Bachelorthese DE INVLOED VAN ACHTERGRONDMUZIEK OP COGNITIEVE PRESTATIE
Abstract In dit literatuuroverzicht wordt het effect van achtergrondmuziek op cognitieve prestatie behandeld. Ten eerste blijkt het effect erg af te hangen van het type cognitieve taak dat gedaan wordt. Lees- en schrijfprestaties lijken te lijden onder de aanwezigheid van achtergrondmuziek, terwijl het geheugen een licht positieve invloed lijkt te ondervinden. Ten tweede is de gebruikte soort muziek een belangrijke factor. Zo is rustige muziek positiever van invloed dan drukke, opruiende muziek. Verder kunnen introverte mensen minder goed omgaan met de achtergrondmuziek dan extraverte. Ten slotte maakt het uit of er muziek van een gelijkmatig tempo wordt gedraaid bij het testen. Gelijksoortig tempo bevordert de retentie. Een combinatie van deze factoren bepaalt waarschijnlijk het effect van achtergrondmuziek op cognitieve prestatie.
Naam: M. E. Olthof Studentnummer: 5974097 Begeleider: Annette de Groot Datum: 24-6-2011
1
Inhoudsopgave 1. Inleiding De invloed van achtergrondmuziek op cognitief presteren
p. 3
2. De taak De invloed van achtergrondmuziek op cognitieve prestaties
p. 5
bij verschillende cognitieve taken 3. De muziek De invloed van muziekstijl op cognitief presteren
p. 9
4. De mens De invloed van achtergrondmuziek op de cognitieve prestaties van introverten en extraverten
p. 13
5. De testomgeving De rol van music dependent memory
p. 17
6. Conclusie
p. 20
7. Literatuurlijst
p. 23
2
1.
Inleiding: de invloed van achtergrondmuziek op cognitief presteren Op de achtergrond klinken bij het schrijven van dit stuk de serene tonen van Coldplay,
een bekende Britse band. De luidsprekers van de laptop waaruit de muziek komt zijn waarschijnlijk niet de enige in de wereld waar “Violet Hill” uit te horen valt. Er zijn vele MP3-spelers, iPods, laptops en smartphones die op dat moment hetzelfde nummer afspelen. Er is tegenwoordig zo’n enorm scala aan mogelijkheden beschikbaar dat men overal waar men maar wil muziek kan luisteren. Een groot gedeelte van de populatie benut deze mogelijkheden dan ook volop. Jongeren vormen een groot bestandsdeel daarvan. Het overal luisteren van muziek uit zich op een aantal manieren. Zo is te harde muziek door de oordopjes van een persoon tegenover je in de metro of de trein eerder regel dan uitzondering. Verder wordt muziek vaak tijdens het leren gebruikt door kinderen en studenten. Ook zijn er velen die naar muziek luisteren tijdens het schrijven van een essay (Randsdell & Gilroy, 2001). De vraag is of het wel wenselijk is om achtergrondmuziek aan te hebben tijdens het schrijven van een essay of het doen van een andere cognitieve taak. Verbetert de muziek de prestatie, zoals vele studenten beweren, of juist niet? Waarschijnlijk ligt het, omdat vele variabelen een rol spelen, te gecompliceerd om die vraag met een volmondig ja of nee te kunnen beantwoorden. Zo kunnen sommige mensen helemaal niet tegen wat voor soort achtergrondgeluid dan ook tijdens het cognitieve taken als lezen, schrijven of leren. Dit suggereert dat ook persoonlijkheid een rol zou kunnen spelen. Het gebruik van muziek zal over de gehele populatie gezien waarschijnlijk alleen maar verder toenemen, omdat de luistermogelijkheden ook nog steeds toenemen. Daarom wordt het ook steeds relevanter om te weten wat nu de precieze invloed is van achtergrondmuziek op prestatie. Deze invloed zou zich op meerdere manieren kunnen uiten. Muziek zou bijvoorbeeld stemming kunnen beïnvloeden. De stemming zou op zijn beurt invloed kunnen hebben op de prestaties. In dat geval zou het gebruik van bepaalde achtergrondmuziek
3
gestimuleerd of juist afgeraden kunnen worden als men bezig is met bijvoorbeeld leren, afhankelijk van welke stemming de muziek veroorzaakt. Er bestaan al meerdere literatuuroverzichten over de invloed van achtergrondmuziek op cognitieve prestatie. Een voorbeeld van een dergelijk overzicht is dat van Kämpfe et al. (2002). Hierin werd niet zozeer ingegaan op de verschillende aspecten die invloed zouden kunnen hebben op eventuele effecten van achtergrondmuziek, maar betrof het een statistische analyse waar simpelweg het gemiddelde werd genomen van vele onderzoeken. In dit literatuuronderzoek daarentegen staat de vraag centraal wat de invloed is van achtergrondmuziek op cognitief presteren. Verschillende mogelijke oorzaken en variabelen worden aangestipt. In de eerste paragraaf wordt het effect beschreven van achtergrondmuziek op de prestaties bij verschillende cognitieve taken. Er is onder andere bekeken of er een verschil in resultaat is voor de verschillende taken die gebruikt zijn bij de experimenten die behandeld worden. Daarnaast wordt er een verklaring gegeven voor het gevonden effect van achtergrondmuziek op lezen. De tweede paragraaf geeft een impressie van het effect van muziekstijl op de prestaties bij enkele van de eerder genoemde cognitieve taken. Hierbij wordt gekeken naar de invloed van verschillende aspecten van muziek zoals stijl en volume. De derde paragraaf beschrijft het verschil in prestaties van introverten en extraverten na leren met achtergrondmuziek, en probeert de resultaten te verklaren aan de hand van de arousaltheorie van Eysenck, geopperd door Furnham en Bradley (1997). De vierde paragraaf beschrijft het effect van verandering van de context bij het testen, na met muziek geleerd te hebben. Ook zal hier nog verder worden uitgediept welke elementen van muziek cruciaal zijn voor het effect dat de achtergrondmuziek heeft op cognitieve prestatie. Ten slotte zullen in de laatste paragraaf de conclusies van het literatuuroverzicht worden beschreven.
4
2.
De taak: de invloed van achtergrondmuziek op cognitieve prestaties bij verschillende cognitieve taken. De vraag is natuurlijk of er überhaupt wel effecten van achtergrondmuziek op
cognitieve prestatie zijn, en bij welke cognitieve taken wat voor effecten te bemerken zijn. De onderzoeken die volgen geven een impressie van het effect van achtergrondmuziek op prestatie bij verschillende cognitieve taken, zoals lezen, schrijven, en het leren van vocabulaire. Zo onderzochten Ransdell en Gilroy (2001) het effect van achtergrondmuziek op schrijfprestatie door studenten essays te laten schrijven terwijl er muziek werd gedraaid. Andere experimenten behandelden de verwerking van visuele informatie, waaronder lezen uiteraard ook valt (Salamé & Baddeley, 1989; Boyle & Coltheart, 1996). Daarnaast geven Salamé en Baddeley (1989) een verklaring voor het gevonden effect op verwerking van visuele informatie. Er is ook onderzoek gedaan naar het effect van achtergrondmuziek op leren (De Groot, 2006; Jäncke & Sandmann, 2010). Zowel De Groot als Jäncke en Sandmann keken naar de invloed van achtergrondmuziek op leren. De in de inleiding al even genoemde Kämpfe et al. (2002) deden een statistische analyse van de resultaten van vele experimentele onderzoeken naar de invloed van achtergrondmuziek. Zij belichtten in deze analyse onder andere het effect van achtergrondmuziek op lezen en geheugen. De statistische analyse van Kämpfe et al. (2002) was niet de eerste die gedaan werd over het onderwerp, maar wel de eerste waarbij de effectgrootte werd meegenomen. De bedoeling was om zo tot een soort “netto resultaat” van de onderzoeken te komen. Zij concludeerden dat over alle meegenomen resultaten gezien achtergrondmuziek een negatief effect heeft op lezen en dat ook het geheugen gemiddeld gezien lichtelijk negatief beïnvloed wordt.
5
Ransdell en Gilroy (2001) vroegen sommige studenten een kort essay te schrijven terwijl er muziek werd gedraaid, terwijl anderen de taak moesten volbrengen zonder achtergrondmuziek. Het bleek dat men gemiddeld minder woorden per minuut produceerde wanneer men in de “muziek”conditie zat. Dit resultaat kan belangrijke implicaties hebben voor het in de inleiding genoemde feit dat studenten en scholieren vaak met achtergrondmuziek schrijven. Ransdell en Gilroy schrijven dit effect toe aan het feit dat het werkgeheugen hinder ondervindt van de muziek. In het onderzoek van Salamé en Baddeley (1989) werd aan de proefpersonen in drie experimenten gevraagd een reeks visueel gepresenteerde getallen te onthouden. Zij stonden ofwel niet onder invloed van achtergrondmuziek, ofwel onder invloed van instrumentale achtergrondmuziek, ofwel van achtergrondmuziek met zang. Deze taak werd gedaan om de invloed van de muziek op het fonologische korte termijn geheugen te testen. Het bleek dat de prestatie significant lager was voor de muzikale condities, hoewel dit niet in alle drie de experimenten gold voor instrumentale muziek. Salamé en Baddeley zoeken de verklaring voor de resultaten in het feit dat muziek bepaalde kenmerken heeft die de verwerking van visueel gepresenteerd materiaal zoals een tekst (of in dit geval getallen) hinderen. Dit gebeurt bij de opslag in de fonologische lus, een onderdeel van het werkgeheugen. Vocale muziek zou in dit geval opslag meer hinderen omdat dit type muziek door de zang meer kenmerken heeft die overeenkomen met het soort kenmerken dat men probeert op te slaan. Deze theorie zou impliceren dat muziek wellicht niet alleen een negatief effect heeft op deze specifieke taak, maar bijvoorbeeld ook op lezen. Het negatieve effect van achtergrondmuziek op lezen dat werd gevonden door Kämpfe et al. (2002) en al was voorspeld door Salamé en Baddeley (1989) wordt bevestigd door andere experimenten (Boyle & Coltheart, 1996). De deelnemers voerden hierbij een begrijpend lezen taak uit. De stimuli bij deze taak konden onder andere variëren in
6
complexiteit en waren in de helft van de gevallen in correct Engels geschreven, en in de andere helft van de gevallen was dit niet zo. De opdracht was om onder invloed van achtergrondmuziek of juist in stilte te bepalen of een aangeboden stimuluszin kloppend was of niet. De complexe zinnen werden geacht meer fonologische opslagcapaciteit te vereisen, en er werd dan ook verwacht dat de complexe zinnen vaker fout zouden worden beoordeeld dan simpele zinnen. Het negatieve resultaat dat werd gevonden was echter niet significant voor instrumentale muziek, maar wel voor de vocale muziek. In een tweede experiment moesten de deelnemers een lijst van woorden onthouden en werd getest hoeveel van de woorden de deelnemers meteen na het leren konden reproduceren (Boyle & Coltheart, 1996). Opnieuw zorgde vocale achtergrondmuziek voor significant slechtere resultaten dan wanneer geen achtergrondmuziek aanwezig was tijdens het leren. Opvallend genoeg had instrumentale muziek in dit onderzoek juist een positieve invloed, hoewel deze (nog) niet significant was. Dit positieve effect werd ook gevonden door De Groot (2006). Bovendien was het gevonden effect dit keer zelfs significant. De deelnemers moesten bij dit experiment met een klassiek stuk van Bach als achtergrondmuziek woordenparen onthouden, die vertalingen waren van elkaar. Deze woordenparen bestonden elk uit een Nederlands woord en een niet bestaand woord. De muziek had zoals gezegd een positieve invloed op de (onmiddellijke) retentie van de woordjes. Dit effect was echter niet te generaliseren over de deelnemers, wat een individueel verschil doet vermoeden. De Groot suggereert dat dit wellicht met extraversie en introversie te maken kan hebben. In één van de volgende paragrafen wordt deze mogelijke invloed van persoonlijkheid verder behandeld. Dit positieve effect wordt echter niet altijd gerepliceerd (Jäncke & Sandmann 2010). De onderzoekers gebruikten meerdere soorten speciaal voor het experiment gemaakte muziek. Eerst werd de deelnemers gevraagd onder invloed van de muziek of juist in stilte neologismen
7
uit het hoofd te leren. Vervolgens moesten zij neologismen herkennen als nog niet of al wel gepresenteerd. Hoewel er geen positief effect optrad voor de muziekcondities, werd er ook geen negatief effect gevonden. De gebruikte muziek was onbekend voor de deelnemers, en bracht daardoor geen emotionele reactie teweeg, wat volgens Jäncke en Sandmann het gebrek aan significante resultaten zou kunnen verklaren. Op basis van de resultaten van de bovengenoemde onderzoeken lijkt het soort taak een grote invloed te hebben op de resultaten. Op sommige taken heeft de achtergrondmuziek een negatieve invloed, en op sommige taken juist een positieve. Een negatief effect werd gevonden op zowel lezen (Salamé & Baddeley, 1989; Boyle & Coltheart, 1996) als schrijven (Ransdell & Gilroy, 2001). Met name het effect op lezen zou mede veroorzaakt kunnen worden doordat muziek de opslag van visueel gepresenteerd materiaal in de fonologische lus hindert (Salamé & Baddeley, 1989). Op leren lijkt het effect vooralsnog wel positief te zijn, zo blijkt uit verschillende onderzoeken (Boyle & Coltheart, 1996; De Groot, 2006). Een ander onderzoek (Jäncke & Sandmann, 2010) vond geen effect op leren, maar introduceert wel een interessante nieuwe variabele. De gekozen soort muziek was namelijk volgens laatstgenoemde auteurs de oorzaak van het nulresultaat, en dit is niet het enige experiment waarbij het soort muziek uitmaakt voor de resultaten. Zo had instrumentale muziek een minder negatieve of zelfs positieve invloed dan vocale muziek bij het onderzoek van Salamé en Baddeley. Wellicht spelen verschillende eigenschappen van de muziek een rol. De volgende paragraaf zal deze rol behandelen.
8
3.
De muziek: de invloed van muziekstijl op cognitief presteren. Zoals in de vorige paragraaf al even aangegeven werd, is het soort cognitieve taak niet
de enige variabele die het effect van achtergrondmuziek lijkt te beïnvloeden. Instrumentale muziek leek op het eerste gezicht een andere invloed te hebben dan bijvoorbeeld muziek met zang (o.a. Salamé & Baddeley, 1989). In deze paragraaf wordt geprobeerd een antwoord te geven op de vraag of het inderdaad uitmaakt welke muziekstijl er bij een experiment over achtergrondmuziek wordt gebruikt. Sommige experimenten behandelden de vraag of verschillende muzieksoorten verschillende effecten teweeg zouden brengen bij cognitieve taken (Hallam et al., 2002; Cassidy & MacDonald, 2007). Een ander onderzoek gebruikte simpele (rustige) muziek en keek of deze invloed had op de prestatie (Davidson & Powell, 1986). Er wordt echter niet alleen gekeken naar de invloed van muziekstijl maar ook van specifiekere eigenschappen van muziek zoals volume (Wolfe, 1983). De deelnemers moesten in dat laatste onderzoek een rekentaak volbrengen, hetzij met, hetzij zonder achtergrondmuziek. Het volume van de muziek varieerde per conditie. Er was één conditie waarbij de achtergrondmuziek werd gepresenteerd met een volume van 60-70 decibel (dB), één waarbij deze werd gepresenteerd met een volume van 70-80 dB, en één met 80-90 dB. In dit onderzoek was er wel een positieve trend voor achtergrondmuziek te zien, maar deze was niet significant. Ook maakte het volume van de muziek geen significant verschil. Wel berichtten de deelnemers dat zij muziek gespeeld op 90 dB erg afleidend vonden ten opzichte van de andere mogelijke volumes (70of 80 dB), ook al was dit niet significant in de prestatie terug te zien. Het valt wel goed voor te stellen dat op een gegeven moment de muziek te hard is om nog normaal te kunnen presteren, maar vooralsnog is geen onderzoek hiernaar bekend. Davidson en Powell (1989) keken naar het effect van simpele muziek op zogeheten on-task performance, dat wil zeggen de tijd die men spendeert aan de opgegeven taak. De
9
muziek die werd gebruikt was zogeheten “easy-listening” muziek. Dit soort muziek is volgens de definitie van de auteurs rustige en vooral voorspelbare muziek. Dit komt onder andere doordat er geen dissonanten worden gebruikt, die muziek vaak een onvoorspelbare wending geven en bovendien erg de aandacht trekken. Het onderzoek werd gedaan bij kinderen van tien tot elf jaar oud. Er werden gedurende 42 sessies tijdens de les, verspreid over vier maanden, observaties gedaan om te bepalen hoeveel tijd de kinderen spendeerden aan de schooltaken. Hierbij werd tijdens de eerste 15 sessies geen achtergrondmuziek gedraaid, en tijdens de tweede 15 juist wel. Ten slotte werd er ter controle nog 12 sessies lang geen achtergrondmuziek gedraaid. Davidson en Powell vonden een positief effect van achtergrondmuziek op on-task performance. De kinderen spendeerden significant meer tijd aan de schooltaken die zij in de klas deden wanneer er achtergrondmuziek werd gedraaid dan in stilte. Voor meisjes was de verbetering overigens niet significant, maar dit was vanwege een ceiling effect. Het resultaat van Davidson en Powell (1986) is een eerste bevestiging van het vermoeden dat simpele muziek een positieve invloed heeft op cognitieve prestaties. Hallam et al. (2002) deden hun onderzoek, evenals Davidson en Powell, bij kinderen van ongeveer tien tot elf jaar. Er werden twee experimenten uitgevoerd. Bij het ene experiment was de taak die de kinderen uit moesten voeren rekenkundig en wiskundig van aard, en bij het tweede was het de bedoeling dat bepaalde woorden uit eerder gepresenteerde zinnen werden onthouden. Het eerste experiment gebruikte verschillende soorten Disneymuziek. Het tweede experiment gebruikte rustige, kalmerende muziek voor de “rustige” conditie en agressieve, onplezierige, opruiende muziek voor de “drukke” conditie. De muziek was als dusdanig beoordeeld door de kinderen zelf. De prestaties bleken significant beter te zijn bij alle taken indien er achtergrondmuziek werd gedraaid, maar dit gold alleen voor de rustige, kalmerende muziek. Voor de geheugentaak gold dat de prestaties juist slechter werden wanneer er heftigere muziek werd gedraaid. Dat dit niet zo was bij de rekentaken
10
kwam omdat er simpelweg slechts een “muziek” en een “stilte” conditie waren bij het eerste experiment en dus nog geen onderscheid werd gemaakt tussen verschillende soorten muziek. Op basis van de tot nu toe behandelde onderzoeken kan geconcludeerd worden dat klassieke of andersoortige rustige muziek een positief effect heeft op cognitief presteren. Hallam et al. (2002) verklaren dit aan de hand van een aan arousal gerelateerde hypothese. Rustige muziek brengt de proefpersoon naar een bepaald niveau van arousal waardoor men optimaal presteert. Ook komt men in een bepaalde positieve stemming waardoor men in een optimale prestatiestaat kan komen. Als deze hypothese klopt lijkt het plausibel dat men juist slechter presteert als men naar muziek luistert waar men absoluut niet van houdt. Dit omdat hierdoor een negatieve stemming wordt opgeroepen. Bij een ander onderzoek werd ook zowel rustige als drukke muziek gebruikt (Cassidy & MacDonald, 2007). Cassidy en MacDonald onderzochten de verschillende effecten van “high arousal” en “low arousal” muziek. De volgende taken werden gedaan: onmiddellijke retentie, vrije retentie, numerieke retentie, vertraagde retentie en een Stroop taak. Hierbij werden de taken ofwel in stilte uitgevoerd, ofwel onder invloed van high of low arousal muziek ofwel in een hier niet relevante ‘noise’ conditie. De beste resultaten werden behaald in de stilteconditie. De slechtste resultaten werden behaald in de high arousal conditie, en daar tussenin zaten de resultaten in de low arousal conditie. De bewering dat drukke muziek in ieder geval slechter is voor de prestatie dan rustige muziek lijkt dus een terechte. Op basis van de voorgaande onderzoeken kan worden gesteld dat het effect van achtergrondmuziek erg lijkt af te hangen van de gebruikte muziek zelf. Dit is één van de redenen waarom resultaten vaak zo verschillend zijn. Het lijkt erop dat rustige, kalmerende muziek over het algemeen een positief effect heeft op cognitief presteren (o.a. Hallam et al., 2002). Een voorbeeld van zulke muziek is de klassieke muziek van Bach die gebruikt werd bij het in de vorige paragraaf genoemde experiment van De Groot (2006). Onvoorspelbare
11
opruiende muziek heeft juist een negatief effect op de prestatie (Hallam et al., 2002). Volume lijkt op basis van het genoemde onderzoek niet per se een rol te spelen (Wolfe, 1983), maar het valt goed voor te stellen dat te harde muziek wel kan zorgen voor mindere prestaties bij cognitieve taken. Ten slotte bevestigde het experiment van Cassidy en MacDonald (2007) nog eens het voordeel van rustige ten opzichte van drukke muziek. De “arousal” variabele was echter niet de enige gebruikte variabele in dat onderzoek. Cassidy en MacDonald gebruikten namelijk ook de variabele extraversie/introversie. Een mogelijke verklaring die wordt gegeven voor verdere wisselende resultaten is namelijk verschil in persoonlijkheid. De bedenker van de theorie over introversie en extraversie, Eysenck, beschreef extraverten als mensen die zeer veel naar buiten treden en met andere mensen contact hebben, en introverten als mensen die dit in mindere mate doen (http://nl.wikipedia.org/wiki/Introvert_en_extravert). In de volgende paragraaf zal dit vraagstuk behandeld worden
12
4.
De mens: de invloed van achtergrondmuziek op de cognitieve prestaties van introverten en extraverten De Groot (2006) liet in haar artikel al even vallen dat persoonlijkheid ook een invloed
kan hebben op de resultaten van een onderzoek naar achtergrondmuziek. De Groot kwam tot deze conclusie omdat de positieve effecten die de gebruikte muziek had op de prestatie niet generaliseerbaar waren over alle deelnemers. De theorie dat persoonlijkheidsverschillen een rol zouden kunnen spelen bij de effecten van achtergrondmuziek op cognitief presteren vindt zijn oorsprong bij Furnham (o.a. Furnham & Bradley, 1997). Furnham verklaart resultaten zoals die van De Groot (2006) met behulp van de persoonlijkheidstheorie van Eysenck. Introverten zouden een lager optimaal arousalpunt hebben, waardoor zij bij aanwezigheid van indringende externe stimuli als achtergrondmuziek sneller afgeleid zijn en dus minder presteren. Voor extraverten geldt dat zij juist een hoger optimaal arousalpunt hebben, dat zij zonder de aanwezigheid van de achtergrondmuziek niet bereiken. Hierdoor worden zij in mindere mate of zelfs niet afgeleid en presteren zij dus beter dan introverten in aanwezigheid van de muziek. Deze paragraaf geeft een overzicht van de onderzoeken die zijn gedaan om de bovenstaande hypothese te testen. Een persoonlijkheidstest werd gebruikt om de deelnemers als extravert of introvert te kunnen bestempelen (o.a. Furnham & Bradley, 1997). Behalve met Bradley deed Furnham ook nog onderzoek naar dit onderwerp met verscheidene andere collega’s (Furnham & Allass, 1999; Furnham et al., 1999; Furnham & Strbac, 2002). Een verscheidenheid aan taken werd gebruikt om de hypothese te testen. Eén van de onderzoeken van Furnham naar de invloed van achtergrondmuziek op de prestaties van intro- en extraverten was een onderzoek dat hij deed samen met Bradley (1997). De gebruikte cognitieve taken waren een leestaak en een geheugentaak. De leestaak bestond uit het lezen van een passage van 400 woorden en het beantwoorden van 6 meerkeuzevragen
13
hierover binnen een bepaalde tijd. De geheugentest hield in dat de deelnemers een tijdje naar een aantal op papier aangeboden objecten moesten kijken en zich even later zoveel mogelijk van de gepresenteerde objecten moesten proberen te herinneren. De deelnemers voerden deze taken ofwel in stilte ofwel met popmuziek op de achtergrond uit. In geen van beide taken vonden Furnham en Bradley een effect van muziek op de cognitieve prestatie. Wel werd er een interactie gevonden tussen introversie/extraversie en de prestatie op de taken. De introverten presteerden een stuk beter in stilte dan met muziek, terwijl de extraverten niet slechter presteerden bij muziek, maar ook niet beter. De eerder in deze paragraaf beschreven arousalhypothese wordt genoemd als verklaring voor het verschil in effect van achtergrondmuziek op introverten en extraverten. Vergelijkbare resultaten werden behaald door Furnham en Allass (1999). De taken waren hetzelfde als bij het experiment van Furnham en Bradley (1997), maar deze keer werd hier een observatietest aan toegevoegd. Deze observatietest bestond uit twaalf vraagstukken waarbij in een figuur een bepaald stuk ontbrak. De deelnemers moesten vervolgens het ontbrekende stuk selecteren uit acht gepresenteerde mogelijke ontbrekende stukken. De observatietest was niet de enige verandering in het design van de studie. Dit keer waren er twee muzikale condities, simpele en complexe muziek. Zoals verwacht presteerden de introverten slechter met muziek, deze keer significant bij de laatste drie taken. De prestatie van de introverten was bovendien nog slechter bij de complexe conditie dan bij de simpele. Voor de extraverten gold juist dat zij het best presteerden (ook bij die drie taken) bij complexe muziek, en in stilte het minst. Uit in eerdere paragrafen beschreven onderzoek bleek al dat instrumentale muziek andere resultaten oplevert dan vocale muziek (o.a. Salamé & Baddeley, 1989). Om deze reden werd in een ander experiment (Furnham et al., 1999) zowel instrumentale als vocale muziek gebruikt. Dit keer werden er een leestaak, een logisch redeneren test en een coding task
14
gedaan. De leestaak was niet anders dan bij het eerder beschreven onderzoek (Furnham & Bradley, 1997; Furnham & Allass, 1999). De logisch redeneren test zag er als volgt uit. De proefpersonen moesten een passage lezen van 90 woorden. Deze passage beschreef een fysieke situatie. Vervolgens moesten er meerkeuzevragen over de tekst beantwoord worden. Met de coding task werd de cognitieve snelheid van de deelnemers gemeten. Er werden geen significante interacties gevonden, maar er was wel een trend zichtbaar: Extraverten presteerden net iets beter dan introverten onder invloed van muziek. Onder andere de muziekkeus wordt verantwoordelijk gehouden voor het ontbreken van significante resultaten. De gekozen muziek zou namelijk volgens Furnham et al. op zichzelf niet voor genoeg arousal zorgen, maar dit lag aan de beperkte keus van muziek die de auteurs hadden. Voor het experiment van Furnham en Strbac (2002) werd daarom wel muziek gebruikt die voor genoeg arousal zorgde om een effect teweeg te brengen. Deze keer werden er een leestaak, een prose recall test en een rekentaak gebruikt. De leestaak bestond dit keer uit het beantwoorden van meerkeuzevragen over enkele passages. De prose recall test hield in dat de deelnemers een passage moesten onthouden. De gebruikte muziek behoorde tot de zogenaamde “Garage Music”. Hallam et al. zouden dit soort muziek waarschijnlijk indelen in de categorie “high arousal”. Dit omdat deze muziek over het algemeen onvoorspelbaar is en het tempo hoog ligt. Over het algemeen zorgde de muziek, net zoals bij het experiment van Hallam et al. (2002), voor slechtere resultaten dan stilte. Wel gold dit bij de leestaak zoals verwacht in significant mindere mate voor de extraverten, en ook de andere twee taken lieten dezelfde trend zien als de andere onderzoeken van Furnham en zijn collega’s. Ook Cassidy en MacDonald (2007) onderzochten de invloed van introversie en extraversie. In de vorige paragraaf staat de methodologie van dit onderzoek al beschreven. Met uitzondering van de Stroop taak bleken de introverten gemiddeld het best te presteren.
15
Wel werden zij negatiever beïnvloed door de muziek in de high arousal conditie dan de extraverten. Dit komt redelijk overeen met de resultaten van Furnham. Het lijkt erop dat de resultaten opnieuw zeer afhankelijk zijn van de muziekkeus (Furnham & Allass, 1999; Cassidy & MacDonald, 2007). Over het algemeen presteren extraverten echter beter dan introverten bij aanwezigheid van achtergrondmuziek tijdens de taak (Furnham & Bradley, 1997; Furnham & Allass, 1999; Furnham & Strbac, 2002; Cassidy & MacDonald, 2007), met name bij complexe muziek of zogenaamde “high arousal” muziek. Dit wordt door Furnham aan de hand van de genoemde theorie van Eysenck verklaard (Furnham & Bradley, 1997). Volgens die theorie zouden introverten een lager optimaal arousalpunt hebben, waardoor zij bij aanwezigheid van indringende externe stimuli als achtergrondmuziek sneller afgeleid zijn en dus minder presteren. Voor extraverten geldt dat zij juist een hoger optimaal arousalpunt hebben. De achtergrondmuziek kan hen richting dit optimale arousalpunt brengen. Extraverten worden daarom niet afgeleid door de muziek en presteren juist beter in aanwezigheid ervan. De afgelopen paragrafen behandelden welke effecten er zijn gevonden van achtergrondmuziek op cognitief presteren. De variabelen “cognitieve taak”, “muziekstijl” en “intro-/extraversie” zijn hierbij ter sprake gekomen. Of de resultaten van achtergrondmuziek tijdens het leren positief of negatief zijn en op welke manier deze worden beïnvloed is interessant. De vraag is echter of het ook uitmaakt of er ook achtergrondmuziek wordt gebruikt tijdens het testen, indien er is geleerd met achtergrondmuziek. Kan dit de resultaten verbeteren? Met andere woorden, is er sprake van een vorm van state-dependent memory? Deze vraag zal in de volgende paragraaf behandeld worden.
16
5.
De testomgeving: de rol van music dependent memory. Niet alleen de precieze invloed van achtergrondmuziek tijdens het leren op cognitieve
prestaties valt binnen het domein van dit literatuuroverzicht. Ook tijdens het testen zou muziek invloed kunnen hebben op bovengenoemde prestaties. Balch en zijn collega’s (Balch & Bowman, 1992; Balch & Lewis, 1996) zien deze mogelijke invloed in het licht van de state-dependent memory theorie. Deze houdt in dat mensen beter presteren wanneer zij een test of examen maken in dezelfde toestand als waarin zij hebben geleerd. Dit zou ook voor muziek kunnen gelden. In dat geval zou het de prestatie dus ten goede komen wanneer er wordt geleerd en getest in aanwezigheid van (dezelfde) achtergrondmuziek. Onderzoeken over music-dependent memory zouden wellicht kunnen bijdragen aan de uiteindelijke conclusie over de precieze rol van achtergrondmuziek tijdens het leren. Deze paragraaf geeft een overzicht van de onderzoeken die zijn gedaan op het gebied van de music dependent memory theorie. In een reeks experimenten (Balch en Bowman, 1992) moesten de deelnemers een reeks woordjes onthouden, terwijl er achtergrondmuziek werd gedraaid. Tijdens de test zelf werd vervolgens ofwel dezelfde muziek gedraaid, ofwel net andere muziek. De verwachte trend was dat de beste resultaten werden behaald wanneer de cue, in dit geval dus de muziek, bij het testen hetzelfde was als bij het leren. Dit bleek inderdaad zo te zijn. De resultaten waren daarna het best wanneer er geen cue werd gebruikt bij het testen, en er werd het slechtst gepresteerd als de achtergrondmuziek bij het testen anders was dan bij het leren. De verschillen tussen deze stappen waren echter niet significant. Er was wel een lineair verband en de verschillen tussen de same cue en different cue conditie waren wel significant. Degenen die bij het testen dezelfde muziek te horen kregen als bij het leren presteerden dus significant beter dan degenen die andere muziek te horen kregen. Tempo bleek een belangrijkere factor te zijn dan “soort muziek” (de twee soorten die werden gebruikt waren jazz en klassiek) (Balch
17
& Bowman, 1992). Wanneer de soort muziek werd veranderd bij het testen maar hetzelfde tempo werd aangehouden was er geen terugval in retentieprestatie. Deze terugval was er wel wanneer het tempo werd veranderd. Dit laatste resultaat zou ook consequenties kunnen hebben voor de interpretatie van de resultaten uit de eerdere paragrafen. De eigenschappen van de achtergrondmuziek bleken een belangrijke rol te spelen, maar tempo is niet echt aan de orde gekomen. Op basis van de resultaten van Balch en Bowman (1992) lijkt tempo echter bijvoorbeeld een (wellicht zelfs de belangrijkste) rol te spelen bij het indelen in de “high arousal” of “low arousal” categorieën. Een vervolgonderzoek zou hierop kunnen inspelen, want hierover zijn geen resultaten te vinden. De link met arousal werd ook gelegd door Balch en Lewis (1996). Door middel van drie experimenten onderzochten Balch en Lewis de invloed van verandering van tempo, timbre, muzieksoort of het niet gebruikten van muziek op de retentie van woordjes. Ook werd gekeken of verandering van tempo invloed had op de stemming van de proefpersonen. Opnieuw kwam naar voren dat de prestatie significant verminderde als bij het testen muziek met een ander tempo werd gedraaid. Ook bleek dat een verandering van timbre, muzieksoort of het niet gebruiken van muziek niet voor vermindering in prestatie zorgde. Tempo bleek dus opnieuw een belangrijke eigenschap van muziek te zijn. Muziek met een ander tempo beïnvloedde bovendien de stemming van de proefpersonen, zoals al door Balch en Lewis verwacht werd. Deze relatie kan als verklaring worden gebruikt voor het feit dat de statedependent memory bij tempo wel een rol speelt, en bij de andere onderzochte variabelen niet. Uit de bovenstaande onderzoeken blijkt dat muziek ook een vorm van state-dependent memory teweeg brengt (Balch & Bowman, 1992; Balch & Lewis, 1996). Deze wordt musicdependent memory genoemd. Dit betekent dat wanneer er muziek werd gedraaid tijdens het leren van woordjes en dezelfde soort muziek ook bij het testen werd afgespeeld, dit de retentieresultaten ten goede kwam. Ook blijkt dat wanneer er muziek met een ander tempo
18
wordt gedraaid bij de toetsing dit juist mindere resultaten oplevert (Balch & Lewis, 1996). Het tempo van de muziek is dus belangrijker dan andere aspecten van muziek als timbre of soort muziek. Tempo beïnvloedt namelijk de stemming, zo blijkt uit onderzoek (Balch & Lewis, 1996). Hierdoor is er in dat geval (volgens de state-dependent theorie) logischerwijs een vermindering in prestatie.
19
6.
Conclusie. Achtergrondmuziek kan nogal wat verschillende effecten hebben. Vele variabelen
blijken een rol te spelen. Eén hiervan is de taak waar men op dat moment mee bezig is. Op lezen en schrijven lijkt het effect negatief te zijn, maar meer onderzoek is nodig. Het tot nog toe gevonden effect zou verklaard kunnen worden door de theorie van Salamé en Baddeley (1989). Volgens deze theorie hindert muziek de opslag van visueel gepresenteerd materiaal in de fonologische lus. Wat betreft het effect op andere taken zijn de resultaten wisselend. Op leren is het effect van achtergrondmuziek bij de besproken studies dikwijls positief, en zo ook op bijvoorbeeld rekentaken. Een tweede variabele die een - wellicht zelfs de belangrijkste - rol speelt is de muziek die gebruikt wordt. Rustige “low arousal” muziek heeft over het algemeen, afhankelijk van de taak, een positieve invloed op kinderen, en ook voor volwassenen levert deze muzieksoort vaak positieve resultaten, hoewel niet altijd significant. Agressieve “high arousal” muziek heeft juist een negatief effect. Ook dit geldt voor zowel kinderen als volwassenen. Een ander punt dat naar voren is gekomen is dat de individuele reacties op achtergrondmuziek erg verschillend zijn. Zo presteren introverten over het algemeen slechter op verscheidene taken bij aanwezigheid van achtergrondmuziek dan extraverten. Een verklaring hiervoor is de arousalhypothese (Furnham & Bradley, 1997). Omdat extraverten een hoog optimaal arousalpunt hebben, betekent externe stimulatie als achtergrondmuziek dat zij naar dit hogere optimale prestatiepunt worden getrokken. Dit betekent dat zij positief, of in ieder geval minder negatief, worden beïnvloed door muziek dan introverten, die juist een laag optimaal arousalpunt hebben. Introverten zijn hierdoor sneller afgeleid en presteren dan ook minder in de aanwezigheid van achtergrondmuziek. Ook de toestand waarin men toetst is van belang. De music-dependent memory theorie van Balch en Bowman (1992) geeft hier een verklaring voor. Wanneer er muziek werd
20
gedraaid tijdens het leren van woordjes en dezelfde soort muziek ook bij het testen werd afgespeeld, werden er betere resultaten behaald. Verandering van tempo bij het testen heeft de meeste (negatieve) invloed op de resultaten. Dit wordt verklaard door het feit dat deze verandering de stemming van de proefpersoon verandert. Hierdoor komt hij of zij in een andere (arousalgerelateerde) toestand terecht. Conform de state-dependent theorie vermindert de prestatie van de proefpersoon dan ook. De in dit onderzoek besproken hoofdvariabelen die de structuur van het overzicht vormden zijn niet de enige genoemde variabelen die invloed kunnen hebben. Variabelen die wel zijn besproken zijn gekozen omdat deze het dichtst bij de vraagstelling stonden. Ook zijn dit de variabelen waar al onderzoek naar is gedaan. Om deze reden konden ze meegenomen worden in het overzicht. Op basis van de besproken literatuur lijkt het veilig om te zeggen dat de invloed van achtergrondmuziek op cognitieve prestatie complex is. Er zijn vele factoren die een rol spelen, en hoogstwaarschijnlijk is het de combinatie van de vele besproken variabelen die bepaalt of iemand cognitief beter presteert met muziek op de achtergrond. Een groot kritiekpunt is dat er weinig onderzoek is gedaan dat een eerder onderzoek repliceert, en dat de gebruikte methoden vaak enorm van elkaar verschillen. Hierdoor zijn de verschillende experimenten vaak moeilijk met elkaar te vergelijken, met als resultaat dat er nog geen eenduidige conclusie valt te trekken. Dit kan alleen maar worden opgelost door simpelweg meer onderzoek, zodat er in ieder geval altijd vergelijkingsmateriaal is. Er is dus nog genoeg ruimte voor vervolgonderzoek. Zo zou men bijvoorbeeld nog meer onderzoek kunnen doen naar de invloed van tempo. Uit de laatste paragraaf van dit overzicht bleek immers dat een verandering van tempo bij het testen een grote invloed heeft op de retentie, maar er is nog geen literatuur beschikbaar waar dit zonder de state-dependent context is getest.
21
Waarschijnlijk zal het gebruik van achtergrondmuziek voorlopig alleen nog maar toenemen. Dit maakt het doen van meer onderzoek des te relevanter, zodat in de toekomst eenduidigere conclusies getrokken kunnen worden. Tot die tijd lijkt het verstandig Coldplay op te laten staan.
22
7.
Literatuur. Balch, W. R., Lewis, B. S. (1996). Music-dependent memory: The roles of tempo
change and mood mediation. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 22, 1354-1363.
Balch, W. R., Bowman, K. (1992). Music-dependent memory in immediate and delayed word recall. Memory & cognition, 20, 21-28.
Boyle, R., Coltheart, V. (1996). Effects of irrelevant sounds on phonological coding in reading comprehension and short-term memory. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 49A, 398-416.
Cassidy, G., Macdonald, R. A. R. (2007). The effect of background music and background noise on the task performance of introverts and extraverts. Psychology of music, 35, 517.
Davidson, C. W., Powell, L. A. (1986). The effects of easy-listening background music on the on-task-performance of fifth-grade children. Journal of Educational Research, 80, 29-33.
De Groot, A. M. B. (2006). Effects of stimulus characteristics and background music on foreign language vocabulary learning and forgetting. Language Learning, 56, 463–506.
23
Furnham, A., Allass, K. (1999). The influence of musical distraction of varying complexity on the cognitive performance of extroverts and introverts. European Journal of Personality, 13, 27-38.
Furnham, A., Bradley, A. (1997). Music while you work: The differential distraction of background music on the cognitive test performance of introverts and extraverts. Applied Cognitive Psychology, 11, 445-455.
Furnham, A., Strbac, L. (2002). Music is as distracting as noise: the differential distraction of background music and noise on the cognitive test performance of introverts and extraverts. Ergonomics, 45, 203-217.
Furnham, A., Trew, S., Sneade, I. (1999). The distracting effects of vocal and instrumental music on the cognitive test performance of introverts and extraverts. Personality and Individual Differences, 27, 381-392.
Hallam, S., Price, J., Katsarou, G. (2002). The effects of background music on primary school pupil’s task performance. Educational Studies, 28, 111-122.
Jäncke, L., Sandmann, P. (2010). Music listening while you learn: No influence of background music on verbal learning. Behavioral and brain functions, 6.
Kämpfe, J., Sedlmeier, P., Renkewitz, F. (2010). The impact of background music on adult listeners: A meta-analysis. Psychology of music, 2010, 1-25.
24
Ransdell, S. E., Gilroy, L. (2001). The effects of background music on word processed writing. Computers in Human Behavior, 17, 141-148.
Salamé, P., Baddeley, A. (1989). Effects of background music on phonological shortterm memory. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 41A, 107-122.
Wolfe, D. E. (1983). Effects of music loudness on task performance and self-report of college-aged students. Journal of Research in Music Education, 31, 191-201.
25
Onderzoeksvoorstel bachelorthese
De invloed van tempo van achtergrondmuziek op woordretentie bij introverten en extraverten
Naam: M. E. Olthof Studentnummer: 5974097 Begeleider: Annette de Groot Datum: 24-6-2011
26
Korte samenvatting. Het onderzoek zal gaan over de invloed van het tempo van achtergrondmuziek op cognitieve prestatie, om precies te zijn op het leren van woorden. Het doel van het onderzoek is om erachter te komen of het tempo van de achtergrondmuziek om tot de beste prestatie te komen langzaam moet zijn, of juist snel. Verder wordt er gekeken of de invloed van het tempo voor introverten en extraverten verschillend is. Daarom is de onderzoeksvraag als volgt: Wat is het effect van het tempo van achtergrondmuziek op retentie van woorden bij introverten en extraverten? Tijdens het studeren door kinderen en studenten wordt achtergrondmuziek vaak gebruikt, en het gebruik ervan neemt alleen maar toe. Om deze reden is er al veel onderzoek gedaan naar het effect van achtergrondmuziek. Veel variabelen die een rol (kunnen) spelen zijn in de onderzoeken al belicht. Voor zover bekend is er echter nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van tempo van achtergrondmuziek op het leren van woorden. Beantwoording van de onderzoeksvraag zal de kennis over de precieze invloed van achtergrondmuziek op leerprestaties en welke eigenschappen van muziek hierbij belangrijk zijn, vergroten.
De onderzoeksvraagstelling. Zoals gezegd is er al behoorlijk wat onderzoek gedaan naar de invloed van achtergrondmuziek. De effecten die werden gevonden waren vaak erg klein, maar over het algemeen lijkt achtergrondmuziek een licht positieve invloed op het onthouden (oftewel retentie) van woorden te hebben. Er wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten “recall” bij onderzoek naar leren, namelijk “free recall” en “cued recall”. Bij free recall moeten de deelnemers zo veel mogelijk van een gepresenteerde stimuluslijst onthouden. Bij cued recall moeten de deelnemers (woorden)paren onthouden. Het genoemde positieve effect geldt voor beide soorten recall. De positieve invloed blijkt onder andere uit het onderzoek van Boyle en
27
Coltheart (1996). Het effect van instrumentale muziek was positiever dan het effect van vocale muziek. Het effect komt duidelijker naar voren bij het experiment van de Groot (2006). Als de deelnemers hadden geleerd in aanwezigheid van muziek van Bach presteerden de deelnemers beter bij een cued recall taak dan in stilte. Sommige soorten muziek hebben een andere invloed op prestatie dan andere. Hallam, Price en Katsarou (2002) onderzochten welke soort muziek welke resultaten voortbracht. In één van hun experimenten moesten kinderen woorden onthouden terwijl er muziek werd gedraaid. Hierbij was er sprake van een conditie met drukke, agressieve muziek, en een conditie met rustige muziek. De kinderen presteerden slechter in de drukke dan in de rustige conditie. Dit duidt erop dat rustige muziek voor betere resultaten zorgt en drukke juist voor slechtere. Er zijn meerdere factoren die hier een rol bij kunnen spelen. Eén van deze mogelijke factoren is het tempo van de muziek. Mayfield en Moss (1989) onderzochten in twee experimenten al wat de invloed was van het tempo van achtergrondmuziek op onder andere de prestatie bij een rekentaak. De resultaten waren echter niet eenduidig. In het ene experiment kwam geen effect naar voren en in het tweede werd de taak beter uitgevoerd in de snelle conditie. Dit resultaat lijkt op het eerste gezicht niet overeen te komen met de resultaten van Hallam. Opvallend genoeg vonden echter ook Husain, Thompson en Schellenberg (2002) dat muziek van met een wat sneller tempo betere resultaten opleverde bij het doen van een spatiële taak dan langzame muziek. Zowel de stemming als de mate van arousal zouden hier een rol bij kunnen spelen. Uit de resultaten bleek dat de mate van arousal bij de proefpersonen wordt beïnvloed door het tempo van de muziek. Daarentegen werd stemming niet beïnvloed door het tempo, maar door de modus van de muziek (minor of major). De mate van arousal
28
zou dus weleens de reden kunnen zijn van de verschillende resultaten die een verschillend tempo teweeg brengt. In een onderzoek naar music dependent memory onderzochten Balch en Lewis (1996) de invloed van het tempo van achtergrondmuziek op het onthouden van woorden. Deelnemers bleken minder woorden te onthouden wanneer het tempo anders was bij het testen dan wanneer het tempo hetzelfde was. Een verandering van muziekstijl (in dit geval jazz of klassiek) bleek niet tot mindere retentie te leiden. Dit duidde erop dat de stemming niet onder invloed van muziekstijl veranderde, maar van tempo. Het tempo was bepalend voor de mate van arousal. Dit lijkt opnieuw bewijs dat arousal een belangrijke zou kunnen spelen bij de invloed die achtergrondmuziek heeft op de prestaties. Ten slotte blijkt uit onderzoek van Furnham en Bradley (1997) dat introverten anders presteren met achtergrondmuziek dan extraverten. Dit verschil wordt nog duidelijker zichtbaar wanneer complexe muziek wordt gebruikt (Furnham & Allass, 1999). Introverten presteren namelijk slechter en extraverten juist beter met complexe muziek. Dit komt omdat extraverten een hoger optimaal arousalpunt hebben. Zij kunnen dit punt bereiken dankzij de muziek, omdat deze arousal teweeg brengt. Introverten hebben een lager optimaal arousalpunt. Hierdoor zijn zij sneller afgeleid door de muziek en dit valt dan ook op negatieve wijze in de prestatie terug te zien. De mate van extra- en introversie speelt dus een grote rol bij het effect van achtergrondmuziek Het lijkt dus plausibel dat tempo een rol speelt. Bij dit onderzoek zal de kennis van bovengenoemde onderzoeken gebundeld worden en zo zal getracht worden de vraag te beantwoorden of tempo inderdaad een rol speelt bij het effect dat achtergrondmuziek heeft op de leerprestatie.
Methode.
29
Het design van het onderzoek is een 2(introversie/extraversie) x 2(klassiek/poprock) x 2(hoog tempo/laagtempo) design. Het experiment zal worden uitgevoerd bij 150 eerstejaars studenten van de Universiteit van Amsterdam. Zij zullen hiervoor beloond worden met proefpersoonpunten. Bij binnenkomst zullen zij eerst een vertaalde versie van de Eysenck Personality Questionnaire (Eysenck & Eysenck, 1975) moeten invullen. Op deze manier zal hun mate van extraversie worden bepaald. Als stimulusmateriaal zal een lijst van woorden worden gepresenteerd. Deze woorden zijn alledaags, en zouden dus bekend moeten zijn bij de deelnemers. Om dit te controleren zal bij het exitinterview gevraagd worden of de woorden bekend waren bij de deelnemers. De deelnemers zullen deze woorden moeten onthouden. Zij zullen zijn ingedeeld in één van de vier hierna omschreven condities. In één conditie zal snelle klassieke muziek worden afgespeeld tijdens het leren en in een andere conditie langzamere. In twee andere condities wordt respectievelijk snelle en langzame pop/rockmuziek afgespeeld tijdens het leren. De muziek die gebruikt zal worden moet in verschillende versies beschikbaar zijn, namelijk met een snel en met een langzaam tempo. Voor de klassieke conditie zal worden gezocht naar opnames van pianostukken die aan deze eis voldoen. De pop/rockmuziek zal worden geselecteerd op basis van de beschikbaarheid van covers van een bekend lied met verschillend tempo. Vele “klassiekers” zijn ontelbare keren gecoverd door andere bands of artiesten. Sommige van deze covers zijn snellere versies van het origineel, en om deze reden bij uitstek geschikt om gebruikt te worden als materiaal voor dit experiment. De nummers moeten niet alleen als live versie beschikbaar zijn, maar ook in studioversie. Deze laatste eis wordt gesteld omdat live nummers wellicht een andere stemming kunnen veroorzaken dan de ‘neutralere’ studioversies. Nadat de deelnemers het stimulusmateriaal gedurende 5 minuten hebben bestudeerd, zullen de deelnemers worden getest op onmiddellijke retentie van de woorden. Het gaat
30
hierbij om free recall. De deelnemers moeten dus zoveel mogelijk woorden opnoemen die onderdeel waren van het stimulusmateriaal. Ditmaal is er geen muziek aanwezig. Ten slotte moet men een exitinterview invullen. Dit exitinterview behelst vijf vragen. Behalve de eerder genoemde vraag naar de bekendheid van de gebruikte woorden bevat het interview de vraag in welke mate de muziek afleidend was voor de proefpersonen. Ook zullen zij moeten aangeven in hoeverre ze gemotiveerd waren om mee te doen aan het onderzoek. Zij geven het antwoord op de vragen aan op een schaal van 1 tot 7.
Data analyse. Na verwijdering van de resultaten van niet gemotiveerde studenten zullen de overige verkregen data zullen worden geanalyseerd door middel van toetsing. De gemiddelden van de condities zullen met elkaar worden vergeleken met behulp van een Independent Factorial ANOVA.
Interpretatie van mogelijke resultaten. De invloed van achtergrondmuziek levert als studieonderwerp zeer verschillende resultaten op. Dit komt mede omdat de effecten erg klein zijn, en bovendien omdat er veel factoren bij de invloed van achtergrondmuziek betrokken zijn. In dit onderzoek spelen drie variabelen een rol, namelijk tempo, muziekstijl en extraversie/introversie. De resultaten van de tempomanipulatie zijn lastig te voorspellen. De resultaten van het onderzoek van Mayfield en Moss (1989) geven geen goede indicatie, omdat de resultaten daar nogal verschilden. De reden voor die verschillende resultaten zou wel eens kunnen zijn dat de variabele persoonlijkheid niet is meegenomen genomen in dat onderzoek. Bij dit onderzoek wordt dat echter wel gedaan. Het zal mogelijk blijken dat extraverten beter om kunnen gaan met een hoger tempo dan introverten. Dit lijkt plausibel omdat een hoger tempo meer arousal
31
te weeg brengt (o.a. Husain, Thompson & Schellenberg, 2002) en extraverten beter presteren bij meer arousal (o.a. Furnham & Bradley, 1997). De muziekstijl heeft mogelijk minder invloed dan het tempo. Indien de hypothese klopt dat tempo en niet muziekstijl invloed heeft op de prestatie is er waarschijnlijk weinig of geen verschil in prestatie van de proefpersonen in de verschillende muziekcondities. Wel zou het kunnen dat introverten minder presteren in de pop/rock conditie dan extraverten, omdat er in de muziek van die conditie zang aanwezig is. Vocale muziek leidt namelijk doorgaans meer af dan instrumentale muziek, zo bleek onder andere uit het onderzoek van Boyle en Coltheart (1996). Het klinkt plausibel dat de introverten dan ook meer worden afgeleid (als gevolg van meer arousal) door de vocalen. In dat geval is mindere prestatie door introverten dus niet direct een gevolg van de verschillende muziekstijlen waar men naar luistert, maar van de aanwezige zang. Als het tempo en niet de muziekstijl invloed blijkt te hebben bevestigen de resultaten het vermoeden dat het tempo van achtergrondmuziek een belangrijke, zo niet de belangrijkste factor is bij de leerprestatie. In dat geval lijkt het verstandig om met name op het tempo en niet op de stijl te letten bij het draaien van muziek tijdens het leren.
Literatuur. Balch, W. R., Lewis, B. S. (1996). Music-dependent memory: The roles of tempo change and mood mediation. Journal of Experimental Psychology: Learning, Memory, and Cognition, 22, 1354-1363.
Boyle, R., Coltheart, V. (1996). Effects of irrelevant sounds on phonological coding in reading comprehension and short-term memory. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 49A, 398-416.
32
De Groot, A. M. B. (2006). Effects of stimulus characteristics and background music on foreign language vocabulary learning and forgetting. Language Learning, 56, 463–506.
Eysenck, H., Eysenck, S. (1975). The Eysenck Personality Questionnaire. Londen: Hodder and Stoughton.
Furnham, A., Allass, K. (1999). The influence of musical distraction of varying complexity on the cognitive performance of extroverts and introverts. European Journal of Personality, 13, 27-38.
Furnham, A., Bradley, A. (1997). Music while you work: The differential distraction of background music on the cognitive test performance of introverts and extraverts. Applied Cognitive Psychology, 11, 445-455.
Hallam, S., Price, J., Katsarou, G. (2002). The effects of background music on primary school pupil’s task performance. Educational Studies, 28, 111-122.
Husain, G., Thompson, W. F., Schellenberg, E. G. (2002). Effects of musical tempo and mode on arousal, mood and spatial abilities. Music Perception, 20, 151-171.
Mayfield, C., Moss, S. (1989). Effects of music tempo on task performance. Psychological Reports, 65, 1283-1290.
33