DE JAPANSE EN CHINESE POLITIEKE BETREKKINGEN SINDS 1972 In de schaduw van een onverwerkt Japans oorlogsverleden
Chen Li
verhandeling voorgelegd aan de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, groep Oosterse Talen en Culturen, voor het verkrijgen van de graad van licentiaat
Academiejaar: 2007-2008 Universiteit Gent
Promotor: Prof. dr. Andreas Niehaus
1
DE JAPANSE EN CHINESE POLITIEKE BETREKKINGEN SINDS 1972 In de schaduw van een onverwerkt Japans oorlogsverleden
2
“Het verleden is niet achter ons, zoals men denkt, maar voor ons. De schaduw van wat was, werpt zich voor ons: wat dood is, bestaat nog en gaat voor ons uit.” -Henry Bataille
3
INHOUDSTAFEL Dankbetuigingen…………………………………………………………………………..………………………………………8 INLEIDING: Chinese betogingen in april 2005 tegen Japan……………….........9 DEEL I: Historische achtergrond van de Japanse en Chinese politieke betrekkingen van het begin tot het normaliseren van de diplomatie (57 n. Chr. – 1972)………………………………………………………………………….…………………………………12 1.1 De Japanse en Chinese politieke betrekkingen van het begin tot de Meiji Periode (57 n. Chr. – 1868)……………………………………………………………………………………………12 1.2 De Japanse en Chinese politieke betrekkingen vanaf de Meiji - Periode (1868 – 1912) tot het normaliseren van de Japans- en Chinese diplomatie in 1972………………………………………………………………………………………………………………………………………..21
DEEL II: De Japanse en Chinese politieke betrekkingen vanaf het normaliseren van de diplomatie tot en met de Koizumi Jun’ichirô periode (1972 – 2006)………………………………………………………………………………………………………42 2.1 Samenvatting van de Japans-Chinese politieke betrekkingen van 1972 tot het einde van de Koude Oorlog (1945–1989)……………………..............................................42 2.1.1 De buitenlandse en binnenlandse politieke klimaten voor het normaliseren van de Japans-Chinese diplomatie in 1972……………………………………………………………………………………..42 2.1.2 Het proces van het normaliseren van de Japans-Chinese diplomatieke betrekkingen (nitchû gaikô seijôka no purosesu 日中外交正常化のプロセス)……………43 2.1.3 De Japans-Chinese Gezamenlijke Verklaring (nitchû kyôdô seimei 日中共同声明) in 1972: Het keerpunt van de Japans-Chinese diplomatieke betrekking…………………………44 2.1.4 De gouden periode (mitsugetsu no jidai 蜜月の時代) van de Japans-Chinese politieke betrekkingen in de jaren tachtig…………………………………………………………………………45
2.2 Samenvatting van de Japanse en Chinese politieke betrekkingen in de jaren negentig: verbondenheid en afstand…………………………………………………………………………………47 2.2.1 De Japans-Chinese politieke verbondenheid in de jaren negentig: Wederzijdse staatsbezoeken………………………………………………………………………………………………………………………47 2.2.2 De Japans-Chinese politieke wrijvingen rond het Japanse onverwerkte oorlogsverleden, het territoriale conflict en de veiligheidsbedreigingen………………………..50
4
2.3 De Japans - Chinese politieke betrekkingen onder premier koizumi Jun’ichirô 小泉純一郎 (premier: 2001 - 2006): nood aan elkaar toch ook elkaar afstoten………………………………………………………………………………………………………………………………………..55 2.3.1 Het Japans - Chinese territoriale conflict omtrent de Oost-Chinese Zee……………….57 2.3.2 Energieconcurrentie: de Oost-Siberische oliepijplijn………………………………………………58 2.3.3 De problematiek van het Japanse Permanente Lidmaatschap bij het V.N.Veiligheidsraad in 2005…………………………………………………………………………………………………………60
DEEL III: De Japanse en Chinese Historische Problemen omtrent het Onverwerkte Japanse Oorlogsverleden………………………………………………………………62 3.1 Het probleem omtrent de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis (Rekishi kyôkasho mondai 歴史教科書問題)………………………………………63 3.1.1 Drie fasen van de controversiële schoolboeken geschiedenis………………………………63 3.1.2 De rechtszaak omtrent de schoolboeken geschiedenis van de historicus Ienaga Saburô 家永三郎 (1913-2002)……………………….…………………………………………………………………65 3.1.3 De controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis in de jaren tachtig…………65 3.1.4 De controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis in de jaren negentig: De oprichting van Atarashii rekishi kyôkasho o tsukuru kai 新しい歴史教科書をつくる会 (de Vereniging voor de Herziening van de Schoolboeken Geschiedenis)………………………66 3.1.5 De controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis van 2001 en 2005……………68
3.2 Het probleem omtrent het Yasukuni – schrijn (Yasukuni Jinja Mondai 靖国 神社問題)……………………………………………………………………………………………………………………………………72 3.2.1 De introductie van het Yasukuni – schrijn (Yasukuni Jinja 靖国神社)……………………72 3.2.2 De bezoeken van de Japanse Politieke Leiders aan het Yasukuni-schrijn (Yasukuni Jinja Sanpai 靖国神社参拝)………………………………………………………………………………………………73 3.2.3 Het Bestuur van het Yasukuni-schrijn: Nihon Izoku Kai 日本遺族会 (de Vereniging voor Families van Oorlogsslachtoffers in Japan)………………………………………………………………74 3.2.4 Het museum van het Yasukuni-schrijn: Yushûkan 遊就館………………………………………75 3.2.5 Het Probleem omtrent de Bezoeken van de Japanse Politieke Leiders aan het Yasukuni–schrijn (Yasukuni Sanpai Mondai 靖国参拝問題 ): politieke conflicten met de buurlanden…………………………………………………………………………………………………………………………….76
DEEL IV: De voornaamste redenen van de onverwerkte historische problemen tussen Japan en China…………………………………………………………………………..78 4.1 De rechtspraak van het Tôkyô Oorlogstribunaal (Tôkyô saiban 東京裁判)…79 5
4.1.1 Was het Tôkyô Tribunaal de rechtspraak van de overwinnaar?................................79 4.1.2 Moest de Japanse keizer Hirohito aangeklaagd worden?...........................................80 4.1.3 Waarom werden vele vroegere conservatieve rechts-nationalistische oorlogsmisdadigers die door het Tôkyô Oorlogstribunaal veroordeeld werden terechtgesteld?...........................................................................................................................81
4.2 De ideologische kenmerken en de zwakheden van de Japanse LiberaalDemocratische Partij……………………………………………………………………………………………………………….82 4.2.1 Ideologisch gezien is de LDP: rechts, conservatief en nationalistisch…………………….82 4.2.2 De verdeeldheid en het nepotisme van de LDP: jiban 地盤 (de steungroepen), kaban 鞄(het geld), kanban 看板 (de naambekendheid)………………………………………………….85
4.3 De Japanse regering hanteerde een dubbelzinnig standpunt t.o.v. haar oorlogsverleden. De Japanse terugblik op haar oorlogsverleden werd beïnvloed door de ambiguïteit van de Japanse taal, normen en waarden en de hedendaagse verwarrende sociale context…………………………………………………………………….87 4.3.1 De gemengde cultuur (zasshu bunka 雑種文化)………………………………………………………89 4.3.2 De ambiguïteit van de Japanse taal, normen en waarden……………………………………….89 4.3.3 De hedendaagse verwarrende sociale context…………………………………………………………91
4.4 De controversiële Japanse geschiedenisboeken wakkerden Chinees patriottisme aan………………………………………………………………………………………………………………………..91 4.5 Waarom doken de historische problemen pas na 1982 op, en niet onmiddellijk na de oorlogen?....................................................................................................92 4.6 De geschiedenis werd niet als een academische discipline door Japan en China benaderd. De historische problemen werden geassocieerd met de andere Japans-Chinese kwesties. De kettingreactie zorgde ervoor dat een oplossing voor de hisorische problemen steeds moeilijker en uitzichtloos werd....................................................................................................................................................94 4.6.1 Waarden (kachi 価値): De bewuste en onbewuste ideologische subjectiviteit geven aanleiding tot de Japans-Chinese handelingen t.o.v. hun historische problemen………………………………………………………………………………………………………………………………95 4.6.2 Macht (pawa- パワ-): Zowel Japan als China willen graag een leidersrol in Azië en een invloedrijke politieke speler op wereldniveau worden………………………………………………96 4.6.3 De belangen (rieki 利益): De belangen van beide landen zijn de belangrijkste factoren van de Japans-Chinese politieke spanningen………………………………………………………98 6
DEEL V: Conclusie………………………………………………………………………………………….…………………..100 5.1 De samenvatting van de Japans-Chinese politieke betrekkingen van 1972 tot 2006………………………………………………………………………………………………………………………………………100 5.2 Tainichi shinshikô 対日新思考 (het ‘Nieuwe Denken’ t.o.v. Japan)……………..101 5.3 Het voorstel van het vooruitzicht………………………………………………………………………………102 5.4 De uiteidelijke conclusie……………………………………………………………………………………………….103
Bibliografie…………………………………………………………………………………………………………………………….105 Vertaling van de Japanse teksten:.............................................................................109 “Het Beleid van Hu Jintao - de Leider van de Chinese Communistische Partij, Staat en Militair - t.o.v. Japan” (Feng Zhaokui 冯昭奎, Suzuki Takayoshi 鈴木孝昌, Chûgoku kyôsantô, kokka, gun o ugokasu Ko Kintô no tainichi seisaku 中国共産党、国家、軍を動かす胡錦禱の対日政策, p. 112 134, p. 53 - 56, p. 43 - 49)
Appendix:……………………………………………………………………………………………………………………………….128 -Nitchû kyôdô seimei 日中共同声明 (De Gezamenlijk Communiqué van de Regering van Japan en de Regering van de Volksrepubliek China op 29 september 1972) -Nitchû heiwa yûkô jôyaku 日中平和友好条約 (Het Verdrag van Vrede en Vriendschap tussen Japan en de Volksrepubliek China op 12 augustus 1978) -Heiwa to hatten no tameno yûkô kyôryoku pa-tona-shippu no kôchiku nikansuru nitchû kyôdô sengen 平和と発展のための友好協力パ- トナ- シップ の構築に関する日中共同 宣言 (De Japans-Chinese Gezamenlijke Verklaring over het Streven naar een Vriendelijk Samenwerkingsverband van Vrede en Ontwikkeling op 30 november 1998)
7
Dankbetuigingen Dit is de tweede versie van mijn eindejaarsverhandeling. Bij de eerste versie hebben de juryleden Prof. B. Dessein, Prof. A. Niehaus en Prof. Assistent K. Pinte veel nuttige en belangrijke kritische commentaren gegeven, waarvoor van harte dank. Mijn tweede versie is uiteraard gebaseerd op deze commentaren. Vooral een dankwoord voor Prof. B. Dessein: Xie Xie 谢谢, want zijn commentaar werd als begeleiding bij het herschrijven van mijn thesis beschouwd. Bij deze tweede versie legde ik vooral het accent op de historische achtergrond of de schaduw van het Japanse oorlogsverleden, zodat de probleemstellingen van de politieke betrekkingen tussen beide landen sinds 1972 en de analyse van de voornaamste problemen kunnen uitgewerkt worden. Verder heb ik aandacht besteed aan de samenhang van de paragrafen, zinsconstructies, grammatica en de inhoud van de verhandeling waar ik eerder veel problemen mee had aangezien ik niet Nederlandstalig ben. Ik bedank mijn goede vriendin Hata Naomi. Ze heeft mijn Japanse vertaling grondig en zorgvuldig gelezen en foutieve zinnetjes verbeterd. De eindverantwoordelijkheid van mijn vertaling blijft natuurlijk de mijne. Verder heeft zij drie betrouwbare Japanse bronnen vanuit Japan naar mij gestuurd: Shôsetsu Nihonshi 詳説日本史 (de Uitleg van de Geschiedenis van Japan) uitgegeven in 2002, herdrukt in 2006, Atarashii Rekishi Kyôkasyo 新しい歴史教科書 (de Herziening van de Schoolboeken Geschiedenis) versie 2001, Atarashii Shakai Rekishi 新しい社会歴史 (de Herziening van de Maatschappelijke Geschiedenis) versie 2005. De drie versies geschiedenisschoolboeken vertegenwoordigen drie manieren van geschiedschrijven in Japan. Shôsetsu Nihonshi is wetenschappelijk, de auteurs hebben geschiedenis als een academische discipline beschouwd, de historische feiten werden met uitleg gegeven. Atarashii Rekishi Kyôkasyo is politiek, de auteurs hebben een rechts- ultranationalistische tendens. Atarashii Shakai Rekishi is een beknopte versie van het handboek geschiedenis, de auteurs hebben een objectief standpunt genomen, maar zonder uitleg bij de historische feiten. Mijn verhandeling over het Japanse oorlogsverleden in hoofdstuk I is bijgevolg gebaseerd op het handboek Shôsetsu Nihonshi. Bij de verhandeling over de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis (rekishi kyôkasho mondai 歴史教科書問題) in hoofdstuk III werden de opvattingen uit de Atarashii Rekishi Kyôkasyo versie 2001 aangehaald. Ik bedank ook mijn promotor Prof. A. Niehaus voor zijn begeleiding. Hij heeft me drie zeer interessante boeken aangeraden: Japan’s Foreign Policy Since 1945, Japan’s Relations with China en Politics, Memory and Public Opinion – The History Textbook Controversy and Japanese Society. Mijn verhandeling is uiteraard gebaseerd op de rode draad die door deze drie boeken loopt. Hij heeft me ook nuttig advies en kritische commentaar omtrent mijn Japanse vertaling en de inhoudstafel van mijn verhandeling gegeven. De inzet van volgende mensen is de leesbaarheid van mijn soms eindeloze zinnen en paragrafen ten goede gekomen: Jan, Katia, Kristien, Marijke, de man van mijn vriendin Kelly, Bjorn, Johan. Ik waardeer zeer het door hen opgebrachte geduld. Ik ben dank verschuldigd aan mijn kind Corneel en zijn vader Piet, die aan ongeneeslijke kanker lijdt, voor hun liefde en vertrouwen. Met hen heb ik een van de meeste diepgaande ervaringen van mijn leven beleefd. Verder ben ik de praktische hulp van de OCMW-Gent dankbaar. Met het eindwerk hoop ik dat ik na bijna tien jaar buitenlandse studies uiteindelijk klaar ben om mijn verantwoordelijkheid en plicht te dragen, financieel op mijn eigen benen te staan, mijn kind alleen op te voeden. 8
INLEIDING: Chinese betogingen in april 2005 tegen Japan Op 7 augustus 2004 speelden de voetbalploegen van Japan en China voor de Beker van Azië in Beijing. Die match werd uiteindelijk gewonnen door de Japanners. Zoals bij de voorgaande match van 17 juli te Chongqing hadden Chinese supporters het Japans nationaal volkslied met slogans en een fluitconcert overstemd. Op hun slogans stonden de zinnetjes zoals: Bekijk oprecht de geschiedenis; Excuseer je tegen het Aziatische volk (Rekishi o chokushishi ajia no jinmin ni shazai se yo 歴史を直視 しアジアの人民に謝罪せよ); De voetbal is van de wereld, de Diaoyu-eilanden / Senkaku-eilanden 1 zijn van ons (Sakka – wa sekai no monoda ga, Diaoyudao / Senkaku Shotô wa chûgoku no mono サッ カ- は世界のものだが钓鱼岛 / 尖閣諸島は中国のもの) 2 . Na de match van Chongqing verbrandden de Chinese supporters zelfs de Japanse vlag. Chongqing 重庆was de vroegere hoofdstad van de Chinese Nationalistische regering. Tussen 1938 en 1943 verzette deze regering onder leiding van Jiang Jieshi 蒋介石zich tegen de Japanse invasies. Tijdens een bombardement van Chongqing hadden de Japanners met 9,500 gevechtsvliegtuigen 21,500 bommen op Chongqing gegooid, waardoor 26,500 Chinezen omgekomen waren3. Na de match in Beijing kwam het tot anti-Japanse demonstraties die ondanks de aanwezigheid van 16,000 politiemannen uit de hand liepen. Dit voetbalincident werd één van de tien belangrijke Japanse en Chinese evenementen in 2004. Het illustreerde hoe belangrijk het Japanse oorlogsverleden in China de hedendaagse Japanse en Chinese betrekkingen beïnvloeden en hoe moeilijk de Chinese regering het had om de anti-Japanse gevoelens in het land te kanaliseren. Tussen maart en april 2005 werden in 28 steden in China, waaronder Chengdu, Changsha en Beijing, betoogd uit protest tegen het Japanse permanente lidmaatschap bij de V.N. - Veiligheidsraad. Later werd in 8 andere Chinese steden, waaronder Shanghai, geprotesteerd waarbij tienduizenden jonge betogers op straat kwamen. Japanse consulaten en restaurants werden bekogeld. Japanners werden hardhandig aangepakt. Een Chinese internetpetitie tegen Japan als permanent lid van de V. N. Veiligheidsraad werd door twintig miljoen mensen ondertekend. De voornaamste aanleidingen ervan waren: •
•
Eén van de door het Japanse Ministerie van Onderwijs goedgekeurde Japanse schoolboeken geschiedenis versie 2005 : Atarashii Rekishi Kyôkasyo 新しい歴史教科書 (de Herziening van de Schoolboeken Geschiedenis). Uitgeverij: Fusôsha 扶桑社. In dit boek werden de Japanse militaire invasies in China op een nationalistische wijze geïnterpreteerd. Hoewel het Ministerie van Onderwijs de Fusôsha 120 plaatsen van dit handboeken had laten aanpassen, vond de Chinese regering nog steeds dat dit boek onaanvaardbaar was. De opname van Taiwan als gemeenschappelijke bondgenoot van de Japanse en Amerikaanse Veiligheidsalliantie bij de Japanse en Amerikaanse gezamenlijke verklaring op 19 februari 2005 in Washington 4.
1
Chinees: Diaoyudao 钓鱼岛, in het Japans: Senkaku shotô 尖閣諸島 (de Senkaku-eilanden). Zowel Japan, China als Taiwan maken aanspraak op de soevereiniteit van de eilanden. 2 Ô Chishin 王智新, Go Kôgi 呉広義, ‘Hannichi kanjô’ ka, soretomo ‘tainichi ken’o kan’ ka – nihon kawa to no ronsô hatashite dare no mondai nanoka 「反日感情」かそれとも「対日嫌悪感」か - 日本側との論争 は たして誰の問題なのか? (“Is het een anti-Japan sentiment” of “Is het een hekel aan Japan”? – Argumenteren met de Japanse debatters- Van wie zijn eigenlijk de problemen?) P. 8. Kyôhô sha 僑報社, Tôkyô 東京, 2005. 3 IRIB World Service, http://www2.irib.ir/worldservice/Chinese/news/04-08-02/04080204.htm. 4 Sankei Shimbun 産経新聞, 20/02/2005.
9
• • •
De territoriale disputen over de Senkaku 尖閣-eilanden (in het Chinees: Diaoyudao 钓鱼岛). De rechten op het exploiteren van de gasvelden rond de Japanse en Chinese grenslijn in de Oost –Chinese Zee. De herhaaldelijke bezoeken van de Japanse premiers en hun ministers aan het Yasukuni – heiligdom (Yasukuni Jinja 靖国神社) waarin de Japanse ‘zeven Klasse A’- oorlogsmisdadigers van de Tweede Wereldoorlog vereerd werden.
Na de betogingen van het vasteland China tegen Japan sloeg het protest over naar Hongkong. Docenten en studenten stuurden vanuit die stad brieven naar de Japanse premier Koizumi Jun’ichirô waarin ze hem voorhielden dat de Japanse oorlogsmisdaden in de Japanse geschiedenisboeken niet verdraaid mochten worden. In het vasteland China verbrandden de betogers Japanse vlaggen en vernielden Japanse auto’s. Ze koelden hun woede op de Japanse bedrijven in China en bekogelden de ambassade met stenen en flessen. De minister van Buitenlandse Zaken van Japan, Machimura Nobutaka町村信孝, drong bij de Chinese ambassade in Japan Wang Yi王毅 aan op excuses en eiste dat Japanse bedrijven en werknemers beschermd werden (in Beijing verblijven 7,500 Japanners). De woordvoerder van de Chinese regering Qin Gang 秦刚 stelde: de overdreven reactie van enkele individuen werd niet goedkeurd. Maar hij voegde daaraan toe: de anti-Japanse protesten verspreidden zich, de verantwoordelijkheid lag niet bij China. Japan moet zijn geschiedenis van invasieoorlogen in China ernstig behandelen. Het was een belangrijk principe dat de gevoelens van het Chinese volk trof…” 5. Op 22 april 2005 drukte premier Koizumi Jun’ichirô tijdens zijn verklaring bij de Aziatische en Afrikaanse Conferentie in Jakarta zijn diepe spijt uit over het Japanse koloniale bewind en het agressieve oorlogsverleden met de volgende woorden: diepe wroeging (tsûsetsu naru hansei痛切なる反省) en oprechte verontschuldiging (kokoro kara no owabi 心からのおわび) 6. Het conflict tussen Japan en China werd steeds grimmiger. Volgens een onderzoek uit 1980 van het Japanse Kabinet bij de publieke opinie voelde 78,6 % van de Japanners zich welwillend t.o.v. China (Chûgoku ni shinshimi o motsu 中国に親しみをもつ) en slechts 14,7 % niet. China’s imago veranderde onmiddellijk na het Bloedbad van het Tiananmen-plein in 1989. Toen waren er plots slechts 51,6 % mensen die “vriendelijk” stemden t.o.v. China (Taichû kankei - ryôkô to omou 対中関 係 - 良好と思う) en 43,1 % “negatief”. In de jaren negentig was er een diplomatieke spanning tussen Japan en China omtrent de Japanse politieke verhouding t.o.v. Taiwan, en het fenomeen van een opkomend China en een stagnerend Japan. Een vergelijkbaar onderzoek in 2004 liet zien dat er slechts 37,6 % mensen “positief” stemden t.o.v. China tegenover 58,2 % “negatief” 7. Volgens een onderzoek in 2004 van het Instituut van de Chinese Sociale Wetenschap bij de publieke opinie stond slechts 6,3 % van de ondervraagde Chinezen “positief” tegenover de beeldvorming over Japan. 53 % verklaarde resoluut er negatief tegenover te staan. Bovendien bestond de top drie van Chinese denkbeelden over Japan uit: “de Japanse Kersenbloesem”, “de Japanse militaire invasie” en “de Fuji-berg”. Het imago van Japan onder de Chinese bevolking was vrij negatief. Volgens hen vormde de militaire leider Tôjô Hideki, één van de ‘zeven klasse A’- oorlogsmisdadigers van de
5
Bron: http://www.zaobao.com/special/china/sino_jp/pages1/sino_jp050411.html (11/04/2005) Bron: http://www.wafu.ne.jp/ (23/04/2005) 7 Naikakufu Daijinkanbô Seifu Kôhôshitsu 内閣府大臣官房政府広報室 (het Kabinetssecretariaat, afdeling communicatie), Gaikô ni Kansuru Seronchôsa 外交に関する世論調査 (het Publieke Opinieonderzoek t.o.v. de diplomatie), okt. 2004, p.15-6. 6
10
Tweede Wereldoorlog, het meest typische voorbeeld voor de Japanse mentaliteit. Zelfs zestig jaar na de oorlog was het beeld nog steeds hetzelfde 8. In deze scriptie worden de politieke betrekkingen tussen Japan en China vanaf het begin tot het normaliseren van de diplomatie in 1972 samengevat. In eerste instantie wordt aandacht besteed aan het onverwerkte Japanse oorlogsverleden in China of de schaduw van de Japanse en Chinese politieke betrekkingen vóór 1972. Vervolgens worden dieper ingegaan op de Japanse en Chinese politieke betrekkingen vanaf 1972 tot de Japanse premier Koizumi -periode (2001-2006). Daarna worden de voornaamste problemen, vooral de historische, tussen Japan en China sinds 1972 belicht. Hete hangijzers zijn het interpreteren van het Japanse oorlogsverleden in de Japanse geschiedenisboeken en de kwestie van het Yasukuni – heiligdom. Verder wordt ingegaan op de fundamentele redenen voor de politieke spanningen tussen Japan en China. Daarbij worden vooral argumenten met betrekking tot het Japanse oorlogsverleden tussen beide landen aangehaald. Daarnaast wordt het Japanse nationalisme, dat parallel loopt met het negationisme t.o.v. het eigen oorlogsverleden, tegenover het Chinese patriottisme toegelicht. Ten slotte wordt daaruit een conclusie getrokken en een prognose gesteld om het perspectief van de Japanse en Chinese politieke betrekkingen in de eenentwintigste eeuw te schetsen.
8
Dierci Zhongri Shelun Diaocha 第二次中日社论调查 (de Tweede Sessie van het Publieke Opinieonderzoek in China en Japan) door Zhongguo Shehui Kexue Yuan Riben Yanjiu Suo 中国社会科学院日本研究所 (het Chinese Sociale Wetenschappelijke Instituut, Afdeling Japans Onderzoek ), Riben Xuekan 日本学刊 (de Japanse Studies), p. 33-8, No.6, 2004.
11
DEEL I: Historische achtergrond van de Japanse en Chinese politieke betrekkingen van het begin tot het normaliseren van de diplomatie (57 n. Chr. – 1972) Japan en China zijn buren die slechts door een smalle strook water van elkaar gescheiden zijn (ichiitai-sui 一衣帯水). Die twee buurlanden zijn van één cultuur en één ras (dôbun dôshu 同文同種). Deze oude zegswijzen vatten de eeuwenlange lotsverbondenheid tussen Japan en China samen. De bijna twee-duizend-jarige geschiedenis van de politieke betrekkingen tussen beide landen kan in drie fazen afgebakend worden. De eerste fase liep vanaf 57 n.Chr. tot de Meiji –restauratie in 1868. In 57 n. Chr. stuurde de koning van de Japanse staat Na 奴 een diplomatieke afgezant naar de Chinese Oostelijke Han (25 n.Chr. - 220). Dit werd gezien als het beginpunt van de Japanse en Chinese politieke betrekkingen. De tweede fase was vanaf 1868 tot de normalisatie van de Japanse en Chinese diplomatie in 1972. De derde fase loopt vanaf 1972 tot op heden.
1.1 De Japanse en Chinese politieke betrekkingen van het begin tot de Meiji Periode (57 n. Chr. – 1868) In dit hoofdstuk worden de actuele politieke relaties tussen Japan en China van het begin tot de Meiji – periode geschetst. Daarnaast wordt aandacht besteed aan het ontstaan van het Japanse nationalisme en het imperialisme tijdens de Edo – periode (1600 n.Chr. - 1868).
• De Yayoi-periode of Yayoi Jidai 弥生時代 (300 v.Chr. - 300 n.Chr.): de Japanse staat Na 奴, Wakoku 倭国 (het land van dwergen) en het Japanse koninkrijk Yamatai 邪馬台 in de Chinese geschreven bronnen Er bestaat geen consensus omtrent het tijdstip dat de eerste mensen in Japan opdoken. Geschreven bronnen over Japan vindt men vooral in de Chinese dynastieke geschiedschrijving zoals: “de Kroniek van Han” (Hanshu 漢書), “de Kroniek van de Late Han” (Houhan Shu 後漢書), en “de Aantekeningen van de Drie Koninkrijken” (Sanguo Zhi 三国志). Hanshu werd geschreven door Ban Gu 班固 (32 n.Chr. - 92). Hierin werd Japan voor het eerst vermeld in geschreven bronnen, toen werd Japan Wakoku 倭国 (het land van dwergen) genoemd. Dit gebied zou bestaan hebben uit 100 koninkrijken, die ongeveer 30 contacten met China zouden gehad hebben. Houhan Shu werd geschreven door Fan Ye范晔 (398 n.Chr. - 446). Hierin wordt verwezen naar een gouden zegel dat de Chinese Keizer Guangwu 光武 (6 n.Chr. - 57) in 57 n.Chr. schonk aan de koning van de Japanse staat Na. Die zegel werd in 1784 ontdekt in Fukuoka福岡 9. Sanguo Zhi werd toegeschreven aan Chen Shou 陈寿 (233-297). In Sanguo Zhi, werd Yamatai, het sterkste van de Japanse koninkrijken, vermeld. Het koninkrijk werd geregeerd door de legendarische
9
Inoue Mitsusada 井上光貞, Shinwa kara rekishi e 神話から歴史へ(Van de Mythe naar de Geschiedenis ), p. 176-8. Uitgeverij: Chûkô Bunko 中公文庫. Tôkyô, 1973.
12
ongehuwde sjamaan-koningin Himiko 卑弥呼 10. Ze stuurde in 238 een tribuutdelegatie naar de Chinese keizer van de Wei-dynastie (220-265). De Chinese keizer erkende haar officieel als soeverein van het koninkrijk 11.
• De Kofun-periode of Kofun Jidai 古墳時代 (300 n.Chr. – 593): Chinese invloed op de vorm van kofun 古墳(grafheuvel), de politieke betrekkingen tussen Yamato no goô 倭の五王 (de Japanse vijf koningen) en de Chinese Zuidelijke dynastieën 南朝 (317 n.Chr. - 581) Tussen 250 en 300 n. Chr. dook in de huidige Nara-prefectuur het Yamato-koninkrijk op. De Yamato clan (Yamato uji大和氏) was de machtigste clan. De zonnegodin (Amaterasu Ômikami 天照大御神) en tevens de voornaamste shintô-godheid is de godin van deze clan. De huidige keizerlijke familie stamt volgens de mythologie rechtstreeks af van deze clan. De heersers van dit rijk werden begraven in een grafheuvel (kofun古墳). In de geschiedenis werd deze periode de Kofun-periode (300-593) genoemd. De Kofun hadden de vorm van een sleutelgat dat vierkant was en omringd werd door terracotta figuurtjes (haniwa埴輪). De combinatie van vierkante vormen vooraan en ronde vormen achteraan deed denken aan het Chinese Hemelse Altaar (Tian tan天坛) dat een ronde vorm heeft en het Aarde Altaar (Di tan地坛) dat een vierkante vorm heeft. In de Altaren vereerden de Chinese keizers hun voorouders die in de hemel en aarde leefden. Voorouderverering was het kernbegrip van het confucianistische rituelen. De vormen van Kofun werden door de Japanse historicus Mori Kôichi en de Chinese archeoloog Wang Jinlin gezien als de invloeden van de Chinese confucianistische rituelen op het Japanse Yamato-koninkrijk 12. In het begin van de vierde eeuw kende China een hongersnood en raakte in een chaotische toestand. Het zuiden van China werd veroverd door de opeenvolgende dynastieën: Oostelijke Jin 东晋(317420), de Zuidelijke Song 南宋(420-479), de Qi-dynastie 齐(479-502), de Liang-dynastie 梁(502-557) en de Chen-dynastie 陈(557-589). In het noorden ontstonden er veel koninkrijken met verschillende hoofdsteden. Tijdens deze Noordelijke en Zuidelijke dynastieën (Nambokuchô 南北朝) hadden de Japanse koninkrijken vooral diplomatieke betrekkingen met de relatieve stabiele Zuidelijke dynastieën 南朝(317-589). De concrete politieke betrekkingen tussen de Japanse koninkrijken en de Chinese Zuidelijke dynastieën werden vooral genoteerd in de volgende Chinese dynastieke historiën: Song Shu 宋书 (de Kroniek van de Song-dynastie), Jin Shu 晋书 (de Kroniek van de Jin-dynastie), Liang Shu 梁书 (de Kroniek van de Liang-dynastie), Nanqi Shu 南齐书 (de Kroniek van de Zuidelijke Qi-dynastie). In deze bronnen werden Yamato no goô 倭の五王 (de Japanse vijf koningen) duidelijk vermeld: San讃, 10
Inoue Mitsusada, Shinwa kara rekishi e, p. 197-247. Yamatai bestond tussen Chinese keizer Kan 桓 (regeerde vanaf 147 n. Chr.- 167) en Rei 霊 (168 n.Chr. - 189) van de Wei-dynastie (220 n.Chr. -265). De plaats van het koninkrijk bevond zich mogelijk in Kyûshû of Kinai. Bron: Inoue Mitsusada, Shinwa kara rekishi e, p. 199. Wang Xiangrong 汪向荣, Xiematai Guo 邪马台 (het Koninkrijk Yamatai). Uitgeverij: Zhongguo Shehui Kexue Yuan 中国社会科学院 (het Chinese sociale wetenschappelijke Instituut). Beijing, 1982. 12 Mori Kôichi 森浩一, Zusetsu Nihon no Kodai 図説日本の古代 (de Illustrerende Uitleg over Japanse Oude Tijden), p. 55. Uitgeverij: Chûkô Bunko 中公文庫, Tôkyô, 1990. Wang Jinlin 王金林, Hantang Wenhua yu Gudai Riben 汉唐文化与古代日本 (de Cultuur van de Chinese Han- en Tang-dynastie en de Oude Tijden van Japan), p. 185-195. Tianjin Renmin Chubanshe 天津人民出版社 (Volksuitgeverij van Tianjin), 1996. 11
13
Chin珍 of Mi 弥, Sei済, Kô興, en Bu武 13. Zij zouden dertien keer gezanten en tribuutstelsels naar China gestuurd hebben14. In ruil daarvoor schonken de Chinese keizers hen rijke giften en titels zoals An-tô shôgun 安東将軍, Chin-tô taishôgun 鎮東大将軍 en Sei-tô shôgun征東将軍 (generaals die het oosten hebben onderworpen) om hun gezag in Japan te bevestigen. De vijf Japanse koningen werden ook vermeld in de Japanse bronnen zoals Kojiki 古事記 (de Aantekeningen van Oude Dingen), 15 en Nihon Shoki 日本書紀 (de Kroniek van Japan). 16 De overeenkomstige Japanse namen van de vijf koningen blijven nog steeds een raadsel. Volgens de Kojiki en de Nihon Shoki ging het over de volgende Japanse keizers (tennô天皇) 17: Ôjin 応神 (270-350), Nintoku 仁徳(313-399), Richû 履中 (400-405), Hanzei 反正(406-410) en Ingyô 允恭(412-453) of Ankô 安康(453-456) of Ryûyaku雄略 (457-479) 18. Een schilderij van één Japanse gezant in de zesde eeuw werd bewaard in het museum van Nanjing in China. Het werd in 540 geschilderd. Het portret is de oudste tekening van een Japanner in China.
• De Asuka-periode of Asuka jidai 飛鳥時代 (593 n.Chr.-710 n.Chr.): de Chinese Sui 隋 - dynastie (581-618) en Tang 唐 - dynastie (618-907) als modelstaten voor het Japanse politieke systeem Tijdens de Asuka-periode (593-710) had Japan behoefte aan een beter politiek systeem en beschouwde de Chinese Sui-dynastie (581-618) en Tang-dynastie (618-907) als modelstaten. In de vijfde eeuw werd het Chinese schrift geïntroduceerd door Chinese en Koreaanse immigranten in Japan 19. In 513 werden Chinese geleerden van vijf confucianistische canons 20 via de Koreaanse koninkrijk Paekche naar Japan doorgestuurd. In 538 of 552 bracht Paekche het boeddhisme van China naar Japan. Het confucianisme diende om het sociale gedrag van de maatschappij te ordenen, het boeddhisme diende om de gedachten van de onderdanen te controleren. De invloeden van Chinese politieke ideeën, regeringsvormen en culturele elementen op Japan namen tijdens deze periode toe.
13
Sakamoto Tarô 坂本太郎, Ienaga Saburô 家永三郎, Inoue Mitsusada 井上光貞, Ôno Susumu 大野晋, Nihon Shoki 日本書紀 (de Kroniek van Japan), p.626. Uitgeverij: Iwanami shoten 岩波書店, Tôkyô. 1990. 14 De concrete jaren van bezoeken waren: 413, 421, 425, 430, 438, 443, 451, 460, 462, 477, 478, 479 en 502. (Inoue Mitsusada, Shinwa kara rekishi e p. 369) 15 Kojiki 古事記 werd in 712 gecompileerd door Ô no Yasumarô 太安万侶(?-723). Het is de oudste bestaande kroniek van Japan. 16 Nihon Shoki 日本書紀 werd in 720 gecompileerd door prins Toneri 舎人(677-735). Het is de eerste van de zes officiële geschiedenissen geïnspireerd op Chinees voorbeeld. 17 De term ‘tennô’ 天皇(keizer) stond oorspronkelijk in de Chinese daoïstische teksten. Er bestond geen wetenschappelijke consensus wanneer men de Japanse koning als tennô begon te benoemen. Mogelijk tijdens de regentperiode van prins Shôtoku 聖徳(592-628), of tijdens de periode van Keizer Tenmu 天武(673-686), want hij was de eerste Japanse keizer die vooral het Chinese Taoïsme bestuurde. 18 Inoue Mitsusada, Shinwa kara rekishi e 神話から歴史へ p. 371. Zhang Shengzhen 张声振, Zhongri Guanxi Shi 中日关系史 (de Geschiedenis van de Chinees-Japanse Betrekkingen), p. 45. Jilin Wenxue he Lishi Chubanshe 吉林文学和历史出版社 (Uitgeverij: de Literatuur en Geschiedenis van Jilin), 1986. 19 Er werd ook gezegd dat het Chinese schrift reeds in de derde eeuw n.Chr. werd ingevoerd. Bij een Japanse archeologische site in Tanegashima 種子島 vond men in 1957-8 een schelp van de Late Yayoi-periode (300 v.Chr.- 300 n.Chr.) waarop een Chinees karakter san 山 (berg) stond. 20 Chinese Shujing 书经(Boek der Oorkonden), Shijing 诗经(Boek der Oden), Yijing 易经(Boek der verandering), Chunqiu 春秋(Annalen van de Lente-Herfst) en Liji 礼记(Boek der Riten). De confucianistische ethische concepten houden in deugd, loyaliteit, menslievendheid en rituelen.
14
In 593 beviel keizerin Suiko 推古(554-628) haar edelen het boeddhisme te steunen. Prins Shôtoku (574-622), of Shôtoku Taishi 聖徳太子 was regent tijdens het bewind van keizerin Suiko. Hij bestudeerde het boeddhisme en het confucianisme, wou van Japan een gecentraliseerde staat maken naar Chinees model waarbij de macht van de keizer en de centralisering van de macht werden benadrukt. Hij stuurde tussen 600 en 614 zijn gezantschappen een aantal keren naar het Chinese Suihof (581-618). In 603 voerde prins Shôtoku het mutsensysteem of Kan’i jûnikai 官位十二階 in aan het Japanse hof. Het mutsensysteem was oorspronkelijk afkomstig uit de Chinese Wei-dynastie (derde eeuw). Het systeem telde in totaal twaalf rangen zoals: de grote deugd, de kleine deugd, de grote rituelen, … De namen van de rangen werden eveneens volgens confucianistische ethische concepten gerangschikt. In 604 was de ‘Grondwet in 17 Artikelen’ of Kenpô Jûshichijô 憲法十七条 van kracht. De bedoeling was om de macht van de centrale regering te versterken. Het was geen echte grondwet, maar eerder een verzameling van de Chinese confucianistische boeddhistische morele voorschriften. Een ander voorbeeld van Chinese politieke invloed op Japan na prins Shôtoku was de Taikahervorming of Taika Kaishin 大化改新 in 645, waarbij de clancontrole uit de derde eeuw werd vervangen door een bureaucratische structuur volgens Chinees voorbeeld. De hele verzameling van Chinese wetten en voorschriften werden exact overgenomen. Deze wetten waren gekend als strafrechterlijke- en bestuurlijke wetten of ritsuryô 律令. Er ontstond een gecentraliseerde staat naar het model van de Chinese Tang-dynastie (618-907).
• De Nara-periode of Nara Jidai 奈良時代 (710 n.Chr.-784/794 n.Chr.): kentôshi 遣唐使 (Japanse Tang-gezanten of Tang-delegaties) In 708 was de Japanse hoofdstad naar Heijô 平城, het huidige Nara 奈良 verplaatst. Het grondplan van de hoofdstad Heijôkyô 平城京is grotendeels gebaseerd op de toenmalige Chinese hoofdstad Changan van de Tang 唐- dynastie (618-907). Tijdens deze periode waren de politieke betrekkingen tussen Japan en het Chinese Tang -hof sterk toegenomen. Veel Japanse geleerden, onder meer de monniken, waren door het Japanse hof naar het Chinese Tang-hof gestuurd om de Chinese cultuur en het politieke systeem te bestuderen. Deze Japanse gezanten werden kentôshi genoemd. Het fenomeen van kentôshi begon in de Asuka-periode (593-710), eindigde in de Heian-periode (784/794-1185), en de belangrijkste periode was in de Nara-periode (710-784). De bedoeling van de kentôshi tijdens de Asuka-periode was om het boeddhisme van China naar Japan te introduceren. Tijdens de Nara- en Heian-periode waren massa’s Chinese boeken over politiek, religie en economie door de kentôshi naar Japan gebracht. De Chinese politieke invloed op Japan tijdens de Nara-periode werd gekenmerkt door het bureaucratische systeem: Ritsuryô kokka 律令国家 (staatsvorm). Het systeem was een verdere doorvoering van de Chinese bureaucratie na de eveneens doorgevoerde Ritusryô in Taika-hervorming. Met dit systeem nam de controle van de staat over het land en volk toe. Er bestond geen consensus over het preciese aantal vermeldingen van de kentôshi in de Japanse en Chinese bronnen. De meningen verschilden van 12 tot 20 keer kentôshi tussen 630 en 894.
15
Volgens de Japanse historicus Mori Katsumi 森克己had Japan 18 keer kentôshi naar China gestuurd, waarin drie keer niet doorgegaan waren 21.
• De Heian-periode of Heian Jidai 平安時代 (784/794 n.Chr.– 1185 n.Chr.): van assimilatie naar aanpassing van het Chinese politieke patroon, het Chinees geïnspireerde Tendai 天台 - en Shingon 真言- boeddhisme als staatsreligie De hoofdstad in Heian (vrede en rust), het huidige Kyôto 京都, werd in 794 ook gebouwd volgens het Chinese patroon van Changan, de hoofdstad van de Tang-dynastie. Na de negende eeuw werd de politieke beïnvloeding vanuit China zwakker en het Japanse politieke patroon begon zijn eigen speciale kenmerken en vormen te krijgen. Dit was een proces van assimilatie en aanpassing, waarbij systemen die van buitenaf geïntroduceerd werden geleidelijk een eigen Japanse stijl kregen. Een duidelijk voorbeeld is het keizerlijk bevelschrift van keizer Kammu 桓武(781-806) in 797 waarin de politieke ideeën werden verkondigd: de situatie van het eigen land als uitgangspunt; het regeren en de aanpassingen volgens tijden en situaties. Tijdens de regeringsperioden van Keizer Kammu (781806) en Saga 嵯峨 (809-823) stonden de boeddhistische Shingon-school van Kûkai 空海(774-835) en de Tendai -school van Saichô 最澄(767-822) in hoog aanzien. DeTendai -school ging terug op de Chinese Tiantai -school. De Japanse Tendai -school beschouwde prins Shôtoku 聖徳 (574-622) als de manifestatie van 慧思, de stichter van de Chinese Tiantai-school. Hierin werd de Japanse keizerlijke familie direct verbonden aan de Chinese Tiantai -school. De Japanse Shingon-school ging terug op de Chinese Huayan 华严 -school. Kûkai bestudeerde het boeddhisme, het confucianisme en het Taoïsme. De school kreeg de toestemming om in de hoofdstad twee tempels te bouwen: de tôji 東寺 - tempel en de saiji 西寺 - tempel terwijl alle andere tempels buiten de hoofdstad moesten gebouwd worden. Want het Shingon -boeddhisme werd als een instrument van de keizer gebruikt om het land te beschermen. Intussen waren de hoog-tijdagen van de Chinese Tang 唐-dynastie (618-907) voorbij. Vanaf de late Tang - periode tot de Chinese Yuan 元 - dynastie (1271-1368) vielen de Japanse en Chinese politieke betrekkingen stil door de binnenlandse strijden in Japan en de onstabiele situaties in China.
• De Kamakura-periode of Kamakura Jidai 鎌倉時代 (1185 n.Chr. -1333 n.Chr.): samurai 侍 (militairen), bakufu 幕 府 (militaire regering) en het Chinese geïnspireerde Zen 禅 - boeddhisme, Mongoolse aanvallen Aan het eind van de twaalfde eeuw raakte de Japanse regering in handen van de militaire families. In 1185 stichtte Minamoto Yoritomo 源頼朝(1147-1199) zijn eigen militaire regering bakufu (letterlijk: tentenregering, want het hoofdkwartier van een leger lag oorspronkelijk in het veld). Yoritomo vestigde zijn militaire regering in de stad Kamakura, terwijl de officiële hoofdstad van de verzwakte keizerlijke centrale regering nog steeds in Heian bleef. Daarom werd deze periode de Kamakuraperiode genoemd. Het was een eigen Japanse creatie die niet op China was geïnspireerd. Bij de bakufu-organisatie werd de ethische code van de krijgers of samurai (letterlijk: de dienaar) strenger
21
Mori Katsumi 森克己, Reeks: Nihon Rekishi Shinsho 日本歴史新書 (het Nieuwe Boek over de Japanse Geschiedenis). Titel: Kentôshi 遣唐使(de Tang - gezanten), p. 25-7. Uitgeverij: Shibundô 至文堂, Tôkyô 東京, 1985.
16
onder toezicht gehouden. Een goede samurai werd geacht de volgende kenmerken te bezitten: trouw, gevoel van eer, toewijding, doodsverachting. Door de toenemende cuturele relaties met de Chinese Zuidelijke Song 宋 - dynastie (1127-1279) kreeg het Chinese Chan-boeddhisme voet aan de grond in Japan. Chan 禅 bestond sinds midden zevende eeuw reeds in Japan, maar het kon nog geen zelfstandige boeddhistische stroming genoemd worden. Het kreeg zijn Japanse naam Zen-boeddhisme pas na Eisai 栄西(1141-1215). Eisai bracht in 1191 het Rinzai 臨済-zen vanuit de Chinese Zuidelijke Song naar Japan. In dit tijdperk werd de godsdienst gedomineerd door militairen, de opkomst van het Zen 禅 was zeer populair bij de militaire aristocratie. Het Zen-boeddhisme was een mengsel van boeddhisme, confucianisme en taoïsme. De Zen-idealen zoals zelfcontrole, discipline, eenvoud en meditatie stonden in schril contrast met de feitelijke chaos en verwarring in de oorlogstijden. In 1279 versloeg Kubilai (1215-1294), de heerser van Groot-Mongolië de Chinese Zuidelijke Songdynastie (1127-1279). Hij werd de stichter van de Chinese Yüan-dynastie (1271-1368). Onder Kubilai vielen de Mongolen in 1274 en 1281 Japan aan. Maar de Mongolen waren gedwongen zich terug te trekken door de stormwinden die in Japan als ‘de goddelijke wind’ of kamikaze 神風 genoemd. Kubilai beraamde telkens plannen om Japan aan te vallen, maar steeds zag hij zich genoodzaakt de aftocht te blazen omwille van problemen in zijn rijk en de kamikaze. De Mongoolse invasies betekenden de ondergang van de Japanse bakufu. De kostprijs van de langdurige militaire verdedigingen drukten immers zwaar op de financiën van de bakufu.
• De Muromachi-periode of Muromachi Jidai 室町時代 (1333 n.Chr.-1573 n.Chr.): handelstribuut tussen het Japanse shôunaat en het Chinese Ming 明- hof (13681644) Deze periode kenmerkte zich door de chaotische oorlogen in Japan. Tussen 1467 en 1568 was de periode van de Strijdende Staten of Sengoku Jidai 戦国時代. Ondanks de oorlogen bleef de handel in Japan groeien. De Japans - Chinese politieke betrekkingen die al heel lang stilstonden werden in 1404 hernomen. Maar de officiële uitwisselingen waren vooral van handelstribuut aard waarbij Japan vanaf 1404 tot midden zestiende eeuw onregelmatig tribuutschepen naar het Chinese Ming-hof (1368-1644) stuurde 22. De handel met China werd gesteund door het shôgunaat , de regering van de shôgun 将軍 (opperste generaal), een alternatieve naam van de bakufu幕府. Er kwam een grote aanvoer van luxe-producten uit de Chinese Ming-dynastie (1368-1644). De Japanse Zen-priesters namen in deze periode op dit vlak het voortouw, aangezien zij klassiek Chinees beheersten. Zij waren belangrijk in de diplomatie, de handel en de politiek. Tevens waren zij de adviseurs van de shôgun. De handelaars die zaken deden met China waren steeds machtiger en rijker geworden. De shôgun werd zelfs financieel afhankelijk van de voortvarende handelaars. Shôgun Ashikaga Yoshimitsu 足利 義満 (1358-1408) drukte ook ooit zijn trouw aan de Chinese Ming-keizer uit. In een brief uit 1403
22
Handelstribuut: als teken van onderwerping en ‘bekering’ zond Japan gezanten naar het Ming-hof om hun onderdanigheid aan de Ming-keizer te betuigen. De gezanten gaven Japanse producten als tribuut aan de keizer. Op deze wijze kreeg Japan legitiem handel met China te voeren.
17
gericht aan het Ming-hof sprak hij over zichzelf met de woorden: uw onderdaan, de koning van Japan. 23
• De periode van Azuchi-Momoyama of Azuchi-Momoyama Jidai 安土桃山時代 (1573 n.Chr.-1603): staatshandel, wakô 倭寇(de Japanse zeerovers) en de Japanse invasies in de Chinese Ming 明- dynastie (1368-1644) Tijdens de Chinese Ming-dynastie (1368-1644) kenmerkten de Japans - Chinese relaties zich door twee aspecten: de staatshandel via de Zen-monniken enerzijds, de Japanse piraterijen en invasies in China anderzijds. De Japans - Chinese staatsuitwisselingen werden vanaf 1404 hernomen nadat Japan in 894 als laatste keer zijn Kentôshi 遣唐使 naar het Chinese Tang - hof gestuurd had. De uitwisselingen vonden vooral plaats op vlak van zeehandel, ondersteund door het shôgunaat, de Japanse Zen-monniken speelden hierin een belangrijke rol. Het was een positief aspect. Anderzijds waren de Japanse zeeroverspraktijken sinds de vijftiende eeuw sterk toegenomen. De Japanse zeerovers of dwergbandieten (wakô) vielen Chinese havens aan, gevolgd door plundertochten in de steden. Daarnaast werden in de zestiende eeuw enkele keren plannen voor een invasie in China beraamd. In 1582 verkondigde de Japanse militaire leider Oda Nobunaga 織田信長(1534-1582) dat hij China zou onderwerpen nadat hij heer en meester zou zijn van Japan. Maar dit is niet doorgegaan omdat een van zijn officieren zich tegen hem keerde. Hij werd gevangen genomen en in een brandende tempel geplaatst. In 1590 stuurde de daaropvolgende Japanse militaire leider Toyotomi Hideyoshi 豊臣秀吉 (1536-1598) een brief naar de Koreaanse koning waarin stond dat hij zijn macht wou uitbreiden via Korea tot in China, en een pan-Aziatisch rijk zou stichten. In 1592 en 1593 trachtte Toyotomi Hideyoshi vervolgens twee keer om Korea aan te vallen. Het kostte de coalitie van het Chinese Minghof en Korea enorme inspanningen om de aanvallen af te slaan. Het betekende ook de ondergang van Toyotomi Hideyoshi. In 1598 overleed hij en Japan werd stabieler.
• Edo-periode of Edo Jidai 江戸時代 (1600 n Chr.-1868 n.Chr.): de voedingsbodem van het Japanse nationalisme en imperialisme In 1615 stuurde de Japanse bakufu幕府 (de militaire regering) een brief naar de Chinese gouverneur van Fujian 福建 om de staatshandel die door de invasies van Toyotomi Hideyoshi 豊臣秀吉 (15361598) stopgezet was, te herstellen. Het verzoek werd door het Ming-hof geweigerd 24. Maar de nietofficiële Japans - Chinese handel werd verdergezet door de Chinese handelaars. De handel via Ryûkyû 琉球 tussen beide landen was toen ook zeer actief. De Edo-periode (1600-1868) was een langdurige periode van vrede en relatieve stabiliteit 25 . Tegelijkertijd werd China geconfronteerd met de Europese expansiedrang. Sinds het einde van de
23
Wang Yong 王勇, Riben Wenhua – Mofang yu Chuangxin de Guiji 日本文化 - 模仿与创新的轨迹 (de Japanse Cultuur – de sporen van imitaties en vernieuwingen), p. 346. Gaodeng Jiaoyu Chubanshe 高等教育出 版社 (Uitgeverij: het Hoger Onderwijs), Beijing, 2002. 24 Wang Yong, Riben Wenhua – Mofang yu Chuangxin de Guiji, p. 364. 25 Behalve verschillende aanvallen op het Ôsaka 大阪-kasteel van de Toyotomi-familie in 1614-5 en de Shimabara 島原-opstand van 1637-8.
18
zestiende eeuw waren de Europese expansielanden druk aanwezig in Azië 26. Na de Opiumoorlogen (1840-1842) werd de Chinese poort door de Engelsen ontsloten. Omdat Japan een tekort aan belangrijke grondstoffen had, ging de aandacht van de westerse mogendheden in die tijd veel meer naar de Aziatische grote, vruchtbare, grondstoffenrijke landen, o.a. China, India en Indonesië. Hierdoor kende Japan tijdelijk een relatieve vrede, een periode die het land gebruikte om zich te bewapenen en te moderniseren. Uiteindelijk was het land geen gemakkelijke prooi meer voor het westerse imperialisme. In 1639 sloot Tokugawa Iemitsu (1604-1651) Japan bijna volledig van de buitenwereld af. Alleen een beperkt aantal Chinezen en Hollanders op het eiland Dejima 出島 mochten nog handel drijven met Japan. Japan begon met de sakoku jidai 鎖国時代 of de periode van de landssluiting (1639-1854) om de westerse expansie tegen te houden. Ten gevolge van de vrede en stabiliteit werden de militairen overbodig. De militairen leefden als parasieten en grepen elke kans om hun bestaan te verantwoorden en hun waarde te bewijzen. In deze context kwam de filosofie van de bushidô 武士道 (de ethiek van de samurai), de kokugaku 国学 (de leer van het eigen land) en het fukko shintô 復古神道 (de heropleving van het shintô) tot stand. Bushidô 武士道 (de ethiek van de samurai) Dô 道 is afgeleid van het Chinese ‘Dao’ (principe, letterlijk: weg). Yamaga Sokô 山鹿素行 (1583-1685) was de eerste die in zijn filosofie alles omvatte. Bushidô benadrukt het respect voor de ouders, de loyaliteit, de oprechtheid, het vertrouwen, de zelfdiscipline en het belang van studie. Het gaat terug op de concepten van het confucianisme. Er zijn eveneens nuances tussen beiden. Bijvoorbeeld: het Chinese confucianisme benadrukt “piëteit” tussen de verhouding “piëteit” en “loyaliteit”, terwijl bij de Japanse bushidô “loyaliteit” belangrijker is dan “piëteit”. De “loyaliteit” kwam duidelijk tot uiting in de canon van de bushidô: Hagakure 葉隠 (verborgen onder de bladeren). Het werk dateert uit het begin van de achttiende eeuw. Toen de heer van Nabeshima in 1700 overleed, wilde één van zijn samurai Yamamoto Tsunetomo/Jôchô 山本常朝 (1659-1719)hem volgen in de dood door seppuku 切腹 (rituele zelfmoord te plegen). Het was de hoogste vorm van toewijding aan zijn heer. Het gedrag seppuku betekende dat een samurai zich volledig identificeerde met zijn meester, in leven en in dood, met lichaam en ziel. Een ideale held van samurai sterft in alle schoonheid, een nobele dood, volle uitgave, zonder enige overweging, totale inzet en toewijding. Één van de meest geliefde helden voor de samurai uit de Japanse nationale geschiedenis is zonder twijfel Minamoto no Yoshitsune 源義経 (1159-1189). Zijn faam was in de eerste plaats gegrondvest op zijn militaire prestaties. Bushidô benadrukt de toewijding van een samurai t.o.v. zijn heer. De toewijding breidt zich verder uit tot en met de trouw aan de keizer en het land. Daardoor werd de bushidô een gedeeltelijke inspiratiebron voor het latere Japanse imperialisme.
26
In de zestiende eeuw werd het Chinese Macao door Portugal opengesteld om voorraden in te slaan. In de eerste helft van de zeventiende eeuw bezetten de Nederlanders Taiwan. Van 1839 tot 1842 waren er Opiumoorlogen met de Engelsen. Vanaf dan was China niet meer in staat om zich te verdedigen tegen de buitenlandse agressies, tot het einde van de Tweede Japans - Chinese Oorlog (1937- 1945).
19
Kokugaku 国学 (de leer van het eigen land ): de theoretische grondslag van het Japanse nationalisme Hierin bestudeerde men het eigen land en de eigen cultuur met de bedoeling de Japanse klassieke teksten van Chinese interpretaties te ontdoen en de ware ziel van Japan terug te vinden. De theorie ontstond in de tijd van bakumatsu幕末 (het einde van de bakufu-periode). Omtrent de verhouding tussen de keizer en de shôgun 将軍 (de militaire leider) hadden de shushigakuka 朱子学家 (de geleerden van het neo-confucianisme) 27 en de kokugakuka 国 学 家 (de geleerden van de nationalistische leer) verschillende standpunten. De shushigakuka kenden het hoogste gezag aan de keizer toe, tegelijkertijd beschouwden zij de shôgun als de hoogste regeringsmacht. Volgens hen hadden de keizer en de shôgun verschillende namen, het vormde geen conflict. De kokugakuka wilden de keizer terug aan de macht zien. Zij bestudeerden de Japanse klassieke literaturen en geschriften zoals de Kojiki 古事記 en de Nihon shoki 日本書紀, waarin de goddelijke afkomst van de keizerlijke familie werd beschreven. Volgens hen was de keizerlijke familie heilig, en de keizer zou de absolute hoogste macht hebben. De belangrijkste vertegenwoordigers van de kokugaku zijn : Keichû 契沖 (1640-1701), Kada no Azumamaro荷田春満 (1669-1736), Motoori Norinaga本居宣長 (17301801) en Hirata Atsutane平田篤胤 (1776-1843). Fukko Shintô 復古神道 (de heropleving van het shintô): de geestelijke grondslag van het Japanse nationalisme Onder invloed van de kokugaku 国学 ontstond in de late Edo-periode één van de belangrijkste shintô-scholen: het fukko shintô 復古神道, de heropleving van het shintô 神道. Shintô was oorspronkelijk een praktiserende godsdienst. Voor de introductie van het boeddhisme in 538 of 552 kende men in Japan deze godsdienst al. Een belangrijk werk voor de studie van deze leer is zonder twijfel de Kojiki (de Aantekeningen van Oude Dingen). De Kojiki werd in 712 opgetekende door de geleerde-staatsman Ô no Yasumarô 太安万侶(?-723). Het is de oudste bestaande kroniek van Japan. Hierin werden de mythische oorsprong van de keizerlijke familie en de officiële goedgekeurde versie van de schepping van Japan door de kami 神(god) Izanagi en kami 神(godin) Izanami beschreven. Tijdens de Edo-periode (1600-1868) ontstonden verschillende Shintô-scholen. In de vroege Edoperiode was de leer van de shintô-scholen een mengsel van het shintô en het confucianisme. In het midden van de Edo-periode onderscheidde het shintô zich van het confucianisme, men begon aan de studie van de klassieke Japanse teksten met het oog op het terugvinden van de ware ziel van Japan (wakon 和魂). Op het einde van de Edo-periode werd het shintô als een religie geassocieerd met de kokugaku, de nationalistische leer. Het is de zogenaamde de beweging van fukko Shintô (heropleving van het shintô). Fukko Shintô was een combinatie van kodô 古道(de Japanse klassieke leer) en shintô 神道(de religie). Kodô ging terug op de kokugaku 国学, de interpretaties van de Japanse klassieke teksten zoals de 27
Shushigakuka 朱子学家: de geleerden van het neo-confucianisme. Het neo-confucianisme ging terug op Zhu Xi 朱熹 (1130-1200) van de Chinese Zuidelijke Song-dynastie (1127-1179). Hij gaf het confucianisme een metafysische dimensie die de wereld en het bestaan verklaarde. De bevolking werd streng verdeeld in vier klassen: shi 士-nô 農-kô 工-shô 商. Bovenaan stonden de samurai (militairen), vervolgens de boeren, de ambachtslui en tenslotte de handelaars. De klassen werden bepaald door geboorte. Bovendien benadrukte deze leer de loyaliteit, de fundamentele basis voor de bushidô van de samurai. Tokugawa-bakufu 幕府 (16001867) zag deze leer als een rechtvaardiging voor zijn regering, hij moedigde de studie van deze leer aan.
20
Kojiki 古事記 en de Nihon Shoki 日本書紀 , met het oog op het terugvinden van de ware Japanse ziel. Een belangrijke vertegenwoordiger van deze stroming was Hirata Atsutane 平田篤胤(17761843). Hij verkondigde de superioriteit van het shintô en Japan. Volgens het shintô stamt de Japanse keizer rechtstreeks af van de Zonnegodin. De Japanse eilanden en het Japanse volk zijn eveneens van goddelijke afkomst, waardoor Japan superieur is aan alle andere landen. Daarop werd Hirata Atsutane een gedeeltelijke inspiratiebron voor het latere Japanse nationalisme en imperialisme.
Besluit: Tijdens deze eerste fase hadden de Japans - Chinese betrekkingen reeds een speciaal karakter. Gedurende eeuwen – vooral in de zesde tot de negende eeuw – heeft de Chinese cultuur een grote invloed uitgeoefend (schrift, filosofie, bestuur,…) op Japan, hoewel de inbreng van de Chinese cultuur in toenemende mate gejapaniseerd werd. Tijdens deze periode waren de relaties tussen Japan en China die van “het sterke en zwakke type” (Japan was zwak, China was sterk) 28. De relaties tussen de twee landen waren gebaseerd op vriendelijke diplomatie, met uitzondering van de Mongoolse pogingen tot invasie in Japan tijdens de Chinese Yuan-dynastie (1271-1368), en de Japanse pogingen tot invasie in China tijdens de periode van Toyotomi Hideyoshi 豊臣秀吉 (15361598).
1.2 De Japanse en Chinese politieke betrekkingen vanaf de Meiji - Periode (1868 – 1912) tot het normaliseren van de Japans- en Chinese diplomatie in 1972 In de tweede helft van de negentiende eeuw vond men de voedingsbodem van het Japanse nationalisme en imperialisme onder de bewegingen van de Kokugaku 国学 (de nationalistische leer) en het Fukko Shintô 復古神道(de heropleving van het shintô). Het geestelijke klimaat was klaar voor het eerherstel van de keizer als opperste gezagsdrager. Tussen 1853 en 1860 werd Japan onder druk gezet door de Westerse supermachten. Zij drongen bij Japan aan op ontsluiting. Het symbool daarvan was de komst van de zwarte schepen (kurobune黒 船) 29 van de Amerikaanse Commodore Matthew C. Perry (1794-1858) in 1853 in de Baai van Tôkyô. Op 31 maart 1854 werd het Verdrag van Kanagawa of Kanagawa Jôyaku 神奈川条約ondertekend. De havens Hakodate (Hokkaidô北海道) en Shimoda (Shizuoka静岡-prefectuur) werden opengesteld om voorraden in te slaan. De eerste Amerikaanse consul werd geïnstalleerd in Japan. Gelijkaardige verdragen werden in de daaropvolgende jaren ondertekend met andere grootmachten zoals GrootBrittannië, Rusland, Frankrijk en Nederland. Ook het recht van de extraterritorialiteit 30 van de expansielanden werd toegekend. Het werd duidelijk dat de bakufu 幕府niet in staat was om de buitenlandse expansiedrang af te slaan. Er ontstond een anti-bakufu beweging, deze beweging werd nog versterkt door de slogan van de nationalisten sonnô jôi 尊皇攘夷 (“Vereer de keizer, verjaag de barbaren”). 28
C.L. Eigen vertaling uit de Japanse tekst van Feng Zhaokui 冯昭奎, Suzuki Takayoshi 鈴木孝昌, Chûgoku kyôsantô, kokka, gun o ugokasu Ko kintô no tainichi seisaku 中国共産党、国家、軍を動かす胡錦 禱の対日政 策 (Het Beleid van Hu Jintao - de Leider van de CCP, Staat en Militair- t.o.v. Japan), p. 113. Uitgeverij: Kyôhôsha 僑報社, Tôkyô, 2004. 29 C.L. eigen vertaling uit de Japanse tekst van Feng Zhaokui 冯昭奎, Suzuki Takayoshi 鈴木孝昌 p. 112. 30 Bij overtredingen werden de buitenlanders door de buitenlandse consul berecht in plaats van door de Japanse overheid.
21
Op 9 november 1867 ging de macht uiteindelijk van de shôgunaat naar keizer Meiji 明治(1866/18681912). Het was het begin van het beroemde Meiji -tijdperk (1868-1912) waarin Japan van een feodale staat naar een moderne industriële natie werd omgevormd.
• De Meiji-restauratie of Meiji Ishin 明治維新 Tijdens de Meiji-periode werden drie basishervormingen (op 6 april 1868) uitgevaardigd: de feodaliteit afschaffen, leren kennen van het Westen en industrialisatie. De hofadel (kuge 公家) kreeg een groter aandeel in het bestuur en vergrootte haar politieke macht. De daimyô 大名 (provinciale plaatselijke militaire leiders) kregen hoge schadevergoedingen wegens het verlies van hun domein. Zij vormden samen met de hofadel een nieuwe leidende klasse kazoku 華族. In 1869 werd het klassensysteem shi 士-nô 農-kô 工-shô 商 (de samurai of militairen, de boeren, de ambachtslui, de handelaars) uit Tokugawa-periode geherstructureerd volgens de volgende volgorde: kôzoku 公族 of leden van de keizerlijke familie, kazoku 華族 of de klasse van hofadel en plaatselijke militaire leiders, shizoku 士族 of afstammelingen van de samurai, en heimin 平民 of het gewone volk. Door de hervorming werd de maatschappij gedomineerd door de keizerlijke familie, de hofadel en de militaire leiders. De invloed van de militaire klassen zou later ook op het politieke terrein lang blijven doorwerken. In 1871 werd de Monbushô 文部省 of het Ministerie van Onderwijs opgericht. Het was een machtig instrument voor politieke indoctrinatie en werd de komende vijftig jaar de ethische leidraad voor Japan. Tot op vandaag worden jaarlijks de Japanse nationalistische geschiedenisschoolboeken keer op keer goedgekeurd door dit machtige Monbushô. In 1872 werd de leerplicht ingevoerd. De bedoeling was niet alleen om de geletterdheid van de bevolking te doen toenemen maar ook om de trouw en gehoorzaamheid aan keizer en het nationalisme in te slijpen. Om die reden werd op 30 oktober 1890 het Kyôiku Chokugo 教育勅語 (Keizerlijk Onderwijsedict) uitgevaardigd. De naam van het nationalistische edict sprak voor zich. Na de succesvolle modernisering en de zelfversterkingsbewegingen van fukoku kyôhei 富国強兵 (een rijk land en een sterk leger) en wakon yôsai 和魂洋才(een Japanse geest en Westerse kennis) trachtte Japan de extra-territoriale rechten van de expansielanden te laten verdwijnen. In 1894 kwam een overeenkomst met Groot-Brittannië tot stand en kort daarna met de andere landen. Japan was weer volledig meester op eigen grondgebied. Intussen was China onder de Qing 清 -dynastie (1644-1911) een nemureru shishi 眠れる獅子 (slapende leeuw) geworden nadat Groot-Brittannië de Chinese poort had gedwongen tot ontsluiting door het invoeren van opium en de daaropvolgende overwinning van de Opiumoorlog (1840-1942). In de jaren volgend op 1842 werden opeenvolgende ongelijke verdragen afgesloten met GrootBrittannië, de Verenigde Staten, Frankrijk, Duitsland, Rusland,… Dit was de zogenaamde periode van de ‘Ongelijke Verdragen’ en de periode van een toenemend Westers economisch en politiek binnendringen in China. De langlopende Chinese dominerende Oost-Aziatische orde sinds de oude
22
tijd was ineengestort (Kodai kara tsuzuita tôajia no chûka chitsujo wa hôkaishita古代から続いた東 アジアの中華秩序は崩壊した) 31.
• De Eerste Japans - Chinese Oorlog of Nisshin sensô 日清戦争 ( 01/08/1894 – 04/1895) De Meiji-restauratie vormde de basis voor de grote militaire successen in de komende jaren. In de lente van 1894 vroeg de Koreaanse koning Kojong (1852-1919) steun aan China om een opstand van de tonghak – beweging neer te slaan. China stuurde troepen om de Koreaanse koning te assisteren. Japan vreesde dat de westerse expansielanden Korea als springplank naar Japan zouden gebruiken, stuurde vervolgens ook troepen naar Korea volgens het Japans - Koreaanse Kanghwaverdrag (27/02/1876) en het Japans - Chinese Verdrag van Tianjin 天津(18/04/1885). Bij het Kanghwa-verdrag kreeg Japan het recht van extra-territorialiteit (tokushukeneki 特殊権益) en politieke invloed in Korea. Bij het Verdrag van Tianjin sloten Japan en China een overeenkomst dat zij niet zonder medeweten van de ander troepen naar Korea zouden sturen. De opstand werd snel onderdrukt maar de beide landen weigerden hun leger terug te trekken. Op 1 augustus 1894 brak de eerste Japans - Chinese Oorlog of Nisshin Sensô uit. Japan versloeg op alle fronten de Chinese troepen. In april 1895 werd de oorlog besloten door het Verdrag van Shimonoseki of Shimonoseki Jôyaku 下関条約tussen de Japanse Itô Hirobumi 伊藤博文(1841-1909) en de Chinese Li Hongzhang 李鸿章 (1823-1901). Bij het verdrag moest China: 32 1. het Liaodong-schiereiland (Ryôton hantô 遼東半島 ), Formosa (Taiwan 台湾), de Pescadoren (Ponfu shotô 澎湖諸島) afstaan aan Japan, 2. een oorlogsschadevergoeding (baishôkin 賠償金) van meer dan 3 miljard Japanse Yen betalen, 3. de onafhankelijkheid van Korea erkennen 33, 4. een aantal havens openstellen: Shashi, Chongqing, Suzhou, Hangzhou (sashi 沙市, jûkei 重慶, soshû 蘇州, kôshû 杭州 ), 5. Japan erkennen als de ‘meeste begunstigde natie’ (sai keikoku最恵国) 34. Het Verdrag van Shimonoseki toonde het militaire agressieve karakter van de Meiji-regering. Japan werd eveneens een koloniaal land zoals de westerse expansielanden. Taiwan is tot in 1945 Japans bezit gebleven. Volgens China horen de onbewoonde Senkaku - eilanden (Senkaku rettô 尖閣列島, Chinees: Diaoyutai 钓鱼台) bij de ponfu shotô 澎湖諸島, die liggen tussen Okinawa en Taiwan. In 1895 waren ze door dit verdrag onder Japans bestuur gekomen. Maar Japan was van mening dat de Senkaku - eilanden bij Okinawa horen. Die eilanden waren nooit van China geweest. Het probleem
31
Kanji Nishio 幹二西尾, Atarashii Rekishi Kyôkasyo 新しい歴史教科書 (de Herziening van de Schoolboeken Geschiedenis), p. 265. Uitgeverij: Fusôsha 扶桑社. Tôkyô, 2001. 32 Uno, Shun’ichi 宇野俊一, Titel: Nisshin-Nichiro 日清- 日露. Reeks: Nihon no rekishi 日本の歴史 (de Geschiedenis van Japan), p. 97. Uitgeverij: Kogakukan 小学館, Tôkyô, 1976. 33 Japan zou de vrije hand in Korea krijgen zonder inmenging van China. 34 Het hield in dat Japan alle extraterritorialiteiten van andere landen in China tegelijkertijd zou verkrijgen. Bijvoorbeeld: Japan zou de rechten van vrije of lage belastingen voor uitvoerproducten naar China hebben, als de andere Westerse landen in China die zouden verkrijgen.
23
van Senkaku - eilanden (Senkaku rettô montai 尖閣列島問題) werd verder besproken bij hoofdstuk II: De samenvatting van de Japans - Chinese politieke betrekkingen in de jaren negentig.
• De Japans - Russische Oorlog of Nichiro sensô 日露戦争 (10/02/1904 -05/09/1905) Rusland, Frankrijk en Duitsland waren al eerder politiek, militair en economisch geïnfiltreerd in China na de Opiumoorlog (1840-1842). Op 23 april 1895, binnen een week na het verdrag van Shimonoseki, kwamen de drie Westerse grootmachten tussenbeide en dwongen Japan af te zien van het bezit van het Liaodong - schiereiland. Het is de zogenaamde ‘Interventie van drie landen’ of de Sangoku Kanshô 三国干渉. Deze Tripel - Interventie zette kwaad bloed in Japan. Japan ging voorlopig akkoord, het land wachtte op zijn kans om wraak te nemen op Rusland (gashinshôtan臥薪嘗胆) 35. Maar China moest wel daarvoor bijkomende schadevergoeding betalen. Op 10 februari 1904 brak de Japans-Russische Oorlog of Nichiro Sensô 日露戦争uit. De strijd eindigde rampzalig voor Rusland. Voor het eerst was een Europese grootmacht verslagen door een Aziatisch land. Op 5 september 1905 werd het Verdrag van Portsmouth ondertekend. Het stipuleerde: 36 1. de erkenning van de Japanse leidende machten in Korea. 2. Japan kreeg de Russische huurovereenkomst van de Chinese havensteden: Dalian (Dairen 大 連) en Port Arthur (Ryojun 旅順) . 3. Japan kreeg de Zuid-Manshû - spoorlijn (Minami Manshû Tetsudô南満州鉄道) van Rusland 37. Door de overwinning van de oorlog met China was de internationale status van Japan versterkt. Door de gewonnen oorlog tegen Rusland verloor Rusland zijn belangstelling voor het Verre Oosten. In een conventie in 1907 werd Manshû 満州 verdeeld onder een Russische en een Japanse invloedssfeer. In augustus 1910 werd Korea geannexeerd naar aanleiding van de moord op Itô Hirobumi (1841-1909) in 1909 door een Koreaan. Korea werd vervolgens de Japanse graanschuur, afzetmarkt en beleggingsgebied en werd ingelijfd bij het Japanse imperium. De overwinning had laten zien dat Japan een militaire grootmacht was geworden en dat het mogelijk was voor Japan een eigen imperium met militaire middelen op te bouwen. De overwinning betekende ook een sterke prikkel voor de nationale trots en voor het geloof in haar zending: de beheersing van Zuid-Oost - Azië.
• De Meiji - grondwet (Meiji Kenpô 明治憲法) en militaire regeringen In april 1888 werd een nieuwe grondwet ingevoerd, samen met een Parlement naar westers model met twee kamers: het Huis van Afgevaardigden (Shûgii 衆議院) en het Huis van Adel (Kizokuin 貴族 院). Het Kabinet stond volledig los van het Parlement, het was enkel aan de keizer verantwoording 35
Deze uitdruking ging terug op een Chinees verhaal. Tijdens de Lente-Herfst-periode (770 V.Chr.-221V.Chr.) waren de koninkrijk Wu 吴 aan de benedenloop van de Lange rivier en de koninkrijk Yue 越 in Zhejiang provincie grote rivalen. Eerst was Wu sterker dan Yue. De koning Gou Jian 勾践 van Yue was gevangen in Wu. Gou Jian onderging de bitterheid, later nam hij wraak. In het begin van de vijfde eeuw V. Chr. nam Yue Wu in. 36 Uno, Shun’ichi 宇野俊一, Titel: Nisshin-Nichiro 日清- 日露. Reeks: Nihon no rekishi 日本の歴史 (de Geschiedenis van Japan), p. 306-7. Uitgeverij: Kogakukan 小学館, Tôkyô, 1976. 37 Manshû omvat drie Chinese Noord-Oostelijke provincies. Changchun is de hoofdstad van een provincie daarvan. Manshû is 3.3 keer zo groot als Japan. Het gebied is economisch belangrijk voor de Japanse industriële ontwikkeling wegens rijke grondstoffen. Het gebied is ook geografisch belangrijk voor Japan. In februari 1932 stichtte Japan in Manzhou de vazalstaat Manshû koku met een Chinese marionettenregering.
24
schuldig. De ministers moesten enkel verantwoording afleggen aan de keizer. Op 11 februari 1889 werd de grondwet, die nog veel macht verleent aan de keizer, bekend gemaakt. De Meiji - grondwet maakte het mogelijk dat de ministers van defensie en de militairen het kabinet gingen domineren. Zij konden in naam van de keizer de oorlog uitvoeren, rechtvaardigen zonder verantwoording af te leggen aan het Parlement, een liberaal- democratisch orgaan. De militaire overwinningen tegen China en Rusland hadden de Japanse oorloglustige militairen geprikkeld. De posities van de militairen in de toekomstige opeenvolgende regeringen werden versterkt. Sinds 1898 tot 1945 kwamen de volgende zes premiers uit de landmacht, acht premiers uit de zeemacht. Namen van de Militaire Premiers
Regeringsperiode
Voormalige Ministers
Yamagata Aritomo 山県有朋 nov. 1898 - okt. 1900 zeemacht Katsura Tarô 桂太郎 Juni 1901 -Jan. 1906 landmacht Yamamoto Gonnohyôe/Gonbee 山本権兵衛 feb. 1913 - april 1914 zeemacht Terauchi Masatake 寺内正毅 okt. 1916 - sep. 1918 landmacht Katô Tomosaburô 加藤友三郎 juni 1922 - sep. 1923 zeemacht Tanaka Giichi 田中儀一 april 1927 - juli 1929 landmacht Saitô Makoto 斎藤実 mei 1932 - juli 1934 zeemacht Okada Keisuke 岡田啓介 Juli 1934 - mar. 1935 zeemacht Hayashi Senjûrô 林銑十郎 feb. 1937 - juni 1937 landmacht Yonai Mitsumasa 米内光政 jan. 1940 - juli 1940 zeemacht Tôjô Hideki 東条英機 okt.1941 - juli 1944 landmacht Koiso Kuniaki 小磯国昭 juli 1944 - april 1945 zeemacht suzuki Kantarô 鈴木貫太郎 april 1945 - aug. 1945 zeemacht Higashikuni(miya) Naruhiko 東久邇(宮)稔彦 aug. 1945 - okt. 1945 landmacht Bron: Andrew Gordon, A Modern History of Japan - From Tokugawa Times to the Present. p. 333-4. Uitgeverij: Oxford University, 2003. Internet links: http://www.ndl.go.jp:portrait/e/datas/52.html?c=7. (National Diet Library, 2004, Japan).
Keizer Mutsuhito overleed in 1912. Zijn opvolger Yoshihito of keizer Taishô (1879-1926) was langdurig ziek. In november 1921 werd kroonprins Hirohito (1901-1989) aangesteld als regent.
• Japan richtte ‘21 eisen’ tot China of Taika nijûikkajô yôkyû 対華二十一か条要求 in 1915 Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-18) trokken de Europese grootmachten zich terug uit de Aziatische markten, hierdoor kreeg Japan de kans om haar belangen in Oost-Azië uit te breiden. Op 18 januari 1915 richtte Japan de ’21 eisen’ tot China. Het was een poging om China onder controle te krijgen en van China praktisch een Japans protectoraat te maken. Hun voornaamste eisen waren: 1. Japan kreeg de Duitse rechten in de Chinese Shandong 山东 provincie. 2. de uitbreiding van de Japanse rechten in Manshû 満州: de huurovereenkomst van de havensteden Dalian (Dairen 大連), Port Arthur (Ryojun 旅順) en de controle van de ZuidManshû - spoorlijn (Minami Manshû Tetsudô 南満州鉄道) werd tot 99 jaar verlengd. Japan kreeg het recht op mijn exploitatie in Zuid-Manshû. 25
3. de Chinese regering zou Japanse politieke, financiële en militaire adviseurs in dienst moeten nemen38. 4. China mocht haar Fujian - provincie niet afstaan aan een ander land dan Japan. De Japanse ‘21 eisen’ hadden het Chinese nationalisme opgeroepen en de Chinese anti-Japanse gevoelens en bewegingen (hainichi undô排日運動) versterkt. 9 Mei werd de herdenkingsdag van de Nationale Belediging (kokuchi kinenhi 国恥記念日) 39. De vijandschap van China tegen Japan werd later nog versterkt door de Japanse invasies in Manshû (18/09/1932), de acht jaar durende Tweede Japans - Chinese oorlog (1937-1945), vooral door het gruwelijke Bloedbad van Nanjing in december 1937.
• De Chinese patriottische ‘Vier Mei Beweging’ of Go-Shi undô 五四運動 van 1919 Op grond van het bondgenootschap met Groot- Brittannië of Nichiei Dômei 日英同盟van 1902 voegde Japan zich tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de zijde van de geallieerden. Hoewel Japan niet actief in de Eerste Wereldoorlog geweest was, nam zij na de overwinning van de geallieerden deel aan de vredesonderhandelingen. Op het Verdrag van Versailles op 30 april 1919 werden de Duitse rechten in de Chinese provincie Shandong aan Japan toegewezen. Dit leidde tot de beroemde Chinese Vier Mei Beweging van 1919. De slogans van de Chinese studenten luidden: “de teruggave van onze Qingdao青岛” 40, “het annuleren van de 21 eisen”, “bestraf de collaborateurs in het binnenland en win de soevereiniteit in het buitenland”. Keizer Taishô 大正(1879-1926) overleed in 1926. Hij werd opgevolgd door Hirohito 裕仁 of keizer Shôwa 昭和 (1901-1989).
• De ontwikkelingen van het Japanse militarisme Tijdens de eerste jaren van de Shôwa-periode deden zich een aantal ontwikkelingen voor die uiteindelijk zouden leiden tot de min of meer permanente oorlogstoestand waarin Japan zich van 1931 tot 1945 zou bevinden. In 1929 waaide uit de V. S. een recessie over die begonnen was met de beurscrash op Wall Street. Deze crisis breidde zich snel uit over de rest van de wereld. Ook de Japanse economie leidde zwaar onder deze wereldcrisis. De hoge tariefmuren die vele landen optrokken ter bescherming van hun eigen productie brachten de Japanse export zware schade toe. Een groot aantal werklozen stond overal op straat. Het was de zogenaamde Shôwa kyôkô 昭和恐慌 (de Shôwa - crisis). Daarnaast was de bevolking gemiddeld jaarlijks met een miljoen toegenomen zoals bleek uit de tabel van de bevolkingsgroei van 1872 tot 1945 hieronder:
38
Het eisen van Japanse politieke, financiële en militaire adviseurs in de Chinese regering was een geheimitem tussen Japan en China. 39 In sommige provincies werd 7 Mei, de dag dat Japan de ’21 eisen’ instelde, de herdenkingsdag van de Nationale Belediging. 40 Een havenstad van de Chinese provincie Shandong 山东.
26
Jaar
1872 1900 1920 1925 1930 1935 1940 1945
Bevolking (X1000) Bevolkingsgroei (%) Bevolkingsgroei (X1000) Geboortgeroei (X1000)
34,806 43,847 55,963 59,737 64,450 69,254 71,933 72,147
… 0.83 1.23 1.31 1.53 1.45 0.76 0.06
… 9,041 12,116 3,774 4,713 4,804 2,679 214
… … … 10,375 10,796 10,938 10,513 10,964
Bron: Jinkô Tôkei Shiryô Shû 人口統計資料集 (2008) (de Collectie van de Bevolkingsstatistieke Documenten)
41
De Japanse regering trachtte de moeilijke tijden te boven te komen door militaire gebiedsuitbreiding. Het officierscorps blikte met heimwee terug op de grote militaire successen uit de Meiji-periode (1868-1912). In hun opvattingen zou Japan een keizerrijk moeten worden met een militaire dictatoriale regering in plaats van een parlementaire democratische regering. De militaristische nationalistische ideeën gingen terug op Nihon kaizô hôan taikô 日本改造法案大綱 (de reconstructie van de Japanse staat) van Kita Ikki 北一輝(1883-1937). Hij was de grondlegger van het moderne Japanse militaristische nationalisme. De theoretische grondslag van het Japanse militarisme: Nihon kaizô hoân taikô 日本改造法案大綱 (de reconstructie van de Japanse staat) Met zijn nationalistisch - sociale denkwijze droomde Kita Ikki van een soort staatssocialisme onder militaire dictatuur in zijn Nihon kaizô hoân taikô van 1919. Volgens hem was een coup de enige mogelijkheid om Japan van de ondergang te redden en een nationalistische politiek uit te voeren. Gebiedsuitbreiding vormde een essentieel onderdeel van zijn traktaat. Hij verkondigde de volgende concepten: Japan zou in het buitenland een grootmacht worden door zijn gebieden uit te breiden. Japan zou ijveren voor de verlossing van de Aziatische volkeren die leden onder de Westerse mogendheden. Japan zou Azië herwinnen voor het lijdende Aziatische volk. Kita Ikki werd op 19 augustus 1937 geëxecuteerd na een mislukte staatsgreep in 1936 42. Zijn concepten van de Nihon kaizô hoân taikô werden eveneens strafbaar, omdat die in tegenstrijd waren met de Japanse Chian ijihô 治安維持法 (de wet op de openbare orde) van 1925 43. Toch had dit boek een enorm impact op de Japanse maatschappij in de twintigste eeuw. Later schreef Ishihara Kanji石原莞爾 (1889-1949) zijn beroemde Sekai Saishû Sen Ron世界最終戦 論 44 (Over de Laatste Oorlog in de Wereld). Ishihara was de theoreticus van het Japanse keizerlijke leger die zich bezig hield met expansieoorlogen in het buitenland (het Kantô – leger). In dit boek voorspelde Ishihara: 45 41
Bron: http://www.ipss.go.jp/ (Natioal Institute of Population and Social Security Research) Het incident van 26 februari 1936 of Ni-niroku jiken 二二六事件. Meer uitleg erover zie 2.3.1.3. 43 De wet was oorspronkelijk bedoeld om de Communistische Partij of Nihon Kyôsantô 日本共産党, de arbeiders- en boerenopstanden te onderdrukken. Op 15 juli 1922 werd Nihon Kyôsantô 日本共産党 opgericht. 44 Shin Isii, Fumihiko Gomi, Haruo Sasayama, Toshihiko Takano en al., Shôsetsu nihonshi 詳説日本史(de Uitleg van de Japanse Geschiedenis),pagina 322, voetnoot 1. Uitgeverij: Yamakawa 山川, Tôkyô, 2006. 45 Bron: http://big5.huaxia.com/js/zzhgwz/2007/00641902.html. (Sanlian Shenghuo Zhoukan 三联生活周刊 of: Het Weektijdschrift van het Dagelijkse Leven in Sanlian) 42
27
De menselijke beschavingen bestonden uit de oosterse beschaving en de westerse beschaving. De oosterse beschaving had Japan als centrum, de westerse beschaving was gecentraliseerd rond de V.S. Deze twee beschavingen zouden een confrontatie moeten vormen. Wanneer de confrontatie tot een bepaalde toestand zou komen, zouden de conflicten alleen opgelost worden door een laatste oorlog tussen Japan en de V.S. Om de laatste oorlog met de V.S. voor te bereiden, moet Japan eerst oorlogen voeren met China. Om de oorlogen met China te kunnen winnen, moet Japan eerst Manshû bezitten 46. De militairen waren toen helemaal gewekt door deze militaristische invloedrijke geschriften. Zij lieten zich graag meesleuren in de roes van het nationalisme en militarisme. Onder deze context ontstonden twee militaristische stromingen in de jaren twintig: kôdôha (de factie van de keizerlijke weg) 47 en tôseiha (de factie van de controle) 48. Zij streden met elkaar in de jaren dertig 49. Kôdôha 皇道派 (de factie van de keizerlijke weg) De factie bestond uit jonge officieren onder leiding van generaal Araki Sadao 荒木貞夫 (1877-1966) en Kita Ikki 北一輝 (1883-1937). Kôdôha pleitte voor trouw aan de keizer. Zij wilden de macht van de keizer versterken door de rollen van de politieke partijen, het parlement en de premier te verzwakken. De bedoeling was om een nieuwe militaristische succesvolle Shôwa -restauratie in Japan te beginnen, net zoals de beroemde Meiji-restauratie. Binnen die factie ontstond de sakurakai 桜会 (de vereniging van de kersbloesem), een beweging met als doel: het omver werpen van de heersende macht, die te vervangen door een militair regime door middel van een staatsgreep, politieke moorden te plegen en het toenmalige politieke systeem aan te vallen. Tôseiha 統制派 (de factie van de controle) De factie bestond uit oudere landmacht officieren. Generaal Ugaki Kazushige 宇垣一成 (1868-1956) en generaal (later premier) Tôjô Hideki 東条英機 (1884-1948) waren hun leidende figuren. Zij waren radicale landlegers en stonden erop dat Japan zijn gebieden zou uitbreiden naar het Chinese vasteland, ondermeer naar de vruchtbare en grondstoffenrijke Manshû 満州. Zij pleitten ook voor het verhogen van de militaire uitgaven en een zwaardere bewapening van Japan. De uiteindelijke doelstelling van tôseiha bleef eveneens dezelfde als die van kôdôha met name een nationalistische, door militairen gedomineerde regering vormen. Bij de verkiezingen van 1936 won de Tôseiha. De reactie van de kôdôha hierop leidde tot Ni-niroku Jiken 二二六事件 (het Incident van 26 februari 1936) waarbij 1,400 militairen van kôdôha het parlement, het Ministerie van Defensie en het politiehoofdkwartier overnamen. Kita Ikki was de theoreticus achter het complot. Araki Sadao was de praktische uitvoerder. Het was een mislukte couppoging. Uiteindelijk had de tôseiha, die de verovering van China voorstond, de overhand gekregen binnen het kabinet en de legertop.
46
Andrew Gordon, A Modern History of Japan - From Tokugawa Times to the Present, p.188. Oxford University Press, 2003. 47 Bron: http://ja.wikipedia.org/wiki/皇道派 48 Bron: http://ja.wikipedia.org/wiki/統制派 49 Bron: http://www.kokubou.com/document_room/rance/rekishi/gunji/226_gunbatu/koudou0-0.htm
28
• Op weg naar een militaristisch bewind De periode 1918-1932 werd gekenmerkt door het optreden van parlementaire kabinetten met een burgerpremier aan het hoofd. Deze kabinetten inclusief de burgerpremiers wilden de bewapening en de buitenlandse militaire activiteiten verminderen. Maar de extreem - rechtse militairen beweerden dat de keizer omringd en beïnvloed werd door zwakke regeringen en slechte ministers. Zij pleegden vervolgens een reeks moordaanslagen op de politici en de burgerpremiers. Er waren tussen 1918 en 1932 drie burgerpremiers vermoord door de fanantieke rechtse militairen: Hara Takashi of Kei 原敬 (premier: 09/1918-11/1921), Hamaguchi Osachi 浜口雄幸 (premier: 07/192904/1931) en Inukai Tsuyoshi 犬養毅 (premier: 12/1931-05/1932). Na de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) viel de Japanse economische groei stil. De rijstprijzen waren bijna viermaal hoger dan vóór de Eerste Wereldoorlog, en de lonen van de Japanse arbeiders konden de prijsstijgingen niet bijhouden. In 1918 braken er in Japan de kome sôdô 米騒動 (rijstopstanden) uit. Na een serie opstanden kwam in 1918 Hara Takashi, de eerste burgerpremier in de Japanse geschiedenis, aan de macht. Tijdens zijn regeringsperiode verzette hij zich tegen de hoge belastingen die noodzakelijk waren voor de instandhouding van een sterk leger en een betere bewapening. Hij koos voor een economisch voordelig buitenlands beleid door export naar het buitenland aan te moedigen, in plaats van koloniale expansie met militaire middelen. Premier Hara Takashi stond voor het verminderen van de bewapening in Japan wegens de Vlootovereenkomsten met de V.S. en Groot-Brittannië bij de conferentie van Washington in 1921. Hij stond ook voor het verminderen van de Japanse buitenlandse militaire activiteiten in China en Korea 50 wegens de nationalistische onafhankelijke bewegingen in de twee landen 51 en de controle van de Kokuren 国 連 (de Volkenbond) 52. Zijn ideeën werden niet geaccepteerd door de extreem - rechtse militairen. In november 1921 werd hij vermoord op het station in Tôkyô. Premier Hamaguchi werd samen met zijn minister van financiën in november 1930 aangevallen door een jonge man van de rechtse beweging vanwege zijn beslissing om de marinebewapening in Japan aan banden te leggen. Hij was zwaar gewond. In 1931 overleed hij aan zijn verwondingen. Het incident werd in de Japanse geschiedenis Ketsumeidan Jiken 血盟団 (het incident van het bloedbelofte - verband) genoemd. Premier Inukai en zijn regering waren tegen de Japanse veroveringen van de Chinese Manshû. Dat ergerde het Japanse Kantô -leger. Op 15 mei 1932 vielen de jonge rechtse militairen de Japanse politieke en economische hoofdkwartieren aan. Premier Inukai wou met de aanvallers praten. Zijn uitspraak: hanase ba wakaru 話せば分かる (als we erover praten, dan begrijpen we) en het antwoord daarop van de moordenaars : mondô muyô, utte 問答無用、撃って! (het is niet nodig om te vragen en beantwoorden, schiet !) werden beroemde zinnen in Japan. De jonge militairen lieten hem niet uitspreken. Hij werd rechtstreeks vermoord. Het was het zogenaamde Go-ichigo Jiken 五一 50
Shin Isii, Fumihiko Gomi, Haruo Sasayama, Toshihiko Takano en al., Shôsetsu nihonshi 詳説日本史, p.305. De Chinese Go-Shi undô 五四運動(de 4 Mei Beweging) in 1919 en de Koreaanse san-ichi dokuritsu undô 三一 独立運動 (de 1 Maart Onafhankelijke Beweging) in 1919. 52 De Volkenbond werd in 1920 opgericht door de voorstellen van Woodrow Wilson(1874-1965). Japan was een van de permanente leden van de Volkenbond. Het bestuur was vooral in handen van Groot - Brittannië en Frankrijk. De Volkerbond was de eerste organisatie die werd opgericht met als doel de vrede te handhaven en te bevorderen. 51
29
五事件 (het Incident van 15 mei 1932). Het incident werd een keerpunt in de geschiedenis van Japan. Als gevolg daarvan werden de politieke partijen monddood gemaakt. Vanaf 1932 kwam er een einde aan de parlementaire democratie, de kabinetten werden door militairen gedomineerd. Het land werd geleid door een militaristisch bewind tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog in 1945 (zie bovenaan de tabel van de militaire premiers tussen 1898 en 1945). De vermoorde Inukai werd opgevolgd door generaal Saitô Makoto 斎藤実 (premier: 05/1932-07/1934). Premier Saitô Makoto werd eveneens vermoord door de extremistische rechtse nationalisten.
• De defensie-uitgaven van 1931 tot 1945 in Japan Na een reeks moordaanslagen op politici in 1932, kregen de militairen volledige zeggenschap in Japan. De parlementaire liberale regeringen van 1918 tot 1932 werden sindsdien tot eind 1945 gedomineerd door militairen. In 1931-1936 bedroegen de defensie-uitgaven rond 51 miljard Japanse Yen. Na 1936 stegen de militaire budgetten in snel tempo. In 1937 bedroeg de defensie-uitgave 32,7 miljard Japanse Yen. In 1941 was het 125 miljard Japanse Yen. In 1944 steeg het zelfs tot 754,6 miljard Japanse Yen. Het militaire budget van 1936 deelde 47,7% van de totale nationale begroting. In 1941 was dat 75,7%. In 1944 was het zelfs al tot 87,6% gestegen. Jaar 1931-1936 1937 1938 1939 1940 1941 1942 1943 1944
Defensieuitgaven(duizend Japanse Yen) Percentages van de Nationale Begroting(%)
5104104 3277937 5962749 6468077 7947196 12503424 18836742 30688540 75464845
47,7 ( in 1936) 69,0 76,8 73,5 72,4 75,7 77,2 80,8 87,6
Bron: Wanfeng 万峰, Riben Zibenzhuyishi Yanjiu 日本资本主义史研究 (het Onderzoek van de Geschiedenis van het Japanse Kapitalisme), p.240. Renmin chubanshe 人民出版社 (de Volksuitgeverij), Hunan 湖南, 1984.
• De politieke ontwikkelingen in China van 1919 tot 1945 In 1905 werd de ‘Revolutionaire Liga’, de voorloper van de Chinese Nationalistische Partij of de Chinese Guomindang (kokumintô 国民党, afgekort: GMD) opgericht. De GMD was de eerste politieke partij in China. Op 10 oktober 1911 brak de revolutie in Wuchang 武昌 uit. Daarop riep Sun Zhongshan 孙中山 (1866-1925) de interim Chinese Republiek op 1 januari 1912 uit. Sun Zhongshan werd de voorloper van de Chinese Republiek (kokufu 国父). Na allerlei intriges van Yuan Shikai 袁世 凯 (1859-1916) stond de Chinese laatste keizer Xuan Tong 宣统 of Pu Yi 溥仪 (1906-1967) de troon af op 13 feburai 1912. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in Europa had Japan zijn handen vrij in China. Op 18 januari 1915 richtte Japan de ’21 eisen’ tot China, een poging om China onder controle te krijgen en van China praktisch een Japans protectoraat te maken. De ‘21 eisen’ hadden in China tot een groot anti-Japans reveil (hainichi undô 排日運動) geleid, met name de Vier Mei Beweging in 1919.
30
In 1921 werd de Chinese Communistische Partij (Kyôsantô 共産党, afgekort: CCP) opgericht. In 1924 werkten de CCP samen met de GMD van Sun Zhongshan. Na het overlijden van Sun Zhongshan in 1925 splitste de GMD in twee vleugels. De linkse vleugel van de GMD stond onder leiding van Song Qingling 宋庆龄 (1893-1981, de weduwe van Sun Zhongshan). Deze werd gesteund door de SovjetUnie en werkte verder samen met de CCP. De rechtse vleugel van de GMD splitste verder in twee facties. De ene factie was onder leiding van Wang Jingwei 汪精卫 (1883-1944). Hij plaatste zijn regering in Wuhan 武汉 en werd gesteund door de Japanners. De andere factie stond onder leiding van Jiang Jieshi 蒋介石 (1887-1975). Hij vestigde zijn nationalistische tegenregering in Nanjing 南京 en werd gesteund door de Amerikanen. Er ontstond toen een spanning tussen de CCP en de rechtse vleugel van de GMD. De rechtse vleugel van de GMD ging zich steeds meer verzetten tegen de samenwerking met de communisten. In deze gespannen sfeer organiseerde Jiang Jiesh vanaf 1926 zijn hokubatsu 北伐 (de veldtochten naar het Noorden) tegen de krijgsheren. Op 27 maart 1927 veroverde het Kokumin Kakumeigun 国 民革命軍 (het Revolutionaire Leger van de GMD) van Jiang Jieshi Nanjing. Het Kokumin Kakumeigun trachtte met politieke en militaire middelen de volledige zeggenschap terug te krijgen over alle tokushukeneki 特殊権益 (extra-territoriale) gebieden van de koloniale landen in China o.a. de door Japan bezette Manshû 満州. Daarenboven verklaarde de Jiang Jieshi – regering in 1928 de eenzijdige beëindiging van alle ongelijke verdragen met alle landen, o.a. met Japan.
• Het Incident van Nanjing (Nankin Jiken 南京事件) in 1927 In 1927 viel het Kokumin Kakumeigun de buitenlandse consulaten en kerken in Nanjing南京 aan. Er werden zes buitenlanders uit de ‘meest begunstigde naties’, o.a. Japan, Groot-Brittannië en de V.S. in Nanjing gedood en een tiental mensen gewond. De V.S. en Groot-Brittannië namen vervolgens wraak op de Chinese burgers. Daarbij kwamen er 2,000 Chinezen om in Nanjing. Maar de Japanners hadden geen actie genomen wegens het niet-verzet (muteikô 無抵抗) beleid van hun toenmalige minister van de buitenlandse zaken Shidehara Kijûrô幣原喜重郎. De Japanse kapitein van de vlootmacht Araki Kameo 荒木亀雄 pleegde daarop zelfmoord omdat hij vond dat zijn reputatie als een ware militair (zie de bovenaan vermelde ethiek van de militairen: Bushidô武士道) werd beschadigd door het niet-verzet beleid van zijn minister. Het Incident van Nanjing in 1927 bracht veel discussies teweeg in Japan. Het buitenlands beleid van minister Shidehara werd bekritiseerd als de ‘weak kneed’ diplomatie (nanjaku gaikô軟弱外交). 53
• De Bomaanslag van Zhang Zuolin (Chô Sakurin Bakusatsu Jiken 張作霖爆殺事件) in 1927 In april 1927 kwam de Japanse militaristische regering van Tanaka Giichi田中儀一 (premier: 04/1927-07/1929) aan de macht. In tegenstelling tot Shidehara Kijûrô幣原喜重郎 stond premier Tanaka Giichi voor een “harde lijn”- diplomatie (kyôkô gaikô強硬外交) t.o.v. China. In datzelfde jaar organiseerde hij de Tôhôkaigi東方会議 (de Conferentie over het Oosten). Hierin werd de Japanse militaristische verovering van Manshû 満州bepaald 54. Om Manshû direct onder Japanse controle te
53 54
Kanji Nishio 幹二西尾, Atarashii Rekishi Kyôkasyo 新しい歴史教科書, p. 265. Shin Isii, Fumihiko Gomi, Haruo Sasayama, Toshihiko Takano en al., Shôsetsu nihonshi 詳説日本史, p.318.
31
krijgen, pleegde een troep van het Japanse Kantô – leger (Kantôgun関東軍 ) 55 onder leiding van kolonel Kômoto Daisaku河本大作 de bomaanslag van Zhang Zuolin(1873-1928)in juni 1928. De krijgsheer van Manshû (Manshû gunbatsu 満州軍閥) werd op een trein naar Manshû vermoord. Ondanks de bomaanslag van Zhang Zuolin was Manshû niet in een chaotische toestand verzeild geraakt. In tegenstelling tot de verwachtingen van het kantô - leger werd Manshû verenigd onder leiding van Zhang Xueliang 张学良 (de zoon van Zhang Zuolin) met de GMD 国民党van Jiang Jieshi将 介石. Na de tweede veldtochten naar het Noorden (hokubatsu北伐) veroverde Jiang Jieshi in 1928 Beijing op de krijgsheren. Hiermee werd de eenheid in China hersteld.
• Het Incident van Manshû (Manshû Jiken 満州事件) in 1931 De eenheid van China, het opkomend nationalisme en de anti-Japanse bewegingen (hainichi undô排 日運動) in China maakte Japan bezorgd over zijn positie in Manshû. In de nacht van 18 op 19 september 1931 pleegden onbekenden een bomaanslag op de Japanse spoorweg bij Mukden (nu Shenyang沈阳).Het Japanse Kantôgun関東軍 (Kantô -leger) beschouwde de bomaanslag als de Chinese poging om de spoorlijn ten noorden van de stad te vernielen. Vervolgens vielen leden van het Japanse leger onder leiding van luitenant kolonel Ishihara Kanji 石原莞爾 (1889-1949) , kolonel Itagaki Seishirô 板垣征四郎 (1885-1948) en Doihara Kenji土肥原賢二 56 zonder medeweten van hun burgerregering van Wakatsuki Reijirô若槻礼次郎 (premier: 04/1931-12/1931) in Tôkyô het Chinees garnizoen in Mukden aan. Het incident ging de Chinese geschiedenis in als het 18 September Incident en het Incident van Manshû in Japan. Ondanks de tegenstand van de regering van Inukai Tsuyoshi 犬養毅 (premier: 12/1931-05/1932) zette het Kantô - leger zijn veroveringen in Manshû verder. In februari 1932 bezat Japan derhalve Mukden. In maart 1932 werd Manshû tot een zogenaamde onafhankelijke staat Manshûkoku 満州国 met Puyi 溥仪(1906-1967), de laatste Chinese keizer als staatshoofd. Maar de ware macht van de Manshûkoku bleef in handen van het Japanse Kantô-leger. In december 1931 stuurde de Kokuren国連 (de Volkenbond) 57 de Onderzoekscommissie – Lytton (リ ツトン調査団) 58 naar China. De commissie onderzocht het Incident van Manshû in Shanghai. Op 2 oktober 1932 bracht de commissie het Lytton-verslag uit. In het rapport weigerde de commissie de Manshûkoku als een onafhankelijke staat te erkennen. De commissie verklaarde dat de militaire acties van Japan in september 1931 geen zelfverdedigingsacties waren. Maar de commissie had niet geconcludeerd dat de Japanse zorgen over Manshû in China onrechtvaardig waren aangezien er een economisch verband tussen Japan en Manshû was 59. Japan was niet tevreden met de conclusies van de commissie. In maart 1933 besloot Japan zich terug te trekken uit de Kokuren. Japan raakte diplomatiek geïsoleerd. De Kokuren was ook machteloos geworden om de vijandlijkheden tussen
55
Om toezicht te houden over de Zuid - Manshû Spoorweg en het Liaodong - schiereiland in China richtte Japan in 1909 het Kantô - Garnizoen op. In 1919 werd het Kantô - Garnizoen hervormd. De landmacht werd onafhankelijk van het garnizoen en omgedoopt tot het Kantôgun 関東軍(het Kantô -leger). Dit leger trachtte de Japanse grondgebieden in Azië uit te breiden met militair geweld. 56 Itagaki Seishirô 板垣征四郎 en Doihara Kenji 土肥原賢二 werden door het Internationaal militair Gerechthof in Het Verre Oosten ter dood veroordeeld als oorlogsmisdadigers van klasse A. Op 23 december 1948 werden zij opgehangen. 57 Afkorting van Kokusai Renmei 国際連盟. (Volkenbond na W.O. I, Verenigde Naties na W.O. II) 58 De leider van de onderzoekscommissie was de Britse diplomaat Victor Bulwer-Lytton. 59 Shin Isii, Fumihiko Gomi, Haruo Sasayama, Toshihiko Takano en al., Shôsetsu nihonshi 詳説日本史, p.323, voetnoot 4.
32
Japan en China door diplomatieke middelen te verzoenen. Daarop volgde een massale Japanse invasie op China.
• Het Incident van Xian (Seian Jiken 西安事件) in 1936 Intussen waren de Chinese communisten (CCP) en de nationalisten (GMD) al bijna tien jaar in een bloedige strijd gewikkeld. De Japanse bedreiging leidde in december 1936 tot het Seian Jiken. Zhang Xue Liang张学良, de generaal van de GMD, de zoon van de krijgsheer van Manshû Zhang Zuolin 张作 霖, ontvoerde Jiang Jieshi 将介石in Xian. Jiang Jieshi werd gevangengezet, hij werd gedwongen om de burgeroorlogen met de CCP stop te zetten en een anti-Japans eenheidsfront te vormen. Daarnaast mengden Japan, de Sovjet-Unie, de V.S. en Groot- Brittannië zich in dit incident. Japan hoopte dat er een burgeroorlog in China zou ontstaan zodat de Jiang Jieshi – regering kon vervangen worden door een pro - Japanse marionettenregering. De V.S. en Groot-Brittannië vreesden dat een Japanse marionettenregering hun belangen in China schade zou toebrengen. Zij stelden Jiang Jieshi voor samen te werken met de CCP. De Sovjet- Unie stemde ook voor de samenwerking tussen GMD en CCP opdat de Japanse invasie niet van China naar de Sovjet-Unie zou uitbreiden 60. Na de onderhandelingen met de verschillende partijen: de CCP, de GMD , de Sovjet-Unie, de V.S. en Groot-Brittannië, besloot Jiang Jieshi uiteindelijk om met de CCP een nieuw verbond – “het Verenigd Front” - tegen Japan aan te gaan. De tweede samenwerking tussen GMD en CCP was onder die noodtoestand tot stand gekomen. De Beweging van Anti - Japan & Landredding (Kônichi Kyûkoku Undô 抗日救国運動) bereikte vervolgens een hoogte punt in China. In 1936 was Japan ook al in volle voorbereiding voor een oorlog. Na het Incident van 26 februari 1936 (Ni-niroku Jiken 二二六事件) had de tôseiha 統制派, die de verovering van China voorstond, de overhand gekregen binnen het kabinet en de legertop. In november 1936 hadden Japan en Duitsland een Anti - Comintern Pact afgesloten met als hoofddoel: een defensieve alliantie vormen om het internationale communisme te vernietigen.
• De tweede Japans-Chinese Oorlog (1937 - 1945): het Marco Polo – brug Incident en het Bloedbad van Nanjing Het Marco Polo – brug Incident of Rokôkyô Jiken 盧溝橋事件( 07/07/1937): tijdens de nacht van 7 juli 1937 werd er gevuurd op de Japanse troepen die een nachtoefening op de Marco Polo –brug (Rokôkyô 盧溝橋) nabij Beijing aan het houden waren. De volgende dag barstte de Japans - Chinese Oorlog in volle hevigheid los. Dit was het zogeheten ‘Marco Polo – brug Incident’ of Rokôkyô Jiken. Het is tot vandaag nog steeds onbekend wie diegenen waren die de eerste schoten hadden gelost. Verschillende theorieën doen hierover de ronde, maar nog geen enkel is feitelijk bewezen. De grootschalige Japans - Chinese Oorlog of Nitchû Zenmen Sensô 日中全面戦争 zou van 7 juli 1937 voortduren tot het eind van de Tweede Wereldoorlog in 1945. Op een jaar tijd veroverde Japan geheel oostelijk China. De grote steden zoals Beijing, Shanghai, Nanjing, Guangzhou en Hankou
60
Zhang Lili 张历历, Bainian Zhongri Guanxi 百年中日关系 (A Century of China-Japan Relations), p.185. Shijie Zhishi Chubanshe 世界知识出版社 (World Affairs Press), Beijing, 2006.
33
waren in snel tempo door het Japanse leger bezet. In deze steden pleegden de Japanse soldaten massamoorden. Eén ervan bleef bekend als het Bloedbad van Nanjing of Nankin daigyakusatsu南京大虐殺 (12/1937) 61. In Nanjing richtten de Japanse soldaten een vreselijk bloedbad aan. Er vielen op zes weken tijd62 100,000 à 300,000 slachtoffers onder de burgerbevolking na de Japanse bezetting van Nanjing op 13 december 1937. Zij werden op een zeer brutale manier verkracht en afgeslacht. De economische schade van Nanjing door het bloedbad liep op tot meer dan 30 miljard yen 63. Discussies over het Bloedbad van Nanjing in december 1937 zorgen tot op vandaag voor spanningen in de Japans - Chinese diplomatieke betrekkingen . Er was vooral veel debat over het aantal slachtoffers. De andere discussiepunten gingen over de grootte van het gebied Nanjing en de tijdsduur van de slachtingen, want de tijdsduur werd bepaald door de grootte van het gebied. In China werd het dodenaantal van 300,000 officieel op de stenen muur van de Herinneringshal in Nanjing gegraveerd. Japanse schattingen liepen uiteen: van 100,000 tot 200,000 64. Sommige Japanse ultrarechts-nationalisten beweerden zelfs dat er slechts enkele honderden burgers waren gedood of dat er geen bloedbad plaatsgevonden had 65. Over het algemeen erkende men het Bloedbad van Nanjing als één van de meeste meedogenloze massamoorden van de eeuw 66. Het Bloedbad van Nanjing onder leiding van generaal Matsui Iwane 松井石根 (1878-1948) en Tani Hisao 谷寿夫 (1882 – 1947) werd berecht door het Tôkyô Oorlogstribunaal in 1948 en het Militair Gerechthof in Nanjing op 6 februari 1947 als wreedheden tegen de mensheid. Generaal Matsui Iwane werd ter dood veroordeeld door het Tôkyô Oorlogstribunaal en werd opgehangen. Tani Hisao werd eveneens tot de dood veroordeeld door het Proces van Nanjing. Op 26 april 1947 werd zijn doodstraf uitgevoerd in Nanjing.
• De drie verkondigingen van Konoe (Konoe san seimei 近衛三声明) in 1938 Om een grootschalige oorlog met China snel te beëindigen, de economische en militaire middelen van Japan niet te vroeg te laten uitputten, om een oorlog tegen Rusland en op langere termijn ook tegen de V.S. voor te bereiden - zoals Ishihara Kanji 石原莞爾 (1889-1949), het brein van het Japanse Kantô-leger in zijn Sekai Saishû Sen Ron 世界最終戦論 voorstelde, - probeerde premier prins Konoe Fumimaro 近衛文麿 (1891-1945) de invasiewijze te veranderen. Voor een korte tijd stopte hij met de militaire aanvallen. In plaats daarvan plaatste hij overal in de Japanse bezette gebieden 61
Iris Chang, The Rape of Nanking: The Forgotten Holocaust of World War II, p. 139, Penguin Books, 1998, New York. Film “Don’t Cry Nanjing”. Regie: Wu Ziniu 吴子牛. Productie: Longshong. Hong Kong, 1995. 62 Volgens het Tôkyô Oologstribunaal duurde de slachting zes weken. Terwijl het Proces van Nanjing ervan uitging dat het zeven weken duurde. 63 Tim Peeley, Waiguoren Yanxia de Rijun Baoxing 外国人眼下的日军暴行 (de Gruweldaden van het Japanse Leger onder de Ogen van de Buitenlanders), p. 90. Hankou Guojia Chubanshe 汉口国家出版社 (de Nationale Uitgeverij van Hankou). Wuhan 武汉, 1938. 64 Kasahara Tokushi, Nankin Jiken o dou miruka 南京事件をどう見るか (Hoe Bekijkt Men het Incident van Nanjing), p.18: “more than 100,000 and close to 200,000, or maybe more”. Uitgeverij: Aoki shoten 青木書店, 1998. Hora Tomio, Nankin Jiken o dou miruka 南京事件をどう見るか p.123: “more than 200,000”. 65 Tanaka Masaaki beweerde in zijn artikel: What really happened in Nanking – the refutation of a common myth: ‘very few citizens were killed, and that the massacre is in fact a fabrication’. (http://www.ne.jp/asahi/unko/tamezou/nankin/whatreally/index.html). 66 Andrew Gordon, A Modern History of Japan - From Tokugawa Times to the Present, p.204-5.
34
marionettenregeringen. Tegelijkertijd probeerde hij de Chinese nationalistische regering te overtuigen om een compromis te sluiten met hem. Maar Jiang Jieshi 蒋介石 weigerde zijn voorstel. Op 16 januari 1938 maakte premier prins Konoe Fumimaro zijn eerste verkondiging bekend: kokuminseifu o aite tosezu 国民政府を相手とせず (Japan zou de Chinese nationalistische regering niet als zijn tegenpartij beschouwen). Vervolgens plaatste hij zijn marionettenregering met Liang Hongzhi 梁鸿志 als hoofd in Nanjing 南京 op 28 maart 1938. De Chinese nationalistische troepen van Jiang Jieshi gaven de strijd niet op. Jiang Jieshi verplaatste zijn regering eerst naar Hankou 汉口 tussen einde maart en 25 oktober 1938, daarna naar Chongqing 重庆 om zijn strijd tegen de Japanse invasies verder te zetten. De Chinese communistische troepen boden ook hevig verzet met guerrillaaanvallen tegen Japan. Het leek er meer en meer op dat Japan zich in China in een uitzichtloze uitputtingsslag, een moeras van schermutselingen (doronuma sensô 泥沼戦争) had gestort. Op 3 november 1938 proclameerde Konoe zijn verkondiging van een nieuwe orde in Oost - Azië (Tôa shinchitsujo seimei 東亜新秩序声明). In deze Nieuwe Orde wilde Japan een Pan - Aziatisch Welvaartrijk: nichi – man – ka 日-満-華( Japan, Manshûkoku 満州国 en China) stichten onder Japanse hegemonie. Kort daarna maakte hij zijn derde verkondiging bekend in december 1938. De derde verkondiging werd ook als Konoe san gensoku 近衛三原則 (de drie principes van Konoe) genoemd. De drie beginselen van Konoe waren: het goede nabuurschap, de gezamenlijke defensie tegen het communisme en de economische samenwerking. De derde verkondiging was een aanvulling op zijn tweede. Het opzet van zijn Nieuwe Orde in Oost – Azië was de opbouw van een groot Pan - Aziatisch rijk waarvan Japan, de vazalstaat Manshûkoku 満州国 en de andere Chinese marionettenregeringen de gezamenlijke defensie zouden vormden tegen het communisme. Manshûkoku en de andere Chinese marionettenregeringen zouden de noodzakelijke grondstoffen leveren, en een enorme afzetmarkt garanderen. Op 31 december 1939 sloot de ondervoorzitter van GMD Wang Jingwei 汪精 卫 “het Programma over de Herziening van de Japans - Chinese Nieuwe Betrekkingen” met Japan. Zijn collaboratie werd beloond. Op 30 maart 1940 plaatste Japan hem als hoofd van de Nanjing – marionettenregering.
• De Grote Oost-Aziatische Oorlog (daitôa sensô 大東亜戦争) of de Pacific Oorlog (taiheiyô sensô 太平洋戦争) van 1941 tot 1945 In augustus 1940 verkondigde Japan het idee van een ‘Grote Oost - Aziatische Welvaartsfeer’ of Daitôa kyôeiken 大東亜共栄圏 onder het mom van ‘Azië bevrijden van het Westerse kolonialisme’. De oorlog in China breidde zich alras uit naar de rest van Azië. Een maand later sloot Japan zich aan bij het ‘Drie Mogendheden Verdrag’ met Duitsland en Italië. In deze Driezijdige Alliantie (Nichidokui Sangoku Dômei 日独伊三国同盟 of sûjikukoku 枢軸国) kwamen ze overeen elkaar de leidende rollen in Europa en Azië toe te kennen en elkaar te helpen bij de aanval op andere landen. Op 22 september 1940 bezetten de Japanse troepen het noorden van Frans - Indochina (Vietnam, Laos en Cambodja). Op 25 juli 1941 werd het zuiden van Frans Indochina bezet door de Japanse troepen, waardoor een directe bedreiging ontstond voor de Nederlandse belangen in Azië o.a. Malakka (Maleisië) en Nederlands Indië (Indonesië). Als reactie op de Japanse expansie - politiek in Azië legden de ABCD - landen (A = Amerika, B = Groot-Brittannië, C = 35
China, D = Dutch/Nederland) steeds meer embargo -maatregelen op aan Japan. Japan kwam in de omsingeling van de ABCD - landen (ABCD hôijin 包囲陣). In 1941 werden alle Japanse activa in de V.S. bevroren. Ondanks bilaterale onderhandelingen geraakten de twee landen verzeild in een impasse. In oktober 1941 trad prins Konoe Fumimaro 近衛 文麿 af. Hij wilde een oorlog met de V.S. vermijden. Konoe werd vervangen door generaal Tôjô Hideki 東条英機(1884 - 1948). Tôjô ondernam nog een laatste diplomatieke poging om tot een regeling te komen, maar de poging faalde omdat beide partijen onvoldoende concessies wensten te doen. Tussen Japan en de V.S. werd reeds op 2 november 1917 de Ishii - Lansing Overeenkomst over China opgesteld. In die overeenkomst stond China open voor zowel Japan als de V.S. Beide landen hadden gelijke kansen in China. Het was de zogenaamde Amerikaanse Monkokaihô, Kikaikintô 門戸開放、機 会均等 (de Open Deur en de Gelijke Kansen). Op de conferentie van Washington in 1922 werd de Open Deur politiek t.o.v. China uitgebreid tot negen landen, o.a. de V.S. en Japan. Na het incident van Manshû in 1931 trok Japan zich terug uit de Volkenbond. Het land hield zich niet meer aan zijn overeenkomst over China met de andere landen van de Volkenbond. Bovendien verkondigde Japan “een Nieuwe Orde in Oost – Azië” en de “Grote Oost - Aziatische Welvaartsfeer”. Japan wilde een Pan - Aziatisch Welvaartrijk stichten onder Japanse hegemonie. Daarop startte dit land de confrontatie met de V.S. Op 7 december 1941 viel Japan totaal onverwacht Pearl Harbor, de Hawaiiaanse basis van de V.S. aan. Hierdoor verklaarde Japan de oorlog aan de Geallieerden of Rengôkoku 連合国 o.a. de V.S., Groot- Brittannië, Nederland, de Sovjet-Unie en China (Bei Ei Ran So Chû 米-英-蘭-ソ-中). Het werd een keerpunt in de Tweede Japans - Chinese Oorlog. De controle van de Japanse troepen over China werd afgenomen. Intussen groeide het ledenaantal van de Chinese CCP en hun troepenmacht razend snel. De CCP organiseerde het “anti –Japans Front” in de communistische gecontroleerde “Bevrijde Gebieden” (kaihôku解放区). Zij verzetten zich tegen de Japanse troepen met guerilla-oorlog 67. In antwoord op de guerrilla – aanvallen voerden de Japanse troepen daisôtô sakusen大掃討作戦 (de oorlogen van het grootschalige zuiveren) of sankô sakusen三光作戦 68 (de oorlogen van drie zuiveringen) uit in de “Bevrijde Gebieden”. De “drie Zuiveringen” hielden in: uitbranden, uitmoorden en plunderen 69. De saikin sensô細菌戦争 (de bacteriologische oorlogvoering) van Unit 731: in juni 1942 leed de Japanse zeemacht nederlaag in Midway. Het werd een keerpunt in de Pacific Oorlog. Nadien leden de Japanse troepen grote verliezen aan het front en moesten elke dag terrein prijs geven. Het Japanse Keizerlijke leger stelde zijn laatste hoop voor de overwinning op biologische oorlogvoering. In Harbin哈尔滨, een stad in Manshû, werd onderzoek gedaan naar bacteriën en ziekten door Unit 731 onder leiding van microbioloog en luitenant - generaal Ishii Shirô石井四郎(1892-1959). In het kamp van Unit 731 werden allerhande sadistische experimenten uitgevoerd op menselijke
67
De oorlogen op het platteland zoals in de bergen of het bos waarbij de Japanse troepen tegen een onzichtbare vijand moesten vechten. 68 Daisôtô sakusen 大掃討作戦 werd ook als sankô sakusen 三光作戦 genoemd. 69 Shin Isii, Fumihiko Gomi, Haruo Sasayama, Toshihiko Takano en al., Shôsetsu nihonshi 詳説日本史, p.341.
36
proefkonijnen van Russische en Chinese afkomst. Vooral de Chinese gevangenen vielen ten prooi aan de mensonterende praktijken 70. Dienstplicht (chôheisei 徴兵制) in Taiwan : door de grote schalige oorlogen had Japan steeds meer soldaten nodig. Reeds in 1938 bestond al het systeem van vrijwillige soldaten (shiganhei seido志願兵 制度). In 1944 veranderde het systeem naar dienstplicht in Taiwan (in 1943 in Korea), waarbij de mannen gerekruteerd werden in de door Japan bezette gebieden. Zij werden naar de mijnen, de molenfabriek, de veldslagen en andere harde werkkampen gestuurd voor Japan. Vanaf 1937 tot 1945 waren 207,000 soldaten in Taiwan gerekruteerd. Hiervan vonden zo’n 55,000 soldaten de dood door de oorlog en ziekte. Velen werden vermist. Zo’n 2,000 soldaten raakten invalide 71. ‘Troostvrouwen’ (jûgun ianfu従軍慰安婦) : in de jaren dertig werden duizenden vrouwen uit Korea, China, de Filippijnen en andere Japanse bezette Aziatische landen in “comfort stations” ondergebracht en gedwongen tot seksuele slavernij door het Japanse keizerlijke leger 72. Deze vrouwen werden later ‘comfortvrouwen’ of ‘troostvouwen’ genoemd. De betrokkenheid van de Japanse regering bij de rekrutering van militaire seksslaven werden officieel toegegeven door de toenmalige kabinetssecretaris kôno yôhei河野洋平 bij zijn Kôno danwa河野談話 (Kôno – verklaring) op 4 augustus 1993 73. Er werd ook Dôka seisaku 同化政策 (assimilatiebeleid) in de door Japan bezette gebieden gevoerd. De koloniale inwoners werden gedwongen te gehoorzamen en trouw te zweren aan de Japanse keizer. Een serie van kôminka kyôiku 皇民化教育 (het onderwijs van de onderdanen t.o.v. de Japanse keizer) werden toegepast op Taiwan en andere Japanse koloniale gebieden. Het onderwijs benadrukte de trouw en het gehoorzamen aan de Japanse tennô 天皇 (keizer), de Japanse taal werd als officiële taal gebruikt en ook de Japanse levensstijl werd geïntroduceerd. In Korea en Taiwan werd men verwacht om zijn Koreaanse of Chinese familienaame in een Japanse te laten veranderen. Het kôminka kyôiku kwam overeen met het Japanse binnenlandse kokutai ron 国体論 (over het staatswezen, zie hieronder). De beweging tot de algemene mentale mobilisatie van de natie (kokumin seishin sôdôin undô 国民精 神総動員運動): Net voor de Tweede Japans - Chinese Oorlog publiceerde het Japanse Ministerie van Onderwijs (monbu shô 文部省) in 1937 een handboek “de Grondbeginselen over het Staatswezen”( Kokutai no Hongi 国体の本義). Het boek over het staatswezen (kokutai ron 国体論) werd verspreid in alle scholen en staatsorganisaties met de bedoeling om de gedachten van het Japanse volk grondig te mobiliseren, te zuiveren en af te stemmen. De basisprincipes van het werk gingen terug op de mythologieën zoals de Kojiki 古事記 en het Shintoïsme. De mythologieën werden als historische feiten aangenomen. De goddelijkheid van de keizer, de uniekheid en superioriteit van Japan en zijn volk werden hierin vooropgesteld. Daarnaast combineerde het monbu shô de mythologieën met de Confucianistische bushidô 武士道. Het voornaamste kenmerk van het Kokutai 70
Shôsetsu nihonshi 詳説日本史, p. 341, voetnoot 3. Chen Yingzhen 陈映真, Lianhe Bao 联合报 (het Nieuwsblad van de Unie, Taibei 台北, 02- 04/04/1988). 72 Shôsetsu nihonshi 詳説日本史, p.342, voetnoot 1. 73 http://www.mofa.go.jp/mofaj/area/taisen/kono.html. Kono danwa 河野談話(Kono - verklaring ) op 04/08/1993 71
37
no Hongi was het ophemelen van de keizer. Het Japanse volk moest in leven en dood gehoorzamen aan de keizer, het staatswezen zonder ego. Door de kokumin seishin sôdôin undô werd de vaderlandsliefde van het Japanse volk opgewekt. Het volk was overtuigd en gemobiliseerd om mee te werken aan de Daitôa sensô 大東亜戦争 (de Grote Oost-Aziatische Oorlog) uit het militaristische patriottisme. De capitulatie van Japan (Nihon no kôfuku 日本の降伏): ondanks allerlei mobilisaties binnen Japan en in de door Japan bezette gebieden verloor Japan de Grote Oost-Aziatische Oorlog. Op 26 juli 1945 stelden de Geallieerden het Verdrag van Potsdam (Potsudamu Sengen ポツダム宣言) op. Japan weigerde toe te geven. Op 6 en 9 augustus lanceerde de V.S. atoombommen op Hiroshima 広島 en Nagasaki 長崎. Op 14 augustus 1945 gaf Japan toe, er kwam een einde aan de oorlog. Op 2 september 1945 tekende Japan de overgave in Tôkyô 東京.
• Het Internationaal Militair Gerechtshof in het Verre Oosten (Kyokutô kokusai gunji saiban sho 極東国際軍事裁判所) of : het Tôkyô Oorlogstribunaal (Tôkyô saiban 東 京裁判) van 1946 tot 1948 In 1946 gingen de oorlogsprocessen van het Internationaal Militair Gerechthof in het Verre Oosten in Tôkyô van start. Dit proces duurde tot 1948. 28 Japanse militaire leiders werden aangeklaagd door de Geallieerden of Rengôkoku 連合国. De oorlogsmisdadigers werden in klasse A, B en C ingedeeld al naargelang ze wreedheden hadden gepleegd tegen de vrede of misdaden tegen de menselijkheid. In november 1948 werden 7 militaire leiders waaronder Tôjô Hideki 東条英機 en Matsui Iwane 松井石 根 tot Klasse A ter dood veroordeeld wegens hun misdaden tegen de vrede. 16 misdadigers werden veroordeeld tot levenslange opsluiting omdat ze schuldig bevonden werden aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Daarnaast waren er nog 5,700 mensen vervolgd in de oorlogstribunalen van Nederland, Groot – Brittannië, China en de andere geallieerde landen. Hiervan werden 984 misdadigers ter dood veroordeeld en 475 misdadigers werden tot levenslange opsluiting. In december 1948 werden de oorlogsmisdadigers van Klasse A waaronder Tôjô Hideki opgehangen (drie waren overleden wegens ziekte).
• De bezetting van Japan (Nihon no senryô 日本の占領 ) en de Grondwet van Japan (Nihon kenpô 日本憲法) Na de capitulatie die keizer Hirohito in eigen persoon aan het volk bekend had gemaakt in september 1945, stelde de Amerikaanse president Harry S. Truman (1884-1972) generaal Douglas MacArthur (1880-1964) aan als opperbevelhebber in Japan. In februari 1946 stelden de V.S. een nieuwe grondwet op die op 3 mei 1947 in voege trad. In de grondwet van 1947 stond:
Art. 1 De keizer is het symbool van de staat en van de eenheid van het volk; zijn positie ontleent hij aan de wil van het volk, bij wie de soevereine macht berust. Hierin stond de gedachte van de volkssoevereiniteit centraal, in tegenstelling tot de vroegere soevereiniteit van de keizer. De politieke macht van de keizer werd opgeheven, hij werd het symbool van de staat en de eenheid van het volk. Dit artikel wou voorkomen dat de politieke macht nogmaals in de handen van de agressieve militairen rond de keizer zou belanden.
38
Art. 9 Oprecht strevend naar een internationale vrede gebaseerd op rechtvaardigheid en orde, zweert het Japanse volk voor altijd oorlog als een soeverein recht van de natie en de dreiging met of het gebruik van geweld om internationale geschillen te beslechten, af. Ten einde het doel van de voorgaande alinea te verwezenlijken, worden land-, zee- en luchtstrijdkrachten, alsmede ander oorlogspotentieel, voor altijd opgegeven. Het recht van de staat om oorlog te voeren wordt niet erkend. De aanvaarding van dit artikel betekende dat Japan afzag van oorlogsvoering als een middel om internationale disputen te beslechten, en geen leger meer mocht hebben. Toen de grondwet in 1947 van kracht werd, was het Verre Oosten al in de greep van de Koude Oorlog (1945-1989). Het was een voortdurende toestand van vijandigheid tussen de V.S. die het kapitalisme vertegenwoordigde en de Sovjet – Unie die het communisme vertegenwoordigde. Dit artikel 9 verhinderde dat Japan werd ingeschakeld in de strijd tegen het communisme van de Sovjet – Unie en de bijhorende landen o.a. China. Niettemin gaf MacArtthur eind 1948 Japan de toestemming om een kleine paramilitaire macht op te richten. Het uitbreken van de Koreaanse oorlog in juni 1950 zorgde voor de herbewapening van de Japanse troepen. Aangezien het grootste deel van de Amerikaanse manschappen die instonden voor de bezetting van Japan ingeschakeld waren in Korea, kreeg Japan weer een klein eigen leger, de Zelfverdedigingsmacht (Jieitai 自衛隊) in 1954 na het Vredesverdrag van San Francisco en het veiligheidsverdrag met de V.S. in 1951.
Art. 20 Vrijheid van godsdienst wordt voor een ieder gewaarborgd. Geen religieuze organisatie ontvangt enig voorrecht van de staat of oefent enig politiek gezag uit. Dit artikel betekente een volledige scheiding tussen staat en religie, het Staatsshintô werd afgeschaft. Maar de banden tussen de staat en het Shintô waren in feit nooit helemaal doorgeknipt (meer uitleg zie deel III: het probleem van het Yasukuni –schrijn).
Art. 21 De vrijheid van vereniging en vergadering, zowel als die van meningsuiting, drukpers en alle andere uitdrukkingsvormen worden gegarandeerd. Censuur wordt niet uitgeoefend, noch wordt de geheimhouding van enig middel van communicatie geschonden. Dit artikel was bedoeld om de elementaire mensenrechten van het volk zoals vrijheid van meningsuiting te garanderen. Als het volk zijn vrijheden beoefende, zouden de autoritaire opvattingen geen kans meer maken. Maar uiteindelijk wordt de censuur in de Japanse schoolboeken geschiedenis nog steeds door het Ministerie van Onderwijs uitgeoefend. De schoolboeken geschiedenis moesten iedere vier jaar door het monbushô goedgekeurd worden (meer uitleg zie deel III: het probleem van de Japanse controverse omtrent schoolboeken geschiedenis).
Besluit: De tweede fase van de Japans – Chinese politieke betrekkingen vond plaats vanaf de Meiji restauratie in 1868 tot de normalisatie van de Japans - Chinese diplomatie in 1972. De kenmerken van de relaties tussen beide landen tijdens deze periode waren volgens de Chinese Japanoloog Feng Zhaokui 冯昭奎 en de Japanse Sinoloog Suzuki Takayoshi 鈴木孝昌 als volgt te definiëren:
39
Japan was het enige industriële land in Azië geworden. China was een half – feodaal en half – koloniaal land. In 1949 werd de Volksrepubliek China uiteindelijk opgericht. De relaties tussen Japan en China waren die van ‘het sterke en zwakke type’. (Japan was sterk, China was zwak). De twee landen raakten voor een lange periode in oorlogstoestand. (Eigen vertaling C.L. uit Japanse teksten) 74. Tussen 1894 en 1895 vond de Eerste Japans - Chinese Oorlog (Nissin sensô 日清戦争) plaats. In 1931 viel Japan China binnen, stichtte vervolgens de vazalstaat Manshûkoku 満州国. Tussen 1937 en 1945 was er de Tweede Japans - Chinese Oorlog. Het Bloedbad van Nanjing in december 1937 werd gezien als één van de meest meedogenloze, gruwelijke massamoorden in de eeuw, waarbij 100,000 à 300,000 Chinese burgers gedurende 6 à 7 weken werden geslacht. Het was het hoogtepunt van de Japanse invasies in China. Deze periode was ook de periode van het duistere dal (kurai tanima 暗い 谷間) in de Japanse geschiedenis, waarin liberalisme en persoonlijke vrijheid in Japan vernietigd werden door een ongebreideld militarisme en nationalisme. Na de Tweede Wereldoorlog werd Japan bezet door de V.S. Pas in 1952 werd Japan onafhankelijk. Gedurende de jaren vijftig en zestig waren de Japanse en Chinese diplomatieke betrekkingen fundamenteel vijandig en zelfs afgebroken. In 1972 werd de Japanse en Chinese diplomatie hersteld. In oktober 1978 kwam officieel een eind aan de Japans - Chinese Oorlog. De Japanse invasies in China hadden twee belangrijke gevolgen gehad: •
Ten eerste was er de groei van het communisme in China. Door de vorming van het antiJapanse eenheidsfront tussen de GMD 国民党 en CCP 共産党 in China tijdens de Tweede Japans - Chinese Oorlog was de druk van GMD op CCP sterk afgenomen. Tijdens deze periode nam het ledenaantal van de CCP van 40,000 tot 1,200,000 toe, en hun troepenmacht groeide van 80,000 tot 910,000 eenheden. Naarmate de Japanse druk op China afnam, namen de spanningen tussen GMD en CCP toe. Na drie beslissende veldslagen (Pingjin 平津, Huaihai 淮 海 en Liaoshen 辽沈) tussen beiden nam het Chinese communistische Volksbevrijdingsleger (kaihôgûn 解放軍) onder leiding van Mao Zedong 毛泽东 in 1949 het Chinese vasteland in. De nationalistische regering van de GMD onder leiding van Jiang Jieshi 蒋介石 trok zich terug op Taiwan. Op 1 oktober 1949 riep Mao Zedong de Volksrepubliek China uit.
•
Ten tweede had de oorlog complexe erfenissen nagelaten. Het liet diepe fysische en emotionele littekens na zowel binnen als buiten Japan. Meer dan vijftig jaar later waren deze wonden nog steeds niet genezen. Volgens het verslag van het Chinese Sociale Wetenschappelijke Onderzoeksinstituut uit de jaren negentig hadden de Japanse invasies in China vanaf het Incident van Manshû (18/09/1931) tot de capitulatie van Japan (15/08/1945) 206,210,000 Chinezen gedood en 141,850,000 Chinezen gewond. De materiële schade van China bedroeg rond 6,000 miljard US dollar 75. De oorlog was ook traumatisch voor het Japanse volk. Ongeveer 1,7 miljoen Japanse soldaten stierven tussen 1937 en 1945. Zoveel als 300,000 Japanse gevangenen stierven in de Sovjetkampen na de oorlog. De luchtaanvallen lieten 9 miljoen Japanners dakloos, bijna 200,000 burgers waren omgekomen.
74
C.L. Eigen vertaling van Feng Zhaokui, Suzuki Takayoshi, p. 114. Li Yu 李玉, Luo Jing 骆静, Taipingyang Zhanzheng Xinlun 太平洋战争新论 (de Nieuwe Discussies over de Pacific Oorlog), P. 372-3. Zhongguo Shehui Kexue Chubanshe 中国社会科学出版社 (Uitgeverij: het Chinese Sociale Wetenschappelijke Instituut), Beijing, 2000.
75
40
De twee atoomaanvallen brachten nog extra 200,000 Japanse slachtoffers teweeg. Het volledige Japanse dodenaantal was bijna 2,5 miljoen. Door het feit dat Japan het eerste slachtoffer van de atoomaanvallen werd, en Japan de oorlog verloren had, kregen de overlevenden in Japan een sterk gevoel dat Japan eerder een slachtoffer van de oorlog i.p.v. een oorlogsmisdadiger was.
41
DEEL II: De Japanse en Chinese politieke betrekkingen vanaf het
normaliseren van de diplomatie tot en met de Koizumi Jun’ichirô periode (1972 – 2006) In 1949 werd de Volksrepubliek China gesticht. Maar het onverwerkte Japanse oorlogsverleden na de Tweede Japans - Chinese Oorlog (1937-1945) bleef nog steeds een schaduw werpen op de staatkundige relatie tussen beide landen. In de jaren vijftig en zestig waren de politieke betrekkingen tussen beide landen fundamenteel verbroken, met uitzondering van de betrekkingen in de private sector. In 1972 werd de diplomatie uiteindelijk genormaliseerd. Daarop volgde in 1978 een Vredesen vriendschapsakkoord dat de volledige normalisering van de betrekkingen bezegelde. In de jaren tachtig boekte de vriendschap tussen beide landen grote vooruitgang. Vanaf de jaren negentig stagneerde de Japanse economie terwijl de Chinese economie aan het opkomen was. De politieke betrekkingen tussen beide landen bleven troebel door de historische problemen: de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis (rekishi kyôkasho mondai 歴史教科書問題), de bezoeken van de Japanse politieke leiders aan het Yasukuni-schrijn en de vereringen van de oorlogsmisdadigers in het schrijn (Yasukuni jinja sanpai mondai 靖国神社参拝問題).
2.1 Samenvatting van de Japans-Chinese politieke betrekkingen van 1972 tot het einde van de Koude Oorlog (1945–1989) Na de Tweede Wereldoorlog werd de internationale politiek getekend door een aantal historische ontwikkelingen die men kan omschrijven als de zogenaamde Koude Oorlog. De term “koude oorlog” betekent volgens Van Dale: “voordurende toestand van vijandigheid tussen staten, zich uitend in allerlei hinderlijke maatregelen en hatelijke propaganda, zonder dat het tot wapengeweld komt” 76. De term “Koude Oorlog” verwijst naar de vijandigheid tussen de V.S., de Sovjet-Unie en hun militaire blokken tussen 1945 en 1989. De militaire blokken waren het communistische blok en het kapitalistische blok. Het Kapitalistische blok werd gevormd door de V.S., en zijn bondgenoten Japan en de andere westerse ontwikkelde landen. Het communistische blok werd gevormd door de SovjetUnie en haar bondgenoten. Na de Tweede Wereldoorlog bleef China een bondgenoot van de SovjetUnie tot het einde van de jaren vijftig. De twee blokken streden met elkaar op alle terreinen: economie, militaire wapens en politiek.
2.1.1 De buitenlandse en binnenlandse politieke klimaten voor het normaliseren van de Japans-Chinese diplomatie in 1972 In juni 1950 brak de Koreaanse oorlog uit. Het noorden van Korea werd gesteund door de SovjetUnie en China. Zuid-Korea werd gesteund door de V.S. De V.S. haalde het grootste deel van zijn manschappen uit Japan (die instonden voor de bezetting van Japan) in Korea. Om Japan ook in te schakelen in de strijd tegen de communistische Sovjet-Unie, China en Noord-Korea in het Verre Oosten werd het Japans - Amerikaanse Veiligheidsverdrag in september 1951 ondertekend. Het Veiligheidsverdrag (Nichibei Anzen Hoshô Jôyaku 日米安全保障条約) gaf de V.S. het recht troepen te stationeren in Japan. Tegelijkertijd kreeg de V.S. het recht om zich te mengen in de binnenlandse 76
Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, p. 1250. Tiende druk door Dr. C. Kruyskamp. Utrecht/ Antwerpen, 1976.
42
politiek van Japan. Japan bleef voor zijn defensie en voor zijn buitenlands beleid bijna geheel afhankelijk van de V.S. In hetzelfde jaar tekende Japan ook het Vredesverdrag te San Fransisco met 48 niet-communistische landen, ondermeer met de V.S. Het Vredesverdrag (Tainichi Kôwa Jôyaku 対日講和条約) maakte een einde aan de zes jaar oude bezetting van Japan door de V.S. Japan herwon zijn onafhankelijkheid. Maar het eiland Okinawa kwam onder tijdelijk bewind van de Amerikaanse regering, die daar haar marine- en luchtmachtbasis van Oost-Azië vestigde. In januari 1960 werd het Nieuwe Japans - Amerikaanse Veiligheidsverdrag (Shin Nichibei Anzen Hoshô Jôyaku 新日米安全保障条約) ondertekend. Japan bleef onder de Amerikaanse militaire paraplu zitten. In 1959 begon er een oorlog tussen Noord- en Zuid – Vietnam. De communistische NoordVietnamezen werden gesteund door de Sovjet-Unie. De V.S. hielp de niet - communistische ZuidVietnamezen. Het was een erg lange en moeilijke guerilla-oorlog (een oorlog in de jungle tegen een onzichtbare vijand) voor de Amerikanen. Iedere dag werden er 200 Amerikanen gedood. In 1968 werd Zuid-Vietnam op grote schaal aangevallen door Noord-Vietnam. Het zag er naar uit dat de oorlog in Vietnam nog moeilijker voor de Amerikanen zou worden. Het Amerikaanse volk steunde haar regering niet meer in de strijd tegen de communisten. Zij protesteerden fel tegen de “zinloze” Vietnamese Oorlog. Intussen was de Sovjet-Unie nog steeds druk bezig met haar wereldwijde expansie. Onder deze interne en externe druk had de V.S. meer steun nodig om tegen de Sovjet-Unie te strijden. In China hoopte de regering van Mao Zedong 毛泽东 (1893 - 1976) ook op betere relaties met de V.S. en Japan na de breuk met de Sovjet-Unie. In 1959 trok de Sovjet-Unie haar economische experts en raadgevers terug uit China. Daarop volgden een serie crises in China: de Grote Sprong Voorwaarts, de opstand in Tibet, de grensconflicten met Myanmar, Nepal, India, de grensafhandeling met Pakistan, de Grote Proletarische Culturele Revolutie. Ondanks de interne politieke chaotische toestand door de Culturele Revolutie (1966-1976) functioneerde het Ministerie van Buitenlandse zaken relatief normaal onder leiding van premier Zhou Enlai 周恩来 (premier: 1949 - 1976). De verhouding tussen Japan en China was in zekere zin complexer in vergelijking met de verhouding tussen de V.S. en China. Japan werd na de Tweede Wereldoorlog bezet door de V.S. Er kwam een nieuwe pacifistische grondwet in Japan. Het Japanse leger werd tijdelijk ontbonden. Sindsdien werd Japans volledige buitenlandse politieke agenda bepaald door zijn nood aan veiligheid. Het daarop volgende Japans - Amerikaanse Veiligheidsverdrag (nichibei anzen hoshô jôyaku 日米安全保障条約) maakte van Japan een zwakke geopolitieke staat. Een staat die inzake politiek en veiligheid afhing van de V.S. Japan werd een trouwe en stabiele bondgenoot van de V.S.
2.1.2 Het proces van het normaliseren van de Japans-Chinese diplomatieke betrekkingen (nitchû gaikô seijôka no purosesu 日中外交正常化のプロセス) Het hernemen van de Japans-Chinese diplomatie werd door de volgende factoren mogelijk gemaakt: Ten eerste was er de politieke verzoening tussen de V.S. en China in 1972. De verzoening was begonnen met de beroemde “Nixon-schok” (Nikuson - shokku ニクソン - ショック). De “Nixon43
schok” is de plotse officiële bekendmaking van het staatsbezoek van de Amerikaanse president Richard Nixon aan China op 15 juli 1971. Japan als trouwe Amerikaanse bondgenoot werd pas drie seconden voor het bekendmaken van het nieuws verwittigd. De Japanse premier Satô Eisaku 佐藤栄 作 (premier: 11/1964-07/1972) werd compleet verrast door de abrupte koerswijziging van de V.S. In juli 1972 reisde president Nixon naar Beijing en erkende het “One-China” beleid. Het hield in dat de V.S. de regering van de Volksrepubliek China als de enige wettige regering van heel China, inclusief Taiwan erkende. Ten tweede speelde China een belangrijkere rol in de internationale politiek. China werd op 25 oktober 1971 weer een permanent lid van de V.N.-Veiligheidsraad 77, ondanks de hindernissen vanuit zowel de Amerikaanse regering als de Japanse Satô-regering 78. Ten derde was er de overwinning van de “pro-China” politici tegen de “pro-Taiwan” politici in het Japanse kabinet. Zowel Tanaka Kakuei 田中角栄 als Fukuda Takeo福田赳夫 waren leden van de Satô-clan. Tanaka was minister van Handel en Industrie in de Satô-regering. Hij bepleitte een verbetering van de relaties met de Volksrepubliek China. Fukuda Takeo, minister van Buitenlandse Zaken in de Satô-regering wilde het sinds 1949 door Yoshida Shigeru 吉田茂 (premier: 10/1948 – 12/1954) gevoerde beleid ten opzichte van China voortzetten, wat inhield dat Japan de Volksrepubliek China niet erkende en voor Taiwan stond (dit beleid werd verduidelijkt in de Yoshida’s Letter to Dulles 79 in december 1951).
2.1.3 De Japans-Chinese Gezamenlijke Verklaring (nitchû kyôdô seimei 日中共同声明) in 1972: Het keerpunt van de Japans-Chinese diplomatieke betrekking In dat ietwat onzekere klimaat kwam Tanaka Kakuei in 1972 aan de macht. Tanaka (premier: 07/1972 – 12/1974) reisde in hetzelfde jaar naar China. Dit bezoek heeft geleid tot de ondertekening van een gezamenlijke verklaring: de Gezamenlijk Communiqué van de Regering van Japan en de Regering van de Volksrepubliek China op 29 september 1972 (nitchû kyôdô seimei 日中共同声明) 80. In deze verklaring werden de volgende drie zaken bepaald: Ten eerste erkende Japan de regering van de Volksrepubliek China en tegelijkertijd erkende Japan dat Taiwan een wettelijk deel van China is. De Japanse erkenning van het “One – China” beleid betekende dat Japan de Chinese soevereiniteit over Taiwan erkende en geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan meer mocht hebben. Ten tweede vroeg China bij het normaliseren van de officiële betrekkingen geen vergoeding voor de materiële en morele schade die Japan tijdens de invasie in China had berokkend.
77
China was in 1945 één van de vijf stichters van de V.N. In 1960 was er de kwestie over de Chinese vertegenwoordigers bij de V.N., want zowel de Volksrepubliek China als Taiwan bezaten een zetel in de V.N. De Volksrepubliek China ontkende Tanwans recht op een zetel bij de V.N. wegens de “one-China” politiek. Japan en de V.S. steunden het recht van Taiwan. Wanneer de Volksrepubliek China weer een permanent lid van de V.N.-Veiligheidsraad werd op 25 oktober 1971, moest Taiwan zijn zetel opgeven. 78 Xu Wansheng 徐万胜, Riben Zhengzhi yu Duiwai Guanxi 日本政治与对外关系 (de Japanse Politiek en Buitenlandse Betrekkingen), p. 181 . Renmin chubanshe 人民出版社 (de Volksuitgeverij), Beijing, 2006. 79 Journal: Far Eastern Survey, Vol. 21, No. 4 (Feb. 27, 1952), p. 38-39. 80 Bron: http://www.mofa.go.jp/mofaj/area/china/nc_seimei.html. (Ministerie van Buitenlandse Zaken van Japan)
44
Ten derde besefde Japan zich ten volle bewust te zijn van zijn verantwoordelijkheid voor de enorme schade die het tijdens de oorlog in het verleden aan het Chinese volk toegebracht had. Japan betuigde zijn diepe wroeging. (nihon gawa wa, kako nioite nihonkoku ga sensô o tsûjite chûgoku kokumin ni jûdai na songai o ataeta koto nitsuite no sekinin o tsûkanshi, fukaku hanseisuru. 日本側は、過去において日本国が 戦争を通じて中国国民に重大な損害を与えたことについての責任を痛感し、深く反省する.) De volledige normalisering van de betrekkingen werd bezegeld op 12 augustus 1978 door het Verdrag van Vrede en Vriendschap tussen Japan en de Volksrepubliek China (nitchû heiwa yûkô jôyaku日中平和友好条約) 81. Tussen 22 oktober en 29 oktober 1978 werd Chinese vice-premier Deng Xiaoping 邓小平 door de Japanse regering uitgenodigd voor een staatsbezoek. Het was de eerste keer dat een Chinese leider een staatsbezoek aan Japan bracht na de stichting van de Volksrepubliek China in oktober 1949. Het vredes- en vriendschapsakkoord werd geratificeerd op 23 oktober 1978. In dit verdrag gingen Japan en China akkoord over de kwestie van hegemonie. Beide landen verklaarden dat zij niet zouden streven naar de hegemonie in en buiten het Verre Oosten. Indien een derde partij een hegemonie zou betrachten, zouden de twee landen samenwerken tegen de derde partij (hierin bedoelden zij “de Sovjet-Unie”) 82. Hiermee was de driehoeksverhouding: Japan - de V.S. - China tot stand gekomen na de “Nixonschok” en het normaliseren van de diplomatieke betrekkingen tussen Japan en China in 1972. De driehoeksverhouding diende om de mogelijke militaire uitbreiding van de Sovjet-Unie tegen te houden. Deze verhouding is tot het Chinese Bloedbad op het Tiananmen-Plein in 1989 en de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1991 gebleven.
2.1.4 De gouden periode (mitsugetsu no jidai 蜜月の時代) van de Japans-Chinese politieke betrekkingen in de jaren tachtig In de jaren tachtig bereikten de Japans - Chinese politieke betrekkingen een nieuw ontwikkelingsstadium. De politieke leiders van beide landen brachten tijdens deze periode talrijke wederzijdse bezoeken. De Japanse premiers die China bezochten waren bijvoorbeeld: Suzuki Zenkô 鈴木善幸 (26/09-01/10/1982), Nakasone Yasuhiro 中曽根康弘 (03/1984 en 11/1986), Takeshita Noboru 竹下登 (08/1988). De Chinese politieke leiders die Japan bezochten waren bijvoorbeeld: premier Hua Guofeng 华国锋 (27/05/1980), voorzitter van de CCP Hu Yaobang 胡耀邦 (11/1983), voorzitter van het Nationaal Volkscongres Peng Zhen 彭真 (04/1985) en premier Li Peng 李鹏 (04/1989). Tijdens het bezoek van Hu Yaobang aan Japan in november 1983 gaf hij uiting aan de Vier Principes over de Chinees -Japanse Betrekkingen: de vrede en vriendschap; het gelijke voordeel; de langdurige stabiliteit; het wederzijdse vertrouwen. Beide landen richtten hun inspanningen niet alleen op politieke samenwerking maar ook op wederzijdse economische ontwikkelingen. De Chinese economie begon zich te ontwikkelen nadat het partijcongres in 1978 de deur had opengezet voor de buitenwereld. De Japanse regering hield ook vast aan de Yoshida – doctrine die tijdens de Amerikaanse bezetting (09/1945-1952) in dit land al vastgelegd werd. De yoshida – doctrine hield in dat Japan geen prominente rol meer zou spelen in de internationale politiek. De militaire uitgaven moesten zo laag mogelijk worden gehouden, de 81 82
Bron: http://www.mofa.go.jp/mofaj/area/china/nc_heiwa.html. Xu Wansheng, Riben Zhengzhi yu Duiwai Guanxi, p. 184 .
45
verdediging van Japan werd overgelaten aan de V.S. en alle inspanningen moesten worden gericht op economische groei. De Yoshida – doctrine heeft Japan decennia lang goede diensten bewezen. De snelle groei in de jaren zestig en zeventig maakte van Japan een economische superstaat. In december 1979 werd Ôhira Masayoshi 大平正芳 (premier: 12/1978 – 07/1980) voor een staatsbezoek door China uitgenodigd. Tijdens de vergadering tussen de Japanse en Chinese leiders werd de officiële ontwikkelingshulp (ODA: Official Developmental Assistance) sinds 1979 opgenomen in de vijfjarenplannen, waarbij Japan 3,309 miljard Yen aan China leende met lage interest, technologisch hielp bij infrastructuurwerken zoals spoorwegen, havens, luchthavens, stations, transport , stadswater, terwijl China de grondstoffen en de goedkope arbeid leverde. De ODA - plannen werden in de jaren tachtig zonder onderbreking verdergezet, aangezien Japan toen ’s werelds grootste importeur van grondstoffen en energie was. De Japanse olie en aardgas kwamen bijna geheel uit het buitenland. Hoe was Japan erin geslaagd de grondstoffen- en energietoevoer veilig te stellen en de afhankelijkheid van de import van grondstoffen en energie op te lossen? Naast het politiek onrustige Midden-Oosten was China tijdens jaren zeventig en tachtig een zeer belangrijke exporteur van grondstoffen en energie voor Japan. Bij het bezoek van premier Nakasone aan China in maart 1984 werden de tweede ODA - plannen van 1984 tot 1990 vastgelegd. Japan bood deze keer de lening van 5,400 miljard Yen met lage interest aan China. In augustus 1988 bezocht premier Takeshita Noboru 竹下登 China. Hij beloofde dat Japan de lening van 8,100 miljard Yen tussen 1990 en 1995 aan China zou aanbieden bij de derde ODA – plannen. De lening zou gebruikt worden voor de bouw van 42 projecten. De goede economische samenwerking onder het relatief stabiele politieke klimaat tijdens de jaren tachtig werd door de Japanners en Chinezen als “gouden periode” benoemd. Beide economieën vulden elkaar goed aan. Japan bezat het kapitaal en de technologische kennis, terwijl China de grondstoffen en de goedkope arbeid aanbood. China exporteerde hoofdzakelijk arbeidsintensieve goederen als schoenen, kleding, voeding en speelgoed. Japan leverde vooral kapitaalsintensieve en hoogtechnologische producten. Japan had grote economische belangen en investeringen in China. China wenste dat deze investeringen in kapitaal en technologie zouden voort duren en wou dus een goede relatie met Japan. Ondanks het feit dat de Japans - Chinese relaties tijdens jaren tachtig aanzienlijk vooruitgingen, ontstonden er toch nog de volgende conflicten tussen beide landen. In 1982 gaf het probleem van de Japanse controverse omtrent de schoolboeken geschiedenis (rekishi kyôkasho mondai 歴史教科書問題) voor het eerst aanleiding tot heftige reacties in China. In één versie van de goedgekeurde Japanse schoolboeken geschiedenis werd de “shinryaku”侵略 (“invasie”) van de Japanse troepen in China tijdens de oorlog omgevormd tot het woord “shinshutsu”進出 (“oprukken”). “Nankin daigyakusatsu”南京大虐殺 (“Het Bloedbad van Nanjing”) werd vervormd tot “senryô Nankin”占領南京 (“de Bezetting van Nanjing”). Deze en nog andere verdraaiingen van de historische feiten toonden volgens China aan dat Japan zijn oorlogsmisdaden ontkende. In 1986 waren er weer ruzies tussen Japan en China rond een nieuw goedgekeurd geschiedenisboek de Nieuwe Geschiedenis van Japan.
46
15 augustus 1985, op de 40ste herdenkingsdag van de Japans overgave woonde premier Nakasone Yasuhiro samen met zijn kabinetsleden, in hun officiële functies, een eredienst bij aan het Yasukunischrijn. Meer uitleg over het probleem van het Yasukuni – schrijn (Yasukuni Jinja mondai 靖国神社問 題) zie hoofdstuk III. Kortom, tijdens de zeventiger jaren werd de Japans - Chinese diplomatie genormaliseerd, er ontstond vriendschap en politieke samenwerking tussen beiden. Beide landen ontwikkelden hun politieke en economische belangen. De tachtiger jaren werden algemeen aanzien als de naoorlogse “gouden periode” (mitsugetsu no jidai 蜜月の時代) van de Japans - Chinese politieke betrekkingen ongeacht de conflicten omtrent het Japanse onverwerkte oorlogsverleden.
2.2 Samenvatting van de Japanse en Chinese politieke betrekkingen in de jaren negentig: verbondenheid en afstand Drie dramatische gebeurtenissen in 1989 brachten de Japanse en Chinese politieke betrekkingen in een nieuwe fase tijdens de jaren negentig: de normalisatie van de staatsbetrekkingen tussen de Sovjet-Unie en China , het Bloedbad op het Tiananmen –plein in Beijing en de val van de Berlijnse Muur. In mei 1989 bracht de Sovjet-president Mikhail Gorbachev een staatsbezoek aan China. Hierdoor werden de staatsbetrekkingen tussen de Sovjet-Unie en China na de breuk in 1959 hersteld. Door de val van de Berlijnse Muur in november 1989 werd de ineenstorting van het communisme in Oost-Europa en het einde van de Koude Oorlog een vaststaand feit. De militaire macht van de SovjetUnie werd nog verzwakt door het uiteenvallen van de supermacht in vijftien onafhankelijke staten einde 1991. De strategische driehoeksverhouding Japan-de V.S.-China was overbodig geworden. China verloor haar politieke belang voor de V.S. en zijn trouwe bondgenoot Japan. In juni 1989 werd het Chinese vreedzame studentenprotest op het Tiananmen – plein door het Chinese Volksbevrijdingsleger met tanks en andere militaire middelen bloedig onderdrukt. Het bloedbad bracht China in een internationaal isolement. Het veroorzaakte ook een ernstige terugslag in de Japans-Chinese politieke betrekkingen. De westerse landen, ondermeer de V.S. en de landen van de Europese Unie wilden China sanctioneren. Japan besliste ook 6 miljard dollar van zijn officiële ontwikkelingsfonds (ODA) aan China stop te zetten en het tijdelijk stopzetten van de staatsuitwisselingen tussen beide politieke leiders. Niettemin wou Japan geen bijkomende sancties tegen China op te leggen. Kort na de G-7 top conferentie in Parijs op 16 juli 1989 hervatte Japan zijn ODA-programma, want de economische samenwerking tussen deze twee landen draaide toen al op volle toeren.
2.2.1 De Japans-Chinese politieke verbondenheid in de jaren negentig: Wederzijdse staatsbezoeken In augustus 1991 bracht Kaifu Toshiki 海部俊樹 (premier: 08/1989-11/1991) een staatsbezoek aan China. De tijdelijke opgeschorte staatsuitwisselingen tussen beide politieke leiders werden hiermee hergenomen.
47
In april 1992 deed de CCP-voorzitter Jiang Zemin 江泽民 (1926 - ) tijdens zijn bezoek aan Japan een politieke uitspraak over hoe de relaties tussen Japan en China tijdens de voorbije eeuw gekenmerkt zijn: met name door verbondenheid en afstand. Deze twee tegenstrijdige tendensen liepen als een rode draad door de betrekkingen tussen de twee landen. In oktober 1992 bracht de Japanse keizer Akihito 明仁 een bezoek aan China naar aanleiding van de twintigste verjaardag van het herstel van de Japans-Chinese diplomatieke betrekkingen. Hij was de eerste Japanse keizer die China bezocht in de Japans - Chinese geschiedenis. Bij die gelegenheid drukte hij op de volgende wijze zijn spijt over een ongelukkige periode tussen Japan en China uit: In de lange geschiedenis van de betrekkingen tussen Japan en China is er een ongelukkige periode geweest, waarin mijn land veel leed heeft toegebracht aan het Chinese volk. Ik betreur dat ten diepste. Murayama Danwa 村山談話 (de Murayama Verklaring) in 1995 In augustus 1995 drukte de Japanse premier Murayama Tomiichi 村山富市 (premier: 06/1994 01/1996) zijn gevoelens van “diepe wroeging” en “oprechte verontschuldiging” voor het koloniale bewind en de agressieve handelingen van het imperiale Japan uit. Zijn openlijke oprechte verklaring: Sengo 50 Shûnen no Shûsen Kinenbi Niatatte no Murayama Naikaku Sôri Daijin Danwa戦後 50 周年 の終戦記念日にあたっての村山内閣総理大臣談話 (de Verklaring van Premier Murayama bij de Vijftigste Verjaardag van het Einde van de Oorlog) werd ook de beroemde ‘Murayama Danwa’ genoemd. In deze verklaring stond 83: Wagakuni wa, tookunai kako no ijjiki, kokusaku o ayamari, sensô e no michi o ayunde kokumin o sonbô no kiki ni otoshiire, shokuminchi shihai to shinryaku niyotte, ôku no kuniguni, toriwake ajia shokoku no hitobito nitaishite tadai no songai to kutsuu o ataemashita. Watashi wa, mirai ni ayamachi nakarashimen to suru ga yue ni, utagau bekumonai kono rekishi no jijitsu o kenkyoni uketome, kokoni aratamete tsûsetsu na hansei no i o hyôshi, kokoro kara no owabi no kimochi o hyômeiitashimasu. Mata, kono rekishi ga motarashita naigai subete no giseisha ni fukai aitô no nen o sasagemasu. わが国は、遠くない過去の一時期、国策を誤り、戦争への道を歩んで国民を存亡の危機に陥 れ、植民地支配と侵略によって、多くの国々、とりわけアジア諸国の人々に対して多大の損 害と苦痛を与えました。私は、未来に誤ち無からしめんとするが故に、疑うべくもないこの 歴史の事実を謙虚に受け止め、ここにあらためて痛切な反省の意を表し、心からのお詫びの 気持ちを表明いたします。また、この歴史がもたらした内外すべての犠牲者に深い哀悼の念 を捧げます。 (Eigen vertaling: Tijdens een bepaalde periode in het niet al te verre verleden stapte Japan op oorlogspad door toedoen van een verkeerd staatsbeleid. Dit feit leidde het Japanse volk naar een fatale crisis. Door het koloniale bewind en de invasie bracht Japan enorme schade en lijden toe aan mensen in vele landen, vooral de Aziatische landen. Om zulke fouten in de toekomst te vermijden geef ik nederig de onmiskenbare historische feiten toe. Hierbij druk ik mijn gevoelens van diepe wroeging uit en betuig ik mijn oprechte spijt. Nogmaals wil ik mijn diepgaande gevoelens van spijt betuigen aan alle slachtoffers uit binnen- en buitenland uit deze geschiedenis.) 83
http://www.mofa.go.jp/mofaj/press/danwa/07/dmu_0815.html.
48
“Jôru wa shin ni shiku wa nashi” tomôshimasu …… Shingi o shisei no konkan tosuru koto o naigai ni hyômeishi, watashi no chikai no kotoba toitashimasu. 「杖るは信に如くは莫し」と申します……信義を施政の根幹とすることを内外に表明し、私 の誓いの言葉といたします。 (Eigen vertaling: Het wordt gezegd dat het beter is om te vertrouwen dan te straffen …… Ik zweer tegen de mensen zowel uit Japan als uit buitenland dat vertrouwen het basisprincipe van mijn regering is. Het is mijn belofte.) Het was de eerste keer dat de Japanse premier een openlijke oprechte verontschuldiging aanbod en diepe spijt betuigde. De Murayama Danwa 村山談話 werd later door verschillende Japanse politieke leiders herhaald bij verschillende diplomatieke bijeenkomsten met China en Zuid-Korea. Vijf principes van premier Li Peng 李鹏 In november 1997 sprak de Chinese premier Li Peng (1928 - ) vijf principes uit omtrent de ontwikkeling van de Chinees - Japanse betrekkingen tijdens zijn bezoek aan Japan: 2 3 4 5 6
Wederzijds respect, wederzijds niet inmengen in binnenlandse zaken; Streven naar dezelfde doelstellingen, bewaren van het verschil, de verschillen op een goede manier aanpakken; Versterken van de dialoog, verbeteren van het begrip; Elkaar wederzijds voorrechten geven, de economische samenwerking verdiepen; Kijken naar de toekomst, eeuwige vriendschap realiseren.
In april 1998 benadrukte vice-president Hu Jintao 胡锦涛 (1942 - ) het basisprincipe over de ontwikkeling van de Japans – Chinese betrekkingen tijdens zijn bezoek in Japan: de geschiedenis als een spiegel beschouwen, kijken naar de toekomst (Rekishi o kagami ni, mirai ni mukau 歴史を鏡に、 未来に向かう). Nitchû kyôdô sengen 日中共同宣言 (de Japans-Chinese Gezamenlijke Verklaring) in 1998 In november 1998 bracht president Jiang Zemin 江泽民 (president: 1993 - 2003) een staatsbezoek aan Japan. Hij was de eerste Chinese president die Japan bezocht in de Japans - Chinese geschiedenis. Tijdens zijn bezoek vermelde hij telkens opnieuw het Japanse oorlogsverleden in China, bovendien eiste hij dat Japan een schriftelijke verontschuldiging aanbood. Het bezoek van Jiang werd met vrucht beëindigd door de Japans - Chinese Gezamenlijke Verklaring over het Streven naar een Vriendelijk Samenwerkingsverband van Vrede en Ontwikkeling (heiwa to hatten no tameno yûkô kyôryoku pa-tona-shippu no kôchiku nikansuru nitchû kyôdô sengen 平和と発展のための友好協力 パ- トナ- シップ の構築に関する日中共同宣言), ondanks het feit dat de meeste Japanners het psychologisch moe zijn, al die herhaalde verontschuldigingsdiplomatie t.o.v. het oorlogsverleden (rekishi shazai gaikô 歴史謝罪外交). In de Japans - Chinese Gezamenlijke Verklaring bood Japan opnieuw excuus voor zijn invasieoorlogen in China aan, in het bijzonder was Jiang tevreden met de schriftelijke verontschuldiging:
49
“kako no ijjiki no chûgoku e no shinryaku niyotte chûgoku kokumin ni tadai na sainan to songai o ataeta sekinin o tsûkanshi, kore nitaishi fukai hansei o hyômei shita” 84. 過去の一時期の中国への侵略によって中国国民に多大な災難と損害を与えた責任を痛感し、 これに対し深い反省を表明した. (Eigen vertaling: Japan gaf ten volle blijk van zijn verantwoordelijkheden voor de enorme catastrofe en schade dat het in een bepaalde periode van het verleden aan het Chinese volk tijdens de invasie in China toegebracht had. Japan betuigde zijn diepgaande zelfkritiek.) In vergelijking met de Murayama Danwa 村山談話 op 15 augustus 1995 werd de verontschuldiging specifiek tegenover China in plaats van in het algemeen tegenover de Aziatische landen betuigd. In vergelijking met de Nitchû Kyôdô Seimei 日中共同声明 van 1972 gaf Japan toe bij deze verklaring dat de Japanse oorlog in China shinryaku 侵略 (invasie) was in plaats van een gewone oorlog. Bovendien werd de verontschuldiging schriftelijk in een gezamenlijke verklaring aangeboden. Hierbij toonde Japan zich een stapje verder in zijn oprechte kijk op zijn oorlogsverleden (rekishi ninshiki 歴史 認識) in China. Daarnaast werd het beleid van “One-China” nogmaals bevestigd: Taiwan is een wettelijk deel van China. Japan erkende de soevereiniteit van de Volksrepubliek China over Taiwan en mocht geen staatsrelaties met Taiwan hebben. Maar China’s imago was verslecht onder het Japanse volk na het bezoek van de Chinese president Jiang volgens twee vergelijkende onderzoeken van de Japanse krant Yomiuri Shimbun 読売新聞. Bij de publieke opinie van januari 1995 waren er 35 % van de ondervraagde Japanners die “negatief” stemden t.o.v. China en 40 % “positief”. Na het bezoek van president Jiang liet het onderzoek van augustus 1999 zien dat er plots 46 % Japanners die “negatief” t.o.v. China stemden en 47 % “positief” 85. Om de toenemende Japanse ontevredenheid tegenover China (taichû ken’o kan 対中嫌悪感) wat te verzachten, ondernam de Chinese premier Zhu Rongji 朱镕基 (premier: 1998-2003) een diplomatie “met de glimlach” (bishô gaikô 微 笑 外 交 ) tijdens zijn staatsbezoek in 2000 in Japan. Hij minimaliseerde de Japans - Chinese historische problemen.
2.2.2 De Japans-Chinese politieke wrijvingen rond het Japanse oorlogsverleden, het territoriale conflict en de veiligheidsbedreigingen
onverwerkte
Hoewel beide regeringen inspanningen geleverd hadden om de vriendschap tussen Japan en China te sluiten, werden de Japans – Chinese politieke betrekkingen telkens opnieuw zwaar op de proef gesteld tijdens het midden van de jaren negentig. De voornaamste problemen waren: de ontkenning van de Japanse rechtse prominente politici t.o.v. het Japanse oorlogsverleden, de Chinese kernproeven, de verbondenheid van de Japanse veiligheid met die vanTaiwan en de territoriale conflicten over de Senkaku-eilanden.
84
http://www.cn.emb-japan.go.jp/bilateral_j/bunken_1998sengen_j.htm. Yomiuri shimbun 読売新聞, Seron Chôsa 世論調査(de Publieke Opinies van Japan), p. 214. Tôkyô 東京, Kôbundô 弘文堂, 2002. 85
50
Het negationisme van de Japanse rechtse politici t.o.v. het Japanse oorlogsverleden werd samengevat in drie daden: bôgen 暴言 (tenietdoende verklaringen) over de Japanse invasieoorlogen, de bezoeken aan het Yasukuni-heiligdom en het goedkeuren van de controversiële nationalistische Japanse schoolboeken geschiedenis.
Rekishi o meguru bôgen 歴史をめぐる暴言 (tenietdoende verklaringen over de geschiedenis) Tijdens de jaren negentig waren er talrijke Japanse ministers en toppolitici die achtereenvolgende bôgen over het Japanse oorlogsverleden aflegden: op 3 mei 1994 verklaarde minister van Justitie Nagano Shigeto永野茂門tegen de Japanse journalist van Mainichi Shinbun毎日新聞 (3 mei 1994) dat het Bloedbad van Nanjing verzonnen was. De dag daarop protesteerde de Chinese regering. 7 mei trad Nagano af nadat hij 11 dagen minister van Justitie was geweest 86. Op 12 augustus 1994 verklaarde minister van Milieu Sakurai Shin 桜井新van het Murayama-kabinet dat de Japanse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog een zegen was voor zijn Aziatische buurlanden. 13 augustus waarschuwde de Chinese regering dat de verklaring van minister Sakurai de Chinese en Japanse vriendschap schade zou toebrengen. 14 augustus trad minister Sakurai af 87. In augustus 1995 maakte minister van Onderwijs Shimamura Yoshinobu 島村宜伸duidelijk dat het niet nodig was voor Japan om nog meer “spijt” te betuigen voor het koloniale optreden in oorlogstijd, want het was volgens hem nog niet duidelijk of de Japanse en Chinese oorlogen invasieoorlogen waren geweest. De Chinese woordvoerder Chen Jian 陈健 van het Ministerie van Buitenlandse Zaken drukte de verontwaardiging van de Chinese regering uit op een persconferentie van 10 augustus 1995 88. In juni 1996 ontkende voormalige minister van Onderwijs en Jusititie Okuno Seisuke奥野誠亮 dat de Japanse regering ooit de “troostvrouwen” tot militaire seksuele slavernij had gedwongen 89. Op 12 april 1999 stelde de herverkozen gouverneur van Tôkyô Ishihara Shintarô 石原慎太郎 publiekelijk dat het Bloedbad van Nanjing een verzinsel was. Op 18 april 1999 beantwoordde het Chinese officiële Volkse Dagblad (Renmin ribao人民日报) de ontkenning van Ishihara met het artikel “de ongeloofwaardige krankzinnige woorden” (Buderenxin de kuangyan不得人心的狂言) 90. Bij de vijftigste verjaardag van het einde van de oorlog (15 augustus 1995) drukte de Japanse premier Murayama Tomiichi 村山富市 (van de Socialistiche Partij) zijn gevoelens van “diepe wroeging” en “oprechte verontschuldiging” voor het koloniale bewind en de agressieve handelingen van het Japanse oorlogsverleden uit bij zijn Murayama Danwa 村山談話. Maar de Liberale Democratische coalitiepartner van Murayama beweerde dat hij niet namens de regering had gesproken. Op dezelfde dag brachten acht ministers van zijn regering een bezoek aan het Yasukuni – heiligdom. 86
Bron: http://news.sina.com.cn/c/2007-03-29/094712643697.shtml. Bron: http://news.sina.com.cn/c/2007-03-29/094712643697.shtml. 88 Tanaka Akihiko, Sino-Japanese political relations, p.72 in Okabe Tatsumi (ed.), International Environment Surrounding China, Iwanami shôten, Tôkyô, 2001. Of: Liu Jiangyong 刘江永, Panfangzhong de Riben 彷徨中的 日本 (Een verloren Japan), p.124. Tianjin Renmin Chubanshe 天津人民出版社 (de Volksuitgeverij van TianJin). Tianjin, 2000. 89 Bron: http://www.womenandwar.net/english/menu_02.php. (the Korean Council for the Women). 90 Huaxia wenzhai 华夏文摘 (China News Digest International, Beijing, 1999) 87
51
Yasukuni jinja sanpai o meguru mondai 靖国神社参拝をめぐる問題 (het probleem omtrent de bezoeken aan het Yasukuni-schrijn) Tijdens de jaren negentig werd het bezoek van Yasukuni-heiligdom zeer populair onder de Japanse kabinets- en parlementsleden. Op 29 juli 1996 bracht premier Hashimoto Ryûtarô 橋本龍太郎 (premier: 01/1996-07/1998) een bezoek aan het Yasukuni-heiligdom. Hij was de eerste in ambt zijnde premier die dit deed sinds premier Nakasone Yasuhiro 中曽根康弘 (premier: 11/198211/1987) in 1985. Tijdens zijn regeringsperiode bezochten 223 parlementsleden op 22 april 1997 het schrijn onder de leiding van de daarop volgende premier Obuchi Keizô 小淵恵三 (premier: 07/1998 04/2000). Kort daarna woonden acht ministers van de Hashimoto-regering op de herdenkingsdag van de Japans overgave een eredienst bij aan het Yasukuni-schrijn. In 1998 en 1999 brachten acht ministers en rond de 54 parlementsleden van de Obuchi-regering opnieuw op de herdenkingsdag bezoeken aan het heiligdom. (meer uitleg over het probleem van Yasukuni-schrijn zie hoofdstuk III). Atarashii rekishi kyôkasho mondai 新 し い 歴 史 教 科 書 問 題 (het probleem omtrent de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis) Tegelijkertijd gingen de ontkenningen van de agressieve handelingen van het Japanse koloniale bewind in oorlogstijd verder in de controversiële Japanse geschiedenisboeken. In 1996 richtte Fujioka Nobukatsu 藤岡信勝, professor van het Onderwijs, de Jiyûshugi Shikan Kenkyûkai 自由主義史観研 究会 (de Onderzoekscommissie van een Liberale Kijk op de Geschiedenis). Gebaseerd op deze commissie werd de Atarashii rekishi kyôkasho o tsukuru kai 新しい歴史教科書をつくる会 (de Vereniging voor de Herziening van de Schoolboeken Geschiedenis. Afgekort: Tsukuru-kai つくる会) in 1997 opgericht door de rechtse nationalist Nishio Kanji 西尾幹二, professor van de Universiteit Electro - Communicatie. De nationalistische schoolboeken geschiedenis van deze vereniging werden steeds weer goedgekeurd door het Japanse Ministerie van het Onderwijs. Het bracht heftige protesten teweeg in China, Noord-Korea en Zuid-Korea. (meer uitleg over het probleem van de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis zie hoofdstuk III). Chûgoku no kaku jikken 中国の核実験 (de Chinese kernproeven) De Japans-Chinese politieke betrekkingen werden ook vertroebeld door de Chinese kernproeven. Tijdens de jaren negentig had China meer dan tien keer kernproeven gehouden, vooral in 1995 en 1996, vier keer met Taiwan als doelwit. De kernproeven wakkerden in Japan de anti-Chinese gevoelens (hanchû kanjô 反中感情) zowel van rechtse nationalisten als van linkse pacifisten aan. De regering Murayama schrapte voor 75 miljoen dollar ODA. Senkaku rettô o meguru funsô 尖閣列島 をめぐる紛争 (het conflict omtrent de Senkaku-eilanden) In juni 1996 bouwde de rechtse nationalistische Nihon seinen sha 日本青年社 (de Japanse Vereniging van de Jongeren) vier keer vuurtorens op de Senkaku-eilanden (Senkaku rettô 尖閣列島). De Chinese regering protesteerde tegen de acties. De onbewoonde Senkaku-eilanden (Chinees: Diaoyutai 钓鱼台) waren in 1895 onder Japans bestuur gekomen.
52
Volgens de Chinese Volkse Vereniging voor de Verdediging van de Diaoyutai (Zhongguo Minjian Baodiao Lianhehui 中国民间保钓联合会) horen die eilanden sinds mensenheugnis bij China. De vroegste naam van deze eilanden lieguyè 列姑射 gaat terug tot de historische bron Sanhai Jing 山海 经 (het Boek der Berg en Zee) tijdens de periode van de Lente & Hersfst en de Strijdende staten 春秋 战国 (770 v.Chr. – 221 v.Chr.). Tijdens de Ming 明- dynastie (1368-1644) werden die eilanden ontdekt door Yang Zai 杨载 in 1373. In 1403 werden die eilanden voor de eerste keer als Diaoyu 钓鱼- eilanden vermeld in het boek Shunfeng xiangsong 顺风相送 (Vaarwel met de Wind). Tijdens Ming -dynastie en Qing 清-dynastie werden de eilanden in de maritieme beveiliging van China opgenomen. Er werd ook gezegd dat de Chinese Keizerin CiXi 慈禧(1835-1908) van de Qing-dynastie (1644-1911) reeds in 1893 de Diaoyutai 钓鱼台-eilanden aan haar ambtenaar Sheng Xuanhuai 盛宣怀 had geschonken. In de Japanse geografische bron Sangoku tsûranzu setsu三国通覧図説 (een Illustrerend Algemeen Onderzoek van Drie Landen) werden die eilanden ook geïntroduceerd als Chinese eilanden. Dit boek werd in 1768 geschreven door de Japanse beroemde militaire strateeg Hayashi Shihei林子平 (17381793) 91. Japan bezat Taiwan 台湾en de bijbehorende Diaoyutai - eilanden door het ongelijke Verdrag van Shimonoseki (Shimonoseki Jôyaku下関条約) na de Eerste Japans - Chinese Oorlog of Nissin sensô 日 清戦争 (1894-1895). Na de Tweede Japans - Chinese Oorlog of Nitchû sensô 日中戦争 (1937-1945) had Japan Taiwan en de bijhorende eilanden teruggegeven, maar de Diaoyutai -eilanden waren nog steeds niet teruggegeven 92. Japan was van mening dat er geen sporen van Chinese territoriale beheersing op de eilanden waren, toen het Japanse lokale bestuur van Okinawa deze in 1885 bezocht. Die eilanden zijn niet door het Verdrag van Shimonoseki op 17 april 1895 onder Japans bestuur gekomen, wél werden ze op 14 januari 1895 officieel door de vergadering van de Itô Hirobumi 伊藤博文- regering (08/189209/1896) onder Japans bestuur geplaatst 93. In 1945 werden deze eilanden onder Amerikaanse gezag geplaatst. In 1972 werden ze samen met Okinawa 沖縄weer onder Japans bestuur geplaatst zonder overleg met China. Omtrent de kwestie van Senkaku-eilanden had de Chinese toenmalige vice-premier Deng Xiaoping 邓 小平 94 (1904 -1997) op 25 oktober 1978 bij zijn staatsbezoek in Japan tegen de Japanse journalisten ooit gezegd:
91
Murata Tadayoshi 村田忠禧, Senkaku rettô – Chôgyotô mondai o dô miruka 尖閣列島、釣魚島問題をどう 見るか (Hoe bekijkt men het Probleem van de Senkaku-eilanden, Diaoyu-eilanden), p.25. Uitgeverij: Nihon Kyôhôsha 日本僑報社, Tôkyô, 2004. 92 Bron: http://www.cfdd.org.cn/html/dyd/3-6.html. (Zhongguo Minjian Baodiao Lianhehui 中国民间保钓联合 会 of: de Chinese Volksvereniging voor de Verdediging van de Diaoyutai) 93 Bron: http://www.mofa.go.jp/mofaj/area/senkaku/index.html. (het Japanse Ministerie van Buitenlandse Zaken). 94 De belangrijkste Chinese politieke en militaire leider na de dood van Mao Zedong 毛泽东(1893-1976) in 1976 tot 1987. Staat bekend als pragmaticus die China tot rust gebracht na de Culturele Revolutie (1966-1976). In tegenstelling tot Mao die de klassenstrijd centraal plaatste, benadrukte hij de economie. Door zijn openings- en hervormingspolitiek legde hij de basis van het huidige Chinese marktsocialisme.
53
We noemen de “Senkaku-eilanden” “Diaoyutai”. Verschillende namen, verschillende opinies. Bij het normaliseren van de Chinees - Japanse staatsrelaties hadden we afgesproken dat we niet over dit probleem zouden discussiëren. Deze keer spraken we weer af dat we opnieuw niet over dit probleem zouden discussiëren bij het praten over het Verdrag van Vrede en Vriendschap tussen China en Japan 95. Tien jaar later praatte de Chinese leider Deng Xiaoping nog eens over de Senkaku-eilanden, wanneer hij de Sovjet-president Mikhail Gorbachev op 16 mei 1989 ontmoette: De kwestie van Diaoyutai is een nog niet opgeloste kwestie. Het is een zeer kleine onbewoonde plaats. Wanneer ik Japan bezocht, stelden de journalisten me vragen over die kwestie. Ik heb toen gezegd dat wij dit probleem terzijde zullen laten staan. Als wij, de hudige generatie, dit probleem niet zouden kunnen oplossen, dan zouden de volgende generaties wellicht slimmer dan ons zijn, zij zouden in elk geval een oplossing vinden. Over dit probleem en in gelijkaardige discussies hebben we later een suggestie gegeven, nl. samen olieboringen uitvoeren om de problemen op te lossen 96. In het midden van de jaren negentig kreeg men echt belangstelling voor de Senkaku-eilanden na de proefboringen in de buurt naar mogelijke olievoorraden. Zowel Japan, China als Taiwan maken aanspraken op de soevereiniteit van die eilanden. Nichibei Bôei Kyôryoku 日米防衛協力 (de Japans - Amerikaanse Defensiesamenwerking) De afstand tussen Japan en China werd ook voordurend te berde gebracht door het steeds weer toegepaste Japans - Amerikaanse veiligheidsverdrag. In 1996 werden nieuwe richtlijnen opgesteld voor de toepassing van het Japans - Amerikaanse Veiligheidsverdrag. De twee landen tekenden op 23 september 1997 “de Richtlijnen van de Japans - Amerikaanse Defensiesamenwerking” (Nichibei Bôei Kyôryoku no Shishin 日米防衛協力の指針). De Japanse Zelfverdedigingsmacht (Jieitai 自衛隊) kon in geval van crisis steun verlenen aan de Amerikaanse troepen in de nabijheid van Japan met het oog op de veiligheid en de stabiliteit van Zuid-Oost-Azië. Vooral de bepaling van “de nabijheid van Japan” (shûhen 周辺) trok de aandacht van China 97. Volgens de officiële verklaring van de Japanse regering werd in “de nabijheid van Japan” verwezen naar een algemene toestand: wanneer er iets gebeurt rond Japan. Maar de toenmalige Japanse kabinetssecretaris Kajiyama Seiroku 梶山静六zei tijdens een tv-programma van Asahi 朝日op 17 augustus 1997 dat men met “de nabijheid van Japan” het geografische aspect bedoelde, dat de veiligheid van Taiwan ook verbonden was met die van Japan. De Chinese woordvoerder Shen Guofang 沈国放van het Ministerie van Buitenlandse Zaken eiste op 19 augustus een duidelijke uitleg bij de verklaring van Kajiyama. De Chinese premier Lipeng 李鹏 (premier 1988-1998) liet ook weten
95
Beijing Zhoubao 北京周报 (Het Weekblad van Beijing), No. 43, 1978. Of: Deng Xiaoping Wenxuan 邓小平文 选 (de Bloemlezing van Deng Xiaoping), Deel III, p.293. 96 Zie voetnoot 95 97 Het Japanse en Amerikaanse Veiligheidsverdrag: Asahi Shinbun 朝日新聞 (24/09/1997) of: Cankao Xiaoxi 参 考消息(het Infoblad, Beijing, 25/09/1997).
54
dat de verklaring van de Japanse kabinetssecretaris het principe van de Chinees - Japanse betrekkingen zou veranderen 98. Shûhen Jitai Anzen Kakuho Hô 周辺事態安全確保 (de Veiligheid van Gebeurtenissen in de Japanse Randgebieden) In 1999 liet het Japanse parlement “de Veiligheidswet van Gebeurtenissen in de Japanse Randgebieden” (Shûhen Jitai Anzen Kakuho Hô 周辺事態安全確保法) en nog twee andere veiligheidswetten met de V.S. goedkeuren. Deze wetten stelden de Zelfverdedigingsmacht in staat om logistieke ondersteuning te verlenen aan de Amerikaanse strijdkrachten om Japan te beschermen tijdens een conflict in de nabijheid van Japan. De Zelfverdedigingsmacht mocht nu ook buiten Japan samen met de V.S. het land verdedigen. Bovendien werd de bepaling van “de nabijheid van Japan” nog steeds niet in de wet duidelijk verklaard. Ondanks de politieke wrijvingen tussen beiden bleef de economische samenwerking verder ontwikkelen door de economische globalisatie. China had de Japanse investeringen nodig. Japanse economische groei kon niet zonder de grote Chinese afzetmarkt en consumenten. In 1991 bedroeg de Japans – Chinese bilaterale handel 202.8 miljard US Dollar. In 1995 bedroeg het 574.6 miljard US Dollar. In 1999 was het 660 miljard US Dollar. Vanaf 1993 was Japan gedurende 11 jaar de grootste handelspartner van China geworden. Kortom, in de jaren negentig kenmerkten de Japans-Chinese betrekkingen zich door het fundamentele fenomeen: verbondenheid en afstand. De Japanse en Chinese politieke betrekkingen ondergingen veel ups en downs door de historische problemen en de veiligheidsproblemen, want de veiligheid van Japan werd verbonden met die van Taiwan en de Chinese kernproeven.
2.3 De Japans - Chinese politieke betrekkingen onder premier koizumi Jun’ichirô 小泉純一郎 (premier: 2001 - 2006): nood aan elkaar, toch ook elkaar afstoten Chûgoku no taitô 中国の台頭 (de opkomst van China ): In de jaren negentig voerde China de economische hervorming en opendeur-politiek verder uit. Het decennium werd de “tien vette jaren” (shûkaku no jûnen 収穫の十年) genoemd, terwijl de negentiger jaren voor Japan de “tien verloren jaren” (ushinawareta Jûnen 失われた十年) waren 99. Door de zeepbel van de economie, de terugloop van de binnenlandse vraag en de hoge productiekosten moesten de Japanse binnenlandse fabrieken onvermijdelijk samensmelten of werden ze gedwongen zich langzaam naar overzeese gebieden te verplaatsen. Er ontstond het zogenaamde probleem van “de uitholling van de industrie” 100. Intussen kende de Chinese industrialisatie een sterke expansie en de goedkope exportproducten “made in China” werden overal ter wereld verspreid. Het leek erop dat China de fabriek van de 98
Yomiuri Shinbun 読売新聞(27/04/1998) of: Cankao Xiaoxi 参考消息 (28/04/1998). De bepaling van “de nabijheid van Japan”: Beijing Ribao 北京日报 (Beijing Daily, 30/05/1998). 99
C.L. eigen vertaling uit de Japanse tekst van Feng Zhaokui 冯昭奎 en Suzuki Takayoshi 鈴木孝昌, p. 119. Yomiuri Shinbun 読売新聞, 04/01/2004.
100
55
wereld zou worden. In 2001 bereikten de buitenlandse investeringen een nieuw record in China. In hetzelfde jaar werd China lid van de Wereldhandelsorganisatie. In 2004 had China de V.S. als grootste handelspartner van Japan overtroffen. Terwijl Japan, na de Europese Unie en de V.S., de derde handelspartner van China was geworden. China was zich aan het ontwikkelen en eiste zijn plaats op in de internationale politieke en economische scène. Het brandpunt in Oost-Azië verplaatste zich nu meer van Japan en de V.S. naar China. Als gevolg van een opkomend China, een stagnerend Japan en de Chinese kernproeven in het midden van de jaren negentig ontstond in Japan de vrees van de “Chinese bedreiging” (chûgoku kyôi kan 中国脅威感). Japan vreesde een Chinese dominantie, waardoor Japan zijn leidende rol in Azië zou verliezen in het voordeel van China. Daarenboven bracht het buitenlandse beleid van de Japanse regering ook veel stress met zich mee bij de Japans – Chinese politieke betrekkingen tijdens de Koizumi – periode (2001-2006). De Japans-Chinese politieke spanningen tijdens Koizumi-periode: In April 2001 werd Koizumi Jun’ichirô 小泉純一郎 premier. Tijdens zijn tijdperk promootte hij verder de Amerikaans – Japanse veiligheidsrelatie. Na de aanslagen van elf september 2001 in Amerika stuurde hij manschappen naar Irak om het bondgenootschap met de V.S. te versterken. De Japans – Chinese politieke betrekkingen tijdens zijn regeringsperiode verslechterden. Dat blijkt uit de volgende gebeurtenissen. Premier Koizumi bracht elk jaar hulde tijdens zijn regeringsperiode aan het Yasukuni – heiligdom. De bezoeken zorgden ervoor dat de dialoog tussen de Japans – Chinese politieke leiders gedurende enkele jaren werd afgebroken. Daarnaast hadden de goedgekeurde Japanse controversiële handboeken geschiedenis versie 2001 en 2005 van de rechts-nationalistischeTsukuru-kai つくる会 tot felle anti-Japan - demonstraties in China (en Zuid-korea) geleid. Voor het probleem van de controversiële Japanse geschiedenisboeken zie hoofdstuk III: rekishi kyôkasho mondai 歴史教科書問題. In mei 2002 vluchtten vijf Noord-Koreanen het Japans consulaat in de Noord – Chinese stad Shenyang 沈阳 binnen. Zij vroegen asiel aan bij het Japanse consulaat. De Chinese politie sleurde de vluchtelingen brutaal naar buiten. Dat zette kwaad bloed en tastte de geloofwaardigheid aan van het Japanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Als China de vijf Noord-koreanen naar Zuid-Korea gebracht had, werd dit toch aanvaard door het Japanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. In november 2004 dook een Chinese nucleaire onderzeeër binnen in de Japanse wateren wegens een zogenaamd technisch probleem. De Chinese minister van Buitenlandse Zaken Li Zhaoxing 李肇星 bood hiervoor op 16 november 2004 zijn excuses aan en gaf er een verklaring voor. De voornaamste politieke problemen waren vooral rond de volgende conflicten: de indeling van de Oost-Chinese Zee tussen beide landen, de energieconcurrentie rond de Siberische oliepijplijn en de problematiek van het Japanse Permanente Lidmaatschap bij het V.N.-Veiligheidsraad in 2005.
56
Volgens het verslag van het Japanse kabinet (het Onderzoek van de Publieke Opinies t.o.v. de Diplomatie in 2005 ) wantrouwde ongeveer 68 % van de ondervraagde Japanners China en ongeveer 80 % ervan vond dat er een slechte verhouding bestond tussen Japan en China 101.
2.3.1 Het Japans - Chinese territoriale conflict omtrent de Oost-Chinese Zee De Oost-Chinese Zee is een zee die deel uitmaakt van de Grote Oceaan en wordt omringd door China, Japan, Zuid-Korea en Taiwan. Japan en China hebben er territoriale begrenzingsgeschillen. Het gaat in het bijzonder over de onderzeese olievoorraden. In 2004 deed China er onderzoek en exploiteerde olie en gas in het Chun Xiao春晓 – veld, dat aan Chinese kant 5 kilometer ver van de Japans-Chinese middenlijn van het gedebatteerde continentaal plat ligt. Japan vreesde dat China de middenlijn zou oversteken en de exploratie en exploitatie zou uitbreiden tot aan de Japanse kant 102. Tussen 25 oktober 2004 en 9 juli 2005 hielden Japan en China zes zeerechtconferenties om overeenstemming te bereiken over de indeling van het continentaal plat in de Oost-Chinese Zee. •
Nihon no Tairikudana no Chûkansen Ron 日本の大陸棚の中間線論 (de Japanse opinie over de Middenlijn van het Continentaal Plat)
Japan stelde voor om het continentaal plat tussen beiden volgens de middenlijn in te delen zoals het V.N.-Verdrag inzake het Recht van de Zee van 10 december 1982 te Montego-Bay bepaalde. Maar er zou overlap van beide exclusieve economische zones zijn als de continentale platten volgens een middenlijn ingedeeld zouden worden. Volgens dit verdrag strekt het grondgebied van China en Japan zich in de zee uit tot 200 km vanaf ieders basislijn. Op die plekken waar de afstand tussen beide basislijnen kleiner is dan 400 km, ontstaan er onvermijdelijk overlappingen op het continentaal plat. Daarom moeten beide partijen er over praten 103. •
Chûgoku no Ryôdo no Shizen Enchô Ron 中国の領土の自然延長論 (de Chinese Opinie over Territoriale Natuurlijke Uitstrekking)
Volgens China is het continentaal plat van de Oost-Chinese Zee een verlengstuk van Chinees grondgebied. De Okinawa-helling zou de begrenzing van de Japans – Chinese exclusieve economische zone in de Oost-Chinese Zee zijn 104. Uiteindelijk waren de conferenties vruchteloos omdat er voor beide partijen geen aanvaardbare compromissen gevonden werden.
101
Môri Kazuko 毛里和子, Nitchû kankei – sengo kara shinjidai e 日中関係 - 戦後から新時代へ (De
Betrekkingen tussen Japan en China – van na de oorlog tot de nieuwe tijden), p. 195. Iwanami shinsho 岩波新 書, Tôkyô 東京, 2006. 102
http://news.enorth.com.cn/system/2004/07/12/000818825.shtml. http://www.mofa.go.jp/mofaj/area/china/higashi_shina/tachiba.html. 104 http://news.enorth.com.cn/system/2004/07/12/000818837.shtml. http://news.enorth.com.cn/system/2004/07/12/000818839.shtml. http://news.enorth.com.cn/system/2004/07/12/000818828.shtml. 103
57
2.3.2 Energieconcurrentie: de Oost-Siberische oliepijplijn Na de Tweede Wereldoorlog werd steenkool door olie vervangen als de belangrijkste grondstof voor de industriële landen. Japan is één van ’s werelds grootste importeurs van grondstoffen en energie. Zijn olie en aardgas komen bijna geheel uit het buitenland. Voor Japan was de eerste oliecrisis in 1973 een grote schok. In dat jaar was de afhankelijkheid van olie in Japan bij zijn nationale totale energievoorziening 77 % 105, terwijl de OPEC (de organisatie van olie-exporterende landen) de prijzen voor ruwe olie van midden 1973 naar eind 1973 van 2,7 dollar per barrel naar 11 dollar per barrel liet verhogen. De Japanse economische groei kwam tot stilstand. De noodzaak tot ingrijpende veranderingen in de grondstoffen- en energiepolitiek werd door de tweede oliecrisis bevestigd. In 1981 was de prijs van minder dan 15 dollar per barrel in 1978 verdubbeld 106. Bovendien kwam de olie-invoer uit Iran tot stilstand door de oorlog tussen Irak en Iran in 1980. De Japanse regering zag dat het noodzakelijk was om in de grondstoffen- en energiepolitiek in te grijpen. In 1975 werd de Wet van de Oliebevoorrading goedgekeurd. Daarnaast ondernam de Japanse regering energiediplomatische maatregelen (enerugi- gaikôエネ ルギ 一外交 ) 107 . Een voorbeeld daarvan was het bovenaan al vermelde staatsbezoek van premier Ôhira Masayoshi 大平正 芳aan China in 1979. Tijdens de vergadering tussen de Japanse en Chinese leiders werd de officiële ontwikkelingshulp (ODA: Official Developmental Assistance) sindsdien opgenomen in de vijfjarenplannen. De officiële ontwikkelingshulp van Japan was meestal gebonden aan de voorwaarde van Chinese grondstoffenlevering. De ODA zou tegen 2008 beëindigd zijn, aangezien China al sinds de jaren negentig onvoldoende olie aan Japan kon leveren. Met de snelle industriële expansie en een jaarlijkse economische groei van 8 à 9 % (zelfs meer dan 11 % in 2007) sinds 1982 had China steeds meer olie voor eigen gebruik nodig. In 1993 werd China ook een importeur van olie. Rusland is de tweede grootste olieproducent ter wereld. Het is ook de tweede grootste gasproducent ter wereld. Het zwaartepunt van zijn olie – activiteit ligt meer in de energiedorstige Oost-Aziatische landen zoals Japan en China. Al in de jaren zeventig was de Sovjet-Unie begonnen met de ontsluiting van de enorme voorraden bodemschatten in Siberië en daarbij zocht zij de hulp van buitenlands kapitaal, o.a. uit Japan. Maar Japan werkte na de diplomatieke normalisatie in 1972 toen intensief samen met China zowel op politiek als economisch vlak. Japan bood kapitaal aan China, China leverde olie, steenkool en andere grondstoffen aan Japan. In 1986 en 1988 bezocht de Russische minister van Buitenlandse Zaken Japan om de samenwerking in Siberië weer ter sprake te brengen, maar met weinig succes door de nauwe Japans - Chinese economische- en energiesamenwerking. Sinds 2003 bereikte China’s eigen petroleumwinning haar grens, haar olieverbruik stak zelfs Japan voorbij. China werd de tweede grootste olieverbruiker ter wereld na de V.S. De vraag naar olie zal er 105
Nihon Keizai niokeru Sekiyu no Ichi 日本経済における石油の位置 (de Plaats van de Olie in de Japanse Economie). Bron: Shigen Enerugi-chô 資源エネルギ一庁 (Het Japanse Bureau voor Grondstoffen en Energie/Agency for Natural Resources and Energy) (http://www.enecho.meti.go.jp/topics/hakusho/2007energyhtml/html/1-1-1-1.html) 106 Kokusai Genyu Kakaku no Suii 国際原油価格の推移(de Verschuiving van de Internationale Ruwe Olie-prijs tussen 1961 en 1990). Bron: Shigen Enerugi-chô 資源エネルギ一庁 (http://www.enecho.meti.go.jp/topics/hakusho/2007energyhtml/html/1-2-1-3.html). 107 Enerugi- Kihon Keikaku no Kaitei エネルギ一 基本計画改定 (De Herziening van het Basisplan over de Energie) Shigen Enerugi-chô 資源エネルギ一庁 (http://www.enecho.meti.go.jp/topics/hakusho/2007energyhtml/html/1-3-1-1.html)
58
tegen 2025 meer dan verdubbelen. Zowel Japan als China trachtten overal ter wereld hun olievoorziening veilig te stellen. Naast het politiek onrustige Midden-Oosten werd Rusland steeds belangrijker voor deze twee oliedorstige landen. Hoe hadden Japan en China de olie-import van Rusland -ondermeer de Oost-Siberische olie - getracht te krijgen? •
Het eerste Plan van de Oost-Siberische oliepijpleiding: de Angarsk – Da Qin oliepijplijn
In 1994 stelde het Russische petroleumbedrijf Yukos voor om een Oost-Siberische oliepijpleiding naar China te bouwen. Deze oliepijpleiding zou beginnen in de Russische petrochemische industriële stad Angarsk en eindigen in het Chinese olieveld Da Qin 大庆 (in Noordoost-China). De Angarsk – Da Qin oliepijpleiding zou een lengte van slechts 3060 km hebben, waarvan 2260 km in Rusland (verbouwd door Rusland) en 800 km in China (verbouwd door China). Qua techniek, kapitaal (rond 25 miljard dollar), tijdsduur en afstand was de samenwerking bij de bouw van de oliepijpleiding zeer realistisch voor beiden. In mei 2003 sloten de petroleumbedrijven van beide landen een contract, waarbij het Russische petroleumbedrijf China van 20 miljoen ton olie per jaar (30 miljoen ton per jaar na 2010) zou voorzien. Maar de samenwerking bij het project liep echter met vele moeilijkheden. •
Het tweede plan van de Oost-Siberische oliepijpleiding: de Angarsk – Nakhodka oliepijplijn
Net zoals China had Japan ook een energiebehoefte. In januari en mei 2003 reisde de Japanse premier Koizumi twee keer naar Rusland voor het voorstel van het project Angarsk – Nakhodka. In juni 2003 reisde de Japanse minister van Buitenlandse Zaken Kawaguchi Yoriko 川 口 順 子 (14/01/1941-) ook naar Rusland om petroleum te winnen van de Oost-Siberische oliepijplijn. In augustus 2003 ging de Russisch-Chinese energieconferentie niet door. In september keurde het Russische Ministerie van Milieubescherming het project van de Angarsk – Da Qin oliepijplijn af vanwege milieuvervuiling. Op 3 oktober 2003 werd de CEO van het Russische grootste privépetroleumbedrijf Yukos-Sibneft opgepakt. Dit bedrijf stond voor de petroleumexport naar China. De Russische petroleumexport werd vervolgens gemonopoliseerd door de staatsoliebedrijven met onder meer Transneft en Gazprom. Later werd de onderhandeling over deze oliepijpleiding overgenomen door de Russische regering. Deze trachtte haar export van energie te diversifiëren. President Vladimir Putin besloot om de export van olie naar de regio Oost-Azië te vergroten. Het eindpunt van de Oost-Siberische pijplijn werd veranderd van de Chinese petroleumstad Da Qin naar de Russische havenstad Nakhodka bij de Stille Oceaan (in de richting van de Japanse Zee). Het project Angarsk – Nakhodka oliepijpleiding zou een lengte van 4000 km hebben. Om de concurrentie met China in hun voordeel te beslechten bood Japan 50 miljard dollar aan voor de bouw van de ganse oliepijplijn en nog eens 75 miljard dollar voor de exploitatie van de olie in OostSiberië. Dit zette de Chinese regering sterk onder druk. Door de inmenging van de Japanse regering werd het project Angarsk – Da Qin vruchteloos beëindigd 108. China had ernstig bezwaar tegen de Japanse concurrentie. Gedurende de jaren 2003, 2004 en 2005 waren de politieke spanningen tussen beide landen hevig geweest door de strijd voor deze Oost-Siberische oliepijpleiding. •
108
Het derde plan van de Oost-Siberische oliepijpleiding: de Taishet-Nakhodka oliepijplijn
Bron: http://business.sohu.com/2004/02/27/43/article219224306.shtml.
59
「Yama kiwamari sui tsuki, michi nakika to utagau mo; Yanagi kuraku hana akiraka nishite, mata ichison ari山窮まり水尽き、路無きかと疑うも。柳暗く花明らかにして、又一村あり」 109 : Hoewel Rusland Japan had aangemoedigd om in de bouw van de Angarsk - Nakhodka oliepijplijn te investeren, was de Russische energiesamenwerking met China nog steeds goed op gang. In januari 2005 veranderde de Russische regering het beginpunt van de pijplijn van Angarsk naar Taishet (in de regio Irkutsk) om de milieuvervuiling van het Bajkal-meer te vermijden110. De Taishet-Nakhodka oliepijpleiding zal een lengte van 4130 km hebben. Er kan jaarlijks 80 miljoen ton olie getransporteerd worden. In Skovorodino (een Siberische stad op 60 km van de Chinese grens) zou de pijplijn gesplitst worden, waarbij één derde van de olie naar China zou gaan, terwijl de rest zou afgeleid worden naar Nakhodka. In Nakhodka kan twee derde van de olie naar vele oliedorstige landen waaronder Japan (de derde grootste olieverbruiker ter wereld), China (de tweede grootste olieverbruiker ter wereld), de V.S. (de grootste olieverbruiker ter wereld) en Zuid-Korea (de zesde grootste olieverbruiker ter wereld). In maart 2006 werden tijdens het bezoek van President Vladimir Putin aan China een aantal overeenkomsten op energiegebied getekend. In april 2006 begon men met de bouw van de eerste fase van het project Taishet-Skovorodino pijpleiding. Men verwacht dat de eerste fase van het project in 2008 voltooid kan worden111. Na de voltooiing van de eerste fase kan 30 miljoen ton olie vervoerd worden. Wanneer de tweede fase van de Skovorodino Nakhodka pijpleiding zal beginnen, is nog niet bekend gemaakt. Het zal afhangen van de ontwikkeling van de oliereserves in Oost-Siberië en het kapitaal 112. In ieder geval hoeft China geen kapitaal te investeren voor de bouw van het project Taishet-Nakhodka. Als Japan in de tweede fase van de Skovorodino - Nakhodka pijpleiding wil investeren, dan kunnen China, Zuid-Korea en de andere oliedorstige landen hier ook van profiteren.
2.3.3 De problematiek van het Japanse Permanente Lidmaatschap bij het V.N.Veiligheidsraad in 2005 De Koizumi-regering wou van Japan een invloedrijke politieke speler maken op wereldniveau. Het werd niet langer geaccepteerd dat Japan zich opstelde als een economische reus en een politieke dwerg. Om meer internationaal aanzien te verwerven, trachtte premier Koizumi in 2004 en 2005 een vaste zetel in de V.N. – Veiligheidsraad te verkrijgen. China vond dat de toetreding van Japan de Amerikaanse invloed in de Raad al te zeer zou versterken. Daarnaast waren er hevige politieke spanningen tussen beide landen door de bovenvermelde problemen. China had in 2005 zijn veto uitgesproken tegen de Japanse toetreding bij het V.N.-Veiligheidsraad. Uiteindelijk werd de ambitie van Japan vruchteloos beëindigd. Afgezien van de moeilijkheden en onzekerheden tussen Japan en China, werkten deze twee landen op economisch gebied toch intensief samen. Japan voorzag China van technologie terwijl China aan Japan producten leverde die deze niet meer zelf vervaardigde. China werd steeds belangrijker voor
109
Chinese gedicht van Lu You 陆游 (1125-1210): Wanneer men niet meer weet waar je bent, waar je heen moet, bestaat er toch een weg. 110 Bron: http://news.tom.com/1002/20031218-529413.html. 111 De Russische minister voor industrie en energie Khristenko heeft op 6 februari 2007 bekend gemaakt dat de eerste fase van het project ‘de bouw van de Taishet – Skovorodino pijpleiding’ volgens plan verloopt. 112 http://news.tom.com/1002/3291/200567-2198267.html.
60
Japan als handelspartner. De Japans –Chinese bilaterale handel bedroeg in 2004 zo’n 1679 miljard dollar 113. De Japanse investering in China van 2004 bedroeg zo’n 480 miljard dollar. Kortom, onder premier Koizumi kende de Japans – Chinese politieke betrekkingen een negatieve wending. De oude wonden van het Chinese volk werden telkens opengereten door de historische problemen en de bijkomende territoriale conflicten en energieconcurrentie. Op economische vlak explodeerde de handel tussen beiden als het ware, terwijl op diplomatiek niveau het er eerder koeltjes aan toe bleef gaan (seirei keinetsu 政冷経熱) 114. Deze nood aan elkaar en toch ook elkaar afstoten lijkt als een rode draad door de Japans – Chinese relaties te lopen.
113 114
Cankao Xiaoxi 参考消息 (het Infoblad, Beijing, 16/01/2005). Seirei keinetsu 政冷経熱, letterlijk betekent: koude politiek en warme economie.
61
DEEL III: De Japanse en Chinese Historische Problemen omtrent het Onverwerkte Japanse Oorlogsverleden
‘Hoe kunnen we goede vrienden worden met mensen die vergeten en negeren hoeveel pijn ze ons in het verleden hebben berokkend’. (Uit de toespraak van de Zuid – Koreaanse president Kim Dae - Jung op de verjaardag van de bevrijding van Korea in 2001)
62
3.1 Het probleem omtrent de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis (Rekishi kyôkasho mondai 歴史教科書問題) Ruzie tussen landen over boeken? Het kan. De Japanse kijk op zijn oorlogsverleden is in China en Zuid-Korea een bron van ergernis. Het meeste tumult werd altijd veroorzaakt door de Japanse geschiedenisboeken, vooral de schoolboeken geschiedenis. Hoe werkt het schoolboekensysteem in Japan? Volgens de wet van het Onderwijs in 1948 worden alle schoolboeken geschreven en uitgegeven door privésectoren (minkan 民 間 ) om de wetenschappelijke vrijheid te garanderen. Maar tegelijkertijd bepaalde de wet dat alle Japanse schoolboeken door het Ministerie van Onderwijs goedgekeurd moesten worden. De regionale onderwijscommissie gaat bepalen welke versie van de goedgekeurde schoolboeken de staatsscholen zullen gebruiken. Privéscholen mogen zelf bepalen. Iedere vijf jaar worden de schoolboeken herzien.
3.1.1 Drie fasen van de controversiële schoolboeken geschiedenis Onder zulk schoolboekensysteem waren er na de Tweede Wereldoorlog drie fasen van de controversiële schoolboeken geschiedenis omtrent het Japanse oorlogsverleden. •
De eerste fase was in de jaren vijftig, kort na de Tweede Wereldoorlog, naar aanleiding van de Amerikaanse bezetting van Japan. De bedoeling ervan was om de rechtspraak van het Tôkyô Oorlogstribunaal en de rechtvaardigheid van de Amerikaanse bezetting van Japan op de proef te stellen.
•
De tweede fase vond plaats sedert de jaren tachtig. De snelle economische groei in de jaren zestig en zeventig maakte van Japan een economische superstaat. De economische welvaart scherpte de nationale trots en de herleving van het Japanse nationalisme. In academische kringen was het onderzoek van de Nihonjinron 日本人論 (de theorie over het Japanner - zijn) weer populair onder de rechts-nationalisten. De discussies over de superioriteit van het land en het Japanse volk werden binnen en buiten het land verspreid. In Japan ontstond deze theorie al reeds na de overwinningsoorlogen tegen China in 1895 en Rusland in 1905 tijdens de Meiji – periode (1868–1912). In het buitenland verschenen zelfs boeken zoals: Japan as Number One, Lessons for America van Ezra F. Vogel in 1979. The Myth of Japanese Uniqueness van Peter Dale in 1986. De titels van de boeken spraken voor zich. Onder deze impuls van de superioritiet van Japan ontstond er vraag naar de herziening van het Japanse vooroorlogse imago en de ‘masochistische’(negatieve) kijk op het Japanse oorlogsverleden.
•
De derde fase begon in de late jaren negentig. Einde jaren tachtig kende de Japanse economie al de zeepbeleconomie. In de jaren negentig stagneerde zelfs de economie. De Japanse regering trachtte de economische crisis en het onrustige gevoel van het volk op te lossen door de aanmoediging van ‘kenkô na nashonarizumu’ 健康なナショナリズム (het 63
‘gezond nationalisme’) of aikokushin 愛国心 (het patriottisme) in Japan. In het internationale politieke toneel werd het niet langer geaccepteerd dat Japan zich opstelde als een economische reus en een politieke dwerg. Om een prominente rol te kunnen spelen in de internationale politiek trachtten de conservatieve ultranationalisten het Japanse imago te verbeteren door de Japanse agressieoorlogen in het verleden weer te ontkennen (bôgen暴 言: tenietdoende verklaringen) 115 , te verbloemen (bika美化) en te verrechtvaardigen (benmei弁明). In augustus 1995 beweerde de minister van onderwijs Shimamura Yoshinobu島村宜伸 in het Murayama – kabinet dat het nog niet duidelijk was of de Japanse en Chinese oorlogen invasieoorlogen waren. De Chinese woordvoerder van het Ministerie van Buitenlandse Zaken Chen Jian drukte zijn woede uit op een persconferentie van 10 augustus 1995 116. In 1996 ontkende Okuno Seisuke 奥野誠亮op een persconferentie dat de Japanse regering ooit betrokken was geweest bij de militaire seksuele slavernij van de “troostvrouwen” ( jûgun ianfu従軍慰安婦 ). Hij was een prominent Japans parlementslid, voormalig minister van onderwijs en justitie, directeur van een prefectuur-politiebureau tijdens de oorlogsperiode (kenpeitai 憲兵隊). Volgens hem deden de “troostvrouwen” het vrijwillig, voor het geld 117. Eerder had hij als minister van onroerend goed van het Takeshita - kabinet in 1988 tegen de journalisten zijn mening verklaard over de Japanse oorlog in China tijdens de jaren dertig: Ik zou de oorlog niet als een agressieoorlog beschouwen, want er waren vele slachtoffers, zowel Japanners als Chinezen. Japan had geen intentie om China aan te vallen,Japan vocht toen alleen tegen het witte kolonialisme. Zijn ontkenning van de agressieve oorlog zorgde toen voor diplomatieke spanningen tussen de Takeshita Noboru 竹下登 – regering (november 1987 – juni 1989) en de Chinese regering 118. In 1998 kwam een Japanse film Puraido – unmei no toki プライド - 運命の時 (Trots – het Moment van het Doodslot) uit waarin generaal Tôjô Hideki als Japans nationale held werd voorgesteld. Tôjô Hideki werd door het Tôkyô Oorlogstribunaal tot Klasse A oorlogsmisdadiger veroordeeld en opgehangen. In mei 2000 verklaarde Mori Yoshirô 森喜朗(premier: april 2000 – april 2001) publiekelijk dat Japan een goddelijk land met de keizer als centrum was (Shinkoku Ron神国論) 119.
115
Bôgen 暴言: letterlijk betekent “burei na kotoba” 無礼な言葉(onbeleefde woorden). Tanaka Akihiko, Sino-Japanese political relations,p.72 in Okabe Tatsumi (ed.), International Environment Surrounding China, Iwanami shôten, Tôkyô, 2001. 117 De website van the Korean Council for the Women: http://www.womenandwar.net/english/menu_02.php. 118 Clyde Haberman, Artikel: Japanese Official Fires New Furor on the War, 11 mei 1988, the New York Times. 119 Bron: http://news.bbc.co.uk/hi/chinese/news/newsid_750000/7504192.stm (16/05/2000) 116
64
3.1.2 De rechtszaak omtrent de schoolboeken geschiedenis van de historicus Ienaga Saburô 家永三郎 (1913-2002) Aangezien het politieke en economische klimaat in China pas op het einde van de jaren tachtig voldoende stabiel en open werd, was de kwestie van de herziening van de Japanse schoolboeken geschiedenis in de eerste fase niet door China bespreekbaar gemaakt. Binnen Japan werd de kwestie wel openbaar gemaakt door Professor Ienaga Saburô 家永三郎 van de Tôkyô Universiteit van Onderwijs. De historicus Ienaga werd sinds het einde van de jaren vijftig door het Ministerie van Onderwijs verplicht steeds weer zijn handboek te herzien. In zijn Geschiedenis van Japan voor de laatstejaars middelbaar moest Ienaga een passage over biologische experimenten van de Japanse Unit 731 op Chinese gevangenen schrappen. Professor Ienaga poneerde in 1984 een rechtszaak tegen het Japanse Ministerie van Onderwijs voor het onwettig doorlichten van de referenties naar het Bloedbad van Nanjing in 1937 in zijn schoolboeken geschiedenis. Bijvoorbeeld: ‘de verkrachting van de Chinese vrouwen’ moest geschrapt worden, ‘het was gebeurd tijdens een chaotische situatie’ moest toegevoegd worden. Zijn rechtszaak werd gesteund door meer dan 200 Japanse historici. Op 20 oktober 1993 besliste het Tôkyô Hoge Gerechtshof dat het schrappen van referenties naar het Bloedbad van Nanjing in 1937 uit Professor Ienaga’s geschiedenisboeken door het Ministerie van Onderwijs illegaal was, maar tegelijkertijd steunde het Hoge Gerechtshof het recht van het Ministerie van Onderwijs om schoolboeken goed te keuren120.
3.1.3 De controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis in de jaren tachtig In 1982 werd in een versie van de goedgekeurde Japanse schoolboeken geschiedenis de “shinryaku” 侵略(“invasie”) van de Japanse troepen tijdens de jaren dertig in China in het woord “shinshutsu”進 出( “oprukken”) omgezet. “Nankin daigyakusatsu”南京大虐殺 (“Het Bloedbad van Nanjing”) werd in “senryô Nankin”占領南京 (“de Bezetting van Nanjing”) omgezet. Deze verdraaiingen van de historische feiten waren volgens China een ontkenning van de Japanse oorlogsmisdaden. In dat jaar gaf dit voor het eerst aanleiding tot heftige reacties in China. De Chinese regering verzocht een diplomatieke oplossing en duidde zijn standpunten aan: Of Japan zijn militaristische invasieoorlogsverleden zal erkennen is een principiële kwestie tussen de politieke betrekkingen van beide landen. De Chinese en Japanse vriendschap kan alleen verder gezet worden wanneer Japan zijn oorlogsverleden oprecht en eerlijk aan zijn volk verteld heeft, wanneer Japan zijn toekomstige generaties de waarheid van de geschiedenis juist onderwezen heeft. Vroegere zaken mogen niet vergeten worden, het zal een lesje van latere zaken worden (Qianshi bu wang, houshi zhi shi前事不忘后事之师) 121. Op 26 augustus 1982 gaf de Japanse toenmalige kabinetssecretaris Miyazawa Kiichi 宮沢喜一 (premier: november 1991 – augustus 1993) een verklaring omtrent de Japanse schoolboeken Geschiedenis, waarin stond:
120 121
Bron: http://news.wenweipo.com/2005/04/06/IN0504060043.htm (Hongkong Wenweipo). Voetnoot 120 idem.
65
… De inhoud van de Japanse en Chinese Gezamenlijke Verklaring moet natuurlijk gerespecteerd worden bij het Japanse schoolonderwijs en het goedkeuren van de Japanse schoolboeken. Onlangs hebben Zuid-Korea, China en andere landen sommige beschrijvingen in de Japanse schoolboeken bekritiseerd. Vanuit het perspectief van vriendschapsopbouw en goedwil met deze buurlanden zal Japan aandacht besteden aan deze kritiek. De Japanse regering zal de verantwoordelijkheid voor de verbetering op zich nemen.… 122. In 1986 was er weer een incident rond het goedgekeurde schoolboek Nieuwe Geschiedenis van Japan. Op 7 Juni 1986 gaf de Chinese regionale directeur van de dienst Aziatische Buitenlandse Zaken Yang Zhenya杨振亚 een diplomatiek memorandum aan de Japanse ambassade in China. De Japanse premier Nakasone Yasuhiro ( 1982 - 1987) beloofde dat de Japanse regering aan de verklaring van Miyazawa Kiichi in 1982 zou vasthouden. Premier Nakasone had zijn minister van het onderwijs Fujio Masayuki 藤尾正行 ook ontslagen, omdat die ontkende dat de Japanse massaslachting van Chinese burgers tijdens het Bloedbad van Nanjing in 1937 tegen de internationale wet was 123. Het handboek Nieuwe Geschiedenis van Japan was verbeterd, maar er werd nog steeds niet duidelijk beschreven dat de oorlog van Japan in China tijdens de jaren dertig een invasieoorlog was.
3.1.4 De controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis in de jaren negentig: De oprichting van Atarashii rekishi kyôkasho o tsukuru kai 新しい歴史教科書をつくる会 (de Vereniging voor de Herziening van de Schoolboeken Geschiedenis) Het probleem van de Japanse geschiedenisboeken zorgde voor vele politieke ups en downs tussen beide landen. Sinds de jaren negentig ging er nauwelijks nog een jaar voorbij zonder een incident over het historische probleem. Telkens weer rees de vraag in China en Zuid-Korea of Japan besefte hoeveel leed het had veroorzaakt en hoe oprecht zijn spijt was over zijn agressieve verleden.Het Japanse historische probleem werd zelfs als een diplomatiek wapen door China en Zuid-Korea gebruikt om Japan onder morele druk te zetten bij internationale politieke conflicten. (Eén typisch voorbeeld hiervan: in 2005, wanneer Japan een vaste zetel van de V.N. – Veiligheidsraad betrachtte, waren er heftige betogingen georganiseerd in China en Zuid-Korea.) Onder deze morele druk hadden de volgende Japanse premiers hun officiële excuses aangeboden voor het Japanse oorlogsverleden: premier Suzuki Zenkô (24 augustus 1982), Kaifu Toshiki (25 mei 1990), Miyazawa Kiichi (17 juni 1992), Hosokawa Morihiro (11 augustus 1993), Murayama Tomiichi (15 augustus 1995), Obuchi Keizô (8 oktober 1998), Koizumi Jun’ichirô (22 april 2005) en de anderen. Jiyûshugi Shikan Kenkyûkai 自由主義史観研究会 (de Onderzoekscommissie van een Liberale Kijk op de Geschiedenis) In 1996 richtte Fujioka Nobukatsu 藤岡信勝, professor van het Onderwijs, de Jiyûshugi Shikan Kenkyûkai 自 由 主 義 史 観 研 究 会 (de Onderzoekscommissie van een Liberale Kijk op de Geschiedenis). Volgens de commissie bevatten de vroegere Japanse geschiedenisboeken te veel illustraties van ‘de slechte kant’ van het Japanse oorlogsverleden. De historische feiten moesten op 122
Bron: http://www.mofa.go.jp/policy/postwar/state8208.html. (Statement by Chief Cabinet Secretary Kiichi Miyazawa on History Textbooks, August 26, 1982). 123 Clyde Haberman, Artikel: Japanese Official Fires New Furor on the War, gepubliceerd op 11/05/1988 in The New York Times.
66
een ‘liberale’ manier verteld worden. Om tegen deze ‘zelfkastijding’ (de negatieve kijk op het Japanse oorlogsverleden) in de geschiedschrijving te strijden, trachtte deze commissie een ‘positief beeld’ van het Japanse oorlogsverleden te interpreteren, en sommige historische feiten, vooral de kwestie van de ‘troostvrouwen’ weg te laten bij de geschiedschrijving 124. Atarashii rekishi kyôkasho o tsukuru kai 新しい歴史教科書をつくる会 ( de Vereniging voor de Herziening van de Schoolboeken Geschiedenis) Gebaseerd op de Jiyûshugi Shikan Kenkyûkai werd de Atarashii rekishi kyôkasho o tsukuru kai新しい 歴史教科書をつくる会 (“Vereniging voor de Herziening van de Schoolboeken Geschiedenis”) in 1997 opgericht door de rechtse nationalist Nishio Kanji西尾幹二, professor van de Universiteit Electro - Communicatie. De meeste bekende figuren in deze verenigingen zijn: de voorloper van deze vereniging professor Fujioka Nobukatsu, de populaire stripverhaalschrijver Kobayashi Yoshinori小林 よしのりen de beroemde rechtse politicus, huidige gouverneur van Tôkyô Ishihara Shintarô石原慎 太郎 125. Ishihara Shintarô was sinds 1999 drie maal verkozen tot de gouverneur van Tôkyô. Hij beledigde de Chinezen en Koreanen ooit met het ouderwetse woord: sankokujin三国人. Sankokujin werd tijdens de Japanse koloniale periode gebruikt voor de Chinezen (vooral de Chinezen uit Taiwan) en Koreanen in de Japanse bezettingsgebieden. Op 9 april 2000 deed Ishihara een toespraak voor de Japanse zelfverdedigingstroepen (jieitai自衛隊). Hij waarschuwde de troepen dat zij voor de illegale sankokujin een oogje in het zeil moesten houden. Volgens hem werd alle criminaliteit in Tôkyô gepleegd door deze mensen. Hij mengde de huidige illegalen uit China en Korea in Japan samen met de Chinezen en Koreanen tijdens de koloniale periode. Tegen deze belediging werd op 12 april 2000 geprotesteerd door de Lerarencommissie van het Staats Hoger Onderwijs te Yokohama in Japan, het Hoofdbureau van de Koreaanse Volksvereniging in Japan en de Generale commissie van de Overzee Chinezen in Tôkyô. 126 Verder is Ishihara Shintarô bekend voor zijn ontkenning van het Bloedbad van Nanjing. De revisionistische visie van Tsukuru-kai in de literatuur en de stripverhalen Ook in de literatuur en de stripverhalen was de revisionistische visie van deze vereniging in opmars. De vertegenwoordiger ervan is zonder twijfel de stripverhaalschrijver Kobayashi Yoshinori小林よし のり. In zijn indrukwekkende bestseller Sensô ron戦争論 (Over de Oorlogen) van 1998 beweerde Kobayashi dat de verovering van Manshû in 1931 een nobele zaak voor de Chinese beschaving was. Verder ontkende hij dat Manshû toen tot China behoorde 127. Vervolgens herinterpreteerde hij Daitôa sensô (de Grote Oost-Aziatische Oorlog) als een bevrijdingsstrijd, een oorlog die Japan ondernomen had om Azië te bevrijden van het westerse imperialisme:
124
http://www.cass.net.cn/file/2007030688173.html. (Chinese Academy of Social Sciences). In het boek: Het Japan dat “nee” kan zeggen verkondigde hij samen met Sony-topman Morita Akio dat Japan zonder de militaire bescherming van de V.S. kan en dat Japan zijn overheersende invloed in Azië zal terugwinnen ten koste van de V.S. Hij werd uitgenodigd door de Chinese overheid voor de ceremonie van de Olympische Spelen in 2008 te Beijing. Hij heeft deze uitnodiging met plezier aanvaard. 126 http://www1.jca.apc.org/anti-hinokimi/archive/ishihara/index.html. (27/06/2000) 127 Kobayashi Yoshinori 小林よしのり, Sensô ron 戦争論 (Over de Oorlogen), hoofdstuk 10, Gentôsha, Tôkyô, 1998. 125
67
At that time, Asians did not even believe in their dreaming that they could win against the Whites. They were completely subdued and living in slavish conditions… Somebody had to prove that it was possible to fight Euro-American white imperialism. This is what Japan has done (Kobayashi Yoshinori, Sensô ron p.31, cf. 311, Gentôsha, Tôkyô,1998. ) Zodoende was Manga - artiest Kobayashi zelfbewust en doelbewust bezig met een eigen revisionistische visie op de Japanse geschiedenis te schrijven om zijn ‘kenkô na nashonarizumu’ 健康 な ナ シ ョ ナ リ ズ ム (het ‘gezond nationalisme’) te verzinnen. Het was een mythe die in nationalistische kringen hardnekkig gekoesterd werd. In eerste instantie stond de Zuid-Oost Aziatische bevolking niet vijandig tegenover de Japanse bezetters omdat deze verkondigden de koloniën van Frankrijk, Groot – Brittannië en Nederland tot de vrijheid en onafhankelijkheid te zullen brengen, zij het onder de beschermende leiding van het Japanse keizerrijk. Maar in korte tijd werd het duidelijk dat voor deze Aziatische bevolking in de praktijk de ene vorm van koloniale overheersing ingeruild werd door een andere. Één typisch voorbeeld was het aanleggen van de Birma – Siam (Thailand) - spoorlijn in oktober 1942. Een geschatte 80,000 -150,000 burger-arbeiders, vooral Aziatische burgers uit China, Maleisië, Siam en Birma en meer dan 16,000 krijgsgevangenen stierven aan de constructie van deze 415 kilometer lange spoorlijn.
3.1.5 De controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis van 2001 en 2005 In 2001 werden acht versies van de schoolboeken geschiedenis door het Ministerie van Onderwijs goedgekeurd. Één versie ervan werd geschreven door de Atarashii rekishi kyôkasho o tsukuru- kai (afgekort: Tsukuru-kai). De schoolboeken van de Tsukuru-kai leidden opnieuw tot een storm van protest in China en Zuid-Korea. In deze boeken stonden enkele historische feiten die vooral in China stof deden opwaaien. Hieronder selecteer ik de mening van de Chinese historicus Rong Weimu 荣维木. Hij is de hoofdredacteur van het tijdschrift Het onderzoek van anti - Japan oorlogen bij het Chinese Sociale en Wetenschappelijke Instituut te Beijing. De argumenten van Rong staan op de website (http://news.sina.com.cn/2005-03-25/02035456043s.shtml). Dit artikel werd op 25 maart 2005 geciteerd in het Chinese officiële Nieuwsblad: Cankao Xiaoxi. Gelijkaardige argumenten van Rong Weimu vindt men bij de vergadering tussen Rong, de andere Chinese en Koreaanse historici op de website van de Chinese staatstelevisie CCTV (http://cctv.com/news/china/20050617/102161.shtml). •
De Redenen van de Eerste Japanse en Chinese Oorlog (Nissin sensô 日清戦争) in 1894-5
In de schoolboeken van de Tsukuru-kai versie 2001 pagina 218 staat: Wazukana heiryoku shika motanai Chôsen wa, Shin ni chinatsu no tame no shuppei o motometa ga, Nihon mo Kôshin jihen go no Shin to no moushiawase ni shitagai, guntai o haken shi, Nisshin ryôgun ga shôtotsu shite Nisshin sensô ga hajimatta. わずかな兵力しかもたない朝鮮は、清に鎮圧のための出兵を求めたが、日本も甲申 事変後の清との申し合わせに従い、軍隊を派遣し、日清両軍が衝突して日清戦争が 始まった。 (Eigen vertaling: Korea, met een zwak leger, verzocht steun aan China om een opstand neer te slaan. Japan stuurde ook troepen naar Korea wegens de Japanse en Chinese
68
overeenkomst na het Kôshin-Incident. 128 De legers van Japan en China vormden conflicten, de Nisshin sensô brak uit.) Volgens de Chinese historicus Rong was het zinnetje: Nisshin ryôgun ga shôtotsu shite Nissin sensô ga hajimatta (“Japan en China vormden conflicten, de Nisshin sensô brak uit”) onaanvaardbaar. Volgens hem moet Japan zijn verantwoordelijkheid dragen voor de oorzaak van de Nisshin Sensô. Want het was Japan die eerst de Chinese zeemacht aanviel in de Koreaanse Toyoshima豊島. Verder was Rong van mening dat Japan in 1890 reeds intentie gehad had om Nisshin Sensô te starten. Dat bleek uit in het buitenlandse beleid van de Japanse toenmalige premier Yamagata Aritomo山県有朋 (premier 12/1889–05/1891 en 11/1898-10/1900). Op de eerste imperiale nationale conferentie van december 1890 deed premier Yamagata een toespraak: “over het buitenlandse beleid”. Hij wees er op dat er twee methoden waren om een land onafhankelijk te maken en zelf te verdedigen. De eerste methode was om de soevereiniteit van een land te verdedigen, de tweede was om de belanggebieden van een land te beschermen 129. Meneer Rong interpreteerde de “belanggebieden” van premier Yamagata als Korea en Chinese Manshû. Japan had interesse in Chinese Manchû, daarom was de Nisshin sensô uitgebroken. •
Taika nijûikkajô yôkyû 対華二十一か条要求 (“21 eisen” tegen China)
Op 18 januari 1915 richtte Japan de ‘21 eisen’ tot China. In de meeste Japanse geschiedenisboeken werd dit historisch feit als Taika nijûikkajô yôkyû 対華二十一か条要求 (“21 eisen” tegen China) beschreven. In de boeken van de Tsukuru-kai versie 2001 pagina 245 was het ook zo. Maar volgens meneer Rong was het woord yôkyû 要求 (vragen, eisen) zonder de betekenis van “aandrang”, het was te eufemistisch. •
Rokôkyô Jiken 盧溝橋事件 (het Marco Polo–brug-Incident) op 07/07/1937
In de boeken van de Tsukuru-kai versie 2001 pagina 270 werd dit incident als volgt beschreven: 1937 (shôwa jûni) nen shichi gatsu nano ka yoru, Pekin kôgai no Rokôkyô de, ensyûshiteita Nihon gun ni mukete nanimono ka ga happô suru jiken ga okotta. Yoku asa ni wa, Chugoku no kokumin tô gun to no aida de sentô jyôtai ni natta (Rokôkyô jiken). Genchi kaiketsu ga hakarareta ga, yagate Nihon gawa mo daikibo na hahei o meiji, Kokumin tô seihu mo tadachi ni dôin rei o hasshita. Igo 8 nenkan ni watatte Nicchû sensô ga keizokushita. 1937 (昭和 12) 年 7 月 7 日夜、北京郊外の盧溝橋で、演習していた日本軍に向けて何者か が発砲する事件がおこった。翌朝には、中国の国民党軍との間で戦闘状態になった (盧溝 橋事件)。現地解決がはかられたが、やがて日本側も大規模な派兵を命じ、国民党政府も ただちに動員令を発した。以後 8 年間にわたって日中戦争が継続した。 (Eigen vertaling: Tijdens de nacht van 7 juli 1937 werd er vuur gelost in de richting van de Japanse troepen die een nachtoefening op de Marco Polo–brug nabij Beijing aan het houden waren. De volgende ochtend barstte de Japans - Chinese oorlog in volle hevigheid los. Dit was het zogeheten Rokôkyô - Incident. Men wou dit probleem ter plaatse oplossen, maar Japan stuurde 128
Het Kôshin-Incident in 1884 was een opstand in Korea. De opstandelingen werden gesteund door Japan. De opstand werd neergeslagen met hulp van de Chinese troepen. In 1885 sloten Japan en China het Verdrag van Tianjin waarbij Japan en China niet zonder medeweten van de ander troepen naar Korea zouden sturen. 129 Xue ziqi & Zhou Yan, citeerde van Yamagata Aritomo ikensho 山県有朋意見書 p. 217, p. 205. Tijdschrift: Beifang Luncong 北方论丛 (Discussies in het Noorden), de eerste editie, Beijing, 1997.
69
er op grote schaal soldaten naartoe, de Chinese nationalistische regering mobiliseerde ook onmiddellijk hun leger. Vervolgens was de acht jaar durende Japans - Chinese oorlog begonnen. ) De Chinese historicus Rong ging niet akkoord met het zinnetje: Pekin kôgai no Rokôkyô de, ensyûshiteita Nihon gun ni mukete nanimono ka ga happô suru jiken ga okotta…… Nicchû sensô ga keizokushita (er werd vuur gelost richting de Japanse troepen die een nachtoefening op de Marco Polo–brug nabij Beijing aan het houden waren …… de Japans - Chinese oorlog was begonnen). Zijn argumenten waren de volgende: Ten eerste waren de Japanse troepen die op de Chinese Marco Polo–brug een nachtoefening hielden illegaal. De Chinese soldaten waren verplicht om de soevereiniteit van hun land te verdedigen. Ten tweede hadden de Japanse soldaten voor 7 juli 1937 ooit ook geschoten. Ten slotte was er tot nu toe nog steeds geen bewijs dat de Chinese soldaten eerst geschoten hadden. •
De Ontkenning van de Japanse Buitenlandse Invasieoorlogen
In de boeken van de Tsukuru-Kai werd het woord “shinryaku”侵略 (“invasie” of “aanval”) nooit gebruikt voor alle Japanse buitenlandse invasieoorlogen. De aanvallen van Toyotomi Hideyoshi (1536-1598) in 1592 en 1593 op Korea werden beschreven als “shuppei”出兵(soldaten sturen). •
Nankin Daigyakusatsu 南京大虐殺 (het Bloedbad van Nanjing) in december 1937
Op pagina 270 van de schoolboeken versie 2001 beschreef de Tsukuru-kai het Bloedbad van Nanjing met een kort zinnetje: Nihon gun wa……, jûni gatsu, Nankin o senryôshita (konotoki, Nihon gun ni yotte minshû ni mo tasû no shisyô sya ga deta. Nankin jiken) 日本軍は……12 月、南京を占領した(このとき、日本軍によって民衆にも多数の死傷者 が出た。南京事件) Eigen vertaling: In december bezetten de Japanse troepen Nanjing (tijdens deze periode werden er vele Chinese burgers gedood en gewond door de Japanse troepen. Dit is het Nanjing-Incident) Pagina 295 legde de geschiedschrijver de woorden die tussen haakjes stonden uit: Kono jiken no jittai ni tsuite wa shiryô no ue de gimon ten mo dasare, samazamana kenkai ga ari, konnichi de mo ronsô ga tsuzuite iru. この事件の実態については資料の上で疑問点も出され、さまざまな見解があり、今 日でも論争が続いている。 (Eigen vertaling: Wat de waarheid van het feit betreft, er stonden twijfelachtige punten op de documenten, er waren verschillende meningen erover, zelfs tot vandaag is men nog steeds aan het argumenteren.) Hierin werd het “Bloedbad” van Nanjing (Nankin daigyakusatsu 南京大虐殺) als het ‘Incident’ van Nanjin (Nankin Jiken 南京事件) benoemd. Daarenboven twijfelde de Tsukuru-kai over de waarheid van het bloedbad. Dit was voor Meneer Rong onaanvaardbaar. Volgens Rong was het historisch feit van dit bloedbad reeds door het Tôkyô Oorlogstribunaal veroordeeld in 1946-48. Het dodenaantal van het bloedbad , met name 200,000, werd ook door het tribunaal onderkend, hoewel het echte dodenaantal volgens wetenschappelijke onderzoeken boven de 300,000 lag. Bovendien waren er 70
talrijke historische documenten die de gruwelijke daden van de Japanse troepen tijdens het bloedbad konden bewijzen. •
Tôkyô Saiban 東京裁判 (het Tôkyô Oorlogstribunaal): 05/1946 – 12/1948
Op pagina 294 benoemde de geschiedschrijver van de Tsukuru-kai de overheersing van de Rengôkoku 連合国 (de Geallieerden) in Japan als senryô tôchi 占領統治(de bezettingsoverheersing). Op pagina 295 twijfelde de schrijver aan de rechtspraak van het Tôkyô Oorlogstribunaal: Konnichi, kono saiban ni tsuite wa, kokusai hô jyô no seitôsei o utagau kenkai mo aru ga, …... 今 日 こ の 裁 判 に つ い て は 、 國 際 法 上 の 正 当 性 を 疑 う 見 解 も あ る が ,…… (Eigen vertaling: Tegenwoordig zijn er nog steeds opinies die aan de rechtvaardigheid van het Tôkyô Oorlogstribunaal t.o.v. de internationale wet twijfelen.) Maar volgens meneer Rong was de rechtspraak van het tribunaal en de overheersing van de Geallieerden wel rechtvaardig. •
Sensô no Sanka 戦争の惨禍 (de Desastreuze Gevolgen van de Oorlog)
Op pagina 284 beschreef de geschiedschrijver van de Tsukuru-kai het gevolg van de oorlog door Japan tegen Azië met slechts vier regels. Op pagina 285 echter werden de rampzalige luchtaanvallen in Tôkyô (Tôkyôdaikûshû 東京大空襲) en de atoombommen (genshibakudan 原子爆弾) van de V.S. op Hiroshima 広島 en Nagasaki 長崎 tot in detail en met een hele pagina uitgelegd. Volgens meneer Rong mocht de schrijver de schade aan Japan en de schade die door Japan veroorzaakt werd niet naast elkaar beschrijven. Bovendien benadrukte de schrijver de schade aan Japan in vergelijking met de schade die door Japan veroorzaakt werd. In 2005 werd de schoolboeken geschiedenis van de Tsukuru-kai opnieuw goedgekeurd door het Japanse Ministerie van het Onderwijs. De bovenvermelde historische feiten werden nog een stapje verder ontkend of nog meer eufemistisch verteld. De tegenargumenten van de Chinese historicus Rong Weimu staan op dezelfde website. Naar aanleiding van de goedkeuring van deze schoolboeken versie 2005 werden er weer betogingen georganiseerd in Zuid-Korea. De uitgebreide betogingen werden in april 2005 in 28 Chinese steden georganiseerd. De Chinese premier Wen Jiabao 温家宝 verklaarde op een persconferentie dat Japan: de geschiedenis vierkant onder ogen moet zien. Volgens premier Wen zou de kwestie van de Japanse schoolboeken geschiedenis een aanleiding moeten zijn voor de heroverweging van het Japanse permanente lidmaatschap bij het VNveiligheidsraad. Hij legde de bedoeling van de Chinese betogingen uit: De respons van het volk zou de Japanse regering moeten dwingen tot diepgaand zelfonderzoek… Alleen een land dat de geschiedenis respecteert en het vertrouwen wint van de bevolking in Azië en de wereld, kan een zware verantwoordelijkheid dragen in de internationale gemeenschap 130.
Besluit: Enerzijds gaf een toenemend aantal politici officieel toe dat het Japanse oorlogsverleden agressief was geweest. Anderzijds probeerden de conservatieve rechts-nationalisten steeds weer het Japanse oorlogsverleden te ontkennen, te verbloemen en te verrechtvaardigen door het verdraaien 130
http://www.nos.nl/nosjournaal/artikelen/2005/4/13/130504_reljapanchina.html.
71
van sommige historische feiten in de geschiedenisboeken en publieke verklaringen. Daarom zal het probleem omtrent de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis (rekishi kyôkasho mondai 歴史教科書問題) de politieke betrekkingen tussen Japan en China in de toekomst nog vaak op de proef stellen.
3.2 Het probleem omtrent het Yasukuni – schrijn (Yasukuni Jinja Mondai 靖国 神社問題) In november 2004 ontmoette de Chinese president Hu Jintao胡锦涛 de Japanse premier Koizumi Jun’ichirô小泉純一郎. Hij benadrukte het volgende: De voornaamste reden van de hedendaagse politieke problemen tussen China en Japan is dat Japanse politieke leiders het Yasukuni – schrijn bezoeken en vereren 131. Waarom is het Yasukuni – schrijn een probleem? Wat voor een schrijn is het Yasukuni – schrijn? Mogen de Japanse politieke leiders het schrijn bezoeken en vereren? Om te beginnen gaan we eerst even terug naar de geschiedenis van het schrijn.
3.2.1 De introductie van het Yasukuni – schrijn (Yasukuni Jinja 靖国神社) Het Yasukuni – schrijn of Yasukuni – Heiligdom is opgericht in 1869 om overleden soldaten te herdenken van burgeroorlogen in het begin van de Meiji – periode (1868-1912). Oorspronkelijk werd het Tôkyô Shôkonsha 東京招魂社 (het schrijn waar de zielen van de doden worden aangeroepen) genoemd. In 1879 veranderde het schrijn van naam: Yasukuni Jinja 靖国神社 (Yasukuni – schrijn). Yasukuni betekent “vreedzaam land”. Het kwam in dienst te staan van de staat wegens het kokka shintô 国家神道 (staatsshintô, Shintô als staatsreligie). Het werd een symbool voor de staatsshintô en de nationalistische ideologie van de Meiji - periode. Vóór de Tweede Wereldoorlog werd het schrijn beheerd door militair personeel en bewaakt door kenpeitai 憲兵隊 (militaire politie). Samen met het Ise Jingû 伊勢神宮 en het Meiji Jingû 明治神宮 werd het Yasukuni Jinja 靖国神社 toen één van de drie belangrijkste staatsschrijnen. De overleden soldaten vereren was een belangrijke daad bij het opbouwen van de Japanse natie, namelijk het versterken van het nationaal bewustzijn. Het shintoïsme werd tot staatsgodsdienst verheven om de eenheid van het land te verzekeren. Het is een symbool voor het Japans nationalisme, de voedingsbodem van het Japans militarisme (de verhouding tussen het shintoïsme, nationalisme en militarisme werd reeds uitgelegd bij hoofdstuk I: de voedingsbodem van het Japanse nationalisme en imperialisme in de Edo – periode). Later overleden soldaten van volgende oorlogen werden herdacht en geëerd als kami 神(goden) en de zielen van de eirei 英霊 (helden) eveneens. Het betreft 2,466,344 overleden soldaten, vooral soldaten die het leven hadden gelaten in de oorlogen tegen China, Rusland en de daitôa sensô 大東亜戦争 (de Grote Oost – Aziatische Oorlog). De concrete cijfers van de overleden soldaten die vereerd werden in het Yasukuni – schrijn vinden wij als volgt: 1) 2) 3) 4) 131
Restoration wars 1853-1868 Southwest war (satsuma Rebellion) 1877/78 Taiwan expedition 1877 Sino-Japanese war 1894/95
7,751 6,971 1,130 13,619
Xu Wansheng, Riben Zhengzhi yu Duiwai Guanxi, p.207.
72
5) Boxer rebellion 1900 6) Russo-Japanese war 1904/05 7) World War I and Siberian Intervention 1918-1925 8) Sainan Incident 9) Manchurian Incident 1931 10) China Incident (Second Sino-Japanese War) 1937-1945 11) Greater East Asia War 1941-1945 Total
1,256 88,429 4,850 185 17,175 191,218 2,133,760 2,466,344
(Bron: Sven Saaler, Politics, Memory and Public Opinion – The History Textbook Controversy and Japanese Society, p.195. IUDICIUM verlag GmbH München, 2005)
Van de bovenvermelde 2,466,344 overleden soldaten in 11 oorlogen stierven rond de 210,000 soldaten in 7 oorlogen tegen China. Het Yasukuni–probleem heeft daarom veel aandacht van de Chinezen getrokken en het weegt heel zwaar op de Japans - Chinese politieke betrekkingen.
3.2.2 De bezoeken van de Japanse Politieke Leiders aan het Yasukuni-schrijn (Yasukuni Jinja Sanpai 靖国神社参拝) Na de Tweede Wereldoorlog overleefde het Yasukuni – schrijn. Het blijft een oord waar de overleden soldaten worden herdacht en geëerd. Maar het schrijn werd wettelijk een gewone Shintôistische organisatie, het kon niet meer instaan voor de staat wegens het afschaffen van het staatsshintô (kokka shintô 国家神道) en het splitsten van de functies tussen de staat en de religie (seikyô bunri 政 教分離). Sinds de regering Shidehara Kijûrô 幣原喜重郎 (premier: 10/1945 – 05/1946) brachten de Japanse premiers vaak bezoeken aan het Yasukuni – schrijn en vereerden de overleden soldaten. Het aantal bezoeken van premiers (het aantal bezoeken wordt tussen haakjes geplaatst) vinden we als volgt: • • • • • • • • • • • • • •
Shidehara Kijûrô (2) 23.10.1945, 20.11.1945 Yoshida Shigeru (5) 18.10.1951, 17.10.1952, 23.04.1953, 24.10.1953, 24.04.1954 Katayama Tetsu (0) Ashida Hitoshi (0) Hatoyama Ichirô (0) Ishibashi Tanzan (0) Kishi Nobusuke (2) 24.04.1957, 21.10.1958 Ikeda Hayato (5) 10.10.1960, 18.06.1961, 15.11.1961, 04.11.1962, 22.09.1963 Satô Eisaku (11) 24.04.1965, 21.04.1966, 22.04.1967, 23.04.1968, 22.04.1969, 18.10.1969, 22.04.1970, 17.10.1970, 22.04.1971, 19.10.1971,22.04.1972 Tanaka Kakuei (5) 08.07.1972, 23.04.1973, 18.10.1973, 23.04.1974, 19.10.1974 Miki Takeo (3) 22.04.1975, 15.08.1975, 18.10.1975 Fukuda Takeo (4) 21.04.1977, 21.04.1978, 15.08.1978, 18.10.1978 Ôhira Masayoshi (3) 21.04.1979, 18.10.1979, 21.04.1980 Suzuki Zenkô (9) 15.08.1980, 18.10.1980, 21.11.1980, 21.04.1981, 15.08.1981, 17.10.1981, 21.04.1982, 15.08.1982, 18.10.1982
73
• • • • • • • • • • • •
Nakasone Yasuhiro (10) 21.04.1983, 15.08.1983, 18.10.1983, 05.01.1984, 21.04.1984, 15.08.1984, 18.10.1984, 21.01.1985, 22.04.1985, 15.08.1985 Takeshita Noboru (0) Uno Sôsuke (0) Kaifu Toshiki (0) Miyazawa Kiichi (0) Hosokawa Morihiro (0) Hata Tsutomu (0) Murayama Tomiichi (0) Hashimoto Ryûtarô (1) 29.07.1996 Obuchi Keizô (0) Mori Yoshirô (0) Koizumi Jun’ichirô (4)132 13.08.2001, 21.04.2002, 14.01.2003, 01.01.2004
(Bron: Sven Saaler, Politics, Memory and Public Opinion – The History Textbook Controversy and Japanese Society, p.195-6. IUDICIUM verlag GmbH München, 2005)
3.2.3 Het Bestuur van het Yasukuni-schrijn: Nihon Izoku Kai 日本遺族会 (de Vereniging voor Families van Oorlogsslachtoffers in Japan) Tegenwoordig wordt het schrijn door de Nihon Izoku Kai bestuurd, en de riten worden uitgevoerd door de Shintô – priesters. De Nihon Izoku Kai werd in 1947 gesticht, oorspronkelijk noemde de verening Nihon Izoku Kôsei Renmei 日本遺族厚生連盟 (de Unie van het Welzijn voor Families van Oorlogsslachtoffers in Japan). In 1953 werd de vereniging een zaidan hôjin 財団法人 (een financiële rechtspersoon 133) met de huidige naam: Nihon Izoku Kai . De vereniging heeft meer dan 800,000 leden, waarvan 170,000 leden behoren tot de Japanse leidende politieke partij Jimintô 自民党 (de Liberaal-Democratische Partij, afgekort: LDP). Daarom kan de LDP bij de verkiezingen voor stemmen en geld altijd rekenen op deze vereniging. Vaak is de voorzitter van de Izoku Kai tevens een lid van de LDP. De voormalige premiers Hashimoto Ryûtarô 橋本龍太郎 ((premier: 01/1996 –07/1998), Obuchi Keizô 小淵恵三 (premier: 07/199804/2000) en Mori Yoshihiro 森喜朗 (premier: 04/2000 – 04/2001) waren vroeger voorzitters van de Izoku Kai geweest. Ondermeer is de vereniging vertegenwoordigd door sommige belangrijke figuren: Kaya Okinori 賀屋 興宣, Itagaki Tadashi 板垣正en Tôjô Yûko東条勇子. Kaya Okinori, als vroegere minister van Financiën in de Tôjô-kabinet, werd als klasse A-orlogsmisdadiger veroordeeld. Hij kreeg levenslang. Maar hij kwam vrij na tien jaar gevangenschap. In 1962 werd hij voorzitter van de Izoku Kai . Hij was ook minister van Justitie geweest 134. Itagaki Tadashi , een parlementslid van de LDP, is de tweede
132
Nog twee keer: 17 oktober 2005 en 15 augustus 2006. Een rechtspersoon is een juridische constructie waardoor een abstracte organisatie kan optreden als een persoon in het rechtsverkeer. Een rechtspersoon kan bezittingen en schulden hebben, contracten sluiten, rechtszaken aangeklaagd worden. 134 http://japanfocus.org/products/details/1615. (Wakamiya Yoshibumi, War-bereaved Families’ Dilemma: thought on Japan’s war) 133
74
zoon van Itagaki Seishirô 板垣征四郎 (één van de zeven klasse A-oorlogsmisdadigers). Tôjô Yûko is de kleindochter van Tôjô Hideki 東条英機. Deze vereniging is een zeer invloedrijke politieke groep. Hun rechtse conservatieve nationalistische politieke boodschappen worden vaak vertolkt door de leidende LDP-regering. Het is nochtans noemenswaardig dat premier Koizumi slechts zijn belofte aan de Izoku Kai hield, welke hij tijdens zijn verkiezingscampagne in 2001 maakte om hun stemmen te winnen, door het heiligdom te bezoeken 135.
3.2.4 Het museum van het Yasukuni-schrijn: Yushûkan 遊就館 Onder het bestuur van de Izoku Kai tracht het museum Yushûkan van het schrijn een programma aan te bieden: nihon kin gendai shi no shinjitsu wo yori tadashiku rikai shite itadaku tame 日本近現代史 の真実をより正しく理解していただくため (met de bedoeling om de waarheid van de moderne Japanse geschiedenis op een juistere manier te begrijpen). De daitôa sensô 大東亜戦争 (de Grote Oost – Aziatische Oorlog) wordt aanzien als een ‘verdedigingsoorlog’(teikô sensô 抵抗戦争), een ‘Aziatische bevrijdingsstrijd’ (ajia kaihô sensô 亜細亜解放戦争) en een strijd tegen het Westers imperialisme. Dus de soldaten stierven terecht door het vervullen van hun plichten en voor een eerbare missie. In de tentoonstellingshall van het “China Incident” vermeldt het museum het Bloedbad van Nanjing als het ‘Nanjing Incident’. De oorspronkelijke Engelse tekst in de tentoonstellingshall luidt als volgt: Nanking Incident After the Japanese surrounded Nanking in December 1937, Gen. Matsui Iwane distributed maps to his men with foreign settlements and the Safety Zone marked in red ink. Matsui told them that they were to observe military rules to the letter and that anyone committing unlawful acts would be severely punished. He also warned Chinese troops to surrender, but Commander – in –Chief Tang Shengzhi ignored the warning. Instead, he ordered his men to defend Nanking to the death, and then abandoned them. The Chinese were soundly defeated, suffering heavy casualties. Inside the city, residents were once again able to live their lives in peace 136. Hierin werd het Bloedbad van Nanjing verklaard als het gevolg van de Chinese verdedigingen. De Japanse troepen waren verplicht te vechten omdat de Chinese troepen weigerden zich over te geven: He also warned Chinese troops to surrender, but Commander – in –Chief Tang Shengzhi ignored the warning. Instead, he ordered his men to defend Nanking to the death, and then abandoned them. De troepen van Generaal Matsui werden eveneens als zeer disciplinaire troepen beschreven: Matsui told them that they were to observe military rules to the letter and that anyone committing unlawful acts would be severely punished. Verder werd het Bloedbad van Nanjing gezien als een ‘bevrijdingsstrijd’: Inside the city, residents were once again able to live their lives in peace (binnen de stad konden de bewoners weer in vrede leven).
135
Bij de verkiezingen heeft Koizumi 80 % à 90 % stemmen behaald. Suzuki, E., Het Terugblik van de JapansChinese Betrekkingen. Beijing: Het Historicale Onderzoek van de Chinees-Japanse Betrekkingen, 2001. 136 Sven Saaler, Politics, Memory and Public Opinion – The History Textbook Controversy and Japanese Society, p.98-99. IUDICIUM verlag GmbH München, 2005.
75
In feite is ‘het Incident van Nanjing’ een vreselijk bloedbad. De Japanse soldaten vielen Nanjing binnen en pleegden massamoorden. Er vielen rechtstreeks en onrechtstreeks 100,000 à 300,000 Chinese slachtoffers gedurende de zes weken na de Japanse bezetting van Nanjing op 13 december 1937. Het Bloedbad van Nanjing werd erkend als één van de meest meedogenloze slachtingen in een eeuw (meer uitleg over het Bloedbad van Nanjing zie Hoofdstuk I: Nankin daigyakusatsu 南京大虐 殺).
3.2.5 Het Probleem omtrent de Bezoeken van de Japanse Politieke Leiders aan het Yasukuni–schrijn (Yasukuni Sanpai Mondai 靖国参拝問題 ): politieke conflicten met de buurlanden Onder het bestuur van de machtige oorlogsvereniging werden veertien klasse A-oorlogsmisdadigers (A-kyû senpan A級戦犯) in het Yasukuni – heiligdom in december 1966 heimelijk vereerd 137. Zeven van hen werden door het Tôkyô – Tribunaal ter dood veroordeeld, inclusief één van de belangrijkste militaire leiders van het Bloedbad van Nanjing in 1937 Matsui Iwane松井石根, en tot op vandaag door de Chinezen de meest bekende figuur, toenmalige oorlogsminister en premier Tôjô Hideki東条 英機. Pas op 19 april 1979 brachten de media die zaak aan het licht. Sindsdien werden Japanse ministeriële officiële bezoeken aan het Yasukuni – heiligdom bekritiseerd door China en Zuid-Korea, en in het bijzonder de bezoeken op de herdenkingsdag van de Japanse overgave op 15 augustus. Wanneer Nakasone Yasuhiro 中曽根康弘 (premier: november 1982 november 1987) na 1982 (wanneer een eerste dispuut tussen Japan en China over de Japanse controversiële schoolboeken geschiedenis uitbrak) het Yasukuni – heiligdom in zijn officiële functie van premier bezocht en een eredienst bijwoonde op 15 augustus in 1983, leidde het tot een massaal protest in China en Zuid-Korea tegen zijn bezoek. Vandaar het Yasukuni Sanpai Mondai 靖国参拝問 題. Het Yasukuni-probleem wakkerde de sterke anti-Japanse gevoelens van China en Zuid-Korea aan. Daarna waren er geen premiers meer die het heiligdom bezochten, en dit tot 29 juli 1996, wannneer Hashimoto Ryûtarô 橋本龍太郎 (premier: januari 1996 – juli 1998), voormalige voorzitter van de Japanse Oorlogsvereniging (Nihon Izoku – kai) als in ambt zijnde premier het Yasukuni – heiligdom bezocht. De laatste jaren was het weer populair geworden onder de Japanse ministers, inclusief premiers om het heiligdom te bezoeken. Eén van de bekende namen die het heiligdom met een opzichtig bezoek vereerden, naast premiers Nakasone en Hashimoto, is zonder twijfel Koizumi Jun’ichirô 小泉純一郎 (premier: april 2001 -2006). Tijdens zijn premierschap bracht hij jaarlijks een bezoek aan het heiligdom. De bezoeken van de Japanse politieke leiders aan het Yasukuni-heiligdom werden door China en Zuid-Korea gezien als een signaal van de heropleving van het militarisme in Japan, een poging om de militaristische geest van de Meiji – periode levend te houden. Door het heiligdom te bezoeken ondersteunden de Japanse politici de nationalistische militaristische Oorlogsvereniging. Op zijn beurt zou de machtige Nihon Izoku Kai vanzelfsprekend ook de politici ondersteunen door stemmen voor 137
De andere zeven waren overleden tijdens hun gevangenschap.
76
hen te halen en verkiezingsfondsen te bezorgen. De nauwe samenwerking tussen de politici en de Oorlogsvereniging zorgden er voor dat de politici min of meer een spreekbuis of vertegenwoordigers werden van die vereniging. In juli 1992 oordeelde een lokale hogere rechtbank in Sendai 仙台dat de bezoeken van premier Nakasone aan het Yasukuni - heiligdom de zeer hoge intentie hadden om de grondwettelijke scheiding van staat en religie te breken. Begin 2004 veroordeelde een lokale rechtbank van de stad Fukuoka 福岡dat de bezoeken van premier Koizumi aan het Yasukuni –heiligdom een inbreuk vormden op de grondwettelijke scheiding van staat en religie, naar aanleiding van de klacht van meer dan 200 Japanse gewone burgers, waaronder de families van de Tweede Wereldoorlogsslachtoffers in Okinawa沖縄. Maar het vonnis werd in april 2007 neergelegd door de hoogste rechtbank van Japan. De rechter heeft niet verklaard of de bezoeken van Koizumi aan het Yasukuni – heiligdom al dan niet een inbreuk vormden op het artikel 20 van de huidige grondwet die reeds in 1946 vastgelegd werd 138. In artikel 20 van de grondwet staat: Vrijheid van godsdienst wordt voor een ieder gewaarborgd. Geen religieuze organisatie ontvangt enig voorrecht van de staat of oefent enig politiek gezag uit. De nieuwe grondwet van 1947 bracht voor het eerst garanties voor elementaire mensenrechten zoals vrijheid van religie. Bovendien kwam er een volledige scheiding tussen staat en religie, het Staatsshintô werd afgeschaft. Kortom, het Yasukuni – schrijn is een onafhankelijke shûkyô hôjin 宗 教 法 人 (religieuze rechtspersoon 139) in plaats van een staatsorganisatie van kokka shintô国家神道 (staatsshintô). Het schrijn mag geen voorrecht van de staat ontvangen, ook geen officiële bezoeken van de staat. Wanneer de premiers en hun ministers de bezoeken aan het schrijn afleggen in hun officiële hoedanigheid, doen zij de grondwet geweld aan. Bovendien werden buitenlandse boeddhistische soldaten uit Taiwan en Korea 140 die tijdens de Japanse bezettingsperiode stierven in een oorlog automatisch in het shintoïstische schrijnregister ingeschreven. Deze procedure ondermijnt de vrijheid van godsdienst die door de grondwet voorgeschreven is. Het Yasukuni – probleem samen met de Japanse controversiële geschiedenisboeken toonden aan dat de Japanse regering weigerde mee te werken aan een constructieve toekomstgerichte oplossing tegenover zijn oorlogsverleden, waardoor er politieke spanning blijft tussen Japan en China.
138
http://www.zgyzedz.gov.cn (06-04-2007) Zie voetnoot 132. 140 Zie hoofdstuk I: historische achtergrond over dienstplicht inTaiwan in 1944 en Korea in 1943. 139
77
DEEL IV: De voornaamste redenen van de onverwerkte historische problemen tussen Japan en China
De moderne geschiedenis van Japan is onverbrekelijk verbonden met de V.S. De 150 jaar durende relatie tussen beide landen kan volgens The economist van 12 juli 2003 als volgt samengevat worden:
“Amerika heeft Japan geholpen door het te openen, de militaristen te verslaan en het daarna weer op te bouwen. Ook heeft het Japan de laatste vijftig jaar veiligheid en toegang tot zijn markten verschaft”.
78
Elke discussie over naoorlogse relaties tussen Japan en China is niet vrij van wat vóór 1945 is gebeurd. De Japans-Chinese politieke betrekkingen staan nochtans in de schaduw van het onverwerkte Japanse oorlogsverleden zoals Henry Bataille zegt: Het verleden is niet achter ons, zoals men denkt, maar voor ons. De schaduw van wat was, werpt zich voor ons: wat dood is, bestaat nog en gaat voor ons uit. De historische problemen situeren zich op twee terreinen. Enerzijds waren er de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis (rekishi kyôkasho mondai 歴史教科書問題). Die boeken waren geschreven door de rechtse nationalisten en goedgekeurd door het Japanse Ministerie van Onderwijs. Anderzijds waren er de bezoeken van de Japanse politieke leiders aan het Yasukuni-schrijn waarin oorlogsmisdadigers van klasse A vereerd worden (Yasukuni Jinja sanpai mondai 靖国神社参拝問題). Tegelijk werden de Japanse agressieoorlogen in het verleden telkens opnieuw ontkend (bôgen 暴言), verbloemd (bika 美化) en verrechtvaardigd (benmei 弁明) door de Japanse conservatieve rechtsnationalistische politici. Het is zeker niet zo dat alle Japanners de historische feiten van hun agressieoorlogen in het verleden ontkenden. Waarom zijn de historische problemen na het normaliseren van de Japans-Chinese diplomatie tot nu toe nog steeds niet opgelost? Er zijn verschillende redenen voor deze historische problemen. We beschrijven hier enkele van deze redenen.
4.1 De rechtspraak van het Tôkyô Oorlogstribunaal (Tôkyô saiban 東京裁判) De oprechte Japanse terugkijk op zijn oorlogsverleden wordt verhinderd door heel wat discussiepunten over de rechtspraak van het Tôkyô Oorlogstribunaal (Tôkyô saiban 東京裁判) tussen 1946 en 1948. Na de capitulatie op 15 augustus 1945 werd Japan bezet door de Amerikaanse troepen. Tussen 1946 en 1948 vonden de oorlogsprocessen van het Tôkyô Oorlogstribunaal plaats. Hoewel Japan de rechtspraak van het Tribunaal geaccepteerd had bij het Vredesverdrag van San Francisco (artikel 11), gaf Japan toe dat de rechtspraak heel wat vraagtekens met zich mee bracht 141. Hieronder enkele van deze bedenkingen:
4.1.1 Was het Tôkyô Tribunaal de rechtspraak van de overwinnaar? In Japan beschouwden de Japanse nationalisten het Tôkyô Tribunaal als de rechtspraak van de overwinnaar. Ten eerste werd het Westerse kolonialisme niet ter discussie gesteld tijdens de processen. In augustus 1940 verkondigde Japan het idee van een ‘Grote Oost - Aziatische Welvaartsfeer’ (Daitôa kyôeiken 大東亜共栄圏) onder het mom van ‘Azië bevrijden van het Westerse kolonialisme’ (Ajia kaihô no sensô アジア解放の戦争). De Grote Oost-Aziatische Oorlog (daitôa sensô 大東亜戦争) van 1941 tot 1945 was volgens de Japanse militaristische nationalisten een oorlog tegen het Westerse kolonialisme om Azië te bevrijden. In 1982 brak de controverse omtrent de schoolboeken geschiedenis in Japan uit. Veel rechtsconservatieve politici beweerden dat Japan er goed aan deed om de vroegere Aziatische kolonies van het Westerse kolonialisme te bevrijden. De bedoeling van het Japanse oorlogvoeren was ‘heilig’, “het doel heiligt de middelen”. 141
http://www.cn.emb-japan.go.jp/fpolicy/seisaku050928.htm. (Standpunten van de Japanse regering omtrent de historische problemen, 09/2005)
79
Het utilistische denken ging terug op het boek over ‘ll principio’(de Vorst) van de Italiaanse politicus en filosoof Niccolò Machiavelli (1469-1527) in de 16de eeuw. In dit boek geeft hij weer dat de macht van een vorst en het belang van de staat de dominante drijfveren zijn. Een vorst mag alle middelen gebruiken om zijn macht en staat te verdedigen. Dit staat in tegenstelling tot de deontologie, de plichtenleer, waarbij men kijkt naar de ethische aanvaardbaarheid van de middelen. Het staat ook in tegenstelling tot het Chinese Confucianistische ideaalbeeld van een goede maatschappij. De verhouding tussen een vorst en zijn moraal volgens het Confucianisme ligt als volgt: Een goede maatschappij is een maatschappij die door ‘ren’ (menslievendheid) geleid wordt, en dit voornamelijk door het persoonlijke voorbeeld van de heerser, de incarnatie van ‘ren 仁’. De heerser blinkt uit in de ‘de德’: de ‘deugd’ om te regeren. Regeren is een zaak van harmonie, niet van bevelen en opleggen. Regeren is regeren door persoonlijk charisma, niet door macht. Degene in het rijk die de grootste deugd bezit, verkrijgt het ‘mandaat van de hemel’ (tianming天命) om te regeren. Hij wordt aldus ‘zoon-des-hemels’ (tianzi天子) 142. In het boek Leviathan verkondigde de Engelse filosoof Thomas Hobbes (1588-1679) een state of nature, er is een strijd van iedereen tegen de anderen in de wereld. Hierin staat het eigenbelang centraal, compassie en eigenbelang zijn onverzoenlijk. Daarentegen zei de Chinese filosoof Mencius 孟子(ca. 371-289 v.Chr.): … De natuur van de mens is goed, net zoals water naar beneden stroomt. Er zijn geen mensen die niet goed zijn, zoals er geen water is dat niet naar beneden stroomt … De mens kan ertoe gebracht worden te doen wat niet goed is, maar hiermee wordt zijn natuur evenzo [geweld aangedaan] 143. (Mengzi, Boek VI, Deel I) Ten tweede werden de bombardementen van de geallieerden, vooral van de V.S., tijdens de oorlog op Japanse steden en het gebruik van de atoombom niet veroordeeld tijdens de processen. De oorlog was ook traumatisch voor het Japanse volk. Ongeveer 1,7 miljoen Japanse soldaten stierven tussen 1937 en 1945. 300,000 Japanse gevangenen stierven in de Sovjetkampen na de oorlog. De luchtaanvallen lieten 9 miljoen Japanners dakloos, bijna 200,000 burgers waren omgekomen. De twee atoomaanvallen brachten nog 200,000 extra Japanse slachtoffers met zich mee. Japan werd het eerste slachtoffer van de atoomaanvallen. Het volledige Japanse dodenaantal was bijna 2,5 miljoen.
4.1.2 Moest de Japanse keizer Hirohito aangeklaagd worden? Vaak stelde men ook een vraag of de Japanse keizer Hirohito al dan niet aangeklaagd moest worden. Volgens de Meiji Kenpô 明治憲法 (de Meiji - grondwet) van 1889 had de keizer de politiek, rechtspraak en militaire macht in handen. Een duidelijke definitieve beslissingsuitspraak van de keizer zou de Japanse agressieoorlogen hebben kunnen vermijden. Keizer Hirohito, die nauw verbonden was met zijn beschuldigde generaals zat niet op de beklaagdenbank. In artikel 1 van de
142
A. Heirman, B. Dessein & D. Delporte, China – een maatschappelijke en filosofische geschiedenis van de vroegste tijden tot de twintigste eeuw, p. 255. Gent, Academia Press, 2001. 143 A. Heirman, B. Dessein & D. Delporte, China – een maatschappelijke en filosofische geschiedenis van de vroegste tijden tot de twintigste eeuw, p. 258.
80
grondwet (1947) werd zijn rol omschreven als het symbool van de staat en van de eenheid van het volk. Prins Asaka Yasuhiko (Asaka-no-miya Yasuhiko-ô 朝香宮鳩彦王, 1887-1981), lid van de keizerlijke familie, bevelhebber van de Japanse keizerlijke troepen die het Bloedbad van Nanjing gepleegd hadden, werd ook niet beschuldigd, terwijl het Bloedbad van Nanjing wel werd veroordeeld door het Tôkyô Oorlogstribunaal en het Militair Gerechthof in Nanjing als een wreedheid tegen de mensheid. Generaal Matsui Iwane 松井石根 en generaal Tani Hisao 谷寿夫 die bevel gaven voor het Bloedbad van Nanjing werden allebei door deze rechtsprocessen ter dood veroordeeld. Waarom werd de Japanse keizer niet aangeklaagd? Ten eerste had de keizer eeuwenlang in Japan een goddelijke status. De waarde van de keizer was onmisbaar om Japan na de oorlog verenigd en stabiel te houden. Ten tweede is Japan een buurland van communistische landen als de Sovjet-Unie en China. Het land kon tijdens de Koude Oorlog (1945-1989) als een belangrijke pion ingeschakkeld worden in de strijd tegen het communisme in het Verre Oosten. Ten derde kon de keizerlijke macht gebruikt worden om de invloed van het communisme in Japan te voorkomen.
4.1.3 Waarom werden vele vroegere conservatieve rechts-nationalistische oorlogsmisdadigers die door het Tôkyô Oorlogstribunaal veroordeeld werden terechtgesteld? Een ander discussiepunt omtrent het Tôkyô Oorlogstribunaal was het feit dat vele vroegere conservatieve rechts-nationalistische oorlogsmisdadigers die door het Tôkyô Oorlogstribunaal veroordeeld werden, niet werden terechtgesteld. De meeste van hen keerden onmiddellijk terug naar de Japanse politieke arena. Zij kregen aanzienlijke politieke functies. Want in juni 1950 was de Koreaanse oorlog uitgebroken. Het zorgde voor een alliantie tussen Japan en Amerika om tegen het communisme in het Verre Oosten te strijden. De vroegere rechtse conservatieve oorlogsmisdadigers waren anticommunistisch. Twee van de meeste bekende aangeklaagde oorlogsmisdadigers die werden vrijgesproken waren: Kishi Nobusuke 岸信介 (1896-1987) en Shigemitsu Mamoru 重光葵 (1887-1957). Kishi Nobusuke, de grootvader van Abe Shinzô 安倍晋三 (premier: 9/2006-09/2007) diende in 1940 als vice–minister van Financiën en in 1942 als minister van Handel en Industrie in het Tôjô – kabinet. Hij werd als oorlogsmisdadiger van klasse A aangeklaagd, in 1948 werd hij vrijgelaten. In 1956 werd hij Japans minister van Buitenlandse Zaken. Op 25 februari 1957 werd hij premier van 1957 tot 1960. De Japanse krant Asahi Shimbun 朝日新聞 gaf ooit een commentaar op 7 augustus 1987, toen Kishi Nobusuke overleden was, waarin stond: Volgens vele mensen konden de Japanners hun oorlogsverantwoordelijkheid niet duidelijk onderzoeken, omdat Kishi Nobusuke, die als oorlogsmisdadiger van klasse A aangeklaagd werd, premier werd 144. Shigemitsu Mamoru was van 1931 tot 1932 ambassadeur in China, vroeger vice-premier van de Chinese vazalstaat Manshû koku 満州国. In 1932 verloor hij zijn been door een bomaanslag in Shanghai. Van 1943 tot 1945 werd hij minister van Buitenlandse Zaken in het Tôjô – kabinet. In 1946 144
Bron: http://news.sina.com.cn/w/2006-08-30/14599891781s.shtml. of: Asahi Shinbun 朝日新聞 (07/08/1987).
81
werd hij veroordeeld door het Tôkyô Oorlogstribunaal als oorlogsmisdadiger van klasse A. Hij kreeg 7 jaar gevangenisstraf. In 1950 kwam hij vrij. Tussen 1954 en 1956 werd hij weer minister van Buitenlandse Zaken 145. Door de terugkeer van de Japanse vooroorlogse conservatieve rechts-nationalisten in de Japanse politiek was het onmogelijk voor Japan om in het reine te komen met zijn oorlogsverleden. Op 16 augustus 1960 werd er een publiek monument in de prefectuur Hazu 幡豆, in de stad Aichi 愛知 opgericht, met de inscriptie “Tombe van de Zeven Martelaren in Japan”(Junkoku Nanashi no Bo殉国 七士の墓), ter ere van de zeven oorlogsmisdadigers van Klasse A (A-kyû senpan A級戦犯 ) die door het Tôkyô Tribunaal ter dood veroordeeld werden. De zeven oorlogsmisdadigers van Klasse A waren: Tôjô Hideki 東条英機, Doihara Kenji 土肥原賢二, Itagaki Seishirô 板垣征四郎, Kimura Heitarô 木村 兵太郎, Matsui Iwane 松井石根, Mutô Akira 武藤章, Hirota Kôki 広田弘毅. De inscriptie werd door de voormalige premier Yoshida Shigeru 吉田茂 (premier: 10/1948-12/1954) geschreven 146. In 1966 werden veertien oorlogsmisdadigers van klasse A in het Yasukuni – heiligdom in het geheim vereerd, onder wie de zeven ter dood veroordeelde oorlogsmisdadigers (de andere zeven waren overleden in de gevangenis). In 1979 wist men pas dat de klasse A-misdadigers in het Yasukuni-schrijn werden vereerd. Sinds premier Nakasone Yasuhiro op 15 augustus 1983 het Yasukuni-schrijn had bezocht, werden Japanse ministeriële officiële bezoeken aan het Yasukuni – heiligdom bekritiseerd door China en Zuid-Korea, en in het bijzonder de bezoeken op de herdenkingsdag van de Japanse overgave op 15 augustus. Tot op heden zorgt het probleem omtrent het Yasukuni-schrijn nog steeds voor politieke spanningen tussen Japan en China. Tegenwoordig staan de conservatieve rechts-nationalistische politici nog steeds in aanzien in Japan, hun opvattingen worden nog steeds vertegenwoordigd in de Japanse politiek.
4.2 De ideologische kenmerken en de zwakheden van de Japanse LiberaalDemocratische Partij De standpunten over het oorlogsverleden van de Japanse politici werden bepaald door hun politieke ideologieën, de kenmerken van hun politieke partij. Sedert de oprichting van de Partij in 1955 tot op heden, (met uitzondering van de periode 1993 1994), is de Japanse Liberaal-Democratische Partij (afgekort: LDP) zonder onderbreking aan de macht geweest. Het is dan ook evident dat wie iets van Japanse politiek wil begrijpen, hoe dan ook met de ideologische kenmerken en de zwakheden van de LDP rekening moet houden.
4.2.1 Ideologisch gezien is de LDP: rechts, conservatief en nationalistisch De Jimintô (LDP) werd opgericht op 15 november 1955, als het resultaat van een fusie tussen twee bestaande conservatieve partijen: Jiyûtô 自由党 (de Liberale Partij)en Nihon Minshutô 日本民主党 (de Japanse Democratische Partij). De directe aanleiding voor de fusie was de stichting van de Nihon Shakaitô 日本社会党 (de Japanse Socialistische Partij), die een bedreiging was voor de conservatieve overheersing in het parlement voor de Jiyûtô en Nihon Minshutô. Door deze fusie werd de Japanse politieke ideologie sindsdien gekenmerkt door de rechtse conservatieve nationalistische opvattingen. 145 146
http://www.ne.jp/asahi/masa/private/history/ww2/biblo/japan/sa/shigemitsu.html. (11/10/2004) http://www.history.gr.jp/~koa_kan_non/16-6.html.
82
In 1960 werd het conservatisme van deze partij bekendgemaakt bij de Richtlijn van de Conservatieve Politieke Filosofie: Hervormen op basis van de traditie, vorderen naar een geordende ontwikkeling. De term rechts of de rechtervleugel (uyoku 右翼) in de politiek stamt uit de tijd van de Franse revolutie en verwees oorspronkelijk naar de positie waarin de partij rechts van de voorzitter in het parlement zat. In het Franse parlement zat de koning rechts tegenover de afgevaardigden. De conservatieven zaten aan de rechterkant van het parlement, dichtbij de koning, vandaar de term “rechtse conservatieve partij”. Het begrip “rechts” is variabel en context - afhankelijk. Er is geen absolute betekenis aan het begrip toe te kennen. In Japan verwees men voor de linkse partij vooral naar de Nihon Kyôsantô 日本共産党 (de Japanse Communistische Partij) en de Nihon Shakaitô 日本 社会党 (de Japanse Socialistische Partij). Voor de rechtse partijen verwees men toen naar de Jiyûtô en Minshutô. Ideologisch gezien waren de linkse partijen (sayoku 左翼): • • • •
tegen de Amerikaanse aanwezigheid in Japan; voor totale vrede; tegen het Veiligheidsverdrag met de V.S.; tegen de keizer.
Daarentegen hanteerden de rechtse partijen (uyoku 右翼): • •
een pro-Amerikaans beleid; conservatief en nationalistisch.
Het Japanse nationalisme vindt haar voedingsbodem reeds in de Edo-periode (1600-1868). De theoretische grondslag was de Kokugaku 国学 (de leer van het eigen land). De geestelijke grondslag was Fukko Shintô 復古神道 (de heropleving van het shintô). Tijdens de late Edo-periode ontstond de nationalistische beweging met de slogan sonnô jôi 尊皇攘夷 (“Vereer de keizer, verjaag de barbaren”). In de Meiji-periode (1868-1912) ontwikkelde het Japanse nationalisme verder door een serie zelfversterkingsbewegingen: fukoku kyôhei 富国強兵 (een rijk land en een sterk leger), wakon yôsai 和魂洋才 (een Japanse geest en Westerse kennis) en de beweging van verwestering datsu a nyû ô脱亜入欧 (verlaat Azië en sluit aan bij Europa) 147, het leren van de westerlingen om het Westen te kunnen verslaan. Tijdens de Meiji-periode kreeg het Japanse nationalisme imperiale militaristische kenmerken. In 1869 werd het Yasukuni –schrijn (toen Tôkyô Shôkonsha 東京招魂社 ) opgericht om overleden soldaten van burgeroorlogen te herdenken. Samen met het Ise Jingû 伊勢神宮 en het Meiji Jingû 明治神宮 was het Yasukuni Jinja 靖国神社 één van de drie belangrijkste staatsschrijnen, een symbool voor het militaristische nationalisme. In 1889 werd de Meiji Kenpô 明治憲法 (de Meiji - grondwet) ingevoerd. De Meiji - grondwet maakte het mogelijk dat de ministers van defensie en de militairen het kabinet gingen domineren. Zij konden in naam van de keizer de oorlog uitvoeren, rechtvaardigen zonder verantwoording af te leggen aan 147
In 1885 verscheen de Datsuaron 脱亜論 (Over de scheiding van Azië) van Fukuzawa Yukichi 福沢諭吉
(1835-1901). Hierin speelde Fukuzawa 福沢 een belangrijke rol in de verwestering van Japan.
83
het parlement, een liberaal-democratische orgaan. Na de grote militaire successen tegenover China in 1895 en Rusland in 1905 kreeg het Japanse nationalisme steeds meer militaristische tendensen. In de Shôwa 昭和-periode (1926-1989) stapte Japan op het pad van een militarisch bewind, een keizerrijk met een militaire dictatoriale regering in plaats van een parlementaire democratische regering. Tijdens de Tweede Wereldoorlog waren het kôminka kyôiku 皇民化教育 (het onderwijs van onderdanigheid) en kokutai ron 国体論 (over het staatswezen) verplicht bij het Japanse onderwijs. De goddelijkheid van de keizer, de uniekheid, de superioriteit van Japan en zijn volk werden vooropgesteld. Het Japanse volk moest in leven en dood gehoorzamen aan de keizer, het staatswezen zonder ego. Na de Tweede Wereldoorlog vatten de neonationalisten de historische ontwikkeling van het Japanse nationalisme samen in hun schoolboeken geschiedenis. De neonationalistische politici keurden hun nationalistische schoolboeken geschiedenis goed. Daarenboven drukten zij openlijk hun neonationalistische opvattingen uit door de Japanse invasieoorlogen te ontkennen, te verbloemen en te verrechtvaardigen. In plaats van een discussie, een debat over het Japanse invasieoorlogen te voeren en een oplossing te vinden voor de historische problemen met de buurlanden, bleven de neonationalisten hardnekkig vasthouden aan hun kokutai ron. Zij verlangden nostalgisch terug naar het vooroorlogse Japan, droomden ervan om de keizerlijke macht en glorie te herstellen. Op 9 augustus 1999 nam het Japans parlement een wetsvoorstel aan. De hinomaru 日の丸 (de rijzende zon) werd Japans nationale vlag. Het kimigayo 君が代 (eens keizer heerser voor altijd) werd het nationale volkslied. Het liedje luidt: Kimi ga yo wa 君が代は(De dynastieën van de keizer chiyo ni yachiyo ni千代に八千代にzijn eeuwigdurend). sazareishi no細石の(Zolang als de kleine steentjes iwao to narite巌となりてgigantische rotsen worden), koke no musu made苔の生すまで(en op de rotsen groeien de mossen) 148. Dit liedje kwam oorspronkelijk uit een tanka 短歌: wa ga kimi wa わがきみは. Het is een kort gedicht van 5 verzen volgens het patroon 5-7-5-7-7, en werd in 905 door dichter Ki no Tsurayuki 紀貫 之(ca. 872-945) opgenomen in de beroemde Kokin Wakashû 古今和歌集 (de Verzameling van Japanse Gedichten van Vroeger en Nu), de eerste keizerlijke anthologie van Japanse poëzie. In 1893 besloot het Ministerie van Onderwijs dat het liedje gezongen moest worden bij alle belangrijke feesten. Dit liedje is een lofzang op de keizer, “eens keizer heerser voor eeuwig lang”. Het komt niet overeen met artikel 1 van de huidige grondwet, waarin staat dat de keizer slechts het symbool van de staat en van de eenheid van het volk is. Het volk beheert het land, in tegenstelling tot de vroegere Meiji – grondwet waarin de soevereiniteit van de keizer centraal stond. Dit artikel 1 is bedoeld om te voorkomen dat de politieke macht nogmaals in de handen van de agressieve militairen rond de keizer zou vallen.
148
Eigen vertaling, C.L.
84
Zowel de hinomaru als het kimigayo zijn symbolisch voor het Japanse militarisme. Van de drie agressielanden in de Tweede Wereldoorlog (Duitsland, Italië en Japan) gebruikte alleen Japan na de oorlog nog dezelfde vlag hinomaru.
4.2.2 De verdeeldheid en het nepotisme van de LDP: jiban 地盤 (de steungroepen), kaban 鞄(het geld), kanban 看板 (de naambekendheid) Sinds de jaren zeventig waren er voortdurend politieke corruptieschandalen, en aldus veranderingen van regeringen in Japan. Behalve premier Nakasone Yasuhiro en premier Koizumi Jun‘ichirô behielden slechts 6 premiers hun functies voor ongeveer 2 jaar en 6 maanden, terwijl 9 premiers na 1 jaar moesten aftreden, 2 ministers ervan moesten zelfs na 2 maanden aftreden. De premiers vanaf 1972 tot 2006 en de duur van hun premierschap zijn als volgt: Premiers vanaf 1972 tot 2006 Begin functie
Eind functie
Tijdsduur van het premierschap 2 jaar 5 maanden 2 jaar 2 jaar 1 jaar 7 maanden 2 jaar 4 maanden 5 jaar 1 jaar 7 maanden 2 maanden 2 jaar 3 maanden 1 jaar 9 maanden 8 maanden 2 maanden 1 jaar 7 maanden 2 jaar 6 maanden 1 jaar 9 maanden 1 jaar
Tanaka Kakuei 07/1972 12/1974 Miki Takeo 12/1974 12/1976 Fukuda Takeo 12/1976 12/1978 Ôhira Masayoshi 12/1978 07/1980 Suzuki Zenkô 07/1980 11/1982 Nakasone Yasuhiro 11/1982 11/1987 Takeshita Noboru 11/1987 06/1989 Uno Sôsuke 06/1989 08/1989 Kaifu Toshiki 08/1989 11/1991 Miyazawa Kiichi 11/1991 08/1993 Hosokawa Morihiro 08/1993 04/1994 Hata Tsutomu 04/1994 06/1994 Murayama Tomiichi 06/1994 01/1996 Hashimoto Ryûtarô 01/1996 07/1998 Obuchi Keizô 07/1998 04/2000 Mori Yoshihiro 04/2000 04/2001 Koizumi Jun’ichirô 04/2001 2006 Bron: Andrew Gordon, A Modern History of Japan - From Tokugawa Times to the Present. p. 334. Uitgeverij: Oxford University, 2003.
De aandacht van de Japanse politieke leiders ging vooral naar het factiestrijden. Door de interne machtsstrijd en de korte regeringen konden de opeenvolgende Japanse regeringen naast de JapansAmerikaanse Alliantie (Nichibei dômei 日米同盟) nauwelijks een stabiel multipolair buitenlands politiek beleid hanteren. De LDP is geen partij die zich op een specifieke programma richt. Het is een samenstelling van negen facties die zoveel mogelijk stemmen en geld van belanggroepen voor de verkiezingen trachten te krijgen. De drie ban’s: jiban 地盤(de steungroepen, de politieke uitvalsbasis), kaban 鞄(het geld), kanban 看板 (de Naambekendheid) zijn een typisch verschijnsel van deze partij om een verkiezing te kunnen winnen. Kanban 看板 (de naambekendheid): Talrijke LDP-parlementsleden hebben hun zetels geërfd van hun familieleden. Hun naambekendheid is aangeboren. Bij de verkiezingen van 1989 hadden 133
85
LDP-parlementsleden van de 297 LDP-parlementsleden (45 %) hun zetels geërfd van hun familieleden 149. Enkele voorbeelden hiervan zijn: Hashimoto Ryûtarô 橋本龍太郎 (premier: 01/1996 –07/1998), zijn grootvader had gediend als ondervoorzitter van het parlement, zijn vader was minister van Defensie geweest en hij had op jonge leeftijd de parlementaire stoel van zijn vader overgenomen; Abe Shinzô 安倍晋三 (premier: 9/2006-09/2007), zijn grootvader is Kishi Nobusuke 岸信介 (premier: 02/195707/1960); Fukuda Yasuo 福田康夫 (premier: 09/2007- ), hij is de zoon van Fukuda Takeo 福田赳夫 (premier: 12/1976-12/1978). Jiban 地盤 (de steungroepen) en kaban 鞄(het fonds): een LDP – politicus komt uit één bepaalde LDP-factie. De facties worden gesteund door belangengroepen zoals grote bedrijven, financiële instellingen, invloedrijke verenigingen, die zorgen voor de nodige fondsen en stemmen. Het belang van de steungroepen kan moeilijk overschat worden. Een voorbeeld daarvan was de Nihon Izoku Kai 日本遺族会 (de Vereniging voor families van Oorlogsslachtoffers in Japan). De vereniging heeft meer dan 800,000 leden, waarvan 170,000 leden behoren tot de LDP. Daarom kan de LDP altijd op stemmen en geld rekenen van deze financiële instelling (zaidan hôjin 財団法人). In ruil voor de verkregen stemmen vertegenwoordigt de LDP de belangen van de Izoku kai door herhaaldelijk het Yasukuni-schrijn te bezoeken. Van de jaren zeventig tot 1993 zijn er een reeks omkoopschandalen in de Japanse politiek geweest. In de jaren zeventig was de Lockheed-affaire (Rotsukîdo Jiken ロツキ-ド事件) van Tananka Kakuei 田 中角栄 (premier: 07/1972-12/1974) het meest bekende corruptieschandaal. In november 1974 publiceerde een beroemd maandblad Bungei Shunjû 文藝春秋 een vernietigend artikel: Het onderzoek van Tanaka Kakuei: zijn geldbronnen en mannetjes. In dit artikel onthulde de auteur Tachibana Takashi 立花隆 de geldpolitiek van Tanaka Kakuei. Tanaka ontleende zijn macht aan zijn banden met de constructie-sector. Hij verdedigde de belangen van de bouwindustrie door enorme opdrachten naar de bevriende bedrijven te sluizen. In ruil daarvoor bezorgden de bedrijven hem de stemmen en het geld voor zijn verkiezingskas. Naar aanleiding van de Lockheed-affaire, waarbij hij omgekocht werd door een Amerikaanse vliegtuigfabriek, trad hij in december 1974 af. In de jaren tachtig had het Recruit-omkoopschandaal (Rikurûto jiken リクル- ト事件) plaats. Het was het meest bekende naoorlogse corruptieschandaal. In juni 1988 was die zaak in de spotlights gekomen. Van de in totaal vijf facties 150 van de LDP waren er vier factieleiders actief bij betrokken: Takeshita Noboru 竹下登, Abe Shintarô 安倍晋太郎, Miyazawa Kiichi 宮沢喜一, Nakasone Yasuhiro 中曽根康弘. Een tiental regeringsleden van de Takeshita -regering (11/1987-06/1989), inclusief premier Takeshita Noboru hadden tegen een lage prijs Recruit-aandelen van het Recruit Cosmosconcern ontvangen. In juni 1989 moest premier Takeshita opstappen. Gelijkaardige corruptieschandalen hielden aan totdat de LDP uiteindelijk in 1993 tien maanden uit de macht werd gezet.
149
Jiang Lifeng 将立峰, Zimindang Zhengzhi Gaige de Shizhi ji Qianjing 自民党政治改革的实质及前景 (het Eigenschap van de Politieke Hervorming van de LDP en hun Vooruitzicht), Riben Xuekan 日本学刊 (het Tijdschrift van de Japanse Studies), de 5de periodiek, Beijing, 1991. 150 Tegenwoordig zijn er negen facties.
86
Een dergelijke houding van de LDP verklaart dat deze politieke partij eerder een partij is die naar geld en stemmen streeft dan op politieke opvattingen stoelt. Daarom is het zo moeilijk om bij de LDP een echte ‘liberale’ visie t.o.v. het Japanse oorlogsverleden te ontwaren.
4.3 De Japanse regering hanteerde een dubbelzinnig standpunt t.o.v. haar oorlogsverleden. De Japanse terugblik op haar oorlogsverleden werd beïnvloed door de ambiguïteit van de Japanse taal, normen en waarden en de hedendaagse verwarrende sociale context. Sinds de normalisatie van de Japans - Chinese politieke betrekkingen van 1972 tot op heden hebben talrijke Japanse politieke leiders officiële verontschuldigingen aangeboden voor de Japanse agressieoorlogen tegen China in het verleden. Hoe oprecht waren de spijtbetuigingen geweest? Laten we de volgende Japanse aangeboden spijtbetuigingen bestuderen: •
Bij de Japans-Chinese Gezamenlijke Verklaring in 1972 (nitchû kyôdô seimei 日中共同声明) stond: “Japan is zich ten volle bewust van zijn verantwoordelijkheid voor de enorme schade die het tijdens de oorlog (sensô 戦争) in het verleden aan het Chinese volk toegebracht heeft. Japan betuigde zijn diepe wroeging”. Hierin was de bepaling van “oorlog” dubbelzinnig. Wat voor een oorlog was het? Was het een Aziatische bevrijdingsoorlog tegen het westerse kolonialisme, zoals de Japanse rechtse nationalisten beweerden?
•
Bij de twintigste verjaardag van het herstel van de Japans-Chinese diplomatieke betrekkingen in 1992 drukte keizer Akihito 明仁 op de volgende wijze zijn spijt over het Japanse oorlogsverleden uit: “In de lange geschiedenis van de betrekkingen tussen Japan en China is er een ongelukkige periode geweest, waarin mijn land veel leed heeft toegebracht aan het Chinese volk. Ik betreur dat ten zeerste.” Hierin werd het leed van het Chinese volk vermeld, maar men wist niet of Japan misdaden had gepleegd.
•
Bij de Murayama Verklaring (Murayama Danwa 村山談話) in augustus 1995 betuigde premier Murayama Tomiichi 村山富市 zijn oprechte spijt als volgt: “… Door het koloniale bewind en de invasie (shokuminchi shihai to shinryaku 植民地支配と侵略) bracht Japan enorme schade en lijden toe aan mensen in vele landen, vooral de Aziatische landen (Ajia shokoku アジア諸国). Om zulke fouten in de toekomst te vermijden geef ik nederig de onmiskenbare historische feiten toe. Hierbij druk ik mijn gevoelens van diepe wroeging uit en betuig ik mijn oprechte spijt. Nogmaals wil ik mijn diepgaande gevoelens van spijt betuigen aan alle slachtoffers uit binnen- en buitenland in deze geschiedenis.”
87
Het was de eerste keer dat de Japanse premier een openlijke oprechte verontschuldiging aanbood en diepe spijt betuigde. Hierin gaf premier Murayama (van de linkse socialistische partij) toe dat de overheersing van het imperiale Japan in de Aziatische landen het koloniale bewind was, de oorlogen in het verleden agressief waren. Het woord “Ajia shokokuアジア諸国” is een algemeen woord. De Murayama Danwa was geen Japans-Chinese verklaring. Na de Tweede Wereldoorlog hebben Aziatische landen als de Filippijnen, Viëtnam, Myanmar en Indonesië reeds oorlogsschadevergoeding van Japan gekregen. De Chinese regering had haar recht opgegeven overeenkomstig de Japans Chinese Gezamenlijke Verklaring in 1972. Maar het recht van de Chinese slachtoffers op schadevergoeding is tot op heden nog steeds een discussiepunt 151. Voor de Chinese slachtoffers is het van belang dat de Japanse regering een ondubbelzinnige verontschuldiging aanbood. •
Bij de Japans-Chinese Gezamenlijke Verklaring van Vrede en Ontwikkeling In 1998 (heiwa to hatten no nitchû kyôdô sengen 平和と発展の日中共同宣言) bood Japan een schriftelijk excuus voor zijn invasie in China aan: “… Japan gaf ten volle blijk van zijn verantwoordelijkheden voor de enorme catastrofe en schade dat het in een bepaalde periode van het verleden aan het Chinese volk (Chûgoku kokumin 中国国民) tijdens de invasie in China (Chûgoku e no shinryaku 中国への侵略) toegebracht had. Japan betuigde zijn diepgaande zelfkritiek.” Hierin ging Japan een stapje verder in zijn oprechte terugblik op zijn oorlogsverleden (rekishi ninshiki 歴史認識). Daarnaast hebben de volgende Japanse premiers hun officiële excuses aangeboden voor de Japanse invasie: premier Suzuki Zenkô (24 augustus 1982), Kaifu Toshiki (25 mei 1990), Miyazawa Kiichi (17 juni 1992), Hosokawa Morihiro (11 augustus 1993), Murayama Tomiichi (15 augustus 1995), Obuchi Keizô (8 oktober 1998), Koizumi Jun’ichirô (22 april 2005). Maar tegelijkertijd probeerden vele rechtse politici de Japanse invasie in China te ontkennen, te verbloemen en te verrechtvaardigen door het verdraaien van sommige historische feiten in de geschiedenisboeken en door publieke verklaringen. De oprechtheid van deze verontschuldigingen werd telkens weer in twijfel getrokken door de herhaaldelijke Japanse ministeriële bezoeken aan het Yasukuni-heiligdom en het feit dat het Japanse Ministerie van Onderwijs sinds 1982, om de vier jaar, de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis had goedgekeurd. Zolang de Japanse regering een dubbelzinnig standpunt t.o.v. haar oorlogsverleden pragmatisch hanteert, zal er geen oplossing in zicht zijn voor de Japans-Chinese historische problemen. Waarom hanteerde de Japanse regering een ‘dubbele standaard’ of een paradoxaal standpunt? Hiervoor tracht ik verklaringen te vinden bij de Japanse cultuurgeschiedenis en de hedendaagse sociale context.
151
Japan betaalde de naoorlogse schadevergoeding volgens het Vredesverdrag van San Francisco in 1951. Volgens dit verdrag was het recht van de Chinese slachtoffers opgegeven. Maar de Volksrepubliek China had dit verdrag nooit aanvaard.
88
4.3.1 De gemengde cultuur (zasshu bunka 雑種文化) In het boek het Lied van Schapen (yô no uta 羊の歌, 1955) noemde Katô Shûichi 加藤周一 de Japanse cultuur zasshu bunka. De Japanse cultuur is een mengsel van Chinese en westerse invloed met de eigen traditie. Sinds de 6de eeuw begon Japan met het culturele “invoerproces”. In 538 of 552 bracht de Koreaanse Paekche het boeddhisme van China naar Japan. Het Chinese confucianisme diende om het sociale gedrag van de maatschappij te ordenen, het boeddhisme diende om de gedachten van de onderdanen te controleren. De invloeden van de Chinese cultuur op Japan namen tijdens de Asuka-periode (593-710) toe. De Chinese Sui 隋- (581-618) en Tang 唐- dynastie (618-907) werden als modelstaten voor het Japanse politieke systeem voorgesteld. Tijdens de Nara-periode (710-784/794) bereikte de invoer van de Chinese cultuur een hoogtepunt via de Japanse Tang-gezanten (kentôshi 遣唐使). In de Heian-periode (784/794–1185) bleef de Chinese invloed in Japan verder ingevoerd worden, maar ook de Chinese cultuur werd gejapaniseerd. Het Chinees geïnspireerde Tendai 天台 (Chinese Tiantai 天台) - en Shingon 真言 (Chinese Huayan 华严) - boeddhisme werden Japanse staatsreligies. Tijdens de Kamakura-(1185-1333), Muromachi- (1333-1573), Azuchi-Momoyama (1573-1603) en de Edo-periode (1600-1868) namen de Japanse eigen tradities toe, terwijl de Chinese invloeden nog steeds niet verdwenen waren. De krijgers, Zen-monniken en de handelaars waren de cultuurdragers tussen beide landen. In 1549 begon de Spaanse jezuïet Franciscus Xaverius (1506-1552) het Christendom te prediken in Kagoshima 鹿児島. In 1720 begon Japan de studie van het Nederlands en de studie van de westerse wetenschappen (rangaku 蘭学). In 1853 vaarde de Amerikaanse Commodore Matthew C. Perry (1794-1858) met zijn schepen de Baai van Tôkyô binnen. In 1854 werd Japanse deur met aandrang opengezet door het verdrag van Kanagawa (Kanangawa Jôyaku 神奈川条約) tussen de V.S. en Japan. Tijdens de Meiji-periode trachtte Japan de westerse agressie te verslaan door zichzelf te versterken en te verwesteren. Het zorgde ervoor dat de Japanse cultuur meerdere niveaus bevatte: de oude geassimileerde, gejapaniseerde Chinese traditie, de Japanse eigen creatie en de nieuwe geleende niet grondig verwerkte westerse cultuur. Vele Japanners zijn aanhangers van twee of meer religies. Trouwfeest in een katholieke kerk, overlijdensritueel in een boeddhistische tempel en geloof in Shintoïsme kunnen verenigd worden bij dezelfde persoon.
4.3.2 De ambiguïteit van de Japanse taal, normen en waarden Japan heeft nooit een afgebakende complete “culturele revolutie” gekend om zijn gemengde culturele erfgoed te selecteren en volledig te verwerken. De “culturele revolutie” is een cultuurproces, waarbij de goede cultuur werd bewaard, de oude achterlijke slechte cultuur verwijderd.
89
In de Edo-periode zijn er studies van het eigen land en de eigen cultuur (kokugaku 国学) geweest. Het was een actie tegen alles wat Chinees was, men deed een beroep op het intuïtieve, irrationele shintoïsme en mythologische klassieke teksten. Het was een tekstuele en interpretatieve studie van de teksten, met de bedoeling om de keizer aan de macht te brengen. Er was dus geen sprake van de zogenaamde “culturele revolutie”. De meest invloedrijke maatschappelijke verandering in de Japanse geschiedenis is ongetwijfeld de Meiji-restauratie. Deze maakte een einde aan de bankufu (shogunaat-regering), de absolute soevereiniteit van de keizer en het bijbehorende feodale waardesysteem (zoals de ethiek van de samurai en de keizercultus) werden hersteld. Daarop werden het westerse Kabinetsysteem en de politieke partijen naast de keizerlijke macht geïnstalleerd. Volgens Feng Zhaokui 冯昭奎 en Suzuki Takayoshi鈴木孝昌kwam de Meiji-restauratie er onder externe druk (de westerse expansie), niet door eigen, interne initiatieven 152. Het zorgde ervoor dat de Meiji-restauratie een Japans dualistisch kenmerk vertoonde: de samensmelting van de westerse parlementaire democratie en de oude keizerlijke macht. Tegenwoordig is de feodale keizercultus nog steeds sterk aanwezig in de geest van de Japanse nationalisten. Zij bekijken hun geschiedenis met de keizercultus als een uitgangspunt (kôkokushikan 皇国史観). Volgens hen moesten de zeven misdadigers van klasse A in het Yasukuni-schrijn vereerd worden, want zij stierven voor het imperiale Japan en de keizer. De gemengde cultuur zorgt ervoor dat de Japanse communicatie soms dubbelzinnig, indirect en erg contextueel kan zijn. De vroegere Amerikaanse Ambassadeur in Tôkyô Edwin O. Reischauer heeft ooit gezegd: “the great majority of Japanese simply do not wish to speak in clear, concise and logical fashion.” 153 Veel critici zeggen dat de Japanse taal te vaag en onduidelijk is. Een beroemde advocaat, Takeyoshi Kawashima, bekritiseerde dat de geschreven wet in Japan gemakkelijk manipuleerbaar is door individuele rechters, want Japanse woorden “do not in general have meanings that are clear and limited.” 154 (hebben in het algemeen geen betekenissen die duidelijk en afgebakend zijn). Het is één van de verklaringen waarom de oprechtheid van de hierboven uiteengezette Japanse officiële spijtbetuigingen telkens opnieuw door de Chinese regering werden betwijfeld. Ook in de Japanse sociale maatschappij wordt er een ‘dubbele standaard’ gehanteerd. Men onderscheidt uchi 内 en soto 外 (binnen- en buitengroep), tatemae 建前 en honne 本音 (officiële standpunten en echte innerlijke opinies), omote 表 en ura 裏 (openlijke en individuele handelingen). Het dualisme is het meest wezenlijke kenmerk van het Japanse karakter geworden, vooral op politiek gebied werd een dubbelzinnig standpunt pragmatisch gehanteerd. Hieronder geef ik enkele voorbeelden van de voormalige premier Hashimoto Ryutarô en Koizumi Jun’ichirô. Op 29 juli bracht premier Hashimoto Ryutarô hulde aan het Yasukuni-schrijn. Op 15 augustus bood hij een dubbelzinnige verontschuldiging aan voor slachtoffers van de Japanse agressieoorlogen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Op dezelfde dag betuigden zes ministers van zijn kabinet hulde bij 152
冯昭奎 (voormalig vicedirecteur van het Chinese Sociale Wetenschappelijke Instituut) en Suzuki Takayoshi 鈴木孝昌(directeur van het Tôkyô Nieuwsbureau, afdeling China), Kokintô no tainichi seisaku 胡錦濤の対日政 策, p. 122. 153 R.C. Christopher, The Japanese mind, p.43. Sixth Tutle edition, 1990. 154 R.C. Christopher, The Japanese mind, p.43.
90
het Yasukuni-schrijn. Op 15 augustus 1997 zei premier Hashimoto dat hij “diep berouw” voelde voor de slachtoffers van de Grote Oost-Aziatische Oorlog. Op dezelfde dag betuigden acht ministers van zijn kabinet en 74 leden van het Japanse parlement hulde bij het Yasukuni-schrijn. Bij de Aziatische en Afrikaanse Conferentie in Jakarta op 22 april 2005 drukte premier Koizumi Jun’ichirô zijn diepe spijt uit over het Japanse koloniale bewind en het agressieve oorlogsverleden met de volgende woorden: diepe wroeging (tsûsetsu naru hansei 痛切なる反省) en oprechte verontschuldiging (kokoro kara no owabi 心からのおわび). Achteraf bracht hij nog twee keer bezoeken aan het Yasukuni-schrijn op 17 oktober 2005 en 15 augustus 2006, waar viertien oorlogsmisdadigers van klasse A werden vereerd.
4.3.3 De hedendaagse verwarrende sociale context Na de Tweede Wereldoorlog werd Japan tot 1952 bezet door de V.S. Door de Grondwet van 1947 werden het Japanse leger en de zeemacht afgeschaft. Op 8 september 1951 werd het Vredesverdrag van San Francisco ondertekend, dat bepaalde dat de Ogasawara-eilanden (Ogasawara shotô 小笠原 諸島) en Okinawa (Okinawa hontô 沖縄本島) door de V.N. beheerd moesten worden (eigenlijk uitsluitend onder de Amerikaanse controle werden geplaatst). In 1968 gaf de V.S. de Ogasawaraeilanden aan Japan terug. In 1972 werd ook Okinawa teruggegeven, maar de Amerikaanse troepen bleven stationeren in dit gebied. Het verdrag van San Francisco bepaalde ondermeer dat Japan niet meer dan 1 % van het B.N.P. mocht besteden aan bewapening, want de V.S. zou zich om de veiligheid van Japan bemoeien indien nodig. De bezetting van Japan door de V.S. was verbijsterend. De Japanners onderwierpen zich aan het Amerikaanse gezag. Tot op heden is Japan inzake politiek en veiligheid afhankelijk van de V.S., met een zwakke geopolitieke positie. De verwarrende sociale context beïnvloedde min of meer het waardensysteem van de Japanners, waarbij men niet goed een onderscheid maakt tussen goed en kwaad, moreel en amoreel. Het is een andere verklaring voor de Japanse uiteenlopende standpunten over de Japans-Chinese historische problemen, waarvan Japan op politiek gebied beschuldigd werd.
4.4 De controversiële Japanse geschiedenisboeken wakkerden Chinees patriottisme aan. In 1982 werden de Japanse controversiële schoolboeken geschiedenis voor het eerst een serieus politiek thema voor Japan en China. In 1986 gaf de Japanse controverse omtrent zijn oorlogsverleden weer een aanleiding tot heftige reacties in China. Sinds de jaren negentig ging er nauwelijks nog een jaar voorbij zonder incident over het historische probleem omtrent de schoolboeken. De hoogtepunten van dit historische probleem bevonden zich in 2001 en 2005, wanneer de nationalistische schoolboeken geschiedenis weer door de Japanse Ministerie van het Onderwijs goedgekeurd werden. De controversiële schoolboeken geschiedenis wakkerden het Chinese patriottisme aan. Sinds het midden van de jaren tachtig werd ook pattriotische opvoeding gegeven in de Chinese scholen door de geschiedenis te gebruiken om buitenlandse agressie af te wenden. In de Chinese schoolboeken geschiedenis werden de Japanse bezetting en de oorlogsmisdaden zorgvuldig beschreven. In de late jaren tachtig werden de Japanse oorlogsmisdaden nog meer begripvol voorgesteld dan voordien qua beschrijvingen, statistieken en beelden. 91
Om de jongere Chinese generaties vertrouwd te maken met de vernederde geschiedenis werden sedert de jaren tachtig tegelijkertijd talrijke oorlogsfilms gemaakt. In deze oorlogsfilms werd de Japanse natie als brutaal en agressief besc hreven. De Japanse wreedheid en het Chinese lijden werden benadrukt. Elke schoolplichtige leerling is verplicht om eens naar de film van “Het Bloedbad van Nanjing” te gaan kijken. In die film werd het cijfer van de slachtoffers, zijnde 300,000, duidelijk vermeld in de titel. De boodschap: Wu wang guo chi 勿忘国耻 (Vergeet nooit de nationale vernedering) werd hiermee in het nationaal geheugen gegrift. De meeste bekende oorlogsfilm ervan was de Hong Gao Liang 红高粱 (Het Rode Korenveld) naar de roman van Mo Yan 莫言. Hij is gebaseerd op mondelinge verhalen. De regisseur is Zhang Yimou 张艺 谋, die film won in 1988 op het Internationale Filmfestival van Berlijn de Gouden Beer. De hoofdpersonages waren gewone mannen en vrouwen op het platteland. Er was geen Volksbevrijdingsleger, geen Chinese Communistische Partij, geen Chinese president Mao Zedong 毛 泽东. Ze vochten voor hun land en hun xiangtu 乡土 (geboortegrond) om te overleven. Om een held te zijn moet je de Japanners bevechten. Een andere beroemde oorlogsfilm was de Guizi Lai Le 鬼子来了(Devils at the doorstep, in het Nederlands: de Duivels zijn gekomen) 155. De tragi-komedie werd door de Chinese avant-gardistische acteur-regisseur Jiang Wen 姜文 verfilmd. Een sarcastische toets werd toegevoegd door Jiang, waarbij hij de dwaasheid van het Chinese volk hekelde, dat leefde met de illusie van vredevol onderhandelden met de Japanse gewetenloze duivels. Die film won in 2001 op het festival van Cannes de Grote Juryprijs. De vertellingen van de oorlogsfilms joegen de verdeeldheid tussen Japanse en Chinese patriotten op. De leidende rol van de Chinese Communistische Partij (CCP) bij de overwinning werd ook in de meeste oorlogsfilms geprezen. Hierdoor werd de leidende rol van de CCP gelegitimeerd, hun imago na het bloedbad op het Tiananmen-Plein in 1989 verbeterd.
4.5 Waarom doken de historische problemen pas na 1982 op, en niet onmiddellijk na de oorlogen? 37 jaar lang na de Tweede Wereldoorlog was het historische probleem omtrent het onverwerkte Japanse oorlogsverleden nooit een serieus politiek thema geweest voor Japan en China. Keerpunt was in 1982, wanneer China voor het eerst een heftige reactie gaf tegen de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis versie 1982. Waarom dook het historische probleem pas dan op, en niet onmiddellijk na de oorlogen? Vanaf 1945 tot 1972 was er geen diplomatieke uitwisseling tussen Japan en China, er was geen sprake van discussie tussen beide landen. Bij het hernemen van de Japanse en Chinese diplomatie in 1972 waren de politieke thema’s: “de erkenning van de Volksrepubliek China” en “de erkenning van de Chinese soevereiniteit over Taiwan” door Japan en de V.S. veel belangrijker dan het thema van “de Japanse en Chinese historische problemen” voor China. Om een betere relatie met Japan aan te
155
Naar de roman Shengcun 生存 (Overleving) van You Fengwei 尤凤伟. Jiang Wen 姜文 heeft vele veranderingen gebracht. De film was zonder toestemming van het Chinese filmbureau in het buitenland vertoond. Jiang Wen werd daarvoor verboden om vijf jaar te werken.
92
gaan vroeg China bij het normaliseren van de officiële betrekkingen geen vergoeding voor de materiële en morele schade die Japan tijdens de invasie aan China had berokkend. Na het hernemen van de Japanse en Chinese diplomatie in 1972 stond het politieke thema: “de kwestie van hegemonie” centraal tussen beide landen. In 1978 werd het Verdrag van Vrede en Vriendschap tussen Japan en de Volksrepubliek China (nitchû heiwa yûkô jôyaku 日中平和友好条約) getekend. De twee landen werkten samen met de V.S tegen de hegemonie in en buiten het Verre Oosten. De driehoeksverhouding diende om de mogelijke militaire uitbreiding van de Sovjet-Unie tegen te houden tijdens de Koude Oorlog. Bovendien was het Chinese binnenlandse politieke klimaat toen zeer onstabiel door de Culturele Revolutie (1966-1976). Naast het politieke belang speelde de Chinese nood aan economische samenwerking met Japan en de V.S. een zeer belangrijke rol, want het communistische land werd al heel lang door de buitenwereld geïsoleerd. In Japan hield de regering na de Tweede Wereldoorlog vast aan de Yoshida – doctrine, waarin stond dat Japan geen prominente rol meer zou spelen in de internationale politiek, alle inspanningen moesten worden gericht op economische groei. De snelle economische groei tijdens de naoorlogse decennia maakte van Japan een economische supernatie. De economische welvaart verscherpte de nationale trots. In 1982 kwam premier Nakasone Yasuhiro (premier: 1982-1987) aan de macht. Kort na zijn aantreden kondigde hij zijn politieke beleid “de Naoorlogse Politieke Eindafrekening ”. Zijn eindafrekening (final accounts) betreft de volgende punten:
156
•
Op het vlak van schoolonderwijs ging het over de herziening van de Japanse geschiedenisboeken om het Japanse vooroorlogse imago te verbeteren. Men begon eerst de masochistische kijk van geschiedenisboeken op het Japanse oorlogsverleden (jigyaku shikan 自虐史観) te herinterpreteren;
•
Op economisch vlak ging het over de verhoging van de verkoop van de Japanse producten op de binnenlandse markt om de problemen van het toen spannende handelsconflict met de V.S. op te lossen. Men deed een beroep op de nationalistische theorie van Nihonjinron 日本 人論. De opvattingen zijn als volgt samen te vatten: hun taal is onmogelijk te vatten door niet-Japanners; zij kennen geen andere taal want ze gebruiken er een ander deel van hun hersenen voor; buitenlandse ski’s zijn niet geschikt voor Japanse sneeuw; Japanse magen en darmen kunnen geen buitenlandse rijst aan …, import is dus onmogelijk ! Nakasone beweerde ooit eens dat de reden van Japanse succes te wijten was aan de zuiverheid van het Japanse ras, en er waren veel minderheden in Amerika. Dat zorgde toen voor echte felle protesten in Amerika. Premier Nakasone moest achteraf openlijk afstand doen van zijn nationalistische opmerking.
•
Op politiek vlak ging het over de maatregelen om van Japan zowel een economische als een politieke suprematie te maken. Men wou de grondwet herzien (kaiken 改憲), van de Zelfverdedigingsmacht een volwaardig leger maken. Sinds 1987 gaf de Japanse regering het defensiebudget (bôeihi 防衛費) meer dan 1 % van het B.N.P. uit 156. Premier Nakasone was ook bekend voor zijn 10 bezoeken aan het Yasukuni-schrijn (waarvan 3 keer op 15 augustus, de herdenkingsdag van de Japanse overgave). Onder premier Nakasone was er sprake van
Bron: http://ijs.cass.cn/files/geren/yaowenli/xulun.htm (Institute of Japanese Studies, CASS).
93
een herlevend militarisme. Tijdens zijn premierschap dook het historische probleem omtrent het Yasukuni-schrijn (Yasukuni mondai 靖国問題) op. In China begon de economie zich te ontwikkelen na het opendeur-beleid sinds het partijcongres in 1978. De Chinese economie was minder afhankelijk geworden van de Japanse economische samenwerking. Op het 12de CCP-congres in september 1982 onderschreef China een “onafhankelijke buitenlandse politiek” om de relatie met de Sovjet-Unie te verbeteren, de goede relatie met de V.S. te behouden en de solidariteit met de derde wereld te versterken. Het politieke en economische klimaat in China was nu voldoende stabiel en open om de kwestie van het onverwerkte Japanse oorlogsverleden bespreekbaar te maken. Nadat de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis in 1982 door het Japanse Ministerie van Onderwijs goedgekeurd waren, leidde het uiteindelijk tot een heftige reactie in China (rekishi kyôkasho mondai 歴史教科書問題).
4.6 De geschiedenis werd niet als een academische discipline door Japan en China benaderd. De historische problemen werden geassocieerd met de andere Japans-Chinese kwesties. De kettingreactie zorgde ervoor dat een oplossing voor de hisorische problemen steeds moeilijker en uitzichtloos werd. In het boek de Betrekkingen tussen Japan en China – van na de oorlog tot de nieuwe tijden vatte Môri Kazuko 毛里和子 de Japans-Chinese kwesties samen in drie dimensies. De structuur van de drie dimensies ziet er als volgt uit: De belangen (rieki 利益): de Conflicten omtrent Territoriale Grondgebieden & Water (ryôdo, ryôkai mondai 領土・領海問題) de Senkaku-Eilanden, de Oost-Chinese Zee, e.z.v. (Senkaku shotô, tôshinakai, nado 尖閣諸島、東シ ナ海など)
de Economische Wrijvingen (keizai masatsu 経済摩擦) ODA, e.z.v. (ODA nado ODA など)
De machten (パワ-):
de Kwestie over Taiwan (Taiwan mondai 台湾問題) de Japans-Amerikaanse Alliantie, e.z.v. (Nichibei dômei 日米同盟) nado など.
de Regionale Leiderschap de Problematiek van het Japanse Permanente Lidschap bij het V.N.Veiligheidsraad, e.z.v.
94
De waarden (kachi 価値): de Historische Problemen (rekishi mondai 歴史問題) 1) de naoorlogse schadevergoeding (sengo hoshô 戦後補償): staatsvergoeding (kokka baishô 国家賠償), volksvergoeding (minkan hoshô 民間補償); 2) het nationalisme (nashonarizumu ナショナリズム); 3) de Japanse terugblik op zijn oorlogsverleden (rekishi ninshiki 歴史認識): de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis (rekishi kyôkasho mondai 歴史教科書 問題), de bezoeken van de Japanse politieke leiders aan het Yasukuni-schrijn (Yasukuni jinja sanpai mondai 靖国神社参拝問題), e.z.v. (nado など). Bron: Môri Kazuko 毛里和子, Nitchû kankei – sengo kara shinjidai e 日中関係 - 戦後から新時代へ, p. 207. Iwanami shinsho 岩波新書, Tôkyô 東京, 2006.
4.6.1 Waarden (kachi 価値): De bewuste en onbewuste ideologische subjectiviteit geven aanleiding tot de Japans-Chinese handelingen t.o.v. hun historische problemen In deze structuur staan “de waarden” (kachi 価値) op het eerste niveau. Alle culturen en volkeren vertonen een onstuitbare behoefte om een verhaal over zichzelf te schrijven. In bijna alle polititieke systemen hebben historici zich geleend tot hand-en-spandiensten aan het heersend staatsgezag en zijn doctrine. De geschiedenis werd vaak ingeschakeld om morele lessen te trekken uit het verleden, om een les in patriottisme te verheven. Vele geschiedschrijvers weten maar al te best waar het onderscheid ligt tussen waarheid en leugen, maar hechten aan kritische controle geen belang. Vandaar een bewuste zwart-wit-tekening. De subjectiviteit kan ook het gevolg van bewuste censuur zijn. Maar het feit dat men in een ideologische groep geboren en getogen is, kan ook tot een onbewuste ideologische subjectiviteit leiden. Dit zijn de ontelbare opvattingen en uitspraken rond waarden (kachi 価値): geluk, macht, vrijheid…, die aanleiding geven tot handelingen 157. Het politiek gebruik en misbruik van de geschiedschrijving in Japan vindt men al terug bij de eerste oudste bestaande kroniek van Japan Kojiki 古事記 (de Aantekeningen van de Oude Dingen, in 712) en de eerste van de zes officiële geschiedenissen Nihon Shoki 日本書紀 (de Kroniek van Japan, in 720), waarin de Japanse keizer van goddelijke afkomst werd verkondigd, en het land Japan eveneens werd beschreven als een heilig land van goden (kami 神). Tegenwoordig geven de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis bij uitstek een nationalistische geschiedschrijving, politiek dienstbaar aan natie en staat. De rechtse historici verheerlijkten de Japanse invasieoorlogen, het Japanse Ministerie van Onderwijs hechtte aan kritische controle geen belang. De nationalistische boeken werden steeds opnieuw goedgekeurd. In China was het compileren van de dynastieke historiën vóór de Tang-dynastie (618-914) een privéaangelegenheid. Vanaf de Tang-dynastie (618-907) kwam er officieel gesponsorde geschiedschrijving. Het schrijven van een dynastieke historie was dan niet langer het werk van één individu, maar van
157
Walter Prevenier, Martha Howell, Marc Boone, Uit Goede Bron – introdutie tot de historische kritiek, p. 177194. W. Prevenier en Garant - Uitgevers n.v. Leuven-Apeldoorn, 2000.
95
een team 158. In de Song-dynastie (960-1271/1279) was er een algemene geschiedenis van China: de Universele Spiegel tot Steun bij het Regeren (Zizhi Tongjian 资治通鉴) van de hand van Si-ma Guang 司马光 (1019-1086) 159. De titel sprak voor zich, de bedoeling van geschiedschrijving in het algemeen is: lessen trekken uit het verleden met het oog op een goed bestuur. Tegenwoordig is de geschiedenis een basisprincipe in de Japans-Chinese politieke betrekkingen: “geschiedenis als een spiegel beschouwen, kijk naar de toekomst” (Rekishi o kagami ni, mirai ni mukau 歴史を鏡に、未来に向かう). Hierdoor wordt Japan telkens opnieuw onder druk gezet om een oprechte ondubbelzinnige verontschuldiging t.o.v. zijn oorlogsverleden aan te bieden bij allerlei wederzijdse staatsbezoeken tussen de politieke leiders. Hoewel Japan psychologisch moe werd van de verontschuldigingsdiplomatie (rekishi shazai gaikô 歴 史謝罪外交), wil de huidige Chinese president Hu Jintao 胡锦涛 nog steeds vasthouden aan het basisprincipe. In 2005 gebruikte China zelfs de geschiedenis als een politiek wapen om de toetreding van het Japanse Permanente Lidmaatschap bij het V.N.-Veiligheidsraad te verhinderen. In grote Chinese steden werden tussen maart en april 2005 massabetogingen georganiseerd. De Chinese premier Wen Jiabao 温家宝 verklaarde op een persconferentie op 13 april 2005: Alleen een land dat de geschiedenis respecteert en het vertrouwen wint van de bevolking in Azië en de wereld, kan een zware verantwoordelijkheid dragen in de internationale gemeenschap 160.
4.6.2 Macht (pawa- パワ-): Zowel Japan als China willen graag een leidersrol in Azië en een invloedrijke politieke speler op wereldniveau worden Op het tweede niveau staat de “macht” (pawa-パワ-) in deze structuur. Zowel Japan als China willen graag een leidersrol in Azië en een invloedrijke politieke speler op wereldniveau worden. Om een leidersrol in de Aziatische regio te kunnen spelen is de kwestie van Taiwan van belang voor China. Om meer internationaal aanzien te verwerven is een Permanent Lidmaatschap bij het V.N.Veiligheidsraad van belang voor Japan. Aangezien de huidige grondwet van Japan, die door de Amerikaanse bezetters opgesteld werd in 1947, Japan een volwaardiger leger verbiedt, kan Japan niet anders dan een stevige Japans-Amerikaanse Veiligheidsalliantie handhaven. Sinds de Tweede Wereldoorlog heeft Japan in Azië economische en financiële overmacht opgebouwd. Maar zijn leidersrol is niet meer vanzelfsprekend door de grote militaire groei 161 en de economische opmars van China. China had altijd belangstelling voor de kwestie van Taiwan (Taiwan mondai台湾問題). Bij de normalisatie van de Japans-Chinese diplomatie in 1972 hadden Japan en China al het beleid van “One-China”gerealiseerd. Net zoals bij de standpunten over de JapansChinese historische problemen hanteerde Japan hiervoor ook een dubbelzinnige houding betreffende de kwestie van Taiwan. 158
Een uitzondering: de Geschiedenis van de Vijf Dynastieën (Wu-dai shi 五代史). Dit werk is geschreven door Ou-yang Xiu 欧阳修 (1007-1072). 159 Dit boek handelde van 405 v. Chr. tot 959 n. Chr. 160 Voetnoot 130 idem. 161 De Chinese militaire uitgaven in 2003 bedroegen 38,4 miljard dollar (4 % aandeel in wereldtotaal), en stonden daarmee na de V.S., Japan, Engeland en Frankrijk op de vijfde plaats. Bron: Stockholm International Peace Research Institute Yearbook, 2004. (http://web.sipri.org/contents/milap/milex/mex_major_spenders.pdf).
96
Enerzijds erkende Japan de Chinese soevereiniteit over Taiwan en beloofde het geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan te hebben. Anderzijds liet het Japanse parlement in 1999 de Veiligheidswet van Gebeurtenissen in Japans Randgebied (Shûhen Jitai Anzen Kakuho Hô 周辺事態安全確保法) goedkeuren. De bepaling van “de nabijheid van Japan” (shûhen 周辺) trok de aandacht van China. Op 19 februari 2005 was de veiligheid van Taiwan duidelijk verbonden met de Japans- Amerikaanse Veiligheidsalliantie bij de Japanse en Amerikaanse gezamelijke verklaring in Washington 162. Taiwan is geografisch van belang voor zowel Japan als China. Als China Taiwan in handen krijgt, dan is de Zuid-Chinese Zee onder haar controle. Door beslag te leggen op Taiwan en op de Zuid-Chinese Zee kan China in tijden van spanning met Japan de scheepvaart verstoren op de routes langs de archipels van de Zuid-Chinese Zee, tot de straat van Malakka en de poort naar de Indische Oceaan. Immers, zeventig procent van de olieschepen uit het Midden-Oosten met bestemming Japan en Zuid-Korea door de Straat van Taiwan (tussen Taiwan en de Filippijnen) passeren langs deze routes. Naast de kwestie van Taiwan stond de Japans-Amerikaanse Alliantie (nichibei dômei 日米同盟) in de weg van een betere politieke samenwerking tussen Japan en China. Buitenlandse zaken gaan hand in hand met de veiligheidszaken. Japans globale buitenlandse politieke agenda werd bepaald door zijn nood aan veiligheid. Het huidige Japanse politieke systeem is gebaseerd op de door de Amerikaanse bezetters in 1947 opgestelde grondwet. Het artikel 9 van de grondwet bepaalde dat Japan afzag van een eigen krijgsmacht, maar al tijdens de Korea -oorlog (1950-1953) liet de Amerikaanse regering de Japanse autoriteiten toe weer over een eigen reservepolitiemacht van 75,000 manschappen te beschikken. In 1951 sloot Japan het Veiligheidsverdrag met de V.S. (nichibei anzen hoshô jôyaku 日米安全保障条 約), waarin stond dat de V.S. met zijn troepen en atoombewapening garant stond voor de veiligheid van Japan. Vier jaar later werd het kleine Japanse leger omgevormd tot de Zelfverdedigingsmacht (jieitai 自衛隊). Tijdens de Golfoorlog in 1992 liet de Japanse regering een wet goedkeuren over de deelname van Japan aan vredesmissies van de Verenigde Naties. Het was een echte doorbraak in de herziening van de huidige grondwetsartikel 9. De nieuwe wet machtigde Japanse militaire machten buiten de grenzen aan de vredesoperaties deel te nemen. Japanse militaire troepen werden achtereenvolgens ingezet in Angola, Cambodja, Mozambique, El Salvador, Golan en Oost-Timor. Na de aanslagen van elf september 2001 keurde het Japanse parlement de antiterrorismewet goed om de Amerikaanse war on terror te steunen. Kort daarna werden de Japanse militairen naar Afghanistan gestuurd. In juli 2003 stuurde Japan nog een troepenmacht van 550 soldaten naar Irak om er mee te werken met de Brits-Amerikaanse bezettingsmacht. Tijdens de periode van premier Koizumi Jun’ichirô (2001-2006) beschikte de Japanse Zelfverdedigingsmacht over één van de grootste defensiebudgetten ter wereld. In 2003 bedroegen de Japanse militaire uitgaven 151 miljard dollar (5 % aandeel in wereldtotaal). Die stonden op de tweede plaats ter wereld 163.
162 163
Sankei Shinbun 産経新聞, 20/02/2005. Zie voetnoot 153.
97
Onder deze militaristische impuls werden de herhaaldelijke bezoeken van de Japanse politieke leiders aan het Yasukuni-schrijn (Yasukuni jinja 靖国神社) gezien als een aanmoediging voor de Japanse troepen, die buitenlandse missies uitvoerden, om zich op te offeren voor hun vaderland 164. Naast de voortdurende pogingen om artikel 9 buiten werking te stellen, trachtte Japan nog een vaste zetel bij de V.N.- Veiligheidsraad te krijgen om internationaal invloedrijker te worden. Door het feit dat de Japanse troepen deel uitmaakten van de Brits-Amerikaanse bezettingsmacht in Irak, doordat het Japanse buitenlandse politiek- en veiligheidsbeleid afhing van de V.S., omdat het Japanse oorlogsverleden nog niet verteerd was, vond China dat Japan nog niet klaar was om een zware verantwoordelijkheid te dragen in de internationale gemeenschap.
4.6.3 De belangen (rieki 利益): De belangen van beide landen zijn de belangrijkste factoren van de Japans-Chinese politieke spanningen Op het derde niveau in deze structuur staan de belangen van beide landen. Dit staat op het hoogste niveau, het is ook de belangrijkste factor van de Japans-Chinese politieke spanningen, misschien is het ook de sleutel tot een oplossing van de Japans-Chinese historische problemen. Voor het eerst in 1982 gaf China reacties vrij tegen de controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis en kort daarna het probleem omtrent het Yasukuni-schrijn. Maar de historische problemen werden toen niet door China beschouwd als het basisprincipe van de Japans-Chinese politieke betrekkingen. In de jaren tachtig boekten de Japans-Chinese politieke betrekkingen, de naoorlogse “gouden periode”, vooruitgang door de goede economische samenwerking. Beide economieën vulden elkaar goed aan. Sinds 1979 werd het ODA-project (de Japanse officiële ontwikkelingshulp) in vijfjaarplannen opgenomen. Japan bood leningen aan China met lage interest, China leverde de grondstoffen en energie. Beide landen ontwikkelden hun politieke en economische belangen. Japan is één van ’s werelds grootste importeurs van grondstoffen en energie. Na de eerste oliecrisis (1973) ondernam Japan energiediplomatische maatregelen (enerugi- gaikô エネルギ一外交). China is sinds 1993 ook een importeur van olie geworden. Sinds 2003 bereikte China’s eigen petroleumwinning haar grens, haar olieverbruik stak zelfs Japan voorbij. China werd de tweede grootste olieverbruiker ter wereld na de V.S. De vraag naar olie zal er tegen 2025 meer dan verdubbelen. Zowel Japan als China trachten overal ter wereld hun olievoorziening veilig te stellen. Hierdoor zijn de bilaterale banden tussen Japan en China sinds de jaren negentig complexer geworden. Ze hebben vele gezichten: zowel samenwerking als competitie. Daarnaast zorgden de historische problemen voor nog meer stress in beide landen. Sinds de jaren negentig is er nauwelijks nog een jaar zonder incident geweest. De historische problemen werden gemengd met de territoriale conflicten en energieconcurrentie: de Senkaku-Eilanden, de OostChinese Zee en de Oost-Siberische Oliepijplijn. Dit bleek ook uit de Chinese slogans bij protesten tegen Japan tijdens de voetbalmatch in 2005:
164
Sankei shinbun 産経新聞 (24/04/2002).
98
Bekijk oprecht de geschiedenis; Excuseer je tegen het Aziatische volk ! (Rekishi o chokushishi ajia no jinmin ni shazai se yo 歴史を直視しアジアの人民に謝罪せよ); De voetbal is van de wereld, de Diaoyu-eilanden / Senkaku-eilanden zijn van ons ! (Sakka – wa sekai no monoda ga, Diaoyudao / Senkaku Shotô wa chûgoku no mono サッカ- は世界のものだが钓鱼岛 / 尖閣諸島は中国のもの).
99
DEEL V: CONCLUSIE Japan en China zijn al eeuwenlang lotsverbonden. Zij zijn buren die slechts door een smalle strook water van elkaar gescheiden zijn (ichiitai-sui 一衣帯水 ). Zij hebben dezelfde cultuur gehad en zij zijn van hetzelfde ras (dôbun dôshu 同文同種). Vanaf de vijfde eeuw tot in het begin van de negentiende eeuw leefden de twee landen in een harmonieuze betrekkingen. Tijdens deze periode had Japan niet alleen het Chinese schrift, maar ook de Chinese filosofie, religie, staatskunde en technologie overgenomen. Na de westerse expansie in de negentiende eeuw werden de twee landen uit elkaar gedreven.
5.1 De samenvatting van de Japans-Chinese politieke betrekkingen van 1972 tot 2006 In 1972 werden de Japans – Chinese politieke betrekkingen genormaliseerd. Nadien ontwikkelden Japan en China hun wederzijdse politieke en economische belangen in de jaren zeventig. Tijdens de jaren tachtig bereikten de betrekkingen tussen beide landen de naoorlogse “gouden periode”. Maar de betrekkingen waren vooral commercieel van aard. Japan was een belangrijke investeerder voor China, Japanse bedrijven waren sterk aanwezig in China. China was een belangrijke leverancier van grondstoffen en tevens afzetmarkt voor Japan, dus met een laag profiel t.o.v. Japan. Sinds de jaren negentig kenmerkten de Japans-Chinese betrekkingen zich door de fundamentele fenomenen: verbondenheid en afstand, koude politiek en warme economie (seirei kei netsu 政冷経熱), een opkomend China en een stagnerend Japan. Onder premier Koizumi (2001-2006) kenden de politieke betrekkingen tussen beide landen een negatieve wending, vooral door de herhaaldelijke bezoeken van Koizumi aan het Yasukuni-schrijn. Hoewel Japan sinds 1979 heel wat officiële financiële ontwikkelingshulp (ODA) heeft verleend aan China, bestaat er toch geen echte hechte vriendschap tussen beide landen, omdat de herinnering aan het Japanse oorlogsverleden in China nog niet verteerd is. In de schaduw van het onverwerkte Japanse oorlogsverleden raakten deze twee landen in allerlei problemen: territoriale conflicten over de Senkaku-Eilanden, de grensverdeling van de Oost-Chinese Zee, globaal elkaar concurrerend voor gas en olie, de verbondheid tussen de veiligheid van Taiwan en de Japans-Amerikaanse Alliantie, de Problematiek van het Japanse Permanente Lidmaatschap bij het V.N.-Veiligheidsraad, de JapansChinese historische problemen. Onder all die problemen benadrukte China de Japans-Chinese historische problemen. De historische problemen gingen vooral over de Japanse terugblik op zijn oorlogsverleden (rekishi ninshiki 歴史認 識). Enerzijds hadden bijna alle Japanse politieke leiders op een min of meer officiële wijze spijtbetuigingen aangeboden t.o.v. de Japanse invasie in China; anderzijds werden de nationalistische controversiële Japanse schoolboeken geschiedenis sinds 1982 om de vier jaar door het Japanse Ministerie van Onderwijs goedgekeurd, daarnaast brachten de Japanse politieke leiders herhaaldelijk bezoeken aan het Yasukuni-schrijn. Bovendien probeerden talrijke Japanse prominente politici van de Liberaal-Democratische Partij telkens opnieuw de Japanse invasieoorlogen te ontkennen, verbloemen en verrechtvaardigen. De oprechtheid van de Japanse aangeboden verontschuldigingen werden door China betwijfeld. Het land vreesde voor een herleving van het militarisme in Japan. De geschiedenis als een spiegel 100
beschouwen, kijken naar de toekomst werd vervolgens het basisprincipe van de Japans-Chinese politieke betrekkingen. Bij bijna alle belangrijke wederzijdse diplomatieke bijeenkomsten werd Japan onder druk gezet om steeds weer een ondubbelzinnige diepgaande zelfkritiek aan te bieden (fukaku hansei 深く反省). Japan vond dat China moest ophouden met de verontschuldigingsdiplomatie (rekishi shazai gaikô 歴史謝罪外交). Hierdoor werd de Japans-Chinese diplomatie niets anders dan het navolgen van de altijd terugkomende historische problemen. Tot op heden is er nog geen goede oplossing in zicht.
5.2 Tainichi shinshikô 対日新思考 (het ‘Nieuwe Denken’ t.o.v. Japan) Eind 2002 ontstond in China het nieuwe denken t.o.v. Japan (tainichi shinshikô 対日新思考). De persoon die voor het eerst de discussie op gang bracht was Ma Licheng 马立诚 165, de vroegere commentator van het Chinese Volksdagblad en de huidige Chinese nieuwscommentator van de televisiezender feniks in Hongkong. In april 2003 begon Shi Yinhong 时殷弘 166, professor aan de Volkse Universiteit van China, ook de Japans-Chinese betrekkingen vanuit een nieuwe invalshoek te discussiëren. De gediscussieerde punten gingen voornamelijk als volgt 167: 1) De Japans-Chinese historische problemen konden geen thema’s meer blijven, aangezien Japan zich verontschuldigd had; 2) De Japanse ODA (Officiële Ontwikkelingshulp) t.a.v. China moest juist geëvalueerd worden; 3) Een grotere internationale rol voor Japan moest uitgewerkt worden; 4) De Chinese hekel aan Japan (kennichikan 嫌日感 ) was abnormaal 168. Als een supernatie moest China meer verdraagzaam omgaan met Japan; 5) China overschatte de macht van de Japanse rechtse politici. De argumenten van Ma Licheng werden naar het Japans vertaald en opgenomen in verschillende Japanse prestigieuze tijdschriften zoals Bungei Shunjû 文藝春秋 (de Literatuur en Kunst in de LenteHerfst) en Chûô Kôron 中 央 公 論 (de Centrale Publieke Discussies). Twee van de Japanse bestsellerkranten zoals Sankei Shimbun 産経新聞en Yomiuri Shimbun 読売新聞gaven er ook commentaren over. Maar in China werd zijn artikel fel bekritiseerd door de wetenschappelijke onderzoekers, ondermeer de Japanologen. Ma Licheng werd afgeschilderd als een ‘Japanpluimstrijker’ (kobinichiha媚日派). Lin Zhibo 林治波, commentator van het Chinese Volksdagblad zag 165
In december 2002 werd zijn artikel Zhongri Guanxi Xinsiwei – Zhongri Minjian zhi You 中日关系新思维 - 中 日民间之忧(het Nieuwe Denken over de Chinees-Japanse Betrekkingen – het Ongeluk tussen het Chinese Volk en het Japanse Volk) eerst gepubliceerd in de zesde periodiek van het Chinese tijdschrift: Zhanlüe yu Guanli 战 略与管理 (de Strategieën en Management). In maart 2003 werd dit artikel naar het Japans vertaald en opgenomen in het Japanse prestigieuze maandblad Bungei Shunjû 文藝春秋(de Literatuur en Kunst in de LenteHerfst) en Chûô Kôron 中央公論 (de Centrale Publieke Discussies). 166 Wetenschappelijke Onderzoeker van de Chinees-Amerikaanse betrekkingen. Zijn artikel Zhongri Jiejin yu Waijiao Gemin 中日接近与外交革命 (De Chinees-Japanse Toenadering en de Diplomatieke Evolutie) werd eveneens gepubliceerd in Zhanlüe yu Guanli 战略与管理 (de Strategieën en Management, april 2003). 167 C.L. Eigen vertaling uit de Japanse bron: Takai Kiyoshi 高井潔司, ‘Tainichi Shinshikô’ Rongi no Hihanteki Kentô’ 「対日新思考」論議の批判的検討 (het Onderzoek van de Kritische Argumenten over ‘het Nieuwe Denken t.o.v. Japan’), p.37-38. Uitgeverij: Kyôhôsha 僑報社, Tôkyô, 2004. 168 In zijn artikel gaf Ma Licheng een voorbeeld erover. De Chinese actrice Zhao Wei 赵薇 droeg ooit de kledij met een motief die op Japanse vlag (hinomaru 日の丸) leek bij een modeshow. Zij werd zwaar onder druk gezet door de Chinese nationalisten. Achteraf moest ze meerdere keren diepgaande zelfkritiek publiek leveren.
101
Ma Licheng als een ‘slechte dokter’, die zomaar medicijnen voorschreef zonder te weten wie ziek was en waarom men ziek was geworden. Zhu Shaowen 朱绍文, professor van de Chinese Sociale Wetenschappelijke Instituut (vroegere medestudent van de Japanse voormalige premier Nakasone Yasuhiro 中曽根康) vond dat ‘het Nieuwe Denken’ op zich verkeerd was. Volgens hem had China geen ‘Nieuw Denken’ nodig, Japan was wel van node aan dit ‘Nieuwe Denken’. Zuo Nansheng 卓南生 , Japanoloog uit Singapore wou er geen commentaar over geven. Volgens hem had Ma Licheng geen basiskennis over Japan, het was moeilijk om een dialoog te voeren met iemand die van zichzelf wist, maar niet wist van anderen (aite no koto ga nani mo mienai mono相手のことが何も見えない 者) 169. In het dialoog over het ‘Nieuwe Denken’ waren de argumenten van Feng ZhaoKui 冯昭奎 (Japanoloog, voormalige vicedirecteur van de Chinese Sociale Wetenschappelijke Instituut) merkwaardig. Hij gaf de volgende vijf voorstellen betreffende een nieuwe denken over de JapansChinese politieke betrekkingen 170: 1) Met het staatsbelang als het belangrijkste principe, vervang het beleid niet door het sentiment; 2) Met de bevordering van de staatseconomie als de kern van het belangrijkste principe. Laat de ontwikkeling van de Chinees-Japanse handel een zeer belangrijk diplomatiek thema worden; 3) Neem de bevordering van de regionale en wereldwijde vrede en ontwikkeling onder handen; 4) Zet de richtlijn van het door de CCP vastgelegde beleid t.o.v. Japan voort; 5) De ontwikkeling van de Chinees-Japanse betrekkingen is een wederzijdse aangelegenheid. Het is noodzakelijk dat beide landen gaan samenwerken.
5.3 Het voorstel van het vooruitzicht Vijf principes van de Chinese president Hu Jintao 胡锦涛. Na de Chinese massabetogingen tegen het Japanse lidmaatschap bij de V.N. – Veiligheidsraad (zie inleiding), ontmoette premier Koizumi in april 2005 de Chinese president Hu Jintao 胡锦涛 (president: 2003 – nu) in Jakatar. President Hu stelde vijf principes voor om de vertroebelende Japans – Chinese politieke betrekkingen te verbeteren171: 1. China en Japan zullen zich terdege houden aan de drie basisovereenkomsten tussen beiden: de Gezamenlijk Communiqué van de Regering van Japan en de Regering van de Volksrepubliek China (nitchû kyôdô seimei 日中共同声明) in 1972, het Verdrag van Vrede en Vriendschap tussen Japan en de Volksrepubliek China (nitchû heiwa yûkô jôyaku 日中平和友好条約) in 1978, de Japans - Chinese Gezamenlijke Verklaring over het Streven naar Vriendelijk Samenwerkingsverband van Vrede en Ontwikkeling (heiwa to hatten no tameno yûkô kyôryoku pa-tona-shippu no kôchiku
169
Oorspronkelijke uitdrukking van de Chinese beroemde militaire strateeg Sunzi 孙子: Zhiji zhibi, baizhan budai 知己知彼,百战不殆 (degenen die van zichzelf en hun tegenstanders weten zullen niet verliezen bij alle oorlogen). 170 Feng Zhaokui 冯昭奎, Lun Zhongri Guanxi Xinsiwei 论中日关系新思维 (Over het Nieuw Denken betreffende de Chinees-Japanse Betrekkingen), tijdschrift: Zhanlüe yu Guanli 战略与管理 (de Strategieën en Management, augustus 2003). 171 C.L. Eigen vertaling uit de Chinese website: http://news.sina.com.cn/c/2005-04-23/23135732159s.shtml.
102
2. 3. 4. 5.
nikansuru nitchû kyôdô sengen 平和と発展のための友好協力パ- トナ- シップ の 構築に関する日中共同宣言) in 1998. De geschiedenis als een spiegel beschouwen, kijken naar de toekomst. Op een goede manier de kwestie van Taiwan behandelen: werkelijk vasthouden aan het “One – China” beleid, geen diplomatieke betrekkingen met Taiwan. Via dialoog trachten de Japans – Chinese conflicten op te lossen. Het verspreiden van de gemeenschappelijke rechten en belangen; het verbeteren van de communicatie en samenwerking; het versterken van de vriendschap tussen de twee volkeren en uitwisselingen betrachten tussen beide landen om de Japans – Chinese relaties gezond, stabiel en met blik op de toekomst te laten ontwikkelen.
In het kader van gemeenschappelijke rechten en belangen die Japan en China moeten nastreven, pleitte de Chinese ambassadeur in Japan Wangyi 王毅 (ambassadeur: 09/2004-09/2007) voor de volgende zaken 172: 1) 2) 3) 4)
De ontmanteling van kernwapens op de Koreaanse Schiereilanden; De aanmoediging van handel en investering; Het zich aansluiten bij FTA 173, ondermeer met Zuid-Korea en ASEAN 174; Het betwiste Japans-Chinese gasveld van de Oost-Chinese Zee rond de grenslijn samen exploiteren.
In Japan stelde Sakakibara Eiji榊原英資氏van de Keiô 慶応Universiteit stelde voor 175: “Het keerpunt dat de Aziatische tijd bepaalt is de historische verzoening tussen China en Japan. Als twee Aziatische machten moeten China en Japan hun eigen verantwoordelijkheid beseffen om de Aziatische welvaart en sterkte te bevorderen, de goede relaties tusssen beide landen opbouwen, de kern van de Aziatische regionale samenwerking betrachten”.
5.4 De uiteidelijke conclusie Tot besluit kunnen we stellen dat het Japanse onverwerkte oorlogsverleden nog zwaar weegt op de huidige relatie van Japan en China. Een geschil hebben was een inbreuk op zichzelf, een verstoring van de harmonie. Die kan alleen hersteld worden door de historische verzoening, en niet door terug oude wonden open te rijten. Beide landen moeten stappen ondernemen om hun gemeenschappelijke geschiedenis daadwerkelijk te herschrijven en een pragmatische relatie te onderhouden. Een goede Japans-Chinese relatie zal beide landen en de Aziatische regio alleen maar ten goede komen. China’s opgang kan niet gerealiseerd worden zonder Japan en China’s economische groei is een positieve factor om het stagneren van de Japanse economie te doen stoppen. Beide landen kunnen zich geen confrontatie veroorloven. Daarom is het belangrijk voor 172
C.L. Eigen vertaling uit de Japanse tekst van Feng Zhaokui, Suzuki Takayoshi, Het Beleid van Hu Jintao - de Leider van de CCP, Staat en Militair - t.o.v. Japan, p. 49. Kyôhôsha, Tôkyô, 2004. 173 Het Vrijhandelsakkoord. 174 De Zuid-Oost-Aziatische landen. In 1967 werd ASEAN opgericht. De leden zijn: Indonesië, Maleisië, Filippijnen, Singapore en Thailand, Brunei, Birma, Laos, Vietnam en Cambodia. China is geen lid van ASEAN, maar het sloot in 2001 een overeenkomst met de ASEAN-landen om een vrijhandelszone op te richten. 175 C.L. Eigen vertaling uit de Japanse tekst van Feng Zhaokui, Suzuki Takayoshi, Het Beleid van Hu Jintao - de Leider van de CCP, Staat en Militair- t.o.v. Japan, p. 130.
103
Japan en China om de historische gevoeligheden ondergeschikt te houden aan de economische samenwerking. De economische integratie vormt de basis van de politieke verzoening. Beide landen streven naar de gemeenschappelijke punten, bewaren kleine verschillen (shôi o nokoshite daidô nitsuku 小異を存して大同につく) 176, beschouwen de geschiedenis van twee duizend jaar als een spiegel (nisennen no rekishi o kan toshite 二千年の歴史を鑑として), werken samen bij APEC 177, ARF 178, Oost – Aziatische Gemeenschap (Tôakyôdôtai 東亜共同体) 179 met het oog op de weg naar de Japans-Chinese verzoening en de wederzijdse welvaart (Nichû wakai, kyôei e no michi 日中和解、共 栄への道) op het Aziatische podium, want “beter een goede buur dan een verre vriend” 180.
176
De uitdrukking van de Chinese voormalige premier Zhou Enlai 周恩来 (1898-1976). Sasakawa Yôhei 笹川陽 平, Nisennen no rekishi o kan toshite 二千年の歴史を鑑として (De Geschiedenis van Twee Duizend Jaar als een Spiegel), p.39. Tôkyô: Kyôhôsha 僑報社, 2003. 177 Asia-Pacific Economic Organisation, opgericht in 1991. 178 In 1994 werd het ASEAN Regional Forum opgericht voor de bevordering van regionale stabiliteit en vrede. Behalve de tien ASEAN-landen zijn er ook de volgende leden: Rusland, Mongolië, Japan, Noord-korea, ZuidKorea, China, Indië, Papua, Nieuw Guinea, Australië, Nieuw-Zeeland, V.S., Canada en EU. 179 In 1997 stelde Maleisië voor de oprichting van een Oost - Aziatische Gemeenschap, die zou bestaan uit de ASEAN - landen plus China, Japan en Zuid-Korea. De Gemeenschap moet zowel de economische zaken als de regionale politieke conflicten binnen de leden kunnen aanpakken. 180 Chinese uitdrukking: Yuanqin buru jinlin 远亲不如近邻. China is een buurland van Japan. Amerika is een verre vriend van Japan wegens de Japans - Amerikaanse Alliantie (nichibei dômei 日米同盟).
104
Bibliografie -Benedict, R., The Chrysanthemum and the Sword: Patterns of Japanse Culture. Boston: Houghton Mifflin Company, 1989. -Buruma, I., De Uitvinding van Japan. Amsterdam: de Bezige Bij, 2003. -Buruma, I., De Spiegel van de Zonnegodin: Japanse Zelfportretten. Amsterdam: De Arbeiderspers, 1983. -Chang,Iris, The Rape of Nanking: The Forgotten Holocaust of World War II. New York: Penguin Books, 1998. -Christopher, R.C., The Japanese Mind. Tôkyô: Charles E. Tuttle Company, 1990. -Cooney, K.J. Japan’s Foreign Policy since 1945. The Unitede States of America: M.E.Sharpe, Inc., 2007. -De Cordier, B., Blinde Regen: Centraal-Azië in de Frontlijn. Gent: Academia Press, 2005. -Doom, R., Treurlied op de Gele Rivier: Conflict en Ontwikkeling in China. Gent: Academia Press, 2004. -Feng, Zhaokui 冯昭奎, Suzuki, Takayoshi 鈴木孝昌, Chûgoku kyôsantô, kokka, gun o ugokasu Ko kintô no tainichi seisaku 中国共産党、国家、軍を動かす胡錦禱の対日政策 (Het Beleid van Hu Jintao - de Leider van de CCP, Staat en Militair- t.o.v. Japan). Tôkyô: Kyôhôsha 僑報社, 2004. -Gordon, Andrew, A Modern History of Japan - From Tokugawa Times to the Present. New YorkOxford: Oxford University Press, 2003. -Heirman, A., Dessein B., & Delporte, D., China – Een Maatschappelijke en Filosofische Geschiedenis van de Vroegste tijden tot de Twintigste Eeuw. Gent: Academia Press, 2001. -Hulsbus, J., Cirkels in de Regen: De Terreur van een Onverwerkt Oorlogsverleden en de Opkomst van Japan als Supermacht 1948-1989. Den Haag: Hollandia, 1989. -Inoue, Mitsusada 井上光貞, Shinwa kara rekishi e 神話から歴史へ (Van de Mythe naar de Geschiedenis ). Tôkyô: Chûkô Bunko 中公文庫, 1973. -Kanji, Nishio 幹二西尾, en al., Atarashii Rekishi Kyôkasyo 新しい歴史教科書 (De Herziening van de Schoolboeken Geschiedenis). Tôkyô: Fusôsha 扶桑社, 2001. -Kasahara, Tokushi, Nankin Jiken o dou miruka 南京事件をどう見るか (Hoe Bekijkt Men het Incident van Nanjing). Tôkyô: Aoki shoten 青木書店, 1998. -Kobayashi, Yoshinori 小林よしのり, Sensô ron 戦争論 (Over de Oorlogen), Tôkyô: Gentôsha, 1998. -Lam, P.E., en al., Japan’s Relations with China: facing a rising power, London and New York: Routledge. 2006. -Li, Yu 李玉, Luo, Jing 骆静, Taipingyang Zhanzheng Xinlun 太平洋战争新论 (De Nieuwe Discussies over de Pacific Oorlog). Beijing: Zhongguo Shehui Kexue Chubanshe 中国社会科学出版社 (Uitgeverij: het Chinese Instituut van de Sociale Wetenschap), 2000. -Liu, Jiangyong 刘江永, Panfangzhong de Riben 彷徨中的日本 (Een Verloren Japan). Tianjin: Tianjin Renmin Chubanshe 天津人民出版社 (de Volksuitgeverij van TianJin), 2000. -Mori, Katsumi 森克己, Reeks: Nihon Rekishi Shinsho 日本歴史新書 (Het Nieuwe Boek over de Japanse Geschiedenis). Titel: Kentôshi 遣唐使 (de Tang - gezanten). Tôkyô: Shibundô 至文堂, 1985. -Môri, Kazuko 毛里和子, Nitchû kankei – sengo kara shinjidai e 日中関係 - 戦後から新時代へ (De Betrekkingen tussen Japan en China – van na de oorlog tot de nieuwe tijden). Tôkyô: Iwanami shinsho 岩波新書, 2006. -Mori, Kôichi 森浩一, Zusetsu Nihon no Kodai 図説日本の古代 (De Illustrerende Uitleg over Japanse Oude Tijden). Tôkyô: Chûkô Bunko 中公文庫, 1990. -Murata, Tadayoshi 村田忠禧, Senkaku rettô – Chôgyotô mondai o dô miruka 尖閣列島、釣魚島問 題をどう見るか (De Argumenten over het Probleem van de Senkaku-eilanden, Diaoyu-eilanden). Tôkyô: Nihon Kyôhôsha 日本僑報社, 2004. -Ô, Chishin 王智新, Go, Kôgi 呉広義, ‘Hannichi kanjô’ ka, soretomo ‘tainichi ken’o kan’ ka – nihon kawa to no ronsô hatashite dare no mondai nanoka 「反日感情」かそれとも「対日嫌悪感」か 日本側との論争 はたして誰の問題なのか? (“Is het Een Anti-Japan Sentiment” of “Is het Een 105
Hekel aan Japan”? – Argumenteren met de Japanse Debaters- Van Wie zijn Eigenlijk de Problemen?). Tôkyô: Kyôhôsha 僑報社, 2005. -Kruyskamp, C., Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal. Utrecht/ Antwerpen, 1976 (Tiende druk). -Peeley, Tim, Waiguoren Yanxia de Rijun Baoxing 外国人眼下的日军暴行 (De Gruweldaden van het Japanse Leger onder de Ogen van de Buitenlanders). Wuhan 武汉:Hankou Guojia Chubanshe 汉口国 家出版社 (de Nationale Uitgeverij van Hankou), 1938. -Plasschaert, S., Wie is Bang van China? Leuven: Davidsfonds, 2001. -Prevenier, W., Howell, M., Boone, M., Uit Goede Bron – introdutie tot de historische kritiek. LeuvenApeldoorn : W. Prevenier en Garant - Uitgevers n.v., 2000. -Sakamoto, Tarô 坂本太郎, Ienaga, Saburô 家永三郎, Inoue, Mitsusada 井上光貞, Ôno, Susumu 大 野晋, Nihon Shoki 日本書紀 (De Kroniek van Japan). Tôkyô: Iwanami shoten 岩波書店, 1990. - Sasakawa, Yôhei 笹川陽平, Nisennen no rekishi o kan toshite 二千年の歴史を鑑として (De Geschiedenis van Twee Duizend Jaar als een Spiegel). Tôkyô: Kyôhôsha 僑報社, 2003. -Shin, I., Fumihiko, G., Haruo, S., Toshihiko, T., en al., Shôsetsu nihonshi 詳説日本史 (De Uitleg van de Japanse Geschiedenis). Tôkyô: Yamakawa 山川, 2006. -Saaler, S., Politics, Memory and Public Opinion – The History Textbook Controversy and Japanese Society. München : IUDICIUM verlag GmbH, 2005 -Takai, Kiyoshi 高井潔司, ‘Tainichi Shinshikô’ Rongi no Hihanteki Kentô’ 「対日新思考」論議の批判 的検討 (Het Onderzoek van de Kritische Argumenten over ‘het Nieuwe Denken t.o.v. Japan’). Tôkyô: Kyôhôsha 僑報社, 2004. -Tanaka, A., Sino-Japanese political relations - International Environment Surrounding China. Tôkyô: Iwanami Shôten, 2001. -Uno, Shun’ichi 宇野俊一, Titel: Nisshin-Nichiro 日清- 日露. Reeks: Nihon no rekishi 日本の歴史 (De Geschiedenis van Japan). Tôkyô: Kogakukan 小学館, 1976. -Vance Timothy, J., Kodansha’s Romanized Japanese-English Dictionary. Tôkyô-New York-London: Kodansha International Ltd., 2001. -Vande Walle, W., Meyvis, L., Japan – Het Onvoltooide Experiment, Belgiê: Lannoo n.v. , 1989. -Wanfeng 万峰, Riben Zibenzhuyishi Yanjiu 日本资本主义史研究 (het Onderzoek van de Geschiedenis van het Japanse Kapitalisme). Renmin Chubanshe 人民出版社 (de Volksuitgeverij), Hunan 湖南, 1984. -Wang Jinlin 王金林, Hantang Wenhua yu Gudai Riben 汉唐文化与古代日本 (de Cultuur van de Chinese Han- en Tang-dynastie en de Oude Tijden van Japan). Tianjin Renmin Chubanshe 天津人民出 版社 (Volksuitgeverij van Tianjin), 1996. -Wang Xiangrong 汪向荣, Xiematai Guo 邪马台 (het Koninkrijk Yamatai). Zhongguo Shehui Kexue Yuan Chubanshe 中国社会科学院出版社 (Uitgeverij: De Chinese Academie van de Sociale Wetenschap). Beijing, 1982. -Wang Yong 王勇, Riben Wenhua – Mofang yu Chuangxin de Guiji 日本文化 - 模仿与创新的轨迹 (de Japanse Cultuur – de sporen van imitaties en vernieuwingen). Gaodeng Jiaoyu Chubanshe 高等教 育出版社 (Uitgeverij: het Hoger Onderwijs), Beijing, 2002. -Xu, Wansheng 徐万胜, Riben Zhengzhi yu Duiwai Guanxi 日本政治与对外关系 (De Japanse Politiek en Buitenlandse Betrekkingen). Beijing: Renmin chubanshe 人民出版社 (de Volksuitgeverij), 2006. -Zhang, Lili 张历历, Bainian Zhongri Guanxi 百年中日关系 (A Century of China-Japan Relations). Beijing: Shijie Zhishi Chubanshe 世界知识出版社 (World Affairs Press), 2006. -Zhang, Shengzhen 张声振, Zhongri Guanxi Shi 中日关系史 (De Geschiedenis van de Chinees-Japanse Betrekkingen). Jilin: Jilin Wenxue he Lishi Chubanshe 吉林文学和历史 出版社 (De Uitgeverij van de Literatuur en Geschiedenis in Jilin), 1986.
106
Internet bronnen Japanse website: http://www.kokubou.com/document_room/rance/rekishi/gunji/226_gunbatu/koudou0-0.htm. http://www.ne.jp/asahi/unko/tamezou/nankin/whatreally/index.html. http://www.ne.jp/asahi/masa/private/history/ww2/biblo/japan/sa/shigemitsu.html. (11/10/2004) http://www.history.gr.jp/~koa_kan_non/16-6.html. http://www.mofa.go.jp/mofaj/area/taisen/kono.html. (het Japanse Ministerie van Buitenlandse Zaken) http://www.mofa.go.jp/mofaj/area/china/nc_seimei.html. http://www.mofa.go.jp/mofaj/area/china/nc_heiwa.html. http://www.mofa.go.jp/mofaj/press/danwa/07/dmu_0815.html. http://www.mofa.go.jp/mofaj/area/senkaku/index.html. http://www.mofa.go.jp/mofaj/area/china/higashi_shina/tachiba.html. http://www.mofa.go.jp/policy/postwar/state8208.html. (Statement by Chief Cabinet Secretary Kiichi Miyazawa on History Textbooks, August 26, 1982). http://www.cn.emb-japan.go.jp/bilateral_j/bunken_1998sengen_j.htm. http://www.cn.emb-japan.go.jp/fpolicy/seisaku050928.htm. (Standpunten van de Japanse regering omtrent de historische problemen, 09/2005). http://ja.wikipedia.org/wiki/統制派. http://ja.wikipedia.org/wiki/皇道派. http://www.ndl.go.jp:portrait/e/datas/52.html?c=7. (National Diet Library, 2004, Japan). http://japanfocus.org/products/details/1615. (Wakamiya Yoshibumi, War-bereaved Families’ Dilemma: thought on Japan’s war). http://www.wafu.ne.jp/ (23/04/2005) http://www.enecho.meti.go.jp/topics/hakusho/2007energyhtml/html/1-1-1-1.html. (Shigen Enerugichô 資源エネルギ一庁 of: Agency for Natural Resources and Energy). http://www.enecho.meti.go.jp/topics/hakusho/2007energyhtml/html/1-2-1-3.html. http://www.enecho.meti.go.jp/topics/hakusho/2007energyhtml/html/1-3-1-1.html. http://www1.jca.apc.org/anti-hinokimi/archive/ishihara/index.html. (27/06/2000).
Chinese website: http://news.sina.com.cn/c/2007-03-29/094712643697.shtml. http://news.sina.com.cn/c/2007-03-29/094712643697.shtml. http://news.sina.com.cn/2005-03-25/02035456043s.shtml. http://news.sina.com.cn/c/2005-04-23/23135732159s.shtml. http://news.tom.com/1002/20031218-529413.html. http://news.tom.com/1002/3291/200567-2198267.html. http://news.bbc.co.uk/hi/chinese/news/newsid_750000/7504192.stm (16/05/2000). http://cctv.com/news/china/20050617/102161.shtml. http://news.wenweipo.com/2005/04/06/IN0504060043.htm (Hongkong Wenweipo). http://business.sohu.com/2004/02/27/43/article219224306.shtml. http://www.cass.net.cn/file/2007030688173.html. (Chinese Academy of Social Sciences, CASS). http://www.cfdd.org.cn/html/dyd/3-6.html. (Zhongguo Minjian Baodiao Lianhehui 中国民间保钓联 合会 of: de Chinese Volksvereniging voor de Verdediging van de Diaoyutai) 107
http://news.enorth.com.cn/system/2004/07/12/000818825.shtml. http://news.enorth.com.cn/system/2004/07/12/000818837.shtml. http://news.enorth.com.cn/system/2004/07/12/000818839.shtml. http://news.enorth.com.cn/system/2004/07/12/000818828.shtml. http://www.zaobao.com/special/china/sino_jp/pages1/sino_jp050411.html (11/04/2005) http://www.zgyzedz.gov.cn (06-04-2007). http://big5.huaxia.com/js/zzhgwz/2007/00641902.html. http://www2.irib.ir/worldservice/Chinese/news/04-08-02/04080204.htm. (IRIB World Service)
Andere website: http://www.womenandwar.net/english/menu_02.php. (the Korean Council for the Women). http://www.nos.nl/nosjournaal/artikelen/2005/4/13/130504_reljapanchina.html. http://web.sipri.org/contents/milap/milex/mex_major_spenders.pdf. (Stockholm International Peace Research Institute Yearbook, 2004).
Kranten: Asahi shinbun 朝日新聞 (Tôkyô, 24/09/1997, 07/08/1987) Beijing Ribao 北京日报 (Beijing Daily, 30/05/1998) Beijing Zhoubao 北京周报 (het Weekblad van Beijing, No. 43, 1978) Cankao Xiaoxi 参考消息 (het Infoblad, Beijing , 25/09/1997; 16/01/2005) Lianhe Bao 联合报 (het Nieuwsblad van de Unie, Taibei 台北, 02 - 04/04/1988) Sankei shinbun 産経新聞 (Tôkyô, 24/04/2002; 20/02/2005) Yomiuri shinbun 読売新聞 (Tôkyô, 04/01/2004) The New York Times, (Clyde Haberman, 11 May 1988)
Tijdschriften: Beifang Luncong 北方论丛 (Discussies in het Noorden, de eerste editie, Beijing, 1997) Huaxia wenzhai 华夏文摘 (China News Digest International, Beijing, 1999) Journal: Far Eastern Survey (Vol. 21, No. 4 , Feb. 27, 1952) Riben Xuekan 日本学刊 (de Japanse Studies, Jiang Lifeng 将立峰, No.5, 1991) Zhanlüe yu Guanli 战略与管理 (de Strategie en Management, Beijing. Ma Licheng 马立诚, december 2002; Shi Yinhong 时殷弘, april 2003; Feng Zhaokui 冯昭奎, augustus 2003) Bungei Shunjû 文藝春秋 (Tachibana Takashi 立花隆, Tôkyô, november 1974)
108
Het Beleid van Hu Jintao - de Leider van de Chinese Communistische Partij, Staat en Militair - t.o.v. Japan (Feng Zhaokui 冯昭奎, Suzuki Takayoshi 鈴木孝昌, Chûgoku kyôsantô, kokka, gun o ugokasu Ko Kintô no tainichi seisaku 中国共産党、国家、軍を動かす胡錦禱の対日政策, p. 112 - 134, p. 53 - 56, p. 43 - 49) De verklaringen omtrent de Chinees-Japanse relaties van de opeenvolgende Chinese generatieleiders. De laatste tijd had ik geparticipeerd aan de compilatie van het album van foto’s (letterlijk: schilderijcollecties) betreffende dertig jaar normaliseren van de Chinees- Japanse diplomatieke relaties. (de Uitgeverij van het Volks geïllustreerd fotokrant. Gepubliceerd in 07/2002). Omdat op dat moment de verklaring omtrent de Chinees-Japanse relaties van de opeenvolgende Chinese generatieleiders was uitgegeven, selecteerde ik de toespraken van de vier leiders: Mao Zedong, Zhou Enlai, Deng Xiaoping en Jiang Zemin omtrent de relaties tussen China en Japan. Naar aanleiding van deze toespraken van de vier leiders van de drie Chinese generaties denk ik eraan om mijn gedachten over de Chinees-Japanse relaties te uiten.
DEEL I: Mao Zedong: Onze twee naties zijn nu gelijkwaardig geworden Op 15 oktober 1955 praatte Mao met de delegatie van Japanse nationale parlementsleden die China bezochten. Tijdens de conversatie zei president Mao: Onze twee naties zijn nu gelijkwaardig geworden. We zijn twee grote belangrijke naties. Hij wees op de relaties tussen China en Japan op een eenvoudige en duidelijke manier. De woorden van Mao refereerden naar de twee duizend jarige geschiedenis van de relaties tussen China en Japan. Hij vatte die samen vanuit een grondige invalshoek. De relaties tussen de twee landen bestonden van het begin van de diplomatieke periode tot op heden uit drie fazen: De eerste fase was vanaf 57 n. Chr. wanneer de koning van wanonanokuni 181 een diplomatieke afgezant naar het Oostelijke Han stuurde, tot de Meiji-restauratie in 1868. Tijdens deze periode had Japan kennis genomen van de glorie en de teloorgaan van de opeenvolgende Chinese dynastieën, de invasie van Chinggiskhan en Khubilai in Japan, de 181
Wanonanokuni: De Japanse staat Na.
109
isolatie van het land door de Edo-bakufu, terwijl Japan de Chinese cultuur ook ingevoerd had. China lag in het centrum van cultuur van het Oosten. Japan trachtte enthousiast de Chinese cultuur te importeren. De relaties tussen China en Japan waren die van het sterke en zwakke type (Japan was zwak, China was sterk). De relaties tussen de twee landen waren gebaseerd op vriendelijke diplomatie. De tweede fase was vanaf de Meiji-restauratie tot de normalisatie van de Chinees- en Japanse diplomatie in 1972. Tijdens deze periode was er de Nisshin-oorlog tussen China en Japan in 1894. Vanaf 1931 tot 1945 viel Japan China binnen. De kenmerken van de relaties tussen China en Japan tijdens deze periode zijn as volgt te definiëren: Japan was het enige geïndustrialiseerde land in Azië geworden. China was een halffeodaal en halfkoloniaal land. In 1949 werd uiteindelijk onafhankelijk. De relaties tussen China en Japan waren die van het sterke en zwakke type. (Japan was sterk, China was zwak). De twee landen raakten voor een lange periode in oorlogstoestand. In 1949 werd de Volksrepubliek China opgericht. In 1952 werd Japan ook onafhankelijk. Tussen deze twee onafhankelijke landen werd een noodzakelijke voorwaarde van gelijkwaardigheiduitwisselingen ingesteld. Maar vanaf de jaren vijftig tot de jaren zestig was de toestand van de Chinees-Japanse relaties fundamenteel vijandig en zelfs afgebroken met uitzondering van een aantal beperkte uitwisselingen in de private sector (letterlijk: gedeeltelijke uitwisselingen onder het gewone volk) van de twee landen. Omdat het normaliseren van de diplomatieke relaties tussen China en Japan in 1972 een realiteit werd, kwam een begin van gelijke uitwisselingen tussen de twee landen uiteindelijk tot stand. Precies op basis van die context denk ik dat de woorden van President Mao: Onze twee naties zijn nu gelijkwaardig geworden nog belangrijker zijn. In vergelijking met de echte macht van de twee landen waren de Chinees-Japanse relaties gedurende tweeduizend jaar van het sterke en zwakke type, het zwakke en sterke type geleidelijk aan het veranderen naar de derde fase, namelijk de relatie van het sterke en sterke type. Maar tijdens het proces van het tot stand komen van de twee machtige landen is de Chinese economie in grote mate achtergesteld in vergelijking met de Japanse. Daarom was er nog een korte tijd nodig om de rijpe relatie van het sterke en sterke type tussen China en Japan te bekomen. Om een verandering teweeg beginnen te brengen in de Chinees-Japanse relaties naar een relatie van het sterke en sterke type is het noodzakelijk voor elk van beide landen zijn 110
volkse gevoelens en diplomatieke denken aan te passen aan de verandering. Japan was gedurende honderd jaar voortdurend de enige winnaar in het Aziatische gebied, de situatie van de landen rondom zijn allemaal zwakke landen was voor Japan gewoon en bovendien stond Japan op economisch vlak voortdurend boven China. Japan moet vooral op mentaal en emotioneel vlak zijn kennis zich aanpassen, het nieuwe feit erkennen dat de modernisering in Azië aan het versnellen is door de industrialisatie. Het is vooral noodzakelijk voor Japan de aanpassing van de toenemende opkomst van alle landen rondom te stimuleren, de acties ondernemen, met alle deze landen op gelijke voet om te gaan. Maar China met haar grote bevolkingsaantal en haar enorm uitgestrekte grondgebied wil steeds sterker worden. Het is voor Japan waarschijnlijk moeilijk om dit oprecht te accepteren. Waarschijnlijk blijft het daarom moeilijk voor de Chinees-Japanse relatie om meteen tot de relatie van het sterk en sterk type te komen zoals ook de situatie zich voordeed met Frankrijk en Duitsland na de Tweede Wereldoorlog. Tussen deze twee landen zullen waarschijnlijk tegelijkertijd situaties van wederzijdse samenwerking en wederzijdse conflicten bestaan. Zulke conflicten hebben mogelijks een slechte invloed op de wederzijdse samenwerkingen, vooral het te niet doen van de wederzijdse samenwerkingen die nochtans een enorm profijt kunnen betekenen voor het volk van beide landen en het hele Aziatische gebied. De controle over zulke conflicten zal waarschijnlijk een van de centrale diplomatieke thema’s tussen beide landen worden.
111
DEEL II: Zhou Enlai: De Chinees-Japanse industrialisatie is precies de enige weg naar vreedzame co-existentie en wederzijdse welvaart Wanneer Premier Zhou op 11 oktober 1954 met de Japanse gasten in een conferentie praatte, verklaarde hij als volgt: Waarschijnlijk zou iedereen zich de vraag stellen: China realiseerde de industrialisatie, Japan ook. In dit geval zouden er geen conflicten ontstaan? De dingen zijn veranderlijk. Indien Japan eeuwig een industrieel land blijft en China een landbouwland, zullen de betrekkingen tussen deze twee landen niet goed komen. De Chinees-Japanse industrialisatie is precies de enige weg naar vreedzame co-existentie en wederzijdse welvaart. De woorden van Premier Zhou zouden de geschiedenis van de Chinees-Japanse honderdjarige relaties vanaf de Japanse Meiji-restauratie vanuit een grondig perspectief kunnen samenvatten.
Sinds de Meiji-restauratie van 1868 begon Japan stappen te ondernemen op weg naar de industrialisatie. (En) sinds de Tweede Wereldoorlog zette zich vanuit de toestand van een puinhoop door de oorlog de ontwikkelingslijn van het gebruik van niet-gouvernementele technologie (letterlijk: technologie van het gewone volk) in grote mate voort. Hierdoor viel de Japanse industrialisatie voortreffelijk in de maat met de industriële trend van de 20e eeuw. Dat wil zeggen: de Japanse industrialisatie was in het leven van alle mensen doorgedrongen. (Bijvoorbeeld:
de
huishoudelijke
apparaten
zoals
telefoon,
auto
en
TV...waren
verkoopsproducten en populair, en zovoort). Japan bereikte de industrialisatie niet alleen sneller dan om het even welk land, maar gebruikte de industriële producten ook vreedzaam en goed zoals een vis water krijgt, ( het was tot een dergelijk niveau geworden).
Na de grote groeiperiode van de jaren vijftig en zestig realiseerde Japan ook waarlijk de zwaarchemische industrialisatie. In 1983 was de uitvoer van Japanse mechanica groter dan de Amerikaanse, en kwam op de eerste plaats van de wereld. Het betekent dat Japan zowel qua reputatie als in werkelijkheid “de Fabriek van de Wereld” was geworden.
Maar sinds de zeepbel van de economische hausse van 1990 doorprikt werd, geraakte de Japanse economie meer dan tien jaar voortdurend in recessie. Door de declinatie van de binnenlandse vraag en de hoge productiekosten leek het er op dat de activiteiten van de 112
Japanse productieindustrie zich langzaam naar overzeese gebieden zouden verplaatsen. De Japanse binnenlandse fabrieken smolten onvermijdelijk samen, of werden gedrongen te sluiten. Er ontstonden problemen: de zogenaamde uitholling van de industrie.
Terwijl de jaren ’90 voor Japan de tien verloren jaren waren, voerde China hervorming en opening uit, dus dat waren juist de tien vette jaren. Onder de gezamenlijke invloeden, namelijk het streven naar hervorming in China (binnenlandse druk) en de vooruitduwende kracht van buitenlandse investering (buitenlandse druk) is de Chinese industrialisatie fel vooruitgegaan. Het leek er op dat de exportproducten Made in China overal ter wereld doorgestroomd waren. Eind 2001, ongeveer half jaar voordat China lid werd van de Wereldhandelsorganisatie, bereikte het toenemen van directe buitenlandse investeringen een nieuw record in China. Als gevolg daarvan beweerden sommige Japanners dat China de fabriek van de wereld zou worden. Zij waren bang geworden dat de werkgelegenheid van de Japanners in toenemende mate afgenomen zou zijn door de opkomst van de Chinese productie-industrie. Het leek er op dat ze daaraan dachten en zij koppelden de Chinese industrialisatie aan de Chinese bedreiging.
Dit was het probleem dat Premier Zhou vijftig jaar geleden al duidelijk had ingezien en voorspeld
had:
China
realiseerde
de
industrialisatie.
Japan
realiseerde
182
ook
(industrialisatie). In dit geval zouden er geen conflicten ontstaan? Maar als we proberen de relaties tussen de Chinese industrialisatie en de Japanse industrialisatie, het specifieke conflict- gebieden van de twee landen nog eens specifiek te analyseren, zullen we waarschijnlijk vol bewondering zijn dat de woorden die Premier Zhou verklaarde: De Chinees-Japanse industrialisatie is precies de enige weg naar vreedzame co-existentie en wederzijdse welvaart getuigen van een vooruitziend blik. •
Ten eerste is de tijd van economische globalisatie de tijd van expansie overal ter wereld voor de ondernemingen. De ontwikkeling van industrialisatie in China voorziet de ondernemingen van de productie-industries in ontwikkelde landen zoals Japan van een nieuw ontwikkelingspodium. Zoals een verantwoordelijke van een Japans groot bedrijf zei: het podium van Japanse productie-industries is nu in China. Vele Japanse
182
het woord “jitsugyô”(pagina 120) betekent “zaak”, het past niet bij die zin. Het zou “jitsugen” zijn (zie pagina 117).
113
ondernemingen organiseren hun handelsactiviteiten in China. Nadat ze winst gemaakt hebben, investeren ze die in een bepaalde toekomstige hightech-industrie in Japan. •
Ten tweede exporteren ontwikkelingslanden zoals China goedkope industriële producten naar Japan. Het brengt niet alleen voordeel voor de Japanse consumenten; er zijn ook aspecten die de Japanse constructiehervorming stimuleren. Als gevolg daarvan doet Japan voordeel. Japanse verbruiksgoederen zijn zeer duur. Japan krijgt sterke concurrentie van goedkope Chinese prijzen. Het is een voordeel voor Japan om de economische structuur van hoge kosten en dure prijs om te buigen.
•
Ten derde spelen de conflicten zich voornamelijk af op het gebied van de recessieindustrie, als de industrialisatie van China en Japan conflicten op sommige gebieden met zich meebrengt. Zulke conflicten zullen Japan misschien tijdelijk gedeeltelijke pijn doen. Maar het maakt zeker dat de Japanse binnenlandse ontwikkelingsbron zich verplaatst van deze recessie-industries naar de groeigebieden. Het doet de hoge graad van de Japanse industriële structuur vooruitschuiven. Hierdoor kan Japan zijn positie versterken als wereldleverancier van hightech-, hoge toegevoegde waarde- en halfafgewerkte producten zoals onderdelen.
•
Ten vierde, er wordt gezegd dat Japan zelf niet had beslist om op zijn eigen kracht te hervormen. Meiji-restauratie was een resultaat van buitenlandse druk. De Europese en Amerikaanse supermachten (of: de Westerse supermachten) zetten Japan onder druk, en drongen bij Japan aan op ontsluiting. Het symbool daarvan was de komst van de zwarte schepen (kurobune
183
). De naoorlogse hervorming kwam ook door
buitenlandse druk, vooral door de Amerikaanse bezetting. De buitenlandse druk die nu de Japanse hervorming vooruit duwt is precies de impuls van economische globalisatie. De Chinese goedkope productieprijs die door sommige Japanse producenten als het zwart schip van de 21ste eeuw beschouwd werd is precies één van de dergelijke conflicten. Daarom zou de vreedzame co-existentie en wederzijdse welvaart tussen China en Japan waarover Premier Zhou het had verklaard zeker gerealiseerd worden, indien China en Japan consequent vast de hervormingsrichting en het ontsluitingsbeleid zouden aanhouden. Vooral, 183
Kurobune: Tijdens een missie om Japanse havens te ontsluiten voor Amerikaanse schepen, stoomt Commodore Matthew (‘Old Matt) Calbraith Perry (1794-1858) op 8 juli 1853 met vier zwaargewapende schepen de Baai van Edo (huidige Tôkyô) binnen. Hij overhandigt een brief van de Amerikaanse president Fillmore (1800-1874) gericht aan de keizer van Japan. De Amerikaanse president vraagt: een menselijkere behandeling van de schipbreukelingen; het openstellen van de Japanse havens voor bevoorrading; het openstellen van de Japanse havens voor handel.
114
indien Japan zijn markt meer dan nu voor alle Aziatische landen zou kunnen openen, en het samenwerkingssysteem met alle Aziatische landen ondermeer met China zou kunnen versterken. Maar er wordt vermeld in het rapport van de Chinese industriële ontwikkeling (2002) dat de totale bevolking van de huidige voornaamste industrielanden bijvoorbeeld de landen van Europa, Amerika, Japan enz. zijn slechts 7 miljard mensen, (Toen die landen geïndustrialiseerd waren, waren de bevolking ook respectievelijk slechts een aantal miljoen mensen). Dit is slechts 12% van de totale wereldbevolking, omdat de industrialisatie in deze twee eeuwen (letterlijk: In de tijdpijl die 2000 noemt) slechts in 7 of 8 landen gerealiseerd werd. In tegenstelling tot het voorgaande bedraagt de Chinese totale bevolking 13 miljard mensen. Het is een groot land dat meer dan 1/5 van de totale wereldbevolking bevat. Gedurende niet meer dan ongeveer tien jaren wil men in één adem een hoge graad van industrialisatie bereiken. In de geschiedenis is er nooit een dergelijk fenomeen geweest. Natuurlijk heeft dit een gigantische invloed (de invloed op het milieu is ook inbegrepen) op de hele wereld. Daarom moeten wij de zelfperceptie op een juiste manier benaderen, de nieuwe problemen en fenomenen die de Chinese opkomst binnen Azië en de wereld brengt objectief evalueren. We moeten ernstig rekening houden met de wegwijzingen van premier Zhou. We moeten ons het beleid van vreedzame co-existentie en wederzijdse welvaart met de Aziatische buurlanden ondermeer met Japan goed aanhouden. We moeten ingaan op de relaties met de Aziatische buurlanden om te beginnen met Japan.
115
DEEL III: Deng Xiaoping: Wat betreft het belang van ‘vriendschap’ tussen China en Japan, we overstijgen daarmee het belang van alle mogelijke ‘problemen’ Wanneer Deng Xiaoping in 1984 met de Japanse Premier Nakasone Yasuhiro in een conferentie praatte, zei hij (zo): Vorig jaar hebben de leiders van onze twee landen in Tôkyô een zeer vooruitziende complete beslissing genomen. Dit wil zeggen: we zullen de relatie tussen China en Japan vanuit een lange termijn visie laten ontwikkelen. We zetten eeuwig het beleid van Chinese en Japanse vriendschap voort, eerst in de 21e eeuw, daarna in de 22ste, 23ste eeuw...Wat betreft het belang ervan we overstijgen hiermee het belang van alle mogelijke wederzijdse problemen. De woorden van Deng Xiaoping vatten vanuit een gewichtig standpunt de relatie tussen China en Japan sinds het normaliseren van de Chinese en Japanse diplomatie gedurende 30 jaar samen. Het normaliseren van de Chinees-Japanse staatsdiplomatie vanaf 1972 verdiepte in deze twee landen de communicatie op het gebied van economie, politiek, cultuur enz. Na 1994 werd Japan China’s grootste handels partner. China werd voor Japan de tweede handelspartner. Maar gedurende de 30-jarige ontwikkeling van de relatie tussen China en Japan waren er heel wat problemen. Er ontstonden vooral een serie conflicten tussen deze twee landen over het historisch bewustzijn. Daarna was er een handelsconflict rond landbouwproducten zoals prei (negi 184). Verder was er nog de gebeurtenis van het Shenyang-hoofdconsulaat in 2002. Ondertussen wilden sommige Japanse politici de geschiedenis van de invasieoorlog ontkennen. Hun toespraken en acties kwetsten nadrukkelijk het gevoel van het Chinese volk. Maar de Chinese reacties op de toespraken en acties van de Japanse rechtse vleugel die de invasieoorlog verbloemden, brachten integendeel allerlei reacties teweeg bij het Japanse volk. Als gevolg hiervan verbreidden zich in toenemende mate irrationele factoren die een slechte invloed hadden op de normale relaties tussen deze twee landen.
184
Negi: Op 23/04/2001 voerde Japan het beleid van importcontrole uit omtrent drie soorten Chinese landbouwproducten, prei is een soort ervan. Op 18/06 verhoogde de Chinese regering 100% importtarief omtrent Japanse auto’s, GSM en airconditioners.
116
Hierdoor werd de diplomatie tussen China en Japan niets anders dan het navolgen van de altijd terugkomende problemen tussen deze twee landen. Tijdens de behandeling van dergelijke problemen kon men nog steeds geen evenwicht vinden tussen het volksgevoel en de rationaliteit.
Volgens diegenen die over de koers van het diplomatieke beleid beslissen zijn de problemen tussen China en Japan specifieke zaken, de vriendschap is meer en meer abstract geworden. Omdat er altijd opnieuw allerlei problemen zijn tussen China en Japan, wordt het vellen van een oordeel verhinderd en afgeleid naar een conflict tussen het echte probleem en de vriendschap. Het is een belangrijkst kenmerk in de diplomatie tussen deze twee landen.
Toch verklaarde de dertigjarige geschiedenis na het normaliseren van de Chinese en Japanse (staats)diplomatie de juistheid van de woorden van Deng Xiaoping. Met andere woorden: tussen China en Japan moeten wij eeuwig de vriendschapsrelatie voortzetten. Wat betreft het belang ervan, we overstijgen hiermee het belang van alle mogelijke wederzijds ‘problemen’. De reden van de vriendschap tussen deze twee landen is belangrijker dan alle problemen is als volgt: •
Ten eerste, wat betreft de relatie tussen China en Japan: vooral de economische relatie ontwikkelde zich en volgde de tendens die economische globalisatie noemt, waarbij de gevorderde productiviteit de landgrens oversteekt en zich ontwikkelt. De Chinese Communistische Partij die de gevorderde productiviteit, de gevorderde cultuur, en bovendien de rechten en belangen van de massa vertegenwoordigt (Drie vertegenwoordigingen) beseft ook heel goed het belang van de uitwisseling tussen China en Japan, vooral de economische.
•
Ten tweede tonen de feiten van tot op heden de juistheid van het principe: Indien deze twee landen samenwerken, hebben zij voordeel; indien zij met elkaar vechten, verliezen zij allebei. Na de oorlog werden vriendschappelijke activiteiten tussen China en Japan uitgebreid georganiseerd in Japan. China en Japan vechten niet meer met elkaar, hierdoor wordt de relatie tussen beide landen met wederzijdse voordelen als een doel voorop gesteld. Daar tegenover staat dat de rechtse vleugel tegen de vriendschap tussen China en Japan is. Zij beginnen hun aspect van oorloglust te tonen. Zelfs verklaren zij dat zij kernwapens willen ontwikkelen enz. Maar het Japanse volk, dat twee keer atoombommen meegemaakt heeft, weet maar al te goed wat opnieuw 117
oorlog tussen China en Japan zal betekenen. Tegenwoordig gaat de militaire technologie dagelijks vooruit. Indien China en Japan met elkaar vechten, zullen zij niet alleen beiden verlies lijden, maar hoogstwaarschijnlijk ook: samen ineenstorten. Daarom heeft de verklaring van Deng Xiaoping: de vriendschap tussen China en Japan is we overstijgen hiermee het belang van alle mogelijke ‘problemen’ een heel vele betekenis. Met andere woorden: hoe groot de problemen ook zouden zijn, wij moeten de hele vreedzame situatie tussen beide landen voorop stellen. Wanneer de vertegenwoordiger van de democratische partij Yukio Hatoyama onlangs China bezocht, stelde hij de Aziatische gemeenschap die geen twee keer oorlog uitvoert voor. Hij verklaarde zijn beslissing, waarbij geen menselijke tragedie in de wereld zoals vroeger meer mag gebeuren. •
Ten derde, de vriendschap is de belangrijkste zaak, er is nog een reden daarvoor. Wij kunnen alle kwesties tussen China en Japan beginnen op te lossen door het met hart en ziel vooropstellen van de vriendschap tussen beide landen, en door de relaties tussen beiden landen te laten ontwikkelen zonder op te houden. Indien wij onmiddellijk de vriendschap van China en Japan opgeven, wanneer wij geconfronteerd worden met problemen, zullen er bijgevolg geen oplossingen voor de problemen meer bestaan.
•
Ten vierde, als het probleem tussen China en Japan gedeeltelijk is en het laten ontwikkelen van de relatie tussen China en Japan algemeen is, zullen er meer belangrijke aspecten bestaan. Het is zo dat het laten ontwikkelen van de relatie tussen China en Japan heel Azië ten goede zal komen. Met andere woorden, indien China en Japan samenwerken, zullen niet alleen de twee landen bevoordeeld zijn, maar ook de andere Aziatische landen. Daarentegen, indien de twee landen vechten met elkaar, zullen zij niet alleen samen ineenstorten, maar zullen ook de andere Aziatische landen allemaal uiteindelijk dezelfde weg opgaan. Eiji Sakakibara van de Keio Universiteit zei: Het keerpunt dat de Aziatische tijd bepaalt is de historische verzoening tussen China en Japan.
Als twee Aziatische machten moeten China en Japan hun eigen
verantwoordrijkheid beseffen om de Aziatische welvaart en sterkte te bevorderen, de goede relaties tussen beiden opbouwen, de kern van de Aziatische regionale samenwerking betrachten.
118
DEEL IV: Jiang Zemin: De vriendschap tussen China en Japan is het eindresultaat. Het volk van de twee landen doet zijn best voor de vriendschap Op 20 mei 2000 verklaarde president Jiang Zemin bij het gesprek met de Chinees-Japanse culturele toeristische diplomatieke delegaties als volgt: de vriendschap tussen China en Japan is het eindresultaat. Het volk van de twee landen doet zijn best voor de vriendschap. De toespraak van President Jiang Zemin bevat de sleutel tot de ontwikkeling van de toekomstige relatie tussen China en Japan. Ze verklaarde ook de essentie en basis voor het ontwikkelen van de relatie tussen China en Japan op een juiste manier, daarom heeft het een zeer belangrijke betekenis. •
Ten eerste, wat betreft de toekomst van de relatie tussen China en Japan: het resultaat moet bereikt worden door de inspanningen van het volk van deze twee landen. Omdat het volk de motor is die de geschiedenis creëert.
•
Ten tweede moeten wij de strijd met de oppositiemacht voortzetten terwijl wij de vriendschap tussen China en Japan bepleiten en openbaar maken. Welke problemen er ook zijn, hoe ingewikkeld de relatie tussen China en Japan (letterlijk: vol met draaiingen en afwijkingen) ook is, zolang wij de basis, namelijk de vriendschap tussen het volk van deze twee landen kunnen behouden, zullen de oppositiemachten die de vriendschap tussen China en Japan willen vernietigen 185 , als gevolg hun intenties mislukken. Met andere woorden: wij mogen niet door sommige mensen 186 gebruikt worden. Zulke mensen willen de tegenstellingen tussen de voorstanders van Chinese en Japanse vriendschap en hun tegenstanders
187
verbreiden totdat ook de
tegenstellingen tussen het gewone volk van beide landen aangewakkerd zijn. Zij wensen een ontwrichte toestand te creëren: Hoe harder de tegenstanders van de
185
De oppositiemachten die de vriendschap tussen China en Japan willen vernietigen: De conservatieve rechtsnationalisten in Japan. 186 Sommige mensen: Sommige steungroepen van de Japanse politici. Om de stemmen en het geld te kunnen krijgen bij de verkiezingen, werken de Japanse politici samen met hun steungroepen. Een steungroep kan een bedrijf zijn, kan ook een vereniging zijn, bijvoorbeeld de Nihon Izokukai (de Oorlogsvereniging voor Families van Oorlogsslachtoffers). 187 De Japanse conservatieve rechtse politici zijn de tegenstanders van de Japans-Chinese vriendschap.
119
Chinees-Japanse vriendschap hun houding aan de tegenpartij
188
tonen, hoe
voordeliger hun politiek standpunt wordt 189. •
Ten derde, de meeste effectieve manier om de relatie tussen China en Japan te laten ontwikkelen is dat wij de uitwisselingen tussen het volk van beide landen laten toenemen en het wederzijds begrip verdiepen. Waar de oppositie tegen de ChineesJapanse vriendschap het meest bang voor is dat de vriendschap tussen beide volkeren verspreid wordt. Wat een leugenaar het meest bang maakt is dat anderen de waarheid uiteindelijk zullen te weten komen. Het komt op hetzelfde neer. Daarom proberen zulke mensen koppig het vijandig gevoel tussen China en Japan aan te wakkeren. Hun doel is dat de uitwisselingen tussen het volk van de twee landen volledig het hoekje om gaat. Daar tegenover staat dat het voordelig is om de Chinees-Japanse vriendschap te versterken, de uitwisselingen tussen beiden te laten verspreiden zodat het volk van beide landen het wederzijds begrip en het vriendelijke gevoel kan opbouwen.
•
Ten vierde moeten wij vriendschap en samenwerking als twee wielen beschouwen waarbij de Chinese en Japanse relatie wordt vooruitgestuurd. Kortom, indien wij spirituele zaken die door vriendschap aangebracht worden kunnen versterken, dan kunnen wij ook van materiële voordelen die door samenwerking tot stand gebracht worden genieten. Wij moeten de Chinese en Japanse relatie meer laten verdiepen vanuit de twee aspecten materie 190 en geest 191. Bovendien zal de verdieping van de economische samenwerking tussen de landen ook een positieve invloed hebben zelfs op het vlak van de veiligheidsgarantie zoals Europa deed.
•
Ten vijfde, de woorden: de vriendschap tussen China en Japan is het eindresultaat. Het volk van deze twee landen doet zijn best voor zijn vriendschap inspireren ons. In de diplomatie tussen beide landen moeten wij zoveel mogelijk aandacht besteden aan alle mensen. Voor ons is de houding heel belangrijk, waarbij wij de echte intenties van anderen altijd door de bril van gewone mensen willen proberen bekijken. Dankzij het internet kunnen mensen vooral gemakkelijk meer informatie dan vroeger binnen hun bereik krijgen, en bovendien ook hun eigen willen vrijer uitdrukken. Indien wij de
188
De tegenpartij van de tegenstanders van de Japans-Chinese vriendschap zijn de voorstanders van de JapansChinese vriendschap in Japan en China. 189 Om de verkiezingen te kunnen winnen verdedigen de Japanse politici het belang en de standpunten van hun steungroepen. Sommige steungroepen zijn nationalistisch, zij zijn de tegenstanders van de Japans-Chinese vriendschap. Hoe hardere houding de Japanse politici zouden tonen aan de voorstanders van de JapansChinese vriendschap, hoe meer stemmen en geld zij van deze steungroepen zouden krijgen. 190 Materie: specifieke dingen die door de econmische samenwerking brengt. 191 Geest: abstracte concepten zoals vriendschap, gevoelens, enz.
120
belangstelling voor het volk hebben, moeten wij inspanning leveren om voldoende kennis van het internet te verwerven, zodat wij de functie van de volksuitwisselingen en het informatietijdperk goed kunnen gebruiken.
Besluit: het versterken van de vriendschap tussen China en Japan, het (laten) primeren van de niet-gouvernementele uitwisselingen tussen beide landen zal zeker de sleutel zijn voor de Chinese diplomatie.
121
Het brein van Hu Jintao
De andere verwijzing die ter beschikking staat en die vanuit het theoretisch oogpunt het politiek beleid van Hu Jintao t.o.v. Japan onderzoekt, bevindt zich bij de 21ste eeuwse nieuwe Japanse en Chinese vriendschapscommissie die in oktober 2003 werd opgericht. Deze commissie is een adviesraad. In 1984 lieten Secretaris-generaal Hu Yaobang en Premier Nakasone
Yasuhiro
specialisten
de
adviesraad
oprichten.
De
leden
van
de
oprichtingscommissie worden volledig vervangen, en een nieuw comitéproces wordt opgestart. De verkozen voorzitter aan Chinese zijde is Zheng Bijian, de vroegere viceschooldirecteur van de Chinese Communistische Centraal Partijschool, de directeur van het hervormingsforum, in feite wordt hij het brein van Hu Jintao genoemd. Zheng was Politiek Secretaris ten tijde van de Secretaris-generaal Hu Yaobang. M.a.w. hij was de raadgever van Hu Yaobang. Hij is de persoon die het politiek beleid van Hu Yaobang t.o.v. Japan steunde. Wanneer Hu Yaobang in 1983 een bezoek aan Japan bracht, vergezelde hij Hu Yaobang ook als Secretaris. Hu Jintao heeft toen de uitwisselingsaangelegenheid t.o.v. Japanse jeugd vooruitgestuurd als directeur van de Communistische Jeugdliga in overeenstemming met het beleid van Hu Yaobang. Zheng is de raadgever die Hu Jintao het meeste vertrouwen geeft. Er bestond ook een dergelijke relatie, namelijk, wanneer Zheng als viceschooldirecteur van de Centraal Partijschool functioneerde, was Hu Jintao de Schooldirecteur. Het benoemen van Zheng Bijian als voorzitter van de 21ste eeuwse nieuwe Japanse en Chinese vriendschapscommissie toont het principe aan dat Hu Jintao in grote mate refereert naar het beleid van zijn vroegere meester Hu Yaobang t.o.v. Japan. In november 2003 promootte Zheng Bijian op het Aziatische forum in Boao 192 het Chinese diplomatieke beleid over de opkomst van vrede, en verduidelijkte het nieuwe diplomatieke principe van het bestuurraad van Hu Jintao.
192
Een stad in de Chinese provincie Hanan.
122
De hoofdpunten waren de volgende: (1) De Chinese ontwikkeling kan niet afgescheiden zijn van de rest van de wereld, maar moet verbonden zijn met de globalisatie van de wereldeconomie. China tracht enthousiast aan de globale economie deel te nemen. (2) China volgt tegelijkertijd een zelfstandige ontwikkelingslijn, wil onafhankelijk zijn van andere landen, houdt vast aan de vreedzame lijn en streeft niet eeuwig naar hegemonie. (3) De Chinese opkomst is een deel van Aziatische. De Chinese ontwikkeling speelt eveneens een rol in het voordeel van de ontwikkeling en de welvaart van de buurlanden. Er werd gezegd dat het woord opkomst later de buurlanden zou alarmeren, en het woord kon niet gebruikt worden. Maar deze manier van denken wordt als diplomatiek principe van Hu Jintao altijd voortgezet. Het beleid t.o.v. Japan zit er natuurlijk ook in vervat. Het brengt het principe over dat China belangstelling voor economische samenwerking heeft, en de weg naar de wederzijdse welvaart op het Aziatische podium beoogt.
123
DEEL III: De Strategische Relatie
Vijf Sleutelwoorden In november 2002 werd Hu Jintao Secretaris-generaal van de partij in de eerste voltallige zitting van het Centraal Comité na het XVIde Partijcongres van de Communistische Partij (afkorting: het eerste centrale voltallige congres). In maart 2003, het volgende jaar al, nam hij ook de functie van nationale voorzitter waar als opvolger van Jiang Zemin in het Nationaal Volkscongres (letterlijk: het Nationale Volkscongres van de Volksafgevaardigden) (afkorting: Voltallige volksafgevaardigden). Hij is de algemene verantwoordelijke op het vlak van Chinese binnenlandse zaken en buitenlandse zaken. Nadat hij de functie van nationale voorzitter op zich genomen had, verduidelijkte hij als eerste zijn eigen principe t.o.v. Japan op 31 mei 2003 ter gelegenheid van de vergadering met premier Koizumi in Sint-Pietersburg Rusland. Het was nog niet zo lang geleden dat premier Koizumi op 14 januari van hetzelfde jaar zijn derde Yasukuni-bezoek gebracht had. De boosheid van China was nog steeds niet bekoeld. Hu Jintao vermeldde het woord Yasukuni niet. Hij zei als volgt: China en Japan zijn buurlanden met een nauwe zeestraat (letterlijk: een kledij met water). De twee landen hebben gedurende tweeduizend jaar een uitwisselingsgeschiedenis van vriendschap. Indien China en Japan in harmonie met elkaar zijn, elkaar helpen en samenwerken, brengt dat het volk van beide landen ook praktisch voordeel. Bovendien zal dit een belangrijke bijdrage leveren voor de vrede en de stabiliteit van Azië en de wereld, zoals de geschiedenis aangetoond heeft. Om de Chinese en Japanse relatie in de nieuwe tijd te ontwikkelen moeten wij de prestatie van het net bekomen vriendschap koesteren, de lessen, ervaringen en geschiedenis van de vriendschap tussen China en Japan niet vergeten. Het is noodzakelijk om de gemeenschappelijke punten van wederzijdse rechten en belangen consistent te verbreiden, bepaalde wederzijdse kwesties van interesse op een aangepaste manier te behandelen, vooral de geschiedenis en het probleem van Taiwan voorzichtig te benaderen. De leiders van China en Japan willen een langdurige, stabiele, vriendelijke, goede burenrelatie ontwikkelen, de historische kans niet voorbij laten gaan, de algemene ontwikkelingsrichting van de relatie tussen beiden vastgrijpen, de relatie tussen beiden vanuit een grondig strategisch perspectief en een langdurige gezichtshoek behandelen. 124
Daarenboven betuigde hij in die vergadering zijn dank oprecht: heel erg bedankt voor de hulp vanuit Japan tegen SARS. Hij toonde dat hij anders was dan vroegere leiders die niet wilden buigen voor Japan. Daarenboven deelde hij duidelijk mee in de vergadering met premier Koizumi in Bankok in oktober van hetzelfde jaar: Het nieuwe Chinees Directiebureau heeft heel veel belangstelling voor het ontwikkelen van een vriendschappelijke burenrelatie met Japan. Hij verduidelijkte dit principe: Wij willen vanuit een strategisch en grondig perspectief het belang van de relatie tussen China en Japan intensief bekijken, en de gemeenschappelijke rechten en belangen consistent verspreiden. De geschiedenis als een spiegel beschouwen (Kagamini 193 ); kijken naar de toekomst; alles bekijken vanuit een langdurige en verre gezichtshoek; de algemene situatie voor ogen houden. Het principe t.o.v. Japan dat Hu Jintao onlangs meedeelde op de vergadering met de Japanse belangrijke persoon wordt in een aantal woorden samengevat. Wij kunnen denken dat het beleid van het nieuw direcitebureau ten aanzien van Japan met de volgende sleutelwoorden als een kern vooruitgestuurd zal worden. (1) De geschiedenis als een spiegel beschouwen; kijken naar de toekomst. (2) Alles bekijken vanuit een langdurige en verre invalshoek; denken aan de algemene situatie. (3) Vanuit een strategische grondige invalshoek. (4) Het verspreiden van gemeenschappelijke rechten en belangen. (5) De relatie tussen China en Japan is een van de belangrijkste relaties tussen twee landen in de wereld. Hoewel Jiang Zemin ontslag genomen heeft, zal dat het belang van (1) niet veranderen, Later zal het waarschijnlijk ook verder benadrukt worden. De kenmerken van het nieuwe directiebureau zijn veeleer anders. (2) (3) (4) zijn het laten verderzetten en ontwikkelen van het beleid ten tijde van Hu Yaobang. (2) wordt ook het achtwoorden principe van Hu Jintao genoemd. (5) is de uitdrukking. Die wordt benadrukt sinds Hu Jintao aan de macht gekomen
193
Kagamini: Afkorting van kagami nisuru
125
is. Het toont dat het nieuwe directiebureau voor de relatie tussen China en Japan zeer veel belangstelling heeft. Wat is in dit geval, de strategische relatie die China noemt? Tussen de Amerikaanse Clintonregering en China werden strategische bondgenootschappen gesloten. Daarna verklaarde China zich ook strategisch partner met de Unie van Rusland en alle ZuidOostaziatische landen (ASEAN). Het is niet noodzakelijk voor de strategische partners om aan elkaar te denken en van elkaar te houden. De partners werken samen op basis van wederzijdse rechten en belangen. Er zit een nuance in met eerder partners die niet echt van elkaar houden. Er zijn verdiensten aan verbonden aan het vriendelijke omgaan met Amerika hoewel de Chinese ideologie en meningen van mensenrechten verschillen heel veel van die van Amerika; met Rusland en ASEAN die territoriale problemen met China hebben. De relatie op grond van dergelijk beoordelen is het strategische bondgenootschap. Op het vlak van de relatie met Japan legde China het beleid van het streven naar het strategische bondgenootschap vast. Daarom is het een doel van China, waarbij beide landen samen kunnen streven naar het verbreiden van gemeenschappelijke rechten en belangen. Eerst en vooral is er de oplossing van het Noord-Koreaanse nucleaire ontwikkelingsprobleem. Het feit dat Noord-Korea kernwapens bezit doet bij Japan en Zuid-Korea ook de drang ontstaan om kernwapens (kaku 194) te willen bezitten. De omgeving van China is omringd door landen die kernwapens bezitten, het is voor China een echte nachtmerrie. Het is mogelijk dat China een nucleair doelwit van Noord-Korea zou worden wanneer Noord-Korea in de toekomst controle verliest. Hoewel China een (bloedverbonden) traditionele vreedzame relatie met Noord-Korea wil hebben, laat het de Noord-Koreaanse kernbezitting absoluut niet toe. Haar doel komt ook volledig overeen met dat van Japan. Ik denk dat de relaties van beide landen versterkt kunnen worden door de samenwerking en het streven naar vreedzame oplossingen. In september 2004 werd Wang Yi Chinese ambassadeur in Japan. Hij benadrukte ook het verspreiden van gemeenschappelijke rechten en belangen. Als gemeenschappelijke rechten en belangen die China en Japanse moeten nastreven, pleitte hij voor de ontmanteling van kernwapens op het Koreaanse Schiereiland en voor zaken zoals de aanmoediging van handel en investeringen; het zich aansluiten bij FTA, ondermeer met Zuid –Korea en ASEAN; het
194
Kaku: Afkorting van kakuheiki.
126
betwiste Japans-Chinese gasveld van de Oost-Chinese Zee rond de grenslijn samen exploiteren.
127
128