UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
De impact van de aanwezigheid van een interne auditdienst op earnings management
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Thomas Nyssen onder leiding van Prof. Dr. Ignace De Beelde
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
De impact van de aanwezigheid van een interne auditdienst op earnings management
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen
Thomas Nyssen onder leiding van Prof. Dr. Ignace De Beelde
Permission
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Thomas Nyssen
Woord vooraf Deze thesis is de laatste stap naar het behalen van het diploma Master in de Toegepaste Economische Wetenschappen. Bij deze zou ik graag een aantal mensen bedanken voor hun steun en hun ervaring die ze hebben doorgegeven.
Eerst en vooral wil ik mijn promotor Prof. Dr. Ignace De Beelde bedanken voor de raadgeving die hij mij gaf gedurende het maken van deze thesis. De verschillende thema’s die hij mij aanraadde te onderzoeken waren een grote hulp. Zonder zijn bijdrage om een steekproef samen te stellen voor mijn onderzoek had ik dit werk ook niet op een goede manier kunnen afronden. Nogmaals moet ik mijn promotor bedanken omdat hij steeds tijd heeft vrijgemaakt wanneer ik vragen had.
Naar mijn commissaris Prof. Dr. Philippe Van Cauwenberge moet ik ook een dankwoord richten omdat hij bereid was mijn masterproef te lezen.
De medewerkers van The Institute of Internal Auditors Belgium moeten hier zeker worden vermeld omdat zij een lijst samenstelden van bedrijven die lid zijn van dit instituut.
Ook apprecieer ik ten zeerste de steun die ik kreeg van mijn studiegenoten.
Mijn ouders verdienen een dankwoord omdat zij mij zowel financieel als moreel hebben gesteund gedurende mijn studies.
Tenslotte wil ik ook mijn vriendin bedanken voor het meermaals herlezen van mijn thesis en de aanmoedigingen tijdens het maken van dit werk.
I
Inhoudsopgave Woord vooraf
I
Inhoudsopgave
II
Lijst van de gebruikte afkorting
V
Lijst met tabellen
VI
Lijst met figuren
VIII
Inleiding
1
Hoofdstuk 1: Earnings management
2
1.1 Inleiding
2
1.2 Definities van earnings management
2
1.3 Het verschil tussen earnings management en earnings manipulation
3
1.4 Motieven voor earnings management te doen
3
1.5 Earnings management technieken
4
1.5.1 Within-GAAP earnings management
4
1.5.2 Real activities manipulation
5
1.6 Earnings management meten
6
1.6.1 Op basis van discontinuïteit van de winstverdeling rond het nulpunt
6
1.6.2 Abnormal accruals
7
1.6.2.1 Healy
7
1.6.2.2 DeAngelo
8
1.6.2.3 Jones
8
1.6.2.4 Industry model
9
1.6.2.5 The Modified Jones model
9
1.7 Gevolgen van earnings management
Hoofdstuk 2: Interne auditdienst
11
12
2.1 Inleiding
12
2.2 Interne audit als deel van corporate governance
12
2.3 Rapportering, objectiviteit en onafhankelijkheid
13
2.3.1 Rapportering
13
2.3.2 Objectiviteit
13 II
2.3.3 Onafhankelijkheid
13
2.3.4 Bedreigingen voor objectiviteit en onafhankelijkheid
13
2.4 Positionering van de interne auditdienst
15
2.5 Verhoging van de efficiëntie en productiviteit van de interne auditdienst
15
2.6 Risico management en de interne auditdienst
16
2.7 Outsourcen van de interne auditdienst
17
2.8 Sarbanes-Oxley Act
17
2.9 Rol van de interne auditdienst op het vlak van fraude
18
Hoofdstuk 3: Relatie interne auditdienst en earnings management
20
3.1 Inleiding
20
3.2 De interne auditdienst als onderdeel van corporate governance
20
3.3 Interne audit als onderdeel van internal governance
20
3.4 De kwaliteit van een interne auditdienst en earnings management
21
3.5 Situering van mijn onderzoek
22
3.6 Hypothesen
22
Hoofdstuk 4: Data en variabelen
23
4.1 Data
23
4.2 Variabelen
24
4.2.1 Afhankelijke variabele
24
4.2.2 Onafhankelijk variabele
25
4.2.3 Controle variabelen
26
Hoofdstuk 5: Onderzoek
30
5.1 The Modified Jones model
30
5.2 Regressieonderzoek met absolute abnormal accruals
31
5.2.1 Regressievergelijking
31
5.2.2 R², algemene significantie en descriptieve statistieken
31
5.2.3 Significantie van de variabelen in het regressiemodel
34
5.2.4 Bijkomende testen van het regressiemodel
37
5.2.4.1 Multicollineariteit
37
5.2.4.2 Heteroscedasticiteit
39
5.3 Regressieonderzoek met positieve abnormal accruals
42 III
5.3.1 Regressievergelijking
42
5.3.2 R², algemene significantie en descriptieve statistieken
44
5.3.3 Significantie van de variabelen in het regressiemodel
44
5.3.4 Bijkomende testen van het regressiemodel
47
5.3.4.1 Multicollineariteit
47
5.3.4.2 Heteroscedasticiteit
48
5.4 Regressieonderzoek met negatieve abnormal accruals
50
5.4.1 Regressievergelijking
50
5.4.2 R², algemene significantie en descriptieve statistieken
50
5.4.3 Significantie van de variabelen in het regressiemodel
52
5.4.4 Bijkomende testen van het regressiemodel
53
5.4.4.1 Multicollineariteit
53
5.4.4.2 Heteroscedasticiteit
55
Hoofdstuk 6: Algemeen besluit
58
Lijst van de geraadpleegde werken
61
Bijlage: Overzicht gebruikte variabelen
64
IV
Lijst van de gebruikte afkortingen CAE
chief audit executive
COSO
Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission
ERM
enterprise risk management
GAAP
General Accepted Accounting Principles
NYSE
New York Stock Exchange
OLS
ordinary least square
SOx
Sarbanes-Oxley Act
VIF
variance inflation factor
VS
Verenigde Staten van Amerika
V
Lijst met tabellen Tabel 1:
Descriptieve statistieken van The Modified Jones model
Tabel 2:
Verklaringskracht en algemene significantie regressievergelijking met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 3:
50
Verklaringskracht en algemene significantie regressievergelijking met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 16:
48
White heteroskedasticteits test van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 15:
45
Correlatietabel van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 14:
44
Significantie regressiecoëfficiënten van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 13:
44
Descriptieve statistieken van de dummy variabelen van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 12:
43
Descriptieve statistieken van de continue variabelen van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 11:
42
Verklaringskracht en algemene significantie regressievergelijking met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 10:
41
White-heteroscedasticity consistent regressiecoëfficiënten van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 9:
38
White heteroskedasticteits test van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 8:
35
Correlatietabel van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 7:
34
Significantie regressiecoëfficiënten van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 6:
33
Descriptieve statistieken van de dummy variabelen van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 5:
32
Descriptieve statistieken van de continue variabelen van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 4:
31
51
Descriptieve statistieken van de continue variabelen van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
51
VI
Tabel 17:
Descriptieve statistieken van de dummy variabelen van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 18:
Significantie regressiecoëfficiënten van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 19:
55
White heteroskedasticiteits test van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 21:
52
Correlatietabel van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Tabel 20:
51
57
White-heteroscedasticity consistent regressiecoëfficiënten van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
57
VII
Lijst met figuren Figuur 1:
Scatterplot van continue variabelen van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Figuur 2:
Grafisch onderzoek van heteroskedasticiteit van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
Figuur 3:
49
Scatterplot van continue variabelen van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Figuur 6:
47
Grafisch onderzoek van heteroskedasticiteit van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Figuur 5:
40
Scatterplot van continue variabelen van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
Figuur 4:
37
54
Grafisch onderzoek van heteroskedasticiteit van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
56
VIII
Inleiding Een interne auditdienst wordt gezien als een belangrijk onderdeel van een goed corporate governance1 beleid. Interne auditdiensten voeren een groot aantal taken uit in bedrijven. Na enkele fraudeschandalen in het begin van de 20ste eeuw werd er toch een sterkere nadruk gelegd op het installeren van een interne auditdienst in bedrijven. De noodzaak aan een interne auditafdeling werd duidelijk. Vandaag de dag is er slechts een beperkte hoeveelheid literatuur aanwezig over de invloed van een interne auditdienst op de kwaliteit van de financiële rapportering. In dit eindwerk probeer ik toch te vertrekken van de reeds bestaande literatuur. Daarnaast wordt via eigen empirisch onderzoek nagegaan of de aanwezigheid van een interne auditdienst een impact heeft op de mate dat er aan earnings management wordt gedaan door bedrijfsleiders. In het eerste deel van deze thesis ga ik dieper in op earnings management. Beginnend met een eenduidige omschrijving van het begrip. Het tweede deel gaat specifiek over interne audit. Het wordt gezien als onderdeel van een groter
geheel,
namelijk
corporate
governance.
Belangrijke
punten
zoals
rapporteringverplichtingen, onafhankelijkheid, objectiviteit en risico management worden hier besproken. Na deze twee delen wordt in hoofdstuk drie de onderwerpen earnings management en interne audit samengebracht. De literatuur over de onderlinge invloed van deze twee begrippen wordt hier besproken. Op basis van deze bespreking worden drie hypothesen opgesteld. Bij deze wordt de literatuurstudie afgerond en verdergegaan met het empirisch onderzoek. Het vierde hoofdstuk gaat over de verzameling van de data die noodzakelijk is om het empirisch onderzoek te kunnen voeren. Een bespreking van de gebruikte variabelen is in dit hoofdstuk ook terug te vinden. Na de dataverzameling en bespreking van de variabelen wordt overgegaan tot het uitvoeren van de regressie. In het vijfde deel volgt een bespreking van de resultaten Het laatste deel is een conclusie waar er een samenvatting te vinden is van wat de bevindingen van mijn onderzoek zijn, de beperkingen van het gevoerde onderzoek en de nood aan verder onderzoek in dit domein.
1
Synoniemen: goed ondernemingsbestuur, deugdelijk ondernemingsbestuur. Corporate governance omvat hoe een onderneming op een efficiënte en verantwoorde manier geleid moet worden met aandacht voor de relatie met de belangrijkste stakeholders van het bedrijf zoals aandeelhouders, werknemers en klanten.
1
Hoofdstuk 1: Wat is earnings management? 1.1 Inleiding Winst is een belangrijke parameter voor de winstgevendheid van bedrijven. Er wordt gebruik gemaakt van deze parameter bij onder andere de waardering van bedrijven, berekenen van bonussen voor managers en schuldovereenkomsten. Dit is de reden waarom managers motieven hebben om winstcijfers te beïnvloeden. Managers willen hogere bonussen opstrijken door middel van het beïnvloeden van de winstcijfers, ze willen betere contracten afsluiten met voorzieners van kapitaal,… Bij het opstellen van de jaarrekening moeten managers bepaalde accountingkeuzes en -beslissingen maken. Er moeten principes en standaarden worden gevolgd. Toch wordt er aan managers ook een bepaalde vrijheid gegeven om de onderliggende economische realiteit beter weer te geven. De managers kunnen deze vrijheid echter ook misbruiken om bepaalde doelstellingen na te streven die zonder misbruik van deze vrijheid niet zouden bereikt kunnen worden. De reden waarom een correcte jaarrekening belangrijk is, is omdat een groot aantal stakeholders2 de jaarrekening als een belangrijke bron van informatie gebruikt (Vander Bauwhede en Willekens, 2003).
1.2 Definities van earnings management In de literatuur zijn er een groot aantal definities van het begrip earnings management terug te vinden. Scott (1997) definieert het als de keuze van het accounting beleid om zo bepaalde specifieke doelstellingen van het management van het bedrijf te bereiken. Een andere omschrijving is dat earnings management een vorm van winststuring is waarbij de financiële verslaggeving op een bewuste manier in een bepaalde richting wordt gestuurd (Fok en Franses, 2009). Uit de veelheid van definities omschrijf ikzelf earnings management als volgt: het bestuursorgaan van een onderneming maakt bewust gebruik van de vrijheid die aan accounting principes en standaarden is verbonden, die ze normaal moet gebruiken om op een betere manier de onderliggende economische realiteit weer te geven, maar die ze nu gebruiken om de financiële gegevens van het bedrijf zo voor te stellen dat ze bepaalde doelstellingen van het management bevredigen.
2 Een stakeholder is een persoon of een groep die invloed kan uitoefenen op of beïnvloed wordt door de acties, doelstellingen en strategieën van een bedrijf
2
1.3 Het verschil tussen earnings management en earnings manipulation Er moet echter een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen earnings management en earnings manipulation, tussen legale activiteiten en illegale activiteiten. Earnings management behoort tot de legale activiteiten. Earnings manipulation daarentegen is illegaal en staat gelijk aan fraude. Volgens de National Association of Certified Fraud Examiners3 kan fraude als volgt omschreven worden: “Het bewust en opzettelijk verkeerd voorstellen en weglaten van materiële elementen uit de jaarrekening zodat de jaarrekening misleidend wordt en ervoor zorgt dat gebruikers van deze jaarrekening beslissingen nemen en verliezen leiden die veroorzaakt worden door deze fraude”. Fraude overtreedt duidelijk de accounting principes, terwijl er bij earnings management gebruik wordt gemaakt van de vrijheid die in deze principes zit om doelstellingen van managers te bereiken. Wel moet opgemerkt worden dat earnings management vaak op de grens balanceert van het legale en het illegale waardoor het niet altijd even makkelijk is om een onderscheid te maken tussen earnings management en earnings manipulation.
1.4 Motieven voor earnings management te doen Managers hebben verschillende motieven om gebruik te maken van de vrijheid verbonden aan accounting principes om zo bepaalde wenselijke winstcijfers te bereiken. Managers van beursgenoteerde bedrijven worden soms gemotiveerd om aan earnings management te doen om zo de prijzen van de aandelen te doen stijgen en het risico dat aan aandelen is verbonden te beperken. Barth, Elliott en Finn (1999) kwamen tot de conclusie dat firma’s met stijgende winstpatronen hogere price-earnings multiples hebben. Investeerders zijn bijgevolg geneigd meer te betalen voor de aandelen in ruil voor de winst die ze ontvangen. Ze ontdekten ook dat stijgende winstpatronen positief gecorreleerd zijn met schattingen voor groei en negatief gecorreleerd met schattingen voor risico. Een tweede reden waarom er aan winststuring wordt gedaan in bedrijven is omdat firma’s hun een betere reputatie willen creëren tegenover hun stakeholders. Ondernemingen moeten soms aan bepaalde voorwaarden voldoen tegenover schuldeisers, waardoor managers gegevens in de jaarrekening beïnvloeden om aan deze voorwaarden te voldoen (Defond en Jiambalvo, 1994). De relatie tussen vakbonden en bedrijven kan ook leiden tot earnings management.
3 De grootste anti-fraude organisatie en voorziet ook in training en opleiding in verband met de bestrijding van fraude.
3
Bedrijven die heel goed presteren, daar kunnen de hoge winsten een basis zijn voor het vragen van loonsverhogingen door vakbonden. Managers kunnen dan lagere winsten rapporteren dan deze die zich in werkelijkheid voordoen om op die manier geen loonsverhogingen te moeten doorvoeren. (Palepu, Healy, Bernard en Peek, 2007). Het loon van bedrijfsleiders en de grootte van de bonussen die ze ontvangen hangt in veel gevallen af van periodieke winstcijfers die ze voorleggen. Vaak proberen managers dan ook zo hoog mogelijke winstcijfers te rapporteren om zelf grotere bonussen te kunnen opstrijken (Healy, 1985). Sterke fluctuaties in de winsten verhogen ook het risico voor investeerders in bedrijven. Managers hebben daarom soms incentives om stabiliteit te creëren in deze cijfers waardoor ze in jaren van goede prestaties proberen een deel van deze winst niet te rapporteren en gebruiken voor jaren van minder goede prestaties door bijvoorbeeld activa te onderwaarderen (Palepu et al, 2007). Een vijfde reden waarom managers de winst gaan beïnvloeden komt aan het licht in het onderzoek van Graham, Harvey en Rajgopal (2005). Bedrijfsleiders zijn namelijk bezorgd om hun eigen reputatie naar de buitenwereld toe. De managers proberen een bepaald winstcijfer te halen omwille van professionele overwegingen. De managers zien het niet behalen van een winstdoel als een falen van het manager zijn. Het ontslag en het aangesteld blijven van de CEO van een bedrijf is grotendeels afhankelijk van de winstcijfers. De prestaties van de CEO worden op basis van de behaalde winst beoordeeld. Een dreigend ontslag van de CEO kan een motivatie zijn voor earnings management om zo zijn positie in het bedrijf te handhaven en niet ontslagen te worden.
1.5 Earnings management technieken De accounting principes bevatten flexibiliteit. Het doel dat men wil bereiken met deze flexibiliteit in de General Accepted Accounting Principles (GAAP) is dat de managers bedrijfspecifieke informatie kunnen weergeven in de jaarrekening. Deze vrijheid zou er moeten voor zorgen dat de gerapporteerde financiële gegevens een beter beeld geven van de onderliggende economische werkelijkheid.
1.5.1 Within-GAAP earnings management Indien er earnings management wordt uitgeoefend door de managers van het bedrijf dan wordt deze flexibiliteit echter niet gebruikt om een beter beeld te geven aan de investeerders
4
van hoe het bedrijf werkelijk functioneert, maar bedrijfsleiders gebruiken deze flexibiliteit om bepaalde behoeften te bevredigen. In de literatuur wordt deze methode within-GAAP earnings management genoemd (Vander Bauwhede en Willekens, 2003). Managers kunnen nu op verschillende manieren deze vrijheid gebruiken en misbruiken om eigen doelstellingen te bevredigen. Er is hier sprake van accrual manipulatie zonder dat er directe gevolgen zijn voor de kasstroom (Roychowdhury, 2006). Managers hebben bijvoorbeeld de keuze om lease overeenkomsten weer te geven als een operating lease of als een finance lease. Beide manieren van weergave hebben een andere invloed op de jaarrekening. Een operating lease wordt enkel als een kost geboekt, heeft geen invloed op de balans en er wordt een off-balance sheet liability gerapporteerd in de toelichting van de jaarrekening. Indien men echter een lease overeenkomst rapporteert als een finance lease dan wordt er een actief bestanddeel gecreëerd, een schuld, een afschrijvingskost en een interestkost. Dit heeft dus zowel een invloed op de balans als op de resultatenrekening. Om bijvoorbeeld makkelijker en aan een lagere interest schulden aan te trekken bij banken probeert men lease overeenkomsten te boeken als een operating lease. De assumpties die gemaakt moeten worden bij afschrijvingen kunnen aanleiding geven tot earnings management. Een te korte levensduur leidt tot te veel kosten opnemen in de resultatenrekening en een te lage boekwaarde in de balans van de activa. Er moeten ook assumpties gemaakt worden omtrent de restwaarde van de actief bestanddelen.
1.5.2 Real activities manipulation Er wordt in de literatuur ook nog een andere manier van earnings management vermeld. Het gaat om een vorm waar er op een meer subtiele manier aan winststuring wordt gedaan, namelijk real activities manipulation. Dit concept wordt gedefinieerd als acties van het management die afwijken van normale bedrijfspraktijken om op die manier bepaald winstdoelstelling te bereiken (Roychowdhury, 2006). Men gaat bepaalde transacties uitvoeren die een invloed hebben op het winstcijfer op momenten dat men het nodig acht om bepaalde doelstellingen te bereiken. Managers kunnen bijvoorbeeld vroeger dan nodig kosten boeken wanneer de winst te hoog is. Verkoop van actief bestanddelen is ook mogelijk zodat het winstcijfer daalt. Er kunnen investeringen gedaan worden op specifieke tijdstippen zodat het winstcijfer beïnvloed wordt (Vander Bauwhede en Willekens, 2003). In een studie van Graham et al (2005) gaven 55.3% van de ondervraagde managers toe dat ze een nieuw project zouden uitstellen om een bepaald winstcijfer te bereiken, zelfs als zo’n vertraging zorgt voor een waardedaling van project. Zij ontdekten ook dat managers meer geneigd zijn om 5
gerapporteerde cijfers te beïnvloeden via real activities manipulation dan via within-GAAP earnings management.
1.6 Earnings management meten 1.6.1 Op basis van discontinuïteit van de winstverdeling rond het nulpunt In de literatuur worden meerdere methoden beschreven om earnings management te meten. Burgstahler en Dichev (1997) onderzochten of er earnings management aanwezig was bij bedrijven. Hiervoor maakten ze een onderscheid tussen twee vormen van earnings management. Enerzijds is er earnings management om dalingen van de winst te vermijden. Anderzijds wordt er aan earnings management gedaan om verlies te vermijden. Deze twee onderzoekers stellen de volgende 2 manieren voor om deze vormen van earnings management op te sporen.
Ten eerste gaan ze een verdeling opstellen met op de horizontale as de verandering van de winst en op de verticale as de frequentie (het aantal observaties). Wanneer er earnings management is om dalingen van winst te vermijden dan wordt dit weergegeven op deze grafische voorstelling als volgt: ongewoon lage frequenties van kleine winstdalingen en ongewoon hoge frequenties van kleine winststijgingen. Om te kijken of er aan earnings management wordt gedaan om verlies te vermijden stellen ze ook een verdeling op met horizontaal de winst (of verlies) en verticaal de frequentie (het aantal observaties). Wanneer er in dit geval aan earnings management wordt gedaan dan zie je op deze grafische voorstelling een ongewoon lage frequentie van kleine verliezen en ongewoon hoge frequentie van kleine winsten.
Een tweede manier om deze twee vormen van earnings management op te sporen is de volgende. Deze twee onderzoekers ontwerpen daarvoor een statistische test. Ze maken hierbij de volgende assumptie: wanneer er geen earnings management is dan zijn de verdelingen van winstverandering en winstniveaus “smooth”. Met smooth bedoelt men dat het verwachte aantal observaties in een interval van de verdeling gelijk is aan het gemiddelde aantal observaties van het linker en het rechter aangrenzende interval. De test statistiek die wordt gebruikt om de nulhypothese te testen dat de verdeling “smooth” is, is het verschil tussen het echte aantal observaties en het verwachtte aantal, gedeeld door
6
standaardafwijking van het verschil. Onder de nulhypothese dat er geen earnings management is, zou deze test statistiek 0 moeten zijn. Ze gaan nu kijken naar het nulpunt op de horizontale as. In het geval waar er getest wordt op earnings management om dalingen van winst te vermijden, staat op de horizontale as de verandering van de winst. Op het nulpunt waar er geen verandering van de winst is, gaan de onderzoekers kijken of de overgang van verlies naar winst “smooth” is verlopen. Men kijkt dus of er geen sprong is van lage frequenties links van 0 en hoge frequenties rechts van 0. Hiervoor gebruiken ze de test statistiek. Analoog wordt deze test uitgevoerd bij de verdeling met op de horizontale as de winst of verlies waar er getest wordt op earnings management om verlies te vermijden. Degeorge et al. (1999) onderscheidde naast earnings management om dalingen van de winst te vermijden en om verlies te vermijden, ook nog earnings management om aan de verwachtingen van analisten te voldoen.
1.6.2 Abnormal accruals De meest voorkomende manier om earnings management te meten is op basis van abnormal of discretionary accruals. In deze modellen worden total accruals opgeslist in abnormal of discretionary en normal of nondiscretionary accruals. In mijn masterproef zal ik earnings management meten op basis van accruals. Abnormal accruals worden hierbij als een maatstaf genomen voor earnings management. Hieronder worden de belangrijkste modellen op basis van accruals kort besproken. Het model The Modified Jones model wordt gedetailleerder besproken omdat ik dit model zal toepassen tijdens mijn onderzoek.
1.6.2.1 Healy Healy maakt een onderscheid tussen drie groepen. Eén groep waar voorspeld wordt dat er aan inkomsten stijgend earnings management wordt gedaan en twee groepen waar er verwacht wordt dat aan inkomsten dalend earnings management wordt gedaan. De gemiddelde total accruals tijdens jaren waar er geen earnings management wordt verwacht stellen dan de normal of nondiscretionary accruals voor. Op basis daarvan kan men de abnormal of discretionary accruals berekenen.
7
1.6.2.2 DeAngelo DeAngelo(1986) stelde een model op waarbij de first difference van total accruals worden uitgerekend. Met de first difference van de total accruals bedoelt men het verschil tussen de total accruals van het jaar waarin men earnings management wil meten en de total accruals van het vorige jaar. Hierbij veronderstelde hij dat de first differences een verwachte waarde van 0 hadden onder de nulhypothese dat er geen earnings management is.
1.6.2.3 Jones In 1991 ontwikkelde Jones een model. Jones stelde het volgende model op om de nondiscretionary accruals in jaar t te meten:
NDAt = α1(1/At-1) + α2(∆REVt) + α3(PPEt)
met
NDAt = nondiscretionary accruals of normal accruals op tijdstip t ∆REVt = de opbrengsten in jaar t min de opbrengsten in jaar t-1 gedeeld door totale active op het einde van jaar t-1 PPEt = gross property plant en equipment in jaar t gedeeld door totale activa op het einde van jaar t-1 At-1 = totale activa op het einde van jaar t-1 α1, α2, α3 = bedrijfsspecifieke parameters
Een schatting voor de bedrijfsspecifieke parameters α1, α2, α3 gebeurt via het volgende model op basis van een ordinary least square regressie:
TAt = a1(1/At-1) + a2(∆REVt) + a3(PPEt) + νt
met
TAt = de total accruals in jaar t gedeeld door de totale activa TA = ((∆current assets - ∆cash) – (∆current liabilities - ∆current portion of LT-debt) – depreciation&amortization) / At-1 a1, a2, a3 = ordinary least square schatters van α1, α2, α3.
8
In de bovenstaand regressiefunctie zijn de total accruals in jaar t gelijk aan de accruals zoals ze zich voordoen bij bedrijf j in jaar t. Aan de rechterzijde van het model zie je de som van de nondiscretionary accruals en discretionary accruals volgens Jones. Het deel a1(1/At-1) + a2(∆REVt) + a3(PPEt) stelt de nondiscretionary accruals voor. De storingsterm stelt de discretionary accruals voor. Indien er niet aan earnings management zou worden gedaan, dan zou de storingsterm moeten gelijk zijn aan 0.
1.6.2.4 Industry model In 1991 ontwikkelden Dechow en Sloan het industry model. Dit is gelijkaardig aan het Jones Model. Het verschil is echter dat het Industry model veronderstelt dat de variatie in de regressiecoëfficiënten van de nondiscretionary accruals gemeenschappelijk zijn over de firma’s in dezelfde industrie.
1.6.2.5 The Modified Jones model In Dechow, Sloan en Sweeny (1995) wordt echter The Modified Jones Model besproken. Hier wordt een aanpassing gedaan tegenover het model dat Jones opstelde in 1991. De aanpassing die wordt gemaakt is dat de verandering in de opbrengsten aangepast wordt met de verandering in de vorderingen in dezelfde periode. Het originele model gaat er impliciet van uit dat de vrijheid die managers bezitten om aan earnings management te doen niet wordt uitgeoefend op opbrengsten. The Modified Jones Model neemt nu impliciet aan dat alle veranderingen in verkopen op krediet in de periode die we onderzoeken een gevolg zijn van earnings management. Ze baseren zich op de redenering dat het makkelijker is earnings management uit te oefenen door gebruik te maken van de vrijheid bij de herkenning van de opbrengsten als men op krediet verkoopt dan het uit te oefenen op de herkenning van opbrengsten die niet op krediet werden verkocht en dus meteen een kas ontvangst waren. Het model ziet er als volgt uit:
NDAt = α1(1/At-1) + α2(∆REVt - ∆RECt) + α3(PPEt)
met
NDAt = dit zijn de nondiscretionary accruals op tijdstip t ∆REVt = de opbrengsten in jaar t min de opbrengsten in jaar t-1 gedeeld door totale active op het einde van jaar t-1 9
∆RECt = net receivables in jaar t PPEt = gross property plant en equipment in jaar t gedeeld door totale active op het einde van jaar t-1 At-1 = totale activa op het einde van jaar t-1 α1, α2, α3 = bedrijfsspecifieke parameters
Een schatting voor de bedrijfsspecifieke parameters α1, α2, α3 gebeurt via het volgende model op basis van een ordinary least square regressie:
TAt = a1(1/At-1) + a2(∆REVt - ∆RECt) + a3(PPEt) + νt
met
TAt = de total accruals in jaar t gedeeld door de totale activa a1, a2, a3 = OLS schatters van α1, α2, α3.
Uit een studie van Dechow et al (1995) blijkt nu dat The Modified Jones Model het beste model is om earnings management te meten. Dit model zal ik dan ook toepassen om earnings management te meten. Het gebruik van totale activa als deflator in het Modified Jones Model dat ik zal gebruiken in mijn thesis, heeft als reden dat je op die manier heteroskedasticiteit beperkt in de storingsterm. De absolute waarde van de storingsterm wordt dus gebruikt als maatstaf voor de abnormal accruals (Dechow et al, 1995 en Kothari, Leone en Wasley, 2005). Je gebruikt de absolute waarde van de storingsterm als je hypothese niets zegt over de specifieke richting van earnings management. Om het gemiddelde aan earnings management te meten kan je ook enkel deze absolute waarde gebruiken, want als je geen absolute waarden gebruikt, dan gaat het gemiddelde van de discretionary accruals naar 0. Het nemen van de absolute waarde zorgt ervoor dat het gemiddelde naar rechts gaat (Cohen, Dey en Lys, 2008). Indien je specifiek wil testen op inkomsten stijgend earnings management en inkomsten dalend earnings management dan moet je een onderscheid maken tussen de positieve en negatieve abnormal accruals. Positieve abnormal accruals gelden dan als schatting van het inkomsten stijgend earnings management. Negatieve abnormal accruals staan voor inkomsten dalend earnings management. 10
1.7 Gevolgen van earnings management Chi en Gupta (2008) toonden aan dat hogere discretionary accruals geassocieerd worden met lagere toekomstige abnormal stock returns4. Deze relatie wordt sterker als overwaardering intensifieert. Hogere discretionary accruals worden ook geassocieerd met lagere toekomstige operationele performantie. Inspanningen
om
overwaardering
te
verlengen
leiden
tot
de
vernietiging
van
aandeelhouderswaarde. Dit heeft verschillende redenen. Ten eerste, als managers aan earnings management doen, dan worden ze afgeleid van de kerntaken en verantwoordelijkheden. Ten tweede leidt het sturen van de winsten om de overwaardering langer te behouden tot een sterkere terugslag in gerapporteerde winsten en prijs van de aandelen. Deze verhoogde volatiliteit leidt tot hogere een firm’s risk en discount rate en lagere waarde. Ten derde, als je aan earnings management doet, dan daalt de geloofwaardigheid van het bedrijf en dit leidt tot de daling in waarde van de aandelen door verlies van reputatie. Een vierde reden die wordt opgegeven is dat winststuring aanleiding geeft tot hogere investeringen en daling van de aandeelhouders waarde.
4
Het verschil tussen de verwachte opbrengst en de echte opbrengst van een aandeel. Dit kan positief of negatief zijn.
11
2. Interne auditdienst 2.1 Inleiding Het Instituut van Interne Auditoren omschrijft een interne audit als volgt: “Internal auditing is an independent, objective assurance and consulting activity designed to add value and improve an organization's operations. It helps an organization accomplish its objectives by bringing a systematic, disciplined approach to evaluate and improve the effectiveness of risk management, control, and governance processes”. Uit deze definitie kunnen we dus afleiden dat een goed functionerende interne auditdienst aan enkele voorwaarden moet voldoen, zoals onafhankelijkheid en objectiviteit. Het wordt ook duidelijk in de definitie dat een interne auditdienst een toegevoegde waarde moet bieden aan het bedrijf en de werkzaamheden van het bedrijf op die manier moet verbeteren. Een interne auditdienst moet een belangrijke bijdrage leveren aan het risico management, controle- en bestuursproces. Toch wordt de interne audit op meerdere manieren gedefinieerd. Dit komt doordat er meerdere omschrijvingen bestaan wat betreft de taken van een interne auditdienst. In de volgende onderdelen van dit hoofdstuk over de interne auditdienst zal ik een beeld geven van de interne auditdienst, de reeds beschreven literatuur en de ontdekte relaties in verband met dit onderwerp.
2.2 Interne audit als deel van corporate governance De interne auditafdeling wordt gezien als een sleutelonderdeel van een goed beleid van een onderneming, hierin heeft de interne auditdienst vooral een belangrijke toezichthoudende functie. Het is vooral het interne perspectief van corporate governance, internal governance, waar interne auditors zich mee bezighouden. Dit interne perspectief houdt de wijze in waarop de onderneming zowel wordt bestuurd als beheerst en ook de verantwoording die daarover intern wordt afgelegd. In het onderzoek van Archambeault, DeZoort en Holt (2008) wordt aangetoond dat het rapport van de interne auditor voor vertrouwen zorgt bij de stakeholders van een bedrijf en dit verbetert hun beslissingsmakingsproces. De interne auditdienst wordt in dit werk bestempeld als een belangrijk mechanisme in corporate governance.
12
In een document van het bedrijf KPMG, Internal audit’s role in modern corporate governance (2003), over de rol van de interne auditdienst in moderne corporate governance wordt nogmaals de belangrijke rol die de interne auditdienst speelt, onderstreept. Er wordt verondersteld dat de verantwoordelijkheid voor een effectief interne controlesysteem bij het management ligt. Interne audit kan hierin een sleutelrol spelen, namelijk in het ondersteunen van het management bij het creëren van een goed werkend intern controlesysteem. Op die manier draagt de interne auditafdeling bij tot corporate governance. De hoofdfunctie van de interne auditdienst wordt in dit rapport beschreven als het assisteren van het management en het auditcomité om zo de bestuursverantwoordelijkheden te verlichten.
2.3 Rapportering, objectiviteit en onafhankelijkheid 2.3.1 Rapportering De rapportering door de interne auditdienst gebeurt het best aan het auditcomité, dat bestaat uit leden van de raad van bestuur, en deze moeten onafhankelijk staan tegenover de ondernemingsleiding. Het auditcomité heeft als taak overzicht te houden op de financiële rapportering. Op deze manier wordt de interne auditafdeling gescheiden van het management. Deze scheiding is belangrijk als het aankomt op onafhankelijkheid en objectiviteit van de rapportering.
2.3.2 Objectiviteit Christopher, Sarens en Leung (2001) beschrijven dat het primaire doel van de interne auditor objectiviteit is. Deze kan enkel bereikt worden wanneer de interne auditdienst op de juiste plaats in het organigram staat zodat deze afdeling zijn werk kan doen zonder dat het beïnvloed wordt door andere personen of afdelingen.
2.3.3 Onafhankelijkheid De onafhankelijkheid van het management is belangrijk voor de externe auditors, want een interne auditdienst kan slechts bijdragen tot hun werk als deze onafhankelijk van het management van het bedrijf wordt gevoerd.
2.3.4 Bedreigingen voor objectiviteit en onafhankelijkheid Wanneer de interne auditdienst rapporteert aan het management, de financieel directeur, dan kan dat een negatieve invloed hebben op de objectiviteit van de rapportering. 13
Christopher et al (2001) stellen dat er drie bedreigingen zijn voor de onafhankelijkheid en objectiviteit tussen de interne auditafdeling en het management. Een eerste factor die de onafhankelijkheid beïnvloedt, is het gebruiken van de interne auditdienst als een trainingsbasis en opstap voor toekomstige managers. Omtrent deze bedreiging kan er discussie ontstaan dat dit positief is. Toch kan men eveneens stellen dat interne auditors niet in staat zullen zijn objectief en onafhankelijk te werken wanneer ze afhankelijk zijn van de reeds bestaande interne auditors voor hun verdere carrière. Een tweede bedreiging voor de onafhankelijkheid en objectiviteit gaat over het budget dat ter beschikking wordt gesteld aan de interne auditdienst. Wanneer dat gebeurt door het management, dan kan onafhankelijkheid en objectiviteit tegenover het management in het gedrang komen. Aan de hand van het budget kan het management de impact van de interne auditdienst sterk terugschroeven en regelen. Een laatste bedreiging voor de onafhankelijkheid tussen de interne auditdienst en het management van een bedrijf die in deze studie wordt voorgesteld ontstaat wanneer het hoogste management van het bedrijf erg betrokken is bij het opstellen van het intern auditplan. Het is noodzakelijk dat het management van een bedrijf betrokken is bij het stellen van prioriteiten voor de interne auditdienst, omdat het management belangrijke risicogebieden kan aanduiden. Het is echter zo dat de chief audit executive5 en het auditcomité zelf voldoende de prioriteiten in het interne auditplan kunnen bepalen. Het kan nu echter zijn dat sommige van deze individuele bedreigingen geen groot opstakel vormen voor de onafhankelijkheid en objectiviteit. Het collectieve effect van deze praktijken kan echter wel een significante bedreiging vormen.
Tengevolge van deze redenen kunnen we besluiten dat bij rapportering door de chief audit executive aan het management de onafhankelijkheid en de objectiviteit in het gedrang komt waardoor het beter is om de CAE aan het audit comité te laten rapporteren. Ondanks de voordelen van het rapporteren aan het auditcomité, is er toch ook een nadeel aan verbonden. Het auditcomité is meestal niet dagelijks aanwezig in het bedrijf, waardoor er een verlies van voeling kan ontstaan met de bedrijfscultuur en met bepaalde zaken die in het bedrijf aanwezig zijn en gebeuren. In een studie van KPMG over de rol van de interne auditdienst wordt ook bevestigd dat de interne auditafdeling moet rapporteren aan de voorzitter van het auditcomité.
5
De CAE is de hoogst geplaatste interne auditor in een onderneming.
14
In een onderzoek, Internal Audit Independence and Corporate Governance, van het Institute of Internal Auditors is gebleken dat enkele jaren geleden nog meer dan 90% van de interne auditafdelingen rapporteerde aan het management en meer bepaald aan de chief financial officer. Vandaag de dag is dat gedaald naar 40 à 50%. Via deze studie wordt duidelijk dat de meeste bedrijven de voorkeur geven aan rapportering aan het auditcomité wegens de grotere onafhankelijkheid en objectiviteit die hierdoor ontstaan.
2.4 Positionering van de interne auditdienst Het is zo dat een interne auditafdeling zo hoog mogelijk geplaatst moet worden in een onderneming. “Een staffunctie bij de hoogste ondernemingsleiding geeft meer garanties inzake onafhankelijkheid en aard van de opdracht dan een positie waarbij de interne auditor dient te rapporteren naar de financiële directie” (De Beelde, 2008, pg. 6)
2.5 Verhoging van de efficiëntie en productiviteit van de interne auditdienst Aan de hand van technologie kan de efficiëntie en productiviteit van de interne auditdienst verhoogd worden. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee groepen van technologieën. Enerzijds zijn er de ondersteunende technologieën, anderzijds de enabling technologies. De eerste categorie wordt vaak gebruikt en is niet nieuw. Er zijn bijvoorbeeld de geautomatiseerde werkdocumenten, die een groot deel van de arbeid vervangen bij het documenteren van het uitgevoerde werk. In de literatuur wordt de tweede categorie als meer waardevol beschouwd. Enabling technologies zijn vormen van technologie die kunnen zorgen voor een grote voorsprong wat betreft prestaties van de gebruiker. Het gaat hier om gespecialiseerde software bijvoorbeeld. Via deze categorie wordt het mogelijk om een hoger percentage van transacties te testen. Het wordt zelfs mogelijk om de volledige populatie van transacties te testen. In de moderne economische wereld is het bezit van enabling technologies geen overbodige luxe. Het wordt tegenwoordig zelfs als een noodzaak beschouwd om gebruik te maken van enabling technologies omdat er op die manier een continue toezicht ontstaat op een kostenefficiënte manier.
15
2.6 Risicomanagement en de interne auditdienst Goed risicomanagement is de kern van een effectieve interne auditdienst. Interne auditdepartementen van sommige bedrijven beperken zich enkel tot het identificeren van risico’s. Andere interne auditdepartementen van bedrijven gaan ook over tot het nemen van maatregelen om risico’s te beperken. Wanneer een bedrijf geen effectief risicomanagementproces heeft, dan vereist het Instituut van Interne Auditors dat het bedrijf een dergelijk effectief proces ontwerpt. Dit toont de belangrijkheid die er gehecht wordt aan risicomanagement. Het Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission (COSO) heeft in September 2004 een document gepubliceerd, genaamd Enterprise Risk Management Integrated Framework. In het document staan enkele belangrijke principes in verband met risicomanagement (enterprise risk management of ERM). Hoewel dit document niet meteen gericht is op de interne auditfunctie, staat er duidelijk in dat het interne auditdepartement een belangrijke ondersteunende verantwoordelijkheid heeft. In samenwerking met het gepubliceerde werk Enterprise Risk Management - Integrated Framework van COSO heeft het Instituut van Interne Auditors een tekst gepubliceerd, genaamd The Role of Internal Audit in Enterprise-wide Risk Management. In deze tekst omschrijft het IIA de rol van de interne auditor met betrekking tot ERM als volgt: “Internal auditing's core role with regard to ERM is to provide objective assurance to the board on the effectiveness of an organization's ERM activities to help ensure key business risks are being managed appropriately and that the system of internal control is operating effectively”. Het is dus duidelijk dat deelname van de interne auditors in risicomanagement wenselijk is, maar door die deelname mag onafhankelijkheid en objectiviteit niet in het gedrang komen. Het is zo dat het management van een organisatie de volledige verantwoordelijk draagt over het risicomanagement, de interne auditafdeling zou vooral een adviserende rol moeten vervullen. Uit een recent rapport van Ernst & Young blijkt dat de moeilijke economische situatie de interne auditdiensten onder druk heeft gezet om de risicobeheersing te verbeteren en zo meer waarde te creëren.
16
2.7 Outsourcen van de interne auditdienst Uitbesteding of outsourcing is het aangaan van een overeenkomst met een externe leverancier of dienstverlener om bepaalde taken uit te voeren die het bedrijf voorheen zelf uitvoerde. De praktijk van het uitbesteden van activiteiten is tijdens de laatste jaren sterk toegenomen. De interne auditafdeling wordt tegenwoordig ook vaak uitbesteed. De activiteiten worden dezer dagen vaak uitgevoerd door externe auditors en andere dienstverleners. Ahlawat en Lowe (2004) onderzochten of het houden van de interne auditdienst in een bedrijf of het outsourcen ervan een invloed had op de objectiviteit van de interne auditdienst. Ahlawat en Lowe (2004) geven twee redenen waarom een interne auditdienst die niet wordt uitbesteed minder onafhankelijk zou zijn. Een eerste reden is de volgende, wanneer een interne auditdienst in het bedrijf is gevestigd dan hebben interne auditoren incentives om informatie te voorzien aan het managementteam dat in overeenstemming is met de verwachtingen van de managers. Op die manier kunnen ze de waarde van de firma en daardoor hun eigen vergoedingen beïnvloeden indien ze bijvoorbeeld aandelen van het bedrijf bezitten. Een tweede reden is dat interne auditors van het bedrijf minder verantwoordelijk zijn in geval van faling. Ze gaan ervan uit dat het moeilijker is om een werknemer aan te klagen dan een externe partij waarmee je een contract hebt afgesloten. Er wordt ook een reden gegeven in dit onderzoek waarom een interne auditafdeling die uitbesteed wordt, objectiever kan zijn in haar beoordelingen. Deze redenering is op basis van vroeger onderzoek door Hackenbrack en Nelson (1996). Zij stellen dat de firma die de interne audit uitvoert een reputatie te verdedigen heeft en gerechtelijke processen van het slecht uitvoeren van contracten willen vermijden. Uiteindelijk besluiten Ahlawat en Lowe (2004) na hun onderzoek dat het al dan niet uitbesteden van de interne auditdienst geen negatieve invloed heeft op de onafhankelijkheid of objectiviteit. Wat het effect op lange termijn van het outsourcen zal zijn, is moeilijk te voorspellen volgens hen. Coram, Ferguson en Moroney (2008) stellen echter wel dat een interne auditdienst in het bedrijf zelf meer kans maakt om fraude op te sporen dan een bedrijf met een volledig uitbestede interne auditdienst.
2.8 Sarbanes-Oxley Act De Sarbanes-Oxley Act is een Amerikaanse wet ontworpen in 2002. Het wetsvoorstel is er gekomen na een aantal grote schandalen in de VS, onder andere Enron en WorldCom. Het is een wet die een aantal regels oplegt aan Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven, buitenlandse 17
filialen ervan en buitenlandse bedrijven met een beursgenoteerde vestiging in de VS. Deze wet had dus niet enkel invloed op bedrijven die in Amerika gevestigd zijn, maar ook op buitenlandse filialen, waaronder in België. Het doel dat de Amerikaanse overheid hiermee wil bereiken is het bekomen van deugdelijk ondernemingsbestuur en op die manier schandalen zoals Enron en WorldCom te voorkomen in de toekomst. Na de invoering van Sarbanes-Oxley Act, die onder andere artikels bevat met regels over verspreiding van informatie, interne controle en financiële rapportering, is er toch een sterke opwaartse trend gekomen in verband met de invoering van interne auditafdelingen in bedrijven. Voor bedrijven die genoteerd staan op de NYSE is het zelfs verplicht een interne auditafdeling te hebben. Uit een studie van het bedrijf Deloitte blijkt dat het eerste jaar na de Sarbanes-Oxley Act veel bedrijven er niet in slaagden een goed risicomanagementproces te ontwikkelen en uit te voeren. Dit was onverwacht, want risicomanagement is een essentiële component van een bedrijf. De Sarbanes-Oxley Act wet zegt bijna niets over de interne auditdienst, wel zijn de Security and Exchange Commission en de New York Stock Exchange naar aanleiding van de invoering aan het werk gegaan en hebben ze gesteld dat het verplicht is in beursgenoteerde bedrijven een interne auditfunctie te hebben. De exacte invulling van de interne auditfunctie vermelden zij niet, dit is afhankelijk van het risicoprofiel van het bedrijf.
2.9 Rol van de interne auditdienst op het vlak van fraude Fraude kan een enorme impact hebben op een bedrijf en tot de ondergang ervan leiden en zelfs een volledige economie grondig verstoren. Vanwege de grote mogelijke invloed ervan moet het identificeren van fraude op de agenda staan van de interne auditdienst. Het is echter niet zo dat het onderzoek hiernaar de hoofdprioriteit moet zijn. Ze moeten met een redelijke zekerheid in staat zijn significante fraudes op te sporen en anti-fraude programma’s ondersteunen. Het is echter zo dat geen enkel bedrijf met 100 procent zekerheid fraude kan uitschakelen, ook niet met behulp van een interne auditdienst. De interne auditdienst speelt een belangrijke rol in het voorkomen en opsporen van fraude, nochtans mag ze niet alleen belast worden met deze verantwoordelijkheid, daarvoor is fraude een te grote dreiging.
18
Coram et al (2008) toonden aan dat bedrijven met een interne auditafdeling meer kans maken om fraude in de vorm van “asset misappropriation” te ontdekken. Asset misappropriation is een vorm van fraude waarbij werknemers op verschillende niveaus van het bedrijf geld ontvreemden of bepaalde activa, zoals voorraden van het bedrijf, stelen. Deze auteurs stellen ook dat een niet uitbesteedde interne auditdienst meer kans maakt om fraude te ontdekken dan een interne auditdienst die compleet werd uitbesteed.
19
Hoofdstuk 3: Relatie interne auditdienst en earnings management 3.1 Inleiding In de vorige twee hoofdstukken heb ik enerzijds de literatuur van earnings management bestudeerd en anderzijds de literatuur van de interne auditdienst. In dit hoofdstuk wordt de literatuur onderzocht waarin deze twee begrippen worden samengebracht. Wat betreft de literatuur over de combinatie van deze twee onderwerpen kan ik zeggen dat er slechts een heel beperkte hoeveelheid literatuur is verschenen over de onderlinge invloed van deze twee onderwerpen.
3.2 De interne auditdienst als onderdeel van corporate governance In 2007 onderzochten Shen en Chih het verband tussen earnings management en corporate governance. Aangezien de interne auditdienst als een hoeksteen wordt beschouwd van coporate governance, is dit onderzoek relevant voor mijn masterproef. Het resultaat van hun onderzoek leverde het volgende op: firma’s met een goed functionerend corporate governance systeem doen minder aan winststuring. Het verschil tussen mijn onderzoek en dat van Shen en Chih (2007) is dat hun onderzoek op Aziatische bedrijven werd uitgevoerd, mijn onderzoek werkt met Belgische bedrijven. Een ander verschil is dat ze corporate governance niet opsplitsen in de verschillende componenten, mijn thesis gaat echter specifiek in op de interne auditdienst. Toch geeft hun onderzoek aan dat corporate governance, met als component de interne auditdienst, zorgt voor een daling van de hoeveelheid earnings management.
3.3 Interne audit als onderdeel van internal governance Davidson, Goodwin-Stewart en Kent (2005) onderzochten de relatie tussen internal governance structuren en earnings management. Omdat de interne auditdienst een onderdeel vormt van internal governance, naast de raad van bestuur, het audit comité en de externe auditor, is dit onderzoek nuttig voor mijn masterproef. De onderzoekers verwachten dat de interne auditdienst de effectiviteit van het risicomanagement, controleprocessen en bestuursprocessen zal verhogen. Aan de hand van deze argumenten gaan ze er dan ook van uit dat de aanwezigheid van een interne auditfunctie zou moeten samengaan met minder earnings 20
management. Bij twee van de vier elementen van internal governance, de raad van bestuur en het auditcomité, vonden ze een negatieve, significante relatie met earnings management. De aanwezigheid van een raad van bestuur die onafhankelijk is van het management zorgt voor minder earnings management. Een effectief auditcomité, met effectief wordt bedoeld dat het onafhankelijk is van het management van het bedrijf, dat het regelmatig samenkomt en dat het voldoende groot is, zorgt ook voor minder earnings management. De aanwezigheid van een Big Four auditor6 en een interne auditdienst leidden wel tot een negatieve coëfficiënt in de regressie, maar deze was niet significant. Conclusie, in dit onderzoek werd aangetoond dat een interne auditdienst geen significante invloed had op earnings management.
3.4 De kwaliteit van een interne auditdienst en earnings management Prawitt, Smith en Wood (2009) bestudeerden de relatie tussen de kwaliteit van een interne auditdienst en earnings management. In dit onderzoek wordt er nieuw bewijs naar voren gebracht dat de interne auditdienst in staat is om earnings management te verminderen. Ze vonden een significante negatieve relatie tussen de algemene kwaliteit van de interne auditdienst en earnings management. Hiermee bedoelen ze dat een stijging van de kwaliteit van de interne auditdienst, gemeten aan de hand van een aantal factoren, de mate van winststuring door managers doet dalen. In het hierboven besproken onderzoek van Davidson et al (2005) ging het enkel om de afwezigheid of aanwezigheid van een interne auditdienst, in het onderzoek van Prawitt et al (2009) gaat het over de kwaliteit ervan. Het testen op de kwaliteit is beter als je onderzoek wil doen naar de impact van interne auditdienst op earnings management in de Verenigde Staten. Dit komt omdat de meeste beursgenoteerde bedrijven in de VS reeds een interne auditdienst hebben, wegens de verplichtingen van sommige beurzen, de impact van Sox en de gestegen focus op corporate governance in de VS. In mijn onderzoek zal ik toch nog steeds onderzoek doen naar de aan- of afwezigheid van de interne auditdienst en de relatie met earnings management. In België is de wetgeving omtrent interne auditdiensten en het aantal bedrijven die een degelijk uitgebouwde interne auditdienst hebben nog steeds beperkt. Er is met andere woorden nog steeds een groot aantal bedrijven waar er geen interne auditdienst geïnstalleerd
6
Met de Big Four worden de vier grootste accounting en audit bedrijven ter wereld. Het gaat om PricewaterhouseCoopers, Deloitte Touche Tohmatsu, Ernst & Young en KPMG. Een Big Four auditor is dan een externe auditor afkomstig van één van deze vier ondernemingen.
21
is. Daarom is het nuttig om in België eerst en vooral onderzoek te doen naar impact van de aan- en afwezigheid van een interne auditdienst op earnings management.
3.5 Situering van mijn onderzoek Mijn onderzoek richt zich op Belgische ondernemingen die een interne auditdienst hebben. Hierbij wordt onderzocht wat de invloed van de aanwezigheid van een interne auditdienst is op earnings management in het algemeen, op inkomsten stijgend earnings management en op inkomsten dalend earnings management. Om earnings management te meten ga ik verder in de richting van de abnormal accruals. Wat betreft de interne auditdienst test ik enkel de aan- of afwezigheid ervan bij Belgische ondernemingen. De kwaliteit van deze dienst en de andere aspecten van corporate governance worden buiten beschouwing gelaten.
3.6 Hypothesen Op basis van de besproken literatuur heb ik deze hypothesen opgesteld die ik daarna zal onderzoeken in mijn onderzoek in de volgende hoofdstukken.
Hypothese 1: De aanwezigheid van een interne auditdienst zorgt voor minder earnings management.
Hypothese 2: De aanwezigheid van een interne auditdienst zorgt voor minder inkomsten stijgend earnings management.
Hypothese 3: De aanwezigheid van een interne auditdienst zorgt voor minder inkomsten dalend earnings management.
22
Hoofdstuk 4: Data en variabelen 4.1 Data De gebruikte data voor mijn onderzoek zijn afkomstig van de database BEL-FIRST die beschikbaar wordt gesteld via de universiteit Gent. Deze database bevat financiële informatie over Belgische en Luxemburgse bedrijven. Eerst en vooral had ik een steekproef nodig van bedrijven die over een interne auditdienst beschikken. Informatie over de aan- of afwezigheid van een interne auditdienst is niet beschikbaar in BEL-FIRST. Daarom was een lijst van Belgische bedrijven die over een interne auditdienst beschikken wenselijk. Eerst heb ik contact opgenomen met The Institute of Internal Auditors BELGIUM. Via dit kanaal leek het in eerste instantie niet mogelijk om aan een lijst met bedrijven te komen met een interne auditafdeling. Daarna heb ik geprobeerd om via de overkoepelende organisatie van het Instituut van Interne Auditoren een lijst te bekomen, maar zij stelden een procedure voor die te omslachtig bleek. Uiteindelijk heeft Prof. dr. Ignace De Beelde, tevens mijn promotor, zelf contact opgenomen met The Institute of Internal Auditors BELGIUM. Via deze weg heb ik toch een lijst verkregen van organisaties die lid zijn van The Institute of Internal Auditors BELGIUM. Lid zijn hiervan stelde ik dan gelijk als het aanwezig zijn van een interne auditdienst in deze organisaties. Dit overzicht bestond oorspronkelijk uit 434 organisaties. De volgende stap bestond erin na te gaan met welke organisaties ik verder kon werken en welke organisaties uit deze lijst moesten worden verwijderd. Ik heb besloten om financiële instellingen te verwijderen uit deze lijst omdat deze op een compleet andere manier gestructureerd zijn en andere kenmerken en eigenschappen hebben dan gewone bedrijven. Ziekenhuizen en scholen heb ik eveneens weggelaten omwille van dezelfde reden als deze bij financiële instellingen. Daarnaast waren er nog een aantal bedrijven waarvoor niet de vereiste gegevens beschikbaar waren om mijn onderzoek uit te voeren. Op deze manier behield ik uiteindelijk nog 124 bedrijven met een interne auditdienst, waarvoor de nodige financiële gegevens beschikbaar waren en die geen financiële instelling, school of ziekenhuis zijn. Tegenover deze 124 bedrijven moeten 124 andere bedrijven staan die geen interne auditdienst hebben om op die manier een vergelijking te kunnen maken. De 124 bedrijven zonder interne auditdienst heb ik geselecteerd op basis van twee criteria, de eerste twee cijfers van de US Sic code in BEL-FIRST en de totale activa. Eenzelfde US Sic code is het eerste criterium dat ik 23
toegepast heb. Deze code zorgt ervoor dat de geselecteerde bedrijven van de tweede groep in dezelfde industrie zitten als de bedrijven uit de eerste groep met een interne auditdienst. Na toepassing van de US Sic code heb ik mijn tweede criterium toegepast, de totale activa. De omvang van de actiefzijde van de balans zorgt ervoor dat de bedrijven uit de tweede groep qua grootte zo goed mogelijk overeen komen met de bedrijven uit de eerste groep ondernemingen die een interne auditdienst hebben. Op deze manier krijgen we twee vergelijkbare groepen van bedrijven, met als enige verschil dat de ene groep van bedrijven geen interne auditdienst heeft en de andere groep bedrijven wel. In totaal bekom ik zo een steekproef van 248 bedrijven. Voor deze bedrijven heb ik telkens financiële gegevens geselecteerd van drie jaar: 2008, 2007 en 2006. Zo ontstaat er een grotere steekproef en kan ik ook dummy-variabelen toevoegen die controleren of er een verschil is per jaar. De omvang van de volledige steekproef is 676 steekproefelementen. De reden waarom er niet precies 744 steekproefelementen zijn (124*3 jaar +124*3 jaar), is omdat er voor een aantal bedrijven gegevens ontbraken voor voorgaande jaren.
4.2 Variabelen In dit hoofdstuk worden de variabelen voorgesteld die ik gebruikt heb in mijn regressievergelijkingen om het verband tussen de aanwezigheid van een interne auditdienst en earnings management te onderzoeken. Deze regressie zal ik drie maal uitvoeren, telkens met een andere afhankelijke variabele. Het gevolg is dat de voorspelde relatie tussen de onafhankelijke variabelen en de afhankelijke variabele mogelijk verschillend kan zijn voor de drie verschillende regressievergelijkingen.
4.2.1 Afhankelijke variabele De afhankelijke variabele in de eerste regressiefunctie waarbij ik het verband na ga tussen de aan- of afwezigheid van een interne auditdienst en earnings management in het algemeen, is de absolute waarde van de abnormal accruals. Deze afhankelijke variabele wordt als volgt voorgesteld: AbsAbnAccr. Voor de berekening ervan heb ik The Modified Jones model (Dechow et al, 1995) gebruikt. In het volgende hoofdstuk toon ik hier de berekeningswijze van. Naarmate er meer earnings management is, zowel inkomens stijgende als inkomens dalende, zal de waarde van AbsAbnAccr stijgen.
24
In de tweede regressiefunctie wordt als afhankelijke variabele de positieve abnormal accruals genomen die berekend werden aan de hand van The Modified Jones model. Dit stellen we als volgt voor: PosAbnAccr. Naarmate er meer aan inkomens stijgend earnings management wordt gedaan, zouden deze positieve abnormal accruals moeten stijgen. In de derde regressiefunctie is de afhankelijke variabele gelijk aan de negatieve abnormal accruals, die werden berekend aan de hand van The Modified Jones model. De variabele wordt als volgt voorgesteld: NegAbnAccr. Wanneer de managers meer aan inkomsten dalende winststuring doen, dan zou deze variabele meer negatief moeten worden en dus dalen. Hieronder wordt de invloed besproken van de onafhankelijke variabele en controlevariabelen op de drie verschillende afhankelijke variabelen.
4.2.2 Onafhankelijk variabele De onafhankelijke variabele moet de aan- of afwezigheid van een interne auditdienst voorstellen. Hiervoor heb ik de volgende dummy-variabele ingevoerd, dummyIAF. Deze variabele krijgt de waarde 1 toegewezen als er een interne auditdienst aanwezig is en de waarde 0 als er geen interne auditdienst is. Voor het eerste regressiemodel met de absolute waarde van de abnormal accruals als afhankelijke variabele ga ik er a priori van uit, op basis van de literatuur beschreven in hoofdstuk drie, dat de aanwezigheid van een interne auditdienst zou moeten zorgen voor een daling van earnings management. De regressiecoëfficiënt β van dummyIAF zou een negatief teken moeten hebben. Met andere woorden, wanneer de variabele dummyIAF de waarde 1 krijgt, wil dit zeggen dat er een interne auditdienst aanwezig is en dan zou de absolute waarde van de abnormal accruals moeten dalen. In het tweede regressiemodel met de positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele zou het teken van de regressiecoëfficiënt β ook negatief moeten zijn. De aanwezigheid van een interne auditdienst zou het inkomens stijgend earnings management moeten verminderen omdat er meer controle is op het management van de onderneming. In de derde regressiefunctie met de negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele, zou de variabele dummyIAF een positieve invloed moeten hebben op de waarde van de negatieve abnormal accruals. Met andere woorden, wanneer er een interne auditdienst aanwezig is in het bedrijf, dan zou deze aanwezigheid moeten zorgen voor een stijging richting 0 van de negatieve abnormal accruals. Een abnormal accrual met waarde 0 zegt trouwens dat er geen earnings management is.
25
4.2.3 Controle variabelen Naast de onafhankelijke variabelen dummyIAF zijn er nog een aantal controlevariabelen die een impact kunnen hebben op de afhankelijke variabele, de abnormal accruals. Deze controlevariabelen werden geselecteerd op basis van hun significantie en aanwezigheid in ander onderzoek. Hiervoor werden de werken van Shen en Chih (2007), Davidson et al (2005), Prawitt et al (2009) gebruikt. Opnieuw wordt telkens de richting van de relatie besproken voor de drie verschillende regressiefuncties.
Er zijn twee dummy-variabelen die een onderscheid maken tussen het jaartal waarvan de financiële gegevens afkomstig zijn. Deze variabelen stel ik als volgt voor, dummyJaar2008 en dummyJaar2007. Indien de gegevens afkomstig zijn van het jaar 2008, dan krijgt dummyJaar2008 de waarde 1 en dummyJaar2007 een waarde 0. Indien de gegevens afkomstig zijn van 2007 dan krijgt dummyJaar2008 de waarde 0 en dummyJaar2007 de waarde 1. Financiële gegevens afkomstig van 2006 krijgen een waarde 0 zowel voor dummyJaar2008 als voor dummyJaar2007. Over deze variabelen kan ik op voorhand niet zeggen of ze een positieve invloed of negatieve invloed zullen hebben op earnings management in het algemeen, inkomens stijgend earnings management en inkomens dalend earnings management. Hier moet ik het onderzoek afwachten en aan de hand van de resultaten zal ik eventueel kunnen verklaren waarom er een positief of negatief teken is.
Bedrijven die zich hoofdzakelijk financieren met schulden kunnen een grotere druk ervaren om aan earnings management te doen. Ze moeten vaak opletten om bepaalde afspraken in schuldovereenkomsten niet te overtreden. Om deze overtredingen niet te maken krijgen de managers soms de neiging om de gerapporteerde financiële gegevens van hun bedrijf te sturen zodat ze een gewenst resultaat bereiken en zo wel voldoen aan de opgelegde voorwaarden. Dit wordt aangeduid met het leverage-effect. Daarom heb ik de controlevariabele leverage ingevoerd. Deze variabele wordt bekomen door de schulden op lange termijn en vlottende passiva samen te tellen en te delen door de totale activa. De a priori verwachte relatie in de eerste regressievergelijking is positief. Naarmate de variabele leverage stijgt en het bedrijf met meer schulden financiert, zal er meer earnings management zijn om zo aan bepaalde afspraken van de schuldovereenkomst te voldoen en daardoor zal de afhankelijke variabele AbsAbnAccr stijgen.
26
Voor de tweede regressievergelijking met de positieve abnormal accruals wordt er een positieve relatie verwacht Als het bedrijf meer met schulden financiert zullen de managers proberen betere resultaten voor te leggen om aan de schuldvoorwaarden te voldoen of om nieuwe schuldovereenkomsten te bereiken aan lagere kost. Dit is de reden waarom er inkomsten stijgend earnings management wordt uitgeoefend. In het geval van de negatieve abnormal accruals voorspel ik een negatief verband. In het geval van de negatieve abnormal accruals wordt er een negatief verband voorspeld.
Een andere controlevariabele die ik gebruik in mijn regressiefunctie is de return on assets van een bedrijf. Deze wordt als volgt voorgesteld, ROA. De return on assets berekenen we door de winst van het boekjaar na belastingen te delen door de totale activa van het bedrijf. Voor de relatie met de absolute waarde van de abnormal accruals voorspel ik de volgende relatie. Bedrijven die slechts een kleine winst genereren per euro die geïnvesteerd werd in activa, zullen meer de neiging hebben om een hogere winst te rapporteren om zo betere resultaten te kunnen voorleggen aan de stakeholders van hun bedrijf. Dit is de reden waarom ik een negatief teken verwacht. Als de return on assets van een bedrijf stijgt, dan zullen de managers van bedrijven minder incentives hebben om aan winststuring te doen en dus zal de absolute waarde van de abnormal accruals dalen. Voor de vergelijking met de positieve abnormal accruals verwacht ik eveneens een negatieve relatie. Voor de vergelijking met de negatieve abnormal accruals verwacht ik een positieve relatie.
Een andere controlevariabele is dummyLoss. Deze krijgt de waarde 1 als het bedrijf verlies heeft gemaakt in het voorgaande jaar en 0 als het bedrijf winst heeft gemaakt in het vorige jaar. Voor deze controlevariabele verwacht ik in de eerste regressievergelijking een positieve relatie, als het bedrijf verlies maakte en dummyLoss een 1 toegewezen krijgt, dan voelt de bedrijfsleiding een grotere druk om betere resultaten te rapporteren dit jaar, waardoor er earnings management ontstaat en de absolute abnormal accruals stijgen. De invloed op inkomsten stijgend earnings management zal ook positief zijn. Als het bedrijf een verlies realiseerde in voorgaande jaren dan zal het de neiging hebben om toch een beter resultaat te rapporteren dit jaar en dus aan inkomens stijgend earnings management te doen. In het geval van inkomsten dalend earnings management denk ik dat er een positieve relatie moet zijn. Dit verklaar ik als volgt, als er verlies optreedt tijdens het vorige jaar dan zal de 27
leiding van het bedrijf minder geneigd zijn om aan inkomsten dalend earnings management te doen tijdens het huidige jaar. De managers zullen vooral geïnteresseerd zijn om de winst te verhogen en niet om deze te verlagen. De negatieve abnormal accruals zullen dus normaal gezien van een negatieve waarde richting 0 evolueren.
De controlevariabele AbsCh staat voor de absolute verandering in de winst van het boekjaar na belastingen tussen de huidige periode en de vorige periode, gedeeld door de totale waarde van het actief van het vorig jaar. Op die manier krijgen we een beeld van de grootte van de relatieve wijziging in de winst na belastingen. Een grotere verandering in de relatieve winst zal mogelijk tot meer earnings management leiden omdat managers een stabiele winst willen bereiken. Grote volatiliteit in de resultaten zorgt voor grotere risico’s in de ogen van stakeholders om bijvoorbeeld te investeren in het bedrijf. Dit verklaart waarom ik een positief teken verwacht voor de eerste regressiefunctie. In het tweede geval verwacht ik opnieuw een positieve relatie. Indien er een grote negatieve verandering is in de winst van twee opeenvolgende boekjaren, dan kan het zijn dat de ondernemingsleiding aan inkomsten stijgend earnings management zal doen om stabiele resultaten te kunnen tonen aan belanghebbenden. In het derde geval verwacht ik een negatieve relatie. Wanneer er een groot positief verschil tussen de winst van twee opeenvolgende jaren ontstaat, dan kan het zijn dat managers aan inkomsten dalend earnings management doen om zo opnieuw een stabiel resultaat te bekomen.
Een controlevariabele die ik invoer om te controleren of onze resultaten te wijten zijn aan groei van de onderneming is de groei van de verkopen. Deze variabele duid ik aan met Salesgrowth. Ik heb hiervoor de verkopen van jaar j verminderd met de verkopen van jaar j-1 en dit verschil gedeeld door het totaal van de actiefzijde van de balans van jaar j-1. De relatie die voorspeld wordt is een positieve in het geval van de absolute waarde van de abnormal accruals. Wanneer er een grotere groei van de verkopen is, dan zou een deel van de abnormal accruals te wijten kunnen zijn aan de grote groei van de onderneming. In het geval van de positieve abnormal accruals wordt er opnieuw een positieve relatie voorspeld. In het geval met de negatieve abnormal accruals wordt er een negatieve relatie voorspeld. Hoe groter het negatieve verschil tussen de verkopen dit jaar en vorig jaar, hoe groter de kans dat
28
de daling van de negatieve abnormal accruals te wijten is aan de negatieve groei van de onderneming.
De laatste controle variabele die ik heb ingevoerd is dummyExtp. Hiervoor heb ik voor alle observaties de winst van het boekjaar na belastingen gedeeld door de totale activa. Deze observaties heb ik dan gerangschikt van groot naar klein. Aan de 10% grootste getallen heb ik een 1 toegewezen en aan de 10% kleinste getallen ook een waarde 1. De getallen ertussen kregen de waarde 0. Op die manier geven we de bedrijven weer die extreme prestaties hadden en bekijken we de relatie met earnings management. A priori verwacht ik een positieve relatie voor de regressievergelijking met de absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele. Het kan zijn dat de grote abnormal accruals te wijten zijn aan de extreme prestaties van de onderneming. In de tweede regressievergelijking verwacht ik ook een positieve relatie. In de derde regressievergelijking voorspel ik a priori een negatieve relatie omdat extreme prestaties ook tot een daling van de negatieve abnormal accruals kunnen leiden.
29
Hoofdstuk 5: Onderzoek 5.1 The Modified Jones model De eerste stap van mijn onderzoek is het meten van earnings management. Zoals eerder vermeld zal ik dat doen op basis van abnormal accruals en meer bepaald via The Modified Jones model. De gebruikte regressieformule is de volgende:
TAt = a1(1/At-1) + a2(∆REVt - ∆RECt) + a3(PPEt) + νt
De storingstermen vt die bekomen worden na het uitvoeren van deze regressie zijn de abnormal accruals en dienen als maatstaf voor earnings management. Hoe meer deze storingsterm afwijkt van 0, hoe meer earnings management er zou moeten zijn. Om deze OLS(ordinary least square) regressie uit te voeren moet ik eerst de afhankelijke variabele, total accruals(TA) bepalen. Zoals in het onderzoek van Dechow, Sloan en Sweeney (1995) is het de volgende formule die ik gehanteerd heb:
TA = {(∆vlottende activa - ∆liquide middelen) – (∆vlottende passiva - ∆schulden op meer dan 1 jaar die binnen het jaar vervallen) – afschrijvingen)} / At-1 met At-1 = totaal van de activa in het begin van het boekjaar
De vereiste gegevens om deze total accruals te berekenen zijn beschikbaar in BEL-FIRST. De volgende stap is het verzamelen van de storingstermen, afkomstig van deze regressievergelijking. Deze storingstermen zijn een schatting van de mate waarin er earnings management wordt uitgeoefend door de bedrijfsleiders. Als er geen earnings management is, dan moet deze storingsterm gelijk zijn aan 0. Zoals reeds gezegd, hoe verder deze storingsterm afwijkt van 0, hoe meer er aan earnings management is gedaan door het bedrijf. In tabel 1 zien we de descriptieve statistieken voor de abnormal accruals. Een negatief gemiddelde duidt erop dat er gemiddeld gezien aan inkomsten dalend earnings management wordt gedaan.
30
gemiddelde standaardafwijking minimum mediaan maximum Abnormal accruals
-0.01276
0.24908
-1.41575
-0.00698
1.39888
Tabel 1: Descriptieve statistieken van The Modified Jones model
5.2 Regressieonderzoek met absolute abnormal accruals 5.2.1 Regressievergelijking De eerste stap van mijn onderzoek, het bepalen van de abnormal accruals, is noodzakelijk voor de uitvoering van het tweede deel van het onderzoek, namelijk het opstellen van mijn regressiefunctie waar het verband tussen de aanwezigheid van een interne auditdienst en de mate van earnings management wordt nagegaan. Als afhankelijke variabele van deze regressiefunctie neem ik de absolute waarde van de hierboven uitgerekende abnormal accruals. De regressie die ik uitvoer is een ordinary least square regressie en de regressiefunctie ziet er als volgt uit:
AbsAbnAccr = β0 + β1*dummyIaf + β2*dummyJaar2008 + β3*dummyJaar2007 + β4*Leverage + β5*ROA + β6*dummyLoss + β7*AbsCh + β8*Salesgrowth + β9*dummyExtp
Eerst zal ik deze regressiefunctie onderzoeken. Daarna zal ik nog twee andere regressiefuncties onderzoeken. Enkel de afhankelijke variabele wordt veranderd in de andere twee regressiefuncties. In de tweede regressievergelijking wordt de afhankelijke variabele veranderd in de positieve abnormal accruals om zo inkomsten stijgend earnings management te onderzoeken. In het derde geval wordt de afhankelijke variabele veranderd in de negatieve abnormal accruals om zo inkomsten dalend earnings management te onderzoeken.
5.2.2 R², algemene significantie en descriptieve statistieken Eerst en vooral worden de volgende concepten van de uitgevoerde regressie besproken: de verklaringskracht van het model, de algemene significantie en de descriptieve statistieken.
31
Waarde R²
0.196316
F-statistiek
1.807601
p-waarde F-statistiek
0.000000
Tabel 2: Verklaringskracht en algemene significantie regressievergelijking met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele In de tabel 2 wordt de verklaringskracht van het model en de algemene significantie weergegeven. De verklaringskracht van het opgestelde model bepalen we aan de hand van de determinatiecoëfficiënt R². Deze coëfficiënt bepaalt hoeveel van de variatie in de afhankelijke variabele verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen. De waarde die R² aanneemt bevindt zich tussen 0 en 1. Op basis van de beschikbare data en mijn opgestelde regressiefunctie is de waarde voor R² gelijk aan 0,20. Dit wil dus zeggen dat 20% van de variatie in de absolute waarde van de abnormal accruals verklaard wordt door alle onafhankelijke variabelen. Op het eerste zicht lijkt het er dus op dat mijn model slechts een beperkte verklaringskracht heeft. Na onderzoek van de literatuur blijkt echter dat in gelijkaardige studies de determinatiecoëfficiënt ook slechts een beperkte waarde aanneemt. In Prawitt et al (2009) wordt een waarde voor de R² van 0,23 bereikt. Het model van Davidson et al (2005) verklaart 24% van de variabiliteit in de afhankelijke variabele. Het is echter niet zo dat de ietwat lagere waarde van de determinatiecoëfficiënt van mijn uitgevoerde regressie aantoont dat mijn regressiemodel niet goed is. Het is mogelijk dat er nog een aantal variabelen zijn die een invloed hebben op de afhankelijke variabele die ik niet opgenomen heb in het model. Het klopt dat er in de literatuur controlevariabelen werden opgenomen in regressiemodellen die ook de mate van earnings management onderzoeken, maar dit waren soms variabelen waarvan ik geen gebruik kon van maken wegens te beperkte informatie. Het is mogelijk dat het deze controlevariabelen zijn die ook een stuk van de variatie in de afhankelijke variabelen verklaren. In het onderzoek van Davidson et al (2005) wordt er bijvoorbeeld aangetoond dat de onafhankelijkheid tussen de raad van bestuur en het management van het bedrijf een invloed heeft op de mate dat er aan winststuring wordt gedaan. Hiervoor worden er gebruik gemaakt van gegevens in hun regressiemodel waar ik geen toegang tot heb in de database BEL-FIRST. Indien ik wel zou beschikken over deze
32
informatie, dan zou ik deze variabele als een extra controlevariabele kunnen opnemen waardoor de verklaringskracht van mijn model eventueel zou kunnen stijgen.
Aan de hand van de F-test kunnen we de algemene significantie bepalen. De nulhypothese van deze test is de volgende:
H0: β1 = β2 = β3 = β4 = β5 = β6 = β7 = β8 = β9 = 0
Bij het uitvoeren van deze test blijkt dat de p-waarde gelijk is aan 0. Op basis hiervan kan de nulhypothese dat alle β-coëfficiënten van ons model op hetzelfde ogenblik gelijk zijn aan 0 verworpen worden op het significantieniveau 0,01.
In tabel 3 worden de descriptieve statistieken afgebeeld voor de variabelen van de regressiefunctie. De eerste tabel toont het gemiddelde, de standaardafwijking, het minimum, maximum en de mediaan voor de continue variabelen. De tweede tabel toont het aantal bedrijven dat een 1 krijgt voor de verschillende dummy variabelen, zowel absoluut als relatief tegenover het totaal aantal observaties.
Gemiddelde standaardafwijking
minimum
mediaan
maximum
AbsAbnAccr
0.146014
0.202116
0.000321
0.082383
1.415746
leverage
0.708782
0.845170
0.000000
0.637369
1.634433
roa
0.062652
0.181029
-1.540818
0.032667
1.340619
AbsCh
0.088791
0.174808
0.000000
0.024902
1.601892
Salesgrowth
0.087688
0.375671
-1.925467
0.012370
2.945355
Tabel 3: Descriptieve statistieken van de continue variabelen van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele
33
Aantal bedrijven Percentage dummyIAF
364
54%
dummyJaar2008
238
35%
dummyJaar2007
228
34%
Aantal observaties van het jaar 2006
210
31%
dummyLoss
110
16%
dummyExtp
132
20%
Tabel 4: Descriptieve statistieken van de dummy variabelen van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele Gemiddeld wordt 71% van het actief van een bedrijf gefinancierd met schulden. De gemiddelde return on assets van de geselecteerde bedrijven is 6.3%. Per euro die wordt geïnvesteerd in activa, krijgen ze 0.063 euro terug. 364 van de 676 onderzochte observaties hadden een interne auditdienst in het bedrijf. Dit bedraagt 54% van het totaal aantal bedrijven. De reden waarom dit niet exact 50% is, valt te verklaren door het feit dat er voor een aantal bedrijven geen financiële gegevens beschikbaar waren in één of meerdere van de drie onderzochte jaren. Het aantal bedrijven dat een 1 toegewezen krijgt omdat ze extreme prestaties voorlegden is 20%. Dit komt overeen met het aantal observaties dat een 1 moest toegewezen krijgen. Zo’n 16% van de bestudeerde observaties maakte verlies in het voorgaande jaar.
5.2.3 Significantie van de variabelen in het regressiemodel Nu volgt het onderzoek van de regressiecoëfficiënten van de onafhankelijke variabele dummyIAF en de andere controlevariabelen. Een regressiecoëfficiënt toont met welke waarde de afhankelijke variabele stijgt, in dit geval de absolute waarde van de abnormal accruals, wanneer de variabele behorend bij regressiecoëfficiënt stijgt met 1 en alle andere variabelen constant blijven.
34
Variabele
Voorspelde relatie
β-coëfficiënt
Intercept term
?
0.056524***
dummyIAF dummyJaar2008 dummyJaar2007
? ?
-0.004344 0.011167 0.009270
leverage ROA dummyLoss
+ +
0.048189*** 0.200491*** 0.063224**
AbsCh
+
0.271325***
Salesgrowth
+
0.024387
dummyExtp
+
0.007933
*, **, *** duiden aan dat de β-coëfficiënten statistisch significant respectievelijk op het significantie niveau 0.10, 0.05 en 0.01 Tabel 5: Significantie regressiecoëfficiënten van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele De regressiecoëfficiënt β1 die behoort tot de dummyvariabele dummyIAF heeft een negatieve waarde. Dit komt overeen met de a priori relatie die ik voorspeld had, namelijk dat wanneer er een interne auditdienst aanwezig is en de dummy variabele de waarde 1 aanneemt, de absolute waarde van de abnormal accruals daalt en er dus minder earnings management is. De waarde van β1 is gelijk aan -0,004344. Als we kijken of deze waarde significant verschillend is van 0 dan zien we echter dat we de nulhypothese dat de waarde -0,004344 gelijk is aan 0 niet kunnen verwerpen. Ik moet hier dus besluiten dat de aanwezigheid van een interne auditdienst geen significante negatieve invloed heeft op earnings management wanneer er gebruik gemaakt wordt van mijn data. Op die manier moet de hypothese dat “de aanwezigheid van een interne auditdienst zorgt voor minder earnings management” verworpen worden.
De dummy variabelen die werden ingevoerd om een onderscheid te maken tussen de verschillende jaartallen kunnen ook niet als significant worden beschouwd. De jaartallen waarin de gegevens werden verzameld hebben dus geen invloed op de mate dat er aan winststuring werd gedaan door de bedrijven.
De controlevariabele Leverage heeft als regressiecoëfficiënt 0,048189 en deze waarde is significant op het 1% significantieniveau. De op voorhand voorspelde relatie was een
35
positieve relatie, mijn onderzoek bevestigt dit. Met meer schulden financieren, leidt tot meer earnings management en dus zal de afhankelijke variabele stijgen.
Voor de controlevariabele die de invloed van de return on assets op de afhankelijke variabele test, verwachtte ik een negatieve relatie. Bedrijven die slechts een kleine winst genereren per euro die geïnvesteerd werd in activa, zullen namelijk meer de neiging hebben een hogere winst te rapporteren om zo betere resultaten te kunnen voorleggen. Als output van mijn onderzoek bekom ik echter een positief regressiecoëfficiënt dat significant is op het 1% significantieniveau. Dit zou bijgevolg betekenen dat de managers van het bedrijf meer aan winststuring zullen doen wanneer de return on assets van een bedrijf stijgt. In een vroeger onderzoek door Prawitt et al (2009) bekwam men hetzelfde resultaat voor deze controlevariabele, namelijk een positieve relatie, terwijl deze onderzoekers op voorhand een negatieve relatie verwachtten. Deze onderzoekers verklaarden deze opmerkelijke relatie niet en schreven dat toekomstig onderzoek over de return on assets deze relatie moet onderzoeken. Mijn thesis gaat niet specifiek over het verband tussen de return on assets en earnings management en daarom zal ik hier niet dieper op deze materie ingaan.
De a priori verwachte positieve relatie tussen de variabele dummyLoss en earnings management wordt hier bevestigd. De regressiecoëfficiënt neemt een waarde aan van 0,063224 die significant is op het 5% significantieniveau. Wanneer een bedrijf in het vorig jaar verlies maakte, zullen managers meer de neiging krijgen om toch een beter resultaat te bekomen en daarom zullen ze aan winststuring doen. Bijgevolg stijgt de absolute waarde van de abnormal accruals.
Hoe groter de absolute verandering in de winst van het boekjaar na belastingen tussen de huidige periode en de vorige periode tegenover de waarde van het actief, hoe groter de absolute waarde van de abnormal accruals. Deze regressiecoëfficiënt heeft zoals verwacht een positieve waarde die significant is op het 5% significantieniveau. Wanneer deze controlevariabele stijgt met 1 eenheid, dan zal de mate van earnings management stijgen met 0,271325 eenheden.
De controlevariabele Salesgrowth blijkt niet significant te zijn in mijn onderzoek. Hoewel het teken van de regressiecoëfficiënt correct is, blijkt deze regressiecoëfficiënt niet significant verschillend van 0 te zijn. 36
Het teken van de regressiecoëfficiënt van de controlevariabele dummyExtp is positief. A priori had ik deze positieve relatie verwacht. Als er extreme resultaten worden behaald, zowel extreem slecht als extreem goed, kan dit te wijten zijn aan earnings management.
5.2.4 Bijkomende testen van het regressiemodel 5.2.4.1 Multicollineariteit Het probleem van multicollineariteit is dat er een sterke of zelfs perfecte lineaire relatie is tussen twee of meerdere onafhankelijke variabelen van het regressiemodel. Op die manier zou je twee of meerdere variabelen van het model als een lineaire relatie kunnen schrijven. Belangrijk is dat onderzoek naar multicollineariteit niet gaat om de aan- of afwezigheid van multicollineariteit, wel om de graad van multicollineariteit. Multicollineariteit heb ik opgespoord aan de hand van 3 methoden: op een grafisch manier, onderzoek van de paarsgewijze correlatie coëfficiënten en via de variance inflation factor.
Figuur 1: Scatterplot van continue variabelen van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele 37
Op figuur 1 zien we niet meteen een lineaire relatie tussen twee onafhankelijke variabelen.
De tweede manier om multicollineariteit te testen is aan de hand van de correlatie coëfficiënten tussen de onafhankelijke variabelen. In tabel 6 zien we de correlatie coëfficiënten tussen de verschillende onafhankelijke variabelen.
Correlation Probability
AbsAbnAccr
AbsAbnAccr
dummyIAF
dummyJaar2008 dummyJaar2007 Leverage
ROA
dummyLoss
AbsCh
Salesgrowth dummyExtp
1.000 -----
dummyIAF
-0.025909
1.000
0.5013
-----
0.012815
-0.025807
0.7394
0.5029
0.006448
0.007725
-0.525872
1.000
0.8671
0.8411
0.0000
-----
0.269659
0.029411
-0.005700
-0.004968
0.0000
0.4452
0.8824
0.8974
ROA
0.251025 0.0000
-0.070337 0.0676
-0.044548 0.2474
dummyLoss
0.059044 0.1251
0.054419 0.1576
0.052630 0.1717
-0.060191 -0.021537 -0.396877 0.1179 0.5762 0.0000
1.000 -----
AbsCh
0.337792 0.0000
-0.069251 0.0720
0.021011 0.5855
0.008390 0.133164 0.290534 0.8276 0.0005 0.0000
0.079755 0.0382
Salesgrowth
0.143124 0.0002
0.040236 0.2962
-0.119154 0.0019
-0.013684 0.178019 0.253974 0.7225 0.0000 0.0000
-0.132067 0.144860 0.0006 0.0002
1.000 -----
dummyExtp
0.229748 0.0000
0.010972 0.7758
0.069572 0.0706
-0.041032 0.090778 0.200317 0.2867 0.0182 0.0000
0.442920 0.441868 0.0000 0.0000
0.093992 0.0145
dummyJaar2008
dummyJaar2007
Leverage
1.000 -----
1.000 -----
0.033201 0.169774 0.3888 0.0000
1.000 -----
1.000 -----
1.000 -----
Tabel 6: Correlatietabel van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele De sterkste lineaire relatie die we kunnen opmerken tussen twee onafhankelijke variabelen is een negatieve lineaire relatie met een correlatiecoëfficiënt met waarde -0.53. Volgens Gujarati en Porter (2009) is er slechts een ernstig probleem op het vlak van multicollineariteit wanneer de absolute waarde van de correlatiecoëfficiënt tussen twee onafhankelijke variabelen groter is dan 0.8.
38
Een derde methode gebeurt aan de hand van de variance inflation factor, afgekort VIF. De VIF wordt berekent aan de hand van deze formule:
VIF=1/(1-rij²)
Als we deze formule uitrekenen, dan blijkt dat er geen enkele VIF-waarde de waarde 10 overschrijdt, wat als vuistregel wordt gebruikt voor het al dan niet aanvaarden van een probleem van multicollineariteit. Nogmaals blijkt dus dat multicollineariteit geen al te groot probleem is in mijn onderzoek.
5.2.4.2 Heteroscedasticiteit Heteroscedasticiteit komt voor wanneer de variantie van elke storingsterm niet gelijk is aan een constante waarde σ². Heteroscedasticiteit kan op 2 manieren worden getest. Via een informele methode, namelijk grafisch en daarna via een formele methode (de White-test).
39
Figuur 2: Grafisch onderzoek van heteroscedasticiteit van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele Op figuur 2 kan er grafisch worden nagegaan of er heteroscedasticiteit aanwezig is in de data. Wanneer er een patroon ontdekt wordt in één van de grafieken dan kan dit duiden op heteroscedasticiteit.
40
In de eerste grafiek kan er een kwadratisch verband worden gezien. Op de andere grafieken is niet meteen een bepaald verband te zien.
De tweede methode, de formele methode gebeurt aan de hand van de White test. Volgens de White test in tabel 7 kan de nulhypothese dat er geen heteroscedasticiteit is, verworpen worden op het 1% significantieniveau. We moeten dus besluiten dat er heteroscedasticiteit aanwezig is in mijn onderzoek.
Obs*R-squared:
96.09716 Prob. Chi-Square(48):
0.0000
Tabel 7: White heteroscedasticiteits test van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele Indien de standaardafwijking voor elke storingsterm gekend zou zijn, dan kan de ordinary least-square methode vervangen worden door de weighted least-square methode. Hierbij krijgen observaties met grotere variabiliteit, m.a.w. met een grotere standaardafwijking, minder gewicht dan observaties met kleinere variabiliteit en dus een kleinere standaardafwijking. Deze methode is echter hier niet toepasbaar omdat de individuele standaardafwijkingen niet gekend zijn. Daarom wordt de regressie nogmaals uitgevoerd, maar dan met de optie “White’s heteroscedasticity-consistent variances and standard errors” die beschikbaar is in het statistisch programma Eviews. In tabel 8 wordt een vergelijking gemaakt tussen de regressiecoëfficiënten en p-waarden in het geval deze optie niet werd aangevinkt en in het geval deze optie wel werd aangevinkt in Eviews. In het boek Basic Economietrics van Gujarati en Porter (2009) wordt aangegeven dat het zinvol is om de ouput van de normale OLS-regressie te vergelijken met de output wanneer er gebruik wordt gemaakt van White’s heteroscedasticity-consistent standaardafwijkingen om zo te bepalen of heteroscedasticiteit wel een ernstig probleem is.
41
Variabele
β-coëfficiënt
β-coëfficiënt (White heteroscedasticity-consistent)
Intercept term
0.056524***
0.056524***
dummyIAF
-0.004344
-0.004344
dummyJaar2008 0.011167
0.011167
dummyJaar2007 0.009270
0.009270
Leverage
0.048189***
0.048189***
ROA
0.200491***
0.200491***
dummyLoss
0.063224**
0.063224*
AbsCh
0.271325***
0.271325***
Salesgrowth
0.024387
0.024387
dummyExtp
0.007933
0.007933
*, **, *** duiden aan dat de β-coëfficiënten statistisch significant respectievelijk op het significantie niveau 0.10, 0.05 en 0.01 Tabel 8: White-heteroscedasticity consistent regressiecoëfficiënten van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele Als we op basis van tabel 8 een vergelijking maken tussen de regressiecoëfficiënten wanneer we geen gebruik maken van White’s heteroscedasticity-consistent standaardafwijkingen en wanneer we er wel gebruik van maken, dan zien we het volgende verschil. Het zijn dezelfde regressiecoëfficiënten die een significante invloed hebben op de afhankelijke variabele, enkel bij de variabele dummyLoss is de significantie gedaald van het 5% significantieniveau naar het 10% significantieniveau. Op basis hiervan wordt besloten dat heteroscedasticiteit geen al te groot probleem vormt in dit onderzoek.
5.3 Regressieonderzoek met positieve abnormal accruals 5.3.1 Regressievergelijking De tweede regressie die ik uitgevoerd heb is een regressievergelijking waarbij ik test of er een verband is tussen de aanwezigheid van een interne auditdienst en inkomsten stijgend earnings management. De afhankelijke variabele is nu niet meer de absolute waarde van alle abnormal accruals. De afhankelijke variabele zal in deze regressievergelijking enkel bestaan uit de positieve abnormal accruals die bekomen werden aan de hand van The Modified Jones model. Het aantal observaties dat ik in dit model overhoud na het verwijderen van de negatieve abnormal accruals is 317 observaties.
42
PosAbnAccr = β0 + β1*dummyIAF + β2*dummyJaar2008 + β3*dummyJaar2007 + β4*Leverage + β5*ROA + β6*dummyLoss + β7* AbsCh + β8* Salesgrowth + β9*dummyExtp
Er wordt opnieuw een ordinary least square regressie uitgevoerd.
5.3.2 R², algemene significantie en descriptieve statistieken Eerst en vooral worden de volgende concepten van de uitgevoerde regressie besproken: de verklaringskracht van het model, de algemene significantie en de descriptieve statistieken. In de tabel 9 zie je determinatiecoëfficiënt R² staan als maat voor de verklaringskracht. 22.5% van de variatie in de afhankelijke variabele wordt verklaard door alle onafhankelijke variabelen. Dit percentage is echter iets lager dan in gelijkaardige studies die testen op inkomsten stijgend earnings management. De reden voor mijn lagere verklaringskracht kan, zoals hierboven reeds vermeld, het gebrek aan controlevariabelen zijn, die ook een invloed hebben op de positieve abnormal accruals.
Waarde R²
0.224949
F-statistiek
9.900329
p-waarde F-statistiek
0.000000
Tabel 9: Verklaringskracht en algemene significantie regressievergelijking met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele Aan de hand van de F-test bepalen we opnieuw de algemene significantie. De nulhypothese dat alle regressiecoëfficiënten gelijktijdig gelijk zijn aan 0 kan op basis van de p-waarde van de F-statistiek verworpen worden.
43
gemiddelde standaardafwijking minimum
mediaan
maximum
PosAbnAccr
0.142079
0.205230
0.000321
0.076621
1.398880
Leverage
0.596490
0.538633
0.000000
0.561772
5.464286
roa
0.077659
0.204650
-1.540818
0.038120
1.071820
AbsCh
0.093506
0.190845
0.000000
0.023449
1.601892
Salesgrowth
0.048250
0.355510
-1.925467
0.006941
2.168485
Tabel 10: Descriptieve statistieken van de continue variabelen van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele aantal bedrijven
percentage
dummyIAF
163
51%
dummyJaar2008
110
35%
dummyJaar2007
107
34%
Aantal abservaties van het jaar 2006
100
31%
dummyLoss
38
12%
dummyExtp
58
18%
Tabel 11: Descriptieve statistieken van de dummy variabelen van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele 5.3.3 Significantie van de variabelen in het regressiemodel In tabel 12 zien we de voorspelde relatie tussen de afhankelijke variabele en de onafhankelijke variabelen, de regressiecoëfficiënt en de significantie ervan.
44
Variabele
Voorspelde relatie
β-coëfficiënt
Intercept term
?
0.034134
dummyIAF
-
-0.006434
dummyJaar2008
?
0.047063*
dummyJaar2007
?
0.021127
Leverage
+
0.048255**
ROA
-
0.321136***
dummyLoss
+
0.100401**
AbsCh
+
0.306480***
Salesgrowth
+
0.010821
dummyExtp
+
-0.039062
*, **, *** duiden aan dat de β-coëfficiënten statistisch significant respectievelijk op het significantie niveau 0.10, 0.05 en 0.01 Tabel 12: Significantie regressiecoëfficiënten van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele De regressiecoëfficiënt van de variabele dummyIAF is naar mijn verwachtingen negatief. Dit betekent dat inkomsten stijgend earnings management daalt wanneer er een interne auditdienst in een bedrijf is. Deze variabele is echter niet significant verschillend van 0, waardoor de hypothese dat de aanwezigheid van een interne auditdienst zorgt voor minder inkomsten stijgend earnings management kan verworpen worden voor de data die ik gehanteerd heb. In de literatuur wordt dit niet significante verband op de volgende manier verklaard. Wanneer onderzoek van Francis en Krishnan (1999) en Kim et al. (2003) samengebracht wordt, dan bekomt men het volgende resultaat. Het effect van externe auditors op het minimaliseren van earnings management is groter in het geval van inkomsten stijgend earnings management dan in het geval van inkomsten dalend earnings management. Hierdoor zou de rol een interne auditdienst op het verminderen van inkomsten stijgend earnings management slechts beperkt zijn omdat de externe auditors deze taak al voor een groot stuk op zich nemen.
Opmerkelijk is dat bij de dummy’s, ingevoerd om een onderscheid te maken tussen de verschillende jaartallen waar de gegevens afkomstig van zijn, er een significant verband op te merken valt op het 10% significantieniveau. Voor dummyJaar2008 blijkt dat er een positieve
45
relatie is met de positieve abnormal accruals. In 2008 steeg blijkbaar het inkomsten stijgend earnings management tegenover de twee voorgaande jaren.
Voor de controlevariabele Leverage is de voorspelde positieve relatie aanwezig op het 5% significantieniveau. Wanneer er met meer schulden wordt gefinancierd, zullen managers proberen om inkomsten stijgend earnings management uit te oefenen om bijvoorbeeld aan bepaalde voorwaarden te voldoen.
Hetzelfde verrassende resultaat als bij de regressievergelijking met de absolute abnormal accruals komt terug bij de controlevariabele ROA. Ook hier is het teken omgekeerd en significant op het hoogste niveau. Een stijging van de return on assets gaat dus gepaard met een stijging van het inkomsten stijgend earnings management. Het is mogelijk dat managers met een grote ROA nog een grotere ROA willen bereiken vanwege het gebrek aan tevredenheid over de terugverdienste op de investeringen in activa.
De controlevariabele die kijkt of het al dan niet verlies maken vorig jaar een invloed heeft op inkomsten stijgend earnings management voldoet aan het verwachte teken en is significant op 5%. Dit is logisch, want een bedrijf dat verlies maakte zal geneigd zijn om aan de gerapporteerde winst te verhogen.
De relatieve absolute verandering van de winst heeft een positieve regressiecoëfficiënt en is significant verschillend van 0 op het hoogste niveau, namelijk 1%. Deze relatie was ook voorspeld. Bij bedrijven waar een grote verandering in de winst tegenover het vorige boekjaar is, zal er mogelijks aan earnings management worden gedaan om volatiliteit in de resultaten tegen te gaan.
Salesgrowth staat positief in relatie met inkomsten stijgend earnings management, zoals voorspeld.
De dummyvariabele voor extreme performantie heeft een omgekeerd teken. Deze variabele is wel niet significant, zelfs niet op het 10% significantieniveau.
46
5.3.4 Bijkomende testen van het regressiemodel 5.3.4.1 Multicollineariteit Op figuur 3 zien we niet meteen een lineaire relatie tussen twee onafhankelijke variabelen.
Figuur 3: Scatterplot van continue variabelen van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele Multicollineariteit blijkt ook bij deze regressievergelijking geen groot probleem te zijn. De VIF-waarden zijn overal kleiner dan 10 en de correlatiecoëfficiënt die het dichtst aanleunt bij -1 of +1 is 0.53. Dit kan ik afleiden uit tabel 13.
47
Correlation Probability PosAbnAccr
PosAbnAccr
dummyIAF
dummyJaar2008 dummyJaar2007
Leverage
ROA
dummyLoss AbsCh
Salesgrowth
dummyExtp
1.000 -----
dummyIAF
-0.054030
1.000 -----
0.3376 dummyJaar2008
dummyJaar2007
Leverage
ROA
dummyLoss
AbsCh
Salesgrowth
dummyExtp
0.057054
0.032333
1.000
0.3112
0.5663
-----
0.029203
-0.000253
-0.520347
1.000
0.6045
0.9964
0.0000
-----
0.221563
0.007288
-0.036218
0.036244
1.000
0.0001
0.8972
0.5205
0.5202
-----
0.317978
-0.124990
-0.072924
0.0000
0.0261
0.1953
0.050963
0.106108
0.057410
0.3658
0.0592
0.3082
0.337098
-0.066402
-0.018099
0.0000
0.2384
0.7482
0.065320
0.101282
-0.071314
0.2462
0.0717
0.2054
0.255789 0.0000
0.035533 0.5285
0.014977 0.7905
0.059815 0.262661 0.2884
0.0000
1.000 -----
-0.058051 -0.027719 -0.379885
1.000
0.0000
-----
0.078597 0.106234 0.165857
0.135790
0.3028
0.1627
0.6230
0.0588
0.0031
-0.016255 0.122081 0.208694 0.7731
0.0298
0.0155
1.000 -----
-0.064378 0.00155
0.0002
0.2531
0.9781
-0.009961 0.204070 0.313953 0.8598 0.0003 0.0000
0.302616 0.0000
0.52836 2 0.0000
1.000 ----0.201445 0.0003
1.000 -----
Tabel 13: Correlatietabel van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele 5.3.4.2 Heteroscedasticiteit In de tweede regressievergelijking met de positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele wordt ook een test uitgevoerd om te kijken of er al dan niet heteroscedasticiteit aanwezig is. Het resultaat van de informele methode en de formele methode is te zien in figuur 4 en tabel 14.
48
Figuur 4: Grafisch onderzoek van heteroscedasticiteit van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
49
Grafisch is er geen verband te zien in figuur 4, uitgezonderd in de eerste grafiek een heel beperkt kwadratisch verband. De tweede methode, de formele methode gebeurt opnieuw aan de hand van de White test.
Obs*R-squared:
61.14677 Prob. Chi-Square(48):
0.0964
Tabel 14: White heteroscedasticiteits test van de regressie met positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele Op basis van het resultaat van de uitgevoerde White-test in tabel 14 wordt duidelijk dat heteroscedasticiteit in het geval van de positieve abnormal accruals als afhankelijke variabele geen probleem vormt. De nulhypothese dat er geen heteroscedasticiteit is, wordt aanvaard.
5.4 Regressieonderzoek met negatieve abnormal accruals 5.4.1 Regressievergelijking De derde regressiefunctie is om te testen of de aanwezigheid van een interne auditdienst het inkomsten dalend earnings management beperkt. Hierbij wordt de afhankelijke variabele nu de negatieve abnormal accruals die bekomen werden via The Modified Jones model. Bij deze regressievergelijking houd ik 359 observaties over.
NegAbnAccr = β0 + β1*dummyIAF + β2*dummyJaar2008 + β3*dummyJaar2007 + β4*Leverage + β5*ROA + β6*dummyLoss + β7* AbsCh + β8*Salesgrowth + β9*dummyExtp
5.4.2 R², algemene significantie en descriptieve statistieken De eerste drie concepten die worden toegelicht na het uitvoeren van de ordinary least square regressie zijn opnieuw de verklaringskracht van het model, de algemene significantie en de descriptieve statistieken.
In de tabel 15 zien we dat de 20% van de variatie in de afhankelijke variabele verklaard wordt door de onafhankelijke variabelen. Voor de algemene significantie geldt de nulhypothese dat alle regressiecoëfficiënten op hetzelfde ogenblik gelijk zijn, verworpen kan worden.
50
Waarde R²
0.201486
F-statistiek
9,784662
p-waarde F-statistiek
0.000000
Tabel 15: Verklaringskracht en algemene significantie regressievergelijking met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele Wat betreft de descriptieve statistiek kunnen we de volgende opmerkingen maken. Bij bedrijven met negatieve abnormal accruals is de gemiddelde leverage 81%. De return on assets bedraagt 4.9% en de gemiddelde groei van de verkopen bedraagt 12.25%. Het aantal observaties van de 359 observaties dat een interne auditdienst heeft is 56% of 201 observaties. Zo’n 20% van alle observaties maakte een jaar eerder verlies en zoals verwacht hebben 20% extreme prestaties geleverd.
gemiddelde standaarafwijking
minimum
mediaan
maximum
NegAbnAccr
-0.149488
0.199548
-1415746
-0.086467
-0.000531
Leverage
0.807936
1.034266
0.001241
0.707191
16.34433
ROA
0.049400
0.156354
-0.771429
0.028395
1.340619
AbsCh
0.084627
0.159467
0.000000
0.026589
1.517304
Salesgrowth
0.122512
0.389797
-1.499.945
0.026944
2.945355
Tabel 16: Descriptieve statistieken van de continue variabelen van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele Aantal bedrijven
Percentage
dummyIAF
201
56%
dummyJaar2008
128
36%
dummyJaar2007
121
34%
Aantal observaties van het jaar 2006
210
31%
dummyLoss
72
20%
dummyExtp
73
20%
Tabel 17: Descriptieve statistieken van de dummy variabelen van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele
51
5.4.3 Significantie van de variabelen in het regressiemodel
Variabele
Voorspelde relatie
β-coëfficiënt
Intercept term
?
-0.073524***
dummyIAF
+
-0.002104
dummyJaar2008
?
0.019579
dummyJaar2007
?
0.003412
Leverage
-
-0.048521***
ROA
+
-0.009888
dummyLoss
+
-0.015955
AbsCh
-
-0.297048***
Salesgrowth
-
-0.042221
dummyExtp
-
-0.047779
*, **, *** duiden aan dat de β-coëfficiënten statistisch significant respectievelijk op het significantie niveau 0.10, 0.05 en 0.01 Tabel 18: Significantie regressiecoëfficiënten van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele Bij de bespreking van de regressiecoëfficiënten is het opmerkelijk dat het teken van de βcoëfficiënt van dummyIAF in de omgekeerde richting is in vergelijking met wat ik op voorhand had voorspeld. Wel heeft deze onafhankelijke variabele geen significante invloed op inkomsten dalend earnings management. Hierdoor moet de hypothese dat de invoering van een interne auditdienst zorgt voor minder earnings management verworpen worden.
Een onderscheid tussen de verschillende jaartallen kan niet gemaakt worden, want de dummyvariabelen voor de jaartallen zijn niet significant.
De regressiecoëfficiënt van de controlevariabele Leverage is negatief en significant op het hoogste niveau.
Opnieuw bekom ik een opmerkelijk resultaat bij de variabele die de return on assets meet. Een omgekeerd en significant teken is hier de uitkomst van de regressie. Dit in tegenstelling tot mijn a priori voorspelde positieve relatie.
52
De controlevariabele dummyLoss heeft geen significantie invloed op inkomsten dalend earnings management.
De relatieve absolute verandering van de winst heeft een negatieve regressiecoëfficiënt en is significant verschillend van 0 op het hoogste niveau, namelijk 1%. Deze relatie was ook voorspeld. Opnieuw geldt hier dat de managers deze volatiliteit zullen proberen te beperken via earnings management bij bedrijven met een grote volatiliteit in de resultaten.
De groei van de verkopen heeft geen significante invloed op earnings management.
Extreme prestaties hebben ook geen significante invloed op inkomsten dalend earnings management.
5.4.4 Bijkomende testen van het regressiemodel 5.4.4.1 Multicollineariteit Grafisch is er in figuur 5 niet onmiddellijk een heel sterke lineaire relatie op te merken tussen twee onafhankelijke variabelen.
53
Figuur 5: Scatterplot van continue variabelen van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele In tabel 19 heb ik gecontroleerd of er een sterke lineaire relatie is. Geen enkele correlatiecoëfficiënt is groter dan 0.8 of -0.8.
54
Correlation Probability NegAbnAccr
NegAbnAccr dummyIAF
dummyJaar2008 dummyJaar2007
Leverage
ROA
dummyLoss
AbsCh
Salesgrowth dummyExtp
1.000 -----
dummyIAF
0.001869 0.9719
dummyJaar2008
1.000 -----
0.027443
-0.078092
0.6043
0.1397
0.014199
0.014880
-0.530766
1.000
0.7886
0.7787
0.0000
-----
-0.312504
0.033268
0.005884
-0.024221
1.000
0.0000
0.5298
0.9115
0.6474
-----
-0.180374
-0.000871
-0.011473
0.003213
0.162200
1.000
0.0006
0.9869
0.8285
0.9516
0.0020
-----
dummyLoss
-0.062826 0.2351
0.009642 0.8555
0.048345 0.3611
-0.062802 -0.039575 -0.424946 0.2353 0.4548 0.0000
AbsCh
-0.341884
-0.070604
0.062802
-0.065768
0.171819
0.461204
0.040741
0.0000
0.1820
0.2352
0.2138
0.0011
0.0000
0.4416
Salesgrowth
-0.206015 0.0001
-0.016966 0.7487
-0.160479 0.0023
-0.011667 0.8256
0.194846 0.0002
0.330633 -0.197055 0.295037 0.0000 0.0002 0.0000
dummyExtp
-0.206613 0.0001
-0.012156 0.8185
0.115190 0.0291
-0.067414 0.2026
0.042274 0.4246
0.084966 0.1080
dummyJaar2007
Leverage
ROA
1.000 -----
1.000 ----1.000 -----
0.542013 0.361363 0.0000 0.0000
1.000 ----0.007278 0.8907
Tabel 19: Correlatietabel van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele De VIF-factor voldoet ook aan de vuistregel dat deze niet hoger dan 10 mag zijn.
5.4.4.2 Heteroscedasticiteit Op basis van de grafische methode (figuur 6) is er, op de eerste grafiek na waar er een licht kwadratisch verband te zien is, niet meteen een grafisch verband te bespeuren,.
55
1.000 -----
Figuur 6: Grafisch onderzoek van heteroscedasticiteit van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele Het resultaat van het uitvoeren van de White-test bij de derde regressievergelijking wordt weergeven in tabel 20.
56
112.8735 Prob. Chi-Square(48):
Obs*R-squared:
0.0000
Tabel 20: White heteroscedasticiteits test van de regressie met absolute abnormal accruals als afhankelijke variabele De p-waarde bij het uitvoeren van de White-test toont aan dat de nulhypothese dat er geen heteroskedasticiteit is, verworpen mag worden.
De regressie wordt nu opnieuw uitgevoerd, maar gebruik makend van de “White’s heteroscedasticity-consistent variances and standard errors”. In tabel 21 wordt er een vergelijking gemaakt tussen de regressiecoëfficiënten en de p-waarden indien de “White’s heteroscedasticity-consistent variances and standard errors” niet worden gehanteerd en in het geval er wel gebruik van wordt gemaakt.
Variabele
β-coëfficiënt
β-coëfficiënt (White-heteroscedasticity consistent)
Intercept term
-0.073524***
-0.073524***
dummyIAF dummyjaar2008
-0.002104 0.019579
-0.002104 0.019579
dummyjaar2007
0.003412
0.003412
leverage
-0.048521***
-0.048521***
ROA
-0.009888
-0.009888
dummyLoss
-0.015955
-0.015955
AbsCh
-0.297048***
-0.297048**
Salesgrowth
-0.042221
-0.042221
dummyExtp
-0.047779
-0.047779
*, **, *** duiden aan dat de β-coëfficiënten statistisch significant respectievelijk op het significantie niveau 0.10, 0.05 en 0.01 Tabel 21: White-heteroscedasticity consistent regressiecoëfficiënten van de regressie met negatieve abnormal accruals als afhankelijke variabele Enkel de significantie van de controlevariabele die de absolute verandering in de winst van het boekjaar na belastingen tussen de huidige periode en de vorige periode (AbsCh) meet is gedaald in significantie van het 1% significantieniveau naar het 5% significantieniveau. Opnieuw besluit ik hier dat heteroscedasticiteit geen grote bedreiging vormt voor dit onderzoek. 57
Hoofdstuk 6: Algemeen besluit Earnings management wordt omschreven als het bewust beïnvloeden van financiële gegevens door het management van een onderneming om zo bepaalde doelstellingen te bevredigen. Deze activiteit behoort tot de legale activiteiten. Op deze manier wordt er een onderscheid gemaakt tussen earnings management en earnings manipulation. In de praktijk is deze opsplitsing vaak moeilijk te zien. In de literatuur worden verschillende redenen naar voren geschoven waarom managers winsten proberen te beïnvloeden. Ze willen een betere reputatie creëren tegenover hun stakeholders. Een stijging van de prijzen van aandelen kan een objectief zijn en als gevolg hiervan het ontvangen van een hogere bonus. Sommige managers willen stabiliteit creëren in de volatiele winstcijfers en het verdedigen van hun eigen reputatie naar de buitenwereld toe kan ook een drijfveer voor earnings management zijn. Naast earnings management door gebruik te maken van de flexibiliteit in de Genereal Accepted Accounting Principles, wordt er ook op een subtielere manier aan earnings management gedaan. Vander Bauwhede en Willekens (2003) noemen deze methode real activities manipulation. Managers gaan hierbij transacties uitvoeren enkel en alleen om eigen objectieven te bereiken. Het meten van earnings management wordt op verschillende manieren gedaan. Burgstahler en Dichev (1997) maakten een onderscheid tussen earnings management om dalingen van de winst te vermijden en earnings management om verlies te vermijden. Op basis van een grafische manier en het ontwikkelen van een statistische test werd dan gekeken of er aan winststuring werd gedaan. Degeorge et al. (1999) breidde deze methode nog uit door earnings management om aan de verwachtingen van analisten te voldoen op te sporen. De meest gehanteerde manier in de literatuur voor het detecteren van winststuring is echter op basis van abnormal of discretionary accruals. Er werden reeds een aantal modellen opgesteld op basis van discretionary accruals, maar The Modified Jones model blijkt het beste meetmodel uit onderzoek van Dechow et al (1995). Het is dan ook deze methode dat ik heb gebruikt tijdens mijn onderzoek. In dit model wordt er een opsplitsing gemaakt tussen abnormal accruals en normal accruals. De abnormal accruals zijn een maat voor earnings management. Chi en Gupta (2008) toonden aan dat de gevolgen van winststuring niet min zijn. De abnormal stock return en de operationele performantie kunnen er ernstig onder leiden.
58
In het tweede hoofdstuk gaat de aandacht uitsluitend naar de interne auditdienst van bedrijven. In een ruimer perspectief moet de interne auditdienst als een onderdeel worden gezien van corporate governance. De toezichthoudende functie wordt hier naar voren geschoven. Objectiviteit en onafhankelijkheid zijn twee heel belangrijke voorwaarden waaraan een interne auditafdeling van een bedrijf moet voldoen. Rapportering en positionering in het organigram spelen hier een zeer belangrijke rol in. Christopher et al (2001) zeggen dat het hoofddoel objectiviteit moet zijn. Onafhankelijkheid tegen over het management wordt ook als een belangrijke eigenschap gezien. Verschillende factoren kunnen deze twee eigenschappen bedreigen. Het gebruiken van de interne auditdienst als opstap voor toekomstige managers, het budget van de interne auditdienst dat ter beschikking wordt gesteld door het management van het bedrijf en het hoogste management van de onderneming dat betrokken is bij het opstellen van het interne auditplan zijn de drie grootste bedreigingen. Goed risicomanagement wordt als een sleutelcompetentie gezien van een interne auditdienst. In een rapport van het Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission staat duidelijk vermeld dat de interne auditafdeling een belangrijke ondersteunende rol heeft in risicomanagement. Het Instituut van Interne Auditors benadrukt ook de belangrijke rol dat een interne auditdienst speelt in het proces van risicomanagement. Zoals het geval is met andere activiteiten in een onderneming, worden interne auditafdeling ook uitbesteed. Ahlawat en Lowe (2004) onderzochten daarvan de invloed op de onafhankelijkheid. Ze besluiten dat het al dan niet uitbesteden van de interne auditdienst geen negatieve invloed heeft op de onafhankelijkheid of objectiviteit. De invloed van outsourcing op lange termijn is nog moeilijk te voorspellen volgens deze twee onderzoekers. Uiteindelijk mag de invloed van de Sarbanes Oxley act ook niet vergeten worden. Het doel van deze wet is het bereiken van deugdelijk bestuur en het vermijden van enorme schandalen zoals Enron. Dit heeft een belangrijke invloed gehad op de interne auditafdelingen. Er ontstond een opwaartse trend van interne auditafdelingen in bedrijven en dit had ook een invloed op de in België gevestigde filialen van Amerikaanse bedrijven. In het derde hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de relatie tussen de interne auditdienst en earnings management. Hierover is er slechts een beperkte hoeveelheid literatuur aanwezig. Op basis van onderzoek van Shen en Chih (2007), Davidson et al (2005) en Prawitt et al (2009) ga ik er a priori vanuit dat de aanwezigheid van een interne auditdienst zou moeten zorgen voor een daling van de mate van earnings management. Managers gaan dus minder aan winststuring doen. 59
Het vierde hoofdstuk beschrijft de data en de gebruikte variabelen van mijn onderzoek. Dankzij een lijst die beschikbaar werd gesteld door het Instituut van Interne Auditoren België kon ik onderzoek voeren naar het feit of de aanwezigheid van een interne auditdienst in het bedrijf zorgt voor een daling van earnings management, toegepast op Belgische bedrijven. In mijn onderzoek in het vijfde hoofdstuk kwam ik tot het volgende resultaat. De drie opgestelde hypothesen in het derde hoofdstuk moesten verworpen worden op het 5% significantieniveau. Ik kan dus besluiten dat de aanwezigheid van een interne auditdienst geen invloed heeft op de mate van earnings management bij de onderzochte Belgische bedrijven. Het invoeren van een interne auditafdeling heeft geen invloed op earnings management in het algemeen, inkomsten stijgend earnings management en inkomsten dalend earnings management. Het wordt ook duidelijk op basis van de descriptieve statistieken van de uitvoering van The Modified Jones model dat er gemiddeld gezien aan inkomsten dalend earnings management wordt gedaan. Er zijn echter een aantal beperkingen in mijn onderzoek waar er rekening moet mee gehouden worden. Eerst en vooral wil ik het hebben over het bepalen of er een interne auditdienst aanwezig was in het bedrijf of niet. Om dit te weten ging ik er vanuit dat het lid zijn van het Instituut van Interne Auditoren gelijk is aan het hebben van een interne auditafdeling in het bedrijf. Ik heb dus niet per bedrijf afzonderlijk nagegaan of er een interne auditdienst aanwezig was, want dit was een te omslachtig werk. Een tweede beperking betreft de omvang van de steekproef. Na het verwijderen van ziekenhuizen, scholen en financiële instellingen uit de lijst met bedrijven was er slechts een beperkt hoeveelheid aan bedrijven over. Om dit op te lossen heb ik daarom telkens gegevens genomen van de drie voorbije jaren en veronderstelde ik dat in de drie voorgaande jaren ook een interne auditdienst aanwezig was. Er is slechts een beperkte hoeveelheid onderzoek verricht naar de onderlinge relatie tussen een interne auditdienst en earnings management. Dit zorgt ervoor dat er nood is aan meer onderzoek. Wanneer dit onderzoek aantoont dat een interne auditdienst zorgt voor minder earnings management dan kan dit nuttig kunnen zijn voor verschillende stakeholders als we de gevolgen van earnings management in acht nemen. De aanwezigheid van een goed functionerende interne auditafdeling zou dan bijvoorbeeld kunnen zorgen voor hogere toekomstige abnormal stock returns wat een belangrijk gegeven is voor investeerders.
60
Lijst van de geraadpleegde werken Ahlawat S. S. en Lowe D. J., 2004, An examination of internal auditor objectivity: in-house versus outsourcing, Auditing: a Journal of Practice and Theory, 23, 147-158. Archambeault D. S., DeZoort F. T. en Holt T. P., 2008, The need for an external audit report to external stakeholders to improve governance transparency, Accounting Horizons, 22, pp. 375-388. Bariff M., 2003 , Internal Audit Independence and Corporate Governance, Institute of Internal Auditors-Research Foundation, pp. 1-20. Barth M. E., Elliott J. A. en Finn M. W., 1999, Market rewards associated with patterns of increasing earnings, Journal of accounting research, 37, pp. 387-413. Chi J. en Gupta M., 2008, Overvalution and earnings management, Journal of Banking and Finance, 33, pp. 1652-1663. Christopher J., Sarens G. en Leung P., 2009, A critical analysis of the independence of the internal audit function: evidence from Australia, Accounting, Auditing and Accountability Journal, 22, pp. 200-220. Coram P., Ferguson C. en Moroney R., 2008, Internal audit, alternative internal audit structures and the level of misappropriation of assets fraud, Accounting and Finance, 48, pp. 543–559. D. Burgstahler en Dichev I., 1997, Earnings management to avoid earnings decreases and losses, Journal of Accounting and Economics, 24, pp. 99-126. Davidson R., Goodwin-Stewart J. en Kent P., 2005, Internal governance structures and earnings management, Accouting and Finance, 45, pp. 241-267. De Beelde I., 2008, Financiële audit, Gent: Acadamia Press. DeAngelo L. E., 1986, Accounting numbers as market valuation substitutes: a study of management buyouts of public stockholders, The Accounting Review, 61, pp. 400-420. Dechow P. M., Sloan R. G. en Sweeney A. P., 1995, Detecting earnings management, The Accounting Review, 70, pp. 193-225. Defond M. L. en Jiambalvo J., 1994, Debt covenant manipulation and manipulation of accruals, Journal of Accounting and Economics, 17, pp. 145-176. Degeorge F., Patel J. en Zeckhauser R., 1999, Earnings management to exceed thresholds, The Journal of Business, 72, pp. 1-33. Deloitte, 2004, Optimizing the role of internal audit function in the Sarbanes-Oxley Era, pp. 1-9. 61
Ernst & Young, 2008, Escalating the role of internal audit, Global Internal Audit Survey, pp. 1-34. Fok D. en Franses P. H., 2009, Testing Earnings Management, Econometric Institute Erasmus School of Economics, working paper, pp. 1-20. Francis, J. R. en Krishnan J., 1999, Accounting accruals and auditor reporting conservatism. Contemporary Accounting Research 16, pp. 135–210. Graham J. R., Harvey C. R. en Rajgopal S., 2005, The economic implications of corporate financial reporting, Journal of Accounting and Economics, 40, pp. 3-73. Hackenbrack K. en Nelson M. W., 1996, Auditors’ incentives and their application of financial accounting standards, The Accounting Review, 71, pp. 43-59. Healy, P. M., 1985, The effect of bonus schemes on accounting decisions, Journal of accounting and economics, 7, pp. 85-107. Jones J. J., 1991, Earnings management during import relief investigations, Journal of Accounting Research, 29, pp. 193-228. Kothari S. P., Leone A. J. en Wasley C. E., 2005, Performance matched discretionary accrual measures, Journal of Accounting and Economics, 39, pp. 163-197. Irving L en PangThye O., Internal audit’s role in modern corporate governance, KPMG, 2004, pp. 1-12. Palepu K. G., Healy P. M., Bernard V. L . en Peek E., 2007, Business analysis and valuation IFRS edition, China: C&C Offset. Prawitt D. F., Smith J. L. en Wood D. A., 2009, Internal audit quality and earnings management, The Accounting Review, 84, pp. 1255-1280. Roychowdhury S., 2006, Earnings management through real activities manipulation, Journal of Accounting and Economics, 42, pp. 335-370. Scott W., 1997, Financial Accounting Theory, Prentice Hall, Canada Inc. Shen C. en Chih H., 2007, Earnings management and corporate governance in Asia’s emerging markets, Journal of Banking and Finance, 15, pp. 999-1021. Steinberg R. M., Martens F. J., Everson M. E.A, Nottingham L. E., 2007, Enterprise risk management – Integrated framework, Committee of Sponsoring Organizations of the Treadway Commission, pp. 1-7. The institute of Internal Auditors Belgium (IIABEL), 2007, International professional practices framework , http://www.iiabel.be/. The Intitute of Internal Auditors, 2004, The Role of Internal Auditing in Enterprise-wide Risk Management, pp. 1-8. 62
Vander Bauwhede H. en Willekens M., 2003, Earnings management in Belgium: a review of the empirical evidence, Tijdschrift voor Economie en Management, 2, pp. 199-217.
63
Bijlage: Overzicht variabelen Variabele
Beschrijving
Berekening en uitleg
AbsAbnAccr
absolute waarde van de abnormal
Afhankelijke variabele om
accruals
earnings management in het algemeen te bepalen (via The Modified Jones model berekend)
PosAbnAccr
de positieve abnormal accruals
Afhankelijke variabele om inkomsten stijgend earnings management te bepalen (via The Modified Jones model berekend)
NegAbnAccr
de negatieve abnormal accruals Afhankelijke variabel om inkomsten dalende winststuring (via The Modified Jones model berekend)
dummyIAF
dummy voor de aan- of afwezigheid Deze variabele krijgt de waarde 1 van een interne auditdienst
toegewezen als er een interne auditdienst aanwezig is en de waarde 0 als er geen interne auditdienst is
dummyJaar2008 dummy om een onderscheid te
Gegevens afkomstig van het jaar
maken tussen het jaartal waarvan de 2008 krijgen een waarde 1 financiële gegevens afkomstig zijn.
dummyJaar2007 dummy om een onderscheid te
Gegevens afkomstig van het jaar
maken tussen het jaartal waarvan de 2007 krijgen een waarde waarde 0 financiële gegevens afkomstig zijn.
64
Leverage
mate van schuldfinanciering
lange termijn schulden en vlottende passiva samen te tellen en te delen door de totale activa van het bedrijf
ROA
return on assets
winst van het boekjaar na belastingen delen door de totale activa van het bedrijf
dummyLoss
dummy om de winst of verlies
waarde 1 als het bedrijf verlies
bepalen
heeft gemaakt en 0 als het bedrijf winst maakt
AbsCh
Absolute change, absolute
Absolute verandering in de winst
verandering van de winst
van het boekjaar na belastingen tussen de huidige periode en de vorige periode gedeeld door de totale waarde van het actief van het vorig jaar. Om een beeld te krijgen van de grootte van de relatieve wijziging in de winst na belastingen
Salesgrowth
Groei van de verkopen
Verkopen van jaar j verminderd met de verkopen van jaar j-1 en dit verschil gedeeld door het totaal van de actiefzijde van de balans van jaar j-1 Om te controleren of onze resultaten te wijten zijn aan groei van de onderneming is de groei van de verkopen
65
dummyExtp
Dummy om extreme performantie te Winst van het boekjaar na bepalen
belastingen gedeeld door de totale activa. 10% grootste getallen heb ik een 1 toegewezen en aan de 10% kleinste getallen ook een waarde 1 extreme prestaties
TAt
Total accruals
{(∆vlottende activa - ∆liquide middelen) – (∆vlottende passiva ∆schulden op meer dan 1 jaar die binnen
het
jaar
vervallen)
–
afschrijvingen)} / At-1
At-1
Activa eind vorig boekjaar of begin dit boekjaar
∆REVt
Wijziging in revenues
Verschil tussen de opbrengsten van dit jaar en de vorderingen van vorig jaar
∆RECt
Wijziging in receivables
Verschil tussen de vorderingen van dit jaar en de vorderingen van vorig jaar
PPEt
Property Plant and Equipment
Materiële vaste activa
νt
Storingsterm van The Modified
Deze storingsterm stellen de
Jones model
abnormal accruals voor, een maat voor earnings management
66