FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
De impact van de opleiding op de maatschappelijke visies van private bewakingsagenten: het onderzoeksdesign van een cohortestudie. Veiligheidsopleidingen en hun cursisten: een wereld van verschil?
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (00807228) Vandichel Tom Academiejaar 2009-2010
Promotor: Prof Dr. Marc Cools Commissarissen: Prof Dr. Patrick Hebberecht Lic. Stefanie Van der Burght
TREFWOORDENLIJST
Private veiligheid
Bewakingsagenten
7de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen
Waarden, normen en attitudes
Studiekeuzebeïnvloeding
2
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende, Tom Vandichel 00807228 geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 15 mei 2010 Handtekening: ……………………………
3
WOORD VOORAF Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn studie Criminologische Wetenschappen aan de Universiteit van Gent. Het onderwerp van deze scriptie draait rond de private veiligheid. Het was een thema dat me al langer intrigeerde. Tijdens mijn vorige opleiding, Bachelor in de Maatschappelijke Veiligheid, kwam ik tijdens de lessen al frequent in contact met (gast)colleges die handelden over de wereld van de private veiligheid. Deze lessen wekten dan ook mijn interesse en ik kon er boeiend naar luisteren. Wat mij zo aansprak in deze private sector was het feit dat er naast de politie, wat steeds het monopolie van de overheid was, nog plaats was voor een tweede soort van politie. In mijn ogen een concurrerende politie. Ik vond het dan ook verbazingwekkend hoe de private veiligheidssector almaar meer in de aandacht kwam te staan van de media en hoe deze explosief toenam gedurende de laatste decennia.
Ik was nog in het gewisse waarrond ik mijn eindverhandeling zou gaan, maar was zeker dat ik rond de private veiligheidssector ging werken. Toen ik op Minerva het bericht las dat de Universiteit van Gent nog op zoek was naar enkele studenten die wilden meehelpen aan een studie rond de waarden, normen en attitudes binnenin de veiligheidssector doorheen de opleidingen stelde ik mij onmiddellijk kandidaat. Na een uitgebreide motivatie bij Stefanie Van der Burght, kregen ik en mijn collega student Thomas Brulez het thema toegewezen. We mochten ons toespitsen op het onderdeel betreffende de bewakingsagenten. Via deze weg wil ik dan ook meteen Mevrouw Van der Burght bedanken voor de kans en het vertrouwen die ze ons gaf om het onderzoek te voeren. Het was een unieke gelegenheid voor ons. Daarnaast bedank ik ze ook voor de hulp en begeleiding die ze ons gaf om de studie uit te voeren. Ook Thomas Brulez moet ik hier zeker bedanken voor de hulp en samenwerking doorheen de volledige thesis.
Het andere luik van het onderzoek omvatte de politie. Dit werd gevoerd door onze collega‟s Kasper Blomme en Sara Steels. Ook zij bedank ik graag voor de hulp die ze ons gaven bij bepaalde moeilijkheden. Ook Professor Paul Ponsaers bedank ik hier graag bij voor de hulp die hij ons bood en voor het op weg helpen bij het uitvoeren van het onderzoek. Ook een dankwoord aan Dhr. Maarten Van de Velde en Wim Hardyns zijn hier niet misp laatst. Dankzij hun kennis van SPSS kwamen we al een heel stuk verder.
4
Ten slotte bedank ik ook nog mijn ouders, vriendin, zus en tante voor de morele steun tijdens de ze zware, maar boeiende periode.
5
INHOUDSTAFEL
Trefwoordenlijst ................................................................................................................................ 2 Woord vooraf..................................................................................................................................... 4 Inhoudstafel ....................................................................................................................................... 6 Lijst van gebruikte afkortingen ......................................................................................................... 9 Lijst van figuren en tabellen ............................................................................................................ 10 Inleiding........................................................................................................................................... 12 Corpus.............................................................................................................................................. 15 1. CRIMINOLOGISCH ONDERZOEK PRIVATE VEILIGHEID, OPLEIDINGEN & INSTELLINGEN ........................................................................................................................ 15 1.1 Inleiding............................................................................................................................. 15 1.2 De term veiligheid ............................................................................................................. 16 1.3 Private veiligheid in België ............................................................................................... 20 1.3.1 Situering ..................................................................................................................... 20 1.3.2 Ontstaansgeschiedenis ................................................................................................ 20 A. Een duidelijk onderscheid maken tussen de publieke en private politie ................. 23 B. Het bepalen en regelen van de vergunningen .......................................................... 23 C. Het bepalen van de bekwaamheidsvereisten voor de bewakingsagenten ............... 24 D. Uiteenzetten en bepalen van de bevoegdheden ....................................................... 25 E. De herkenning van het uitvoerende personeel......................................................... 25 F. Publiek Private Samenwerking regelen ................................................................... 25 G. De controle op de private veiligheidsondernemingen ............................................. 26 1.3.3 Aanbod private veiligheid vandaag de dag ................................................................ 27 A. Bewaking .................................................................................................................... 28 B. Opsporing.................................................................................................................... 29 C. Veiligheidsadvies ........................................................................................................ 29 D. Beveiliging.................................................................................................................. 29 1.3.4 Opleiding en opleidingsinstellingen ........................................................................... 29 1.3.5 De verschillende soorten veiligheidsopleidingen ....................................................... 31 1.3.6 7de specialisatiejaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen ............................... 31 1.4 Bewakingsondernemingen ................................................................................................ 34 1.4.1 Vergunningen ............................................................................................................. 34 1.5. BVBO ............................................................................................................................... 36 1.6. Private veiligheid in internationaal perspectief ................................................................ 37 1.6.1 Private veiligheid in Europa ....................................................................................... 37 1.6.2 De Bolkenstein-richtlijn ............................................................................................. 39 1.7. Publiek- private samenwerking ........................................................................................ 40 II. SOCIAAL- PSYCHOLOGISCH ONDERZOEK OPLEIDINGEN....................................... 43 2.1. Inleiding............................................................................................................................ 43 2.2. Waarden en normen: ontstaansgeschiedenis, verklaring & verschil bij jongeren ........... 43 2.2.1. Definitie van normen ................................................................................................. 43 2.2.2. Ontstaan van het normbesef ...................................................................................... 44 2.2.3. Normen in de klas...................................................................................................... 45 2.2.4. Definitie van waarden............................................................................................... 47 2.2.5. Waarden in het onderwijs .......................................................................................... 48 2.2.6. Verandering in het denken over waarden en normen in het onderwijs ..................... 49 2.2.7. Het verschil tussen waarden en normen .................................................................... 50
6
2.3. Waarden en normen bij leraar en leerlingen..................................................................... 51 2.4. Het verband tussen waarden, normen en het gedrag ........................................................ 52 2.5. Beïnvloedingsfactoren studiekeuze .................................................................................. 57 2.5.1. Algemene situering – actueel thema.......................................................................... 57 2.5.2. De studiekeuze – waarom gaat men over tot inschrijving? ....................................... 58 III. Onderzoek.............................................................................................................................. 63 3.1 Opzet van het onderzoek ................................................................................................... 63 3.2. Werkwijze..................................................................................................................... 63 3.3 Vergelijkende studie tussen Syntra West/Group4 en Koninklijk Atheneum Roeselare en Koninklijk Lyceum Gent ............................................................................... 65 3.3.1 Socio- demografische factoren ................................................................................ 65 A. Geslacht ................................................................................................................... 66 B. Leeftijd .................................................................................................................... 69 C. Studieniveau ............................................................................................................ 69 D. Nationaliteit + land van herkomst ........................................................................... 71 E. Inkomsten van het huishouden ................................................................................ 71 F. Politieke voorkeur ................................................................................................... 72 G. Burgerlijke status ..................................................................................................... 73 3.3.2 Beïnvloedingsfactoren studiekeuze ......................................................................... 74 3.3.3 Factoren die duiden op de algemene visie op de maatschappij, waarden, attitudes & normen. ................................................................................................................................ 79 3.3. Controle op de eerlijkheid bij het invullen van de vragenlijst.......................................... 86 3.4. Invloed van de opleiding op de waarden, normen en attitudes van de respondenten ...... 88 3.5 Haalbaarheid onderzoek in toekomst ................................................................................ 93 Conclusie ......................................................................................................................................... 96 Bibliografie of literatuurlijst .......................................................................................................... 100 Bijlagen.......................................................................................................................................... 107 Bijlage 1: Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid ..................... 107 Bijlage 2: aanvullende artikels Strafwet + wet op verbod private milities ............ 142 Bijlage 3: lijst van scholen dat het 7de specialisatiejaar integrale veiligheid (en veiligheidsberoepen) aanbieden ............................................................................ 144 Bijlage 4: structuur van de BVBO......................................................................... 145 Bijlage 5: grafieken uit activiteitenverslag BVBO ................................................ 146 Bijlage 6: SPSS outputmet variabele N196 naar leeftijd en geslacht.................... 147 Bijlage 7: SPSS output met variabele N213 (soort contract) ................................ 149 Bijlage8: SPSS output met variabele N203 (diploma respondent en ouders) ....... 150 Bijlage 9: SPSS output van variabele N198 (geboorteland) ................................. 152 Bijlage 10: SPSS output van variabele N228 (inkomen) ...................................... 153 Bijlage 11: SPSS output van variabel 148 (politieke voorkeur)............................ 154 Bijlage 12: SPSS output van variabele N215 (woonsituatie) ................................ 155 Bijlage 13: SPSS output ( mate van beïnvloeding naar leeftijd) ........................... 156 Bijlage 14: SPSS output van variabelen F (mate van akkoord) ............................ 160 Bijlage 15: SPSS output van variabelen J116 en J117 (taken bewakingsagent voornamelijk gericht op repressie) ........................................................................ 162
7
Bijlage 16: SPSS output van variabelen J112 en J114 ( taken van bewakingsagent voornamelijk gericht op preventie) ....................................................................... 163 Bijlage 17: SPSS output ( score op waarden omtrent diversiteit tussen man en vrouw).................................................................................................................... 164 Bijlage 18: SPSS output (score op waarden omtrent diversiteit tussen allochtonen) ............................................................................................................................... 165 Bijlage 19: SPSS output (score op waarden omtrent de taken van een bewakingsagent) .................................................................................................... 166 Bijlage 20: SPSS output (score op waarden omtrent de visie op de maatschappij) ............................................................................................................................... 167 Bijlage 21: vragenlijst afgenomen bij Syntra/Group4 en het 7de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen ......................................................................... 168 Bijlage 21: bijkomende vragen voor het 7 de specialisatiejaar ............................... 190
8
LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
-
PPS: Publiek Private Samenwerking
-
TSO: Technisch Secundair Onderwijs
-
BSO: Beroeps Secundair Onderwijs
-
BVBO: Beroepsvereniging van Bewaking en Opsporing
-
CoESS: Confederation of European Security
-
ELM: Elaboration Likelyhood Model
-
TPA: Techno Preventief Advies
-
KA Roeselare: Koninklijk Atheneum Roeselare
-
KL Gent: Koninklijk Lyceum Gent
-
VDAB: Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding
-
FOD: Federale Overheidsdienst
-
K.B.: Koninklijk Besluit
9
LIJST VAN FIGUREN EN TABELLEN
Figuren Figuur 1:
behoefte piramide van Abraham Maslow.
Figuur 2:
schematische voorstelling van The Theory of Planned Behaviour.
Figuur 3:
procentueel aangeworven bewakingsagenten volgens leeftijd en geslacht tijdens de periode 2006-2007 vergeleken met de verhouding van de cursisten aan de onderzochte opleidingsinstellingen.
Figuur 4:
verhouding man/vrouw in de verschillende opleidingsinstellingen ter vergelijking met de cijfers afkomstig van de BVBO.
Figuur 5:
verwacht statuut van de toekomstige bewakingsagenten.
Figuur 6:
aandeel aanwervingen volgens studieniveau in 2007 vergeleken met de cursisten uit de verschillende opleidingsinstellingen.
Figuur 7:
inkomen van het huishouden waartoe de respondent behoort.
Figuur 8:
politieke gezindheid van de respondenten. Eén staat voor een extree m linkse positie, tien voor een extreem rechtse positie.
Figuur 9:
samenstelling van het huishouden (ouders, partner of alleenstaand).
Figuur 10:
visuele weergave van de respondenten die repressie belangrijk achten.
Figuur 11:
visuele weergave van de respondenten die preventie belangrijk achten.
Figuur 12:
verhouding van preventie en repressie over Group4/Syntra en het 7 de specialisatiejaar.
Tabellen Tabel 1:
overzicht van de verschillen tussen de opleiding integrale veiligheid en veiligheidsberoepen en de opleiding aan de erkende opleidingsinstelling Group4/Syntra naar toekomstige werkmogelijkheden.
Tabel 2:
overzicht van het verloop van de erkenningen voor de private sector over de periode 2006-2007.
Tabel 3:
overzicht van de private veiligheidsmarkt van de landen uit de EU, aangesloten bij de CoESS.
Tabel 4:
berekening van Cronbach‟s Alpha en Pearson correlatie tussen het diploma van ouders en kind.
10
Tabel 5:
Cronbach‟s alfa berekenen van A1 + C- en B- vragen.
Tabel 6:
correlatie tussen de leeftijd en de mate van beïnvloeding.
Tabel 7:
Cronbach‟s alfa berekenen van E45, E50, E53, E60 en E38
Tabel 8:
correlatie berekenen tussen de leeftijd en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden.
Tabel 9:
Cronbach‟s alfa berekenen van E43, E48, E47 en E44.
Tabel 10:
correlatie berekenen tussen de arbeidsvoorwaarden en de leeftijd.
Tabel 11:
correlatie tussen de aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en de arbeidsvoorwaarden die morele voldoening geven.
Tabel 12:
Cronbach‟s alfa berekenen van B- en C- vragen + G168.
Tabel 13:
correlatie tussen de mate van beïnvloeding en de toekomstperspectieven.
Tabel 14:
Cronbach‟s alfa berekenen van F61 tot F64, F166 en F167.
Tabel 15:
cumulatieve percentages.
Tabel 16:
cumulatieve percentages.
Tabel 17:
cumulatieve percentages.
Tabel 18:
Cronbach‟s Alpha en correlaties tussen J116-J117 en J112-J114.
Tabel 19:
Cronbach‟s alpha en correlaties van de mate van tolerantie tegenover de politieke voorkeur.
Tabel 20:
Cronbach‟s alpha en correlaties tussen de vragen D30, D34 en M176 tot M191.
Tabel 21:
correlatie tussen H79 en H85.
Tabel 22:
Cronbachs alfa en correlatie tussen H94 en J116-J117.
Tabel 23:
correlaties tussen H87 en I103.
Tabel 24:
berekenen van statistisch relevante waarden omtrent de diversiteit tussen mannen en vrouwen.
Tabel 25:
berekenen van statistisch relevante waarden omtrent de diversiteit tussen de cursisten.
Tabel 26:
berekenen van statistisch relevante waarden omtrent de taken van de bewakingsagenten.
Tabel 27:
berekenen van statistisch relevante waarden omtrent de visie tegenover de maatschappij.
11
INLEIDING
Het onderzoek valt op te splitsen in een theoretisch en praktisch gedeelte. Het theoretische gedeelte, de zogenaamde literatuurstudie, zal een achtergrond vormen voor de bevindingen uit het praktisch gedeelte. Doorheen deze masterproef wordt er gebruik gemaakt van de theorie van A. MASLOW. Deze zal dan ook trachten de verschillende hoofdstukken uit het literatuurgedeelte met elkaar te verbinden. Het literatuuronderzoek valt op z‟n beurt op te splitsen in twee delen. Enerzijds hebben we het criminologisch onderzoek van private veiligheid, de opleidingen en de opleidingsinstellingen en anderzijds hebben we het sociaal psychologisch onderzoek betreffende waarden, normen en attitudes. In het eerste deel van de literatuurstudie, het criminologisch onderzoek, trachten we een antwoord te krijgen op enkele onderzoeksvragen. In de eerste onderzoeksvraag stellen we ons de vraag wat (private) veiligheid is. Hiermee willen we weten wat verstaan kan worden onder de term veiligheid en wat de private veiligheid zelf inhoudt. Ook trachten we via deze onderzoeksvraag een zicht te krijgen op het aanbod van de private veiligheidssector. Belangrijk hierbij is dat we ons de vraag stellen of er een verschil is met de publieke veiligheid.
Een tweede aspect dat we trachten te onderzoeken doorheen deze thesis is hoe de private veiligheidssector de dag van vandaag tot stand is gekomen. Naast het ontstaan van deze sector te analyseren is het hierbij ook van belang te weten hoe deze sector georganiseerd is in internationaal perspectief. Bij het tot stand komen van deze sector kunnen we niet zondermeer ook kijken naar de opleidingsinstellingen en hoe deze van elkaar verschillen. Het is interessant te zien hoe deze sector is ontstaan maar wat eveneens belangrijk is, is kijken hoe de veiligheidssectoren zich verhouden tegenover elkaar. Hoe verloopt de publiek private samenwerking?
Het sociaal psychologisch onderzoek daarentegen laat de priva te veiligheidssector even buiten beschouwing. Hier gaan we ons meer toespitsen op het individu als persoon, en dus niet zozeer toespitsen op individuen in de private veiligheidssector. Het is echter wel de bedoeling deze bekomen bevindingen toe te passen op de private veiligheidssector via het praktijkgedeelte waar we de waarden, normen en attitudes van toekomstige bewakingsagenten onderzoeken. Het sociaal psychologische deel tracht ook op zijn beurt een antwoord te formuleren op de centrale vraag: welke factoren spelen een rol bij de totstandkoming van waarden, normen en attitudes? Hierbij is
12
het belangrijk na te gaan wat men verstaat onder deze ruime begrippen. Om de theorie aan de praktijk te kunnen koppelen is het ook
van belang te weten wat de mogelijke
beïnvloedingsfactoren zijn van deze waarden, normen en attitudes en hoe dit proces verloopt.
Onze laatste onderzoeksvraag luidt als volgt: is er sprake van een verschil tussen personen die een veiligheidsopleiding volgen aan Syntra/Group4 en de personen die een zevende specialisatiejaar veiligheid volgen? Hier trachten we via een analyse van een aantal responde nten te komen tot enkele concrete uitspraken. Zo kunnen we ons ondermeer de vraag stellen of er een verschil is tussen de socio-demografische kenmerken van de onderzochte groepen. Daarnaast kunnen we ons ook afvragen of er een verschil is in waarden en normen, attitudes en algemene visie op de maatschappij en of een verschil in studiekeuzebeïnvloeding is tussen de groepen?
Zo komen we dan ook tot het praktische gedeelte van de studie. In samenwerking met de Universiteit Gent, Onderzoeksgroep Sociale Veiligheidsanalyse, zal ik via deze studie een analyse trachten te maken van de opleiding tot bewakingsagent. Het betreft een testonderzoek. Via dit testonderzoek gaan we na of de vragenlijst accuraat en bruikbaar is voor te gebruiken in de toekomst.
Het is de bedoeling om na te gaan wat een bewakingsagent nu juist karakteriseert, zowel op het socio-demografische vlak als op het vlak van waarden, normen en attitudes. Achterliggende reden en doel van dit onderzoek was nagaan of er een perceptieverschil was na het volgen van de opleiding tot bewakingsagent. Daar dit helaas niet haalbaar is binnen dit onderzoek beperken we ons louter tot een beschrijvende analyse van de onderzoeksgroep. Het is niet haalbaar om talrijke redenen waaronder de privacy. In het laatste deel van hoofdstuk drie halen we dit aspect nog eens aan. De populatie bestaat uit de leerlingen die school lopen aan de onderwijsinstelling Syntra West te Kortrijk en Group4 te Asse. Om de studie een grotere meerwaarde te kunnen bieden, werd deze onderzoekspopulatie nog eens uitgebreid en vergeleken met een nieuwe, recent opgerichte opleiding die eveneens mensen klaarstoomt tot onder andere bewakingsagent. Meerbepaald hebben we het hier over het 7 de specialisatiejaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen dat door enkele secundaire scholen in België onderwezen mag worden.
Het onderzoek kadert binnen een Europees project verzorgd door Tore Bjørgo, Professor in Politiestudies aan de Noorse Police University College. Diverse landen, waaronder België, sloten zich aan bij dit onderzoek. Naast de private veiligheidssector wordt ook de publieke
13
veiligheidssector onder de loep genomen door enkele collega-studenten aan de Universiteit van Gent. Dit schenkt ons de mogelijkheid om een uiterst boeiende vergelijking te maken. Door deze Europese samenwerking kunnen we na afloop van het onderzoek de diverse deelnemende landen vergelijken met elkaar. Zo kunnen we ondermeer te weten komen wat de invloeden van de verschillende onderwijssystemen op een individu kunnen zijn.
14
CORPUS 1. CRIMINOLOGISCH ONDERZOEK PRIVATE VEILIGHEID, OPLEIDINGEN & INSTELLINGEN 1.1 Inleiding De studie is onderverdeeld in diverse hoofdthema‟s. Elk van deze thema‟s kunnen we kaderen binnenin een welbepaalde theorie, namelijk de behoeftepiramide theorie van A. MASLOW. 1 Deze behoeftepiramide geeft enkele behoeftes weer van de mens waaraan deze moet voldoen vooraleer hij zich volledig kan ontplooien. Door het kaderen van de thema‟s in deze behoeftepiramide zullen we merken dat ze alle een bepalende rol vervullen bij de ontwikkeling en ontplooiing van de mens.
Bij het bekijken van de piramide vinden we vijf lagen terug, waarvan de tweede laag het belang van de (private) veiligheid aantoont. De eerste laag, de fysiologische behoeften, laten we buiten beschouwing daar deze niet relevant is voor deze studie. De tweede laag daarentegen vormt de basis voor deze studie. Het stelt dat de mens behoefte heeft aan veiligheid. Deze behoefte moet bevredigd worden vooraleer men hogerop in de piramide kan terechtkomen, dus vooraleer de mens zich volledig kan ontwikkelen. Bij deze behoefte aan veiligheid speelt de “Social Contract theorie” van J.J.ROUSSEAU een belangrijke rol. 2 In deze theorie wordt gesteld dat de burger een deel van zijn vrijheid wil afstaan aan de overheid in ruil voor veiligheid, voor bescherming. Men dient in het achterhoofd te houden dat deze behoefte aan veiligheid niet enkel beperkt is tot deze van de publieke of private veiligheidssectoren, maar eveneens veiligheid en geborgenheid omvat verzorgd door de naaste omgeving zoals familie, vrienden. Let wel, deze laatste groep personen kan slechts in beperkte mate optreden. Dit niveau is dan ook meteen toepasbaar op het eerste hoofdstuk, namelijk
het criminologisch ontstaan van private veiligheid, opleiding en
opleidingsinstellingen waarin we het ontstaan van de private veiligheidssector behandelen. Het is een proces dat al jaren aan de gang is en waarvan we de oorsprong terugvinden in de jaren 1830 met de ingang van de private milities. 3
NAWAS M .M. , Inleiding tot de persoonlijkheidsleer, Den Haag, Dekkers & van den Vegt, 1986, p. 170 – 180. ROUSSEAU J.J., The Social Contract , New York, Cosmimo, 2008, p 12-16. 3 VAN OUTRIVE L., CARTRUYVELS Y., PONSAERS P., Sire ik ben ongerust: geschiedenis van de Belgische politie 1794 – 1991, Leuven, Kritak, 1992, p. 44 – 46. 1 2
15
Het derde, vierde en vijfde niveau spelen ook een belangrijke rol bij de zelfrealisatie van een individu en zijn dus evenzeer een bepalende factor. Wel is het zo dat deze hoger gesitueerde niveaus zich niet kunnen ontpoppen wanneer niet aan het tweede niveau voldaan is. Daar gesteld wordt dat de publieke veiligheid niet meer in staat is te voldoen aan de veiligheidsbehoeften van de mens (cfr. infra) zien we hier dus een belangrijke taak tot de ontwikkeling van de mens weggelegd voor de private veiligheidssector.
4
Naast het niveau van de veiligheidsbehoeften zijn dus nog drie andere niveaus werkzaam ter bevrediging van de zelfrealisatie. In het tweede deel, Sociale psychologie betreffende waarden, normen en beïnvloedingssystemen zien we ook hoe deze meehelpt bij de verdere ontwikkeling van de mens (cfr. hoofdstuk 2).
Figuur 1: Behoefte piramide van Abraham Maslow
5
1.2 De term veiligheid We weten nu welke rol veiligheid toebedeeld krijgt in de ontwikkeling van de mens. Om deze rol duidelijker te kunnen voorstellen pogen we eerst het veelvuldige concept veiligheid te verduidelijken. Het is een begrip dat vele ladingen dekt en in de loop van de jaren een felle opmars maakte in onze Westerse samenleving. 6 PONSAERS P. stelt dat er op het terrein van de criminaliteitsbestrijding en het veiligheidsbeleid enkele dominante verschuivingen zijn gebeurd.7 Dit werd mede veroorzaakt door de verandering van een verzorgingsstaat naar een veiligheidsstaat. Een eerste dominante verschuiving hield verband met het afnemen van de MULLERS J., [01/11/2007] „Veiligheid en privacy: een zoektocht naar een nieuwe balans‟ [PDF]. College Bescherming Persoonsgegevens: http://www.cbpweb.nl/downloads_rapporten/rap_20071101_veiligheid%20_en_privacy.pdf [20/02/2010]. 5 KONINGJ., WIJNBERG H.E., M OKKENSTORM S J., Professioneel verkopen, Amsterdam, Kluwer, 2008, p. 31 – 33. 6 VANDENHOVE L., Iedereen veilig, Antwerpen, Cyclus, 2006, p. 12. 7 PONSAERS ¨P.,Cursus politionele en gerechtelijke organisaties, Gent, Universiteit Gent, 2008-2009, p 1-28. 4
16
gepercipieerde veiligheid en zekerheden. Hiermee steeg de vraag dan ook drastisch naar het waarborgen van veiligheid. De mens wou dat aan deze basisbehoefte tegemoet gekomen werd. Dit bracht met zich mee dat de overheid zich bewust werd dat het niet meer in staat was om te voldoen aan de veiligheidsbehoeften geclaimd door de mens en maatschappij. Hier vindt het ontstaan van de private veiligheidsondernemingen plaats. Een tweede dominante verschuiving was er een op het vlak van de taken van de politie. De overheid richtte zich vooral op het aanpakken van de grote risico‟s, de grote onveiligheid. Mede hierdoor zet de overheid zijn beperkte manschap en middelen in op de personen en situaties die het grootste risico met zich mee brengen en de kans dat de regels er overtreden zullen worden. Hier zien we dan ook het besef van de overheid dat het niet meer alleen kan instaan voor de veiligheid.
De term veiligheid zelf is erg moeilijk te omschrijven. We kunnen stellen dat veiligheid het tegengestelde is van onveiligheid. Daarom zouden we het begrip veiligheid en onveiligheid ook kunnen voorstellen als een Siamese tweeling. Het ene is nauw verbonden met het ander. Bij de analyse van de term kunnen we een opsplitsing maken tussen enerzijds de subjectieve, en anderzijds de objectieve onveiligheid 8 . Wanneer we deze term gaan analyseren vinden we twee belangrijke kenmerken terug, namelijk de subjectieve veilighe id en de objectieve veiligheid. De definitie van objectieve veiligheid ziet er als volgt uit:
Direct kenbare situaties, omstandigheden en gebeurtenissen die, vaak dankzij consensus, kwantificering of standaardisering, door meerdere personen kunnen worden waargenomen en in grote mate min of meer onafhankelijk zijn van die personen. Dit gaat dan bijvoorbeeld over de hoeveelheid materiële schade, aantal aangiften van overtredingen en misdrijven,… 9 Bij het nader bekijken van deze definitie wordt duidelijk dat er b ij de objectieve veiligheid een hoge mate van eenduidigheid/consensus is over wat als onveilig wordt gezien. Objectieve veiligheid geeft de feiten weer die een inbreuk doen op het Strafwetboek. Aangezien er meerdere factoren een rol spelen bij het officieel registreren van de cijfers mogen deze cijfers niet als vaststaande gegevens geïnterpreteerd worden. Enkele invloedrijke factoren zijn het „dark number‟ (= ongekende criminaliteit) 10 , temporale en regionale verschillen, de classificatiemethode, het 8
OUWEHAND A., Van wijken weten: beleid en praktijk in de stedelijke vernieuwing, Amsterdam, Delft University Press, 2008, p 58. 9 MULLER E.R., VANDERVEEN G.N.G. „Veiligheid: studies over inhoud, organisatie en maatregelen.‟, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2004, p.78-79. 10 MULLER E.R., VANDERVEEN G.N.G. „Veiligheid: studies over inhoud, organisatie en maatregelen.‟, Alphen aan den Rijn, Kluwer, Alphen aan den Rijn, 2004, p.113.
17
klimaat, de periode waarop de cijfers slaan en tal van andere invloeden. Hier wordt verder niet op ingegaan. 11
In tegenstelling tot objectieve veiligheid merken we dat er bij subjectieve veiligheid veel verschillende, sterk variërende omschrijvingen worden gegeve n bij het verduidelijken van de term onveiligheid. Wanneer de term subjectieve veiligheid aangehaald wordt spreken we over het veiligheidsgevoel dat leeft onder de mensen. Over de mate waarin mensen zich op hun gemak voelen in de buurt waarin ze wonen/werken/leven. 12 Er zijn echter niet te verwaarlozen verschillen tussen de onveiligheidsgevoelens en de criminaliteitsstatistieken. Er kan gesteld worden dat er zeker evenveel aandacht moet gegeven worden aan subjectieve veiligheidsgevoelens als aan objectieve veiligheidsgevoelens. Ze geven namelijk aan hoe leefbaar de buurt is voor de bevolking die er woont. 13
Wanneer het begrip (on)veiligheid aangehaald wordt, moet ook de term overlast hieraan gerelateerd worden. Dit omdat overlast in grote mate van invloed is op het gevoel van veiligheid dat leeft onder de mensen. Om overlast, en bijgevolg ook de mate van veiligheid, te minimaliseren spelen twee elementen een bepalende rol. We doelen hier op de ter men integraal en preventief.14 Vaak wordt er teveel aandacht besteed aan repressieve maatregelen, met als gevolg dat deze plannen niet voldoende vruchten afwerpen. Deze aanpak is te beperkt en de sociale kant wordt hier niet bij betrokken. Repressie is goed, maar om een beter resultaat te hebben gaat men beter preventief en proactief te werk. De oplossingen die geboden worden om overlast en onveiligheid tegen te gaan moeten gelinkt worden aan de veiligheidsketen. Deze keten bestaat uit vijf verschillende stappen/schakels. 15
16
Waar de veiligheidsketen vroeger enkel en alleen het domein
was van de overheid, maken nu ook meer andere partners er gebruik van. Een voorbeeld van zo‟n nieuwe partner is de private sector. Hieronder volgt een omschrijving van de vijf schakels uit de veiligheidsketen:
VAN DEN BRANDHOF M. [2007/11/01] „Veelvoorkomende criminaliteit.‟ [WWW] Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid: http://www.nicis.nl/kennis-centrum/binaries/nicis/bulk/actueel/2007/11/veelvoor-komende-criminaliteit.pdf [12/04/2010]. 12 VANDENHOVE L., Iedereen veilig, Antwerpen, Cyclus, 2006, p. 12. 13 MULLER E.R., VANDERVEEN G.N.G. „Veiligheid: studies over inhoud, organisatie en maatregelen.‟, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2004, p 71-80. 14 M EIJLAERTS S., „Bouwstenen voor veilige en leefbare gemeenten.‟, Brussel, Politeia, 2006, p 1-8. 15 JEUVEL J.M .M ., [X] „Wateroverlast en watertekort.‟ [WWW] RIVM -rapport: http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten /500023002.pdf [24/04/2010]. 16 COOLS M ., HAELTERM AN H., Nieuwe sporen: het actieterrein van de particuliere recherche in België en Nederland, Diegem, Kluwer, 1998, p22 – 25. 11
18
-
Pro-actie: de structurele oorzaken van onveiligheid worden weggenomen zodat het ontstaan ervan beperkt wordt (bv: om wildplassen te voorkomen worden mobiele urinoirs geplaatst).
-
Preventie: de risico‟s worden geminimaliseerd en de mogelijke gevolgen van ongevallen worden tot een minimum herleid (bv: toezichters, sensibiliseringscampagnes)
-
Preparatie: de voorbereiding om zware ongevallen en rampen tegen te gaan (bv: camerabewaking, vorming van horecapersoneel).
-
Repressie: de preparatie bepaald de echte bestrijding van de onveiligheid en de hulpverlening die daarbij komt kijken.
-
Nazorg: de maatregelen die ervoor zorgen dat de normale situatie terug kan komen. De nazorg is een proces dat verder gaat tot lang na de ramp (bv: psychologische bijstand na moord).
Naast het zorggericht handelen bij veiligheid speelt ook het integraal en geïntegreerd handelen een niet te onderschatten rol. De maatschappij bestaat uit tal van verschillende organisaties, bedrijven, instanties, individuen, enz. Criminaliteit, overlast en onveiligheid moeten dan ook volledig afgestemd worden hierop. Bij een integrale en geïntegreerde aanpak moeten alle oorzaken en gevolgen gesignaleerd betrokken worden om zo tot een goed werkende oplossing te komen. Wat houdt die integrale en geïntegreerde aanpak nu juist in? 17 Wanneer een geïntegreerde aanpak gehanteerd wordt zullen meerdere partners (CAW, politie, jeugddienst, bewakingsondernemingen, OCMW,…) samenwerken om de veiligheid in het algemeen zo goed mogelijk te garanderen. Dit gebeurt bij elke betrokken partner vanuit zijn eigen visie en methode. De integrale aanpak verwijst naar de domeinen waarop de veiligheid aangepakt wordt. Er is sprake van vier domeinen waarop criminaliteit behandeld moet worden: welzijn, vrije tijd, onderwijs en tewerkstelling. Het is duidelijk geworden in het verleden dat een politionele en justitiële aanpak bij criminaliteit niet volstaat om tot structurele, blijvende veranderingen te leiden. 18 Hier wordt het belang van de opleidingen in de publiekprivate veiligheid duidelijk.
Er kan gesteld worden dat een integrale en geïntegreerde aanpak als een integrale werking kan omschreven worden. MEIJLAERTS S. definieerde dit als volgt:
17 18
MEIJLAERTS S., ‘Bouwstenen voor veilige en leefbare gemeenten.’, Brussel, Politeia, 2006, p 1-8. MEIJLAERTS S., ‘Bouwstenen voor veilige en leefbare gemeenten.’, Brussel, Politeia, 2006, p 1-24.
19
De integrale werking is een werkvorm om meer maatschappelijke veiligheid te brengen in de samenleving door op een samenhangende wijze in te spelen op de diverse domeinen die verband houden met de maatschappelijke veiligheid. Om te kunnen spreken van integrale veiligheid moet er samenwerking zijn tussen de diverse partners (overheden, maatschappelijke organisaties, bedrijven, burgers) en moeten verschillende aspecten van de veiligheidsketen in het geding zijn 19 Dit is de enige manier om de criminaliteit en overlast tot een minimum te herleiden. Er moet dus veel energie gestoken worden in het opbouwen van een integrale werking met alle partners. Hierin is zowel voor de private als voor de publieke veiligheid een rol weggelegd. 1.3 Private veiligheid in België 1.3.1 Situering Zoals in het voorgaande hoofdstuk al vermeld werd, ligt de aloude behoefte aan veiligheid mede aan de basis voor het ontstaan van de private veiligheid. Om hier een duidelijk beeld van te vormen zullen we het ontstaan van de private veiligheid en het waarom ervan trachten te verduidelijken door een historische analyse. Deze periode start in 1830 met het ontstaan van de burgerwacht. 20 Volgend hoofdstuk tracht dan ook de periode van 1830 tot nu weer te geven. 1.3.2 Ontstaansgeschiedenis De ontwikkelingen van het fenomeen private veiligheid zullen we opdelen in vier grote perioden namelijk de periode voor WOI, het interbellum, de periode na WOII en de hedendaagse periode.
Wanneer we private veiligheid horen, moeten we terugkeren naar 1830. Dan werd namelijk een eerste aanzet gegeven tot de creatie van de private veiligheidssector. 21 Tijdens de Belgische revolutie in 1830, meerbepaald op 26 oktober, werd een eerste aanzet gegeven op iets wat later als private veiligheid bestempeld zou worden. 22 Meerbepaald ging het hier om een decreet tot de creatie van de burgerwachten. De taken van de burgerwacht waren van diverse aard. Een eerste taak was de controle op de naleving van de wetten. Daarnaast waren zij bevoegd het nationale leger te helpen bij de binnenlandse operaties en zo mee te helpen de integriteit van het Belgische grondgebied te waarborgen. Een ook niet onbelangrijke taak was het bewaren en/of herstellen van 19
Ibid
VAN OUTRIVE L., CARTRUYVELS Y., PONSAERS P., Sire ik ben ongerust: geschiedenis van de Belgische politie 1794 – 1991, Leuven, Kritak, 1992, p. 22. 21 WITTE E., CRAYBECKX J., M EYNEN A., Politieke geschiedenis van België: van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1997, P. 19-21. 22 Van Beek B., De evolutie van de private bewaking en opsporing in België vanaf 1830, Gent, 2001-2002, p 9-15. 20
20
de politieke rust. 23 Het verliep echter niet steeds hoe het hoorde te lopen. De wapens waarover men beschikte werden vaak ook gebruikt voor doelstellingen ten behoeve van de oversten waaraan die trouw moesten blijven.
24
Wanneer we verder gaan in de tijd en we WOI naderen, zagen we de doodbloeding van de burgerwachten. 25 Deels voordien, in 1886 tijdens de grote stakingen, hadden deze al enkele taken afgestaan aan het leger. Het betrof het herstel van rust. Men stelde zich toen ten zeerste vragen over de kwaliteit van deze burgerwachten. Men noemde deze niet voor niets soms de burgerlijke machten. Dit omdat zij zich voornamelijk positief profileerde, zich bezighielden met de middenklasse en bourgeoisie, en zich sterk kanten tegen de werkende klasse. 26
Tijdens het interbellum zagen we een verschuiving van de burgerwachten naar de private milities. Deze periode, die gekenmerkt werd door politieke en sociale agitatie, vormde dan ook de voedingsbodem voor het ontstaan van dit fenomeen. De ontwikkeling van tal van fascistische en communistische milities en ook het daarmee gepaard gaande geweld deden de wet van 29 juli 1934 en 4 mei 1936 ontstaan. 27 Ook de problemen voor 1933 bij de „Union Civique Belge‟ en het „Legion Nationale‟ speelden hierbij een bepalende factor. 28 Artikel 1 van deze wet bestond uit het instellen van een verbod tot het oprichten en bestaan van private milities met het oogmerk geweld te gebruiken, de politie of het leger te vervangen of in hun plaats op te treden. Wel werd deze wet aangepast daar de nachtveiligheidsdienst, Ronde de Nuit en de bewakingsmaatschappij Garde Maritieme et Industrielle de Belge, ook onder die wetgeving vielen. Hierdoor werden afwijkingen op het verbod op privé milities mogelijk. In een tweede lid van de wet werd gesteld dat uitzonderingen op dit verbod toegelaten konden worden na voorlegging bij de Raad van de Verenigde Ministers. Deze legden dan voorwaarden op. De wet omvatte ook nog enkele andere artikels die de private milities trachten te regelen.
29
Met de aanpassing van de wet van 4 mei 1936 kwam er toen ook een regeling op het dragen van een uniform. Volgens CAPELLE konden we ons de vraag stellen of deze wet wel doeltreffend
VAN OUTRIVE L., CARTRUYVELS Y., PONSAERS P., Sire ik ben ongerust: geschiedenis van de Belgische politie 1794 – 1991, Leuven, Kritak, 1992, p 44-46. 24 Van Beek B, De evolutie van de private bewaking en opsporing in België vanaf 1830, 2001-2002, p 9-15. 25 VAN OUTRIVE L., CARTUYVELS L., PONSAERS P., ‘Sire, ik ben ongerust : geschiedenis van de Belgische Politie 1794-1991’, Leuven, Kritak, p 112. 26 ibid 27 COOLS M., ‘Onderstromen in de private veiligheidszorg’, Panopticon, 2002, p.136. 28 ibid 29 MULLERS J., Ontwikkelingen inzake private opsporing, Antwerpen, Maklu, 2002, p. 42 -44. 23
21
was. Het bleek namelijk dat deze niet zondermeer werd toegepast. 30 Een toepasselijk voorbeeld was tijdens de landsdag van Verdinaso te Brugge waar de De Dinaso militantenorde verscheen in uniform. 31 Daarnaast was het zo dat de oprichting en deelname aan private milities niet steeds meer gesanctioneerd werd.
De periode na WOII wordt door velen aangeduid als de start van een exponentiële groei van de veiligheidssector. 32 Tijdens de jaren 60 en 70 bleef het relatief stil omtrent de ontwikkelingen van en rond de private milities. Het is pas met incidenten tussen de extreem rechtse en de private politie enerzijds en met de politieksyndicale informatieverzameling door de reguliere politie en inlichtingsdiensten anderzijds dat er een verandering teweeg werd gebracht. Hier zag de Commissie Wyninckx voor het eerst het daglicht. Deze commissie onderzocht de problemen van ordehandhaving in het algemeen en onderzocht tevens de naleving van de wet van 19 juli 1934 betreffende het verbod op de private milities. Niettegenstaande de commissie met heel wat moeilijkheden te kampen kreeg,
zoals het gebrek aan ervaringen met soortgelijke
onderzoeksprocedures, een overbelasting en beperkte specialisatie van de parlementsleden waardoor het onderzoek niet zo vlot verliep en dergelijke meer, mag de invloed ervan niet onderschat worden. Het heeft ervoor gezorgd dat het debat omtrent de private veiligheid opnieuw de bovenarm kreeg en in de schijnwerpers kwam te staan. Ook stelt men dat men door de onderzoekscommissie sneller en beter optrad tegen misbruik. 33 Een van de gevolgen van deze onderzoekscommissie en mede door de golf van geweld die er toen heerste is het ontwerp van Minister van Justitie GOL in 1986 ter verhoging van de veiligheid van de burgers ontstaan. Hij stelde een eenduidige definitie op over wat onder bewakingsonderneminge n diende te worden verstaan.
34
Het is pas met de regering Martens VIII dat men echt concrete en ingrijpende veranderingen teweegbracht door de wetgevende initiatieven die er toen ontstonden. 35 Belangrijk hierbij was de wet Tobback, ook gekend als de wet van 10 april 1990 op de Bewakingsondernemingen, Capelle J., „ Het labyrint: private milities en politiewezen doorgelicht met het officiële rapport van de Commissie Wijninckx,, Brussel, SEVI, p 34. 31 VAN OUTRIVE L., CARTRUYVELS Y., PONSAERS P., Sire ik ben ongerust: geschiedenis van de Belgische politie 1794 – 1991, Leuven, Kritak, 1992, p. 113-114. 32 X, [2008]„Veiligheid en preventie: activiteitenrapport 2007‟ [PDF] Federale Overheidsdienst Binenlandse Zaken: http://www.ibz.fgov.be/download/activiteitenverslag_2007/Veiligheid%20en%20preventie/55298_VPS_NL.pdf[10/03/2010]. 33 PONSAERS P., HEBBERECHT P., TRAEST P., COOLS M ., BALTAZAR T., [ea. ], Update in de criminologie: het strafrechtssysteem in de laatmoderniteit, Gent, Kluwer, p. 2-44. 34 MORRE L., KEPPENS F., „Ontwerp van wet houdende verscheidene maatregelen ter verhoging van de veiligheid van de burger‟, Politieofficier, 1988, p5. 35 VAN OUTRIVE L., CARTRUYVELS Y., PONSAERS P., Sire ik ben ongerust: geschiedenis van de Belgische politie 1794 – 1991, Leuven, Kritak, 1992, p. 311-320. 30
22
Beveiligingsondernemingen en interne Bewakingsdiensten, en de wet van 19 juli 1991, namelijk de wet tot regeling van het beroep tot privé detective, voor het eerst het daglicht zagen. Deze vormden een belangrijke basis voor de regeling van de private veiligheid en spelen tot op de dag van vandaag nog steeds een prominente rol. Bij de interpretatie van deze basiswetten moet men wel in het achterhoofd houden dat deze ondertussen al aangepast en uitgebreid werden door nieuwe regelgevingen. Voor een accurate weergave van deze aanpassingen en uitbreidingen verwijzen we graag door naar de homepage van Vigilis. 36
Doorheen het verdere verloop van deze Masterproef wordt de wet van 10 april 1990 verder uitgelegd en behandeld via enkele belangrijke punten die vermeld staan in deze wet. Belangrijk is daarom om eerst de doelstellingen van deze wet naar voren te brengen. De wet van 10 april 1990 kwam er niet zomaar. Zoals de geschiedenis in het vorige hoofdstuk ons al duidelijk maakte was er nood aan een dergelijke, duidelijke wet. Concreet had deze wet enkele doelstellingen voorop gesteld. Deze zijn niet expliciet vermeld maar kunnen we wel afleiden uit de wettekst. Deze zullen we aan de hand van een zestal punten trachten te verduidelijken. 37 De wet is terug te vinden in bijlage 1.
A. Een duidelijk onderscheid maken tussen de publieke en private politie
De publieke en private veiligheidssector worden door de wet strikt gescheiden van elkaar. De voorwaarden waaraan de private sector moet voldoen zijn streng en van een andere orde dan deze bij de publieke veiligheid. In de Bewakingswet, meerbepaald in artikel 8, vinden we de regelingen terug omtrent het uniform en de voertuigen. Naast deze regelgevingen in de Bewakingswet vinden we ook nog regelgevingen terug in het Strafwetboek (art. 227, 433, 440 & 467) en in artikel 1 van de wet op de private milities. Ook in artikel 14, 1 ste lid van de wet op de privé detectives vinden we bepalingen omtrent de scheiding van de twee sectoren. Deze artikels kunt u raadplegen in bijlage 2. 38
B. Het bepalen en regelen van de vergunningen
Niemand mag de diensten van een bewakingsonderneming aanbieden of deze van een interne bewakingsdienst organiseren, of zich als dusdanig bekend maken, indien hij daartoe vooraf geen X., „Wetgeving omtrent bewaking‟ [WWW] VIGILIS: www.vigilis.be/wetgevingenbewaking [14/02/2010]. Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. 38 VAN LAETHEM W., DECORTE T., BAS R., Private politiezorg en grondrechten, Leuven, Univers itaire pers Leuven, 1995, p. 281 – 301. 36 37
23
vergunning heeft gekregen van de Minister van Binnenlandse Zaken, na advies van de Veiligheid van de Staat en van de procureur des Konings van de vestigingsplaats van de onderneming en, bij ontstentenis ervan, van de minister van Justitie. 39
We merken hier dus dat men niet zomaar een bewakingsonderneming of dergelijke kan oprichten. Hiervoor is men onderworpen aan strenge selectiecriteria zodat de overheid controle kan houden op deze instellingen, de zogenaamde proactieve controle (cfr. G). Men kan zo ook bepaalde gehanteerde methodes verbieden of aan voorwaarden koppelen.
40
Een andere regeling is van toepassing voor bepaalde interne diensten indien zij onbezoldigd gebeuren en slechts sporadisch uitgevoerd worden of indien ze uitsluitend activiteiten uitoefenen in het kader van een met de overheid afgesloten concessieovereenkomst.
C. Het bepalen van de bekwaamheidsvereisten voor de bewakingsagenten
Ook het uitvoeren van de job als bewakingsagent of leidinggevende is nu aan banden gelegd. Men stelt een tiental criteria voorop waaraan men MOET voldoen vooraleer men mag starten. Deze zijn vastgelegd in hoofdstuk III art. 5. 41 Belangrijk hierbij zijn het cumulatieverbod waarbij gesteld wordt dat
„men niet tegelijkertijd werkzaamheden van privé-detective, van wapen- of
munitiefabrikant, van wapen- of munitiehandelaar of enige andere werkzaamheid uitoefenen die, doordat ze wordt uitgeoefend door deze zelfde persoon die ook een uitvoerende functie uitoefent, een gevaar kan opleveren voor de openbare orde of voor de in- of uitwendige veiligheid van de Staat.” 42
Ook is het verboden voor mensen die de afgelopen vijf jaar werkzaam waren bij de politie. De gevaren hiervan worden later behandeld in het hoofdstuk PPS (cfr. 1.7). 43 Tevens dienen de personen een opleiding te volgen aan een erkende opleidingsinstelling. 44 Ze worden dus onderworpen aan een gereglementeerde opleiding die hen voorbereidt op het latere werkveld. De diverse soorten opleidingsinstellingen worden later ook behandeld. Ook het profiel van de kandidaten zelf speelt een belangrijke rol. Hiermee doelt men dan voornamelijk op het 39
Artikel 2. In Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. Hutsebaut F, Peperstraete T, „De controle op de private bewakingsondernemingen: een stand van zaken‟, Panopticon, 2005, p. 45 – 59. 41 Hoofdstuk II uit Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. 42 Art. 5 4de lid en art. 6 4de lid wet van de Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. 43 VAN DIJK F., DE WAARD P., „Publieke en private veiligheidszorg: nationale en internationale trend‟, D irectie Algemene Justitiële Strategie Justitie, 2001, P6. 44 Art 5 Hoofdstuk III uit de Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. 40
24
psychologische profiel. De wet stelt dat het personeel dat werkzaam is in deze sector gekenmerkt moet zijn door diverse competenties zoals incasseringsvermogen tegenover a gressief gedrag, geen criminele banden hebben, integer zijn en respect hebben (zowel voor grondrechten als burgers). 45
D. Uiteenzetten en bepalen van de bevoegdheden
De controle van de kledij of persoonlijke goederen is verboden, behoudens onder de voorwaarde n, bepaald in § 6bis tot § 6quater. Ook deze zijn dus aan strikte reglementering onderworpen. De controle van de kledij en de goederen van personen bij de toegang tot een plaats is verboden, behoudens wanneer de controle uitsluitend gericht is op het opspo ren van wapens of gevaarlijke voorwerpen waarvan het binnenbrengen in een plaats het goede verloop van het evenement kan verstoren of de veiligheid van de aanwezigen in het gedrang kan brengen, nadat, ingeval de activiteiten plaatsvinden in een voor het publiek toegankelijke plaats, de bevoegde burgemeester overeenkomstig de door de minister van Binnenlandse Zaken bepaalde regels zijn toestemming hiertoe heeft verleend.46
Het is dus niet zo dat de bewakingsagenten over de verregaande bevoegdheden beschikken waarover de publieke politie wel beschikt.
E. De herkenning van het uitvoerende personeel
Ook de herkenning van de bewakingsagenten op basis van het uniform en of identificatiekaart is belangrijk. Wanneer we spreken over het uniform dan moet dit een welbepaald kleur hebben. 47 De vastgelegde kleuren zijn rood, zwart, wit of geel of een mengeling van deze kleuren. Het moet steeds voorzien zien met het teken van Vigilis. 48
49
Ook het hebben van een identificatiekaart is
een belangrijk aspect. 50 Het koninklijk besluit van 15 juli 2009 brengt hier meer duidelijkheid in.
F. Publiek Private Samenwerking regelen
We kunnen stellen dat de publiek- private samenwerking op twee manieren geregeld wordt. We hebben de wetten van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, beveilig ingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten met artikel 3, § 6, en de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé detective artikel 5, § 6 dat het overstapverbod regelen. Daarnaast hebben we ook 45
Art. 7 §1 bis Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. Art. 8 § 6 bis Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. 47 Art. 8 Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. 48 M inisterieel besluit van 8 juli 2007 betreffende werkkledij en embleem? 49 X., [X] „De publieke en private veiligheidsberoepen [PDF] IBZ-Besafe : https://besafe.ibz.be/Publications/De%20publieke%20en%20private%20veiligheidsberoepen.pdf [22/04/2010]. 50 K.B. van 15 juli 2009 omtrent de regeling van het uniform. 46
25
nog tal van indirecte wetgevingen. Deze worden toegelicht in het hoofdstuk publiek- private Samenwerking (cfr. infra).
G. De controle op de private veiligheidsondernemingen
De wet van 10 april 1990 had een belangrijke doelstelling vooropgesteld namelijk het verhogen van de kwaliteit van de diensten aangeboden door de private veiligheidssector. Dit deden ze ondermeer door van kwaliteitsvolle mensen en ondernemingen te selecteren voor deze bewakingsactiviteiten. Dit trachten ze te verwezenlijken door deze te onderwerpen aan een verplichte vergunning voor de ondernemingen en het dragen van identificatiekaarten door het uitvoerende personeel. Deze vorm van controle wordt ook wel eens proactieve controle genoemd. 51 Theoretisch gesteld worden deze door de Minister van Binnenlandse Zaken uitgereikt, in de praktijk zien we hier meer en meer de Directie Private Veiligheid optreden. Ten opzichte van de bewakingsondernemingen bestaat deze controle dus uit het al dan niet verlenen van een vergunning.
Om
deze
vergunning
te
kunnen
krijgen
dienen
de
kandidaat
bewakingsondernemingen aan diverse voorwaarden te voldoen op het vlak van infrastructuur, personeel en organisatie. Naast deze algemene zijn er ook nog enkele specifieke voorwaarden verbonden. Een voorbeeld hiervan is de aansluiting bij een erkende verzekeringsmaatschappij voor de burgerrechtelijke aansprakelijkheid en de goedkeuring van het uniform. Voor verdere voorwaarden verwijzen we naar de wet van 10 april 1990. 52
Naast de vergunningplicht is er ook nog een andere proactieve maatregel, namelijk het uitreike n van de identificatiekaarten. Hiermee kunnen ze de kandidaat bewakingsagenten nauwkeurig selecteren en onderwerpen aan een veiligheidsscreening. Deze screening gaat het gerechtelijk verleden na. Men mag namelijk niet veroordeeld (noch met uitstel) geweest zijn. Hier maakt men een onderscheid tussen het leidinggevende personeel en het uitvoerende personeel. Verder moeten deze aan de vooropgestelde moraliteitsvoorwaarden betreffende de beroepsdeontologie voldoen. Ten slotte moet men ook een psychotechnisch e n beperkt medisch onderzoek afleggen die hun bekwaamheid ondersteunen. Dit zijn de algemene voorwaarden die gesteld worden vooraleer men aan de slag kan gaan. Maar zonder het algemeen bekwaamheidsattest dat men kan verkrijgen door het volgen van een opleiding aan een erkende opleidingsinstelling kan men niet van start gaan (cfr. infra). Hutsebaut F, Peperstraete T, „De controle op de private bewakingsondernemingen: een stand van zaken‟, Panopticon, 2005, blz 46 – 51. 52 Art. 4 ter Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. 51
26
Naast
deze
proactieve
controle
tracht
de
overheid
greep
te
houden
op
de
bewakingsondernemingen door toezicht te houden op bepaalde middelen en gehanteerde methodes. 53 Het betreft hier ondermeer de regeling op het gebruik van wapens, het vervoer van waarden, de activiteiten van sociale controle ( cfr. portierswereld), en bepaalde vormen van toezicht zoals het gebruik van honden. Deze beide vormen van overheidscontrole gebeuren aan de hand van regeling van wetten waaraan het bewakingspersoneel en ondernemingen vooraf moeten voldoen. Het kan echter zijn dat deze voorwaarden niet steeds worden nageleefd.
54
Daarom hebben we ook de reactieve overheidscontrole. 55 Deze kan bestaan uit het intrekken van vergunning en/of identificatiekaarten of het opleggen van sancties. Deze vorm van controle gebeurt na het afgeven van een vergunning of via een klacht van bijvoorbeeld burgers. Het activiteitenverslag, dat jaarlijks aan de Minister van Binnenlandse Zaken bezorgd moet worden, vormt hierbij tevens een belangrijk hulpmiddel. Hierop wordt echter kritiek geleverd omtrent de betrouwbaarheid/manipuleerbaarheid van zo‟n administratief rapport. 1.3.3 Aanbod private veiligheid vandaag de dag De Directie Private Veiligheid stelt dat er sprake is van vier vormen van private veiligheid. Deze vier vormen zullen hierna kort besproken worden om een beter zicht te krijgen in de materie. Deze studie beperkt zich wel tot de bewaking. Toch is het noodzakelijk de andere mogelijkheden te vermelden om de private veiligheid in zijn geheel voor te stellen. Wanneer men een opleiding in de private veiligheid volgt kan men nadien nog steeds bepaalde richtingen uit in andere sectoren mits de aangepaste opleidingen. 56 In de wet van 10 april 1990, meerbepaald in artikel 1 § 1 vinden we een taakomschrijving terug van een bewakingsonderneming. Om deze wat specifieker voor te stellen en een gedetailleerd beeld te kunnen vormen kunnen we deze taken nog eens onderverdelen in de categorieën preventie, ordehandhaving, opsporing, informatie- inwinning en adviesverlening. 57 Vooraleer dit aanbod te bespreken moet het begrip klassenjustitie of „private justice‟ aangehaald worden. Dit vaak gehoo rd fenomeen stelt dat het enkel de mensen zijn die over genoeg financiële middelen beschikken die ten volle gebruik kunnen maken van de private
Hutsebaut F, Peperstraete T, „De controle op de private bewakingsondernemingen: een stand van zaken‟, Panopticon, 2005, p. 51- 54. 54 Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid 55 Hutsebaut F, Peperstraete T, „De controle op de private bewakingsondernemingen: een stand van zaken‟, Panopticon, 2005, p. 54 – 59. 53
IBZ [X] ‘Organogram D irectie Private Veiligheid’ [ WWW] Ministerie van Binnelandse Zaken: https://besafe.ibz.be/NL/Politie/01_Organogram/Pages/DirectiePrivateVeiligheid.aspx [22/03/2010]. 57 VANDERBORGHT J., VANACKER J., MAES E., Criminologie: de wetenschap, Gent, Politea, 2000, p8-30. 56
27
veiligheidssector waardoor discriminatie/ongelijkheid ontstaat. 58 Of dit daadwerkelijk zo geïnterpreteerd moet worden laten we hier buiten beschouwing. A. Bewaking
De eerste
hoofdtaak, bewaking,
valt
meteen onder verschillende
categorieën. Binnenin de afdeling bewaking zijn nog eens zeven basistaken en vier organisatievormen terug te vinden. De basistaken staan voor het soort bewakingswerk dat men uitvoert. Onder de eerste categorie, namelijk preventie, vinden we onderstaande taken terug. 59 -
Bewaking van roerende en onroerende goederen;
-
waardevervoer;
-
bescherming van personen en
-
persoonscontrole op publiek toegankelijke plaatsen.
De overige drie taken, die eveneens onder bewaking vallen, kunnen we indelen onder de diverse verkeersbegeleiding
die we
categorieën.
Enerzijds
hebben we de
kunnen toekennen aan de
categorie
ordehandhaving. Anderzijds hebben we de overige twee taken, het beheer van alarmcentrales en de vaststelling van de toestand van goederen, die zowat tussen de diverse categorieën in zweven.
De vier organisatievormen daarentegen zijn een indeling gebaseerd op het regime waaronder deze bewaking geregeld wordt en waaronder de personen werken.
Hier
maakt
men
een
onderscheid
tussen
de
bewakingsondernemingen vergund door het ministerie van Binnenlandse Zaken, de interne bewakingsdiensten, het vrijwilligersregime en de werknemers van concessiehouders. Heel belangrijk zijn de bevoegdheden van deze bewakingsagenten. Over het algemeen kunnen we stellen dat de bevoegdheden in de private veiligheid erg beperkt zijn in tegenstelling tot de bevoegdheden bij de publieke veiligheid.
DECORTE T., VAN LAETHEM W., Grijze politie: verklar ingen voor problematische publiekprivate in teracties in de zaak Reyniers, Brussel, Politeia, 1997, p 320. 59 X., [X] ‘De publieke en private veiligheidsberoepen [PDF] IBZ-Besafe : https://besafe.ibz.be/Publications/De% 20publieke% 20en% 20private% 20veiligheidsberoepen.pdf [22/04/2010]. 58
28
B. Opsporing
Vanzelfsprekend delen we deze taak in onder de categorie opsporing. De ze taak wordt geregeld via de Detectivewet die dateert van 19 juli 1991. Naast het opsporen van personen en goederen bestaat deze sector ook uit het inzamelen van informatie betreffende personen. Deze info kan betrekking hebben op diverse domeinen zoals burgerlijke staat, sociale achtergrond, economische situatie en dergelijke meer. 60
C. Veiligheidsadvies
Het geven van veiligheidsadvies is eveneens een belangrijk aspect wanneer men spreekt over private veiligheid. Dit hoort thuis onder de categorie adviesverlening. Grosso modo kunnen we zeggen dat deze ervoor instaan om veiligheidsrisico‟s en problemen te analyseren en rapporteren. Door middel van deze analyses kan men dan advies verlenen aan de behoeftige.
D. Beveiliging
De sector beveiliging kunnen we eveneens klasseren onder de categorie preventie. De Directie Private Veiligheid doelt hier namelijk op het materiaal dat gebruikt wordt om misdrijven te voorkomen. We kunnen hier dus ook spreken van de technopreventieve maatregelen. TPA, ook wel techno preventief advies, is vandaag in sommige gemeentes en steden een onderdeel gekomen van de publieke veiligheid. 61
1.3.4 Opleiding en opleidingsinstellingen Zoals aangegeven in de wet van 10 april 1990 62 (cfr supra) zijn bewakingsagenten verplicht een opleiding te volgen aan een erkende instelling. Er wordt een onderscheid gemaakt in de wet tussen een opleiding voor leidinggevende, nog eens onderverdeeld in type A & B, en het uitvoerend personeel. In deze studie werden enkel personen bevraagd die de basisopleiding tot bewakingsagent volgden. Hierdoor zullen we dan ook enkel en alleen deze basisopleiding bespreken. Die staat beschreven in het K.B. dat verscheen op 18 juli 2008 ter wijziging van het 60 61
X., [X] Site Min isterie van Binnenlandse Zaken [WWW] Federale overheid:ibz: www.ib z.be [11/03/2010].
X., [X] Site politie [WWW] Politie: www.politie.be [22/03/2010]. 62 Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
29
K.B. van 21 december 2006 betreffende de vereisten inzake beroepsop leiding en ervaring, de vereisten inzake psychotechnisch onderzoek voor het uitvoeren van een leidinggevende of uitvoerende functie in een bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst en betreffende de erkenningen van de opleiding. 63
Al naargelang het soort toezicht dat men later wenst uit te voeren dient men zich via de studies te specialiseren in een welbepaalde sector. Na het behalen van het bekwaamheidsattest bewakingsagent kan men van start gaan. Wel zien we dat dit niet steeds het geval is. Sommige cursisten zijn al werkzaam in de welbepaalde sector en volgen gelijklopende een opleiding betaald door de werkgever. Vooraleer men toegang kan krijgen tot deze opleiding dient men in het bezit te zijn van een attest van goed gedrag en zeden of een uittreksel uit het strafregister (maximaal zes maand oud) en een attest van psychotechnisch onderzoek, de volle leeftijd van 18 hebben en een onderdaan zijn van een lid van de Europese Unie. 64
Deze basisopleiding, die in totaal bestaat uit 132 lesuren, valt onder te verdelen in twee blokken. In het eerste blok worden vooral de theoretische achtergronden gedoceerd aan de kandidaat bewakingsagenten. Men tracht in een dertigtal lesuren de leerlingen een zicht te geven op de regelgeving van de bewakingsagenten, informatie bij te brengen over de activiteiten en de organisatie van de bewakingssector. Ook de rechten en verplichtingen die ze hebben, worden hier aangehaald. Na blok één krijgen ze een examen georganiseerd door Selor. Dit examen bevraagt de studenten omtrent de wet en regelgeving. Naast blok één bestaat er ook nog een tweede blok dat wat meer praktijkgericht is en de leerlingen klaarstoomt om in het werkveld terecht te komen. Hier worden ze allerlei vaardigheden aangeleerd met betrekking tot toekomstig voorkomende situaties. Dit onderdeel omvat 102 lesuren.
65
Deze opleiding kan men volgen aan een erkende
opleidingsinstelling. Momenteel zijn er in België 33 erkende opleidingsinstellingen. Naast de basisopleiding bewaking kunnen er meestal ook nog andere opleidingen gevolgd worden. Zoals eerder vermeld zijn er voorwaarden verbonden om erkend te worden als opleidingsinstelling. Deze worden geregeld in art. 4 §3 van de wet van 10 april 1990.
63
K.B. van 18 juli 2008 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 21 december 2006 betreffende de vereisten inzake beroepsopleiding en -ervaring, de vereisten inzake psychotechnisch onderzoek voor het uitoefenen van een leidinggevende of uitvoerende functie in een bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst en betreffende de erkenning van de opleidingen. 64 Hoofdstuk III art. 5 uit de Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. 65 GROUP4 [X] „Basisopleiding bewaking‟ [WWW] Group4: http://www.group4securicor.be/nl/opleiding/bewaking/basisopleiding-132-uren.html [16/04/2010].
30
1.3.5 De verschillende soorten veiligheidsopleidingen Wanneer we spreken over de veiligheidsopleidingen doelen we specifiek op opleidingen betreffende bewaking, beveiliging, opsporing en veiligheidsadvies. In deze studie beperken we ons enkel tot de sector bewaking. Er zijn diverse erkende opleidingsinstellingen waar men deze opleidingen kan volgen. 66 Naast deze erkende opleidingsinstellingen bestaat er ook de mogelijkheid om een opleiding integrale veiligheid te volgen aanvullend op het basisdiploma secundair onderwijs. Naast de korte uiteenzetting van de basisopleiding in vorig deel zullen we ons hier enkel beperken tot dit 7 de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen. Voor een gedetailleerde vergelijking tussen beidde opleidingen verwijs ik graag naar mijn collega-student onderzoeker T. BRULEZ waarmee ik samenwerk, die in zijn thesis deze gedetailleerd bespreekt. 67 1.3.6 7de specialisatiejaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen Vrij recent werd een nieuwe opleiding in het leven geroepen die jongeren dienden voor te bereiden op een job in zowel de publieke als private veiligheidssector. Naast de overige veiligheidsfuncties zoals bijvoorbeeld voetbalsteward zijn deze vooral gericht op een toekomstige job als politieagent, brandweerman of bewakingsagent. Het 7de specialisatiejaar in de integrale veiligheid verloopt in samenwerking met de Federale overheidsdienst Binnenlandse Zaken, de Federale overheidsdienst Justitie, de Federale politie en de Franstalige en de Vlaamse gemeenschap. 68 Op 18 maart 2009 verscheen het persbericht van het kabinet van Vlaams minister van Onderwijs en Vorming
waarin het 7de
specialisatiejaar integrale veiligheid en
veiligheidsberoepen werd voorgesteld. Bij aanvang waren 15 Vlaamse middelbare scholen kandidaat hiervoor. 69 In bijlage 3 kunt u deze lijst raadplegen. De ontstaansgeschiedenis van dit project is tot stand gekomen door een samenwerkingsakkoord op 4 maart 2009 tussen Minister van Binnenlandse Zaken G. DEPADT en Minister van Onderwijs F. VANDENBROUCKE. 70 Het zevende specialisatiejaar wordt opgesplitst in een BSO gedeelte, het zogenaamde 7 de specialisatiejaar veiligheidsberoepen en een TSO gedeelte, het 7 de jaar integrale veiligheid. De twee opleidingen verschillen niet drastisch van elkaar. Ze hebben weliswaar een verschillend lesprogramma maar de einddoelstellingen, vaardigheden en competenties blijven dezelfde namelijk het voorbereiden op een job in de veiligheidssector met een gedegen achtergrond. X., „Wetgeving omtrent bewaking‟ [WWW] VIGILIS: www.vigilis.be/wetgevingenbewaking [14/02/2010]. BRULEZ T., 68 X., [X] „Onderwijs Vlaanderen‟ [WWW] Vlaams M inisterie van Onderwijs en Vorming: http://www.ond.vlaanderen.be /nieuws/2009/0318-veiligheid.htm[03/04/2010]. 69 NEVEN J., [01/06/2009] „Van een specialisatiejaar naar een job in de veiligheidssector [PDF] Onderwijspraktijk secundair onderwijs G-O: http://www.g-o.be/sites/portaal_nieuw/subsites/Onderwijsinfotheek/InfotheekGO/Attenderingen/Documents /imago200906p04-05.pdf[12/03/2010]. 70 Ibid. 66 67
31
Samengevat stelt men op de site van de overheid dat beide opleidingen volgende competenties zullen nastreven71 :
sociale basisvaardigheden en communicatieve ingesteldheid
in team kunnen werken
stressbestendig zijn en emotioneel stabiel zijn
kunnen omgaan met agressie
zin voor veiligheid hebben
observeren en rapporteren
psychologische conflicthantering
omgaan met noodsituaties
besluitvaardigheid (voor leidinggevende zoals hoofdsteward)
management (voor leidinggevende zoals hoofdsteward)
kunnen coachen (voor leidinggevende zoals hoofdsteward)
Na het volgen van de opleiding en bij het slagen ervan na een academiejaar krijgen de jongeren een rechtstreekse toegang om een job uit te oefenen als gemachtigd opzichter, divisiechef voetbal, voetbalsteward en bewakingsagent. Vooral dit laatste maakt dat volgens velen de opleiding een meerwaarde vormt. Echter hier sluimert wel een belangrijk verschil tussen de opleiding veiligheidsberoepen en opleiding integrale veiligheid. Wanneer men de opleiding volgde in het Beroeps Secundair Onderwijs krijgt men enkel maar een geschiktheidattest voor de uitoefening van bewakingsagent en voetbalsteward. De andere veiligheidsberoepen worden hier dan uitgesloten. Ook wanneer men hierna een job als politie- of brandweerman wil hebben, heeft men hier geen baat bij. Het is enkel via de TSO-opleiding dat men vrijstellingen kan krijgen voor het brevet van brandweerman bij de brandweer. Hiermee kan men rechtsreeks starten met de stage, en krijgt men voor de drie selectieproeven (de kennisproef, de sportproef en het gesprek met de selectiecommissie ) bij de politie een vrijstelling. Het volgen van het 7de jaar integrale veiligheid vormt er de springplank voor een verdere opleiding aan de politieschool of bij de brandweer.
72
X., [X] „Onderwijs Vlaanderen‟ [WWW] Vlaams M inisterie van Onderwijs en Vorming: http://www.ond.vlaanderen.be/nieuws/ 2009/0318-veiligheid.htm[03/04/2010]. 71
NEVEN J., [01/06/2009] ‘Van een specialisatiejaar naar een job in de veiligheidssector [PDF] Onderwijspraktijk secundair onderwijs G-O: http://www.g-o.be/sites/por taal_nieuw/subsites/Onderwijsinfotheek/InfotheekGO/Attenderingen/Documents /imago200906p04-05.pdf[12/03/2010]. 72
32
Beroeps
Technisch
Bewakingsagent
x
x
leidinggevende functie private veiligheid
/
x
Gemeenschapswacht
X
/
Voetbalsteward
X
x
divisiechef (voetbal) en hoofdsteward
/
x
EHBO - attest
/
x
/
x
/
x
Brandweer ( rechtstreekse toegang tot de stage na het slagen voor de selectieproeven Politie ( vrijstelling voor cognitieve- en sportproef en eveneens voor het gesprek met de selectiecommissie
Tabel 1: overzicht van de verschillen tussen de opleiding integrale veiligheid en de opleiding veiligheidsberoepen naar toekomstige werkmogelijkheden73
Er zijn in totaal vijftien scholen geselecteerd die bevoegd zijn voor het verzorgen van deze opleidingen. Sommige zijn bevoegd voor enkel de TSO- opleiding of enkel de BSO opleiding, andere voor beiden. Deze scholen zijn verspreid over heel België maar zijn vooral geconcentreerd op de as Antwerpen, Mechelen en Brussel. In bijlage drie vindt u een lijst van de geselecteerde scholen.
Belangrijk is de vraag waarom deze opleiding tot stand is gekomen. Deze kwam er hoofdzakelijk door drie problemen die zich situeerden in de politie-, bewakings- en brandweerwereld. Bij politie was dit door het lage slaagpercentage (16%) bij de selectieproeven. 74 Bij de brandweer werd dit met open armen ontvangen vanwege het schrijnende tekort aan brandweerlieden. De bewakingssector gaf dit ook een grote meerwaarde daar men zo rechtstreeks ingezet kan worden en men dus bij gelegenheidscontracten -dat wil zeggen bij momenten waarbij men een grote behoefte heeft aan bewakingsagenten zoals bv een festival- onmiddellijk beschikbare agenten heeft. 75 De opleiding is gespreid over één schooljaar.
AERTS B., „Specialisatiejaar veiligheidsberoepen, onverwachts groot succes‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, December 2009, p 25-29. 74 AERTS B., „Specialisatiejaar veiligheidsberoepen, onverwachts groot succes‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, D ecember 2009, p 26. 75 X., [X] „Onderwijs vlaanderen‟ [WWW] Vlaams M inisterie van Onderwijs en Vorming: http://www.ond.vlaanderen.be/nieuws/ 2009/0318-veiligheid.htm[03/04/2010]. 73
33
1.4 Bewakingsondernemingen 1.4.1 Vergunningen Vooraleer men van start kan gaan met een interne bewakingsdienst of een onderneming die bewakingsactiviteiten uitvoert moeten deze een vergunning bekomen van de minister van Binnenlandse zaken. Indien de onderneming voldoet aan de eisen geeft deze laatste een vergunning af die geldig is voor een vernieuwbare termijn van vijf jaar. Om een beter zicht te kunnen geven op het aantal aanvragen, erkenningen, verlengingen, stopzettingen en weigeringen van (toekomstige) ondernemingen geven we een weergave van het jaar 2006 tot 2008. 76 77 78
Tabel 3: overzicht van het verloop van de erkenningen voor de private sector over de periode 2006-2008. FOD [2009] ‘Activiteitenverslag 2008’ [PDF] FOD D irectie Preventie en Veiligheid: http://rapportannuel.ibz.be/getPDF.aspx?do Print=false&pageId=520[21/02/2010]. 77 FOD [2009] ‘Activiteitenverslag 2007’ [PDF] FOD D irectie Preventie en Veiligheid: http://rapportannuel.ibz.be/getPDF.aspx? doPrint=false&pageId=520[21/02/2010]. 78 FOD [2009] ‘Activiteitenverslag 2006’ [PDF] FOD D irectie Preventie en Veiligheid: http://rapportannuel.ibz.be/getPDF.aspx ?doPrint=false&pageId=520[21/02/2010]. 76
34
Bovenstaande tabel tracht een beeld te schetsen van de werking van de Directie Private Veiligheid van het FOD Binnenlandse Zaken. Het zijn zij die de bevoegdheid/recht hebben om al dan niet positieve erkenningen te geven aan de diensten die onder de private veiligheid ressorteren volgens de wet Tobback. De bestudeerde periode is gebaseerd op het activiteitenverslag van de directie van het jaar 2006 tot 2008. We beperken ons maar tot het jaar 2008 daar verdere gegevens ontoereikend waren. Om bij de doelstelling van deze studie te blijven, zullen we enkel de bewakingsondernemingen en de opleidingsinstellingen bespreken. Over de periode 2006 tot 2008 zagen 162 bewakingsondernemingen het licht. Op zich zeggen deze cijfers ons niets. Maar wanneer we kijken naar de erkenningen die zijn ingetrokken over deze periode zien we dat dit er amper zeven zijn. Dit betekent dat het aantal bewakingsonderneminge n een sterke groei kende. Belangrijk hierbij is te weten dat er in 2005 al 179 bewakingsondernemingen werkzaam waren in België. Wanneer we het activiteitenrapport verder analyseren, merken we tevens dat de grootste omzet van deze bewakingsondernemingen komt uit de bescherming van (on)roerende goederen (76,7%). De kleinste omzet, met zo‟n 0,1 % van het totaal, was bij de categorie bescherming van personen.
79
De zeven bovengenoemde ingetrokken erkenningen kunnen verschillende oorzaken hebben.
80
Eerst en vooral kan het zijn dat de onderneming de eerder opgelegde voorwaarden niet nakomt. Dit is enkel mogelijk bij een vergunning met ontbindende voorwaarden, dat wil zeggen dat de vergunning toegekend wordt maar ontbonden wordt wanneer deze niet voldoet aan eerder opgelegde voorwaarden. Daarnaast kan de vergunning zijn termijn van vijf jaar verstreken hebben en werd er geen verlenging aangevraagd. Een derde mogelijkheid is de vrijwillige opheffing van de vergunninghouder bij de Minister van Binnenlandse zaken. Tenslotte bestaat er nog de intrekking van de vergunning bij wijze van sanctie. Ook bij de opleidingsinstellingen kunnen we een stijgende trend vaststellen. Wanneer we zouden kijken naar de opleidingsinstellingen vandaag zouden we merken dat deze al enorm gestegen zullen zijn, dit natuurlijk door de creatie van het 7 de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen. Bovenstaande elementen doelden voornamelijk op de algemene vergunning. Naast de algemene vergunning kan ook nog een bijkomende vergunning noodzakelijk zijn voor de uitoefening van bepaalde activiteiten. Hier gaat het dan onder andere om het gebruik van bepaalde wapens, het
FOD [2009] „Activiteitenverslag 2007‟ [PDF] FOD Directie Preventie en Veiligheid: http://rapportannuel.ibz.be/getPDF.aspx? doPrint=false&pageId=520[21/02/2010]. 80 X., „Wetgeving omtrent vergunning‟ [WWW] VIGILIS: https://vigilis.ibz.be/Pages/main.aspx?Culture=nl&pageid=bewaking /onderneming/vergunning [19/02/2010]. 79
35
verrichten van bewakingsactiviteiten voor publiekrechtelijke rechtspersonen, het gebruik van honden etc. 1.5. BVBO De beroepsvereniging van bewakingsondernemingen, de BVBO, is een werkgeversfederatie die zo‟n 90% van de totale Belgische bewakingssector vertegenwoordigt. 81 Ze werd opgericht in 1971. Kenmerkend is dat het een vereniging is zonder winstoogmerk. De leiding van deze vereniging wordt verzorgd door de Raad van Bestuur. Binnen deze BVBO zijn zes commissies werkzaam onder het mandaat dat verleend werd door de Raad van Bestuur. Deze commissies behandelen concrete dossiers. Meerbepaald zijn er de commissies bewaking, waardevervoer, sociale zaken, opleiding, financiën en ten slotte de commissie deontologie. 82 Elk behandelen ze concrete dossiers die onder hun bevoegdheid vallen. Hierdoor is men in staat deze dossiers grondig te analyseren en duidelijke, professionele standpunten in te nemen. De voorstellen die deze commissies doen, stelt men ook wel voor als de ruggengraat voor verdere professionalisering en uitbouw van de sector. Echter, de voorstellen die zij bekomen, dienen ze nog voor te leggen aan de raad van bestuur die hierover een beslissing neemt. Naast deze commissies bestaat de BVBO ook nog uit het secretariaat-generaal. Deze zorgt ondermeer voor de overdracht van waardevolle informatie tussen de BVBO en hun leden. Het organigram is terug te vinden in bijlage 4. 83
De doelstellingen van de BVBO zijn tweeledig. Naast de algemene doelstelling, namelijk het beschermen van de belangen van de activiteiten en het adviseren en het informeren van de leden, hebben deze ook nog enkele concrete doelstellingen. Deze houden dan onder andere het afsluiten van Cao‟s, kwaliteitsgarantie garanderen, productvernieuwing etc. in. Tevens staat de organisatie ook in voor het organiseren van studiedagen. Deze studiedagen worden georganiseerd om diverse redenen. Een voorbeeld hiervan zijn de studiedagen in het kader van de bekendmaking van de doelstellingen dat de BVBO vooropstelt of bijvoorbeeld het ter sprake brengen van discussies tussen de leden over problemen van algemeen belang. Tevens moet gesteld worden dat de BVBO als werkgeversfederatie voor de bewakingssector optreedt als gesprekspartner van de vakbonden binnen het paritair comité 317. Daarnaast heeft ze een bepalende rol bij het beheer van het sociaal fonds. Ook met de opleidingscentra werkt ze nauw samen. We kunnen dus stellen dat de
X., [X] „Homepage APEG/BVBO‟[WWW] B VBO: http://www.apeg-bvbo.be/?CategoryID=200[12/03/2010]. X., [2008] „Activiteitenverslag 2006-2007‟ [PDF] APEG/BVBO: http://www.apeg-bvbo.be/_Uploads/dbsAttachedFiles/BVBO _verslag_NL(1).pdf [12/03/2010] 83 Ibid 81 82
36
werkzaamheden
erg
uiteenlopend
zijn
en
een
belangrijk
aspect
vormen
voor
de
bewakingsondernemingen. 84
Om een duidelijker beeld te kunnen scheppen van de werkzaamheden van de commissies zullen we kort de commissie opleiding en bewaking bespreken. 85 De taken van de commissie bewaking bestaan uit het opvolgen van nieuwigheden binnen het vakgebied. Zo is ze ondermeer in staat om tendensen en patronen te ontdekken. Het is een belangrijke gesprekspartner met de overheid omtrent welbepaalde standpunten in de sfeer van bewaking. De commissie bereidt thema‟s voor die in het informatie- en discussieforum van Binnenlandse Zaken aangehaald worden. Meerbepaald gaat het dan over onderwerpen betreffende bijvoorbeeld de werkkledij, modaliteiten omtrent de wapendrachtvergunningen etc. . De commissie opleiding is van een geheel andere orde en verricht werkzaamheden omtrent de opleidingen betreffende bewaking. Een erg toepasselijk voorbeeld is de begeleiding die ze geven aan de middelbare scholen die de opleiding tot bewakingsagent willen invoeren. 1.6. Private veiligheid in internationaal perspectief 1.6.1 Private veiligheid in Europa Ook buiten België is de private veiligheidssector werkzaam. Wanneer we Europees kijken naar de private veiligheid kunnen we dit niet doen zonder eerst te kijken naar de werking en organisatie van het CoESS. Ook de Uni- Europa verdient hier de aandacht. Beiden zijn Europese organisaties. 86 Het grote verschil tussen beide organisaties zit hem in de groep die ze vertegenwoordigen. De CoESS is de organisatie van de werkgevers in de private veiligheid. De Uni-Europa daarentegen vertegenwoordigen de werknemers in de sector.
Wanneer we kijken naar de CoESS, die opgericht werd in 1989 door Nederland, Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië en Italië, en staat voor de Confederation of European Security Services, zien we dat de nationale werkgeversbonden hier lid van zijn. 87 In totaal zijn dit in Europa zo‟n 6000 bedrijven. Belangrijk is hun rol bij het vormen van de nationale wetgevingen. Ook de afstemming van de diverse wetgevingen op elkaar is een belangrijk aspect. Ze zijn voorstander 84
Ibid X., [2008] „Activiteitenverslag 2006-2007‟ [PDF] APEG/BVBO: http://www.apeg-bvbo.be/_Uploads/dbsAttachedFiles/BVBO_ verslag_NL(1).pdf [12/03/2010]. 86 CoESS [2004] „Europees handboek voor de basisberoepsopleiding bewaking en beveiliging‟ [PDF] CoESS: http://www.coess.org/documents/training_manual_nl.pdf [29/02/2010]. 87 X., „De Europese stem van de bewakings- en beveiligingsindustrie: CoESS publiceert haar jaarrapport‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, December 2003, p 40 - 43. 85
37
van een Europese standaard voor de bewakingswetgeving, wat erg moeilijk te verwezenlijken is vanwege de sterke diversiteit en verscheidenheid van de wetgevingen in de landen. De zogenaamde Bolkenstein richtlijn is hiervan een toepasselijk voorbeeld (cfr. supra). Om de creatie van een uniforme wetgeving te ondersteunen creëerde de CoESS een model voor een basiscursus bewaking. Dit kadert binnen het Leonardo Project dat in samenwerking loopt met Uni- Europa. Door middel van deze basiscursus tracht men de lidstaten te sensibiliseren zodat een minimum aan kwaliteitsnormen in de bewaking gegarandeerd kan worden. 88 Daarnaast bestaat een groot deel van hun werk uit het voeren van economische, commerciële en juridische studies. Ten slotte is een belangrijke taak van hen de informatieoverdracht over bepaalde onderwerpen naar alle leden.
Het hoofddoel van de CoESS is het garanderen van de sociaal dialoog. Door middel van nationale federaties zoals in België de BVBO tracht de CoESS de enige Europese organisatie te worden die alle takken van bewaking en beveiliging vertegenwoordigt. In totaal telt de CoESS 16 leden: België, Nederland, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië, Griekenland, Oostenrijk, Finland, Denemarken, Ierland, Zweden, Finland, Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Zwitserland. 89 Deze laatste twee zijn buitengewone leden.
Tot slot hebben we nog de Uni- Europa. Deze organisatie beperkt zich niet louter tot de private veiligheidssector. Het staat onder meer in voor de Europese ondernemingsraden waaronder de drie grote spelers op de markt van private veiligheid namelijk Group4 Falck, Securitas AB en Securicor. 90 Daarnaast staat het eveneens in voor de belangenverdediging van de werknemers. Een groot deel van de activiteiten die ze verrichten, heeft betrekking op het creëren van gezamenlijke scholingsprogramma‟s. In totaal vertegenwoordigt het Uni- Europa zo‟n 300.000 werknemers. Ook hier speelt de BVBO dus een belangrijke rol. Het is namelijk via deze weg dat België kan deelnemen aan de sociale dialoog en kan bijdragen tot medezeggenschap hebben bij de standaardisatie van de wetgeving binnen de Europese Unie. 91
X., „De Europese stem van de bewakings- en beveiligingsindustrie: CoESS publiceert haar jaarrapport‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, Nr 19, December 2003, p 41. 89 JAURES J., [X] „De CoESS‟ [WWW] Infosite over CoESS en Uni-Europa: http://www.securebestvalue.org/dutch/ coess.htm[08/05/2010]. 90 CoESS [2004] „Europees handboek voor de basisberoepsopleiding bewaking en beveiliging‟ [PDF] CoESS: http://www.coess.org/documents/training_manual_nl.pdf [29/02/2010]. 91 X., „De Europese stem van de bewakings- en beveiligingsindustrie: CoESS publiceert haar jaarrapport‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, Nr 19, December 2003, p 40. 88
38
Tabel 3: deze tabel geeft een overzicht van de private veiligheidsmarkt van de landen uit de EU, aangesloten bij de Co ESS. 92
1.6.2 De Bolkenstein-richtlijn Ook de Bolkenstein richtlijn kunnen we in het verlengde van de CoESS situeren. Het is een richtlijn die op 13 januari 2004 gepubliceerd werd door de toenmalige EU-commissaris FRITZ BOLKENSTEIN.93 Het was een voorstel van een richtlijn afkomstig van de Europese raad en het parlement omtrent de diensten geleverd op de interne markt. 94 Het doel van deze richtlijn was niet om alle nationale wetgevingen te uniformiseren. Het was eerder een schreeuw tot het bepalen van enkele basisregels om problemen omtrent het vrij verrichten van diensten en openstellen van ondernemingsvestigingen te minimaliseren. Concreet wou deze richtlijn zeggen dat de staten van de EU verplicht waren hun dienstenmarkt open te stellen ten behoeve van andere lidstaten. Dit voorstel werd dan ook maar in februari 2006 goedgekeurd in sterk gewijzigde vorm met toevoeging van enkele amendementen. 95 Men stelde dat dit een gunstig effect zou hebben op de prijs- kwaliteit- verhoudingen. Het probleem bij dergelijke wet was dat deze enkel en alleen maar moesten voldoen aan het nationaliteitscriterium. Concreet wou dit zeggen dat men zich enkel maar moest houden aan de wetten die bepalend waren voor het land van oorsprong, waar het gevestigd was. Dit betekende dat het zich niet moest houden aan de wetten van het land waar de diensten geleverd werden. Hierdoor kon men dus verregaande bevoegdheden hebben op de private
CoESS [2004] „Europees handboek voor de basisberoepsopleiding bewaking en beveiliging‟ [PDF] CoESS: http://www.coess.org/documents/training_manual_nl.pdf [29/02/2010]. 93 DE CLERCK H., „Diensten van private veiligheid: uit de greep van Bolkenstein?‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, april 2006, p. 28. 94 Decreet tot gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt 95 DE CLERCK H., „Diensten van private veiligheid: uit de greep v.an Bolkenstein?‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, april 2006, p. 28. 92
39
veiligheidsmarkt die andere Belgische, concurreerden ondernemingen, niet konden aanbieden. Een toepasselijk voorbeeld hierbij is bijvoorbeeld de verschillen die bestaan in het gebruik van wapens bij bewakingsagenten. We zien namelijk dat in bepaalde landen de private veiligheidssector maar in beperkte mate gereglementeerd is. Een mooi voorbeeld hiervan is Tsjechie. 96 In dit voorstel was echter wel een uitzondering voorzien voor de deelsector waardetransport. 97 In de goedkeuring door het Europees Parlement werden dan ook de sociale diensten geschrapt bij de toepassing van deze richtlijn uit vrees voor de kwaliteitsgarantie. Hieronder ook deels de private veiligheidssector. Uit artikel 4 kunnen we afleiden dat dit niet toegepast wordt op de private veiligheidssector daar er geen harmonisatie bestaat tussen de diverse landen op het gebied van wetgeving. Het hier om de diensten uit de wet van 10 april 1990 en 19 juli 1991. 1.7. Publiek- private samenwerking Er zijn verschillende theorieën die de wisselwerking tussen de publieke en private sector omschrijven. We hebben het hier dan over de economische, de junior partner en integrale veiligheidszorg. Elk van deze theorieën bekijkt de relatie tussen de publieke en private politie op een andere manier. De Junior partner theorie van KAKALIK & WILDHORN 98 bijvoorbeeld stelt deze twee voor als complementaire sectoren. Hiermee bedoelt men dat de ene de andere aanvult. Dit kan bijvoorbeeld een opsplitsing zijn tussen preventie en repressie waarbij de private politie instaat voor preventie en de publieke politie voor de repressie. De economische theorie van SHEARING & STENNING 99 daarentegen heeft een andere visie. Daar is het meer
een
concurrentiële relatie tussen beide. Vandaag de dag opteert men echter voor de integrale veiligheidszorg100 waar het concept integrale veiligheid deels in vorig hoofdstuk nader uitgelegd werd.
De publiek private samenwerking kan omschreven worden als een complex fenomeen. In de literatuur maakt men dan ook het onderscheid tussen theorie en praktijk. Als we het theoretisch gebied analyseren merken we dat bepaalde we tten gecreëerd werden met als doel de samenwerking tussen beide te beperken of zelfs te verbieden. Anderzijds vinden we ook
DE CLERCK H., „Diensten van private veiligheid: uit de greep van Bolkenstein?‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, april 2006, p. 30. 97 DE CLERCK H., „Diensten van private veiligheid: uit de greep van Bolkenstein?‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, april 2006, p. 28. 98 COOLS M ., HAELTERM AN H., Nieuwe sporen: het actieterrein van de particuliere recherche in België en Nederland, Diegem, Kluwer, 1998, p23. 99 Ibid 100 COOLS M ., HAELTERM AN H., Nieuwe sporen: het actieterrein van de particuliere recherche in België en Nederland, Diegem, Kluwer, 1998, p25. 96
40
elementen terug die stellen dat asymmetrische relaties toegestaan zijn. Asymmetrisch in het voordeel van de overheid. Hiermee bedoelen we dat de wetgever geen samenwerkingsverbanden mogelijk stelt in het voordeel van de private veiligheid maar wel omgekeerd. 101 Meerbepaald gaat het hier dan over de verplichting om gegevens te signaleren in verband met misdaden, misdrijven of wanbedrijven. Bij niet naleving kunnen deze gesanctioneerd worden. Om hier nu wat specifieker op in te gaan zien we enkele wetten die de samenwerking beperken. Meerbepaald hebben we het dan over artikel 3 uit de wet van 10 april 1990 en artikel 5 de wet van 19 juli 1991.102 Concreet stellen deze artikels dat kandidaat bewakingsagenten en detectives in de vijf jaar voordien geen lid mogen geweest zijn van de reguliere politie om te nauwe betrokkenheid te vermijden. Hier wijzen we op de gevaren van blue drain, old boys network, en moonlighting103 . Blue drain staat voor de overdracht van kennis door vroegere ervaringen bij de politiediensten. Old boys network staat dan weer voor de contacten met ex-collega‟s waardoor een soort van vriendjespolitiek kan ontstaan. Tot slot hebben we nog moonlighting die staat voor het na de uren werken voor de private veiligheidssector.
Ook een belangrijk aspect in de wet is het verbod om als bewakingsonderneming activiteiten uit te voeren voor publiekrechtelijke personen zonder toestemming van de Minister van Binnenlandse Zaken. Daarnaast zijn ook nog enkele indirecte wetten die een samenwerking bemoeilijken die niet terug te vinden zijn in de Bewakingswet of de wet tot regeling van het beroep tot privédetective. We hebben het hier dan over artikel 485 in het strafwetboek en artikel 39 van de Politiewet. Deze regelen het beroepsgeheim en het doorgeven van politionele inlichtingen. Verder speelt ook de Privacywet hier een belangrijke rol .
104
Desondanks deze beperkingen op het gebied van publiek-private samenwerking zien we een opkomst van het fenomeen outsourcing. 105 Met dit begrip bedoelt men de uitbesteding van enkele taken aan de politie - die oorspronkelijk tot de bevoegdheid van de overheid behoorden - aan de private veiligheidssector. Outsourcing staat hier letterlijk voor uitbesteden aan en wil dus zeggen dat de overheid er de controle/het laatste zeggenschap over houdt en dus verantwoordelijk blijft 101
DECORTE T., VAN LAETHEM W., Grijze politie: verklaringen voor problematische publiekprivate interacties in de zaak Reyniers, Brussel, Politeia, 1997, p 5 -7. 102 Art. 3 Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid + Art. 5 Wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective. 103 DECORTE T., VAN LAETHEM W., Grijze politie: verklaringen voor problematische publiekprivate interacties in de zaak Reyniers, Brussel, Politeia, 1997, p21-25. 104 DECORTE T., VAN LAETHEM W., Grijze politie: verklaringen voor problematische publiekprivate interacties in de zaak Reyniers, Brussel, Politeia, 1997, p 8 – 10. 105 COOLS M ., VERBEIREN K., „Outsourcing en publiek-private samenwerking op het terrein van de veiligheid: onderzoek inzake uitbesteding van politietaken aan de bewakingsondernemingen‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, mei 2004, p 14-21.
41
voor de uitvoering ervan. Dit concept werd onderzocht in opdracht van het tijdschrift Private Veiligheid. Het onderzoek wou een beeld krijgen van welke taken in de toekomst eventueel door de private bewakingsondernemingen overgenomen konden worden. Me n stelt dat diverse factoren outsourcing aanmoedigen. 106 Een eerste factor die meespeelt is dat de politie overbelast is. Door de hervormingen en de opkomst van nieuwe veiligheidsfenomenen is de politie overbelast. Men ziet de bewakingssector hier dan zoals gesteld in de junior partner theorie (cfr. supra), complementair. Een tweede factor is dat men ervoor pleit dat de politie zich terug bezighoudt met de “core business”. Wanneer de politie zich bezighoudt met deze „harde kern‟ van onveiligheid kunnen de private bewakingsondernemingen de rol vervullen van “eyes and ears”. Daarnaast spelen ook financiële aspecten nog een belangrijke rol. Men stelt dat het goedkoper kan zijn wanneer men beroep doet op de private ondernemingen. Een voorbeeld van een argument die dit staaft is dat men de private onderneming niet steeds moet inzetten maar beperken tot bepaalde piekmomenten. Naast deze voordelen zijn ook nadelen verbonden aan deze outsourcing. Nadelen die hier dan onlosmakelijk mee verbonden zijn, zijn de klassenjustitie/betaalveiligheid en zijn de verwarring bij de bevolking over wie waarvoor wat bevoegd is, en wie welke bevoegdheden heeft.
De BVBO (cfr. supra) stelt dat deze publiek-private samenwerking zondermeer mogelijk is indien aan enkele voorwaarden voldaan is. 107 De private bewakingsondernemingen mogen, indien aan deze voorwaarden voldaan is, alle taken aankunnen. Van belang volgens hen is dat de overheid zorgt voor een afbakening van de verantwoordelijkheden (1) en hierbij duidelijk stelt wanneer de private veiligheidsector optreedt (2). Tevens moet de overheid de rol als coördinator blijven vervullen (3). Ook dient hij de interactie tussen beidde sectoren te garanderen (4). De publieke veiligheidssector moet wel de verplichting behouden voor het monopolie van repressie en handhaving van de openbare orde (5). Ten slotte dient er op regelmatige basis een evaluatie plaats te vinden waarover de private actoren ingelicht worden.
106
Ibid X., [X] „Publiekprivate samenwerking‟ [WWW] BVBO: http://www.apeg-bvbo.be/_Uploads/dbsAttachedFiles/00.pps.pdf [16/03/2010]. 107
42
II. SOCIAAL- PSYCHOLOGISCH ONDERZOEK OPLEIDINGEN 2.1. Inleiding Ook op dit deel kunnen we de theorie van A. MASLOW toepassen (cfr. hoofdstuk 1). Na het 1ste en 2 de stadium, die noodzakelijk bevredigd moeten zijn om over te kunnen gaan naar het volgende stadium, kunnen we op dit onderdeel van de thesis de volgende drie stadia toepassen. Het betreft hier ondermeer stadium drie met de sociale behoeften, stadium vier met de behoefte aan erkenning en waardering om zo te komen tot het laatste stadium van de zelfverwezenlijking. De theorie is hier zo interessant omdat de mens na zijn veiligheidsbehoefte nood heeft aan sociale behoeften, dat wil zeggen aan andere personen. De vierde laag ste lt dat hij nood heeft aan erkenning. Wel, deze twee factoren zorgen ervoor dat de mens zal beïnvloed worden in zijn waarden en normenpatroon. De interactie met de omgeving vormt in dit hele proces dan ook een erg belangrijke rol. Deze twee niveaus kunnen we ook wel koppelen met de subjectieve norm uit de theorie van AJZEN met betrekking tot het gepland gedrag (cfr. infra). Men stelt dat men deze subjectieve norm ook wel kan voorstellen als de “socializers” waarmee de personen bedoeld worden die in de directe omgeving invloed uitoefenen op het gedrag: vrienden, familie en school. 108 Belangrijk is dat Maslow stelt dat de behoeftepiramide voor iedereen telt, dus kunnen we ook stellen dat deze telt voor de leerlingen die de opleiding tot bewakingsagent volgen. 2.2. Waarden en normen: ontstaansgeschiedenis, verklaring & verschil bij jongeren 2.2.1. Definitie van normen De definities van “normen” zijn erg uiteenlopend en verschillend. Om in dit onderzoek een beeld te creëren van wat wij onder normen verstaan, hanteren we de definitie zoals die is weergegeven in de driedelige dikke van Dale namelijk: 109 “(1889
VERSCHUUREN K., „Een béta technische studie‟, Twente, Universiteit Twente, 2008, p2-10. VAN DALE., „Dikke van Dale‟, Antwerpen, utrecht, p2198.
43
bronnen zoals Winkler Prins Encarta komen we tot een meer accurate definitie van deze normen. 110 Het zijn namelijk universeel voorkomende gedragsregels in het intermenselijk verkeer. Men maakt een tweeledig onderscheid in de diverse soorten normen. Enerzijds hebben we de normen die te onderscheiden vallen naar normkring nl. aanvaarde normen (gij zult niet doden) en groepsnormen ( bv. Bij religieuze groeperingen, vriendenclub, gezin, etc.). Anderzijds kan men de normen indelen naargelang de zwaarte die ze hebben. Wanneer we normen op een schaal zouden voorstellen vinden we aan de ene kant de normen terug die ethisch erg zwaar zijn en aan de andere kant normen die ethisch niet zwaar wegen, maar toch van groot belang zijn voor een grote groep van personen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een bepaalde modetrend. 2.2.2. Ontstaan van het normbesef Normen ontstaan niet zomaar. Het is een complex proces dat zich afspee lt vanaf de vroege kinderjaren. 111 Normen worden niet louter en alleen impliciet aangeleerd maar zijn tevens een expliciet proces. Om een duidelijker beeld te kunnen geven van dit proces kijken we naar de studie van KOHLBERG die het ontstaan van het normbesef omschrijft. 112
113
Dit proces beperkt
zich niet louter tot het ontstaan van het normbesef maar eveneens de waarden (cfr. infra) worden langs diezelfde weg ontwikkeld. KOHLBERG stelt dat deze ontwikkeld worden door het geweten. Dit is het proces dat ons aangeeft wat goed en kwaad is. Hij stelt het geweten voor als een kompas, het geeft ons de juiste richting aan van ons handelen. Hij gaat ervan uit dat het kind een aangeboren gevoel heeft voor het juist of fout handelen. Dit zogenaamde individuele geweten verloopt door drie niveaus in zes stadia. 114
Op het eerste niveau, het niveau van het preconventionele morele oordelen, laten kinderen zich voornamelijk leiden door de gevolgen dat het gedrag met zich meebrengt. Een handeling die bestraft wordt, wordt aanzien als moreel fout. Een handeling die beloond wordt, als moreel goed. In dit eerste niveau vinden we de eerste twee stadia terug. Stadium één stelt dat de zwaarte van iets wat fout is afhankelijk is van de zwaarte van de straf. Hier wordt dus rekening gehouden met de personen buitenaf die instaan voor de opvoeding. Stadium twee stelt dat iets moreel juist is als het iets in het eigenbelang is, wat prettig en eerlijk is. Dit kunnen we omschrijven als het
110
WINKLER PRINS, Encyclopedie 1993-2002, M icrosoft Corporation, Het spectrum. KOHNSTAMM R., Kleine ontwikkelingspsychologie, Houtem, Springer, 2009, p. 221. 112 KOHNSTAMM R., Kleine ontwikkelingspsychologie, Houtem, Springer, 2009, p. 217-237. 113 VERHOFSTADT D., VAN GEERT P., VYT A., Handboek ontwikkelingspsychologie: grondslagen en theorieën., Antwerpen, Open Universiteit te Heerlen, 2003, p. 200-210. 114 Ibid 111
44
lustprincipe. Wat het kind lust oplevert is goed, wat onlust oplevert slecht. Dit niveau kunnen we classificeren tussen de leeftijd van nul tot twaalf jaar.
Op het tweede niveau vinden we de conventionele morele oordelen terug, meerbepaald het conformeren aan de omgeving. Hier laten de jongeren zich voornamelijk leiden door wat de omgeving van hen verwacht. Hiermee doelen we dan voornamelijk op gezin, familie, vrienden etc. De jongeren waarover we het hebben, bevinden zich tussen de leeftijd van twaalf tot achttien jaar. Ook dit niveau is opnieuw op te delen in twee stadia. In het eerste stadium staat de goedkeuring van de anderen centraal. Men past zijn gedrag hieraan aan. Het is niet enkel meer de straf of beloning die hier een bepalende rol speelt. Het andere stadium kunnen we omschrijven als het stadium van wet en orde. Hier is het belangrijk dat men eerbied toont voor het gezag en voor de sociale orde. Het is niet langer zo dat wat goed en kwaad zelf ingevuld wordt naargelang de beleving, maar hier ligt het vast. De normen en gewoontes worden hier als definitie f en onveranderlijk aanschouwd.
Op het laatste niveau, tevens een erg belangrijk niveau, vinden we het postconventionele morele oordelen terug. Deze fase is van cruciaal belang. Hier gaat de jongere kritisch nadenken over datgene wat hem door de omgeving voorgeschoteld wordt. Men denkt na over de aangereikte waarden en normen. Zo creëert men eigen waarden en normen die van belang zijn voor de bepaling van hun gedrag. Hier vindt men de laatste twee stadia terug. Het vijfde stadium stelt dat de morele handelingen niet meer afhankelijk zijn van de directe sociale omgeving, maar worden ervaren als universeel. Men stelt zijn eigen persoonlijke waardeschaal op. Men stelt de bestaande waarden en normen in vraag. Het laatste stadium is het einde van de gewetensgroei. Hier situeert zich de zedelijke volwassenheid en zijn de eigen waarden en normen gecreëerd. Dit is een belangrijke fase daar de opleiding van een persoon hierbij richtinggevend is. Door deze opleiding gaat men immers een welbepaald denkpatroon hebben.
2.2.3. Normen in de klas Wanneer een persoon terecht, komt op de schoolbanken kan men niet stellen dat men er normloos terecht komt. Door de voorafgaande opvoeding van de ouders en familie, de vriendschappelijke contacten met anderen heeft men al een beeld gevormd over zichzelf en de omringende wereld
45
(cfr. fases doorheen de opvoeding). 115 Met andere woorden men heeft zich al bepaalde normen eigen gemaakt. Deze inzichten en opvattingen zullen hoe dan ook nog wijzigen door de omgang met de klasgenoten.
Door een proces van vergelijken wisselen jongeren ervaringen uit met elkaar en wat ook belangrijk is, ze vergelijken zich met elkaar. Ze gaan na wat de opvattingen van anderen zijn en toetsen deze aan die van hen. Hier ontstaat een belangrijke proces van beïnvloeding. Het is namelijk zo dat een groep een sterke invloed uitoefent op de gedachten en handelen van een individuele persoon.
Dit kan worden verduidelijkt aan de hand van het experiment van ASCH die de invloed van groepsleden op elkaar aantoont. 116 Het experiment bestond erin een groep van zes leerlingen twee kaarten voor te leggen. Op de ene kaart stonden drie lijnen met een verschillende lengte. De andere kaart bevatte slechts één lijnstuk. De opdracht van de oefening was om de lijn van op de tweede kaart te linken aan een lijn op de eerste kaart die volgens hen identiek was. Aan de eerste vijf leerlingen werd hen opgelegd bewust het foute antwoord te geven. Wanneer de laatste leerling nadien gevraagd werd het correcte lijnstuk aan te duiden merkte me n dat 33% van de proefpersonen zijn mening veranderde en meeging met de groep. Wanneer ze nadien nog eens het antwoord moesten geven zonder de aanwezigheid van de groep duiden deze wel het juiste aan. Iemands oordeel dat afwijkt van het oordeel van de groep brengt spanningen teweeg bij die persoon. Hij voelt zich ongemakkelijk. Dat bleek ook uit dit experiment waarbij de proefpersonen achteraf bevraagd werden. Wanneer je het experiment kritisch evalueert merk je dat slecht 33% de mening van de groep volgt. Dit komt waarschijnlijk omdat het een objectief meetbaar gegeven is. De lengte van een lijnstuk kan namelijk objectief, d.w. z. wetenschappelijk bewezen worden. Wanneer men echter overgaat tot subjectieve elementen zoals opvattingen, voorkeuren, bepaalde thema‟s, dan kan deze beïnvloeding sterker doorwegen. Ook dit kan aangetoond worden met een experiment waarbij een groep proefpersonen voor een korte tijd een blad te zien kreeg dat vol met stippen stond. Door de korte tijd waaraan ze blootgesteld werden aan het blad, en dus in de onmogelijkheid waren om deze te tellen, kunnen we het aanschouwen als een subjectief gegeven. Wanneer de leider van het experiment de opdracht gaf aan de eerste persoon om een extra hoog aantal te zeggen dan zagen we dat het gemiddelde van de hele groep veel hoger lag dan wanneer 115
ALBLAS G., HEINSTRA R., KAMPSCHUUR P., VAN DE SANDE H., Sociale psychologie voor het onderwijs, Groningen, Wolters-Noordhof, 1986, p 58. 116 ALBLAS G., HEINSTRA R., KAMPSCHUUR P., VAN DE SANDE H., Sociale psychologie voor het onderwijs, Groningen, Wolters-Noordhof, 1986, p. 60-61.
46
dit niet het geval was. Men stelt dat de invloed van de klasgenoten op elkaars standpunten groter wordt wanneer één of meerdere onderstaande factoren aanwezig zijn in de klasgroep nl. : 117 -
het overgrote deel van de klas is eensgezind over het desbetreffende standpunt. Wanneer er grote verdeeldheid is speelt dit minder;
-
de standpunten zijn van groot belang voor het goed functioneren van de klasgroep;
-
er is een goede sfeer in de klas aanwezig, met andere woorden een aantrekkelijke sociale omgeving.
Natuurlijk spelen nog enkele andere factoren een rol bij het al dan niet beïnvloeden, namelijk de karaktereigenschappen van de leerling. Men stelt dat leerlingen met een lage zelfwaardering een grote behoefte aan acceptatie hebben, en zij met geringe intelligentie een hogere kans hebben om beïnvloed te worden. Door al deze beïnvloeding bestaat er een soort van conformiteit in de klasgroep, de zogenaamde groepsnormen. 118 2.2.4. Definitie van waarden Net zoals de definitie van normen zijn ook de definities van waarden erg uiteenlopend. Daar het woord hier niet duidelijk en in de juiste context omschreven wordt in de driedelige van Dale hanteren we hier de definitie VEUGELERS: “waarden zijn geen persoonlijke voorkeuren gebaseerd op smaak, maar zijn min of meer geëxpliciteerde en uitgewerkte ideeën over hoe iemand zich verhoudt tot zijn of haar om geving. Waarden zijn affectief geladen cognities inzake gedrag. Deze waarden sturen het gedrag. Waarden zijn persoonlijke keuzes en bevinden zich op het culturele niveau.”
119
Uit de bovenstaande definitie en andere courante circulerende definities kunnen we concluderen dat een waarde een betekenis is die men aan iets toeschrijft. Naast een economische waarde aan iets toe te schrijven, kunnen we ondermeer ook ethische, zingevende en sociale waarden aan iets geven.
117
ALBLAS G., HEINSTRA R., KAMPSCHUUR P., VAN DE SANDE H., Sociale psychologie voor het onderwijs, Groningen, Wolters-Noordhof, 1986, p. 60. 118 ALBLAS G., HEINSTRA R., KAMPSCHUUR P., VAN DE SANDE H., Sociale psychologie voor het onderwijs, Groningen, Wolters-Noordhof, 1986, p. 60 -63. 119 VEUGELERS W.M .M .H. Waarden en normen in het onderwijs: zingeving en humaniserering, Twente, Universiteit voor Humanistiek, 2003, p 2.
47
2.2.5. Waarden in het onderwijs Waarden op school zijn een niet onbesproken thema in de literatuur. Er worden dan ook tal van diverse leerstijlen aangehaald die duiden op verschillende vormen van onderwijs. Deze vormen van onderwijs trachten elk op hun manier de waarden aan de leerlingen over te brengen. Het gaat om vorming, scholing, ontplooiing & immersie. 120 In dit onderzoek zullen we ons beperken tot het onderwijs als vorming. Bij dit type van onderwijs zien we een belangrijke rol weggelegd voor de leerkracht/docent. Volgens VAN DER VEN dienen we bij dit type van onderwijs een onderscheid te maken tussen waardeonderwijs, waardeverheldering en waardeontwikkeling. 121 Een andere bron zoals VANNESTE, hoogleraar pedagogiek, stelt dat er nog een vierde factor van belang is namelijk waardecommunicatie. Wij zullen ons toespitsten op het vierledige model. 122
Ter verklaring van deze vier concepten maken we een onderscheid tussen pedagogische en psychologische benaderingen. Pedagogische benaderingen maken ons duidelijk hoe men moet handelen met betrekking tot waarden. De psychologische benadering daarentegen heeft voornamelijk aandacht voor het cyclisch proces van de ontwikkeling van waarden van jongs af aan tot de volwassenheid. Dit proces werd ook beschreven bij het hoofdstuk omtrent het normbesef (KOHLBERG cfr. supra). Bij de eerste factor die men kan hanteren, namelijk de waardeontwikkeling, situeren we ons voornamelijk in het psychologische kader. Hier zullen we echter niet verder op ingaan daar dit hetzelfde proces is zoals omschreven werd bij het ontstaan van het normbesef. Kort gezegd kwam het erop neer dat een persoon drie niveaus diende te doorlopen in zijn leven. In elk van deze niveaus kregen we te maken met verschillende fasen. Men vulde niet echt in welke normen en waarden er ontwikkeld worden, maar duidde wel op het belang van welke fase in de cyclus de persoon voor welke waarden en normen gevoelig is.
Na het psychologische kader hebben we het pedagogische kader. Hieronder behoren de andere drie vormen. Wanneer men gebruik maakt van waardeverheldering, dat zijn oorsprong heeft in de Verenigde Staten en ontwikkeld werd door RATHS, professor aan de universiteit van Delaware, gaat men er vanuit dat alle waarden persoonlijk en relatief zijn. Hier staat de persoon, de leerling hier, centraal. Men vertrekt vanuit de waarden van de leerling, niet deze van de leerkracht. De leerlingen vervullen hier dus de rol van “locus of control”. De leerkracht is waardeneutraal. Hij 120
VAN CROM BRUGGE H., VANOBBERGEN B., Opvoeden onderwijs: verkenning in de theorie en de praktijk van de waardecommunicatie op school, Gent, Academia Press, 2005, p. 9-12. 121 VAN CROM BRUGGE H., VANOBBERGEN B., Opvoeden onderwijs: verkenning in de theorie en de praktijk van de waardecommunicatie op school, Gent, Academia Press, 2005, p. 18 – 21. 122 VAN CROM BRUGGE H., VANOBBERGEN B., Opvoeden onderwijs: verkenning in de theorie en de praktijk van de waardecommunicatie op school, Gent, Academia Press, 2005, p. 18 – 21.
48
stelt zich zo op dat hij de leerlingen er niet alleen toe aanzet hun eigen waarden en gevoe lens te gaan expliciteren maar ook die van anderen. Tevens tracht men zo de eigen waarden te relateren aan die van anderen. Men maakt hier gebruik van groepsdiscussie om tot een consensus te komen over desbetreffende waarden. De waardeoverdracht is een volledig andere aanpak in vergelijking met de waardeverheldering. Hier is het niet meer de leerling die centraal staat. Om het in verkeerstermen te zeggen, er is sprake van een eenrichtingsverkeer. Er is een eenrichtingsverkeer tussen leraar en leerling. Men omschrijft het ook wel als een autoritaire, normerende en voorschrijvende manier van opvoeden. Men stelt er dat de leraar weet wat goed is en hij draagt dat goede over aan de leerlingen, desnoods via een dwingend karakter. De leerling is hier dus een spons die de opgelegde waarden dient te aanvaarden en toe te passen.
Ten slotte hebben we nog de waardecommunicatie. Hier beperken we ons eigenlijk niet enkel en alleen tot de waarden, maar eveneens tot de normen. Ze worden namelijk met elkaar geconfronteerd. Het is een interactie tussen de leerlingen en leraar. De leraar komt uit voor zijn waarden en normen en laat de leerlingen ook hun waarden en normen naar voren brengen. Zo ontstaat er een communicatie tussen elkaar waarbij waarden en normen hun plaats krijgen. 123 2.2.6. Verandering in het denken over waarden en norme n in het onde rwijs Vaak stelt men dat de waarden en normen aan het vervagen zijn. Dat jongeren geen respect meer hebben voor elkaar. Kortom, dat de traditionele waarden en normen verdwijnen. Dit moeten we nuanceren. Er vindt wel degelijk een verschuiving plaats van de traditionele waarden en normen, maar dit wil niet zeggen dat dit negatieve verschuivingen zijn. 124 Ook in het onderwijs zijn er grote verschuivingen in het waarden- en normenpatroon. Om dit te staven kijken we terug op een periode van de jaren 50 tot heden. Vooreerst hadden we de jaren 50. 125 Dit was de periode waarin de verzuiling in de samenleving nadrukkelijk aanwezig was. Deze verzuiling werd gekenmerkt door elke zuil die zijn eigen vaststaande waarden en normen voorlegde.
In de jaren 60 zien we een verschuiving. Het is niet meer zo dat waarden en normen zomaar worden overgedragen zoals het geval was in de jaren 50. Men kon eerder spreken van een dynamisch en persoonlijk proces van waarden- en normenoverdracht. Nadruk diende hier gelegd 123
VAN CROM BRUGGE H., VANOBBERGEN B., Opvoeden onderwijs: verkenning in de theorie en de praktijk van de waardecommunicatie op school, Gent, Academia Press, 2005, p. 18 – 21. 124 VAN DER LEEUW Z.M ., Dossiers kiezen kost tijd: een evaluatie naar de effectenonderzoek van een oriëntatiejaar, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2007, p11. 125 VEUGELERS W.M .M .H. Waarden en normen in het onderwijs: zingeving en humanisering, Twente, Universiteit voor Humanistiek, 2003, p. 4-7.
49
te worden op de persoonlijkheid zelf, op het individuele. De normen dienden gebaseerd te zijn op deze persoonlijke waarden in overleg met alle betrokken individuen. In tegenstelling tot de voorgaande periode hebben we niet meer te maken met statische waarden maar met waarden die zich in een dynamisch proces bevinden en steeds verder en opnieuw ontwikkelen tot normen die ook steeds opnieuw kunnen worden gevormd. Kortom hebben we hier niet meer de vaststaande entiteiten die deze doorgeven aan jongeren daar de jongeren nu zelf op een actieve en recreatieve manier invulling kunnen geven aan die waarden.
Wat later, begin jaren 70, stond de persoonlijke en collectieve emancipatie centraal. Doel van die collectieve emancipatie was het verkleinen van de weerstanden bij de ontwikkeling van de persoonlijke emancipatie in de maatschappij. Gelijkheid en rechtvaardigheid waren waarden die er centraal stonden en factoren als geslacht en etniciteit mochten dus geen obstakel meer vormen. Deze periode werd ook gekenmerkt door de vermaatschappelijking van het onderwijs. Hierdoor konden de leerlingen kennis maken met waarden en deze waarden verder ontwikkelen. Dit door methodes als participerend en sociaal leren. Deze vorm van collectieve emancipatie kreeg te maken met veel weerstand omdat geacht werd van de scholen dat deze neutraal waren. Het onderwijs werd dan ook sterk gekenmerkt door een rationaliseringsproces en technisch instrumenteel denken.
Nadien, in de jaren 80 zien we een heropleving van de persoonlijke emancipatie. Belangrijk in deze periode was het verdwijnen van de waarden uit de leerstof. Ze werden teruggebracht op het individueel welbevinden. Hierdoor aanschouwde men de leerkracht meer als een kennismanager. Men stelde dan ook dat het normatieve enkel in zicht kwam wanneer de orde, dat tevens de norm was, verstoord werd. Er was dus maar weinig sprake van aandacht voor expliciete waarden in de betekenis van waardeontwikkeling en waardeoverdracht. Wanneer we kijken naar de waarden en normen aanwezig in het onderwijs nu merken we dat er meer en meer aandacht gaat naar deze waarden en normen. Het onderwijs wordt gezien als de plaats bij uitstek om deze te ontwikkelen en te herwerken. Het is namelijk een van de belangrijkste opvoedingsinstanties geworden. 126 2.2.7. Het verschil tussen waarden en norme n We hebben nu al een definitie van waarden en normen. We merken dat deze twee moeilijk te onderscheiden zijn van elkaar. Toch zijn deze sterk verschillend. Waarden zijn namelijk oordelen 126
VAN CROM BRUGGE H., VANOBBERGEN B., Opvoeden onderwijs: verkenning in de theorie en de praktijk van de waardecommunicatie op school, Gent, Academia Press, 2005, p. 18 – 21.
50
gebaseerd op ideeën over wat goed en slecht is. De normen kunnen we ook omschrijven als waarden, maar als in regels vastgelegde waarden. Het zijn overeenkomsten die op waarden zijn gebaseerd en die worden opgelegd aan een bepaalde groep van personen. Men stelt hier dat normen impliciete en expliciete afspraken zijn over gedrag terwijl waarden door personen in een ontwikkelingsproces ontstaan. 2.3. Waarden en normen bij leraar en leerlingen Het is een foute opvatting te denken dat waarden zomaar overgedragen kunnen worden van leraars op leerlingen. Belangrijk aspect bij dergelijk proces vooraleer dit mogelijk is, is dat de leerlingen die waarden moeten aanvaarden. De jongeren zullen slechts de waarden aanvaarden wanneer beiden dezelfde waardeoriëntatie hebben en men de “pedagogische autoriteit” aanvaard heeft. Men stelt dat aan drie voorwaarden moet voldaan zijn vooraleer men waarden passief overneemt namelijk:127 -
een gelijke waardeoriëntatie;
-
een eenduidige waardeoriëntatie en
-
de aanvaarding van de autoriteit, hier de leraar/docent.
Toch stelt men dat dit type van voorstelling eigenlijk een ideaalvoorstelling is. Wanneer we kijken naar de eerste voorwaarde moeten we concluderen dat deze geen recht doet aan diversiteit binnen deze waardeoriëntaties. Dit is nochtans een belangrijk punt in onze samenleving. De tweede voorwaarde miskent het levensloopperspectief. Men bedoelt hiermee dat in de verschillende fasen van de levensloop diversiteit aanwezig kan. Recente theorieën stellen dat de waardeoverdracht een sociaalconstructivistisch karakter heeft. Ze zien het als een proces van constructie waarbij de leerlingen intrageren met zowel omgeving en medeleerlingen als leerstof en leerkracht. We zien hier dat de leerling zelf betekenis geeft aan zijn kennis. De leerling zal vanuit zijn eigen vaardigheden, kennis, inzichten en vaardigheden de waarden verder ontwikkelen. Hiervoor zal hij gebruik maken van wat hem aangeboden wordt. Het proces is een cyclisch proces. De leerling voert zelf de spelleiding, de school ondersteunt hem hierbij.
Uit onderzoek van VEUGELS & DE KAT bleek dat leerkrachten moeilijk konden verwoorden wat precies hun rol was bij de waardeontwikkelingen van de leerlingen. We kunnen stellen dat de leerkracht een ondergeschikte rol toebedeeld krijgt. Hij moet trachten actief te participeren in deze waardeontwikkeling. Dit kan hij ondermeer door de leerstof op een welbepaalde manier aan te 127
LANGEN C., Toolkit voor de sociologie, Assen, Van Gorcum, 2007, p 61-65.
51
bieden. Meestal gebeurt dit op een onbewuste manier. Men spreekt ook wel over “morel heart of teaching”. 128 Dit wil zeggen dat de leerkracht bij de keuze van zijn leerstof en bij de interactie met de jongeren, bij het interpreteren van het curriculum en voorbeelden in de les een afspiegeling vormt van zijn eigen karakter. Leerlingen pikken signalen op en kunnen zo een beeld scheppen van de morele boodschap van de leraar. Waarmee men wel rekening moet houden, is het feit dat de leerkracht de leerlingen enkel kan stimuleren zijn waarden over te nemen en deze niet zomaar kan opdragen. De leraar kan doen aan waardestimulatie bij de leerlingen en zo een eerste aanzet geven tot de waardeontwikkeling van de jongeren. 2.4. Het verband tussen waarden, normen en het gedrag We hebben nu al waarden en normen besproken en hoe deze ontstaan. Via dit hoofdstuk trachten we te duiden hoe deze waarden, normen en ook wel attitudes van belang zijn voor het bepalen van het gedrag. Dit hoofdstuk vormt dan meteen ook een cruciaal element doorheen de thesis. Om de achterliggende redenen te kennen van bepaalde normen, waarden en attitudes dienen we te weten hoe deze beïnvloed kunnen worden. Wanneer gaan de leerlingen over tot welbepaalde houdingen die hun gedrag bepalen? Welke factoren spelen hierbij een rol? Om hierop een antwoord te geven zullen we ondermeer de communicatiefactor analyseren. In welke graad speelt communicatie een rol bij het bepalen van het gedrag en denkpatroon. Op basis van de cognitieve dissonantietheorie zullen we hierop een antwoord formuleren.
We hebben reeds een onderscheid gemaakt tussen waarden en normen, maar ook het begrip attitude speelt hier een belangrijke rol. We kunnen stellen dat attitude geen begrip is dat naast deze normen en waarden staat, maar een overkoepelende functie heeft. Een attitude kunnen we omschrijven als een geheel van persoonskenmerken, normen en waarden, ideeën en meningen die welbepalend zijn voor het gedrag van een persoon in een welbepaalde situatie. 129
We kunnen stellen dat men via het onderwijs de attitude van personen tracht te veranderen zodat deze voldoen aan de vereiste beroepsattitudes voor het latere werkveld. De opleiding heeft namelijk als doel iemand klaar te stomen om op het werkveld naar behoren te kunnen functioneren. Naast de theoretische relevante kennis dient men dus ook bepaalde attitudes aangeleerd te krijgen. Zoals eerder beschreven is dit een moeilijk proces. Wanneer men een
128
VEUGELERS W.M .M .H. Waarden en normen in het onderwijs: zingeving en humanisering, Twente, Universiteit voor Humanistiek, 2003, p. 4-7 129 SHARON S., KASSIN S., FEIN S., M ERVIELDE I., VAN HIEL A., Sociale psychologie, Gent, Academic Press, 2006, p. 192.
52
attitude van iemand wil veranderen zal men dit meestal trachten te doen door overtuigend te communiceren om op die manier de andere te overhalen zijn attitudes te waarderen en over te nemen. Het al dan niet overtuigen wordt in de sociale psychologie ook wel het overredingsproces genoemd.
130
Ter verklaring van dit overredingsproces kijken we naar de benaderingen die ontwikkeld werden door R. PETTY & J. CACIOPPO, hun zogenaamde duaal overredingsmodel. 131
132
Dit model
beschrijft de manier waarop attitudes kunnen wijzigen doorheen het leerproces. Er worden twee types van beïnvloeding onderscheiden. Een eerste type is de centrale weg tot overreding. Deze weg wordt gekozen wanneer de ontvanger kritisch over de inhoud van de boodschap nadenkt. De ontvanger beoordeelt de verschillende argumenten zeer grondig. Als de ontvanger hoger opgeleid is, zal beïnvloeding eerder via de centrale route plaatsvinden. Dit wil echter niet zeggen dat hoger opgeleiden minder snel beïnvloed kunnen worden dan anderen en vice versa. Studies wijzen namelijk uit dat hier geen correlatie tussen bestaat. Dit zien we namelijk terug in de studie van W. MCGUIRE betreffende het informatieverwerkingsproces. 133 Hij maakt een onderscheid tussen de receptie, dat wil zeggen het ontvangen, en de acceptatie van een boodschap. Hij stelt dat wie over een hoger intelligentiecoëfficiënt en een hoge zelfwaardering beschikt de boodschap goed en beter begrijpt, maar moeilijker van attitude zal veranderen. Hij is standvastiger. Andere personen daarentegen met een lage zelfwaardering zullen sneller overgaan tot de acceptatie van de boodschap, maar zullen het moeilijker hebben met het ontvangen. Ook andere studies kwamen tot de conclusie dat beide groepen even veel/weinig vatbaar zijn voor overreding.
Het zou wat te simplistisch zijn moest dit het proces tot overreding zijn. Daarom dat andere onderzoekers zoals GREENWALD A. een derde factor toevoegen namelijk de elaboratie. 134 Met elaboratie bedoelt men: “het proces van nadenken en kritisch analyseren van de argumenten die deel uitmaken van de overtuigende boodschap”. 135 De individuen gaan dus ook de voor- en nadelen afwegen van boodschap vooraleer er een attitudeverandering plaatsvindt.
130
SHARON S., KASSIN S., FEIN S., M ERVIELDE I., VAN HIEL A., Sociale psychologie, Gent, Academic Press, 2006, p. 200 – 203. 131 PETTY R. en CACIOPPO J., Advances in experimental social psychologie vol.19, Elsevier, Academic Press, 1986, p.123-162 132 EENENNAAM F., KRIELAART M., VAN DER ZWART R., Marketing engineering, Denventer, Samsom, 1999, p. 103 – 106. 133 SHARON S., KASSIN S., FEIN S., M ERVIELDE I., VAN HIEL A., Sociale psychologie, Gent, Academic Press, 2006, p. 201. 134 SCHELLENS P.J., KLAASEN R., DE VRIES S., Communicatiekundig ontwerpen, Assen, Van Gorcum, 2006, p. 156-160. 135 Ibid
53
Het tweede type is de perifere weg tot overreding. 136 Beïnvloeding via de perifere route vindt plaats als de ontvanger niet over de inhoud van de boodschap nadenkt, maar beïnvloed wordt door andere cues. Hierbij denken we bijvoorbeeld aan een overtuigende docent (die expert zegt het dus zal het wel waar zijn). Een erg toepasselijk voorbeeld is dat van Adolf Hitler. Men stelt dat hij voornamelijk mensen via de perifere route tot attitudeverandering kon aanzetten. Hitler geloofde dat de mensen incompetente informatieverwerkers waren. Wat hij hiermee bedoelde, is dat hij op basis van uiterlijke symbolen, slogans en dergelijke meer zijn propaganda ging richten. Vaak werd daarom ook gezegd dat men Hitler blindelings gehoorzaamde. Men ging de waarden en normen aanpassen
aan
zijn
vereisten.137
We kunnen stellen dat beïnvloeding via de perifere route is minder standvastig dan beïnvloeding via de centrale route. De mogelijke beïnvloeding via een van de twee routes gebeurt natuurlijk niet zomaar. Hierbij zijn drie cruciale factoren die van groot belang zijn: de bron, de boodschap en het publiek. 138 Met de bron bedoelen we de persoon die de communicatie voert met als doel een attitudeverandering te verwezenlijken. Hierbij speelt de geloofwaardigheid een rol. Wanneer een leerling bijvoorbeeld een medeleerling vertelt dat zijn gedrag onaangepast is met betrekking tot een racistisch voorval zal dit minder effect hebben dan wanneer dit verteld wordt door een persoon die een gezaghebbende rol bekleedt tegenover die persoon. Die geloofwaardigheid kan dus gecreëerd worden door competentie en betrouwbaarheid. Met competentie bedoelen we de mate van alwetendheid. Een expert in thema‟s omtrent discriminatie zal daarom meestal kunnen overtuigen op grond van zijn deskundigheid. Echter is het niet omdat men met een expert te maken heeft dat zijn standpunten zomaar aanvaard worden. Hiervoor dient men eerst aan het tweede kenmerk te voldoen namelijk betrouwbaarheid. Bij een opiniepeiling door een Amerikaanse organisatie Gallup
139
ging men na welke personen als betrouwbaar aanschouwd
werden. Hieronder een beperkte weergave uit de resultaten. 1. Verpleegsters
83%
2. Geneesheren
68%
3. Apothekers
68%
4. Docenten
59%
5. ….. 136
SHARON S., KASSIN S., FEIN S., M ERVIELDE I., VAN HIEL A., Sociale psychologie, Gent, Academic Press, 2006, p. 202. VAN WOERKUM C. en VAN M EEGEREN P., Basisboek communicatie en verandering. Amsterdam, Boom, 2000, p.83-94. 138 SHARON S., KASSIN S., FEIN S., M ERVIELDE I., VAN HIEL A., Sociale psychologie, Gent, Academic Press, 2006, p.203217. 139 SHARON S., KASSIN S., FEIN S., M ERVIELDE I., VAN HIEL A., Sociale psychologie, Gent, Academic Press, 2006, p.203217. 137
54
14. Verzekeringsagenten 12% 15. Autohandelaars
7%
We zien hier dat docenten zich op de 4 de plaats bevinden. Toch mag men niet stellen dat de soort bron nu belangrijker is dan de boodschap. PETTY stelt dat de mate van betrokkenheid ook een rol speelt. 140 Bij een hoge betrokkenheid zal men de zaak kritischer evalueren dan bij een lage. Een toepasselijk voorbeeld zou men kunnen stellen bij de richting criminologische wetenschappen. Wanneer een overtuigende persoon vertelt aan tweedejaarsstudenten dat het beter is om de richting over 5 jaar te spreiden in plaats van vier en daarbij vertelt dat het enkel van toepassing is voor nieuwe studenten dan zal deze mogelijks de groep grotendeels met zich meekrijgen. Er is namelijk maar sprake van een lage betrokkenheid. Maar indien diezelfde persoon dit zegt en daarbij vertelt dat dit onmiddellijke van toepassing is voor alle studenten, zal de situatie hoogstwaarschijnlijk omkeren.
Daarnaast is er ook de boodschap die een rol speelt. Hieraan zullen we geen bijzondere aandacht geven. Wel belangrijk hierbij is dat er een verschil is wanneer de boodschap via de perifere dan wel de centrale route plaatsvindt. Wanneer men de boodschap onaandachtig beluistert dan speelt de omvang van het bericht hier een belangrijke rol. Men denkt hier dan op een andere manier, namelijk hoe korter de boodschap hoe minder informatief hij is en dus ook niet waardevol. Dit is echter volledig anders wanneer dit via de centrale weg gebeurt. Hier zien we dat de lengte niet aan kwaliteit mag inboeten. Wanneer de omvang van de boodschap toeneemt en hierdoor de argumenten wat verzwakken en men wat rond de pot draa it zal men minder overtuigend overkomen bij de personen dan bij korte maar goede argumenten. Wat ook moet vermeld worden is de discrepantie van de boodschap. Hiermee bedoelt men de mate van verschil in de standpunten. De boodschapper kan een extreme of een gematigde positie innemen. De studie van wetenschappers EDWARDS & SMITH stelt dat het beter is een gematigde positie in te nemen. Een extreem standpunt achten ze hier als niet meer productief. 141 Volgens de studie van UNDERWOOD & PEZDEK moet men wel nog met een achterliggende factor rekening houden vooraleer men kan spreken van attitudeveranderingen. 142 Dit is namelijk het zogenaamde slapend effect. Dit wil zeggen dat personen de boodschap en de bron van elkaar distantiëren na verloop van tijd. Hier treedt een geheugeneffect op waardoor een overtuigende bron minder attitudeverandering met zich kan meebrengen maar ook omgekeerd: de minder geloofwaardige EENENNAAM F., KRIELAART M., VAN DER ZWART R., Marketing engineering, Denventer, Samsom, 1999, p. 103 – 106. SHARON S., KASSIN S., FEIN S., M ERVIELDE I., VAN HIEL A., Sociale psychologie, Gent, Academic Press, 2006, p.210212. 142 SHARON S., KASSIN S., FEIN S., M ERVIELDE I., VAN HIEL A., Sociale psychologie, Gent, Academic Press, 2006, p. 207. 140 141
55
bron brengt wel een attitudeverandering met zich mee. Andere studies bekritiseren dit slapend effect en zeggen dat dit enkel maar opgaat op voorwaarde dat men pas na het ontvangen van de boodschap de identiteit te horen kreeg.
Ten slotte hebben we nog het soort publiek. Hierbij is het van belang te weten dat er diverse types van mensen bestaan. Cognitie en zelfsturing hebben hier een bepalende rol. Mensen met een hoge cognitie worden vooral door de sterkte van het argument overtuigd. Mensen met een hoge zelfsturing worden sterk beïnvloed door sociale imagobeelden zoals bijvoorbeeld een bekende prof. Zo komen we tot de cognitieve dissonantietheorie van FESTINGER. 143 Er zijn drie factoren die hierbij een cruciale rol spelen, namelijk: -
de beginattitude van de ontvanger over het desbetreffende onderwerp;
-
de visie van de zender over dit onderwerp en
-
de appreciatie door de ontvanger van de zender.
We maken hier een onderscheid tussen een consonante en dissonante situatie. Wat zo typerend is aan een consonante situatie is dat de drie bovenstaande factoren in evenwicht zijn met elkaar. Een voorbeeld van een situatie waarbij de drie factoren in evenwicht zijn is wanneer de visie van zowel zender als ontvanger op elkaar afgestemd zijn. Indien aan één of meerdere factoren niet voldaan is spreken we van een dissonante situatie. FESTINGER stelt dat men deze situatie dan zal herstellen door het evenwicht te zoeken, dit wil zeggen door het zoeken naar een consonante situatie. Men zal dus één van de drie factoren aanpassen. Een mogelijkheid hierbij is dat men zijn eigen attitude wijzigt. Hiernaast zijn ook nog andere mogelijke wijze n om dit evenwicht te herstellen maar deze zijn in dit kader niet relevant om verder uit te werken.
Zowel de cognitieve dissonantietheorie als de ELM theorie duiden op de belangrijke rol dat de zender (bijvoorbeeld de docent) heeft. Wanneer men overtuigend kan lesgeven en de leerlingen geboeid zijn door de docent, dan kan er een attitudewijziging optreden. Bij de ELM theorie verloopt dit proces via de perifere route. Dit is dan meteen ook de gelijkenis tussen beide theorieën.
143
KLANDERM ANS B., Overtuigen en activeren, Assen, Van Gorcum, 2000, p.1-30.
56
Toch zijn ook verschilpunten aanwezig tussen de theorieën. Het verschilpunt situeert zich in de richting van de overtuiging. Zo kan het zijn dat de in de cognitieve dissonantietheorie het niet de leerling is die zijn attitude of visie wijzigt over een welbepaald thema, maar de docent. Bij de ELM daarentegen kan er geen sprake zijn van zo‟n omkeer van attitudewijziging. Ook de visie van SHERIF en HOVLAND (1961) zijn hierbij belangrijk. 144 Zij veronderstellen dat een attitudeverandering afhankelijk is van de manier waarop de ontvanger de inhoud van een boodschap evalueert. 2.5. Beïnvloedingsfactoren studiekeuze In voorgaand deel werd duidelijk gemaakt hoe attitudes van personen gewijzigd kunnen worden aan de hand van diverse theorieën. Deze attitudewijzigingen die verantwoordelijk zijn voor een bepaald gedrag zijn erg belangrijk bij het bepalen van de studiekeuze. Het is via dergelijke processen van beïnvloeding dat bepaalde studiekeuzes worden gemaakt. Net zoals in vorig hoofdstuk beschreven spelen de cognitieve dissonantie- en ELM theorie hierbij een belangrijke rol. Men zal zijn attitudes, gedachten over de opleiding laten beïnvloeden door welbepaalde personen. Maar om het gedrag te verklaren dat uiteindelijk leidt tot een welbepaalde studiekeuze is het belangrijk een bijkomende theorie toe te passen namelijk de theorie van het gepland gedrag, beter gekend onder de naam Theory of Planned Behavour. 145
146
Deze theorie, afkomstig van
AJZEN (1991) tracht een concretere invulling te geven aan het concept studiekeuze. Op basis hiervan zullen we de studiekeuze van studenten trachten in beeld te brengen en te implementeren.
2.5.1. Algemene situe ring – actueel the ma De theorie van het gepland gedrag is een beschrijvende theorie die stelt dat er drie verschillende factoren zijn die invloed uitoefenen op het gedrag van andere personen. Deze zijn opeenvolgend de attitudes, de invloed van anderen en de waargenomen gedragscontrole. 147 We zullen dan ook deze theorie hanteren om het studiekeuzegedrag te verklaren. Om dit te kunnen verwezenlijken, zullen we elke stap van de theorie concreet invullen met twee aspecten namelijk de studie en de latere beroepsperspectieven. 144
VAN WOERKUM C. en VAN M EEGEREN P., Basisboek communicatie en verandering, Amsterdam, Boom, 2000, p.83-94. AJZEN I., Attitudes, personality and behavior, Berkshire, Open University Press, 2005, p. 115-123. 146 HARAKEH Z., SCHOLTE R.H.J., VERM ULST A.A., DE VRIES H., ENGELS R.C.M .E., „Ouders en het beginnen met roken door adolescenten: de theorie van het gepland gedrag‟ , Hartbulletin, augustus 2004, p22. 147 KEMPER P., VAN HOOF J., VISSER M ., DE JONG M ., „Studiekeuze in kaart gebracht: gedragsdeterminanten van scholieren bij het kiezen van een vervolgopleiding‟, Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, x, P 220 – 227 (elektronische opvraging van een studie omtrent de studiekeuzes bij de Universiteit van Twente). 145
57
2.5.2. De studiekeuze – waarom gaat men ove r tot inschrijving? Belangrijk in deze theorie zijn de concepten gedrag en gedragsintentie. Deze nauw aan elkaar leunende begrippen onderscheiden zich van elkaar door de uiteindelijke uitvoering van een welbepaald gedrag. Het kan namelijk zijn dat een persoon een positieve intentie heeft tot het stellen van een welbepaald gedrag maar uiteindelijk dit gedrag toch niet vertoont. Ook al is er een bewust plan dit gedrag te voeren, toch kan dit gedrag niet plaatsvinden. Dit komt door de drie bovengenoemde factoren (cfr. supra) die een sterke invloed uitoefenen op het al dan niet stellen van welbepaald gedrag. 148 Wanneer we kijken naar het eerste begrip van de theorie die een allesbepalende rol toebedeeld krijgt namelijk attitude dan weten we uit voorgaande hoofdstukken dat attitude, net als waarden en normen, een ruim begrip is. AJZEN zelf stelt dat een attitude een houding is tegenover een welbepaald gedrag. Men onderscheid t hierbij een neutrale, positieve of negatieve evaluatie van een object. Onder object verstaat men personen, gedragingen, etc.. Wanneer personen bijvoorbeeld een positieve attitude hebben over een welbepaalde zaak is de kans groot dat zij hun gedragingen hieraan zullen aanpassen. FISHBEIN EN AJZEN stellen dat dit wel afhankelijk is van de overtuiging die iemand heeft over de mogelijke gevolgen en de evaluatie van deze gevolgen.
Vervolgens hebben we de subjectieve norm, ook wel de invloed van anderen genoemd. Dit wordt duidelijk gemaakt door de het sociaal leren van Bandura. 149150 Hij stelt dat mensen kunnen leren door anderen te observeren. Een belangrijk element in zijn theorie is het rolmodel. Het rolmodel is diegene die het gedrag voordoet en van wie men leert. Voorwaarden bij het rolmodel zijn dat het moet beloond worden voor zijn gedrag en het moet iemand zijn met wie men zich kan identificeren. Bijvoorbeeld een collega bewakingsagent die enkele bijkomende taken vervult tijdens de uitoefening van zijn job die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering maar die wel kunnen rekenen op een grote appreciatie van de werkgever, kunnen zo worden overgenomen. Dit is het sociaal leren. Het kan zowel direct als indirect zijn, bewust of onbewust. Naast het sociaal leren omvat deze subjectieve norm ook de invloed van belangrijke mensen uit de omgeving zoals vrienden, familie en kennissen. Hiermee bedoelt men dat het van belang is hoe deze over bepaalde waarden, normen en attitudes denken voor het stellen van een welbepaald gedrag. Het gaat dus om „normative beliefs‟, de mening van anderen over het gedrag.
151
Tenslotte stelt men nog het belang
van de eigen gedragscontrole, de eigen effectiviteit. Hiermee bedoelt men de eigen inschatting in 148
AJZEN I., Attitudes, personality and behavior, Berkshire, Open University Press, 2005, p. 115-123. KATUS J., VAN GENT B., Voorlichting: theorieën, werkwijzen en terreinen, Amsterdam, Kluwer, Amsterdam, 1995, p. 38 150 DE MAN L., DE BOUCK X., Gedragswetenschappen 4: beslissen, Antwerpen, De Boeck, 2005, p.25. 151 BRUG J., VAN ASSEM A P., LECHNER L., Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering, Assen, Van Gorcum, 2007, p. 82 149
58
de mate men in staat is een bepaald gedrag te stellen. Dit hangt mede af of iemand denkt dat hij de middelen beschikt om het gedrag uit te voeren. Hiermee worden niet enkel materiële middelen bedoeld. Men stelt wel dat deze drie factoren van invloed zijn op het gedrag, maar toch moet men ook nog rekening houden met andere, bijkomende factoren. Dit zijn de zogenaamde externe variabelen. CONNER & SPARKS noemen hier demografische elementen, omgevingsinvloeden en persoonlijkheidskenmerken als de belangrijkste. Om een beter zicht te hebben op deze theorie wordt dit verduidelijkt door middel van een schema.
Figuur 2: schematische voorstelling van The Theory of Planned Behaviour 152
Deze theorie is ook toepasbaar op de leerlingen van het 7de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen en de leerlingen die een opleiding volgen aan Group4/Syntra West. Zoals eerder vermeld zullen we de drie concepten die de gedragsintentie beïnvloeden, bespreken in het kader van deze opleiding en dit toetsen aan zowel de studiekeuze als toekomstige loopbaanperspectieven (cfr. infra). Ook het tijdschrift voor hoger onderwijs voerde een soortgelijk onderzoek uit. 153 Op basis van hun bevindingen trachten we een veralgemening te maken naar de doelgroep van deze studie. In dit theoretisch gedeelte trachten we eerst een beeld te vormen van de mogelijke beïnvloedingsfactoren om nadien deze theoretische bevindingen te toetsen aan de onderzochte groep. Vooraleer hier verder op in te gaan is het van belang te duiden op de beroepskeuzetheorie van GINZBERG. 154 Deze stelt namelijk dat dit verloopt in drie stadia. Het eerste is het fantasiestadium waarbij men een beroep wil uitoefenen dat beantwoordt aan de dagelijkse fantasieën zoals astronaut, piloot. Deze zijn no g ondoordacht en lopen tot de leeftijd 152
BRUG J., VAN ASSEM A P., LECHNER L., Gezondheidsvoorlichting en gedragsverandering, Assen, Van Gorcum, 2007, p. 92-94. 153 KEM PER P., VAN HOOF J., VISSER M ., DE JONG M ., „Studiekeuze in kaart gebracht: gedragsdeterminanten van scholieren bij het kiezen van een vervolgopleiding‟, Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, x, P 220 – 227 (elektronische opvraging van een studie omtrent de studiekeuzes bij de Universiteit van Twente). 154 DE MAN L., DE BOUCK X., Gedragswetenschappen 4: beslissen, Antwerpen, De Boeck, 2005, p. 13-14.
59
van ongeveer 11 jaar. Hierna, in het tentatief stadium gaan de jongeren beslissen op basis van hun waarden, capaciteiten en interesses. Ten slotte komt men rond de leeftijd van zeventien aan het realistisch stadium waarin men alle voorgelopen stadia kritisch kan bekijken en een verantwoorde keuze kan maken. Deze keuzes worden dan beïnvloed door onderstaande feiten. Wanneer we kijken naar de attitude ten opzichte van de gekozen studie zijn er volgens BERINGS & D‟HAESELEER155 een viertal factoren die een imposante invloed uitoefenen. Meerbepaald hebben ze het hier dan over : -
Mogelijkheid tot zelfontplooiing,
-
In welke mate theorie en praktijk in verhouding worden gedoceerd ;
-
De duur van de opleiding;
-
Verwachte inhoud van de studie
-
In welke mate de vorige opleiding aansluit, en welke mogelijkheden die biedt.
Ook bij de loopbaanperspectieven ontwikkelt zich een attitude op diverse vlakken. Net zoals bij de studie is ook hier de verwachte inhoud van het beroep van belang. Ze trachten zich een beeld te vormen van de toekomstige job. Ook de arbeidsvoorwaarden speelt hier een belangrijke rol. De inschatting van de arbeidsvoorwaarden vormt dan ook een hele belangrijke factor. Dit kunnen verschillende elementen zijn zoals het verwachte inkomen, de mogelijkheid om direct aan de slag te gaan, doorgroeimogelijkheden enzovoort. Men stelt dat tevens de omgeving en het imago van de school van belang zijn bij het kiezen van de opleiding. Omdat dit ons te ver zou brengen en we voornamelijk kijken naar gedragsbeïnvloeding door individuen zullen we dit item niet verder behandelen. Zo komen we tot de tweede factor, namelijk de subjectieve norm. Meteen ook een van de moeilijkste factoren om te achterhalen.
Uit een studie van BERINGS & OSBORNE blijkt namelijk dat de invloed die anderen hebben op de studiekeuze (met die anderen bedoelt men de sociale omgeving) meestal een veel grotere rol heeft dan toegeschreven door de studenten. Men heeft het hier dan over drie grote sociale groepen die een rechtstreekse invloed uitoefenen op de studiekeuze namelijk de ouders, de vrienden en de school. Dit komt omdat de ouders meestal een belangrijke gesprekspartner vormen omtrent de studieloopbaan van de jongere. Het gaat daarom niet om rechtstreekse invloed ma ar non directie invloed is evengoed mogelijk. Een tweede groep zijn de vrienden daar zij ook een belangrijke gesprekspartner vormen. Men stelt dat de invloed van personen die de persoon nauw aan het hart liggen groter zijn dan men zelf aangeeft. Ten slotte mogen we de invloed van de school ook niet Berings, D., Lacante, M ., Schodts, L. Fruyt, F. de, & Colla, A., „Het studiekeuzeproces met betrekking tot het hoger onderwijs‟, Tijdschrift voor hoger onderwijs, x, p 3-22. 155
60
verwaarlozen. Hier gaat het dan om leerkrachten, onderwijsaanbod van de instellingen (bijvoorbeeld samenwerkingsverbanden,…). Uit de studie bleek tevens dat leerlingen van eenzelfde klas elkaar kunnen beïnvloeden. Dit noemt men ook wel eens kanaliseren. Zo merkte men dat leerlingen van eenzelfde klas vaker dezelfde opleiding volgden. Tot slot hebben we nog de waargenomen gedragscontrole. STOKKING
156
onderscheidt hier twee factoren, namelijk de
ervaringen die men vroeger heeft opgedaan en de kenmerken van de opleiding/beroep. Wanneer men kijkt naar de ervaringen die men vroeger heeft opgedaan, doelt men voornamelijk op de succeservaringen en de verwachtingen van anderen.
De kenmerken van het beroep/ studie moet men zien in het licht van de eigen kenmerken waarover men beschikt. Wanneer we bijvoorbeeld kijken naar het type onderwijs kan het zijn dat een voornamelijk theoretisch gebaseerde opleiding meer of minder aanleunt bij je persoonlijkheid dan een praktijkgerichte opleiding. De gedragsintentie wordt dus voornamelijk bepaald door het zelfbeeld van de persoon. Zoals hoger vermeld worden die attitudes, subjectieve normen en gedragscontrole mede beïnvloed door achtergrondvariabelen. In een studie van OSBORNE stelt men dat er een eerste verschil waarneembaar is in geslacht. Men stelt dat meisjes intrinsieke, zachte waarden hebben, terwijl jongens zich meer richten op extrinsieke harde waarden. Ook stereotypering speelt hierbij nog een belangrijke rol. Naast het gender verschil zien we ook een verschil in het milieu waaruit de persoon afkomstig is. Uit een onderzoek van het centraal bureau voor statistiek in 2004 ziet men een positieve samenhang tussen de opleiding van de ouders en het kind. Ook de duur van de opleiding neemt toe naarmate de opleiding van de ouders hoger is. Een typerende factor voor het milieu is de Sociaal Economische Status van het gezin waartoe de jongere behoort. Tevens een belangrijk kenmerk dat niet vermeld wordt in deze theorie is de motivatie. H ierbij dient men een onderscheid te maken tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie. 157 Men spreekt over extrinsieke motivatie wanneer het iets oplevert. Met iets bedoelen we dan een extern doel zoals een beloning, het loon later, de appreciatie en waardering van anderen,… Intrinsieke motivatie daarentegen is van een andere aard. Hier gaat het meer om de voldoening die het geeft aan de persoon. Men voelt zich gemotiveerd en heeft er plezier aan. Men is het niet eens over welke vorm van motivatie de beste, maar men gaat ervan uit dat de intrinsieke motivatie betere
STOKKIN G K.M., ‘Determinanten van school- en beroepskeuze in theorie en onderzoek’, Utrecht, universiteit utrecht, 1996, p12-26. 157 VINKE R. ’Motivatie en belonen: de mythe van intrinsieke motivatie’. Denventer, Kluwer, 1996 . 156
61
resultaten oplevert. Wel kan men stellen dat studenten meestal kiezen op basis van intrinsieke motivatie.
62
III. Onderzoek 3.1 Opzet van het onderzoek Het onderzoek dat we voerden bij de verschillende opleidingsinstellingen zal bestaan uit onderzoekshypothesen die zowel exploratief als verklarend/toetsend van aard zijn. Enerzijds zullen we bepaalde, bestaande hypothesen, trachten te bekrachtigen door ze te toetsen aan de empirische gegevens uit ons onderzoek. Anderzijds zullen we exploratief te werk gaan door aan de hand van de empirische gegevens deductieve zekerheden te bekomen over de betreffende groep. Om dit te kunnen verwezenlijken maakten we gebruik van een vragenlijst. De basis voor deze vragenlijst spruit voort uit een vragenlijst die ontwikkeld werd in Noorwegen. Deze was op zijn beurt gebaseerd op de StudData. Verder werd deze vragenlijst aangevuld met vragen uit de Belgische
veiligheidsmonitor en aangepast naar de doelgroep bewakingsagenten.
De
oorspronkelijke vragenlijst is een lijst van vragen die systematisch wordt afgenomen bij verschillende beroepsopleidingen. Voor de persoonsgebonden vragen in deze enquête werd gebruik gemaakt van de veiligheidsmonitor. De analyse van deze vragenlijsten gebeurde via het statistisch programma SPSS.
We kunnen stellen dat de vragenlijst grotendeels naar drie grote categorieën peilt. Deze categorieën vormen dan ook de basis voor verdere vergelijkingen en theoretische ondersteuningen. Het betreft ondermeer: -
de socio- demografische factoren;
-
de beïnvloedingsfactoren van de studiekeuze en
-
de factoren die duiden op de algemene visie op de maatschappij, waarden, attitudes & normen.
3.2. Werkwijze Om deze vergelijking te kunnen verwezenlijken bestuderen we twee groepen van veiligheidsopleidingen.
Enerzijds
hebben
we
de
basisopleiding
bewakingsagenten en anderzijds de gespecialiseerde opleiding
veiligheid
voor
de
integrale veiligheid en
veiligheidsberoepen. Wat de basisopleiding bewakingsagent betreft namen we een steekproef van 66 personen uit de erkende opleidingsinstellingen G4S te Asse en Syntra West te Kortrijk. Hierop hadden we een respons van 61, wat een hoge respons is in vergelijking met de tweede groep. De bevraging bij deze eerste groep werd op twee manieren georganiseerd. In Syntra West werden
63
deze vragenlijsten tijdens de les ingevuld. In Group4 te Asse namen de respondenten deze mee naar huis.
Wat de tweede groep betreft, het zevende specialisatiejaar, selecteerden we twee van de 15 bevoegde scholen. Een lijst met bevoegde scholen kunt u vinden in bijlage 3. Meerbepaald gaat het om het Koninklijk Atheneum te Roeselare en het Koninklijk Lyceum te Gent. Hier werden in totaal 140 respondenten bevraagd met een respons van 62. We merken hierbij meteen al een verschil tussen beide groepen. Ook hier gingen we op twee manieren te werk (afhankelijk van de afspraken met de geselecteerde school). Bij de bevraging in het Koninklijk Lyceum te Gent werden de vragenlijsten meegegeven naar huis na een uiteenzetting van het doel en nut. Regelmatig werd een herinnering gegeven zodat men deze zeker ging invullen. Hier hadden we een respons van 30 respondenten op een totaal van 81. Bij de andere groep werd de vragenlijst afgenomen tijdens de studie over de middag zodat we respons hadden van iedereen. Dit waren in totaal zo‟n 32 respondenten. Na deze drie hoofdthema‟s behandelen we ook nog twee bijkomende thema‟s. Het vierde thema trachten ons een antwoord te bieden op de vraag of de vragenlijsten naar waarheid en met de nodige aandacht zijn ingevuld. Dit zullen we doen aan de hand van enkele controlevragen. Tot slot onderzoeken we ook nog of er een verschil bestaat in de gemiddelde waarden en normen score van de diverse opleidingsinstellingen.
Bij ieder thema worden enkele hypothesen geformuleerd waarop we een antwoord trachten te vinden. Hierbij maken we veel gebruik van samenvoeging. Hiermee bedoelen we dat we enkele variabelen samenvoegen tot één schaal. We tellen ze als het ware op. Deze schaalvorming van verschillende variabelen mag men niet zomaar doen. Naast de hypothesen die grotendeels ontstaan zijn vanuit bevindingen uit andere bronnen gaan we bij enkele thema‟s louter beschrijvend tewerk. Doorheen dit gedeelte zullen de hypothesen dan ook afgewisseld worden met louter beschrijvende aspecten van de doelgroep. Om te weten of men deze mag samenvoegen is het ee rst nodig een factoranalyse en Cronbach‟s alfa te berekenen. De factoranalyse voeren we uit om te kijken of de diverse vragen relevant zijn om in één schaal te zetten. MORTELMANS stelt een factoranalyse als volgt voor. Een Factoranalyse is de familie van technieken die gebruikt wordt om schalen te analyseren op hun
64
dimensionaliteit 158 . De analyse zal dus aangeven of de vragen peilen naar eenzelfde dimensie. Meerdere dimensies zijn dus mogelijk. Men moet dan trachten de vragen te groeperen volgens dimensie. . Om te kijken of een vraag tot een bepaalde dimensie hoort moet men kijken naar de waarde die SPSS geeft aan deze output. Wanneer de waarde gelijk of hoger is dan 0,4 kan men spreken van een goede schaal. 159 Tot slot berekenen we nog de Cronbach‟s alfa. Hier gaan we na of de gebruikte vragen hetzelfde meten, dat wil zeggen of deze intern consistent zijn. De waarde die SPSS aanneemt kan sterk variëren. Over de toegestane waarden zijn diverse bronnen. Doorheen dit onderzoek spreken we van aanvaardbaar wanneer we een alfa waarde verkrijgen dat tussen de 0,6 en 0,7 ligt. Hoe hoger deze alfa waarde hoe hoger de consistentie van de vragen.
160
Doorheen deze vragenlijst zullen we telkens verwijzen naar de vragen door vermelding van hun nummer. De desbetreffende vraag kunt u zo opzoeken in de vragenlijst. Deze vragenlijst is terug te vinden in bijlage 21.
Let wel, enkele aspecten uit de vragenlijst werden niet gebruikt om hypothesen te formuleren. De reden waarom we deze aspecten niet behandelen is omdat de meeste respondenten nog niet werkzaam zijn geweest als bewakingsagent en dus ook niet accuraat kunnen antwoorden op deze vragen. Wanneer men bijvoorbeeld vraagt of de burgers nog respect hebben tegenover de bewakingsagenten kan men dit niet beantwoorden vanuit de eigen ervaring.
3.3 Vergelijkende studie tussen Syntra West/Group4 en Koninklijk Atheneum Roeselare en Koninklijk Lyceum Gent 3.3.1
Socio- demografische factoren
Een eerste item waar de enquête naar peilt zijn de socio- demografische factoren. Dit item dat erg ruim en veelomvattend is, zullen we afbakenen aan de hand van enkele relevante kenmerken. De gegevens die we in deze studie onderzoeken hebben betrekking op het geslacht, de leeftijd, de burgerlijke status, de vooropleiding, de vooropleiding van de ouders, de thuissituatie (al dan niet bij de ouders wonen), het land van herkomst, de politieke voorkeur en het inkomen van het huishouden. Voor elk onderzocht kenmerk kunt u de frequentietabel terugvinden in bijlage. 158
MORTELMANS D., DEHERTOGH B., Factoranalsye, Acco, 2008, 192p. VANDEVELDE M., Mondeling gesprek o mtrent de interpretatie van de gegevens uit SPSS [12/05/2010]. 160 HARDYNS W. , Mondeling gesprek o mtrent de interpretatie van de gegevens uit SPSS [08/05/2010]. 159
65
A. Geslacht
Onderstaande grafiek geeft weer hoeveel van de leerlingen die de cursus bewakingsagent volgden er van het mannelijk/vrouwelijk geslacht zijn. De geslachtsverdeling wordt vergeleken met deze van het jaar 2007. Deze gegevens van 2007 waren afkomstig van het BVBO en omvatte alle bewakingsondernemingen die bij hen aangesloten waren. 161 In bijlage 4 vindt u deze verdeling weer in een grafiek afkomstig uit het activiteitenverslag van de BVBO. Wanneer we kijken wat dit geeft voor de onderzochte populatie zien we volgende verhouding te voorschijn komen.
80 70 60
50 40
Cijfers BVBO
30
Syntra West/Group4 KA Roeselare/KL Gent
20 10 0 Mannen 18 - Mannen 26 - Mannen > Vrouwen 18 Vrouwen 26 Vrouwen > 25 jaar 45 jaar 45 jaar - 25 jaar - 45 jaar 45 jaar
Figuur 3: procentueel aangeworven bewakingsagenten volgens leeftijd en geslacht tijdens de periode 2006-2007 vergeleken met de verhouding van de cursisten aan de onderzochte opleidingsinstellingen.
Bij het bekijken van deze gegevens zien we meteen een uitschieter bij groep drie, het KA Roeselare en KL Gent, bij de categorie mannen van 18 tot 25 jaar. Ook het percentage vrouwen is hier opmerkelijk hoger. Algemeen gezien zijn er slechts twee respondenten die deze categorie sterk overschrijden met een leeftijd van respectievelijk 39 en 43 jaar. Het 7 de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen is dus gekenmerkt door leerlingen met een jonge leeftijd. Dit heeft grotendeels te maken met het feit dat het specialisatiejaar een doorstroomrichting, een specialisatiejaar, is op het secundair onderwijs.
Iets minder uitgesproken maar eveneens belangrijk is dat we ook bij de tweede groep, Syntra en Group4, meer cursisten hebben die in de categorie 18 tot 25 jaar vallen. Dit is echter wel alleen
X., [2008] „Activiteitenverslag 2006-2007‟ [PDF] APEG/BVBO: http://www.apeg-bvbo.be/_Uploads/dbsAttached Files/BVBO_verslag_NL(1).pdf [12/03/2010]. 161
66
van toepassing voor de mannelijke leerlingen. Ook zien we bij groep twee opmerkelijk meer mannelijke studenten tussen de 26 en 45 jaar. Bij het bekijken van alle groepen samen kunnen we concluderen dat de groep van Syntra West en Group4 het meest aanleunen bij de cijfers van de BVBO ( cfr. bijlage 5 voor frequentietabel).
Hypothese 1: bewakingswerk is een typisch mannelijk beroep.
Via deze hypothese gaan we na of bewakingswerk nog aanschouwd kan worden als een mannenberoep zoals in dit artikel gesteld. 162 Deze hypothese kwam er niet zomaar. In het maandverslag van de VDAB, in 2003, wordt een opsomming gegeven van de beroepen die typerend zijn voor mannen en typerend voor vrouwen. 163 Bij de analyse van deze zogenaamde mannenberoepen vinden we ook bewaker toch. Deze job is volgens de VDAB, met zijn aandeel van 89,6% mannen, dan ook een typisch mannenberoep.
Wanneer we de literatuur erop nalezen kunnen we niet zomaar zeggen dat we te maken hebben met een mannen- of vrouwenberoep. We dienen dit te staven door het te vergelijken met de totale werkende populatie. DE MAN & DE BOUCK 164 stellen dat wanneer meer dan 65% van de beroepsbevolking bij een bepaalde job uit vrouwen bestaat we kunnen spreken van een vrouwenberoep. Wanneer maximaal 15% van de werknemers een vrouw is dan spreken we van een typisch mannelijk beroep. Deze definitie is er niet zomaar gekomen maar kwam tot stand door de seksesamenstelling van de beroepsbevolking na te gaan. In de totale populatie van werkende personen bestaat 40% uit vrouwen. Hierbij sommeert men en trekt men 25% af zodat men aan de ondergrens van 15% en bovengrens van 65% komt. Alles ertussen kunnen we aanduiden als gemengd beroep. In onderstaande grafiek ziet u een weerspiegeling van de bevraagde respondenten ter vergelijking met de cijfers van het BVBO. Of we te maken hebben met een mannenberoep kunnen we dus eenvoudigweg berekenen door 25 te sommeren en af te trekken van 60.
162
http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=GCSEVBO6 VDAB [01/04/2003] „De generatiekloof gedicht? De positie van de vrouw op de arbeidsmarkt.‟[PDF] VDAB: http://vdab.be/trends/maandverslag/top ic0301.pdf [12/05/2010]. 164 DE MAN L., DE BOUCK X., Gedragswetenschappen 4: beslissen. Uitgeverij De Boeck, Antwerpen, 2005, p. 163
67
100
90 80
70 60
50
Man
40
Vrouw
30 20
10 0
Cijfers BVBO
Syntra West/Group4
KA Roeselare/KL Gent
Figuur 4: verhouding man/vrouw in de verschillende opleid ingsinstellingen ter vergelijking met de cijfers afko mstig van de BVBO. 165
Wanneer we een denkbeeldige lijn trekken op 15% en 65% zouden we kunnen stellen dat het cliché zich enkel voortzet aan de opleidingsinstellingen Group4/Syntra West (9,8%). Volgens het BVBO en bij het kijken naar het zevende jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen zien we dat we niet meer spreken van een mannenberoep maar van een gemengd beroep. De cijfers van de opleiding integrale veiligheid stemmen dus overeen met deze van het BVBO.
We trachten deze gegevens ook te koppelen aan het vooropgestelde statuut dat de cursisten dachten te hebben indien ze tewerkgesteld zouden worden. Bij de analyse van de gegevens merken we op dat niemand denkt een interim te doen bij de start van hun carrière als bewakingsagent. Wanneer we kijken naar de cijfers van het BVBO merken we op dat 6,01% een interim doet. Opmerkelijk is het grote aantal contracten van onbepaalde duur dat verwacht wordt bij de erkende opleidingsinstellingen Group4 en Syntra West en het grote aantal leerlingen aan het 7de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen die hierover nog geen uitgesproken me ning hebben.
165
X., [2008] „Activiteitenverslag 2006-2007‟ [PDF] APEG/BVBO: http://www.apeg-bvbo.be/_Uploads/dbsAttached Files/BVBO_verslag_NL(1).pdf [12/03/2010].
68
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Syntra/Group4 7de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen
Figuur 5: verwacht statuut van de toekomstige bewakingsagenten.
Een mogelijke verklaring voor dit fenomeen kunnen we opnieuw leggen bij de jonge leeftijd van de groep integrale veiligheid en veiligheidsberoepen. Wanneer we deze groep analyseren zien we dat slecht 11,7 % al enige werkervaring had en dus contact heeft gehad met het werkveld tegenover 71,2% bij de andere groep ( cfr. bijlage 6 voor frequentietabel). B. Leeftijd
Wat de leeftijd betreft kunnen we ons niet beroepen op eerdere cijfe rs. Hier zijn we exploratief tewerk gegaan en keken we naar het aandeel van elke leeftijd in de diverse opleidingen. Zoals we al konden verwachten merken we een groot verschil tussen de leeftijden wanneer we kijken naar het 7de specialisatiejaar en naar de basisopleiding tot bewakingsagent aan Group4 en Syntra West. Voor een gedetailleerder overzicht verwijs ik terug naar grafiek één en bijlage vijf waar u een overzicht terugvindt van de cursisten naar leeftijd.
C. Studieniveau
Ook het vooraf behaalde studieniveau werd onderzocht bij de twee groepen. Het is van belang te weten of de populaties een verschillende achtergrond hebben op het vlak van diploma‟s. Ook dit aspect kunnen we vergelijken met de gegevens van het jaar 2007 van de BVBO. 166 166
X., [2008] „Activiteitenverslag 2006-2007‟ [PDF] APEG/BVBO: http://www.apeg-bvbo.be/_Uploads/dbsAttached Files/BVBO_verslag_NL(1).pdf [12/03/2010].
69
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Syntra/Group4 7de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen Cijfers BVBO
Figuur 6: aandeel aanwerv ingen volgens studieniveau in 2007 vergeleken met de cursisten uit de verschillende opleidingsinstellingen.
We zien hier dat in alle groepen een grote piek bestaat bij de personen die een diploma van het secundair onderwijs hebben bij aanvang van de opleiding. Opnieuw neemt het specialisatiejaar hier de leiding.
Daarnaast leek het ons ook van belang te kijken naar het diploma van de ouders en te kijken of er een samenhang bestaat tussen de opleiding van de ouders en van hun kind. Om deze samenhang na te gaan werd een correlatie berekend tussen ouder en kind op basis van het diploma. Dit gebeurde voor de twee groepen afzonderlijk. Om deze correlatie te berekenen werd gekeken of er een samenhang bestond tussen vraag N203, het diploma van de responde nt, en vraag N204 & N205, het diploma van de vader en moeder. Dit werd dan nog eens opgesplitst naar opleidingsinstelling ( cfr. bijlage 7 voor frequentietabel).
Hypothese 2: er is een verband tussen het diploma van de ouders en het diploma van het kind
Ook deze hypothese werd onderzocht naar aanleiding van een eerder verschenen studie. Het betrof een studie van DE HAAN M. genaamd „family backgrounds and childrens schooling outcome‟.167 Ook in deze studie ging men het effect na van de opleiding van de ouders op het kind. Hier stelde man dat er een invloed kan aanwezig zijn, maar dat deze invloed genuanceerd moet worden.
DE HAAN M. [X] „Family backgrounds and childrens schooling outcome‟ [PDF] Digital Academic Repository: http://dare.uva.nl/document/119597 [21/03/2010]. 167
70
Cronbach's Alfa N203 N204 – N205
0.630
Pearson Correlatie KA/KL
Pearson Correlatie Syntra/Group4
0.535 Significantie 0.000
0.334 Significantie 0,009
Tabel 4: Bereken ing van Cronbach‟s Alpha en Pearson correlatie tussen het diploma van ouders en kind .
Zoals uit de tabel kan worden afgeleid zien we dat deze allebei een significante same nhang hebben. De correlatie bij Group4/Syntra is met zijn 0,535 nog meer uitgesproken dan de correlatie bij de andere groep namelijk 0,334. We kunnen dus stellen dat er wel degelijk een samenhang bestaat tussen het diploma van de ouders en het diploma van de respondenten.
D. Nationaliteit + land van herkomst
Bij het analyseren van het geboorteland en land van herkomst vinden we geen opmerkelijke verschillen terug tussen beide groepen. Allebei de groepen hebben zo goed als allemaal personen met de Belgische nationaliteit. Het is slechts een enkeling in elke groep die een andere nationaliteit heeft. Het betreft hier dan Europese nationaliteiten zoals de Duitse en Nederlandse in Syntra/Group4 en de Britse in het specialisatiejaar. Ook wat het land van herkomst betreft zien we geen opmerkelijke verschillen. Wel zien we dat in het specialisatiejaar alle leerlingen in België geboren zijn terwijl 6,6% van de ander groep niet in België geboren is. Het gaat hier dan om vier respondenten. De vier respondenten zijn verdeeld over vier verschillende landen namelijk Duitseland, Marokko, Nederland & Turkije. In het jaarrapport van de BVBO lezen we dat het aandeel van de bewakingsagenten met een niet Europese origine in 2007 6% bedroeg. 168 Deze 6% beschikte wel over een identiteitskaart van een land uit de Europese Unie. Dit stemt dus overeen, uitgezonderd dat Marokko en Turkije niet tot de EU behoren ( cfr. bijlage 8 voor frequentietabel).
E. Inkomsten van het huishouden
Ook bij het analyseren van het inkomen per huishouden zien we verschillen tussen de groepen. Het betreft hier vraag N215 en N228. Opmerkelijk is het grote verschil bij de categorie „weet niet‟ bij het specialisatiejaar. Een mogelijke verklaring hierbij kan zijn dat er bij dit specialisatiejaar nog meer personen thuis wonen door hun jeugdige leeftijd en geen zicht hebben op het inkomen van de ouders. De verhouding bedraagt namelijk 37,4% voor de cursisten aan Syntra en Group 4 168
X., [2008] „Activiteitenverslag 2006-2007‟ [PDF] APEG/BVBO: http://www.apeg-bvbo.be/_Uploads/dbsAttached Files/BVBO_verslag_NL(1).pdf [12/03/2010].
71
en 76,6% bij het specialisatiejaar. Het hoger percentage in de lage inkomenscategorieën bij de cursisten van Syntra kan ondermeer verklaard worden door het feit dat men al alleen woont. Wanneer we kijken naar het aandeel cursisten dat nog thuis woont zien we een verhouding van 37,3% bij de groep van Group4 en Syntra en 76,6% bij het specialisatiejaar ( cfr. bijlage 9 voor frequentietabel).
20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
Syntra/Group4 KA Roeselare/KL Gent
Figuur 7: in ko men van het huishouden waartoe de respondent behoort.
F. Politieke voorkeur
Ook de politieke voorkeur verdiend de aandacht. We kunnen ons de vraag stellen of er een verschil is in politieke voorkeur bij respondenten uit de verschillende opleidingsinstellingen. Daarnaast is het ook van belang te kijken naar de leeftijd en politieke voorkeur en de opleidingsinstelling en politieke voorkeur. Echter tussen beide is geen samenhang terug te vinden. We vinden namelijk een correlatie van respectievelijk 0,070 bij Syntra en Group4 en 0,095 bij het specialisatiejaar. Deze correlaties zijn ook niet significant.
72
60 50 40 30
Syntra/Group4 KA Roeselare/KL Gent
20 10 0 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Figuur 8: politieke gezindheid van de respondenten. Eén staat voor een extreem linkse positie, tien voor een extreem rechtse positie.
Uit de grafiek en gegevens bekomen uit SPSS merken we dat er geen opmerkelijke verschillen zijn tussen de groepen op het vlak van de politieke voorkeur. Bij beiden bedraagt de modus en mediaan vijf. Wanneer we naar het gemiddelde kijken zien we ook een minimale a fwijking. Naast de centrale groep die zich een middenweg baant op het spectrum links/rechts zien we dat allebei de groepen meer uitgesproken rechts dan links gezind zijn ( cfr. bijlage 10 voor frequentietabel).
G. Burgerlijke status
Zoals ook al aangetoond werd met de leeftijd wordt het zevende specialisatiejaar eveneens gekenmerkt door een hoog percentage van thuiswonende respondenten ( cfr. bijlage 11 voor frequentietabel).
50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Syntra/Group4 KA Roeselare/KL Gent
Alleen
Partner
Ouders
Figuur 9: samenstelling van het huishouden (ouders, partner of alleenstaand).
73
3.3.2
Beïnvloedingsfactoren studiekeuze
Het tweede thema dat we zullen behandelen zijn de beïnvloedingsfactoren van de studiekeuze. Om deze factoren na te gaan worden wederom enkele hypothesen vooropgesteld. Op basis van de bekomen resultaten zullen we nagaan of we de hypothese al dan niet mogen verwerpen. Naast de beïnvloedingsfactoren
kijken
we
ook
naar
de
waarden
en
normen
tegenover
de
arbeidsvoorwaarden die mede van belang zijn bij de beïnvloeding.
Hypothese 3: De keuze van de jongeren om een opleiding te volgen tot bewakingsagent wordt in sterke mate beïnvloed door invloeden van buitenaf en de mate van arbeidsvoorwaarden zoals actie, geldgewin, doorgroeimogelijkheden etc. die een job als bewakingsagent oplevert. Oudere cursisten daarentegen die reeds werkervaring hebben zullen hun keuze meer baseren op arbeidsvoorwaarden die hen morele voldoening geven.
Wanneer we de literatuur erop nalezen zien we dat jongeren bij de keuze van een job ook zullen kijken naar aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden. Onder deze arbeidsvoorwaarden verstaan we dan een aantrekkelijk loon, mooie werkuren zodat men nog voldoende vrije tijd heeft etc. 169 Ook dit zullen we aan de hand van bovenstaande hypothese nagaan. Om deze hypothese te testen zullen we in vier stappen tewerk gaan. Bij elke stap zullen we de bekomen factoren toetsen met de leeftijd en kijken naar de correlatie tussen beide variabelen. Een eerste stap is nagaan in welke mate er beïnvloeding is en of er een samenhang bestaat met de leeftijd. Daarna gaan we kijken naar de arbeidsvoorwaarden die aantrekkelijk zijn zoals veel geld, vrije tijd etc. . In de derde stap gaan we na of er een samenhang is tussen de leeftijd en arbeidsvoorwaarden die morele voldoening geven. In de laatste stap tot slot kijken we of er een samenhang besta at tussen de aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden uit stap twee en de arbeidsvoorwaarden uit stap drie die de personen morele voldoening geven.
Stap 1: Mate van beïnvloeding Na de factoranalyse werd hier gekeken in welke mate de vragen naar hetzelfde peilden door de Crombach‟s Alfa te berekenen. We zagen hier een goede waarde tevoorschijn komen.
169
X., [X], „Jongeren en werk‟[PDF] De Standaard: http://193.191.210.44/studies/ac1013_ n l.pdf[19/02/2010].
74
Cronbach’s Alfa A1 + B- vragen + C- vragen
0.822
Tabel 5: Cronbach‟s alfa berekenen van A1 + C- en B- vragen.
Nu we weten dat we te maken hebben met een goede schaal, berekenen we de correlatie tussen leeftijd en de mate van beïnvloeding. We merken bij Syntra en Group4 een correlatie die significant is. Bij de tweede groep daarentegen merken we geen samenhang.
Correlatie Syntra/Group4 KA Roeselare/KL Gent
0.360 Significantieniveau: 0.024 0.01 Significantieniveau 0.951
Tabel 6: correlatie tussen de leeftijd en de mate van beïnvloeding.
Daar we bij de groep van Syntra/Group4 een significante samenhang vinden kan het interessant zijn eens nader te kijken naar deze groep. We zagen al met de Cronbach‟s Alfa dat we te maken hadden met een goede schaal. De waarde van de totale schaal – bij optelling van A1 plus alle Ben C- vragen - bedraagt zo minimum 13 en maximum 65 (13 vragen waarbij minimaal 13*1=13 en maximaal 13*5=65 kan geantwoord worden cfr. vragenlijst bijlage 21). Wanneer we kijken naar de leeftijd zien we dat hoe ouder de leeftijd van de respondenten hoe hoger de waarde op de schaal. Dit wil zeggen hoe ouder de respondenten, hoe minder ze beïnvloed worden door anderen. Bij de categorie 18 tot 25 jaar zien we een gemiddelde van 47 bij de categorie >25 jaar zien we een gemiddelde van 60. Dit is dus een verschil met 13. Dit kan je afleiden uit de tabel in bijlage 13.
Stap 2: Aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden Ook hier controleren we de schaal na de positieve factoranalyse door de Cronbach‟s Alfa te berekenen. We merken hier een erg lage waarde en kunnen dus niet spreken van een betrouwbare schaal.
75
Cronbach's Alfa E45 + E50 + E53 + E60 + E38
0.469
Tabel 7: Cronbach‟s alfa berekenen van E45, E50, E53, E60 en E38.
Wanneer we toch de correlatie berekenen tussen de leeftijd en de aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden zien we ook hier een zo goed als onbestaande samenhang.
Correlatie Syntra/Group4 KA Roeselare/KL Gent
0.153 Significantieniveau: 0.255 -0.258 Significantieniveau 0.064
Tabel 8: Correlat ie berekenen tussen de leeftijd en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden.
Stap 3: Arbeidsvoorwaarden morele voldoening In deze stap kijken we naar de arbeidsvoorwaarden die duiden op morele voldoening. We zien hier dat we wel te maken met een betrouwbare schaal.
Cronbach's Alfa E43 + E48 + E47 + E44
0.699
Tabel 9: Cronbach‟s alfa berekenen van E43, E48, E47 en E44.
Echter ook hier merken we geen samenhang tussen de variabelen wat wijst op een op geen samenhang tussen de variabelen.
Correlatie Syntra/Group4 KA Roeselare/KL Gent
0.087 Significantieniveau: 0.521 -0.072 Significantieniveau: 0.604
Tabel 10: Correlatie berekenen tussen de arbeidsvoorwaarden en de leeftijd.
76
Stap 4: Aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsvoorwaarden die morele voldoening geven Wanneer we stap twee en drie samen nemen en onderzoeken of e r een samenhang tussen deze variabelen samen bestaat, dan zien we duidelijk een samenhang tevoorschijn komen. We hebben te maken met een correlatie die allebei significant is op het 0.001 niveau. Dit wil zeggen dat 99% van de waarden een duidelijke samenhang vertonen. Hoe dienen we dit nu te interpreteren? Respondenten die hoog scoren op de ene variabele zullen laag scoren op de andere. Let wel, bij de interpretatie van deze resultaten erop dat we bij de aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden een lage waarde verkregen voor de Cronbach‟s Alfa.
Correlatie Syntra/Group4 KA Roeselare/KL Gent
0.411 Significantieniveau: 0.001 0.482 Significantieniveau: 0.000
Tabel 11: Correlatie tussen de aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en de arbeidsvoorwaarden die morele voldoening geven.
We kunnen dus concluderen dat we niet echt kunnen spreken van een samenhang tussen de leeftijd en de arbeidsvoorwaarden. We zien in geen van de gevallen een correlatie met een waarde die op een samenhang zou kunnen wijzen. Wat we echter wel kunnen concluderen uit bovenstaande resultaten is dat er bij de groep van Syntra en Group4 wel degelijk een samenhang bestaat tussen de mate ven beïnvloeding door anderen en de leeftijd. Tot slot mogen we ook stellen dat er een samenhang is tussen de variabelen die peilen naar de arbeidsvoorwaarden (morele- en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden) maar deze samenhang kan niet toegeschreven worden aan de leeftijd (cfr. tabel 8 en 10). We kunnen dus niet stellen dat het de leeftijd is die zorgt voor de samenhang tussen de arbeidsvoorwaarden.
Hypothese 4: Personen die bij de keuze van de opleiding geen beïnvloeding hebben gehad van derden en dus bewust gekozen hebben voor deze opleiding, zullen meer nagedacht hebben over hun toekomst in de private veiligheidssector. Veel van deze respondenten zien het basis bewakingswerk niet als een eindpunt in de private veiligheidssector en denken nog een verdere veiligheidsopleiding te volgen.
Deze hypothese werd afgeleid uit de literatuurstudie (cfr. deel twee). Daar zagen we dat talrijke processen van invloed waren op de waarden, normen en attitudes van personen. Daarom
77
onderzoeken we hier of, indien een persoon beïnvloed werd door derden, er dan ook minder nagedacht werd over de toekomstmogelijkheden die de job hen aanbood. We zagen namelijk dat men bij het beïnvloeden van personen in bepaalde gevallen de waarden en normen klakkeloos overneemt.
Ook hier gaan we weer volgens hetzelfde stramien tewerk. Bij de fac toranalyse kwamen we hier een ander resultaat uit dan bij voorgaande hypothesen. We kwamen namelijk twee verschillende dimensies uit. Bij het nader zoeken naar de achterliggende reden hiervan kwamen we tot de constatatie dat de B- en de C- vragen elk een andere dimensie vormden. De Cronbach‟s Alfa werd op zowel de B als C vragen berekend en kwam positief uit.
Cronbach’s Alfa B- + C- vragen
0.841
G168 Tabel 12: Cronbach‟s alfa berekenen van B- en C- vragen + G168.
Wanneer we deze schaal nu toetsen aan de G- vragen die stellen dat de persoon over een aantal jaren werkzaam zal zijn in een andere veiligheidssector, merken we dat hier geen correlatie bestaat. Er bestaat dus geen opmerkelijke samenhang tussen de mate van beïnvloeding en de mate waarin men toekomstmogelijkheden belangrijk acht.
Correlatie Syntra/Group4 KA Roeselare/KL Gent
-0.081 Significantieniveau: 0.621 0.237 Significantieniveau: 0.207
Tabel 13: Correlatie tussen de mate van beïnvloeding en de toekomstperspectieven .
78
3.3.3 Factoren die duiden op de algemene visie op de maatschappij, waarden, attitudes & normen. In dit derde hoofdthema zal worden nagegaan hoe de respondenten staan tegenover de maatschappij. Daarnaast wordt eveneens gepeild naar de waarden en normen over bepaalde thema‟s. Hypothese 5: Personen die de opleiding volgen gaan er van uit dat de opleiding een groot effect zal hebben op hun visie op de maatschappij en op de visie op de private veiligheidssector in het algemeen. Hier kunnen we dus stellen dat alle F- vragen een hoge mate van akkoord zullen vertonen.
Deze hypothese werd niet afgeleid uit de literatuur maar betreft een louter beschrijvende hypothese. Door deze hypothese toe te voegen aan ons onderzoek trachten we te kijken naar een eventuele samenhang om zo te komen tot nieuwe inzichten. Echter deze hypothese is niet zomaar tot stand gekomen. Ze is gebaseerd op het theoretische gedeelte van deze studie. We hebben het namelijk over het proces van beïnvloeding. Bij het kijken naar de Cronbach‟s Alfa merken we een goede waarde. Ook hier kunnen we dus stellen dat we met een goede schaal zitten.
Cronbach’s Alfa F61 tot F64 + F166 + F167
0.865
Tabel 14: Cronbach‟s alfa berekenen van F61 tot F64, F166 en F167.
Wanneer we onderstaande tabel bekijken merken we in de eerste kolom een score van zes tot dertig. De waarde kan niet kleiner zijn dan zes daar we slechts maar met zes variabelen te maken hebben en de laagste score erop een is. De F- vraag luidde als volgt: Hoe waarschijnlijk is het dat je gekozen beroep een effect zal hebben op…? Door het analyseren van de tabel met de cumulatieve percentages kunnen we kijken in welke mate de respondenten beïnvloed worden. We stellen hier dat alle respondenten die een score van zes tot twaalf hebben beïnvloed werden door de opleiding en alle respondenten met een score van negentien tot dertig niet beïnvloed waren. Een score van dertien tot achttien aanschouwen we als neutraal. Bij allebei de groepen merken we een gelijkaardig percentage. Respectievelijk 32,2 voor Syntra/Group4 en 38,2 voor KA
79
Roeselare/KL Gent. Wanneer we kijken naar de respondenten die denken dat er geen sprake van weinig tot geen invloed zal zijn van de opleiding merken we bij Group4/Syntra 23,7% en bij de ander groep 18,2%. De overgrote meerderheid bij de groepen bestaat uit het antwoord dat er een neutrale invloed is.
Score Syntra/Group4
KA Roeselare/KL Gent
6
3,4
3,6
7
3,4
9,1
8
6,8
10,9
9
8,5
14,5
10
10,2
18,2
11
16,9
21,8
12
32,2
38,2
13
39
41,8
14
40,7
50,9
15
50,8
54,5
16
50,8
65,5
17
57,6
69,1
18
71,2
80
19
76,3
81,8
20
79,7
83,6
21
79,7
85,5
22
84,7
85,5
23
86,4
85,5
24
86,4
89,1
25
88,1
90,9
26
93,2
94,5
28
94,9
94,5
30
100
100
Tabel 15: Cu mulat ieve percentages
Een overzicht van de volledige frequentietabel is terug te vinden in bijlage 14.
Hypothese 6: De taken die een bewakingsagent dient te vervullen acht men meer op repressie gericht dan op preventie en administratie.
Ook de waarden en normen omtrent het bewakingswerk zijn belangrijk om even dieper op in te gaan. Zo komen we dan ook tot een volgende hypothese. Wanneer we de geschiedenis van de private veiligheidssector analyseren zien we dat de private veiligheidssector een steeds grotere rol
80
speelt bij het uitvoeren van bepaalde veiligheidstaken. Hier doelen we dan voornamelijk op vroegere politietaken die nu niet meer passen in de basispolitiezorg. Dit vinden we ook terug in de Belgische wetgeving waar bewakingsagenten steeds verdergaande bevoegdheden krijgen. Deze bevoegdheden wijken zelf uit naar het repressieve vlak. Zo komt de oorspronkelijke taak, preventie, wat op de achtergrond (cfr. deel twee). 170
Om deze hypothese te testen moeten we kijken naar vraag 116 en 117. Indien deze hoog scoren op deze variabelen wil dit zeggen dat men bewakingswerk meer gericht ziet op repressie. Opnieuw zien we in de eerste kolom de scores. Hoe lager deze scores hoe meer men repressief ingesteld is. Hier zien we een groot verschil tussen beide groepen. Bij de cursisten uit Syntra en Group4 is 24,1% van mening dat de taken van de bewakingsagenten op repressie dienen gericht te zijn. Dit tegenover 41,8% bij het specialisatiejaar (cfr. bijlage 15 frequentietabel).
Cumulatieve percentages Syntra/Group4
KA Roeselare/KL Gent
2
15,5
16,4
3
19
21,8
4
24,1
41,8
5
46,6
50,9
6
70,7
70,9
7
82,8
81,8
8
93,1
90,9
9
93,1
92,7
10
100
100
TOTAAL
100
100
Tabel 16: Cu mulat ieve percentages
170
Geschiedenis eerste hoofdstuk
81
50 45
40 35 30
25
Syntra/Group4
20
7de jaar integrale veiligheid
15 10
5 0
2 tot 4
5 tot 6
7 tot 10
Figuur 10: v isuele weergave van de respondenten die repressie belangrijk achten .
Ook in deze grafiek kunnen we duidelijk afleiden dat het specialisatiejaar de taken van de bewakingsagenten veel meer op repressie dan op preventie acht. Dit zien we door te kijken naar de groep twee tot vier op de grafiek. Namelijk, hoe lager de score, hoe belangrijker men repressie acht. Wat hier ook opvalt is het zo goed als gelijke aantal dat niet akkoord is met repressie bij bewakingsagenten tijdens de uitoefening van hun job.
Bij de testing van bovenstaande variabelen is het ook van belang om de variabele n 112 en 114 te controleren. Deze variabelen gaan na in welke mate de respondenten voorstander zijn van preventie. In principe zouden deze twee groepen van variabelen moeten overeenstemmen met elkaar (repressie – preventie). Hier merken we dat 57,6% van Group4/Syntra het bewakingswerk meer op preventie gericht acht tegenover 73,7% bij het specialisatiejaar. Hieruit zouden we dus moeten concluderen dat het specialisatiejaar meer preventie voorop stelt. (cfr. bijlage 16 voor frequentietabel).
Cumulatieve percentages Syntra/Group4
KA Roeselare/KL Gent
2
22
26,3
3
33,9
40,4
4
57,6
73,7
5
79,7
86
6
94,9
93
82
7
96,6
96,5
8
98,3
98,2
9
100
100
10
100
100
TOTAAL
100
100
Tabel 17: Cu mulat ieve percentages
80 70 60 50
40
Syntra/Group4
30
7de jaar integrale veiligheid
20 10 0 2 tot 4
5 tot 6
7 tot 10
Figuur 11: v isuele weergave van de respondenten die preventie belangrijk achten.
Ook in deze grafiek zien we duidelijk dat het specialisatiejaar koploper is. Zij stellen hier preventie voor repressie.
Daar we zien dat het specialisatiejaar preventie en repressie voorop stelt is het belangrijk deze twee groepen van variabelen samen voor te stellen in één grafiek.
80 70
60 50
PREVENTIE Group4/Syntra
40
REPRESSIE GROUP4/SYNTRA
30
PREVENTIE 7de specialisatiejaar
20
REPRESSIE 7de specialisatiejaar
10
0 2 tot 4
5 tot 6
7 tot 10
83
Figuur 12: verhouding van preventie en repressie over Group4/Syntra en het 7 de specialisatiejaar.
Bij de analyse van bovenstaande grafiek zien we dat Group4/Syntra duidelijk de preventie belangrijker acht dan repressie. Ook bij het specialisatiejaar zien we diezelfde beweging. Het grote verschil tussen beide groepen is dat de groep Syntra/Group4 een grotere categorie telt die een neutrale houding geeft tegenover dit continuüm van preventie en repressie. Concluderend kunnen we dus stellen dat beide groepen preventie voorop stellen, maar dat het aandeel dat repressie vooropstelt aanzienlijk hoger is bij het specialisatiejaar.
Voor de samenvoeging van de variabelen moeten we ook hier de factoranalyse en Cronbach‟s Alfa berekenen. Beiden komen tot een aanvaardbare waarde. Wanneer we de correlaties berekenen zien we bij beide groepen een significante samenhang op het 0.001 niveau. Dit wil zeggen dat er wel degelijk een samenhang is tussen de respondenten die repressie en preventie naar de voorgrond schuiven.
Cronbach's Alfa J116 - J117 J112 - J114
0.666
Pearson Correlatie KA/KL
Pearson Correlatie Syntra/Group4
0.512 Significantieniveau: 0.000
0.448 Significantieniveau: 0.001
Tabel 18: Cronbach‟s Alpha en correlaties tussen J116-J117 en J112-J114.
Hypothese 7: De stellingen omtrent de mate van tolerantie tegenover andere personen, met de nadruk op minderheidsgroepen, zullen sterk samenhangen met een rechtse positie op de schaal omtrent de politieke voorkeur.
Ook deze hypothese kwam er niet zomaar. Bij het lezen van een uiteenzetting van BLOMMAERT J., professor aan de Ugent, merken we dat meer rechtse partijen zich meer intolerant opstellen. Dit zullen we dan ook nagaan bij onze groep. 171
171
BLOMA ERT J., [X] „De p ragmat iek van tolerantie.‟ [WWW] Un iversiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte: http://www.flw.ugent.be/cie/CIE/blo mmaert 5.ht m [22/03/3010].
84
Cronbach's Alfa M175 tot M191 Ecl.M187
0.732
Pearson Correlatie KA/KL
Pearson Correlatie Syntra/Group4
- 0.301 Significantieniveau: 0.018
-0.206 Significantieniveau: 0,294
Tabel 19: Cronbach‟s alpha en correlaties van de mate van tolerantie tegenover de politieke voorkeur.
Hier gingen we uit van de veronderstelling dat mensen die repressiever en conservatiever stonden tegenover welbepaalde aspecten, zich dit ook ging vertalen in een meer links politieke voorkeur. Toch moeten we concluderen dat er nauwelijks samenhang bestaat tussen de variabelen.
Hypothese 8: Personen die aangeven tolerant te zijn zullen bij de vragen die pijlen naar de inhoud van het opleidingsaanbod eveneens het behandelen van thema’s omtrent tolerantie erg belangrijk vinden.
Ook deze hypothese is een louter beschrijvende hypothese. Het lijkt ons vanzelfsprekend dat respondenten die aangeven tolerant te zijn het belangrijk zullen vinden om deze tolerantie aan te kaarten tijdens de opleiding.
Cronbach's Alfa D30+D34 M176 tot 191
0.707 0.706
Pearson Correlatie KA/KL
Pearson Correlatie Syntra/Group4
- 0.58 Significantieniveau: 0.746
0.082 Significantieniveau: 0,635
Tabel 20: Cronbach‟s alpha en correlaties tussen de vragen D30, D34 en M 176 tot M191.
De eerste paar vragen peilden naar het aanbod van de opleiding. Meerbepaald ging het hier om vakken gericht op tolerantie in de maatschappij. De vraag ging dus na in welke mate deze aspecten behandeld dienden te worden in de lessen. We dachten hier een samenhang te vinden tussen de mate van tolerantie van het individu zelf. Toch moeten we concluderen dat deze ontbrak. Deze in ons ogen vanzelfsprekende hypothese moeten we hier verwerpen.
85
3.3. Controle op de eerlijkheid bij het invullen van de vragenlijst. Hypothese 9: de respondenten hebben de vragenlijst met aandacht en naar waarheid ingevuld.
Om een zicht te krijgen naar de eerlijkheid en aandachtigheid bij het invullen van de vragenlijst deden we beroep op zogenaamde controlevragen. Doorheen de vragenlijst werden er vragen opgeteld die naar hetzelfde peilden maar met een andere verwoording. Ook hier werd eerst een factoranalyse en Cronbach‟s Alfa berekend. Om de vraagstelling duidelijk te maken verwijze n we hier niet naar een bijlage maar worden de vragen weergegeven. Zo kwamen we tot de volgende vier deelhypothesen:
I.
Vraag H79 en H85 zouden negatief moeten correleren
H79: Ik kan voor mezelf geen ander beroep inbeelden dan één in de private veiligheidssector H85: Als ik van voor af aan kon beginnen zou ik geen opleiding in de private veiligheid meer volgen Cronbach's Alfa H79 H85
Pearson Correlatie KA/KL
Pearson Correlatie Syntra/Group4
0.138 Significantieniveau: 0.311
0.230 Significantieniveau: 0.104
Tabel 21: Correlatie tussen H79 en H85.
We vinden hier geen significante samenhang tussen de onderzochte variabelen.
II.
Mensen die negatief antwoorden op vraag 94 zullen akkoord gaan met vragen 116 en 117
H94: Het is belangrijker criminaliteit te voorkomen dan op de reeds gepleegde inbreuken te moeten reageren. J116: Ordehandhaving is een voorbeeld van echt bewakingswerk. J117: Opsporingswerk is een voorbeeld van echt bewakingswerk.
86
Cronbach's Alfa H94 J116 – J117
0.685
Pearson Correlatie Syntra/Group4
Pearson Correlatie KA/KL 0.227 Significantieniveau: 0.093
0.078 Significantieniveau: 0.597
Tabel 22: Cronbachs alfa en correlatie tussen H94 en J116-J117.
Ook hier vinden we geen significante samenhang terug tussen de variabelen.
III.
Vragen rond 2e kans criminelen: vraag 103 en 87 correleren negatief.
H87: personen die regelmatig een misdrijf plegen, moeten een nieuwe kans krijgen. I103: iedereen zou gelijk moeten behandeld worden, ongeacht of het gaat om een gewone burger of een gekende crimineel.
Cronbach's Alfa H87 I103
Pearson Correlatie KA/KL
Pearson Correlatie Syntra/Group4
-0.075 Significantieniveau: 0.591
0.388 Significantieniveau: 0.006
Tabel 23: Correlaties tussen H87 en I103.
Hier vinden we wel een significante samenhang bij de groep Syntra-West/Group4.
Bovenstaande deelhypothesen brengen verassende resultaten naar voren. Geen enkele deelhypothese wordt er bevestigd uitgezonderd de laatste deelhypothese bij de groep Syntra/Group4. Daar bestaat wel een samenhang tussen de onderzochte variabelen. Toch moeten we voorzichtig zijn met het stellen dat de volledige vragenlijst niet naar waarheid is ingevuld. Een mogelijke verklaring voor de ontbrekende samenhang kan bijvoorbeeld liggen aan de formulering van de vragen. Deze worden misschien toch op een andere manier geïnterpreteerd. Daarom is het van belang om bij een volgende testing in de toekomst op basis van deze vragenlijst de vragenlijst opnieuw te doorlopen en te controleren op duidelijkheid etc. Daarnaast kan het ook zijn dat de vragenlijst te lang was en daardoor met minder aandacht ingevuld werd.
87
3.4. Invloed van de opleiding op de waarden, normen en attitudes van de respondenten Zoals eerder al gezegd geweest werd was het primaire doel van het onderzoek na te gaan of er een verschil ontstond in waarden, normen en attitudes na het volgen van een opleiding tot bewakingsagent. Daar dit niet haalbaar was in het kader van deze masterproef hebben we ons dan ook beperkt tot een beschrijving van de waarden, normen en attitudes bij de diverse opleidingsinstellingen van de kandidaat cursisten. Om het oorspronkelijke doel van het onderzoek toch niet volledig te mislopen, namelijk de invloed van de opleiding op de waarden, normen en attitudes van de bewakingsagenten, tracht ik hier een alternatieve oplossing voor te vinden. Zo is het eveneens mogelijk om het literatuur- en praktijkgedeelte met elkaar te verbinden en een consistent geheel te vormen.
Om deze alternatieve oplossing te verwezenlijken analyseer ik de twee groepen apart op hun waarden, normen en attitudes en vergelijk deze nadien. Het is namelijk zo dat de opleidingsinstellingen Group4 en Syntra West bevraagd werden bij aanvang van de opleiding, dat wil zeggen vooraleer de opleiding echt van start ging. Hierdoor waren ze als het ware “tabula rasa”. We konden er dus zeker van zijn dat hun eigen opvattingen nog niet beïnvloed werden door de opleiding door middel van de leerkrachten die deze lessen doceerden en de thema‟s dat deze aankaarten. De tweede groep daarentegen, het Lyceum te Gent en het Koninklijk Atheneum te Gent werden bevraagd doorheen het jaar. De opleid ing was al enkele maanden bezig. Hierdoor kon er wel al een eventuele verandering plaats gevonden hebben in de waarden, normen en attitudes door het aangeboden lessenpakket. Dit dienen we echter heel voorzichtig op te stellen daar het maar om een kleinschalige groep gaat en over een beperkt aantal waarden en normen.
Aangezien deze twee groepen op een verschillend tijdstip bevraagd werden kunnen we kijken naar elk hun waarden , normen en attitudes afzonderlijk en deze vergelijken. Doordat het verschillende groepen betreft zijn we niet in de mogelijkheid om te kijken of de waarden en normen bij een bepaalde groep veranderd zijn doorheen de tijd. Wat we wel kunnen doen is kijken hoe consistent, eenvormig de waarden en normen zijn binnenin de groepen afzonder lijk. Voorzichtig gesteld zouden we kunnen zeggen dat wanneer er daadwerkelijk beïnvloeding plaatsvond door het aangeboden lessenpakket zoals in de literatuurstudie besproken werd, er bij de groep van het Lyceum en Koninklijk Atheneum een eenvormiger waarden- en normenpatroon teruggevonden kan worden.
88
Dit onderzochten we door enkele waarden en normen te analyseren. Grosso modo kunnen we vier categorieën opstellen omtrent de diverse waarden en normen. Elk van deze categorieën peilen naar verschillende waarden en normen. We beperken ons tot vier categorieën om niet te diepgaand te gaan en het te beperken. Het betreft ondermeer: -
de diversiteit tussen man/vrouw;
-
de diversiteit omtrent allochtonen;
-
de visie omtrent de taken van de bewakingsagent;
-
de visie op de maatschappij.
Daarnaast beperken we ons ook tot deze vier hoofdthema‟s omdat het niet mogelijk was meerdere thema‟s te creëren. Dit kwam doordat de nieuwe gecreëerde waardeschalen de factoranalyse en/of de Cronbach‟s Alfa test niet doorstonden.
Het eerste aspect dat onderzocht werd is de diversiteit tussen de mannen en vrouwen aanwezig bij de cursisten. Hiermee bedoelen we dan in welke mate men denkt in stereotypering omtrent de sekse.
Syntra/Grou p4 Variabelen
KA Roeselare/ KL Gent
H97 H98 M179 M180 M188 M181
Syntra/Gr oup4
KA Roeselare/ KL Gent
Gemiddelde
21.7
18.8
Mediaan
23
19
Standaardafwijkin g
5.4
4.8
Modus
18
15
Minimum
9
6
Variantie
29
23
Maximum
30
26
GELDIG
49
37
MISSINGS
12
25
CROMBACH’S ALFA
0.748
Tabel 24: Berekenen van statistisch relevante waarden omtrent de diversiteit tussen mannen en vrouwen.
We merken dat er een verschil bestaat tussen de groepen. Wanneer we kijken naar de standaardafwijking, wat staat voor de mate van afwijking tegenover het gemiddelde, zien we een verschil van 0,6. Ook de reikwijdte verschilt hier duidelijk tussen de groepen. Bij Syntra/Group4 merken we een reikwijdte van 21 tegenover 20 bij KA Roeselare en KL Gent (cfr. bijlage 17). Het tweede aspect ging de diversiteit van de cursisten tegenover allochtonen na.
89
Syntra/Grou p4 Variabelen
KA Roeselare/ KL Gent
I100 I101 H93 I104 M175
Syntra/Gr oup4
KA Roeselare/ KL Gent
Gemiddelde Standaardafwijkin g
15.9
14.3
3.2
4
Mediaan
16
14
Modus
12
12
Minimum
8
5
Variantie
10.5
16.6
Maximum
23
23
GELDIG
40
32
MISSINGS
21
30
CROMBACH’S ALFA
0.644
Tabel 25: Berekenen van statistisch relevante waarden omtrent de diversiteit tussen de cursisten.
Hier zien we een verschil met bovenstaande. De standaardafwijking is hier namelijk groter bij de leerlingen van de KA Roeselare/KL Gent. We merken een verschil van 0,8. Ook de reikwijdte zien we in diezelfde richting uitgaan namelijk 15 bij de eerste groep en 18 bij het specialisatiejaar (cfr. bijlage 18). Nadien werden ook de waarden en normen omtrent de taken van bewakingsagenten onderzocht. We gingen na hoe men stond tegenover hun toekomstige taken als bewakingsagent.
Syntra/Grou p4 Variabelen
KA Roeselare/ KL Gent
H81 H91 I107 I111 I102 I105
Gemiddelde
Syntra/Gro up4
KA Roeselare/ KL Gent
21.2
18.2
5.8
5.2
11
7
Mediaan
21
18
Modus
21
16
Standaardafwijki ng Minimum
Variantie
33.1
27.3
Maximum
35
25
GELDIG
41
40
MISSINGS
20
22
CROMBACH’S ALFA
0.688
Tabel 26: Berekenen van statistich relevante waarden o mtrent de taken van de bewakingsagenten.
Ook hier zagen we een verschil tussen de standaardafwijkingen met opnieuw 0,8. Ook de reikwijdte verschilt opnieuw van elkaar in het voordeel voor het zevende specialisatiejaar met 18 en 24 voor de andere groep (cfr. bijlage 19). Tot slot werd ook de visie van de leerlingen tegenover de maatschappij onderzocht.
90
Syntra/Grou p4 Variabelen
KA Roeselare/ KL Gent
M137 M138 M141 M142 M145
Syntra/Gr oup4
KA Roeselare/ KL Gent
Gemiddelde
16.3
12.6
Mediaan
16
13
Standaardafwijkin g
3.9
3.6
Modus
16
13
Minimum
8
5
Variantie
15.5
15.5
Maximum
25
21
GELDIG
45
41
MISSINGS
16
21
CROMBACH’S ALFA
0.624
Tabel 27: Berekenen van statistich relevante waarden o mtrent de visie tegenover de maatschappij.
De standaardafwijking bedroeg hier respectievelijk 3,6 voor het KA Roeselare en KL Gent en 3,9 voor Syntra West en Group4 te Asse. Ook bij de reikwijdte vinden we hier opnieuw een verschil tussen beiden van 1 (17 voor Group4/Stntra en 16 voor het 7 de jaar) (cfr. bijlage 20).
Na analyse van bovenstaande waarden en normen kunnen we concluderen dat er een verschil is van variatie tegenover het gemiddelde in vier gevallen. Eén van die vier gevallen is een positief verschil voor Syntra West en Group4 tegenover het specialisatiejaar. Bij de overige drie zien we een omgekeerd verschil.
Door de vier bovenstaande analyses tracht ik nu de theoretische inzichten vanuit de literatuurstudie te toetsen aan het praktijkgedeelte. Er wordt gekeken of de waarden en normen nu daadwerkelijk kunnen verschillen door middel van een gevolgde opleiding.
Wanneer we alle waarden en normen omtrent een welbepaald thema optellen bekomen we namelijk een score per respondent. Deze score varieert naargelang de respondent het helemaal eens is met de stelling of het er totaal niet mee eens is. Wanneer we nu de theorie toepassen op dit praktijkgedeelte zouden we er moeten van uitgaan dat de respondenten van het Koninklijk Lyceum te Gent en het Koninklijk Lyceum te Roeselare (hierna groep één genoemd) een consistentere score moeten hebben dan de cursisten uit Group4 te Asse en Syntra West te Kortrijk (hierna groep twee genoemd). Waarom mogen we dit veronderstellen? Eenvoudig weg omdat de leerlingen van groep één al enkele maanden les hadden vooraleer deze bevraagd werden. Het is dus mogelijk dat deze daardoor al beïnvloed werden in hun waarden en normen patroon. De leerlingen van de tweede groep daarentegen werden bevraagd op de startdag van hun opleiding.
91
Dus een beïnvloeding door de lesgever/lessenpaketten is hier nog niet mogelijk. Bij drie van de vier gevallen zien we dat het inderdaad zo is dat de leerlingen uit groep één een consistentere waarden en normen score hebben dan de leerlingen in groep twee.
In het tweede geval waar het verschil omgekeerd was wou dit zeggen dat groep twee een consistenter waarden en normen patroon had dan groep één. Bij de uitkomst van dit resultaat werd daarom even verder gekeken. Dit tweede geval peilde naar de waarden en normen tegenover allochtonen. Bij het bestuderen van het lessenpakket van het zevende jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen en bij het navragen van de lessenroosters zagen we een mogelijke verklaring. Deze verklaring zullen we trachten te verduidelijken aan de hand van het lessenrooster.
Doorheen de opleiding krijgt men diverse vakken voorgeschoteld die de leerlingen voorbereid op een mogelijke job als bewakingsagent. Globaal gezien krijgen ze hiervoor de vakken godsdienst, lichamelijke opvoeding, Nederlands, recht, Engels/Frans, veiligheidstechnieken en een stage.
Het is vooral het vak veiligheidstechnieken dat hier be langrijk is. Dit vak dat gedoceerd wordt over twee semesters bestaat uit verschillende hoofdstukken. Bij het inkijken van de cursus konden we elf hoofdstukken onderscheiden. 1. De organisatie van de bewakingssector en hun activiteiten 2. Studie van de regelgeving met betrekking tot de bewaking en grondige studie van de rechten en de verplichtingen van de bewakingsagent 3. Toegepaste gemeenrechtelijke rechten en verplichtingen 4. Communicatietechnieken 5. Analoge en digitale communicatie 6. Cultuurinzicht en omgaan met diversiteit 7. Observatie en rapportering 8. Psychologische conflicthantering 9. Fysieke ontwijkingtechnieken 10. Gepast reageren bij brand, bomalarm en rampen 11. Sociale verhoudingen in de bewakingssector
Het is vooral hoofdstuk zes die hier van belang is. Het is namelijk dit hoofdstuk die de leerlingen wat bijbrengt over diversiteit en discussies ontwikkelt over het thema. Dit deel wordt maar in het
92
tweede deel van het semester gegeven en dus na de bevraging van de respondenten. We kunnen dit zien als een mogelijke verklaring voor het verschil.
We zagen namelijk in het theoretisch gedeelte al het experiment van ASH waar we duidelijk zagen hoe de waarden en normen snel konden veranderen, indien het om subjectieve normen en waarden ging, door invloed van de groep.
Uit alle bovenstaande conclusies en berekeningen is het gevaarlijk te zeggen dat de opleiding daadwerkelijk een effect heeft op het waarden en normenpatroon van de toekomstige bewakingsagenten. Hiervoor werden nog te weinig variabelen gemeten bij de respondenten. Tevens is het ook zo dat men dit beter controleert voor een en dezelfde groep bij de aanvang en bij het einde van de opleiding zodat men specifiek kan nagaan of er een wijziging is ontstaan. 3.5 Haalbaarheid onderzoek in toekomst Om het onderzoek in de toekomst toch haalbaar te maken is het nodig om oog te hebben voor drie mogelijke valkuilen. Ten eerste zal men een systeem moeten uitwerken die het mogelijk maakt om de respondenten uit de cohorte op te volgen in tijd en ruimte. Een tweede punt waar werk van gemaakt moet worden is het motiveren van de respondenten uit de cohorte om te blijven participeren in het project. Een laatste aandachtspunt die tevens een belangrijke factor is in de opstarting van de studie is de medewerking van de erkende opleidingsins tellingen in België die de basisopleiding Bewakingsagent inrichten.
1. Bereiken cohorte Om de non-respons op lange termijn (uitval) wegens verhuis, nieuwe werkgever,etc. te beperken is de meest voor de hand liggende oplossing de surveygegevens te koppelen aa n administratieve gegevens van de respondent. Deze oplossing ligt echter wat gevoelig daar respondenten hierdoor hun medewerking kunnen weigeren omdat men het gevoel heeft dat hun recht op privacy in het gedrang komt. Daarenboven is het niet vanzelfsprekend daar je voor deze koppeling van gegevens voorafgaande toestemming nodig hebt van de Privacycommissie. Daarom zien wij de noodzaak om toestemming te vragen aan de Privacycommissie. De bereidheid tot medewerking van de mogelijke respondenten zal hierdoor weliswaar lager liggen dan tijdens onze preselectie (die anoniem verliep).
93
Oplossing hiervoor is het hanteren van oversampling. Dit door middel van grotere steekproeftrekkingen dan in de voorafname. 172 2. Motiveren cohorte Bij de start van het onderzoek zal het motiveren van de respondenten geen al te grote problemen met zich mee brengen. Er is een licht vorm van groepsdruk en dwang vanuit de opleidingsinstelling aanwezig bij de respondenten waardoor de motivatie om de enquête in te vullen vrij hoog zal zijn. Problemen doen zich echter voor na verloop van tijd, wanneer de cohorte opnieuw bevraagd wordt. De respondenten zullen immers al tewerkgesteld zijn in de private veiligheidssector of deze sector reeds verlaten hebben voor een andere job. Bij mensen die nog steeds tewerkgesteld zijn in de private veiligheidssector kunnen we aannemen dat de uitval kleiner zal zijn dan bij mensen die er niet meer werkzaam zijn. Dit door de interne motivatie die men nog heeft. Als iemand nauw betrokken is bij het onderwerp waarover het onderzoek handelt kan men aannemen dat de kans op medewerking groter is.
173
Een andere bepalende factor die de motivatie tot medewerking beïnvloed is de tijd die de survey in beslag neemt. Wordt een uitgebreide tijdsinvestering verwacht van de respondent, dan neemt de motivatie om deel te nemen af. 174 Daarom zien wij dus de noodzaak in om in de toekomst de survey nog te vereenvoudigen. Tijdens de preselectie bleek immers dat de huidige survey een hoge tijdsinvestering vraagt. De tijdspanne waarin men de survey volledig kon invullen varieerde van minimaal 30 minuten tot maximaal 60 minuten.
Hiernaast kan men ook gebruik maken van een elektronische enquête die verspreid wordt via het internet. Hiermee spelen we in op de evoluties in de maatschappij. Respo ndenten zullen dit ook minder ervaren als een last daar ze de rompslomp van een schriftelijke enquête niet meer hoeven uit te voeren (voorbeeld opsturen vragenlijst). Bovendien gaan de respondenten bij de start van de cohorte voornamelijk jongeren zijn die vertrouwd zijn met dit medium. 172
DEN BEOER D.J., Methodologie en statistiek voor communicat ie onderzoek. X, Kluwer, 2005, p 107-110. DE LEEUW E.D. [01/12/2004] „Non-respons en panelonderzoek: voorko men is beter dan genezen‟[WWW] Universiteit Utrecht: http://igitur-archive.library.uu.nl/fss/2008-0715-201030/Nonrespons_panelonderzoek.pdf [17/03/2010]. 174 X. [X] Uitvoeren van een cohortenstudie [WWW] Bureau voor Markt Onderzoek: http://www.b mooo.nl/index.php?option=content&task= view&id=218 [12/ 03/ 2010]. 173
94
Een laatste oplossing om de motivatie hoog te houden tot deelname is een degelijke introductie van de survey bij de respondenten. Herkenning door het gebruik van een logo kan hier een voorbeeld van zijn. Daarnaast is het ook noodzakelijk te voorzien in een persoonlijke brief die de survey vergezeld en een woordje uitleg geeft. 175
3. Medewerking erkende opleidingsinstellingen Zoals hierboven aangehaald werd is de tijdspanne waarin de vragenlijst ingevuld dient te worden te groot. We merken dat dit voor de lesgevers van cursus negatief ervaren wordt ook al stonden zij voordien positief tegenover het onderzoek. Om verdere medewerking te garanderen dient de enquête ingekort te worden.
175
DE LEEUW E.D. [01/12/2004] „Non-respons en panelonderzoek: voorko men is beter dan genezen‟[WWW] Universiteit Utrecht: http://igitur-archive.library.uu.nl/fss/2008-0715-201030/Nonrespons_panelonderzoek.pdf [17/03/2010].
95
CONCLUSIE Deze masterproef werd opgedeeld in drie hoofdstukken. Doorheen het volledige werk stond de behoeftepiramide van ABRAHAM MASLOW centraal. In het eerste hoofdstuk bestudeerden we de achtergrond van het begrip veiligheid. We zagen dat veiligheid een ruim omvattend begrip was en dat er naast aandacht voor de objectieve, meetbare veiligheid, ook aandacht moest gaan naar de subjectieve veiligheid. Dit wil zeggen de veiligheid die door de bevolking gepercipieerd wordt. Ook de term integraal kwam hier aan bod. Er werd daarbij gewezen op het belang van de veiligheidsketen.
Zo kwamen we aan het tweede deel. Hier werd een uiteenzetting gegeven van de ontstaansgeschiedenis van de private veiligheidssector. We zagen dat deze erin de loop der jaren een steeds dominantere positie op nahield. Steeds meer taken werden toegewezen aan de private veiligheidssector. De publieke veiligheidssector, de politie, trad voor bepaalde veiligheidstaken naar de achtergrond. Bij de analyse van de wet van 10 april 1990, ook wel de wet Tobback genoemd, konden we enkele hoofdthema‟s uit deze wet afleiden. Via deze thema‟s trachten we de lezers duidelijk te maken hoe de private veiligheidssector gescheiden wordt van de publieke veiligheidssector en wat hun taken en bevoegdheden zijn.
Zo kwamen we tot een uiteenzetting van wat de private veiligheidssector nu concreet inhield. We zagen hier vier categorieën, namelijk bewaking, opsporing, veiligheidsadvies en beveiliging. Het was de categorie bewaking die doorheen de thesis een dominante rol ging spelen. Ook de opleidingsinstellingen werden behandeld. Belangrijk hierbij was de opdeling tussen de basisopleiding tot bewakingsagent aan de erkende opleidingsinstellingen en de opleidingen georganiseerd door de secundaire scholen. Deze laatste betrof het 7de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen.
Wanneer we over private veiligheid spreken, en meerbepaald over bewaking, konden we dit niet zonder meer er eerst de BVBO bij te betrekken. De BVBO staat als werkgeversfederatie in voor tal van taken die een belangrijke rol spelen voor de sector. In de commissies van de BVBO worden
tal
van
thema‟s
behandeld
die
belangrijk
zijn
voor
alle
aangesloten
bewakingsondernemingen. In totaal zijn zo‟n 90% van de Belgische bewakingsondernemingen
96
aangesloten bij hen. Kenmerkend is dat het een vereniging is zonder winstoogmerk De BVBO zelf speelt een belangrijke Europese rol en vormt de brug voor overleg met andere landen.
Zo kwamen we tot de private veiligheidssector in internationaal perspectief. De CoESS en Uni Europa zijn hierbij erg belangrijke actoren. De CoESS is de organisatie van de werkgevers in de private veiligheid. De Uni-Europa daarentegen vertegenwoordigt de werknemers in de sector. Een doel van hen is ondermeer om de nationale wetgevingen op elkaar af te stemmen. De Bolkenstein richtlijn diende hier dan ook zeker aangehaald te worden. Concreet wou deze richtlijn meedelen dat de staten van de Europese Unie verplicht waren hun dienstenmarkt open te stellen ten behoeve van andere lidstaten.
In het tweede hoofdstuk van deze studie gingen we ons richten op waarden en normen. Niet zozeer waarden en normen bij bewakingsagenten maar waarden en normen in het algemeen. Na deze brede, algemene behandeling van waarden en normen konden we deze via hoofdstuk drie toepassen op de bewakingsagenten.
Wanneer we spraken over waarden en normen was het van belang deze eerst te definiëren. Het zijn namelijk begrippen die uiteenlopende definities toebedeeld krijgen. Na de definiëring behandelden we het ontstaan van deze waarden en normen. We stelden ons de vraag welke processen mede verantwoordelijk waren voor het ontstaan van deze normen. Ook het experiment van ASH, dat toonde hoe waarden en normen gecreëerd werden in een klas, was hier een belangrijk onderdeel. Zo zagen we hoe beïnvloedbaar leerlingen waren die zich in eenzelfde groep bevonden.
Daarna kwamen we tot de beïnvloedingsfactoren van de studiekeuze. Hier zagen we ondermeer hoe jongeren overgingen tot een bepaald keuzegedrag. De theorie van het gepland gedrag stond hier centraal. Deze theorie stelde dat verschillende factoren een rol spelen bij het overgaan to t een welbepaald gedrag. Het is afhankelijk van deze factoren of een welbepaald gedrag zich stelde.
In het laatste hoofdstuk volgde het eigenlijke onderzoek. Hier gingen we na of er daadwerkelijk verschillen bestonden tussen de personen die een opleiding tot bewakingsagent volgden aan een erkende opleidingsinstellingen en personen die een specialisatiejaar volgden. Om deze vergelijking te kunnen maken vergeleken we Group4 te Asse en Syntra West te Kortrijk met de
97
leerlingen van het zevende specialisatiejaar. Voor deze laatste deden we een beroep op het Koninklijk Atheneum te Roeselare en het Koninklijk Lyceum te Gent.
Globaal gezien konden we hier vijf thema‟s onderscheiden. In een eerste thema gingen we enkele socio-demografische factoren na tussen de groepen. Bij de socio-demografische factoren maakten we nog eens een vergelijking met de cijfers afkomstig van de BVBO. Hierin zagen we enkele opmerkelijke verschillen. Het meest typerende verschil was de leeftijd. We zagen dat dit specialisatiejaar voornamelijk bestond uit jongeren tussen de 18 tot 20 jaar. Een verklaring hiervoor was dat de opleiding een specialisatiejaar is na het secundaire onderwijs. Ook de kostprijs van de opleiding kan hier een rol spelen. Wat het geslacht betreft zagen we ook dat het specialisatiejaar een groter aandeel vrouwen had die er les volgde. Wanneer we keken naar het studieniveau van de vooropleiding zagen we dat deze bij beide groepen voornamelijk afkomstig waren uit het secundaire onderwijs. Ook de ander onderzochte factoren toonden weliswaar verschillen, maar deze waren eerder beperkt.
Het tweede thema was de beïnvloedingsfactoren van de studiekeuze. Hierin onderzochten we enkele hypothesen. Bij de meeste hypothesen zagen we geen samenhang tussen de onderzochte variabelen. Maar wanneer we keken naar de samenhang tussen de mate van beïnvloeding en de leeftijd zagen we bij Group4/Syntra, en enkel en alleen bij deze groep, een significante correlatie. Wanneer we in het derde deel keken hoe de groepen stonden tegenover de invulling van de taken van een bewakingsagent zagen we wel verschillen. Met invulling van de taken bedoelden we hier of de bewakingstaken gericht dienden te zijn op preventie of repressie. We zagen dat beide groepen de taken vooral gericht zagen op preventie. Wanneer we keken bij repressie zagen we dit ook maar het aandeel van studenten dat repressie belangrijker vond bij het specialisatiejaar was opmerkelijk hoger. Meer respondenten van het specialisatiejaar vonden repressie dus belangrijker dan preventie in vergelijking met Syntra/Group4. Toch vonden ze allebei preventie het belangrijkst. Dit verschil kunnen we verklaren doordat een hoog aantal respondenten bij Group4/Syntra zich neutraal opstelde tegenover deze vragen.
In een vierde deel controleerden we de eerlijkheid bij het invullen van de vragenlijst. Hier zagen we geen enkele samenhang tussen de controlevragen en de andere. Dit kon er mogelijk op duiden dat de vragenlijsten niet met de nodige aandacht ingevuld werden. Deze uitspraak moet echter met veel voorzichtigheid worden uitgesproken daar het slechts om vier vragen ging en de controlevragen op basis van eigen interpretatie gekoppeld werden aan de ander vragen.
98
Tot slot keken we of de opleiding van invloed kon zijn op de waarden en normen zoals de initiële doelstelling van het onderzoek was. Dit initieel doe konden we echter niet uitvoeren daar het niet mogelijk was de groep te blijven volgen doorheen de opleiding. Er was geen manier voorhanden om dezelfde leerlingen te kunnen bevragen omdat de enquêtes dan niet meer anoniem afgelegd konden worden. Hiermee koppelden we eigenlijk deel twee van de literatuurstudie. We vergeleken hiervoor Group4/Syntra – dat we bevraagd hadden op de eerste lesdag – en het zevende specialisatiejaar – dat we bevraagd hadden nadat de opleiding al enkele maanden bezig was – met elkaar. We keken hiervoor hoe consistent de waarden en normen waren in de groepen. We kwamen tot de conclusie dat er eventueel wel een mogelijke invloed kon zijn van de opleiding op de respondenten. Het zevende specialisatiejaar had namelijk een consistenter waarden en normen patroon dan de andere groep op bepaalde variabelen. Dit is opnieuw een voorzichtige uitspraak daar we te maken hebben met twee verschillende groepen.
99
BIBLIOGRAFIE OF LITERATUURLIJST Boeken:
AERTS N., VAN WOERKUM C., Strategische communicatie: principes en toepassingen, Assen, Van Gorcum, 2008, 259p.
AJZEN I., Attitudes, personality and behavior, Berkshire, Open University Press, 2005, p. 178p.
ALBLAS G., HEINSTRA R., KAMPSCHUUR P., VAN DE SANDE H., Sociale psychologie voor het onderwijs, Groningen, Wolters-Noordhof, 1986, 184p.
BRUG
J.,
VAN
ASSEMA
P.,
LECHNER
L.,
Gezondheidsvoorlichting
en
gedragsverandering, Assen, Van Gorcum, 2007, 356p.
BUTTEN M., Private Policyng, X, Wiliam publishing, 2002, 176p.
CAPELLE J., „ Het labyrint: private milities en politiewezen doorgelicht met het officiële rapport van de Commissie Wijninckx,, Brussel, SEVI, p 34.
COOLS M., HAELTERMAN H., Nieuwe sporen: het actieterrein van de particuliere recherche in België en Nederland, Diegem, Kluwer, 1998, 235 p.
DECORTE T., VAN LAETHEM W., Grijze politie: verklaringen voor problematische publiekprivate interacties in de zaak Reyniers, Brussel, Politeia, 1997, p 320.
DE MAN L., DE BOUCK X., Gedragswetenschappen 4: beslissen, Antwerpen, De Boeck, 2005, 294p.
DEN BOER D.J., Methodologie en statistiek voor communicatie onderzoek. X, Kluwer, 2005, 319p.
EENENNAAM F., KRIELAART M., VAN DER ZWART R., Marketing engineering, Denventer, Samsom, 1999, 216p.
HUTTIN J., HOORENS V., Sociale beïnvloeding: toetsbaar leren denken over gedrag, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2008, 438p.
KATUS J., VAN GENT B., Voorlichting: theorieën, werkwijzen en terreinen, Amsterdam, Kluwer, Amsterdam, 1995, 272p.
KLANDERMANS B., Overtuigen en activeren, Assen, Van Gorcum, 2000, 268p.
KOHNSTAMM R., Kleine ontwikkelingspsychologie, Houtem, Springer, 2009, 363p.
KONINGJ.,
WIJNBERG
H.E.,
MOKKENSTORMS
J.,
Professioneel verkopen,
Amsterdam, Kluwer, 2008, 219p.
100
LANGEN C., Toolkit voor de sociologie, Assen, Van Gorcum, 2007, 194p.
MEIJLAERTS S., „Bouwstenen voor veilige en leefbare gemeenten.‟, Brussel, Politeia, 2006, p 1-8.
MULLERS J., Ontwikkelingen inzake private opsporing, Antwerpen, Maklu, 2002, 116 p.
MULLER E.R., VANDERVEEN G.N.G. „Veiligheid: studies over inhoud, organisatie en maatregelen.‟, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2004, 860p.
NAWAS M.M. , Inleiding tot de persoonlijkheidsleer, Den Haag, Dekkers & van den Vegt, 1986, 252 p.
OUWEHAND A., Van wijken weten: beleid en praktijk in de stedelijke vernieuwing, Amsterdam, Delft University Press, 2008, 224p.
PETTY R. en CACIOPPO J., Advances in experimental social psychologie vol.19, Elsevier, Academic Press, 1986, 344p.
PONSAERS P., HEBBERECHT P., TRAEST P., COOLS M., BALTAZAR T., [ea. ], Update in de criminologie: het strafrechtssysteem in de laatmoderniteit, Gent, Kluwer, 197p.
PONSAERS ¨P.,Cursus politionele en gerechtelijke organisaties, Gent, Universiteit Gent, Gent, 2008-2009, p 98.
ROUSSEAU J.J., The Social Contract , New York, Cosmimo, 2008, 144p.
SCHELLENS P.J., KLAASEN R., DE VRIES S., Communicatiekundig ontwerpen, Assen, Van Gorcum, 2006, 345p.
SHARON S., KASSIN S., FEIN S., MERVIELDE I., VAN HIEL A., Sociale psychologie, Gent, Academic Press, 2006, 687p.
STOKKING K.M., „Determinanten van school- en beroepskeuze in theorie en onderzoek‟, Utrecht, universiteit utrecht, 1996, p12-26.
VAN BEEK B., De evolutie van de private bewaking en opsporing in België vanaf 1830, Gent, 2001-2002, Blz 9-15.
VAN CROMBRUGGE H., VANOBBERGEN B., Opvoeden onderwijs: verkenning in de theorie en de praktijk van de waardecommunicatie op school, Gent, Academia Press, 2005, 227p.
VANDENHOVE L., Iedereen veilig, Antwerpen, Cyclus, 2006, 105p.
VANDERBORGHT J., VANACKER J., MAES E., Criminologie: de wetenschap, Gent, Politea, 2000, x p.
101
VAN DER LEEUW Z.M., Dossiers kiezen kost tijd: een evaluatie naar de effectenonderzoek van een oriëntatiejaar, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2007, 192p.
VAN LAETHEM W., DECORTE T., BAS R., Private politiezorg en grondrechten, Leuven, Universitaire pers Leuven, 1995, 357p.
VAN OUTRIVE L., CARTRUYVELS Y., PONSAERS P., Sire ik ben ongerust: geschiedenis van de Belgische politie 1794 – 1991, Leuven, Kritak, 1992, 367p.
VAN WOERKUM C. en VAN MEEGEREN P., Basisboek communicatie en verandering, Amsterdam, Boom, 2000, 306p.
VERHOFSTADT D., VAN GEERT P., VYT A., Handboek ontwikkelingspsychologie: grondslagen en theorieën., Antwerpen, Open Universiteit te Heerlen, 2003, 434p.
VERSCHUUREN K., „Een bétatechnische studie‟, Twente, Universiteit Twente, 2008, p10.
VEUGELERS W.M.M.H. Waarden en normen in het onderwijs: zingeving en humaniserering, Twente, Universiteit voor Humanistiek, 2003, 54p.
VINKE R. ‟Motivatie en belonen: de mythe van intrinsieke motivatie‟. Denventer, Kluwer, 1996.
WITTE E., CRAYBECKX J., MEYNEN A., Politieke geschiedenis van België: van 1830 tot heden, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1997, x p.
Tijdschriften
AERTS B., „Specialisatiejaar veiligheidsberoepen, onverwachts groot succes‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, December 2009, p 25-29.
BERINGS D., LACANTE M., [ea.], „Het studiekeuzeproces met betrekking tot het hoger onderwijs‟, Tijdschrift voor hoger onderwijs, x, p 3-22.
COOLS M., „Onderstromen in de private veiligheidszorg‟, Panopticon, 2002, p.136.
COOLS M., VERBEIREN K., „Outsourcing en publiek-private samenwerking op het terrein van de veiligheid: onderzoek inzake uitbesteding van politietaken aan de bewakingsondernemingen‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, mei 2004, p 14-21.
DE CLERCK H., „Diensten van private veiligheid: uit de greep van Bolkenstein?‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, april 2006, p. 28.
102
HARAKEH Z., SCHOLTE R.H.J., VERMULST A.A., DE VRIES H., ENGELS R.C.M.E., „Ouders en het beginnen met roken door adolescenten: de theorie van het gepland gedrag‟ , Hartbulletin, augustus 2004, p22.
HUTSEBAUT
F,
PEPERSTRAETE
T,
„De
controle
op
de
private
bewakingsondernemingen: een stand van zaken‟, Panopticon, 2005, p. 45 – 59.
KEMPER P., VAN HOOF J., VISSER M., DE JONG M., „Studiekeuze in kaart gebracht:
gedragsdeterminanten
van
scholieren
bij
het
kiezen
van
een
vervolgopleiding‟, Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, x, P 220 – 227 (elektronische opvraging van een studie omtrent de studiekeuzes bij de Universiteit van Twente)
MORRE L., KEPPENS F., „Ontwerp van wet houdende verscheidene maatregelen ter verhoging van de veiligheid van de burger‟, Politieofficier, 1988, p5.
VAN DALE., „Dikke van Dale‟, Antwerpen, utrecht, 4284p.
VAN DIJK F., DE WAARD P., „Publieke en private veiligheidszorg: nationale en internationale trend‟, Directie Algemene Justitiele Strategie Justitie, 2001, P6.
WINKLER PRINS, Encyclopedie 1993-2002, Microsoft Corporation, Het spectrum.
X., „De Europese stem van de bewakings- en beveiligingsindustrie: CoESS publiceert haar jaarrapport‟, Tijdschrift voor Private Veiligheid, December 2003, p 40 - 43.
Inte rnetbronnen
BESAFE., [X] „De publieke en private veiligheidsberoepen [PDF] IBZ-Besafe : https://besafe.ibz.be/Publications/De%20publieke%20en%20private%20veiligheidsberoep en.pdf [22/04/2010].
BLOMAERT J., [X] „De pragmatiek van tolerantie.‟ [WWW] Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte: http://www.flw.ugent.be/cie/CIE/blommaert5.htm [22/03/3010].
CoESS [2004] „Europees handboek voor de basisberoepsopleiding bewaking en beveiliging‟
[PDF]
CoESS:
http://www.coess.org/documents/training_manual_nl.pdf
[29/02/2010].
DE HAAN M. [X] „Family backgrounds and childrens schooling outcome‟ [PDF] Digital Academic Repository: http://dare.uva.nl/document/119597 [21/03/2010].
DE LEEUW E.D. [01/12/2004] „Non-respons en panelonderzoek: voorkomen is beter dan genezen‟[WWW] Universiteit Utrecht: http://igitur-archive.library.uu.nl/fss/2008-0715201030/Nonrespons_panelonderzoek.pdf [17/03/2010].
103
FOD [2009] „Activiteitenverslag 2008‟ [PDF] FOD Directie Preventie en Veiligheid: http://rapportannuel.ibz.be/getPDF.aspx?doPrint=false&pageId=520[21/02/2010 ].
FOD [2008] „Activiteitenverslag 2007‟ [PDF] FOD Directie Preventie en Veiligheid: http://rapportannuel.ibz.be/getPDF.aspx?doPrint=false&pageId=520[21/02/2010 ].
FOD [2007] „Activiteitenverslag 2006‟ [PDF] FOD Directie Preventie en Veiligheid: http://rapportannuel.ibz.be/getPDF.aspx?doPrint=false&pageId=520[21/02/2010 ].
GROUP4
[X]
„Basisopleiding
bewaking‟
[WWW]
Group4:
http://www.group4
securicor.be/nl/opleiding/bewaking/basisopleiding-132-uren.html [16/04/2010].
IBZ [X] „Organogram Directie Private Veiligheid‟ [WWW] Ministerie van Binnenlandse Zaken:
https://besafe.ibz.be/NL/Politie/01_Organogram/Pages/DirectiePrivateVeiligheid.
aspx [22/03/2010].
JEUVEL J.M.M.,
[X] „Wateroverlast en watertekort.‟ [WWW] RIVM-rapport:
http://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/500023002.pdf [24/04/2010].
JAURES J., [X] „De CoESS‟ [WWW] Infosite over CoESS en Uni-Europa: http://www.securebestvalue.org/dutch/coess.htm[08/05/2010].
MULLERS J., [01/11/2007] „Veiligheid en privacy: een zoektocht naar een nieuwe balans‟ [PDF].
College
Bescherming
Persoonsgegevens:
http://www.cbp
web.nl/downloads_rapporten/rap_20071101_veiligheid%20_en_privacy.pdf [20/02/2010].
NEVEN J., [01/06/2009] „Van een specialisatiejaar naar een job in de veiligheidssector [PDF]
Onderwijspraktijk
secundair
onderwijs
G-O:
http://www.g-
o.be/sites/portaal_nieuw/subsites/Onderwijsinfotheek/InfotheekGO/Attenderingen/Docum ents/imago200906p04-05.pdf[12/03/2010].
VAN DEN BRANDHOF M. [2007/11/01] „Veelvoorkomende criminaliteit.‟ [WWW] Wetenschappelijke
Raad
voor
het
Regeringsbeleid:
http://www.nicis.nl/kennis-
centrum/binaries/nicis/bulk/actueel/2007/11/veelvoor-komende-criminaliteit.pdf [12/04/2010].
VDAB [01/04/2003] „De generatiekloof gedicht? De positie van de vrouw op de arbeidsmarkt.‟[PDF]
VDAB:
http://vdab.be/trends/maandverslag/topic0301.pdf
[12/05/2010].
X,
[2008]„Veiligheid
en
preventie:
Overheidsdienst
activiteitenrapport Binnenlandse
2007‟
[PDF]
Federale Zaken:
http://www.ibz.fgov.be/download/activiteitenverslag_2007/Veiligheid%20en%20preventie /55298_VPS_NL.pdf[10/03/2010].
104
X.,
„Wetgeving
omtrent
bewaking‟
[WWW]
VIGILIS:
www.vigilis.be/
wetgevingenbewaking [14/02/2010].
X., [X] Site Ministerie van Binnenlandse Zaken [WWW] Federale overheid:ibz: www.ibz.be [11/03/2010].
X., [X] Site politie [WWW] Politie: www.politie.be [22/03/2010].
X.,
„Wetgeving
omtrent
bewaking‟
[WWW]
VIGILIS:
www.vigilis.be/
wetgevingenbewaking [14/02/2010].
X., [X] „Onderwijs Vlaanderen‟ [WWW] Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming: http://www.ond.vlaanderen.be/nieuws/2009/0318-veiligheid.htm[03/04/2010].
X.,
[X]
„Homepage
APEG/BVBO‟[WWW]
BVBO:http://www.apeg-
bvbo.be/?CategoryID=200[12/03/2010].
X., [X], „Jongeren en werk‟[PDF] De Standaard: http://193.191.210.44/studies/ac1013_ nl.pdf[19/02/2010].
X., [2008] „Activiteitenverslag 2006-2007‟ [PDF] APEG/BVBO: http://www.apegbvbo.be/_Uploads/dbsAttachedFiles/BVBO_verslag_NL(1).pdf [12/03/2010]
X.,
[X]
„Publiekprivate
samenwerking‟
[WWW]
BVBO:
http://www.apeg-
bvbo.be/_Uploads/dbsAttachedFiles/00.pps.pdf [16/03/2010].
X. [X] Uitvoeren van een cohortenstudie [WWW] Bureau voor Markt Onderzoek: http://www.bmooo.nl/index.php?option=content&task= view&id=218 [12/03/2010].
X., [X], „Jongeren en werk‟[PDF] De Standaard: http://193.191.210.44/studies/ac1013_ nl.pdf[19/02/2010].
Wetteksten
Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
Wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective.
Decreet tot gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt.
Ministerieel besluit van 8 juli 2007 betreffende werkkledij en embleem
K.B. van 18 juli 2008 tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 21 december 2006 betreffende de vereisten inzake beroepsopleiding en -ervaring, de vereisten inzake psychotechnisch onderzoek voor het uitoefenen van een leidinggevende of uitvoerende
105
functie in een bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst en betreffende de erkenning van de opleidingen.
K.B. van 15 juli 2009 omtrent de regeling van het uniform.
Overige
VANDEVELDE M., Mondeling gesprek omtrent de interpretatie van de gegevens uit SPSS [12/05/2010].
HARDYNS W. , Mondeling gesprek omtrent de interpretatie van de gegevens uit SPSS [08/05/2010].
106
BIJLAGEN
Bijlage 1: Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid HOOFDSTUK I: Toepassingsgebied Artikel 1. § 1. In de zin van deze wet wordt als bewakingsonderneming beschouwd, elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die een activiteit uitoefent bestaande in de blijvende of tijdelijke lever ing aan derden van diensten van: 1° toezicht op en bescherming van roerende of onroerende goederen; 2° bescherming van personen; 3° toezicht op en bescherming bij het vervoer van waarden; 4° beheer van alarmcentrales; 5° toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet publiek toegankelijke plaatsen; 6° verrichten van de vaststellingen die uitsluitend betrekking hebben op de onmiddellijk waarneembare toestand van goederen die zich bevinden op het openbaar domein, in opdracht van de bevoegde overheid of van de houder van een overheidsconcessie. 7° begeleiding van groepen van personen met het oog op de verkeersveiligheid. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, 5º, mag niet worden uitgeoefend op de openbare weg behoudens op plaatsen, bedoeld in artikel 11, § 3. De vaststellingen, bedoeld in het eerste lid, 6º, hebben de waarde van het vermoeden, zoals bedoeld in artikel 1353 van het Burgerlijk Wetboek. Zij kunnen de aangifte van inbreuken inhouden voor zover deze uitsluitend bestraft kunnen worden met een administratieve sanctie. De activiteit, bedoeld in het eerste lid, 7º, mag enkel worden uitgeoefend voor de begeleiding van groepen fietsers en automobilisten, van deelnemers aan sportwedstrijden en van scholieren. In de zin van het eerste lid, 3°, worden als waarden beschouwd alle goederen die, omwille van hun kostbaar karakter of bijzondere aard, onderhevig zijn aan bedreiging. De Koning kan echter bepaalde waarden uitsluiten van het toepassingsgebied van onderhavige wet. Bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad kunnen de categorieën van inrichtingen, evenementen of activiteiten worden bepaald waarvoor toezicht, bescherming of controle moet worden georganiseerd in de zin van het eerste lid. Deze verplichting kan evenwel slechts worden opgelegd indien aan volgende voorwaarden is voldaan :
107
a) de verplichting is verantwoord om redenen van veiligheid of ter voorkoming van misdrijven; b) de inzet van politiecapaciteit zou de opdrachten, bedoeld in de artikelen 36 of 62 van de wet van 7 december 1998 tot de organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, in het gedrang kunnen brengen; c) de beoogde bewakingsactiviteiten vinden plaats op de openbare weg of op voor het publiek toegankelijke plaatsen. § 2. In de zin van deze wet wordt als interne bewakingsdienst beschouwd, elke dienst die door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon ten eigen behoeve wordt georganiseerd in de vorm van een onder § 1, eerste lid, 5º, bedoelde activiteit of, voor zover ze plaatsvindt op voor publiek toegankelijke plaatsen, in de vorm van een onder § 1, eerste lid, 1º tot 4º, 6º of 7º, bedoelde activiteit. § 3. In de zin van deze wet wordt als beveiligingsonderneming beschouwd, elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een activiteit uitoefent bestaande in de blijvende of tijdelijke levering aan derden van diensten van conceptie, installatie, onderhoud of herstelling van alarmsystemen en alarmcentrales. In afwijking van het eerste lid en zonder afbreuk te doen aan artikel 12 wordt evenwel niet als beveiligingsonderneming beschouwd de natuurlijke of rechtspersoon die de in het eerste lid bepaalde activiteiten uitsluitend uitoefent met het oog op de beveiliging van voertuigen, zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer. § 4. De in dit artikel bedoelde alarmsystemen en alarmcentrales zijn de systemen en centrales bestemd om 2 misdrijven tegen personen of goederen te voorkomen of vast te stellen. § 5. In de zin van deze wet wordt als exploitatiezetel beschouwd elke permanente infrastructuur van waaruit de natuurlijke en rechtspersonen, bedoeld in de §§ 1 tot 3 van dit artikel, bewakings- of beveiligingsactiviteiten organiseren § 6. In de zin van deze wet wordt als onderneming voor veiligheidsadvies beschouwd, elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die een activiteit uitoefent bestaande uit het aan derden verstrekken van diensten van advies ter voorkoming van strafbare feiten tegen personen of goederen, met inbegrip van het uitwerken, uitvoeren en evalueren van doorlichtingen, analyses, strategieën, concepten, procedures en trainingen op veiligheidsgebied. In afwijking van het eerste lid wordt niet als een onderneming voor veiligheidsadvies beschouwd : 1º de onderneming waarvan de activiteit inzake veiligheidsadvies niet als een afzonderlijke dienst wordt aangeboden en een inherent bestanddeel uitmaakt van een andere hoofdactiviteit; 2º de levering van de diensten van advies door de overheid.
108
3° de levering van diensten van veiligheidsadvies met betrekking tot informaticasystemen en van gegevens die door middel daarvan worden opgeslagen, verwerkt of overgedragen. § 7. In de zin van deze wet wordt als een voor het publiek toegankelijke plaats beschouwd elke plaats waar andere personen dan de beheerder en de personen die er werkzaam zijn toegang hebben ofwel omdat ze geacht worden gewoonlijk toegang te hebben tot die plaats, ofwel omdat ze er toegelaten zijn zonder individueel te zijn uitgenodigd. § 8. In de zin van deze wet wordt als opleidingsinstelling beschouwd, elke rechtspersoon of natuurlijke persoon die een opleiding organiseert met betrekking tot domeinen zoals bedoeld in de §§ 1 of 3. § 9. In de zin van deze wet wordt onder « personen die de werkelijke leiding hebben » verstaan de bedrijfsleider en alle personen met een gezagsfunctie, die aan de uitoefening van activiteiten, bedoeld in de §§ 1, 3, 6 of 8, verbonden is. § 10. Ondernemingen die behoren tot dezelfde verbonden of geassocieerde vennootschap, in de zin van de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van Vennootschappen, worden voor de toepassing van dit artikel niet als derden beschouwd. § 11. In de zin van deze wet wordt als een veiligheidsdienst beschouwd, elke dienst die in de schoot van een openbare vervoersmaatschappij is georganiseerd met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet publiek toegankelijke plaatsen, die door de openbare vervoersmaatschappij worden uitgebaat. In de zin van deze wet wordt als veiligheidsagent beschouwd, elk personeelslid van een openbare vervoersmaatschappij, werkzaam in het kader van een veiligheidsdienst. De algemene verplichtingen en de bevoegdheden van enerzijds de veiligheidsdiensten en anderzijds van de veiligheidsagenten, zijn dezelfde als deze van enerzijds de interne bewakingsdiensten, bedoeld in § 2, en anderzijds van de bewakingsagenten, behorend tot een interne bewakingsdienst. De bijkomende, specifieke verplichtingen en bevoegdheden van de veiligheidsdiensten en van de veiligheidsagenten, zijn bepaald in de artikelen 13.1 tot 13.17. In afwijking van het derde lid en van de artikelen 5, eerste lid, 5° en 6, eerste lid, 5°, worden de opleidingsvoorwaarden waaraan het leidinggevend en uitvoerend personeel van de veiligheidsdiensten moet voldoen, bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. HOOFDSTUK II: Vergunning en erkenning Art. 2. § 1. Niemand mag de diensten van een bewakingsonderneming aanbieden of de ze van een interne bewakingsdienst organiseren, of zich als dusdanig bekend maken, indien hij daartoe vooraf geen vergunning heeft gekregen van de Minister van Binnenlandse Zaken, na advies van de Veiligheid van de Staat en van de
109
procureur des Konings van de vestigingsplaats van de onderneming en, bij ontstentenis ervan, van de minister van Justitie. De vergunning kan het uitoefenen van bepaalde activiteiten en het aanwenden van bepaalde middelen en methodes uitsluiten of aan specifieke voorwaarden verbinden. § 1bis. In afwijking van § 1, zijn de interne bewakingsdiensten, als bedoeld in artikel 1, § 2, niet onderworpen 3 aan de vergunningsplicht bedoeld in artikel 2, § 1 : 1º indien zij de activiteiten bepaald in artikel 1, § 1, eerste lid, 5º of 7º, slechts sporadisch uitoefenen en hierbij uitsluitend een beroep doen op natuurlijke personen die deze activiteiten sporadisch en op een onbezoldigde wijze uitoefenen; 2º indien zij uitsluitend activiteiten bepaald in artikel 1, § 1, eerste lid, 6º, uitoefenen in het kader van een met de overheid afgesloten concessieovereenkomst. Deze interne bewakingsdiensten zijn niet onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 2, § 2, 3, 8, §§ 3 en 7, 13, 14 en 20. In het geval bedoeld onder het 1º, zijn zij bovendien niet onderworpen aan artikel 11, eerste lid, b). De natuurlijke personen die worden ingezet door deze interne bewakingsdiensten zijn niet onderworpen aan de bepalingen van de artikelen 5, eerste lid, 5º, en 6, eerste lid, 5º. In het geval bedoeld onder het 1º, zijn zij bovendien niet onderworpen aan artikel 5, eerste lid, 2º, en aan artikel 6, eerste lid, 2º, voor zover zij gedurende tenminste drie jaar hun wettige hoofdverblijfplaats hebben in België. Zij kunnen de activiteiten bedoeld onder het 1º en het 2º uitoefenen na de toestemming te hebben verkregen : a) van de burgemeester van de gemeente waar deze activiteiten plaatsvinden; b) of van de burgemeester van de gemeente waar deze activiteiten starten, ingeval deze plaatsvinden op het grondgebied van meerdere gemeenten. In beide gevallen wordt de toestemming van de burgemeester verleend na advies van de korpschef van de lokale politie. § 2. De bewakingsondernemingen mogen geen andere activiteiten uitoefenen dan die opgesomd in artikel 1, § 1, en waarvoor zij een krachtens § 1 verleende vergunning hebben verkregen. Zij kunnen nochtans erkend worden om de in artikel 1, § 3, bedoelde activiteiten uit te oefenen en vergund worden om de in artikel 1, § 6, bedoelde activiteiten uit te oefenen. De bewakingsondernemingen mogen de in artikel 1, § 1, eerste lid, 1º tot 3º en 5º tot 7º, bedoelde activiteiten niet uitoefenen ten behoeve van publiekrechtelijke rechtspersonen behoudens toestemming van de minister van
110
Binnenlandse Zaken. § 3. Indien de bewakingsondernemingen rechtspersonen zijn, moeten zij opgericht zijn volgens de in het Belgisch recht geldende bepalingen of overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie. De exploitatiezetel van de bewakingsonderneming moet in een lidstaat van de Europese Unie gelegen zijn. § 4. De Koning kan specifieke regels bepalen met betrekking tot de activiteiten bestaande in het toezicht op en de bescherming bij het internationaal vervoer van waarden. § 5. De minister van Binnenlandse Zaken mag de bevoegdheden bedoeld in §§ 1 en 2, behalve aangaande beslissingen bestaande uit een eerste vergunning, een weigering van een vergunning of een weigering van een vernieuwing van een vergunning, overdragen aan een door hem aangewezen ambtenaar. Art. 3. Geen bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst mag de in artikel 1, §1, bedoelde activiteiten uitoefenen indien de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe zij aanleiding kunnen geven, niet gedekt is door een verzekering die de bewakingsonderneming of de interne bewakingsd ienst heeft afgesloten bij een verzekeringsonderneming die erkend is of van erkenning ontslagen is krachtens de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen. De verzekering geeft aan de benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar. Geen enkele nietigheid, exceptie of verval van rechten kan door de verzekeraar aan de benadeelde worden tegengeworpen. De verzekeraar kan zich evenwel een verhaalsrecht voorbehouden op de verzekerde. De Koning bepaalt nadere regelen met betrekking tot de verzekering, inzonderheid wat betreft de omvang van de dekking. Art. 4. § 1er. Niemand mag de diensten van een beveiligingsonderneming aanbieden, of zich als dusdanig bekendmaken, indien hij niet vooraf erkend is door de minister van Binnenlandse Zaken of door de door hem aangewezen ambtenaar. § 2. Niemand mag de diensten van een onderneming voor veiligheidsadvies aanbieden, of zich als dusdanig bekend maken, indien hij daartoe vooraf geen vergunning heeft verkregen van de minister van Binnenlandse Zaken, na advies van de Veiligheid van de Staat en van de procureur des Konings van de vestigingsplaats van 4 de onderneming en, bij ontstentenis ervan, van de minister van Justitie. De minister van Binnenlandse Zaken kan aan de door hem vergunde ondernemingen voor veiligheidsadvies een kwaliteitslabel toekennen op basis van een door hem bepaald kwaliteitscertificaat.
111
§ 3. Niemand mag de diensten van een opleidingsinstelling aanbieden of zich als dusdanig bekendmaken, indien hij daartoe vooraf geen erkenning heeft gekregen van de minister van Binnenlandse Zaken. De minister van Binnenlandse Zaken erkent, onder de door de Koning vastgestelde voorwaarden, de opleidingen, voorgeschreven door deze wet. Hij kan tevens de centra aanduiden belast met de organisatie van de examens. § 4. De minister van Binnenlandse Zaken mag de bevoegdheden bedoeld in §§ 2 en 3, behalve aangaande beslissingen bestaande uit een eerste vergunning, een weigering van een vergunning of een weigering van een vernieuwing van een vergunning, overdragen aan een door hem aangewezen ambtenaar. Art. 4bis. § 1. De vergunning of de erkenning vermeldt de vergunde of erkende activiteiten en wordt eerst verleend indien de aanvrager voldoet aan alle voorschriften van deze wet en aan de door de Koning vastgestelde minimumvereisten inzake personeel en organisatorische, technische en infrastructurele middelen waarover de onderneming, dienst of instelling moet beschikken. Indien de aanvrager van de vergunning of de erkenning geen exploitatiezetel heeft in Be lgië, houdt de minister van Binnenlandse Zaken bij de beoordeling van de aanvraag rekening met de waarborgen verstrekt in het kader van de wettelijke en gereglementeerde uitoefening van de activiteiten, waarop de aanvraag betrekking heeft, in een andere lidstaat van de Europese Unie. De vergunning en de erkenning worden verleend voor een termijn van vijf jaar; zij kunnen voor gelijke termijnen worden vernieuwd, met uitzondering van de erkenning als beveiligingsonderneming die wordt verleend voor een termijn van vijf jaar en voor termijnen van tien jaar kan vernieuwd worden. De vergunning of de erkenning kan geschorst of ingetrokken worden overeenkomstig de bepalingen van artikel 17. Zij kunnen bovendien, op verzoek van de houder, ingetrokken worden overeenko mstig de door de Koning te bepalen nadere regels terzake. § 2. In afwijking van de artikelen 2, § 1, eerste lid, en § 4, eerste lid, kan de Koning in geval van fusie, splitsing, inbreng van een algemeenheid of van een bedrijfstak of wijziging van de rechtspersoonlijkheid, bepalen dat de nieuwe juridische entiteit, mits zij de door Hem bepaalde voorwaarden in acht neemt, gedurende de periode voorafgaand aan de notificatie van de beslissing betreffende de vergunningof erkenningaanvraag, de activiteiten van de initieel vergunde of erkende onderneming kan voortzetten. Art. 4ter.
112
In afwijking van artikel 2, § 1, eerste lid, dienen beveiligingsondernemingen, die er zich uitsluitend toe beperken diensten bestaande uit de activiteiten bedoeld in artikel 1, § 1, ee rste lid, 1°, bestaande uit interventie na alarm, of bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 4°, aan te bieden, zonder deze zelf uit te oefenen, niet over een vergunning als bewakingsonderneming te beschikken. In afwijking van artikel 4, § 1, dienen bewakingsondernemingen, vergund tot het uitoefenen van activiteiten bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1°, bestaande uit interventie na alarm of bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 4°, die er zich uitsluitend toe beperken diensten van beveiliging, bedoeld in artikel 1, § 3, aan te bieden, zonder deze zelf uit te oefenen, niet over een erkenning als beveiligingsonderneming te beschikken. De burgerlijke aansprakelijkheid voor de activiteiten die worden aangeboden en waarvoor zij aanleiding kunnen geven, is gedekt door een verzekering die de aanbiedende onderneming heeft afgesloten met een verzekeringsonderneming. De verzekering voldoet aan de vereisten van artikel 3, tweede lid. De in dit artikel vermelde diensten maken het voorwerp uit van een schriftelijke o vereenkomst tussen de aanbiedende onderneming en de opdrachtgever. Deze bevat, op straffe van nietigheid, volgende inlichtingen en bepalingen : 1° de naam, het adres en het telefoonnummer van de ondernemingen die de verschillende aangeboden diensten zullen uitoefenen; 2° de verbintenis van de aanbiedende onderneming om de aangeboden diensten niet door een andere onderneming, dan deze die bepaald is in de overeenkomst, te laten uitvoeren, zonder het akkoord van de 5 opdrachtgever; 3° een gedetailleerde beschrijving van de aangeboden diensten en de verbintenissen van de onderneming die de aangeboden diensten zal uitoefenen; 4° het recht van diegene die op de aangeboden diensten beroep doet, om jaarlijks, mits een opzeggingstermijn van minstens drie maanden, van een of meer van de aangeboden diensten af te zien of voor deze aangeboden diensten beroep te doen op een andere onderneming; 5° de naam en het adres van de verzekeringsmaatschappij van de aanbiedende onderneming, bedoeld in het derde lid, alsook het polisnummer van de verzekeringsovereenkomst; 6° een gedetailleerde prijsvermelding, met een afzonderlijke prijsopgave voor de verschillende aangeboden diensten. De nietigheid, bedoeld in het vierde lid, kan alleen door de opdrachtgever worden ingeroepen. HOOFDSTUK III: Uitoefeningsvoorwaarden Art. 5.
113
De personen die de werkelijke leiding hebben van een onderneming, dienst of instelling, als bedoeld in artikel 1, en de personen die zitting hebben in de raad van bestuur van een onderneming, een instelling of een onderneming die een dienst organiseert die activiteiten beoogt, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5º, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden : 1º niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer, tot enige correctionele of criminele straf, bestaande uit een geldboete, een werkstraf of een gevangenisstraf. Personen die soortgelijke, in kracht van gewijsde gegane veroordelingen hebben opge lopen in het buitenland, worden geacht niet aan de hierboven gestelde voorwaarde te voldoen. Elke onderneming, dienst of instelling, bedoeld in artikel 1, is ertoe gehouden ogenblikkelijk de minister van Binnenlandse Zaken te waarschuwen, zodra zij kennis neemt van het feit dat een persoon ingevolge een in kracht van gewijsde gegane veroordeling niet meer aan deze voorwaarde voldoet, en dient ogenblikkelijk een einde te maken aan elke taak die bij deze onderneming, dienst of instelling door deze persoon wordt vervuld. 2° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie. 3° hun hoofdverblijfplaats hebben in een lidstaat van de Europese Unie. 4° niet tegelijkertijd werkzaamheden van privé-detective, van wapen- of munitiefabrikant, van wapen- of munitiehandelaar of enige andere werkzaamheid uitoefenen die, doordat ze wordt uitgeoefend door dezelfde persoon die ook een leidinggevende functie uitoefent, een gevaar kan opleveren voor de openbare orde of voor de in- of uitwendige veiligheid van de Staat. 5° voldoen aan de door de Koning vastgestelde voorwaarden inzake beroepsopleiding en -vorming en beroepservaring. 6° sinds vijf jaar geen lid zijn geweest van een politiedienst, zoals bepaald in de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt of van een inlichtingendienst, zoals bepaald in de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, noch een openbaar ambt hebben bekleed dat voorkomt op een door de Koning te bepalen lijst. 7° volle eenentwintig jaar oud zijn. 8° voldoen aan de veiligheidsvoorwaarden, noodzakelijk voor een leidinggevende functie, en geen feiten gepleegd hebben die, zelfs als ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een strafrechtelijke veroordeling, raken aan het vertrouwen in de betrokkene doordat hij zijn maatschappelijke verplichtingen als ondernemer of
114
als leidinggevende in een onderneming niet nakomt, of omdat deze feiten een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie of een tegenindicatie van het gewenste profiel, zoals bedoeld in artikel 7, § 1bis, uitmaken. 9° niet tegelijkertijd werkzaamheden uitoefenen voor een onderneming of dienst die diensten levert, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 3°, en voor een onderneming of dienst die activiteiten uitvoert voor cafés of dansgelegenheden. 10° niet tegelijkertijd werkzaamheden uitoefenen voor een veiligheidsdienst en voor een onderneming of dienst die activiteiten uitvoert voor cafés of dansgelegenheden. 6 11° niet tegelijkertijd de werkelijke leiding hebben van een café of dansgelegenheid en van een onderneming die diensten levert, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°. De onder 2°, 3° en 5° vermelde voorwaarden gelden niet voor de leden van de raad van bestuur voor zover zij geen deel uitmaken van de werkelijke leiding van de onderneming of instelling. De onder het 3° vermelde voorwaarde geldt niet voor de beveiligingsondernemingen. De onder 5º vermelde voorwaarde geldt niet voor ondernemingen voor veiligheidsadvies en opleidingsinstellingen. Art. 6. De personen die in een onderneming, dienst of instelling, bedoeld in artikel 1 een andere functie uitoefenen dan die welke beoogd worden in artikel 5, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, tot een gevangenisstraf van ten minste zes maanden wegens enig misdrijf, tot een gevangenisstraf of een andere straf wegens diefstal, heling, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschriften, opzettelijke slagen en verwondingen, aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, of misdrijven, bepaald bij de artikelen 379 tot 386ter van het Strafwetboek, bij artikel 227 van het Strafwetboek, bij artikel 259bis van het Strafwetboek, bij de artikelen 280 en 281 van het Strafwetboek, bij de artikelen 323, 324 en 324ter van het Strafwetboek, bij de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en haar uitvoeringsbesluiten, de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie en haar uitvoeringsbesluiten, de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, of de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden. Personen die activiteiten uitoefenen zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, §§ 1, 6º, 6 en 8, mogen, in afwijking
115
van het eerste lid, niet veroordeeld zijn, zelfs niet met uitstel, behoudens veroordelingen wegens inbreuken op de wetgeving betreffende de politie over het wegverkeer, tot enige correctionele of criminele straf, bestaande uit een geldboete, een werkstraf of een gevangenisstraf. Personen die soortgelijke in kracht van gewijsde gegane veroordelingen hebben opgelopen in het buitenland, worden geacht niet aan de hierboven gestelde voorwaarde te voldoen. Iedere persoon die ingevolge een in kracht van gewijsde gegane veroordeling niet meer aan deze voorwaarde voldoet is gehouden hiervan onmiddellijk de personen die de werkelijke leiding hebben van de onderneming, dienst of instelling op de hoogte te brengen. De onderneming, dienst of instelling is gehouden ogenblikkelijk de minister van Binnenlandse Zaken te waarschuwen, zodra de onderneming, dienst of instelling kennis heeft van het feit dat een persoon ingevolge een in kracht van gewijsde gegane veroordeling niet meer aan deze voorwaarde voldoet, en dient ogenblikkelijk een einde te maken aan elke taak die bij deze onderneming, dienst of instelling door deze persoon wordt vervuld. 2° onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie. 3° hun hoofdverblijfplaats hebben in een lidstaat van de Europese Unie. 4° niet tegelijkertijd werkzaamheden van privé-detective, van wapen- of munitiefabrikant, van wapen- of munitiehandelaar of enige andere werkzaamheid uitoefenen die, doordat ze wordt uitgeoefend door deze zelfde persoon die ook een uitvoerende functie uitoefent, een gevaar kan opleveren voor de openbare orde of voor de in- of uitwendige veiligheid van de Staat. 5° voldoen aan de door de Koning vastgestelde voorwaarden inzake beroepsopleiding en – vorming, beroepservaring en medisch en psychotechnisch onderzoek; 6° sinds vijf jaar geen lid zijn geweest van een politiedienst, zoals bepaald in de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt of van een openbare inlichtingendienst, zoals bepaald in de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, noch een openbaar ambt hebben bekleed dat voorkomt op een door de Koning te bepalen lijst. 7° volle achttien jaar oud zijn. 8° voldoen aan de veiligheidsvoorwaarden, noodzakelijk voor een uitvoerende functie, en geen feiten gepleegd hebben die, zelfs als ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een strafrechtelijke veroordeling, raken aan het vertrouwen in de betrokkene omdat ze een ernstige tekortkoming van de beroepsdeontologie of een 7 tegenindicatie van het gewenste profiel, zoals bedoeld in artikel 7, § 1bis, uitmaken.
116
9° niet tegelijkertijd werkzaamheden uitoefenen voor een onderneming of dienst die diensten levert, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 3°, en voor een onderneming of dienst die activiteiten uitvoert voor cafés of dansgelegenheden. 10° niet tegelijkertijd werkzaamheden uitoefenen voor een veiligheidsdienst en voor een onderneming of dienst die activiteiten uitvoert voor cafés of dansgelegenheden. De in het eerste lid onder het 2°, 3° en 5° vermelde voorwaarden gelden niet voor het administratief of logistiek personeel van de in dit artikel bedoelde ondernemingen, diensten en instellingen. Wordt als administratief en logistiek personeel beschouwd in de zin van deze wet, het personeel dat op geen enkele wijze deelneemt aan de uitoefening van de activiteiten opgesomd in artikel 1. De in het eerste lid onder het 2º en 3º, vermelde voorwaarden, alsook de onder het 5º bedoelde voorwaarden betreffende het medisch en psychotechnisch onderzoek zijn niet van toepassing op het personeel van de beveiligingsondernemingen en van de opleidingsinstellingen. De onder 5º vermelde voorwaarde geldt niet voor het personeel van ondernemingen voor veiligheidsadvies. De onder 6º vermelde voorwaarde geldt niet voor het personeel van opleidingsinstellingen. De voorwaarden gesteld in artikel 5 en in onderhavig artikel moeten c umulatief vervuld worden door de personen die tegelijkertijd leidinggevende en uitvoerende functies uitoefenen. Art. 7. § 1. Het onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden waaraan de personen bedoeld in de artikelen 5 en 6 moeten voldoen, gebeurt op initiatief van de door de minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaar. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, vraagt een onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden slechts aan nadat hij heeft vastgesteld dat betrokkene gekend is bij de diensten, als bedoe ld in het derde lid, voor feiten of handelingen, zoals bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 8°, en 6, eerste lid, 8°. Het onderzoek wordt uitgevoerd, al naargelang het geval, door de personen bedoeld in artikel 16, eerste lid, of door de Veiligheid van de Staat. § 1bis. Het gewenste profiel van het personeel, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 8°, en 6, eerste lid, 8°, is gekenmerkt door : 1° respect voor de grondrechten van de medeburgers; 2° integriteit; 3° een incasseringsvermogen ten aanzien van agressief gedrag en het vermogen om zich daarbij te beheersen; 4° afwezigheid van verdachte relaties met het crimineel milieu. De beroepsdeontologie, zoals bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 8°, en 6, eerste lid, 8°, wordt opgenomen in een beroepsdeontologische code, die het profiel omvat bedoeld in het eerste lid, en wordt vastgelegd door de
117
Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. § 2. De aard van de gegevens die kunnen worden onderzocht, heeft betrekking op inlichtingen van gerechtelijke of bestuurlijke politie of beroepsgegevens van belang in het kader van de bepalingen vervat in de artikelen 5, eerste lid, 4º en 8º en 6, eerste lid, 4º en 8º. De persoon die aan het onderzoek bedoeld in § 1, eerste lid, onderworpen wordt, dient hiertoe voorafgaandelijk en eenmalig, via de onderneming, dienst of instelling, waarvoor hij de activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1 uitoefent of zal uitoefenen, zijn instemming te hebben gegeven, op een door de minister van Binnenlandse Zaken te bepalen wijze. De onderneming, dienst of instelling kan omtrent een persoon die zij beoogt aan te werven, en slechts nadat die zijn instemming, als bedoeld in het tweede lid, heeft verleend, de ambtenaar, als bedoeld in het eerste lid, vragen of hij een vraag tot onderzoek naar de veiligheidsvoorwaarden in overweging neemt. §3. Met het oog op de verificatie van de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 1° en 8°, en in artikel 6, eerste lid, 1° en 8°, voorafgaand aan de procedure bedoeld in § 1, hebben de personen, werkzaam bij de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, Directie Private Veiligheid, van de FOD Binnenlandse Zaken, aangeduid bij een besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, kosteloos en rechtstreeks toegang tot de in het centraal strafregister opgenomen gegevens, met uitzondering van: 8 1° beslissingen vernietigd op grond van artikel 416 tot 442 of artikel 443 tot 447bis van het Wetboek van strafvordering; 2° beslissingen tot intrekking genomen op grond van de artikelen 10 tot 14 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof; 3° veroordelingen en beslissingen uitgesproken op grond van een opgeheven wetsbepaling, op voorwaarde dat de strafbaarheid van het feit is opgeheven. Ze kunnen kennis nemen van de gegevens bedoeld in § 2, eerste lid. De persoonsgegevens die in toepassing van het eerste lid worden ingewonnen of ontvangen, worden onmiddellijk vernietigd zodra de administratieve beslissing, waartoe het onderzoek van deze persoonsgegevens aanleiding gaf, definitief geworden is. Art. 8. § 1. De personen die in dienst van of voor rekening van bewakingsondernemingen of interne bewakingsdiensten werken, kunnen werkkleding dragen op voorwaarde dat : 1º deze geen aanleiding kan geven tot verwarring met die welke de agenten van de openbare macht dragen;
118
2º het model ervan is goedgekeurd door de minister van Binnenlandse Zaken of door een door hem aangewezen ambtenaar. De kledij is, op de wijze bepaald door de minister van Binnenlandse Zaken en naar het door hem vastgelegd model, steeds voorzien van een embleem. § 2. In afwijking van de artikelen 11, 13 en 14 van de wapenwet worden de vergunningen tot het voorhanden hebben en tot het dragen van wapens uit hoofde van de ondernemingen, diensten en personen bedoeld in deze wet, onder de voorwaarden bepaald door deze wet, en de door de Koning bepaalde bijkomende voorwaarden, en volgens een door Hem te bepalen procedure, verleend, beperkt, geschorst of ingetrokken door de minister van Binnenlandse Zaken. Onverminderd de bepalingen, bedoeld in artikel 29 van de wapenwet, worden de inbreuken door de ondernemingen, diensten en personen, bedoeld in deze wet op en in invoering van de bepaling, bedoeld in het vorige lid, opgespoord en vastgesteld door de personen bedoeld in artikel 16 van deze wet. Buiten het kader van die opdrachten worden de vuurwapens in een wapenkamer bewaard onder de verantwoordelijkheid van een daartoe aangesteld personeelslid. In een register wordt voor elk vuurwapen vermeld welk personeelslid op een bepaald ogenblik voor welke opdracht over het desbetreffende wapen beschikte. De Koning kan beperkingen opleggen met betrekking tot het aantal en het soort wapens in gebruik en kan bepalen aan welke voorwaarden de wapenkamer moet voldoen. De Koning kan tevens het dragen van wapens bij de uitoefening van bepaalde bewakingsactiviteiten verbieden of aan voorwaarden verbinden. Voor het uitoefenen van de volgende activiteiten mogen geen wapens worden gedragen : 1º activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 4º tot 7º; 2º activiteiten, zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1º, voor zover deze plaatsvinden op de openbare weg of op voor publiek toegankelijke plaatsen; 3º activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, §§ 3 en 6. § 3. De personen die de werkelijke leiding hebben van een onderneming of dienst, bedoeld in artikel 1, en de personen die de in artikel 1, §§ 1, 3 en 6 bedoelde activiteiten uitvoeren moeten, indien zij een verblijfplaats hebben in België of indien zij geen verblijfplaats hebben in België, maar activiteiten uitoefenen, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5º tot 7º, houder zijn van een identificatiekaart, waarvan het model door de minister van Binnenlandse Zaken wordt vastgesteld. De onderneming of de dienst kan zelf geen enkel soortgelijk document aan haar personeel afgeven.
119
De identificatiekaart wordt afgegeven door de minister van Binnenlandse Zaken of een door hem aangewezen ambtenaar indien de betrokkene voldoet aan de voorwaarden gesteld in de artikelen 5 of 6 van deze wet of, als hij geen verblijfplaats heeft in België, wanneer hij minstens voldoet aan de voorwaarden die een gelijkwaardige waarborg bieden. 9 De personen bedoeld in het eerste lid kunnen de activiteiten slechts uitoefenen als zij de identificatiekaart dragen. De personen die niet onderworpen zijn aan de verplichting tot het bezitten van een identificatiekaart, kunnen deze activiteiten slechts uitoefenen als zij de identificatiekaart of de documenten dragen, bepaald door de Koning, waaruit blijkt dat zij aan alle wettelijke voorwaarden of minstens aan de voorwaarden die een gelijkwaardige waarborg bieden, voldoen. Zij moeten deze identificatiekaart of deze documenten overhandigen bij elke vordering van de personen, bedoeld in artikel 16 van deze wet. De personen die de in artikel 1, § § 1 en 3 bedoelde activiteiten uitoefenen, moeten bij de uitoefening van hun activiteiten de identificatiekaart of een herkenningsteken waarop hun naam, de naam van de onderneming en het adres van de exploitatiezetel vermeld staan, op een duidelijk leesbare wijze dragen. De Koning bepaalt de modaliteiten voor de toekenning, de geldigheidsduur en de vernietiging van de identificatiekaarten. § 3bis. De ondernemingen en diensten die activiteiten als bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 6º, uitoefenen, kunnen deze activiteiten slechts uitvoeren nadat zij hiertoe uitdrukkelijk aangesteld zijn in een openbaar gemaakte beschikking, uitgevaardigd door de opdrachtgevende overheid of de overheid waarmee de opdrachtgevende onderneming een concessieovereenkomst heeft afgesloten. Bij het uitvoeren van de activiteit bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 6º, is het de bewakingsagent verboden betrokken personen, getuigen of verantwoordelijken op te sporen, de identiteit te controleren, bijkomende inlichtingen in te winnen of personen te verhoren. § 4. De Koning stelt de bijzondere technische normen vast waaraan de voertuigen, waarvan de bewakingsondernemingen en de interne bewak ingsdiensten gebruik willen maken voor het uitoefenen van hun bewakingsactiviteiten, moeten voldoen. De minister van Binnenlandse Zaken keurt de technische kenmerken van de voertuigen goed en kan bepalen dat deze, op kosten van de eigenaar, worden onderworpen aan een bijkomende autokeuring. Die voertuigen mogen geen aanleiding geven tot verwarring met die welke gebruikt worden door de openbare macht. § 5. De Koning kan de middelen, methodes en procedures bepalen die de ondernemingen en diensten kunnen
120
of moeten aanwenden bij het uitoefenen van hun opdrachten. Hij kan tevens voorwaarden opleggen aan de gebruiker van de dienstverlening zoals bedoeld in artikel 1, § 1 en § 3, met het oog op het nemen van maatregelen teneinde een maximale veiligheid te garanderen. In dringende gevallen en in geval van ernstige en onmiddellijke bedreiging van de openbare orde, kan de Minister van Binnenlandse Zaken, in het belang van de openbare orde, op de openbare weg en in voor het publiek toegankelijke plaatsen, tijdelijk of blijvend, de uitoefening van bepaalde opdrachten of het gebruik van bepaalde middelen of methodes verbieden of aanvullende veiligheidsmaatregelen opleggen. Niemand kan, zonder zijn uitdrukkelijke toestemming te hebben gegeven, door een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst bijzonder worden bewaakt of beschermd. § 6. De controle van de kledij of de persoonlijke goederen is verboden, behoudens onder de voorwaarden, bepaald in § 6bis tot § 6quater. § 6bis. De controle van de kledij en de goederen van personen bij de toegang tot een plaats is verboden, behoudens wanneer de controle uitsluitend gericht is op het opsporen van wapens of gevaarlijke voorwerpen waarvan het binnenbrengen in een plaats het goede verloop van het evenement kan verstoren of de veiligheid van de aanwezigen in het gedrang kan brengen, nadat, ingeval de activiteiten plaatsvinden in een voor het publiek toegankelijke plaats, de bevoegde burgemeester overeenkomstig de door de minister van Binnenlandse Zaken bepaalde regels zijn toestemming hiertoe heeft verleend. De in het eerste lid bedoelde controles zijn onderworpen aan de volgende cumulatieve voorwaarden : a) zij kunnen enkel uitgevoerd worden in het kader van activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 5°; 10 b) zij gebeuren uitsluitend door bewakingsagenten van hetzelfde geslacht als de gecontroleerde persoon; c) zij kunnen enkel uitgevoerd worden indien de betrokken personen zich vrijwillig aan de controle onderwerpen; d) zij bestaan uitsluitend uit een oppervlakkige betasting van de kledij van de persoon en de controle van de door hem voorgelegde goederen die hij op zich of in zijn handbagage draagt; e) zij hebben uitsluitend betrekking op goederen die relevant zijn in het licht van hun wettelijk doel; f) zij gebeuren niet systematisch, maar uitsluitend indien er op grond van de gedragingen van de betrokkene, van materiële aanwijzingen of van de omstandigheden, redelijke gronden zijn om te denken dat deze persoon een wapen of een gevaarlijk voorwerp kan dragen.
121
De bewakingsagenten kunnen aan eenieder die zich tegen deze controle verzet of bij wie is vastgesteld dat hij of zij in het bezit is van een wapen of een ander gevaarlijk voorwerp de toegang tot de plaatsen waarop de toegangscontrole betrekking heeft, ontzeggen. »; § 6ter. De controle van goederen van personen bij het verlaten van een plaats is verboden, behoudens indien de controle uitsluitend gericht is op het vaststellen van de ontvreemding van goederen in een winkelruimte ten overstaan van klanten. De controle kan alleen gebeuren nadat, voorafgaand aan de uitvoering ervan, na observatie wordt vermoed dat de klant een winkelruimte verlaat zonder bepaalde goederen die hij bij zich heeft, te hebben betaald. De controle is onderworpen aan de volgende cumulatie ve voorwaarden : a) de voorwaarde bedoeld onder artikel 8, § 6bis, tweede lid, a), c) en e), met dien verstande dat de controles niet kunnen worden uitgevoerd door personen die optreden in het kader van artikel 2, § 1bis, 1°; b) de controle bestaat uitsluitend uit het nazicht van de door de betrokkene vrijwillig voorgelegde goederen die hij bij zich of in zijn handbagage draagt; c) de betrokkene wordt, uiterlijk bij het betreden van de plaats ervan in kennis gesteld dat uitgangscontroles kunnen worden uitgevoerd; d) de betrokkene heeft zijn individuele toestemming tot de controle verleend. De Koning kan de methodes en de procedures voor de controle nader bepalen; ». § 6quater. De controle van goederen van personen bij het verlaten van een plaats is verboden, behoudens indien de controle uitsluitend gericht is op het voorkomen of het vaststellen van de ontvreemding van goederen in de onderneming of op de werkplaats, ten overstaan van personen die er werkzaam zijn. De controle kan ofwel gebeuren : a) indien er op grond van de gedragingen van de betrokkene, van materiële aanwijzingen of van de omstandigheden, redelijke gronden zijn om te denken dat deze persoon goederen in de plaats die hij verlaat, heeft ontvreemd; b) steekproefsgewijze. De controle is onderworpen aan de volgende cumulatieve voorwaarden : a) de voorwaarde bedoeld onder artikel 8, § 6ter, derde lid, a) en c) ; b) in het geval van het tweede lid, a), de betrokkene zijn individuele toestemming tot de controle heeft verleend; c) de controle wordt uitgevoerd in overeenstemming met de informatie- en toestemmingsvereisten van de collectieve arbeidsovereenkomst die betreffende de diefstalpreventie en de uitgangscontroles van werknemers bij het verlaten van de onderneming of de werkplaats is afgesloten in de Nationale Arbeidsraad en wanneer deze collectieve arbeidsovereenkomst niet van toepassing is, mits de betrokkene zijn individuele toestemming
122
heeft verleend; d) in het geval de collectieve arbeidsovereenkomst, zoals bedoeld onder c), op de betrokken plaats maar niet op de betrokken persoon van toepassing is, kan de controle, zoals bedoeld in het tweede lid, b), slechts plaatsvinden indien aan de voorwaarde bedoeld onder artikel 8, § 6ter, derde lid, d), is voldaan; e) de controle bestaat uitsluitend uit het nazicht van de door de betrokkene vrijwillig voorgelegde goederen die hij op zich of in zijn handbagage draagt of die zich in zijn voertuig bevinden. De minister van Binnenlandse Zaken kan, in afwijking van het tweede lid, b), een tijdelijke en hernieuwbare toestemming verlenen om systematische controles uit te voeren, indien cumulatief aan de volgende 11 voorwaarden is voldaan : 1° het verzoek gaat uit daartoe van de onderneming of dienst waartoe de bewakingsagenten die de controles zullen uitvoeren, behoren; 2° er is door middel van een veiligheidsadvies aangetoond dat andere voor de private levenssfeer minder ingrijpende middelen of methodes niet afdoende kunnen bijdragen tot de realisatie van de bedoelde doelstelling; 3° er is over de uit te voeren controles een schriftelijk akkoord afgesloten in de schoot van de ondernemingsraad, en bij ontstentenis van ondernemingsraad, tussen de werkgever en de vakbondsafvaardiging, en bij ontstentenis van vakbondsafvaardiging, de werknemers. ». § 7. Een bewakingsagent mag nooit aan iemand de toegang tot een voor publiek toegankelijke plaats ontzeggen op basis van een directe of indirecte discriminatie, zoals bedoeld in artikel 2, § § 1 en 2 van de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Een bewakingsagent mag, in het bijzonder bij toegangscontrole, bij controle van kleding en goederen of bij het verzoek tot het verlaten van een plaats, geen dwang of geweld gebruiken, behoudens de dwang die bij de uitoefening van het recht, bedoeld in artikel 1, 3º, van de wet van 20 juli 1990 op de voorlopige hechtenis noodzakelijk is. § 8. De personen die activiteiten verrichten bedoeld in artikel 1 van deze wet, kunnen geen andere handelingen stellen dan deze die voortvloeien uit de rechten waarover iedere burger beschikt, alsmede deze bevoegdheden die uitdrukkelijk voorzien zijn in deze wet of haar uitvoeringsbesluiten. Ze kunnen hun bevoegdheden slechts uitoefenen voor zover deze krachtens een wet niet uitsluitend zijn voorbehouden aan vertegenwoordigers van het openbaar gezag. § 9. Het is de bewakingsagenten verboden van derden fooien of andere beloningen te bekomen, met
123
uitzondering van de gevallen en volgens de modaliteiten bepaald door de Koning. § 10. Behoudens de artikelen 40bis.1 tot 3, 41.3.1 en 2, 59.19, tweede lid en 59.21, tweede zin, van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, is de regelgeving van toepassing op activiteiten, uitgeoefend door gemachtigde opzichters, signaalgevers, wegkapiteins, groepsleiders en werfopzichters, niet van toepassing op de uitoefening van de activiteit, bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 7º, door bewakingsagenten. § 11. Het is bewakingsagenten verboden om personen identiteitsdocumenten te laten voorleggen of te laten overhandigen, te controleren, te kopiëren of in te houden, behoudens in volgende gevallen en voor zover ze niet optreden in het kader van de regeling bedoeld in artikel 2, § 1bis : 1º identiteitsdocumenten te laten voorleggen gedurende de tijd nodig voor het controleren van de identiteit bij de toegang van niet voor publiek toegankelijke plaatsen die een bijzonder veiligheidsrisico kunnen uitmaken; 2º identiteitsdocumenten te laten voorleggen in zoverre de bewakingsagent is aangesteld door de exploitant van een kansspelinrichting voor taken van toegangscontrole in de zin van artikel 62 van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers. Deze identiteitscontroles zijn bovendien onderworpen aan de voorafgaande voorwaarde dat de betrokkene, na door de bewakingsagenten op de hoogte te zijn gesteld van zijn recht om zich tegen deze controle te verzetten, vrijwillig hiermee ingestemd heeft. De bewakingsagenten kunnen aan eenieder die zich tegen deze controle verzet de toegang tot de plaatsen waarop de toegangscontrole betrekking heeft, ontzeggen. Art. 9. § 1. Wanneer de bewakingsondernemingen en interne bewakingsdiensten activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, § 1, uitoefenen, brengen zij voorafgaandelijk aan de uitvoering van de activiteiten volgende instanties op de hoogte : 1º indien zij een exploitatiezetel hebben in België, de korpschef van de lokale politie waartoe de gemeente behoort waar de bewakingsactiviteiten, als bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1º, 5º tot 7º, worden uitgevoerd en, in geval de activiteiten plaatsvinden op het grondgebied van meerdere polit iezones, de betrokken bestuurlijke directeurs-coördinatoren; 2º indien zij een exploitatiezetel hebben in België, en, in geval van activiteiten zoals bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 2º, of in alle gevallen indien zij geen exploitatiezetel hebben in België, de minister van Binnenlandse Zaken.
124
De korpschef en, in voorkomend geval, de bestuurlijke directeur-coördinator die deze inlichtingen hebben 12 ontvangen, maken deze over aan de aan de betrokken burgemeesters en houden ze ter beschikking van de minister van Binnenlandse Zaken, die ze op elk ogenblik kan opvragen. § 2. Bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden, brengen zij de federale politie vooraf op de hoogte. Die informatie moet hun tijdig worden medegedeeld en moet in elk geval alle aanwijzingen bevatten over de aard, de plaatsen, de data en de uren van het vervoer die onmisbaar zijn voor de goede uitoefening van de politietaken. § 3. De Koning kan de bescheiden en de inlichtingen bepalen die door de ondernemingen en diensten in uitvoering van de §§ 1 en 2 dienen te worden overgemaakt. § 4. De ondernemingen, diensten en instellingen, bedoeld in artikel 1, beantwoorden onverwijld elke vraag om inlichtingen betreffende hun activiteiten die uitgaat van de gerechtelijke en administratieve overheden of van de met het toezicht op de uitvoering van deze wet belaste ambtenaren en agenten. Art. 10. Onverminderd artikel 30 van het Wetboek van strafvordering en artikel 1, 3°, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, delen de ondernemingen, diensten en instellingen, bedoeld in artikel 1, alsmede de personeelsleden van die ondernemingen, diensten of instellingen en de personen die voor hun rekening werken, aan de rechterlijke instanties, telkens als deze erom verzoeken, onverwijld alle inlichtingen mede over misdrijven waarvan zij tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van hun activiteiten kennis krijgen. Art. 11. § 1. Onverminderd artikel 422bis van het Strafwetboek en elke andere wettelijke verplichting om bijstand te verlenen aan personen in gevaar, is het de bewakingsondernemingen, de ondernemingen voor veiligheidsadvies en de interne bewakingsdiensten verboden, in het kader van hun activiteiten: a) zich in te laten met of tussen te komen in een politiek o f een arbeidsconflict; b) op te treden tijdens of naar aanleiding van vakbondsactiviteiten of activiteiten met een politieke finaliteit. Het is de ondernemingen, diensten en instellingen eveneens verboden toezicht te houden op politieke, filosofische, godsdienstige of vakbondsovertuigingen of op het mutualistisch lidmaatschap en op de uiting van die overtuigingen of van dat lidmaatschap, alsmede te dien einde gegevensbestanden aan te leggen. § 2. Het is de ondernemingen verboden enig gegeven over hun cliënten of de personeelsleden ervan aan derden mede te delen. § 3. De plaatsen bedoeld in artikel 1, § 1, tweede lid, zijn de volgende :
125
1º de voor het publiek toegankelijke plaatsen, behorend tot de infrastructuur van openbare vervoersmaatschappijen of luchthavens, voor zover het optreden van de bewakingsagenten geen verwarring meebrengt met deze van agenten van de openbare macht en voor zover de interne bewakingsdiensten of de ondernemingen hiervoor de toestemming hebben bekomen van de minister van Binnenlandse Zaken; 2º de plaatsen waar een evenement, dat voldoet aan de vereisten, bepaald in het derde lid, georganiseerd wordt en gedurende de duur ervan en waarvan de perimeter waarbinnen het evenement plaatsvindt op een zichtbare wijze voor het publiek is afgebakend; 3º de niet-bewoonde plaatsen die tijdelijk of periodiek voor het publiek zijn afgesloten en gedurende de duur van deze afsluiting; 4º de gedeelten van de openbare weg grenzend aan de gebouwen van internationale instellingen of ambassades, bepaald door de minister van Binnenlandse Zaken, en waarvan de toegang voor het publiek tijdelijk beperkt is en gedurende de duur van de beperking. Elk evenement als bedoeld in het 2º van het tweede lid, dient aan volgende voorwaarden te voldoen : 1º het evenement is uitsluitend van culturele, folkloristische of sportieve aard; 2º de overheid is niet betrokken bij de organisatie ervan; 3º de bestuurlijke overheid beschikt niet over aanwijzingen dat tijdens het evenement de orde zal worden verstoord. In de gevallen bedoeld in 2º tot 4º van het tweede lid bepaalt een politiereglement de afbakening van de zone waar bewakingsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend, de duur of, in voorkomend geval de periodiciteit gedurende dewelke de maatregel geldt en de bewakingsonderneming die de opdracht zal uitvoeren. 13 In de gevallen bedoeld in 1º tot 4º van het tweede lid wordt het begin en het einde van de zone waar de activiteiten plaatsvinden, zichtbaar aangeduid op een wijze bepaald door de minister van Binnenlandse Zaken. Art. 12. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de installatie, het onderhoud en het gebruik van de in artikel 1, § 4, bedoelde alarmsystemen en alarmcentrales en hun componenten. Art. 13. Elk voertuig dat door een onderneming of dienst wordt gebruikt en waarop een opschrift verwijst naar de vergunde of erkende activiteit en elk document dat uitgaat van een onderneming, dienst of instelling, bedoeld in artikel 1, moet melding maken van de in artikel 2 bedoelde vergunning of de in artikel 4 bedoelde erkenning.
126
Hoofdstuk IIIbis. - Bijzondere uitoefeningsvoorwaarden voor de organisatie van veiligheidsdiensten binnen een openbare vervoersmaatschappij Afdeling I. - Toepassingsgebied Art. 13.1. Niettegenstaande de andere bepalingen van deze wet, zijn de in dit hoofdstuk bedoelde bepalingen uitsluitend van toepassing : 1° op de veiligheidsdiensten bedoeld in artikel 1, § 11, en op de veiligheidsagenten die deel uitmaken van een veiligheidsdienst; 2° in de plaatsen die deel uitmaken van de infrastructuur, uitgebaat door de openbare vervoersmaatschappijen, zoals bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en de transportvoertuigen. Art. 13.2. Overeenkomstig de van kracht zijnde wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van het openbaar vervoer, kunnen de beëdigde veiligheidsagenten de inbreuken die door deze bepalingen worden voorzien, vaststellen. Zij genieten de bevoegdheden die hen volgens deze bepalingen worden toegekend. Art. 13.3. In de zin van dit hoofdstuk wordt als openbare vervoersmaatschappij beschouwd, de NMBSHolding NV en elke publiek rechtelijke rechtspersoon die vervoer van reizigers of goederen organiseert op het Belgisch grondgebied. De bijzondere bevoegdheden zoals bedoeld in de artikelen 13.5, 13.11, eerste lid, 1°, en 13.12 tot 13.14, kunnen enkel uitgeoefend worden in afwachting dat de politie ter plaatse komt. Afdeling II. - Middelen Art. 13.4. De veiligheidsagenten zijn verplicht werkkledij te dragen. Deze kledij moet voldoen aan de bepalingen van artikel 8, § 1. Art. 13.5. In afwijking van artikel 3, 9°, van de wapenwet, kunnen de veiligheidsagenten uitsluitend worden uitgerust met een spuitbus van klein vermogen met een niet-gasvormig neutraliserend product dat geen blijvende lichamelijke of materiële schade veroorzaakt, en haar houder. Het model en de inhoud van de spuitbus die door de veiligheidsagenten kan gedragen worden, alsook de manier waarop zij moet gedragen worden en de omstandigheden waarin zij gebruikt kan worden, worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Art. 13.6. De veiligheidsagenten kunnen uitgerust worden met handboeien. De gebruiksvoorwaarden van de handboeien,
127
de omstandigheden waarin zij gedragen en gebruikt mogen worden, evenals hun t ype en hun model worden bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Art. 13.7. 14 De beslissing om van de mogelijkheden, geboden in de artikelen 13.5 en 13.6 gebruik te maken, wordt genomen, voor wat betreft de veiligheidsdiensten, werkzaam ten behoeve van de federale openbare vervoersmaatschappijen, door de federale voogdijoverheid en, voor wat betreft de veiligheidsdiensten werkzaam ten behoeve van de gewestelijke openbare vervoersmaatschappijen, door de minister van Binnenlandse Zaken. Art. 13.8. De vigerende regelgeving blijft van toepassing zolang de koninklijke besluiten vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bedoeld in de artikelen 13.5 en 13.6 niet in werking getreden zijn. Afdeling III. - Bevoegdheden Art. 13.9. Onverminderd artikel 30 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 1, 3°, van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, lichten de veiligheidsagenten de politiedienst in, telkens zij, tijdens de uitoefening van hun activiteiten, kennis krijgen van een gemeenrechtelijk wanbedrijf of een misdaad. Daartoe brengen zij verslag uit aan de politiediensten. Art. 13.10. Veiligheidsagenten kunnen, voor zover dit kadert in het vigerend beleid van de openbare vervoersmaatschappij, personen die niet in het bezit zijn van een geldig vervoersbewijs de toegang ontzeggen tot de door de openbare vervoersmaatschappij ingestelde en duidelijk afgebakende zone, waarbinnen het bezit van een vervoersbewijs vereist is. De veiligheidsagenten kunnen een persoon die zich, zonder een geldig vervoersbewijs te bezitten, in deze vervoersbewijszone bevindt, verzoeken deze zone te verlaten of zich bij een personeelslid van de openbare vervoersmaatschappij alsnog in orde te stellen met de geldende regels aangaande de betaling van het vervoer, voor zover dit verzoek kadert in het vigerend beleid van de openbare vervoersmaatschappij. De veiligheidsagenten kunnen een persoon dwangmatig uit de vervoersbewijszone verwijderen, nadat achtereenvolgens : a. tot hem het verzoek is gericht, bedoeld in het tweede lid; b. hij dit verzoek duidelijk negeert; c. de veiligheidsagenten hem hebben ingelicht dat hij met dwang uit de vervoersbewijszone zal worden verwijderd; d. hij dit verzoek nog steeds duidelijk blijft negeren.
128
Art. 13.11. In afwijking van artikel 8, § 11, kunnen de veiligheidsagenten bedoeld in dit hoofdstuk personen identiteitsdocumenten laten voorleggen of laten overhandigen, controleren, kopiëren of inhouden, in de volgende gevallen : 1° nadat betrokkene een gemeenrechtelijk wanbedrijf of een misdaad heeft gepleegd, de tijd nodig om de dader te identificeren; 2° gedurende de tijd nodig voor identificatie van personen die inbreuken hebben gepleegd op de vigerende reglementering op het openbaar vervoer. Deze identiteitscontroles zijn onderworpen aan de voorafgaande voorwaarde dat de betrokkene, na door de veiligheidsagent op de hoogte te zijn gesteld van zijn recht om zich tegen deze controle te verzetten, vrijwillig hiermee ingestemd heeft. Art. 13.12. § 1. De veiligheidsagenten kunnen personen vatten indien volgende voorwaarden cumulatief vervuld zijn : 1° betrokkene heeft een gemeenrechtelijk wanbedrijf of een misdaad, of als hij minderjarig is, een als gemeenrechtelijk wanbedrijf of misdaad omschreven feit gepleegd; 2° de vattende veiligheidsagent of een personeelslid van de openbare vervoersmaatschappij is visueel getuige geweest van dit misdrijf of van dit feit; 15 3° nadat hij door de veiligheidsagent om identificatie werd gevraagd, weigert de verdachte zich te identificeren. Personen die geen identiteitsdocumenten kunnen voorleggen, maar zich vrijwillig identificeren aan de hand van andere documenten, kunnen echter niet gevat worden; 4° de vattende veiligheidsagent heeft, voorafgaand aan de vatting, de betrokkene gewaarschuwd dat hij zal gevat worden indien de identificatie uitblijft; 5° de vatting doet zich voor onmiddellijk na het plegen van het misdrijf; 6° onmiddellijk na de vatting wordt een politiedienst ingelicht. Indien de vatting gebeurt op een rijdend voertuig, dient de verwittiging te gebeuren uiterlijk op het ogenblik dat de betrokkene uit het voertuig wordt verwijderd; 7° de betrokkene wordt zo vlug mogelijk aan het zicht van het publiek onttrokken. Indien het slachtoffer van het wanbedrijf of de misdaad als gevolg daarvan kennelijk lichamelijk letsel heeft opgelopen is het eerste lid, 3°, niet meer van toepassing. § 2. Tot de aankomst van de politieambtenaren blijft betrokkene onder het rechtstreeks toezicht van minstens één veiligheidsagent. Het is verboden om betrokkene op te sluiten of hem door enig middel ergens aan vast te maken. De vatting mag niet langer duren dan verantwoord door de omstandigheden. § 3. Zij dient in ieder geval onmiddellijk te worden beëindigd :
129
a) indien de verwittigde politiedienst laat weten dat hij niet ter plaatse zal komen; b) indien de verwittigde politiedienst te kennen geeft niet ter plaatse te zullen komen uiterlijk binnen de 30 minuten, te rekenen vanaf de verwittiging; c) indien de verwittigde politiedienst te kennen geeft ter plaatse te zullen komen, maar de opgeroepen politieambtenaren niet ter plaatse zijn uiterlijk binnen de 30 minuten nadat de politiedienst werd verwittigd. d) indien de betrokkene aan de veiligheidsagenten een identiteitsdocument voorlegt of zich aan de hand van andere documenten identificeert, tenzij § 1, tweede lid, van toepassing is. Art. 13.13. Veiligheidsagenten kunnen bij een vatting zoals bedoeld in artikel 13.12. overgaan tot een veiligheidscontrole, indien de volgende voorwaarden worden nageleefd : 1° de controle is uitsluitend gericht op het opsporen van wapens of gevaarlijke voorwerpen die de veiligheid van de personen in het gedrang kunnen brengen of het materiaal van de openbare vervoersmaatschappij kunnen beschadigen; 2° de controle kan uitsluitend worden uitgevoerd door veiligheidsagenten van hetzelfde geslacht als de betrokken persoon; 3° zij bestaat uitsluitend uit een oppervlakkige betasting van de kleding van de persoon en de controle van de handbagage. Art. 13.14. § 1. Het gebruik van handboeien is slechts toegelaten bij de vatting bedoeld in artikel 13.12, § 1, en indien de volgende voorwaarden opeenvolgend zijn vervuld : 1° betrokkene werd gevat in de omstandigheden bedoeld in artikel 13.12; 2° betrokkene is kennelijk meerderjarig; 3° betrokkene heeft fysiek geweld gebruikt voor of tijdens de vatting; 4° betrokkene werd voorafgaandelijk door de veiligheidsagent gewaarschuwd dat hij zal geboeid worden indien hij het fysiek geweld of de weerspannigheid verder uitoefent; 5° niettegenstaande deze waarschuwing kan betrokkene slechts door het gebruik van handboeien in bedwang gehouden worden. Het gebruik van handboeien dient beperkt te blijven tot de gevallen van volstrekte noodzakelijkheid en in de gevallen waarbij geen andere, minder ingrijpende methodes, de vatting mogelijk maken. § 2. De handboeien kunnen slechts door de ter plaatse gekomen politieambtenaren worden losgemaakt. 16 In afwijking van het eerste lid moeten zij in volgende omstandigheden onmiddellijk door de veiligheidsagenten worden losgemaakt : 1° in de omstandigheden, bepaald in artikel 13.12, § 3; 2° indien de gezondheidstoestand van de betrokkene dit vereist.
130
Art. 13.15. Om te voorkomen dat veiligheidsagenten hun bevoegdheden aanwenden buiten de omstandigheden voorzien in dit hoofdstuk en om de betrokkene in de mogelijkheid te stellen de handelingen van de veiligheidsagenten in rechte te betwisten, overhandigen deze laatste, die handelingen stellen bedoeld in de artikelen 13.5 en 13.12 tot 13.14, de betrokkene een formulier, dat de nodige gegevens bevat aangaande de plaats van de handelingen, het nummer van de identificatiekaart van de betrokken veiligheidsagenten, de gevolgde procedure en de omstandigheden van de handelingen. De minister van Binnenlandse Zaken bepaalt het model van dit formulier. Om de gerechtelijke overheid, de door de Koning aangewezen ambtenaren en agenten, bedoeld in artikel 16 en het Vast Comité van toezicht op de politiediensten, zoals opgericht bij wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, in staat te stellen de naleving van de bepalingen, bedoeld in de artikelen 13.1 tot 13.17 te controleren, houdt de veiligheidsdienst een register bij van de handelingen voorzien in de artikelen 13.5 en 13.12 tot 13.14. De minister van Binnenlandse Zaken bepaalt de vorm en de inhoud van dit register, alsmede de tijdsduur van de opname van de te vermelden gegevens. Afdeling IV. - Controle Art. 13.16. De door de Koning aangewezen ambtenaren en agenten, bedoeld in artikel 16 en het Vast Comité van toezicht op de politiediensten, zoals opgericht bij de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten, zijn gemachtigd toezicht uit te oefenen op de veiligheidsdiensten en -agenten die bij een openbare vervoersmaatschappij worden tewerkgesteld tijdens deze tewerkstelling of de uitvoering van deze opdrachten. De politiediensten zijn gemachtigd toezicht uit te oefenen op de naleving van de voorwaarden waaraan de handelingen, voorzien in de artikelen 13.5 en 13.12 tot 13.14 onderworpen zijn. Het derde tot vijfde lid van dit artikel zijn op hen van toepassing. Het Vast Comité van toezicht op de politiediensten heeft het recht processen- verbaal op te stellen die bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel. Het origineel van dit proces-verbaal wordt binnen de vijftien dagen na de vaststelling van de inbreuk gestuurd : 1° aan de ambtenaar bedoeld in artikel 19, §2, indien de vastgestelde feiten administratieve inbreuken betreffen; 2° aan de procureur des Konings, indien de vastgestelde inbreuken misdrijven betreffen. Gelijktijdig wordt een afschrift gestuurd aan de overtreder.
131
Art. 13.17. Het Vast Comité van toezicht op de politiediensten heeft te allen tijde toegang tot de infrastructuur van de openbare vervoersmaatschappij waar de veiligheidsdienst haar toezichtsopdrachten uitoefent of kan uitoefenen. Het kan inzage nemen van alle stukken die daartoe noodzakelijk zijn. Het kan ter plaatse de staking van een handeling bevelen die een inbreuk uitmaakt op de bepalingen van deze wet die betrekking hebben op de veiligheidsdiensten en hun leden. Het kan in de uitoefening van zijn ambt de bijstand van de politiediensten vorderen. ». HOOFDSTUK IV: Controle Art. 14. De ondernemingen, diensten en instellingen, bedoe ld in artikel 1 sturen de minister van Binnenlandse Zaken jaarlijks, op de door hem bepaalde datum, een activiteitenverslag waarvan hij de inhoud bepaalt. De minister van Binnenlandse Zaken brengt jaarlijks vóór 30 oktober aan de Kamer van Volksvertegenwoordi17 gers schriftelijk verslag uit over de toepassing van deze wet. De minister van Binnenlandse Zaken stelt de Kamer van volksvertegenwoordigers jaarlijks in kennis van de evolutie van de technische middelen die het veiligheidsrisico voor de bewakingsage nten bij de uitvoering van hun opdrachten kunnen beperken, alsook de maatregelen die genomen werden teneinde het gebruik van deze middelen te bevorderen. Art. 15. § 1. De personen die door een onderneming, dienst of instelling worden ingezet, verrichten de activiteiten, bedoeld in artikel 1, onder het uitsluitend gezag van het personeel belast met de werkelijke leiding van de onderneming, dienst of instelling. De onderneming, dienst of instelling neemt alle voorzorgsmaatregelen en de personen belast met de werkelijke leiding verrichten de nodige controles opdat hun personeelsleden of de personen die voor hun rekening werken de wetten in het algemeen en deze wet en haar uitvoeringsbesluiten in het bijzonder zouden naleven. § 2. Onverminderd de mogelijkheid om zich tot de rechterlijke instanties te wenden, kan al wie bij activiteiten, bedoeld in artikel 1 onregelmatigheden vaststelt, hiervan kennis geven aan de Minister van Binnenlandse Zaken. § 3. Niemand mag gebruik maken van de dienstverlening van een niet-vergunde bewakingsonderneming, een onderneming voor veiligheidsadvies of een niet-erkende beveiligingsonderneming. Art. 16. De leden van de politiediensten en de door de Koning aangewezen ambtenaren en agenten houden toezicht op de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten. Zij hebben het recht processen- verbaal op te stellen
132
die bewijskracht hebben tot bewijs van het tegendeel. De personen belast met de controle hebben te allen tijde toegang tot de onderneming, dienst of instelling of de plaatsen waar de in artikel 1 bedoelde activiteiten worden uitgeoefend. Zij kunnen inzage nemen van alle stukken die daartoe noodzakelijk zijn. Zij kunnen ter plaatse de staking van een handeling bevelen die een inbreuk uitmaakt op de artikelen 2, 4 of 8, §§ 1, 2, 5, 6, 6bis, 9 of 11 en de uitvoeringsbesluiten ervan. Het bevel moet, indien de inbreuk betrekking heeft op de artikelen 2 of 4, binnen tien werkdagen na ontvangst van het proces-verbaal dat de inbreuk waarop het bevel tot staking slaat, vaststelt, worden bekrachtigd door de ambtenaar, bedoeld in artikel 19, § 2. De ambtenaren en agenten kunnen in de uitoefening van hun ambt de bijstand van de politiediensten vorderen. Het proces-verbaal dat de overtreding vaststelt wordt binnen vijftien dagen gestuurd aan de bevoegde ambtenaar, bedoeld in artikel 19, § 2. Een afschrift van het proces-verbaal wordt gestuurd aan : 1º de overtreder; 2º de procureur des Konings, voor zover de vastgestelde overtreding betrekking heeft op de artikelen 8, § 2, tweede tot vijfde lid, 10 of 11 of voor zover de vastgestelde feiten een misdrijf kunnen uitmaken. HOOFDSTUK V: Sancties Art. 17. Onverminderd de artikelen 18 en 19 kan de Minister van Binnenlandse Zaken, overeenkomstig een door de Koning te bepalen procedure: 1° de verleende vergunning of erkenning, voor alle of voor sommige activiteiten, voor alle plaatsen waar die activiteiten worden uitgeoefend of sommigen ervan, intrekken of voor een termijn van ten hoogste zes maanden schorsen wanneer een in artikel 1 bedoelde onderneming, dienst of instelling de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten niet in acht neemt of niet meer aan de voorwaarden ervan voldoet of activiteiten uitoefent die onverenigbaar zijn met de openbare orde of de inwendige of de uitwendige veiligheid van de staat of wanneer gebreken werden vastgesteld in de controle die door dergelijke ondernemingen, diensten of instellingen wordt uitgeoefend op de naleving van de bepalingen van deze wet door hun personeelsleden of de personen die voor hun rekening werken; 2° de identificatiekaart die aan de in artikel 8, §3, bedoelde personen overeenkomstig de genoemde bepaling is afgegeven, voor alle activiteiten of voor een gedeelte ervan, voor alle plaatsen waar die activiteiten worden uitgeoefend of voor sommige ervan, intrekken of voor een termijn van ten hoogste zes maanden inhouden, 18
133
wanneer die personen de bepalingen van deze wet of haar uitvoeringsbesluiten niet in acht nemen of niet meer aan de voorwaarden ervan voldoen. Art. 17bis. Op verzoek van een door de minister van Binnenlandse Zaken aangeduide beroepsvereniging met rechtspersoonlijkheid stelt de voorzitter van de rechtbank van koophandel het bestaan vast en beveelt hij de staking van elke daad die een inbreuk uitmaakt op de bepalingen van de artikelen 2 en 4. De vordering wordt ingesteld en behandeld zoals in kortgeding. Zij wordt ingesteld bij verzoekschrift, dat op straffe van nietigheid de volgende vermeldingen bevat : 1º de volledige datum; 2º de naam en de vestigingsplaats van de verzoeker; 3º de naam en het adres van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon en van haar wettelijke vertegenwoordiger tegen wie de vordering wordt ingesteld; 4º het onderwerp en de uiteenzetting van de middelen van de vordering; 5º de handtekening van de vertegenwoordiger van de verzoeker. Dit wordt in vier exemplaren neergelegd op de griffie van de rechtbank van koophandel of bij een ter post aangetekende brief verzonden aan deze griffie. De griffier van de rechtbank verwittigt onverwijld de tegenpartij bij gerechtsbrief en nodigt haar uit te verschijnen ten vroegste drie dagen en uiterlijk acht dagen na het verzenden van de gerechtsbrief, waaraan een exemplaar van het inleidend verzoekschrift wordt gevoegd. Er wordt uitspraak gedaan over de vordering niettegenstaa nde enige andere procedure wegens dezelfde feiten voor een ander rechtscollege. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande elk rechtsmiddel en zonder borgtocht. Het vonnis wordt binnen de acht dagen en door toedoen van de griffier van de rechtbank medegedeeld aan de minister van Binnenlandse Zaken. Art. 18. Overtreding van de artikelen 8, § 2, tweede tot vijfde lid, en 11, wordt bestraft met een geldboete van 25,00 tot 25.000,00 EUR. Overtreding van artikel 10 van deze wet wordt bestraft met e en geldboete van 2,50 tot 2.500,00 EUR. De bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de misdrijven omschreven in deze wet en in de uitvoeringsbesluiten. Onverminderd artikel 56 van het Strafwetboek kan de straf, in geval van herhaling binnen twee jaar na de veroordeling, niet minder bedragen dan het dubbel van de voordien opgelegde straf die wegens hetzelfde misdrijf werd opgelegd. De in artikel 1 bedoelde natuurlijke personen of rechtsp ersonen zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor het betalen van de geldboeten en de kosten waartoe hun bestuurders, leden van het leidinggevend en uitvoerend
134
personeel, aangestelden of lasthebbers veroordeeld worden krachtens dit artikel. De administratie tot wier bevoegdheid de toepassing van deze wet behoort, wordt voor de toepassing van de bepalingen van het Wetboek van strafvordering, inzonderheid van de artikelen 63 en 182, geacht te zijn benadeeld door de misdrijven bedoeld in dit artikel. Art. 19. § 1. Aan elke natuurlijke of rechtspersoon, die de bepalingen van de wet of haar uitvoeringsbesluiten niet naleeft, de misdrijven bedoeld in artikel 18 uitgezonderd, kan : 1° een waarschuwing worden gericht waarbij de overtreder tot de stopzetting van deze handeling wordt aangemaand; 2° of een minnelijke schikking worden voorgesteld die de helft bedraagt van het bedrag van het administratieve geldboete, bedoeld onder 3°, zonder evenwel lager te zijn dan 100 euro. De betaling van de minnelijke schikking doet de procedure tot het opleggen van een administratieve geldboete vervallen; 3° of een administratieve geldboete wordt opgelegd van 100 euro tot 25.000 euro, met dien verstande dat de administratieve geldboete in geval van inbreuken op bepalingen, bedoeld in of krachtens: 19 - artikel 2, § 1 of artikel 4, begrepen is tussen 12.500 euro en 25.000 euro; - artikel 1, § 1, tweede lid, vierde lid of zesde lid, artikel 2, § 2, artikel 3, artikel 9, § 4 of artikel 15, begrepen is tussen 7.500 euro en 15.000 euro; - artikel 8, uitgezonderd § 3, of een van de artikelen 13.1 tot en met 13.14, begrepen is tussen 2.500 euro en 10.000 euro; - artikel 5, eerste lid, 1°, 5° of 8°, artikel 6, eerste lid, 1° en 8°, artikel 4bis, artikel 8, § 3, artikel 9, artikel 14, of artikel 20, begrepen tussen 1.000 euro en 2.500 euro; - artikel 6, eerste lid, 5°, begrepen tussen 500 euro en 1.000 euro. … De toepasbare tarieven van de administratieve geldboetes worden : 1° met de helft vermeerderd indien binnen het jaar, nadat aan de overtreder een waarschuwing is gericht, zoals bedoeld in het eerste lid, 1°, de handeling die er de aanleiding toe was, wordt vastgesteld; 2° verdubbeld indien de overtreding binnen de drie jaar, nadat een minnelijke schikking werd aanvaard of een administratieve geldboete werd opgelegd, wordt vastgesteld; 3° verdubbeld indien de overtreding wordt vastgesteld, nadat zij eerder werd vastgesteld in de omstandigheid dat de staking van de handeling bevolen was in het kader van artikel 16, derde lid. Bij samenloop van inbreuken worden de tarieven samengeteld, waarbij het totale bedrag het maximumbedrag, bedoeld in het eerste lid, 3°, niet mag overschrijden. »; § 2. De Koning wijst de bevoegde ambtenaren aan, bedoeld in de artikelen 16, 19 en 20. De Procureur des Konings beschikt over een termijn van een maand te rekenen van de ontvangst van het
135
proces-verbaal, bedoeld in artikel 16, vijfde lid, om de kwalificatie van de feiten te onderzoeken en, in voorkomend geval, de bevoegde ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, in te lichten dat hij, in het licht van die kwalificatie, artikel 18 meent te moeten toepassen. § 3. De bevoegde ambtenaar, bedoeld in § 2, eerste lid, beslist of er reden is om een waarschuwing te richten, een minnelijke schikking voor te stellen of een admin istratieve geldboete op te leggen. § 4. De waarschuwing wordt de overtreder bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht. De waarschuwing vermeldt : 1º de ten laste gelegde feiten en de geschonden bepalingen; 2º de termijn waarbinnen deze feiten moeten worden stopgezet; 3º dat, indien aan de waarschuwing geen gevolg wordt gegeven, een administratieve geldboete kan worden opgelegd, overeenkomstig § 5. § 5. De bevoegde ambtenaar, bedoeld in § 2, eerste lid, beslist tot het opleggen van een administratieve geldboete na degene die de wet schendt in de gelegenheid te hebben gesteld zijn verweermiddelen voor te dragen. De beslissing bepaalt het bedrag van de geldboete en wordt met redenen omkleed. Zij wordt bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van degene die de wet schendt, alsmede van de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die burgerrechtelijk aansprakelijk is voor het betalen van de administratieve geldboete. Er wordt een verzoek aan toegevoegd de geldboete te betalen binnen de termijn bepaald door de Koning. Na het verstrijken van deze termijn is een nalatigheidsintrest, gelijk aan de wettelijke intrestvoet, verschuldigd. De in artikel 1 bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor het betalen van de administratieve geldboete die aan hun bestuurders, leden van het leidinggevend en uitvoerend personeel, aangestelden of lasthebbers wordt opgelegd. Indien zij geen exploitatiezetel hebben in België, stellen de ondernemingen, de instellingen en de ondernemingen die een dienst organiseren een op eerste verzoek uitvoerbare bankwaarborg ten belope van een som van 12.500,00 EUR als waarborg tot betaling van de retributies en de administratieve geldboetes. Deze bankwaarborg moet kunnen aangesproken worden door de Belgische overheid. De Koning bepaalt de modaliteiten en de procedure tot het stellen van deze bankwaarborg, de wijze waarop de overheid beroep doet op deze bankwaarborg en de aanvulling ervan. Degene aan wie een administratieve geldboete werd opgelegd of de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon kan 20
136
binnen de door de Koning bepaalde termijn voor de betaling van de geldboete bij verzoekschrift voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel de toepassing van de administratieve geldboete betwisten. Dit beroep schorst de uitvoering van de beslissing. Het beroep waarbij de toepassing van de administratieve geldboete wordt betwist, is slechts ontvankelijk indien een kopie van het verzoekschrift uiterlijk op de datum van neerlegging van het verzoekschrift bij de rechtbank tevens bij ter post aangetekende brief wordt gezonden aan de bevoegde ambtenaar, bedoeld in § 2, eerste lid. Tegen het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg is geen hoger beroep mogelijk. Indien degene aan wie een administratieve geldboete werd opgelegd of de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon in gebreke blijft om binnen de gestelde termijn de geldboete te betalen en zijn beroepsmogelijkheid, zoals bepaald in het eerste lid, is uitgeput, heeft de beslissing tot het ople ggen van een administratieve sanctie uitvoerbare kracht, en: 1° verzoekt de bevoegde ambtenaar, bedoeld in § 2, eerste lid, per aangetekend schrijven de kredietinstelling die de bankwaarborg verleende aan diegene die de wet schendt of de burgerrechtelijk aansprakelijke persoon, over te gaan tot betaling van het bedrag van de geldboete; 2° bij afwezigheid van bankwaarborg, vaardigt de bevoegde ambtenaar, bedoeld in § 2, eerste lid, een dwangbevel uit waarop de bepalingen van het Vijfde Deel van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing zijn. Er kan geen administratieve geldboete worden opgelegd drie jaar na het feit dat de bij § 1 bedoelde schending oplevert. § 7. De Koning kan de procedures, die voortspruiten uit dit artikel, nader regelen. HOOFDSTUK VI: Slot-, ove rgangs- en opheffingsbepalingen Art. 20. § 1. Teneinde de kosten voor administratie, controle en toezicht, nodig voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten, te dekken, bepaalt de Koning het tarief, de termijn en de wijze van betaling van de retributies die aan elke onderneming, dienst of instelling voor de activiteiten waarvan een vergunning of een erkenning vereist is, moeten worden aangerekend. § 2. Van het bedrag van de retributies wordt kennis gegeven op de wijze bepaald door de min ister van Binnenlandse Zaken; § 3. Indien de retributieplichtige in gebreke blijft om binnen de gestelde termijn de retributie te betalen: 1° wordt het bedrag van de retributies zoals bedoeld in §2, vanaf de eerste dag van de eerste maand volgende
137
op het verstrijken van de gestelde betalingstermijn van rechtswege verhoogd met de verwijlsinstresten, zonder dat het bedrag van deze verhoging evenwel minder dan 200 euro bedraagt; 2° verzoekt de bevoegde ambtenaar, bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid per aangetekend schrijven de kredietinstelling die de bankwaarborg verleende aan de retributieplichtige, over te gaan tot betaling van het bedrag bedoeld onder 1°; 3° bij afwezigheid van bankwaarborg, vaardigt de bevoegde ambtenaar, bedoeld in artikel 19, § 2, eerste lid, een dwangbevel tot het betalen van het bedrag bedoeld onder 1°, uit waarop de bepalingen van het Vijfde Deel van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing zijn. § 4. De opbrengst van de retributies wordt geaffecteerd op de Rijksmiddelenbegroting en is bestemd voor spijzing van het fonds voor de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen, de interne bewakingsdiensten en de privé-detectives, ingesteld door artikel 20, §2, van de wet tot regeling van het beroep van privé-detective. (inwerkingtreding op 17.04.1992 – KB 31.03.1992privé-detectives) Art. 21. Deze wet is niet van toepassing op natuurlijke personen die weliswaar activiteiten uitoefenen zoals bedoeld in artikel 1, §1, wanneer hun statuut en hun functie geregeld zijn krachtens een ande re wet. Art. 21bis. De in de artikelen 5, eerste lid, 6°, en 6, eerste lid, 6°, gestelde voorwaarden zijn niet van toepassing op de vroegere personeelsleden van de bijzondere politiediensten. 21 Art. 22. § 1. De ondernemingen die bij de inwerkingtreding van deze wet (29.05.1991) het voordeel genieten van een uitzondering toegestaan op grond van artikel 1, tweede lid, van de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden en waarbij de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de hande l in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, aangevuld wordt, evenals de in artikel 1, §3, van deze wet bedoelde ondernemingen, beschikken over een termijn van drie jaar om te voldoen aan de voorschriften van deze wet. § 2. De bewakingsondernemingen die bij de inwerkingtreding van deze wet (29.05.1991) activiteiten bedoeld in artikel 1, § 1, eerste lid, 1° en 2°, uitoefenen ten behoeve van openbare rechtspersonen, mogen de lopende contracten nog uitvoeren tot maximum drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet (29.05.1994). § 3. De personen die op 29 mei 1990 in dienst waren van een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst en op 1 januari 1999 in dienst waren bij een vergunde bewakingsonderneming of een
138
vergunde interne bewakingsdienst worden geacht aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, met uitzondering van de voortgezette vorming te hebben voldaan, indien zij er een leidinggevende functie bekleedden en aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°, met uitzondering van de voortgezette vorming indien zij er, met uitzondering van de activiteit bedoeld in artikel 1, §1, eerste lid, 5°, een uitvoerende functie bekleedden. De personen die op 29 mei 1990 in dienst waren van een beveiligingsonderneming, en op 1 januari 1999 in dienst waren bij een erkende beveiligingsonderneming, worden geacht aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 5°, met uitzondering van de voortgezette vorming te hebben voldaan, indien zij er een leidinggevende functie bekleedden en aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°, met uitzondering van de voortgezette vorming indien zij er een uitvoerende functie bekleedden. § 4. De personen die lid zijn geweest van een politie- of openbare inlichtingendienst, ... of die een openbaar of militair ambt hebben bekleed dat is bedoeld op de in de artikelen 5, eerste lid, 6°, en 6, eerste lid, 6°, bedoelde lijst, en die op de datum van de bekendmaking van deze wet (29.05.1990) bestuurders, leidinggevend of uitvoerend personeel van een bewakingsonderneming, een interne bewakingsdienst of een beveiligingsonderneming waren, behoeven niet te voldoen aan de voorwaarden die in de artikelen 5, eerste lid, 6°, en 6, eerste lid, 6° worden ingesteld (gewijz. KB 31.03.1992 privé-detectives - inwerkingtreding 17.04.1992) § 5. Ondernemingen en interne diensten die binnen een termijn van twee maanden na de datum van inwerkingtreding van de wet (01.11.1999) de in de artikel 2, §1 bedoelde vergunning hebben aangevraagd voor het uitoefenen van de activiteiten bedoeld in artikel 1, §1, eerste lid, 5°, van de wet, conform de regels terzake door de Koning bepaald, kunnen deze activiteiten gedurende de periode voorafgaand aan de betekening van de beslissing omtrent hun aanvraag verderzetten, ook zonder dat een vergunning is verkregen. De personen in dienst bij de ondernemingen en interne diensten, kunnen de bewakingsactiviteit bedoeld in art. 1, §1, eerste lid, 5°, van de wet uitoefenen tot maximum zes maanden na de betekening van de vergunning, bedoeld in het eerste lid, zonder aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6, eerste lid, 5°, te hebben voldaan. § 6. Voor de periode van de dag van inwerkingtreding van deze wet ( 19.07.2001) tot 31 december 2001, gelden in de plaats van de bedragen van 2,50 tot 2.500,00 EUR, vermeld in artikel 18, eerste lid, de bedragen van 100 tot 100.000 Belgische frank, in de plaats van de bedragen van 25,00 tot 25.000,00 EUR, vermeld in de artikelen 18, eerste lid, en 19, § 1, eerste lid, de bedragen van 1.000 tot 1.000.000 Belgische frank en in de
139
plaats van het bedrag van 12.500,00 EUR, vermeld in artikel 19, § 1, eerste lid, het bedrag van 500.000 Belgische frank. § 7. Ondernemingen en diensten kunnen de activiteiten die ze op datum van inwerkingtreding van deze paragraaf (10.01.2005) uitoefenden en waarvoor de wet van 7 mei 2004 of deze wet (27.12.2004) voor het eerst een vergunningsplicht instelt, voortzetten gedurende de periode voorafgaand aan de betekening van de beslissing dienaangaande, indien zij de aanvraag tot vergunning voor deze activiteiten binnen twee maanden na de datum van inwerkingtreding van deze paragraaf (10.01.2005), hebben ingediend. § 8. In afwijking van artikel 5, eerste lid, 1º, dienen de personen die de functie zoals bedoeld in artikel 5 uitoefenden op datum van inwerkingtreding van de wet te voldoen aan volgende voorwaarden: niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, voor de datum van inwerkingtreding (03.06.2004) van de wet van 7 mei 2004 tot wijziging van de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten, de wet van 29 juli 1934 houdende verbod van private milities en de wet van 19 juli 1991 tot regeling van het beroep van privé-detective, tot een gevangenisstraf van ten minste zes maanden wegens enig misdrijf of tot een gevangenisstraf van ten minste drie maanden wegens opzettelijke slagen of verwondingen of tot een lagere gevangenisstraf wegens diefstal, 22 heling, afpersing, misbruik van vertrouwen, oplichting, valsheid in geschriften, aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, of misdrijven, bepaald bij de artikelen 379 tot 386ter van het Strafwetboek, bij artikel 259bis van het Strafwetboek, bij de artikelen 280 en 281 van het Strafwetboek, bij de artikele n 323, 324 en 324ter van het Strafwetboek, bij de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en haar uitvoeringsbesluiten, bij de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie en haar uitvoeringsbesluiten, bij de wet van 8 december 1992 betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens of bij de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden, en niet veroordeeld geweest zijn, zelfs niet met uitstel, sedert de inwerkingtreding van dezelfde wet tot enige correctionele of criminele straf, bestaande uit een geldboete of een gevangenisstraf. § 9. In afwachting van de inwerkingtreding van het Koninklijk besluit, dat de beroepsdeontologie omvat,
140
bedoeld in artikel 7, § 1bis, tweede lid, beoordeelt de Minister van Binnenlandse Zaken, de feiten, die een ernstige beroepsdeontologische inbreuk uitmaken, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 8° en 6, eerste lid, 8°. De huidige paragraaf is niet langer van kracht dan uiterlijk vierentwintig maanden na zijn inwerkingtreding. Art. 23. Artikel 1, tweede lid, van de wet van 29 juli 1934 waarbij de private milities verboden worden en waarbij de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie, aangevuld wordt, wordt vervangen door de volgende bepaling: "Dit verbod is niet van toepassing op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten bedoeld in de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten." Art. 23bis. Er wordt een Adviesraad inzake Private veiligheid opgericht, wiens opdracht er in bestaat de Minister van Binnenlandse Zaken te adviseren omtrent het beleid inzake de in deze wet beoogde en aanverwante aangelegenheden. De Koning bepaalt de samenstelling, de taken en de organisatie van deze Raad.
141
Bijlage 2: aanvullende artikels Strafwet + wet op verbod private milities Art. 227. Hij die zich inmengt in openbare ambten, hetzij burgerlijke of militaire, wordt gestraft met gevangenisstraf van een maand tot twee jaar. Art. 439. Met gevangenisstraf van vijftien dagen tot twee jaar en met geldboete van zesentwintig frank tot driehonderd frank wordt gestraft hij die, zonder een bevel van de overheid en buiten de gevallen waarin de wet toelaat in de woning van bijzondere personen tegen hun wil binnen te treden, in een door een ander bewoond huis, appartement, kamer of verblijf, of in de aanhorigheden ervan binnendringt, hetzij met behulp van bedreiging of geweld tegen personen, hetzij door middel van braak, inklimming of valse sleutels. Art. 440. De gevangenisstraf is zes maanden tot vijf jaar en de geldboete honderd frank tot vijfhonderd frank, indien het feit gepleegd wordt, hetzij op een vals bevel van het openbaar gezag, hetzij in de kledij, hetzij onder de naam van een van haar agenten, hetzij met vereniging van de volgende drie omstandigheden : Dat het feit wordt gepleegd bij nacht; Dat het wordt gepleegd door twee of meer personen; Dat de schuldigen of een van hen wapens bij zich hebben. De schuldigen kunnen bovendien worden veroordeeld tot ontzetting van rechten overeenkomstig artikel 33 (...). <W 09-04-1930, art. 32> Art. 467. (Zie NOTA 1 onder TITEL) Diefstal wordt gestraft met (opsluiting van vijf jaar tot tien jaar) : <W 2003-01-23/42, art. 75, 041; Inwerkingtreding : 13-03-2003> Indien hij gepleegd wordt door middel van braak, inklimming of valse sleutels; Indien hij gepleegd wordt door een openbaar ambtenaar door middel van zijn ambtsbediening; Indien de schuldigen of een van hen de titel of de kentekens van een openbaar ambtenaar aannemen of een vals bevel van het openbaar gezag inroepen. Artikel 1. <W 04-05-1936, art. 1> Elke private militie of elke andere organisatie van private personen waarvan het oogmerk is geweld te gebruiken of het leger of de politie te vervangen, zich met dezer actie in te laten of in hun plaats op te treden, is verboden. (Dit verbod is niet van toepassing op de ondernemingen en diensten bedoeld in de wet tot regeling van de private veiligheid.) <W 2004-05-07/42, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 03-062004> Art. 1bis. <W 2006-06-08/30, art. 43, 005; Inwerkingtreding : 09-06-2006> Desgelijks is verboden : 1° het optreden in het openbaar van private personen in groep die, hetzij door de door hen gehouden oefeningen, hetzij door het uniform of de uitrustingsstukken die zij dragen het voorkomen van militaire troepen hebben; 2° het houden van of de deelname aan collectieve oefeningen, al dan niet met wapens, bestemd om particulieren in het gebruik van geweld te onderrichten; De bepaling bedoeld in het eerste lid is van toepassing noch op de oefeningen die uitsluitend beoefend worden in het kader van een door de gemeenschapsoverheden erkende sport, (noch op vooraf aan de lokale overheden aangekondigde en wettig georganiseerde activiteiten van reconstructie van historische gebeurtenissen,) noch op in het kader van de wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid daartoe erkende opleidingsinstellingen. <W 2008-07-25/37, art. 35, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2008> De bepaling, bedoeld in het eerste lid, 1°, is niet van toepassing op de groepen die uitsluitend een
142
liefdadig doel beogen. Art. 14. Het is de privé-detective verboden zich op enigerlei wijze voor te doen als lid van een politiedienst of een openbare inlichtingendienst. Indien de privé-detective deel heeft uitgemaakt van een politiedienst of een openbare inlichtingendienst, mag hij in de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheden daarvan geen melding maken.
143
Bijlage 3: lijst van scholen dat het 7de specialisatiejaar integrale veiligheid (en veiligheidsberoepen) aanbieden instnr
Naam school
straatnaam
huisnr
postnr
gemeente
117838
K.T.A. Vilvoorde
Vaartstraat
1_1
1800
Vilvoorde
117838
K.T.A. Vilvoorde
Vaartstraat
1_1
1800
Vilvoorde
44073
K.T.A. II
Mosselerlaan
94
3600
Genk
44073
K.T.A. II
Mosselerlaan
94
3600
Genk
42739
K.A.
Groenestraat
170
8800
Roeselare
42739
K.A.
Groenestraat
170
8800
Roeselare
43299
K.A. II
Kortrijksesteenweg
12
9000
Gent
43299
K.A. II
Kortrijksesteenweg
12
9000
Gent
43241
K.A.
Papier molenstraat
103
9500
Geraardsbergen
43241
K.A.
Papier molenstraat
103
9500
Geraardsbergen
60831
KTA Wollemarkt
Wollemarkt
36
2800
Mechelen
112797
Provinciaal Instituut Sint-Godelieve
Brialmontlei
45
2018
Antwerpen
112797
Provinciaal Instituut Sint-Godelieve
Brialmontlei
45
2018
Antwerpen
32052
Sint-Guido-instituut
Dokter Jacobsstraat
67
1070
Anderlecht
32052
Sint-Guido-instituut
Dokter Jacobsstraat
67
1070
Anderlecht
28845
Sint-Norbertusinstituut
Amerikalei
47
2000
Antwerpen
28845
Sint-Norbertusinstituut
Amerikalei
47
2000
Antwerpen
31427
Heilig-Grafinstituut
Patersstraat
26
2300
Turnhout
31427
Heilig-Grafinstituut
Patersstraat
26
2300
Turnhout
115295
Sint-Franciscuscollege TSO/BSO
Brugstraat
14
3550
Heusen-Zolder
115295
Sint-Franciscuscollege TSO/BSO
Brugstraat
14
3550
Heusen-Zolder
35592
Technisch Instituut Sint-Vicentius
Spinneschools traat
10
8820
Torhout
35592
Technisch Instituut Sint-Vicentius
Spinneschools traat
10
8820
Torhout
38216
Technisch Instituut Sint-Carolus
Hospitaalstraat
2
9100
Sint-Niklaas
38216
Technisch Instituut Sint-Carolus
Hospitaalstraat
2
9100
Sint-Niklaas
111732
Stedelijk Handelsinstituut
Vuurkruisenlaan
16
2170
Merksem
111732
Stedelijk Handelsinstituut
Vuurkruisenlaan
16
2170
Merksem
109892
Technische Scholen Mechelen
Jef Denynplein
2
2800
Mechelen
144
Bijlage 4: structuur van de BVBO Algemene Vergadering -
Effectieve leden o Argon Security b vba o Argon Security vof o Best Security Service bvba o Blicon Security bvba o Brink’s Belgium nv o Cobelguard nv o Faceo Security & Prevention nv o Fact Security n v o G4S Cash Services nv o G4S Event Services nv o G4S Security Services nv o SAT Group Security Services bvba o Securipro vof o Securitas nv o Securitas Transport Aviation Security n v o Seris Security nv o Vigicore nv
Raad van Bestuur -
Voorzitter Ondervoorzitter Momenteel zes leden: Brink’s Belgium, Cobelguard, Group 4 Securicor, SAT Group Security Services, Securitas, Seris Security
Commissies -
Commissie Bewaking Commissie CIT (cash-in-transit of waardevervoer) Commissie Sociale Zaken Commissie T (opleiding) Commissie Financiën Commissie Deontologie
Secretariaat en Secretariaat-Generaal -
Secretaris-Generaal Assistent van de Secretaris -Generaal Administratief verantwoordelijke
Communicatiecel Strategische Cel
145
Bijlage 5: grafieken uit activiteitenverslag BVBO
146
Bijlage 6: SPSS outputmet variabele N196 naar leeftijd en geslacht N196 Cumulative SCHOOL
Leeftijd jaren
Frequency
Percent
Valid Percent
Percent
SYNTR A WEST - GROUP4
19,00
Valid
MAN
2
100,0
100,0
100,0
20,00
Valid
MAN
6
100,0
100,0
100,0
21,00
Valid
MAN
4
66,7
66,7
66,7
VROUW
2
33,3
33,3
100,0
Total
6
100,0
100,0
22,00
Valid
MAN
2
100,0
100,0
100,0
23,00
Valid
MAN
1
50,0
50,0
50,0
VROUW
1
50,0
50,0
100,0
Total
2
100,0
100,0
24,00
Valid
MAN
8
100,0
100,0
100,0
25,00
Valid
MAN
8
100,0
100,0
100,0
26,00
Valid
MAN
3
100,0
100,0
100,0
28,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
29,00
Valid
MAN
3
75,0
75,0
75,0
VROUW
1
25,0
25,0
100,0
Total
4
100,0
100,0
30,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
33,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
34,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
35,00
Valid
MAN
2
100,0
100,0
100,0
36,00
Valid
MAN
2
66,7
66,7
66,7
VROUW
1
33,3
33,3
100,0
Total
3
100,0
100,0
MAN
1
50,0
50,0
50,0
VROUW
1
50,0
50,0
100,0
Total
2
100,0
100,0
39,00
Valid
45,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
46,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
147
7DE JAAR INTEGR ALE
48,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
51,00
Valid
MAN
2
100,0
100,0
100,0
52,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
56,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
19,00
Valid
MAN
10
83,3
83,3
83,3
2
16,7
16,7
100,0
Total
12
100,0
100,0
MAN
23
79,3
79,3
79,3
6
20,7
20,7
100,0
Total
29
100,0
100,0
MAN
6
66,7
66,7
66,7
VROUW
3
33,3
33,3
100,0
Total
9
100,0
100,0
MAN
2
66,7
66,7
66,7
VROUW
1
33,3
33,3
100,0
Total
3
100,0
100,0
VEILIGHEID &
VROUW
VEILIGHEIDSBEROEPEN 20,00
Valid
VROUW
21,00
22,00
Valid
Valid
23,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
25,00
Valid
MAN
2
100,0
100,0
100,0
39,00
Valid
VROUW
1
100,0
100,0
100,0
43,00
Valid
MAN
1
100,0
100,0
100,0
2009,00
Valid
MAN
2
100,0
100,0
100,0
148
Bijlage 7: SPSS output met variabele N213 (soort contract) N213
SCHOOL SYNTR A WEST -
Frequency Percent Valid
GROUP4
CONTRACT VAN
Valid
Cumulative
Percent
Percent
1
1,6
1,6
1,6
42
68,9
68,9
70,5
ANDERE
3
4,9
4,9
75,4
WEET NIET
6
9,8
9,8
85,2
GEEN ANTWOORD
7
11,5
11,5
96,7
8
1
1,6
1,6
98,4
ONTBREKEND
1
1,6
1,6
100,0
61
100,0
100,0
3
4,8
4,9
4,9
18
29,0
29,5
34,4
3
4,8
4,9
39,3
24
38,7
39,3
78,7
GEEN ANTWOORD
5
8,1
8,2
86,9
ONTBREKEND
8
12,9
13,1
100,0
61
98,4
100,0
1
1,6
62
100,0
TIJDELIJK DUUR CONTRACT VAN ONBEPAALDE DUUR
Total 7DE JAAR
Valid
CONTRACT VAN
INTEGRALE
TIJDELIJK DUUR
VEILIGHEID &
CONTRACT VAN
VEILIGHEIDSBEROEP
ONBEPAALDE DUUR
EN
ANDERE WEET NIET
Total Missing System Total
149
Bijlage8: SPSS output met variabele N203 (diploma respondent en ouders) N203 Cumulative SCHOOL SYNTR A WEST - GROUP4
Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
GEEN DIPLOMA
1
1,6
1,6
1,6
LAGER ONDERWIJS
2
3,3
3,3
4,9
LAGER MIDDELBAAR
3
4,9
4,9
9,8
3
4,9
4,9
14,8
15
24,6
24,6
39,3
25
41,0
41,0
80,3
4
6,6
6,6
86,9
2
3,3
3,3
90,2
AC ADEMISCHE BACHELOR
1
1,6
1,6
91,8
AC ADEMISCHE MASTER
1
1,6
1,6
93,4
WEET NIET
2
3,3
3,3
96,7
GEEN ANTWOORD
2
3,3
3,3
100,0
61
100,0
100,0
LAGER ONDERWIJS
1
1,6
1,6
1,6
VEILIGHEID &
LAGER MIDDELBAAR
2
3,2
3,3
4,9
VEILIGHEIDSBEROEPEN
TECHNISCH ONDERWIJS
1
1,6
1,6
6,6
4
6,5
6,6
13,1
BEROEPSONDERWIJS LAGER MIDDELBAAR TECHNISCH ONDERWIJS (A3) HOGER MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS HOGER MIDDELBAAR TECHNISCH ONDERWIJS (A2) HOGER MIDDELBAAR ALGEMEEN VOR MEND ONDERWIJS PROFESSIONELE BACHELOR
Total 7DE JAAR INTEGR ALE
Valid
(A3) LAGER MIDDELBAAR ALGEMEEN VOR MEND ONDERWIJS HOGER MIDDELBAAR BEROEPSONDERWIJS
150
HOGER MIDDELBAAR
50
80,6
82,0
95,1
2
3,2
3,3
98,4
1
1,6
1,6
100,0
61
98,4
100,0
1
1,6
62
100,0
TECHNISCH ONDERWIJS (A2) HOGER MIDDELBAAR ALGEMEEN VOR MEND ONDERWIJS WEET NIET Total Missing Total
System
151
Bijlage 9: SPSS output van variabele N198 (geboorteland) N198 Cumulative SCHOOL SYNTR A WEST - GROUP4
Frequency Valid
Missing
Percent
1
1,6
20,0
20,0
MAROKKO
1
1,6
20,0
40,0
NEDERLAND
1
1,6
20,0
60,0
TURKIJE
1
1,6
20,0
80,0
GEEN ANTWOORD
1
1,6
20,0
100,0
Total
5
8,2
100,0
56
91,8
61
100,0
1
1,6
61
98,4
62
100,0
System
7DE JAAR INTEGR ALE
Valid
GEEN ANTWOORD
VEILIGHEID &
Missing
System
Total
Valid Percent
DUITSLAND
Total
VEILIGHEIDSBEROEPEN
Percent
100,0
100,0
152
Bijlage 10: SPSS output van variabele N228 (inkomen) N228 Cumulative SCHOOL SYNTR A WEST - GROUP4
Frequency Valid
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
6,6
6,6
6,6
1.000 - 1.499
5
8,2
8,2
14,8
1.500 - 1.999
10
16,4
16,4
31,1
2.000 - 2.499
6
9,8
9,8
41,0
2.500 - 2.999
8
13,1
13,1
54,1
12
19,7
19,7
73,8
5
8,2
8,2
82,0
GEEN ANTWOORD
11
18,0
18,0
100,0
Total
61
100,0
100,0
1.500 - 1.999
8
12,9
13,3
13,3
2.000 - 2.499
4
6,5
6,7
20,0
2.500 - 2.999
5
8,1
8,3
28,3
>3.000
5
8,1
8,3
36,7
WEET NIET
19
30,6
31,7
68,3
GEEN ANTWOORD
11
17,7
18,3
86,7
8
12,9
13,3
100,0
60
96,8
100,0
2
3,2
62
100,0
ONTBREKEND Total Missing Total
Percent
4
WEET NIET
Valid
Valid Percent
< 999
>3.000
7DE JAAR INTEGR ALE
Percent
System
153
Bijlage 11: SPSS output van variabel 148 (politieke voorkeur) 148 Cumulative SCHOOL SYNTR A WEST - GROUP4
Frequency Valid
Valid
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
4,9
6,7
6,7
5
24
39,3
53,3
60,0
6
6
9,8
13,3
73,3
7
4
6,6
8,9
82,2
8
6
9,8
13,3
95,6
9
2
3,3
4,4
100,0
45
73,8
100,0
2
3,3
999
14
23,0
Total
16
26,2
61
100,0
3
4
6,5
7,4
7,4
4
1
1,6
1,9
9,3
5
26
41,9
48,1
57,4
6
3
4,8
5,6
63,0
7
13
21,0
24,1
87,0
8
4
6,5
7,4
94,4
10
3
4,8
5,6
100,0
54
87,1
100,0
System
1
1,6
999
7
11,3
Total
8
12,9
62
100,0
System
Total Missing
Total
Percent
3
Total 7DE JAAR INTEGR ALE
Valid Percent
2
Total Missing
Percent
154
Bijlage 12: SPSS output van variabele N215 (woonsituatie) N215 Cumulative SCHOOL SYNTR A WEST - GROUP4
Frequency Valid
Percent
Valid Percent
Percent
ALLEEN
12
19,7
20,3
20,3
MET PARTNER
10
16,4
16,9
37,3
MET PARTNER EN
11
18,0
18,6
55,9
2
3,3
3,4
59,3
21
34,4
35,6
94,9
1
1,6
1,7
96,6
BIJ GROOTOUDERS
1
1,6
1,7
98,3
GEEN ANTWOORD
1
1,6
1,7
100,0
59
96,7
100,0
2
3,3
61
100,0
ALLEEN
6
9,7
10,0
10,0
MET PARTNER
3
4,8
5,0
15,0
MET PARTNER EN
2
3,2
3,3
18,3
41
66,1
68,3
86,7
3
4,8
5,0
91,7
2
3,2
3,3
95,0
GEEN ANTWOORD
1
1,6
1,7
96,7
ONTBREKEND
2
3,2
3,3
100,0
60
96,8
100,0
2
3,2
62
100,0
KINDEREN ZONDER PARTNER MET KINDEREN MET OUDERS MET OUDERS EN KINDEREN MAAR ZONDER PARTNER
Total Missing
System
Total 7DE JAAR INTEGR ALE
Valid
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
KINDEREN MET OUDERS MET OUDERS EN PARTNER MET OUDERS EN KINDEREN MAAR ZONDER PARTNER
Total Missing Total
System
155
Bijlage 13: SPSS output ( mate van beïnvloeding naar leeftijd) Matebeinvloeding Cumulative SCHOOL
leeftijd
SYNTR A WEST - GROUP4
19,00
Frequency Valid
61,00
1
50,0
Missing
System
1
50,0
2
100,0
35,00
1
43,00
Valid
Missing
Valid
Missing
16,7
25,0
25,0
1
16,7
25,0
50,0
47,00
1
16,7
25,0
75,0
62,00
1
16,7
25,0
100,0
Total
4
66,7
100,0
System
2
33,3
6
100,0
41,00
1
16,7
33,3
33,3
61,00
1
16,7
33,3
66,7
64,00
1
16,7
33,3
100,0
Total
3
50,0
100,0
System
3
50,0
6
100,0
Total 22,00
Valid
52,00
1
50,0
100,0
100,0
Missing
System
1
50,0
2
100,0
38,00
1
50,0
50,0
50,0
63,00
1
50,0
50,0
100,0
Total
2
100,0
100,0
54,00
1
12,5
20,0
20,0
59,00
1
12,5
20,0
40,0
61,00
1
12,5
20,0
60,0
65,00
2
25,0
40,0
100,0
Total
5
62,5
100,0
System
3
37,5
Total 23,00
24,00
Valid
Valid
Missing
Percent 100,0
Total 21,00
Valid Percent 100,0
Total 20,00
Percent
156
Total 25,00
26,00
8
100,0
49,00
1
12,5
12,5
12,5
51,00
1
12,5
12,5
25,0
53,00
1
12,5
12,5
37,5
54,00
1
12,5
12,5
50,0
55,00
1
12,5
12,5
62,5
61,00
3
37,5
37,5
100,0
Total
8
100,0
100,0
Valid
61,00
1
33,3
100,0
100,0
Missing
System
2
66,7
3
100,0
Valid
Total 28,00
Valid
59,00
1
100,0
100,0
100,0
29,00
Valid
55,00
1
25,0
33,3
33,3
59,00
1
25,0
33,3
66,7
60,00
1
25,0
33,3
100,0
Total
3
75,0
100,0
System
1
25,0
4
100,0
Missing Total 30,00
Missing
System
1
100,0
33,00
Missing
System
1
100,0
34,00
Valid
57,00
1
100,0
35,00
Missing
System
2
100,0
36,00
Valid
61,00
2
66,7
Missing
System
1
33,3
3
100,0
Total 39,00
Valid
61,00
1
50,0
Missing
System
1
50,0
2
100,0
Total
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
100,0
45,00
Valid
57,00
1
100,0
100,0
100,0
46,00
Valid
62,00
1
100,0
100,0
100,0
48,00
Valid
61,00
1
100,0
100,0
100,0
51,00
Valid
59,00
1
50,0
50,0
50,0
61,00
1
50,0
50,0
100,0
157
7DE JAAR INTEGR ALE
Total
2
100,0
100,0
52,00
Missing
System
1
100,0
56,00
Valid
65,00
1
100,0
100,0
100,0
19,00
Valid
43,00
1
8,3
20,0
20,0
56,00
1
8,3
20,0
40,0
61,00
2
16,7
40,0
80,0
62,00
1
8,3
20,0
100,0
Total
5
41,7
100,0
System
7
58,3
12
100,0
27,00
1
3,4
5,3
5,3
34,00
1
3,4
5,3
10,5
37,00
1
3,4
5,3
15,8
40,00
1
3,4
5,3
21,1
42,00
1
3,4
5,3
26,3
43,00
1
3,4
5,3
31,6
47,00
1
3,4
5,3
36,8
48,00
1
3,4
5,3
42,1
49,00
1
3,4
5,3
47,4
51,00
1
3,4
5,3
52,6
52,00
1
3,4
5,3
57,9
53,00
1
3,4
5,3
63,2
57,00
1
3,4
5,3
68,4
58,00
1
3,4
5,3
73,7
60,00
1
3,4
5,3
78,9
61,00
3
10,3
15,8
94,7
62,00
1
3,4
5,3
100,0
Total
19
65,5
100,0
System
10
34,5
29
100,0
45,00
1
11,1
14,3
14,3
46,00
1
11,1
14,3
28,6
47,00
1
11,1
14,3
42,9
57,00
1
11,1
14,3
57,1
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
Missing Total 20,00
Valid
Missing Total 21,00
Valid
158
Missing
59,00
1
11,1
14,3
71,4
61,00
1
11,1
14,3
85,7
65,00
1
11,1
14,3
100,0
Total
7
77,8
100,0
System
2
22,2
9
100,0
53,00
1
33,3
50,0
50,0
61,00
1
33,3
50,0
100,0
Total
2
66,7
100,0
System
1
33,3
3
100,0
Total 22,00
Valid
Missing Total 23,00
Missing
System
1
100,0
25,00
Missing
System
2
100,0
39,00
Valid
61,00
1
100,0
100,0
100,0
43,00
Valid
63,00
1
100,0
100,0
100,0
2009,00
Valid
49,00
1
50,0
50,0
50,0
57,00
1
50,0
50,0
100,0
Total
2
100,0
100,0
159
Bijlage 14: SPSS output van variabelen F (mate van akkoord) Mateakkoord Cumulative SCHOOL SYNTR A WEST - GROUP4
Frequency Valid
Missing
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
Valid
Valid Percent
Percent
6,00
2
3,3
3,4
3,4
8,00
2
3,3
3,4
6,8
9,00
1
1,6
1,7
8,5
10,00
1
1,6
1,7
10,2
11,00
4
6,6
6,8
16,9
12,00
9
14,8
15,3
32,2
13,00
4
6,6
6,8
39,0
14,00
1
1,6
1,7
40,7
15,00
6
9,8
10,2
50,8
17,00
4
6,6
6,8
57,6
18,00
8
13,1
13,6
71,2
19,00
3
4,9
5,1
76,3
20,00
2
3,3
3,4
79,7
22,00
3
4,9
5,1
84,7
23,00
1
1,6
1,7
86,4
25,00
1
1,6
1,7
88,1
26,00
3
4,9
5,1
93,2
28,00
1
1,6
1,7
94,9
30,00
3
4,9
5,1
100,0
Total
59
96,7
100,0
2
3,3
61
100,0
6,00
2
3,2
3,6
3,6
7,00
3
4,8
5,5
9,1
8,00
1
1,6
1,8
10,9
9,00
2
3,2
3,6
14,5
10,00
2
3,2
3,6
18,2
11,00
2
3,2
3,6
21,8
System
Total 7DE JAAR INTEGR ALE
Percent
160
Missing Total
12,00
9
14,5
16,4
38,2
13,00
2
3,2
3,6
41,8
14,00
5
8,1
9,1
50,9
15,00
2
3,2
3,6
54,5
16,00
6
9,7
10,9
65,5
17,00
2
3,2
3,6
69,1
18,00
6
9,7
10,9
80,0
19,00
1
1,6
1,8
81,8
20,00
1
1,6
1,8
83,6
21,00
1
1,6
1,8
85,5
24,00
2
3,2
3,6
89,1
25,00
1
1,6
1,8
90,9
26,00
2
3,2
3,6
94,5
30,00
3
4,8
5,5
100,0
Total
55
88,7
100,0
7
11,3
62
100,0
System
161
Bijlage 15: SPSS output van variabelen J116 en J117 (taken bewakingsagent voornamelijk gericht op repressie) J116117 Cumulative SCHOOL SYNTR A WEST - GROUP4
Frequency Valid
Missing
Valid
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
Missing Total
Valid Percent
Percent
2,00
9
14,8
15,5
15,5
3,00
2
3,3
3,4
19,0
4,00
3
4,9
5,2
24,1
5,00
13
21,3
22,4
46,6
6,00
14
23,0
24,1
70,7
7,00
7
11,5
12,1
82,8
8,00
6
9,8
10,3
93,1
10,00
4
6,6
6,9
100,0
Total
58
95,1
100,0
3
4,9
61
100,0
2,00
9
14,5
16,4
16,4
3,00
3
4,8
5,5
21,8
4,00
11
17,7
20,0
41,8
5,00
5
8,1
9,1
50,9
6,00
11
17,7
20,0
70,9
7,00
6
9,7
10,9
81,8
8,00
5
8,1
9,1
90,9
9,00
1
1,6
1,8
92,7
10,00
4
6,5
7,3
100,0
Total
55
88,7
100,0
7
11,3
62
100,0
System
Total 7DE JAAR INTEGR ALE
Percent
System
162
Bijlage 16: SPSS output van variabelen J112 en J114 ( taken van bewakingsagent voornamelijk gericht op preventie) J112114 Cumulative SCHOOL SYNTR A WEST - GROUP4
Frequency Valid
Missing
Valid
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
Missing Total
Valid Percent
Percent
2,00
13
21,3
22,0
22,0
3,00
7
11,5
11,9
33,9
4,00
14
23,0
23,7
57,6
5,00
13
21,3
22,0
79,7
6,00
9
14,8
15,3
94,9
7,00
1
1,6
1,7
96,6
8,00
1
1,6
1,7
98,3
9,00
1
1,6
1,7
100,0
Total
59
96,7
100,0
2
3,3
61
100,0
2,00
15
24,2
26,3
26,3
3,00
8
12,9
14,0
40,4
4,00
19
30,6
33,3
73,7
5,00
7
11,3
12,3
86,0
6,00
4
6,5
7,0
93,0
7,00
2
3,2
3,5
96,5
8,00
1
1,6
1,8
98,2
9,00
1
1,6
1,8
100,0
Total
57
91,9
100,0
5
8,1
62
100,0
System
Total 7DE JAAR INTEGR ALE
Percent
System
163
Bijlage 17: SPSS output ( score op waarden omtrent diversiteit tussen man en vrouw) Statistics MAN VROUWDIVERSITEIT SYNTR A WEST - GROUP4
N
Valid
49
Missing
12
Mean
21,7347
Median
23,0000
Mode
18,00
Std. Deviation Variance
29,074
Range
7DE JAAR INTEGR ALE
21,00
Minimum
9,00
Ma ximum
30,00
N
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
5,39203
Valid
37
Missing
25
Mean
18,7568
Median
19,0000
Mode Std. Deviation Variance Range
15,00 a 4,80974 23,134 20,00
Minimum
6,00
Ma ximum
26,00
a. Multiple modes exist. The smallest value is shown
164
Bijlage 18: SPSS output (score op waarden omtrent diversiteit tussen allochtonen) Statistics DIVERSITEITALLOCHTONEN SYNTR A WEST - GROUP4
N
Valid
40
Missing
21
Mean
15,8500
Median
16,0000 12,00 a
Mode Std. Deviation Variance
10,541
Range
7DE JAAR INTEGR ALE
15,00
Minimum
8,00
Ma ximum
23,00
N
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
3,24669
Valid
32
Missing
30
Mean
14,3438
Median
14,0000
Mode Std. Deviation Variance Range
12,00 4,06884 16,555 18,00
Minimum
5,00
Ma ximum
23,00
a. Multiple modes exist. The smallest value is shown
165
Bijlage 19: SPSS output (score op waarden omtrent de taken van een bewakingsagent) Statistics TAKENBEWAKING5 SYNTR A WEST - GROUP4
N
Valid
41
Missing
20
Mean
21,2439
Median
21,0000
Mode
21,00
Std. Deviation Variance
7DE JAAR INTEGR ALE
33,139
Range
24,00
Minimum
11,00
Ma ximum
35,00
N
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
5,75665
Valid
40
Missing
22
Mean
18,2250
Median
18,0000
Mode Std. Deviation Variance Range
16,00 a 5,22071 27,256 18,00
Minimum
7,00
Ma ximum
25,00
a. Multiple modes exist. The smallest value is shown
166
Bijlage 20: SPSS output (score op waarden omtrent de visie op de maatschappij) Statistics VISIEMAATSCHAPPIJ SYNTR A WEST - GROUP4
N
Valid
45
Missing
16
Mean
16,2889
Median
16,0000
Mode
16,00
Std. Deviation Variance
15,528
Range
7DE JAAR INTEGR ALE
17,00
Minimum
8,00
Ma ximum
25,00
N
VEILIGHEID & VEILIGHEIDSBEROEPEN
3,94059
Valid
41
Missing
21
Mean
12,6098
Median
13,0000
Mode
Std. Deviation Variance Range
13,00
3,56285 12,694 16,00
Minimum
5,00
Ma ximum
21,00
167
Bijlage 21: vragenlijst afgenomen bij Syntra/Group4 en het 7 de jaar integrale veiligheid en veiligheidsberoepen Vragenlijst bewakingsagenten pretest januari tot maart 2010 Vul alle antwoorden naar waarheid in aub. Uw eigen mening is belangrijk NIET datgene wat u denkt te moeten antwoorden. Alle antwoorden worden ANONIEM verwerkt, we kunnen en zullen NIET nagaan wie wat geantwoord heeft. Gelieve een kruisje te zetten aan die vragen waarvan u vindt dat ze niet duidelijk, dubbelzinnig of moeilijk geformuleerd zijn. Bedankt voor het invullen van deze vragenlijst! Groeten, Stefanie, Thomas en Tom. (UGent)
A. In welke mate hebben de onderstaande uitspraken betrekking op jouw opleidingskeuze?
4. Ik ben er zeker van dat ik de juiste opleiding gekozen heb 5. Ik wil in deze stad/plaats studeren 6. Ik kon even goed een andere opleiding gekozen hebben
3
4
Geen mening
1. Ik heb deze opleiding gekozen omdat ik een specifiek beroep wil uitoefenen 2. Ik weet al enkele jaren dat ik deze opleiding wou volgen 3. Het was belangrijk voor mij een eerder korte opleiding te kiezen
2
Helemaal oneens
Helemaal eens
1
5
88
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
B. In welke mate hebben anderen je aangemoedigd om de opleiding te kiezen waarvoor je bent ingeschreven?
10. Vrienden
3 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
4 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
Geen mening
8. Vader 9. Broers en/of zussen
2 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
Geen invloed
Sterke nvloed
7. Moeder
1 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
5 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
88 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
168
11. Leerkracht of studieadviseur 192. Partner
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
C. In welke mate hebben anderen je aangemoedigd een andere opleiding te kiezen? Geen mening Geen invloed
Sterke nvloed
12. Moeder 13. Vader 14. Broers en/of zussen 15. Vrienden 16. Leerkracht of studieadviseur 193. Partner
1 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
2 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
3 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
4 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
5 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
88 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
D. In welke mate zouden de onderstaande aspecten benadrukt moeten worden in de opleiding om van jou een goede bewakingsagent te kunnen maken?
19. Kennis over planning en organisatie 20. Begrijpen van regels en wetgeving 21. De vaardigheid om over het eigen werk kritisch te reflecteren en te evalueren 22. De vaardigheid om open te staan voor nieuwe denkwijzen 23. De vaardigheid om onder druk te werken 24. Praktische vaardigheden 25. De vaardigheid om zelfstandig te werken 26. De vaardigheid om samen te werken 27. De vaardigheid om initiatief te nemen 28. Verbale communicatievaardigheden 29. Schriftelijke comunicatievaardigheden 30. Tolerantie, de vaardigheid om verschillende standpunten te waarderen 31. De vaardigheid om leiding te nemen
2 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
3 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
4 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
Geen mening
18. Beroepsspecifieke kennis
Niet noodzakelijk
Erg noodzakelijk
17. Brede, algemene kennis
1 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
5 88 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
169
32. De vaardigheid om verantwoordelijkheid op te nemen en beslissingen te nemen 33. De vaardigheid om etisch verantwoorde beslissingen te nemen 34. De vaardigheid om zich te kunnen inleven in de situatie van anderen 35. Theoretische kennis 36. Waarden en attitudes
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
E. Hoe belangrijk acht je de onderstaande arbeidsvoorwaarden met betrekking tot een job?
40. Een job waar je jouw gezond verstand kan gebruiken 41. Een interessante job 42. Een job die je toelaat om zelfstandig te werken 43. Een job waar de meesten naar opkijken en die ze respecteren 44. Een job waarbij de resultaten van je daden waarneembaar zijn 45. Een hoog inkomen 46. Een job waarbij wat je geleerd hebt, niet te snel verouderd geraakt 47. Een job die je toelaat anderen te helpen 48. Een job die nuttig is voor de samenleving 49. Een job die de mogelijkheid biedt om zelf te beslissen over werkuren en –dagen 50. Een job die je veel vrije tijd biedt 51. Een job waar je nieuwe dingen en vaardigheden kunt leren 52. Een job die je toelaat contact te hebben met andere mensen 53. Een job die je extra tijd laat om andere dingen te doen 54. Een job die je de mogelijkheid biedt om deeltijds te werken 55. Een job die je toelaat om deel te nemen in het nemen van beslissingen 56. Een job met uitdagende en veeleisende taken 57. Een job met voordelige pensioenregelingen 58. Een job waar je creatief en inventief kunt zijn 59. Een job die je toelaat nieuwe vrienden te maken 60. Een job met mogelijkheid tot actie en spanning
2 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
3 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
4 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
Geen mening
39. Een job waar je jouw vaardigheden en kennis kan benutten
Niet belangrijk
Zeer belangrijk
37. Werkzekerheid 38. Goede doorgroeimogelijkheden
1 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
5 88 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
170
F. Hoe waarschijnlijk is het dat je gekozen beroep een effect zal hebben op ...? Geen mening
Geen invloed
Veel invloed
1 2 3 4 5 88 61. Jouw ontspanningsinteresses ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ 62. Jouw kijk op de samenleving ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ 63. Hoe je je gedraagt als individu in je privésfeer ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ 64. Jouw visie op het gekozen beroep ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ 166. Jouw visie op de private veiligheidssector ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ 167. Jouw visie op de gevolgde veiligheidsopleiding ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ G. Wanneer je je probeert in te beelden hoe je leven er zal uitzien binnen 10 jaar, hoe waarschijnlijk is het dat de volgende uitspraken dan van toepassing zullen zijn op jouw situatie?
68. Ik spendeer veel tijd met familie en kinderen 69. Ik heb een verdere studie afgemaakt, die los staat van mijn beroep in de veiligheidssector 168. Ik heb nog een bijkomende opleiding gevolgd in de private veiligheidssector 70. Ik beschik over een goede fysieke conditie 71. Ik doe operationeel bewakingswerk 75. Ik doe administratief werk 76. Ik werk in een gespecialiseerde setting bv. Diamantsector 169. Ik werk in de beveiligingssector 170. Ik werk als privé detective 171. Ik werk als veiligheidsadviseur 172. Ik werk in aanvullende diensten (bv. training) 173. Ik behoor tot het management 76. Ik ben niet meer werkzaam in de private veiligheidssector
3 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
4 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
Geen mening
66. Ik heb verantwoordelijkheid als leidinggevende 67. Werk is een belangrijk deel van mijn leven
2 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
Onwaarschijnlijk
Heel waarschijnlijk
65. Ik ben vermoeid en werk te veel
1 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
5 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
88 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
171
H. In welke mate ben je het eens of oneens met de volgende uitspraken die betrekking hebben op een job in de private veiligheid en je relatie met dit beroep?
92. Bewakingsagenten moeten eerste en vooral ten dienste staan
2
3
4
5
Geen mening
79. Ik kanvoor mezelf geen ander beroep inbeelden dan één in de private veiligheidssector 80. Ik voel weinig betrokkenheid tot een job in de private veiligheid 82. Ik ben trots om anderen te vertellen dat ik beslist heb om een bewakingsagent te worden 83. Enkel degenen die zelf een opleiding tot bewakingsagent hebben genoten, kunnen oordelen of een bewakingsagent zijn werk doet of niet 85. Als ik van voor af aan kon beginnen, zou ik geen opleiding in de private veiligheid meer volgen 86. Indien ik beroepen zou rangschikken naar sociaal nut, dan zou ik een job in de private veiligheid dicht in de top rangschikken 87. Personen die regelmatig een misdrijf plegen, moeten een nieuwe kans krijgen 88. Een persoon die ooit eens voor een criminele levensstijl gekozen heeft, zal waarschijnlijk een crimineel blijven 89. Twijfelachtig gedrag van bewakingsagenten zou eerder opgelost dienen te worden onder collega’s in plaats van klacht in te dienen bij de politie 96. Vrouwen en mannen moeten aan dezelfde beroepsvereisten voldoen om taken van private veiligheid uit te voeren 97. Mannelijke bewakingsagenten zijn beter geschikt dan vrouwelijke collega‟s om met gewelddadige situaties om te gaan 98. Vrouwelijke bewakingsagenten zijn in de professionele context beter in het voorzien van zorg voor vrouw en kind dan mannelijke 99. Vrouwelijke bewakingsagenten communiceren beter dan mannen 100. Het in dienst hebben van bewakingsagenten uit een etnische minderheidsgroep is een vereiste voor de bewakingssector om haar taken op een goede manier te kunnen uitvoeren 101. Bewakingsagenten uit een minderheidsgroep zijn beter geschikt om problemen met leden van minderheidsgroepen op te lossen 78. Ik lees regelmatig in tijdschriften en kranten over private veiligheid 81. Het is voor mij van zelfsprekend dat ik lid zou moeten zijn van een vakbond 84. Het is belangrijk dat bewakingsagenten hun vakbonden steunen
Helemaal oneens
Helemaal eens
1
88
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
172
van de burger 93. Private veiligheid zou eerst en vooral de zwakkeren in de samenleving moeten beschermen, bv. diegene met beperkte sociale en economische mogelijkheden 91. De bewakingsagent zou in de eerste plaats de veiligheid van zijn opdrachtgever moeten vrijwaren 94. Het is belangrijker criminaliteit te voorkomen dan op de reeds gepleegde inbreuken te moeten reageren
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
I. In welke mate ben je het eens/oneens met volgende uitspraken over hoe bewakingswerk zou moeten worden uitgevoerd?
2
3
4
5
Geen mening
Helemaal oneens
Helemaal eens
1 103. Iedereen zou gelijk behandeld moeten worden, ongeacht het gaat om een gewone burger of een gekende crimineel 104. De aandacht richten op bepaalde personen op basis van hun uiterlijk of origine tijdens de uitoefening van je job is onlosmakelijk verbonden met bewakingswerk 105. Bewakingsagenten zouden personen die zich misdragen moeten disciplineren, zelfs als deze geen specifiek misdrijf of schending van een huisregel plegen 106. In gevallen waar de wet ontoereikend is, zou de bewakingsagent diegene die duidelijk schuldig zijn, moeten kunnen straffen/santioneren 107. Diegene die ruzie maken en moeilijk doen wanneer zij gecontroleerd worden door de bewakingsagenten, zouden strenger moeten worden aangepakt dan zij die meewerken 108. Diegene die zich slecht gedragen tegenover bewakingsagenten zouden op dezelfde manier behandeld moeten worden 109. Het werk van de bewakingsagent zou in grote mate door analyse moeten worden gestuurd, die op wetenschappelijke methodes berust 110. Gezond verstand zou altijd de interpretatie en aanpassing van wetten en reglementen moeten bepalen 111. Een bewakingsagent zou zijn/haar professionele overtuiging moeten volgen zelfs als deze schadelijk is voor de efficiëntie 102. Bij het uitvoeren van bewakingsactiviteiten is het belangrijker om resultaten te boeken dan om nauwgezet de regels na te leven
88
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
173
J. In welke mate beschouw je de volgende taken als voorbeelden van echt bewakingswerk?
119. Het verlagen van onveiligheidsgevoelens
3 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
4 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
Geen mening
114. Rapportering 117. Opsporingswerk 116. Ordehandhaving 118. Tussenbeide komen op het moment dat een feit nog aan de gang is bv. tijdens een woninginbraak 174. Samenwerking met politiediensten of andere veiligheidsactoren
2 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
Helemaal oneens
Helemaal eens
112. Criminaliteitspreventie
1 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
5 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
88 ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
K. In welke mate ben je het eens/oneens met de volgende uitspraken over het beroep van bewakingsagent?
3
4
Geen mening
128. Bewakingswerk is een stressvolle job
2
Helemaal oneens
Helemaal eens
1 120. Er is een beperkte ruimte voor uiteenlopende zienswijzen binnen de bewakingssector 121. De leidinggevenden hebben een juist inzicht over het werk van een bewakingsagent 122. Het werk van de bewakingsagent is in grote mate gebaseerd op ervaring, je leert de job in de praktijk, eerder dan op de schoolbanken 123. Bewakingswerk is gevaarlijk 124. Carrière maken binnen de sector is makkelijker voor mannen dan voor vrouwen 125. Carrière maken is moeilijker voor bewakingsagenten afkomstig uit een minderheidsgroep 126. Bewakingswerk houd veel schrijfwerk in 127. Het werk van een bewakingsagent is fysiek zwaar
5
88
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
174
L. Hieronder volgen enkele uitspraken over de bewakingssector en de samenleving. In welke mate ben je het eens/oneens met volgende uitspraken? (indien je denkt over onvoldoende kennis te beschikken om deze vragen te beantwoorden, vragen we je om toch te antwoorden wat jij denkt)
2
3
4
5
Geen mening
131. De privédetective moet het recht hebben om telefoongesprekken af te luisteren en op te nemen, wanneer zij denken dat dit nodig is. 133. Veel burgers hebben een slechte attitude ten opzichte van bewakingsagenten 134. In de voorbije jaren is het respect van burgers tegenover bewakingsagenten verminderd 135. De burgers lijken de laatste jaren een meer uitdagende houding aan te nemen dan voorheen 129. Nieuwe veranderingen en hervormingen versterken de autoriteit van bewakingsagenten 130. Justitie heeft overtreders zoveel rechten toegekend dat het praktisch onmogelijk is om adequaat op te treden
Helemaal oneens
Helemaal eens
1
88
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
M. In welke mate ben je het eens/oneens met volgende uitspraken?
2
3
4
5
Geen mening
Helemaal oneens
Helemaal eens
1 137. We zouden eerst de problemen in eigen land moeten oplossen voor we geld gaan uitgeven om mensen te helpen in andere landen 138. Wij hebben nog steeds industriële uitbreiding nodig om onze economische groei te verzekeren, zelfs als dit in conflict komt met milieubelangen 139. Ik zal me altijd engageren om een gezonde levensstijl en een goede fysieke conditie te houden 140. Mannen en vrouwen zouden gelijke verantwoordelijkheden moeten hebben in het huishouden en de opvoeding van kinderen 141. Privéscholen en -ziekenhuizen zijn een goed idee. Zij die een betere onderwijs en gezondheidszorg willen, kunnen dit dan
88
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
krijgen door er extra voor te betalen 142. Ik mis een aantal materiële goederen om te leven zoals ik wil 143. Een hoog belastingsniveau is noodzakelijk om in belangrijke openbare diensten te kunnen blijven voorzien 144. De vele mogelijkheden die het stadsleven biedt, betekenen meer voor mij dan de natuur en frisse lucht 145. Veel opinies zouden nooit aan bod mogen komen op radio en televisie 146. Soms houd ik ervan om gevaarlijke en/of verboden dingen te doen, enkel omdat deze opwindend en risicovol zijn 147. Ik ben bereid om goederen en diensten op te geven die ik regelmatig gebruik, als dit tot het behoud van onze natuurlijke bronnen kan bijdragen 175. Het uitvoeren van een bewakingsopdracht wordt sterk bemoeilijkt als je als bewakingsagent een andere etnischculturele achtergrond hebt dan de Belgische 176. Het is onaanvaardbaar om in het openbaar racistische uitspraken te doen 177. Personen die doelbewust, tijdens de uitvoering van hun job, racistische uitspraken doen moeten worden vervolgd door het gerecht 178. Om helemaal aanvaard te kunnen worden door de Belgische samenleving moeten personen afkomstig uit een etnische minderheidsgroep afstand doen van hun cultuur en zich volledig aanpassen aan de Belgische 187. Om helemaal aanvaard te kunnen worden door de Belgische samenleving moeten personen afkomstig uit een etnische minderheidsgroep zich op bepaalde aspecten aanpassen aan de Belgische bv. taal 179. Ik zou niet graag samenwerken met een collega die hetzelfde geslacht heeft als ik, wanneer ik vermoed dat hij/zij seksueel ook op dat geslacht valt 180. Vrouwelijke bewakingsagenten worden vaak bekeken als mannen in een vrouwelijk lichaam 188. Dat iemand die zich aangetrokken voelt tot iemand van hetzelfde geslacht, is tegennatuurlijk. 181. Ik betrap me erop dat ik me soms stoor aan gedragingen van homoseksuelen in het openbaar 182. Bewakingsagenten die een zekere leeftijd hebben bereikt zouden beter administratieve taken gaan doen in plaats van operationeel werk 189. Ik zou er niet mee akkoord gaan dat mijn kind zou trouwen met iemand van een andere origine
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
ᴼ ᴼ
176
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
190. Ik zou niet kunnen werken voor een baas met een andere origine 191. Ik zou niet graag wonen naast iemand met een andere origine
ᴼ ᴼ ᴼ ᴼ
148. In de politiek praten mensen soms over “links” en “rechts”. Gelieve jezelf op onderstaande schaal te plaatsen: 0 betekent links en 10 betekent rechts. 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
149. In het algemeen, hoe tevreden ben je met de manier waarop de democratie werkt in België? Gelieve jezelf op onderstaande schaal te plaatsen, waarop 0 erg ontevreden betekent en 10 erg tevreden?
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
150. Zou je in het algemeen zeggen dat de meeste mensen te vertrouwen zijn, of dat je niet voorzichtig genoeg kan zijn in de omgang met mensen? Gelieve jezelf op onderstaande schaal te plaatsen, waarop 0 betekent “dat je niet voorzichtig genoeg kan zijn” en 10 “dat je de meeste mensen kunt vertrouwen”.
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
N. Onderstaande vragen peilen naar enkele relevante persoonskenmerken van jou en je gezin. 186. Momenteel ben ik ingeschreven in de opleiding o o o o o o o o o o
Basiscursus bewakingsagent Leidinggevend personeel type A Leidinggevend personeel type B Mobiele bewaking Operator alarmcentrale Winkelinspecteur Beveiligd vervoer Bescherming van personen Veiligheidsagent Prive-detective
195. Wat is uw geboorte jaar ? 19 __|__|
177
196.Wat is uw geslacht? o o
man vrouw
197. Bent u in België geboren? o o
Ja
Nee
198. In welk land bent u geboren? o o o o o o o o o o o
Engeland Duitsland Frankrijk Italië Marokko Nederland Spanje Turkije andere: .... weet niet geen antwoord
199. Wanneer bent u naar België gekomen? (indien u zich het precieze jaartal niet meer herinnert, geef uw vermoedelijke leeftijd op dat moment aan) Jaar .... OF Ik was ongeveer ... jaar oud
200. In welk land is je moede r geboren? o o o o o o o o o
België Engeland Duitsland Frankrijk Italië Marokko Nederland Spanje Turkije
178
o o o
andere: .... weet niet geen antwoord
201. In welk land is je vader geboren? o o o o o o o o o o o o
België Engeland Duitsland Frankrijk Italië Marokko Nederland Spanje Turkije andere: .... weet niet geen antwoord
202. Wat is uw nationaliteit ? o o o o o o o o o o o o o o
Belgisch Brits Duits Frans Italiaans Marokkaans Nederlands Spaans Turks verschillende (dubbele) nationaliteiten waaronder de Belgische verschillende (dubbele) nationaliteiten maar niet de Belgische andere: … weet niet geen antwoord
203. Wat is uw hoogst behaalde diploma ? Is dit …? o o o o o o
geen diploma, geen opleiding genoten lager onderwijs lager middelbaar beroepsonderwijs lager middelbaar technisch onderwijs (A3) lager middelbaar algemeen vormend onderwijs hoger middelbaar beroepsonderwijs
179
o o o o o o o o
hoger middelbaar technisch onderwijs (A2) hoger middelbaar algemeen vormend onderwijs hoger niet-universitair onderwijs op bachelorniveau (professionele bachelor) hoger niet-universitair onderwijs op masterniveau (professionele master) universitair onderwijs op bachelorniveau (academische bachelor) universitair onderwijs op masterniveau (academische master) weet niet geen antwoord
204. Wat is het hoogst behaalde diploma van je moeder ? Is dit … ? o o o o o o o o o o o o o o
geen diploma, geen opleiding genoten lager onderwijs lager middelbaar beroepsonderwijs lager middelbaar technisch onderwijs (A3) lager middelbaar algemeen vormend onderwijs hoger middelbaar beroepsonderwijs hoger middelbaar technisch onderwijs (A2) hoger middelbaar algemeen vormend onderwijs hoger niet-universitair onderwijs op bachelorniveau (professionele bachelor) hoger niet-universitair onderwijs op masterniveau (professionele master) universitair onderwijs op bachelorniveau (academische bachelor) universitair onderwijs op masterniveau (academische master) weet niet geen antwoord
205. Wat is het hoogst behaalde diploma van het je vader ? Is dit … ? o o o o o o o o o o o o o o
geen diploma, geen opleiding genoten lager onderwijs lager middelbaar beroepsonderwijs lager middelbaar technisch onderwijs (A3) lager middelbaar algemeen vormend onderwijs hoger middelbaar beroepsonderwijs hoger middelbaar technisch onderwijs (A2) hoger middelbaar algemeen vormend onderwijs hoger niet-universitair onderwijs op bachelorniveau (professionele bachelor) hoger niet-universitair onderwijs op masterniveau (professionele master) universitair onderwijs op bachelorniveau (academische bachelor) universitair onderwijs op masterniveau (academische master) weet niet geen antwoord
206. Was je ooit doorlopend aan het werk gesteld voor meer dan 1 jaar?
180
o o
Ja Nee
207. Zoja, hoelang? ........ jaar
208. Heeft u reeds in de private veiligheidssector gewerkt? o o
Ja Nee
209. Wat was uw toenmalige functie? (meerdere antwoorden zijn mogelijk) o o o o o o o o o o o o o
o
toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen, statische bewaking toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen, mobiele bewaking, patrouille toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen, mobiele bewaking, interventie na alarm bescherming van personen toezicht op en bescherming bij het vervoer van waarden beheer van alarmcentrales beheer van alarmcentrales, beheer van volgsystemen toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen, winkelinspectie toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen, portiers (milieu?) toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen, cinemacomplex, winkelgalerij toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen, pretpark toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen, events zoals concerten, fuiven, bals,… Verrichten van vaststellingen die uitsluitend betrekking hebben op de onmiddellijk waarneembare toestand van goederen die zich bevinden op het openbaar domein, in opdracht van de bevoegde overheid of van de houder van een overheidsconcessie, in het kader van de GAS wetgeving
181
o
o
Verrichten van vaststellingen die uitsluitend betrekking hebben op de onmiddellijk waarneembare toestand van goederen die zich bevinden op het openbaar domein, in opdracht van de bevoegde overheid of van de houder van een overheidsconcessie, in het kader van een concessie bv. betaalparkings begeleiding van groepen van personen met het oog op de verkeersveiligheid
210. Heeft u al een idee wat uw toekomstige functie zal zijn? o o
Ja Nee
211. In de nabije toekomst zal ik werken in ... o o o o o o o o o o o o o
o
o
o
toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen, statische bewaking toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen, mobiele bewaking, patrouille toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen, mobiele bewaking, interventie na alarm bescherming van personen toezicht op en bescherming bij het vervoer van waarden beheer van alarmcentrales beheer van alarmcentrales, beheer van volgsystemen toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen, winkelinspectie toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen, portiers (milieu?) toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen, cinemacomplex, winkelgalerij toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen, pretpark toezicht op en controle van personen met het oog op het verzekeren van de veiligheid op al dan niet toegankelijke plaatsen, events zoals concerten, fuiven, bals,… Verrichten van vaststellingen die uitsluitend betrekking hebben op de onmiddellijk waarneembare toestand van goederen die zich bevinden op het openbaar domein, in opdracht van de bevoegde overheid of van de houder van een overheidsconcessie, in het kader van de GAS wetgeving Verrichten van vaststellingen die uitsluitend betrekking hebben op de onmiddellijk waarneembare toestand van goederen die zich bevinden op het openbaar domein, in opdracht van de bevoegde overheid of van de houder van een overheidsconcessie, in het kader van een concessie bv. betaalparkings begeleiding van groepen van personen met het oog op de verkeersveiligheid
182
212. Wat is of zal uw statuut zijn? Is dit …? o o o o o o o o o o
ongeschoolde arbeider geschoolde arbeider technicus bediende lager kader bediende middenkader bediende hoger kader bediende directiepersoneel andere weet niet geen antwoord
213. Wat is of zal de aard van uw te werkstelling zijn? Is dit … ? o o o o o o
interim-werknemer, stagiair contract van bepaalde of tijdelijke duur (seizoensarbeid, freelance) contract van onbepaalde duur andere weet niet geen antwoord
214. Hoe vindt u uw arbeidssituatie ? Vindt u dit … ? o o o o o o
zeer stabiel tamelijk stabiel weinig stabiel helemaal niet stabiel weet niet geen antwoord
215. Welke van de volgende omschrijvingen stemt het best overeen met uw woonsituatie ? Woont u … ? o o o o o o o o o o o
alleen met een partner (gehuwd of niet) met een partner en kinderen zonder partner maar met kinderen met uw ouders met uw ouders en partner met uw ouders, partner en kinderen met uw ouders en kinderen maar zonder partner bij grootouders met andere familieleden met vrienden
183
o o o o
met studenten op kot gemeenschapshuis met andere dan voornoemde personen, specifieer …. geen antwoord
216. Hoeveel inwonende kinde ren heb je ten laste? o o o o o
Geen 1 kind 2 kinderen 3 kinderen Meer dan 3 kinderen
217. Hoe oud is het jongste kind? Het jongste kind is
...... maanden OF ...... jaar
218. Bent u het gezins hoofd ? o o o
ja neen geen antwoord
219. Wat is het hoogst behaalde diploma van het ge zinshoofd ? Is dit … ? o o o o o o o o o o o o o o
geen diploma, geen opleiding genoten lager onderwijs lager middelbaar beroepsonderwijs lager middelbaar technisch onderwijs (A3) lager middelbaar algemeen vormend onderwijs hoger middelbaar beroepsonderwijs hoger middelbaar technisch onderwijs (A2) hoger middelbaar algemeen vormend onderwijs hoger niet-universitair onderwijs op bachelorniveau (professionele bachelor) hoger niet-universitair onderwijs op masterniveau (professionele master) universitair onderwijs op bachelorniveau (academische bachelor) universitair onderwijs op masterniveau (academische master) weet niet geen antwoord
184
220. Is het gezinshoofd beroepsactief ? o o o
ja neen geen antwoord
221. Werkt het gezinshoofd in de ove rheidssector, de privé-sector of als zelfstandige ? o o o o o
overheidssector (of parastataal) privé-sector zelfstandige weet niet geen antwoord
222. Wat is het statuut van het gezinshoofd in de overheidssector? Is dit … ? o o o o o o o o o o o o o o o
technisch personeel (arbeider) bediende niveau 3 of 4 (niveau lagere school of lager secundair onderwijs) bediende niveau 2 of 2+ (niveau hoger secundair onderwijs of hogeschool korte type) bediende niveau 1 (niveau universitair of hogeschool lange type) directiepersoneel andere weet niet geen antwoord bediende onbepaald onderwijs militair, brandweer, politie, douane ziekenhuis andere: … weet niet geen antwoord
223. Wat is de aard van de tewe rkstelling van het gezinshoofd bij de overheid? Is dit … ? o o o o o o o
interim-werknemer, stagiair contract van bepaalde of tijdelijke duur (seizoensarbeid, freelance) contract van onbepaalde duur vastbenoemd (ambtenaar) andere: … weet niet geen antwoord
185
224. Wat is het statuut van het gezinshoofd in de privé sector? Is dit … ? o o o o o o o o o o
ongeschoolde arbeider geschoolde arbeider technicus bediende lager kader bediende middenkader bediende hoger kader bediende directiepersoneel andere: … weet niet geen antwoord
225. Wat is de aard van de tewe rkstelling van het gezinshoofd in de private sector? Is dit … ? o o o o o o
interim-werknemer, stagiair contract van bepaalde of tijdelijke duur (seizoensarbeid, freelance) contract van onbepaalde duur andere: … weet niet] geen antwoord
226. Wat is het statuut van het gezinshoofd als zelfstandige? Is dit … ? o o o o o o o
kleine zelfstandige landbouwer, visser, … aannemer, groothandelaar vrij beroep andere: … weet niet geen antwoord
227. Wat is zijn/haar statuut ? Is dit … ? o o o o o o
gepensioneerd (ook brugpensioen) werkloos arbeidsongeschikt (ziekte, invaliditeit) scholier / student huisvrouw / huisman andere, bv. loopbaanonderbreking: …
186
o o
weet niet geen antwoord
228. Bedraagt het maandelijks netto-inkomen van uw huishouden, rekening houdend met alle verschillende soorten van inkomens van alle leden van uw huishouden samen: o o o o o o o o
minder dan 999 euro (40.000 BEF) tussen de 1.000 en de 1.499 euro (40.000 EN 60.000 BEF) tussen de 1.500 en de 1.999 euro (60.000 en 80.000 BEF) tussen de 2.000 en de 2.499 euro (80.000 en de 100.000 BEF) tussen de 2.500 en 2.999 euro (100.000 en 120.000 BEF) meer dan 3000 euro (120.000 BEF) weet niet geen antwoord
229. Waar groeide je hoofdzakelijk op? o o o o o o
Afgelegen plattelandsgebied Dorp, dunbevolkt gebied Stad of dikbevolkt gebied, stadsrand Stad of dikbevolkt gebied, centraal gedeelte Grote stad, stadsrand/buitenwijk Grote stad, centrum
230. In wat voor soort woning woont u nu? Is dat een ... ? o o o o o o o
open bebouwing / vrijstaande woning half open bebouwing (met 1 zijde vast aan andere huis/gebouw) rijwoning studio of appartement in een gebouw met maximum vijf verdiepingen studio of appartement in een gebouw met méér dan vijf verdiepingen kamerbewoning weet niet
231. Bent u eigenaar of huurt u uw woning ? o o o
eigendom / bezit huur andere
232. Hoelang woont u al in de buurt waar u momenteel woont ?
187
o o o o o
minder dan een jaar meer dan een jaar maar minder dan 5 jaar meer dan 5 jaar maar minder dan 10 jaar meer dan 10 jaar weet niet
233. Hoe vindt u dat uw buurt eruit ziet ? Is dit … ? o o o o o
heel verzorgd eerder verzorgd eerder onverzorgd heel onverzorgd weet niet
234. Hoeveel auto‟s heeft u? Ik heb .... wagens
235. Van welk merk is/zijn deze auto/s? (meerdere antwoorden mogelijk indien u meerdere wagens heeft) o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o
Peugeot Citroên Mercedes Saab Audi BMW VW Lancia Opel Hyundai Nissan Honda Fiat Volvo Porsche Jaguar Kia Skoda Renault Toyota Mazda Ford Andere: ....
188
236. Hoe oud is deze wagen? o o o o o o
< 1 jaar Tussen 1 en 3 jaar oud Tussen 3 en 6 jaar oud Tussen 6 en 9 jaar oud Tussen 9 en 12 jaar oud > 12 jaar oud
Bedankt voor jouw hulp!
189
Bijlage 21: bijkomende vragen voor het 7de specialisatiejaar 999. Ik studeer deze richting omdat o o o o o o
Het mij interesseert Ik geen zin heb om een andere langere opleiding te volgen aan de Hogeschool of Universiteit Deze mooie toekomstperspectieven biedt Ik niet weet wat anders te volgen Geen mening Geen antwoord
998. Ik ben lid van o o o
Jeugdvereniging Sportclub Andere verenigingen nl.:
190