 n . 2; I n n o c e n t iu s van Gent 90 n. 2, — v a n le p e r 355. 91 n. 2 ; — van Ierland o f H u g o l in u s van Spiers 279. van Salins 62, 63, 282. H u g u in u s , Milerius 336 n. 1 . I r e n a e u s van Aulon 191 n. 1 ; H u l s t 264. — van S.-Omaars 310, 317.
HOEI-JOVITA I s a b e l l a , Aartshertogin 186,
43]
kerke 379; ’s-HertogenZie bosch 245 ; Holland 93, 94 ; A artsh ertogen. Luik 207-09; Oudenaarde I s e n b o u r g , Gravin van 378. 352-53 ; S.-Omaars 128 n. 4 ; I sxdo ru s van Bapaume 90 n. 2; Valenciennes 124. — v a n B o ir y 185 n . 3. J o a n n a , S. 218. I t a l ia n e n , I t a l i ë 14-17, 23, J o a n n e s , S. 356; — van Co24, 29, 38-40, 45, 51, 53, 57, gnin 284 n. 3 ; — van En 6 0 -6 2 ,6 7 ,8 9 n. 1, 91 n. 1 ,1 2 2 , geland 86 , 91 n. 1, 96 n. 1, 131 n. 1, 137, 140, 148, 152, 98, 134; — van Frankrijk 156, 160-62, 164, 172, 177, 44; — van Landen 25, 29, 181, 189 n. 2, 191, 193, 196, 31, 35 n. 1, 37, 40, 44, 57 272, 274, 282, 28 4 -8 5 , 291, n. 1, 73, 89, 94, 96 n. 1, 98, 293, 306, 321, 331 n. 1, 343. 111, 134, 139 n. 1, 148 n. 1, Iv o van Maastricht 236 n. 2. 153, 162, 164-66, 172, 179, I z e n b e r g e 351. 293, 311, 313, 316 n. 1, 318J a c o b u s , S. 396; — van Fo19, 323-24, 335, 337, 412-13; ligno 306 ; — van Kamerijk — van Venetië 297. 159 n. 2 ; —■ van Mercato J o a n n e s B a p t i s t a ,S . 108,170, Saraceno 52 ; — van Scalve 213, 385, 409-10; — van 160 n. 3 ; — van S.-Omaars Douai 132 n. 1, 394 ; — van 25, 31 n. 1, 44, 94, 111, 113, Ierland 282 ; — van Kor 128, 139, 194 n. 3, 308-09, trijk 90, 115, 240. 311-12, 337, 413; — van J o a n n e s D a m a s c e n u s van Vitry 214. Rijsel 185 n. 5. J a c q u e m y n s , Wwe Gabriël J o a n n e s E v a n g e l is t a , S. 123 364. n. 1 ; — van ’s-HertogenJ a n I 58, 63 n . 2. bosch 70-71, 148; — van J a n s s e n s , Franc. 351 n. 1 . Mechelen 104, 134, 340. J a p p a r t (?), Meys 358. J o a n n e s M a r i a van Noto 377. J a p p i n , Louis 409-10. J o i r e , A. 215 n. 2. J a r d i n , Steven du 76. J o s e p h , Naam 37 n. 1 ; — , S. 385 ; — van Antwerpen 25, J e n n e p i n , A. 251 n. 1 . 30, 35-37, 54 n. 4, 67 n. 3 ; J e r u z a l e m 165. — van Belle 331 n. 1 ; — van J e z u ïe t e n 68 n . 3, 82, 83,’ 140, Bergen 202 n. 2 ; — van 146, 158, 203, 28 9 -9 0 , 296, Brussel 37 n. 1, 189 n. 2, 285 394, 399 ; Aalst 25 7 -5 8 , 366 ; n. 2 ; — van Fermo 284 n. 3 ; Antwerpen 39-42 , 45, 49 — van leper 356 ; — van n. 2, 81 ; Ariën 3 8 8 ; Arras Parijs 146, 151, 182 n. 1. 384 ; Belle 382 ; Brussel 58, 59 ; Douai 102, 185 ; Duin- J o v it a van Douai 318. 342,
3 76-78,
41 0 -1 1 .
432
ALFABETISCH REGISTER
J u d o c u s van Gent 343, 352, K n o o p , Joannes de 336.
364-65, 369.
K o m e n 211, 326, 347, 349.
J u l ia n u s van S.-Omaars 311. K o m m u n ie 232, 249, 309-10, J u s t in ia n u s van Lotharingen
o f van Mechelen 346. J u s t in u s van Brugge 62, 92 n. 1, 189 n. 4, 193 n. 2. J u v e n a l is van Sint-WinoksBergen 350, 364, 379-80. K a l e s 329.
317-18, 395, 409. K o n v e n t u e e l e n 15,16. K o o l k e r k e 295 n . 1. K o r s i k a 177 n . 2. K o r t r i j k 19 n . , 210, 212,
1
239-42, 359-62.
326,
329,
347-49,
K a m a l d u l e n s e n 15, 16.
K r u is h e e r e n 90 ; Keulen 132.
62, 109, 112-13, 124, 126, 200 n. 2, 248-50, 267, 384, 390-91, 397-98, 400-04. K a m s h o f f , O. 283 n. 3. K a p u c i n e s s e n , Parijs 400. K a r e l V, Keizer 64 n. 2, 120, 127, 389. K a r m e l ie t e n 187 n. 11, 308 ; Antwerpen 334 n. 6 ; Brussel 192 n. 2 ; Valenciennes 250. K a r t u iz e r s 53 n. 4, 90, 104, 130 n. 1, 185 ; Béthune 314. K a s s e l 325, 329 n. a, 355, 374 n. 2, 381. K a s t e r , Heer van 332 n. 1 . K a t a l o n i ë 177, 190.
K u u r n e , Heer van 360.
K a m e r ij k
K a t e c h is m u s 82, 214, 380.
L a b b é , L é o n 108. L a e n , Theodoor van der 345. L a g a c h e , Franciscus 396. L a g o n is s a , Fabius de 377. L a h a y e , L . 251 n . 3. L a l a i n g , Marg. de 234, 352. L a m b e r s a r t , Wwe Heer van
387. L a m b e r t , Cath. en Jean 252
n. 6 . L am brech ts,
Matthias
105,
341. L andas,
Jacqueline de 334
n. 3. L a n d e l in Hoffmans 269 n. 3. L a n g r i t i u s , Petrus 352. L a n o y , Claude de 358.
K e m p e n e e r s , Augustinus 90 L a n s c h o t , Joannes 342. L a n s p e r g iu s 145. n. 4. L a p e d o n a 29. K e r c h o v e , Mej. 364. L a t t i n , A. De 88 n . 1. K e s t e r ö a t 328. L a u r e n t i u s , S. 358; — van K e u c h , Antoine le 215 n. 3. Antwerpen 96 n. 1, 313-15 ; K e u l e n 93 n. 2,132, 207, 276-
— van Brindisi 154 n. 3,16569, 174, 176 n. 4, 177, 205, 211, 297, 320, 347 ; — van K l a r i s s e n , Grevelingen 376; Ierland 185 n. 4 ; — van leper 355-56 ; Luik 208 n. 1, Parijs 146. 209. L a u w 330. K l u i s b e r g 329 n . 4. 77, 279-86, 380, 404.
K i l b e r 260 n. 1 .
JUDOCUS-LUCIANUS L a u w e b s , J a co b u s 344.
433
L i e d e k e r k e , H eer v a n 348.
L e c e s n e , E . 109 n . 2.
L i e r 331 n . 1, 332 n . 1.
L e c h a t , R . 336 n . 1.
L i e s s ie s 251.
L e d e , Markies van 346 n. 1 . L i g n e , P rin ses d e 295 n . 1. L e f e b u b e , Niklaas 211. L im b u r g 2 5 2 ,2 5 6 -5 7 , 3 2 6 ,3 5 8 L e f e b v b e , Ch. A. 250 n. 1 ; 59, 40 7 -0 8 . — , Marie 214. L i n d a n u s , D . 199 n . 3. L e f è v r e , J . 190 n . 4. L i n d e n , A n n a M arg. v a n 358. L e f o b t , J. 6 . en J. H. 209 n. 1. L in s e l l e s 329. L i p s e n , Wwe Matthias 381. L eie 32 n. 4, 206, 210 , 212, L ip s iu s , Justus 96 n. 2. L iv i n u s van Meenen 340. 217, 388, 394. L o a r d u s , Gaspar 145. L e j e u n e , T h . 265 n . 3. L e i d e n 83.
L e m a i b e , F . 257 n . 3.
L o b o 39.
L o c r iu s , F. 79 n . 1. L e m b e e k 326. L e m p e b e u b , P éron n e 250 n . 2. L o d e w i j k X IV 189 n . 3. L e n o i b , Pierre 101, 393-94. L e n s , H eer v a n 187.
L o h e m , Georgius v a n 3 4 7 ,3 4 9 ; — , J a c o b u s v a n 348-49.
L e o v a n B ru g g e 25, 57, 323, L o k e r e n , A. V a n 75 n . 3. 371. L o l l a a r d s , L u ik 208, 405. L e o n a b d u s van Doornik of L o n d e n 83.
van Maubeuge 165 n. 2 ; — L o n g u e s p é e , Vincent 116 n. 6, van Douai 185 n. 4 ; — van 361-62. Machelen 213 n. 2. L o o 351. L e p a n t o 29. L o o n (Frankrijk) 375. L e r b e b g h e , L . V a n 234 n . 2. L o o n , V a n 252 n . 6. L e s l e y , J o h n 65, 336 n. 1. L o o n b e e c k , H e e r v a n 340. L e s o b t , A . 249 n . 1. L o o s b ij R ijs e l 115-17 n . 2, L e u b i d a n , T h . 102 n . 4. 361. L e u t , Baron van 237, 3 5 7 -5 8 ; L o r i d a n , J. 126 n. 3. Gertrudis 359. L o r i q u e t , M. 108 n. 1. L e u v e n 27, 90, 9 4 -1 0 0 , 102- L o s s c h a e r t , Ferdinand 342. 190; 03 n . 2, 111 n . 1, 134, 138 L o t h a r i n g e n 177-78. — , Kardinaal van 17 ; — , n- 2 ,1 4 0 ,1 4 3 , 158 n . 3 ,1 5 9 , Louise van 295 n. 1. 191 n . 1, 197, 2 0 5 , 2 42, 313, 315 n . b, 328, 33 7 -4 0 , 378. L o t r ic h e z of L o t t r ic h e t , Ch. L e v e a u , F r a n c . 214. L h e u b e u x , Ludovicus 364. L ib e b i u s van Marche 185 n. 3. L ic q u e s , Heer van 187; — ,
Baron Filips van 375 . PS KAPUCIJNEN —
28
248-49. L u c a s v a n B a p a u m e 91 n . 1, 92 n . 1, 121, 131, 134, 139, 190. L u c ia n u s van Arras 413.
434
van n. 2, 3 4 0 ; — brone 15, 1 6 ; nada 145 ; —
ALFABETISCH REGISTER
Brussel 285 M a l m é d y 17, 326, 409. van Fossom- M a n a n c a , Clara de 343. -— van Gra- M a n a r e , Maximilien 114; —, Olivier 82, 135. van Leuven M a n n u y , Cath. de 217 n. 4. 340. L u i k , L u ik e n a a r s 17, 158, M a n s f e l t , Goeverneur 86 . 167, 180, 194 n. 1, 203, 206- M a n s u e t u s van Gent o f van 10, 216, 224-25 n . 2 ,2 4 6 , 250, Oudenaarde 132-33. 256, 262, 273 n . 2, 276-77, M a n z o n i 14. 2 79-80, 286 n . 1, 289, 326, M a r a n h a o 131 n. 3. 330, 368-69, 372, 380-81, M a r b a i s , Philibert de 217 n. 4. 402, 404-09, 413. M a r c e l l ia n u s van Duinkerke L u m m e n e , Mansuetus de 132 187. n. 3. M a r c e l l in u s van Willebroek L u n a r io , Cornelius 161 n. 1. 37, 40, 43, 50, 59, 60 n. 1, 62 n. 2, 285 n. 2. L u p u s 39. L u t h u n , Jean 214-15. M a r c e l l u s van Bergen 406; L u x e m b u r g 216, 252 n . 6, 278— van S.-Niklaas 264 n. 7. M a r c h a n t , Angelus 189 n. 2, 79, 410. L u y t . Z ie L e u t . 372 ; — , V in ce n tiu s 185 n . 3. L y o n 54, 55, 61, 152 n . 1 ,1 6 6 , M a r c k , M arg. d e la 267. 177-78, 182, 193 n . 2, 194, M a r c u s v a n A rië n 90 n . 8 ; — van leper 285 n. 2. 225, 291 n . 5. L y s v e l t , Gerardus 355. M a r g a r it a , S. 218, 252 n. 6, 408. M a a s 252. M a a s d a m , H eer v a n 367. M a r i a (O. L. V.) 74, 77, 112-13 n. 2, 123 n. 1, 145, 174 n. 3, M a a s e ik 224, 273 n. 2, 380-81. M a a s t r ic h t 210, 236-37, 326, 206, 218, 230, 252 n. 6 , 307, 330, 356-59, 372, 380-81. 318, 356, 358, 366, 385-86, M a c h e f e r , Vrouw Faucompré 388, 391-93, 396, 398, 401, d e 310. 404, 408-09, 411 ter En gelen 232, 239 n. 6 , 401 ; — M a d r i d , 34, 120, 291 n . 5. van Luxemburg 252 n. 6 . M a e r e , R . 65 n . 3. M a e s , Antonius 362 ; — , Gis- M a r ia van Oignies 216 n. 1 ; bertus 3 3 8 ; —■, Karei 212, — M a gd a len a , S. 260, 367. 221, 2 2 6 -3 0 ,3 4 8 ,3 5 0 , 353-54. M a r i e , Zr. 370. M a e s t e r t i u s , J. 199 n. 2. M a r in u s van Boxmeer 185 M a i n z 276, 278-80. n. 3. M a i r e , Benedictus le 187 n. 1. M a r i v a l , Anna en Christianus 355. M a l a s p in a , Alexander de 208. M a l d e r u s , Joannes 87,333-34. M a r iv o o r d e , Joanna de 343. L u d o v ic u s
LUDOVICUS-MILAAN
435
M a r o t t e , Arnould 217 n. 4 ; M e c h e l e n aan Maas 380-81.
— , Marg. de 251.
M e d ic i s , Cath. de 17.
M a r q u a y s , Jacobus 361.
M e d i n a , Christophorus 345.
M a r s e il l e 168, 177.
M e e n e n 178, 210-13, 225, 326,
329, 346-49. M a r t i n e s , Antonius 374. M e e r d a a l 98. M a r t in u s , S. 242 n . 4. M a r t in ia n u s v a n R oeselare M e e s e n 326, 356. M e e s t e r , Wwe Frans de 364. 83 n . 3. M e e s t e r e , G. De 213 n. 1. M a r z a t o . Z ie A n s e l m u s va n M é l a r t , L. 224 n. 5. M e l u n , Guillaume de 377 ; — , M o n o p o li.
M a r v il l e 409-10.
Pétronille de 268. Elooi 220, 3 5 0 ; — , M e l z i , Francisco de 236. Jossine o f Jorine 220-21, M e r c h i e , Vrouw de 355. M e r c u r ia n o , S. J. 146. 350. M a s s ie t d u B i e s t , M. J. 287 M e r l i n , Joannes 378. n . 1. M e r o d e , Louis van 200 n. 1 ; — , Vrouw van 381 ; — M a s s e u s van Grave 96, 98, Vrouw de Pallant de 187-88. 205, 220, 283, 345, 350, 352, 357. M e r t e n s , F. H. 32 n. 1. M a t t h a e u s van Bascio 15. M e r t e r e , Marg. 362 n. 1. M a t t h ia s v a n S a ló 24, 52, 54, M e r v i l l e 210, 298, 325, 329, 386-88. 109 n . 1, 122, 145, 306. M a t t h i e u ,E . 202 n . 1, 270 n. 2. M e t z 411. M a u b e u g e 216 n . 1, 250-51, M e u d o n 17, 29, 131 n. 3, 189 402-03. n. 3. M a u r it iu s v a n É p e rn a y 131 M e u l e m e e s t e r , M . de 167n. 3. n . 3 ; — v a n G en t 90 n . 3, M e u l e n , Gilbertus van der 139 n . 1. 240, 360-61. M e u l e n a e r e , Innocentius de M a u r o n t u s , H. 386. 90 n. 2. M a u r u s van leper 285 n. 2 ; M e y e r e , Corn. (de) 363-64. — van Kassei 90 n. 6 . M i c h a e l , S. 106 n. 1, 210 n. 2, M a u v a is , C ath . d e 339. 266, 341, 402, 405 ; — van M a x im il ia n u s v a n B éth u n e Gent 285 n. 2. 187-88. M i c h a e l A n g e l u s van Luik M a y e r , Steffen 269. 209 n. 1 ; — van Rimini M a y e r s , Joseph 189 n . 2 . 177-79, 184, 274, 413. M a z e li n , F. 170 n . 1. M e c h e l e n 26, 65, 130, 202-05, M i e r b e k e , Heer 345. 337-38, 342, 345-46, 367, M i l a a n 60, 61, 160 n. 3, 282, 303 n. 1, 383 n. 1. 377.
M a s i , C osim o 57. M a s in ,
436
ALFABETISCH REGISTER
M o n t e c c h io 148, 150. (Observan M o n t i v i l l i e r s 131 n. 3. ten en Rekollekten) 15 n. 1, M o n t m o r e n c y , Nikolaas de 246. 16, 23, 32, 68, 90, 132, 153, 178 n. 6 , 185-86, 189-90, M o n t p l e in c h a m p , M . 289 n. 3. 222-23, 263, 308, 370, 407 ; M o o r , God. en M arg. de 353. Aalst 258 ; Antwerpen 32-33, M o r b e c q u e 325, 329, 388 ; — , 46, 138 n. 1, 274; Avesnes Heer van 206. 250; Barben?on 237-38 ; M o r e a u , Simon 239 n. 6 . Bergen op Zoom 138 n. 1 ; M o r e t u s , J. 72 n. 1. Brussel 58, 59, 192 n. 2 ; M o r l e t , Christophorus 375. Doornik 239 n. 1 ; Douai M o s c h u s , Franciscus 214-16, 239 ; Duinkerke 379 ; Givet 395. 254-55; Halle 296 n. 4 ; M o s m a n . Zie J o a n n e s van ’s-Hertogenbosch 186, 247; Landen. Hoei 224, 406 ; Ieper 226- M o s z m a i e r , E. 282 n. 3. 27, 354 ; Maaseik 224 ; Me M o t t e , Heer van La 32, 358. chelen 130 n. 1 ; Nijvel 257 ; M o t t e r ie , Graaf van La 358. Rome 150 ; S.-Omaars 32 ; M o u c h e t , Arsenius (de) 90 n. 5, S.-Truiden 260; Venlo 244. 237;— , Tiburtius (de) 132 n. 1. M i n g h e r s , Wwe 371. M o u l a r t , M a tth a eu s 101-02, M i n i e m e n , Antwerpen 332 n. 3; 106, 109, 123, 393. Brussel 57 n. 3. M o u l in , Gilbert du. Zie M e u M i r a e u s , Joannes 84, 274. l e n (G. van der). M i s s i e w e r k i n g 93, 94, 181, M o u l in s , Aug. des 224 n. 2. M o u v a u x 329. 271-87. M u e l e n a e r e , Jud. de 342. M o d e n a 192 n . 1. M o e r m a n , Robertus 361; — , M u is s a n t , Eustache 124. Willem 241, 242 n. 1, 361-62. M u l w y c k , Franciscus 338. M o e r s , Mechtildis 370. M u n s t e r (Westfalen) 282, 286 n. 1 . M o l , Familie de 153; — , Antonius de 346 ; —■, Paulus M u r a l e s , Sebastianus 376. de. Zie P a u l u s van Brussel; M u s s i n i , C irillo 29 n. 1. — , Philippus de 350-51 n. 1 ; M u t s a e r t , Petrus Jansen 366. — , Silvester de. Zie S il v e s M y s t i e k 137, 140-51, 155-57, t e r van Brussel; — , Ka 160, 191-92, 311. nunnik de 173. N a a l d w i j k 269. M o m b o r t , Agnes de 372. N a m e n 170, 201, 216-19, 225, M o n in x s , Franciscus 372. 326, 328, 390, 400, 403-04, M o n t a l t o , Kard. Alexander 408. Peretti de 46 n. 3,52,291-93. N ancy 178, 190 n. 5. M il l e n 330.
M in d e r b r o e d e r s
437
MILLEN-PAMELE N a p e l s , N a p o l it a n e n 24 n . 1, O c h in o ,
Bernardino 16.
O d i l i a , H. 406.
61, 154.
N a t h a n a e l v a n D o o r n ik 185 O e r l e 330. n . 3, 317 n . 1. O h i g i n of O ’ H in q u in Werman,
Milerius 336.
N a v e a u , L . 2 09 n . 1. N avegh eer, Aegidius
226, O i g n i e s , Gilbert d’ 110. 354-56 ; — , Catharina 356. O l e y e 330. O l t r e p r o v o 53 .n. 4. N e e r l i n t e r 261.
N e e r p e l t 273 n . 2.
O l u g i n , Milerius 336 n. 1.
N erius , S. Philippus 39.
van Bergen 297, 300, 327, 330, 413; — van Brussel 346 ; — van leper 355. O o s t e n d e 222, 262-64, 294 n. 3, 370-71. O o s t e n r i j k , Anna van 189 n. 3. O p l i n t e r 261. O p s t a l l , Cath. van 339-40. O r a n j e , Willem van 262. O r c h ie s 102, 238-39, 254, 307, 311 n. e, 396. O r o s c o , Heer 364 n. 2. O t r a n t o 24 n. 1. O t t h e n s , Cath. en Filips 339. O t t o , S. 237, 357. O u d e n a a r d e 196, 223, 232-35, 326, 329, 351-53. O u d e n b u r g 264, 343, 371. O u g o t , Maximilienne d’ 265. O u l t r e m a n , Pierre d’ 125 n. 2. O u p e y e , Heer van 209. O u y o t , M axim ilien n e d ’ 265. P a c h t e r s , F e lix d e 72 n . 1. P a d e r b o r n 286 n . 1. P a l e r m o 154, 291 n . 2. P a l e s t in a 189 n. 3. PA L L A N T,H ippolytusde 187-88. P a m e l e , Baron van 353. P a m e l e , Jan van 341-42; — Willem van 59, 104, 341. O n e s im u s
N e s s e l s , Niklaas 380-81.
N eu , Antoine de 123, 386. N e u b u r g , Hertog van 373. N e u s z 46. N e u v i l l e s , Heer van 217 n. 4. N e v e r s , Hertog van 286. N ic a s iu s van Aalst 258. N i c o l a i , Baudouin 90 n. 2 , 158. N ic o latjs ,
S.
393;
—
van
B in ch e 25, 31 n . 1, 57. N i e Uw e n h o v e , H ee r v a n 90, 240, 360-62. N i e u k e r c k e , W ille m v a n 342. N ie u w p o o r t 26, 80, 264. N i n o v e 368. N o e v e , A n to in e d e 123.
N oirot , Maria 333 n. 5. N o k e r e , V ro u w v a n 343. N o l l e t , J o o s 263. N o r b e r t ij n e n . Z ie P r a e m o n STRATENSERS. N u g e n t , Franciscus. Zie F r a n
van Ierland; Laurentius 185 n. 4. c is c u s
—,
N u l a n d 245. N i j m e g e n 366, 381.
N ys , Margarita 381. N i j v e l 160 n . 3, 214, 257, 326. Observan ten . broeders.
Zie M in d e r
ALFABETISCH REGISTER
438
P a p e b r o c h iu s , D . 78 n . 3.
P e n in , Heer van 215 n. 1.
P a q u a y , A. 23 n . 1.
P e n n e m a n , Raadsheer 197.
P a r d i e u , Yalentin de 32.
P e p i n g e n 328 n. 1.
P a r d o , Joannes 343 ; — , Sil- P e r a l t a , Franciscus de 342 ;
— , zeven gezusters 378.
vester 72 n. 1.
P a k ij s 24-26, 28, 30-32 n. 2, P e r e z , Adriana 334 n. 1. 35, 42-44, 50, 51, 54, 56, 57, P e r r e n o t , Goeverneur 32.
61, 69 n. 1,103,131 n. 3,133, 139n.l,140,151-52,164,16667, 170, 177, 192 n. 2, 19394 n. 1, 275, 289, 305. P a r m a 24 n. 1, 29, 119, 122; — , Hertog van. Zie F a r
P e s t h u i z e n 109,219, 221, 235.
260, 335, 359, 367, 385, 393. P e s t v e r p l e g in g 189,210,219,
232-33, 236, 265, 335. P e t i t -A x h e 330. P e t i t p a s , Jacques 116 n. 6,
n ese.
P a s c h a s e , Eligius 132 n. 1 ; — , P a s t e r n a k e n , Gregorius 90.
L.
von
15.
P a s t u r e , A. 24 n . 1, 186 n. 3. P a t r ic iu s van Bergen 317 ; —
van Ierland 140, 158, 171, 191. P a u l in u s v a n Amersfoort 313; — v a n Zwolle 285 n . 2. P a u l u s , S. 363, 374 ; — III 15 n. 3 ; — IV 15 n. 1 ; — Y 186, 236 n. 4, 291-92, 393; t— van Bologna 161 n. 1,193 n. 3; — van Brussel 60 n. 2, 90, 92 n. 1, 106, 109 n. 1, 119, 134, 139 n. 1, 143, 168, 171-75 n. 3, 180, 190, 193 n. 3, 194, 225, 412 ; —: van Cesena 181, 269 n. 3 ; — van de Mark 194 n. 1. P e e , Georgius 345. P e e l e n , Petrus van 342. P e e lm a n , B. 260 n. 1. P e l s , Wwe 47, 48, 55-58 n. 1, 78. Pem broke,
356, 378. P e t r u s , S. 363, 374; — van
Jean 408. P a sto r,
P e s t 94, 128, 189, 258, 274.
Graaf van 131 n. 3.
Antwerpen 165 n. 2, 311, 313 — (Deschamps) van Amiens 192. P e t y d e T h o z é e , J. 209 n. 1. P h a l e m p in 117 n. 2. P h il ip p e t , Bernard 187 n. 4 ; — , Nikolaas 342. P h il ip p u s van Arras 248, 391 ; — van Bergen 400; — van Brussel 285 n. 2 ; — van Gent 185 n. 5 ; —■van Ka merijk 31, 38 n. 1, 46 n. 3, 60 n. 2, 69, 86 , 97 n. 2, 115 n. 2, 130, 140, 143, 167, 172, 174, 177-81, 206 n. 1, 222, 235, 246, 253, 262, 297, 300, 303, 305-06, 308-11, 314-16, 318-19, 322 n. a, 324, 327, 330, 383, 406, 412-13; — van Parijs 192 n. 2. P i e r e n s , Aegidius 351 n. 1. P i e r i n , Jacobus 220, 350 ; —, Martinus 350. P ie r m o n t , Anna 344, P i e r r o n , Sander 58 n. 1.
PAPEBROCHIUS-REMIGIUS
P ie r s , Familie 233. P i n c h a r t , A . 60 n . 3. P io t , Ch. 34 n. 2. P i p p i n u s van Kamerijk 319.
Pius van Arras 128. P l a c id u s van Rceulx 185 n. 5. P o i v r e , Antoine le 124.
P oix, Berardus de 185 n. 4. P o l l e t , Ch. 207 n. 3. P o l y c a r p u s v a n Bezu o f va n
Bisiers 194 n. 1. P o n t a R h o s n e s 329. P o n t a r l i e r 167. P o r t u g a l , Emmanuel van
345 ; — , Maria van 29. P o r t e , Jean de la 117.
Possoz, P. 111 n. 4. P o s t e l 247, 365. P o t t e r , Fr. De 220 n. 2, 242
n. 1, 259 n. 6 . P o t y n , Joannes 349. P o u s s e t 330. P o u v il l o n , F ra n c. 362. P r a a g 276, 278, 283 n. 3. P r a e m o n s t r a t e n s e r s 90 ; A-
439
46, 57, 66 , 67, 73, 74, 76, 77, 80, 81, 83, 84, 93, 94, 103, 105-106, 111-13, 124, 130, 142, 145 n. 1, 182, 192, 200 n. 3, 211, 213-14, 245, 267, 271, 275-76, 278, 283, 304, 308, 313, 324, 336, 399. P r o v e n c e 167, 189 n. 1, 291. P r o w e n , Maria 361-62. P r u v o s t , A. 243 n. 1. P u t t h e n , Heer 336. P u y m b r o u c k , A. Van 130 n. 1, 261 n. 1 . P u y t l in c k x , Christophorus 381. P y n s s e n , Jacques 254. Q u a d r a , Jan de la 258-59, 367. Q u ië t i s m e 144. R a e d t , Gillis de 229. R a m , Jan de 30 n. 3. R a m a u l t , Fr. 229. R a m e c o u r t , A. De 107 n. 2. R a m i r e z , Juan 335 n. 1. R a p h a e l van Fossombrone 15; — van Napels 150, 155, 193, 412. R a s o i r , Nicolas 124. R e c o u e t , Frangois de 187 ; —■, Philippus of Maximilianus de 187-88. R e im s 287. R e k e m , Barones van 358. R e k o l l e k t e n . Zie M i n d e r -
verbode 369 ; Bonne-Espérance 251 ; Grimbergen 369 ; Ninove 368 ; Park (Leuven) 340 ; Postel 247, 365 ; Tongerloo 369 ; Veurne 264, 34951, 371. P r a t s , Filips 237 ; — , Martinus 237 n. 1. BROEDERS. P r e d i k a t i e 37, 106, 112-13, 124, 137-39, 142, 195, 265, R e m b r y , E. 104 n. 2. 281, 283-85, 309, 318-19, R e m b r y -B a r t h , A. 211 n. 1. R e m ig iu s van Beauvais 65, 323-24. 70, 172, 211, 230, 333, 347, P r i e m , F. 264 n. 3. 355, 361, 364, 412; — van P rim s , F. 46 n. 2. Frankrijk 43 ; — van MaloP r o t e s t a n t is m e 14, 16, 17, sina (?) 194 n. 1. 21, 25-31, 33, 36, 38, 40, 45,
440
ALFABETISCH REGISTER
R e m m e t s , Lambertus 366.
R o n s e , E. 220 n. 1-2.
R e n é de Nantes 28 n. 1.
R o n s s e , J. 234 n. 2.
R e t h e l , Hertog van 286.
R oo, Cornelius van 185 n. 5 ; —, Elis. de 361-62. R e y n e r u s , Petrus 355. Ros, Jan de 349. R h e i n b e r g 285 n. 2. Ross 65, 336 n. 1. R h o s n e s 329 n. 4. R o u e n 336 n. 1. R i b a u c o u r t , Heer van 198. R o u s é e , Jacques 214-15. R ib r o c h (?), Joannes 372. R o y e n , Vrouw Triest van 187. R ic a u m e z , Marcus 90 n. 8 . R u b b e n s , Willem 379. R ic h a r d o t , President J. 32; R u b e n s , P. P. 45, 174 n. 3, — , Bisschop J. 123, 215, 249334 n. 1. 50, 386, 396. R u m o n t , Gislenus de 340. RiGAULTS,Gudula en Marg. 346. R u s e v a l , Heer 351 n. 1. R i s b r o u k , Heer van 405. R u u s b r o e c , Jan van 141,144, R i v a s , Juan de 249. 146, 149 n. 2, 150-51, 311. R i v i è r e , Ernest de la 261, R y c e n s , Wwe 356. 368-69. R y c k e r e , Chrysostomus de 185 n. 4. R o b a u l x d e S o u m o y , A. L. P. de 289 n. 3. R y e , Vrouw de 378; — , Fran R o b e r t u s van Den Bosch 261; ciscus de 377. — van Ierland 282, 287 ; —R y m , Adriana 178. van Schotland 165 n. 2 , 190. R i j n l a n d 90,152 n. 1,169 n. 3, R o b l e s , Don Juan de 115, 391; 181, 276-77, 282, 284-85 n. 2, — , Marg. de 208, 404. 286 n. 1. R o b y n s , Me). 363. R ij s e l 24 n. 2, 102, 113-17, R o c h u s , S. 102 n. 4. 130, 136, 138 n. 2, 148, 153, 165, 171, 174 n. 3, 182, 189, R o c k o x , Niklaas 333-34. R o d o a n , Elis. d e 343. 190 n. 6 , 197, 211, 214, 232, R o d o l f van Bourg 158. 240, 275, 298, 309-10, 32526, 328-29, 333 n. 3, 347-49, R o d r ig u e s d ’EvoRA, Franc. 360, 362, 391-92, 394, 401, en Simon 334. 412-13. R o e l e n s , Cornelia 358. R o e l o f z , Adriaan 211, 347-49. R y s p o r t , Gislenus 382. R y s s e l s , Wwe 356. R o e r m o n d 373. R(EULX, Graaf van 377. S a i l l y , P. 59, 119, 121. R o m a n u s van Amersfoort 236, S .-G e o r g e s 375. 285 n. 2, 356. S .-H u b e r t 6 5; — , Franj. et Jean de 252 n. 1. R o m u a l d u s van Kassel91 n. 1. S.-JEAN-devant-Marville, Zie R o n g y , Goeverneur 353. R o n n e 329 n. 4. M a r v il l e . R e u s e n s , M. 90 n. 1, 110 n. 1.
441
REMMETS-S.-W INOKS-BERGEN
S.-N ioolas 375. S.-P ol 123.
S e n t e n , Antonius 356.
S a l e b n o 291 n . 2.
Se b a p h in u s
S e m m e s , Heeren van 410.
van Antwerpen
89, 315 n. b, 316 n. 1 ; — van Arras 310, 3 1 8 ; — van Brussel 285 n. 2. 36, 44, 273. S a b r a z i n , Jean 106-09, 120, S e r v a a s , S. 2 10. S e u l i n , Balthasar 100, 392. 383-84.
S a l in s 167, 177. S a n t o b i , Kardinaal 35 n. 1,
Sasse v a n Ysselt, A. F. O. v a n S ic il ia n e n , S ic il ië 61, 163. 248 n . 1. S ig is m u n d u s van Dinant 279, 282. S a s s e n , R o b e r tu s v a n 350-51 n . 1. S il v e b iu s van Valencienncs 216 n. 1 . S a u v y n , Cyrillus 185 n. 2. Sa v o o ië
24,
275,
284,
340.
337, S i l v e s t e r van Assisi 176 ; — van Brussel 153, 155, 190,
S c a l v e 53 n . 4 ,1 6 0 n . 3. S c h e l d e 26, 32 n . 4, 62, 110, 124, 329 n . 4 , 398. S c h e r p e n h e u v e l 240. S c h i n k e l , Griffier 351 n. 1. S c h in n e n , Heer v a n 359. ScHLUGLEIT, D. 20. S c h o e f f e r , K a n . 204 n . 1.
337 n. 1, 412 ; — , Franschman 171 n. 1 ; — van Hondschote 3 7 9 ; — van Monteleone 136, 153. S im o n van Auvergne 193, 249, 4 1 3 ; — van Namen 91 n. 1 ,9 2 n. 1 ,1 3 1 ,1 3 9 , 1 5 3 ,1 7 2 , 4 1 2 ; —■van Oudenaarde 53 n. 4,
181, 233, 2 97, 3 00, 327, 330S c h o e p e n , Jan 369. 31 n. 1, 3 60, 3 72, 379, 413. S c h o n h u b , Louys 88 n . 1. S im o n s , P . 115, 220, 226, 349S c h o b e , Isabeau 343. 50, 354. S c h o b is s e 234, 352. S c h o t , Corn. en Petrus 3 3 4 ; S i m p e , Balduinus 349. S .-A n d r i e s bij Brugge 343. — , Jacobus 30 n. 3. S c h o t t e n 213, S .-O m a a b s 32, 64, 65, 126-29, 138 n. 2, 173, 189, 197, 206, 274 -7 5 , 294. 216 n. 1, 294, 30 8 -0 9 , 312, S c h o u p e n s , M a rg. 370. 3 25, 3 2 8 -2 9 , 375, 387-90. S c h b y v e b s , Vincentius 381. S c h w e i k a b t v o n K b o n b e b g , S .-O m a a b s , Louis van 2 06, 388. S .-O m e b W alloncappelle, Joannes 276-80 n. 4. Isabeau de 187. S c b i b a n i , C. 79 n . 1. Sch otland,
S e b a s t ia n u s van Antwerpen S .-P i e t e r s -B r o e c k 375. S .-T r u i d e n 260-62, 326, 330, 53 n. 4. S e c l i n 214, 395. S e d g k a v e , P riester 271.
S elvers , Anna 355.
359, 368-70. S .-W in o k s -B e r g e n
26,
2 42-44, 328, 363-64.
187,
442
ALFABETISCH REGISTER
S io n , Philippe de 116 n. 6 . S i v o r i , Familie 333.
S t r a b a n t , Joanna en Ursula
342.
S i x t u s V 43, 44, 52, 90 n. 1, S t r a e l e n 373.
91, 158-59 n. 1-2, 304. S t r a e t e n , Joanna van (der) S l u is 223. 338, 342. S m e t iu s o f S m i t , Joannes 93. S t r a v e n , Fr. 261 n. 2. S m i t s , Kanunnik 346. S t r e c h e u s , Stephanus 237, S o m e r s , Franciscus 356 ; — , 252, 262, 357, 368-69,407-08. Hyacinthus 187 n. 7. S o r m a n n o -B o n g i , Familie 193 n. 3. S o t o , Andreas a 186, 254-55. S o u l o n g n e , Vrouw de 369. S o u t o i r , Bertinus du 187 n. 3. S p a 404. S p a n j a a r d e n , S p a n j e 25, 81, 106, 115, 120-21 n. 3, 245, 262, 291, 304, 344-45, 374, 376, 389, 411. S p a n o g h e , Thomas 185 n. 4. S p e e c k a e r t , Bonav. 315. S p i e r e 329. S p i e r e , Judocus v a n 352-53. S p i e r s 276. S p i n o l a , Ambrosio 262, 377 ;
— , J. B. 78, 332. S p i r i t u s van Aye
92 n. 1,
121. S t a b r o e k 32, 118. S t a e s , Corn. 339-40. S t a p e l s , Maria 370. S t a s s a e r t , Willem 263, 371. S t a v e l o t 17. S t e e g e r s , Graaf van 377. S t é p h a n i , J. P. R. 207 n. 2.
van Douai 314; —■van Ierland 186, 286. S t e p r o e y , Henricus van 374. Steph an us
S t e v e n s w e e r t 273. S t i c h e l e , Marg. van der 356. S t o r d e u r , Bernard 252 n. 1.
S t r e n g n a r t , Andreas 208-09,
225,
405-06.
S t u h l w e is s e n b u r g 166.
Sucx, Petrus 342. S u e r c k , Joannes van 30 n. 3.
Suso, H. 144. S w e e r t s , F. 78 n. 3 ; — , Gre gorius 204; — , Robertus 365. S y l v a , Joannes de 378. T a b o l e t , Lambert 251, 408; — Noël 251. T a g a s t e , Bisschop van 405-06. T a n g h e , Basilius 270 n. 2. T a r l i e r , J. 257 n. 3. T a s s i ( s ) o f T a x i s , Heer de 353; — , Antonius de 339, 378 ; — Leonardo 59, 60 ; — Wwe Graaf de 378. T a u l e r 141, 144, 146-47, 149 n. 2, 150-51, 311. T e l e s p h o r u s van Bergen 285 n. 2. T e m s c h e , Petronilla 343. T e n n e , Vrouw le 126 n. 1. T e r v u r e n 95 n. 4, 376-78. T e r w e c o r e n , Ed. 66 n. 4. T h a d d a e u s van Douai 185 n. 3, 285 n. 2. T h é o d o r e , Em. 115 n. 1. T h e o d o r u s van Milaan 18788 , 193 n. 3 ; — van S.-Winoks-Bergen 355.
SION-VANDERSTRAETEN T h e o l o g ia
G e r m a n ic a
443
144:, T o u r c o in g 326, 329. T r a v e r s , E. 123 n. 3.
149 n . 2.
T h i e r i n , Hercules 263, 371; T r e i a 148, 150. — , Joos 263. T r e l o n , Vrouw van 358. T r e n t e , Koncilie van 27. T h io n v il l e 410-11. T h o m a s van Dendermonde 185 T r i e r 286 n. 1, 409. n. 4, 335, 365; — van Me- T r i e s t , Antonius 264, 341-44,
chelen 132 n. 5, 139 n. 1, 203, 220 n. 5. T h o u r e a u , Pierre 252 n. 1 . T h o ( u ) r o u t , Franciscus (van 212, 347. T h o u v e n i n , M. 108 n. 1. T h u e r l ie r s , Jean en Marg. 112 n. 4. T h u i n 407. T h y l e u , H e n ri 108. T h y s , A . 30 n . 3. T i b e r 150. T ib u r t iu s van Brussel
132
n. 1 , 200 n. 3. T i e n e n 261-62, 369. T i l l e g e m , Vrouw v a n 343. T i l l i a r , M. 103 n. 1. T il l o n , Burggraaf van La 382. T i s o n , G. 106 n . 2. T i t t e l m a n s , Franciscus 16, 23. T o l l e n a e r e , Franciscus de 361 ; — , Jan d e 242 n. 2, 360. T o m b e , Joannes de la 362 ; — ,
Wwe Judocus de 347 ; — , Ludovica de la 362. T o n g e r e n 330. T o n g e r l o o 369. T o r c y , Baron de 233. T o r f s , K. L. 32 n. 1. T o r r e , Franciscus la 342. T o r r e n t iu s , Livinus 31,78-80,
83, 103 n. 2, 331, 336 n. 1. T o u l o u s e 79 n . 3, 168, 177, 194 n , 1.
409 ; — , Eugenius 187 ; — , Wwe 366, 381. T r i q u e t , A. 251 n. 1. T r i v u l z io , Antonio Camillo en Carlo 187-88, 193 n. 3. T r o m p e s , Joannes de 347 ; —•, Wwe 351 n. 1. T u a m 74, 336 n. a. T u r k e n 29, 166. U b a l d d’Alen§on 131 n. 3. U r s u l a , S. 337, 401. U t r e c h t 330 n. 1. V a c r e n i e r , Pierre 214. V a e l , Josina del 353. V a l , Antonius de la 358; — , Josina del 353. V a l b e l l e , Mgr. de 216 n. 1. V a l c k e n a e r , Arnold (de) 34243. V a l d e m ir o da Bergamo 53 n. 4, 122 n. 2. V a l e n c a , Petrus de 342. V a l e n c i a 177, 194 n. 1. V a l e n c ie n n e s 62, 65, 120, 122, 124-26, 138, 250, 397. V a l -M e e r 330. V a n d a n i e , Joannes 343-44. V a n d e n b r o u c k e ,Vrouw Speeckaert 315. V a n d e n p e e r e b o o m , A. 227 n. 1 . V a n d e r h a e g h e n , F - 70 n. 4 . V a n d e r s t e y n , Corneille 265. V a n d e r s t r a e t e n , E. 233 n, 1.
444
ALFABETISCH REGISTER
V a r i c k , Hendrik 87, 333.
53 n. 4 ; — di V e d a s t ü S, S. 108. Scalve 53 n. 4, 160 n. 3. V e e r t i g - u r e n g e b e d 112,128, V i l t e r s , Jan 372. 179, 232, 249, 259, 309-10. V il v o o r d e 336 n. 1. V e k e n , Cath. van der 334 n. 6 . V in c e n t iu s van Brussel 285 V e l l e , Aegidius 382. n. 2; — van Luik 185 n. 3 ; — V e n d e g x e s , Heer van 246. van Porohia 161 n. 1,162,193, V e n d e v i l l e , Jean 60, 90,110412 ; — van Spanje 194 n. 1. 12, 140, 398. V in c h a n t , Fr. 201 n. 7. V e n e t i ë , 148, 150, 170. V ir g il i u s Boloniensis 48. V e n l o 244. V i r o n , Jean 115. V isé 326, 330. V e r d u g o , Willelmus 373. V e r k a l l e , Wwe 351 n . 1. V is s c h e r e , Joannes de 226, V e r j u y s , Franfois en Joanna 230, 243, 353-56, 363; — , 30 n. 3. Mauritius de 90 n. 3. V e r l i e r , Marie du 231, 401. V l a m e r t i n g e , Heer van 228, V e r n i m m e n 243 n . 2. 353-54. V e r n o i s , Jean de 119. V l a m in c k , A . De 197. V e r s a e g h e n , M arinus 185 n . 3. V o c h t , H. de 23 n. 1 . V o e r 95, 99. V e r s c h u e r e n , L. 146. V o l d e n , Gerard van 342-43; V e r s t e g h e n 88. — , Herman 342 ; — Joannes V e r v e n n e , Outer (?) 364. Jac. 342. V e s a l i u s , A. 57 n . 5. V e ü r n e 26,219-22,225-26,262, V o o g h t . Zie A n t o n iu s van Gent. 264, 311,313,349-51,370-71. V e u s e l s , Filips 45-48, 55-58 V o r s e l a a r , Barones van 381. V o s , Karei de 342 ; — , Maria n. 1, 68 , 79 n .l, 84, 86 . de. Zie P e l s , W w e ; — , V i c h t e 185 n. 5 ; — , Francisca Marten de 72 n. 1, 126. van der 343 ; — , Jan van der V o s m e e r , Sasbout en Tilman 240, 242 n. 2, 360-62. 93 n. 2. V i c q , M arie d e 215 n . 1. V io t o r van Ariën 313-14, 319. V r a n c x , Joannes 339. V r e e s e , W . De 71 n. 1. V ic t o r i n u s van Ieper 355. V i g n e , Berardus de la 185 n. 2. V r e m d e , Frans de 258. V ig n e t t e , Servais de la 224; V y v e r e , J. van de 73 n. 2. — , Wwe Vedastus 406. W a a s , Land van 345. V i k t o r i j n e n , Mechelen (Blij W a a s t e n 326, 329, 355. denberg) 346. W a e s (?), Franciscus du 375. V i l a i n d e G a n d , Maximilien W a i t t e , Jean del 265, 402. 117, 239, 392, 396. W a k k e n , Graaf van 371. V i l e r s , Gerard de 339-40. W a l b e r t , P la cid u s 185 n. 5. V il m i n o r e
VARICK-ZYPE
Jaspar van 351 n. 1 . E. 231 n. 3 . W a n g h e n , Baron van 369. W a r e g e m 240. W a r m o n d t , Mej. de 378. W a s s e n h o v e n , L. Van 272 n.3. W a t e r l e e t , Wwe 351 n. 1. W a t t e n 325, 328-29. W a u t e r s , A. 64 n. 2 , 257 n. 3. W a v e r 326, 328. W e a le , J. 104 n. 2 . W
alle,
W
altre,
W e e r t 273 n . 2.
Th. 247 n. 2 . Laurent 207. W e r p , Ridder van 358. W e r v e , Hendrik van de 334. W e r v i k 215 n. 1, 348; — , Petrus van 355. W e s t f a l e n 282. W
elvaarts,
W
endelen,
W e s t h o v e , H eer v a n 347, 354. W
estm alle,
H eer van
378;
— , E m eren tia n a en P h ilip p in a v a n 339, 378. W e s t - V l a a n d e r e n 99. W e v e l g e m 348-49. W iD E L A iN ,A u tb e rtu sl8 5 n . 4. W i e l e , P ie te r v a n d e 346. W ie m e r s c h , V ro u w A nd reas
v a n 342.
Sebastiaan de 350. Heer van 353. W i l d e , Joannes de 351 n. 1 . W i l l a e r t , Amandus 104. W i l l a e r t s , Heer 348. W lLLE B R O E K 37. W i l l e l m t j s , S. 252 n. 6, 408. W i l l e m s , Jan 261, 368-69. W i l t z , Bonaventura 185 n. 4 ; — , J .B . de 411. W
ie u ,
W
ie z e ,
W i m b o i s , G illes 108.
W inghe , Antonius van 251.
446
Heer 340. van S.-Winoks-Bergen 187 n. 2. W i n n o x , Anna 104, 341. W i s s e n , Heer van 373. W i t s e n , Claude de 404-05. W i t t e , Antonius de 351 n. 1. W o u t e r i n g e n 330. W o u t e r s , Winnocus 187 n. 2 . W t r e i m , Nicolas 411. W y n s , Wwe Jacobus 351 n. 1. W y r i n g u s , Joannes 95. W y t s , Cath. 334; — , Paulus 334 n. 3 ; — , Petrus 356. Y d e w a l l e , Clara 343. Y v e s , Jean d’ 217 n. 4. Z a n d b e r g e n 328. Z e e l a n d 80, 182, 264. Z e g g e r s -C a p p e l , Heer van 351 n. 1 ; — , Jehenne van 350. Z e l e r s , Anna 355 n. 4. ZEPHYRiNusvanRijsel310n. d. Z i m o l o n g , B. 165 n. 2. Z i n n i k 265-66, 326, 328, 402. Z o e n e n , Laurentius 339. Z o e s , Henricus 159 ; — , Nikolaas 99, 248, 338, 365. Z o e t e n s , Bruno 187 n. 6. Z o n i ë n b o s c h 376. ZONNEBEKE 354. Z o u d o r p , Cunibertus 132 n. 2. Z o u t l e e u w 370. Z u a l l a r t , J. 232 n. 2. Z w artzu sters, Oudenaarde 234; S.-Omaars 128 n. 4 ; Veurne 220. Z w i t s e r l a n d 53 n. 4, 82, 154, 166, 177-178 n. 7, 189, 193 n, 2, 276-77. Z y l o f , Pastoor 379. Z y p e , Henricus van der 343. W
in g h e n ,
W
in n o c ü s
Druk. St-A U G U ST IN U S M ij, Dcsclée De Brouwer & Cie, Brugge (België) — 16124/33