“De Here gedenkt” aantekeningen bij de nachtgezichten van Zacharia
Miranda Renkema
VOORWOORD De tekst van dit boekje bestaat uit aantekeningen bij de zogenaamde ‘nachtgezichten van Zacharia’ (Zacharia 1-6). Deze aantekeningen zijn oorspronkelijk gemaakt in het voorjaar van 1999 tijdens een serie ‘Open Catechese’ avonden in de Christelijke Gereformeerde Kerk van HaarlemCentrum, waarbij de tekst van deze profetieën vers voor vers is besproken. Deze opzet is ook in dit boekje gevolgd en de bedoeling ervan is ook niet meer dan om enkele aantekeningen bij de Bijbeltekst te geven. In de nachtgezichten van Zacharia is zoveel over Gods heilsplan geopenbaard dat het onmogelijk is om alle lagen en lijnen die er in zitten in één keer te overzien, laat staan ze te begrijpen. In dit boekje wordt dan ook lang niet alles uitgediept, soms wordt maar met een enkel woord naar een doorgaande lijn in Gods openbaring verwezen. Ik hoop van harte dat u naar aanleiding van deze aantekeningen er zelf verder over na wilt denken en dat u op die manier steeds meer onder de indruk zult komen van de grootsheid van Gods beloften.
Haarlem, november 2002 Miranda Renkema
3
INHOUDSOPGAVE Voorwoord. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Inhoudsopgave.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 1
De profeet Zacharia en zijn tijd. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 1.1 1.2
2
Het bijbelboek Zacharia.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 2.1 2.2
3
In welke tijd leefde Zacharia?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Wie was Zacharia?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
Waar gaat het boek over?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Indeling van het bijbelboek. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
Nachtgezichten.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 3.1 3.2
Wat zijn dat?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 Wat zijn ‘de nachtgezichten van Zacharia’?. . . . . . . . . . . . . 8
4
Het eerste nachtgezicht, 1:7-17. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
5
Het tweede nachtgezicht, 1:18-21. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
6
Het derde nachtgezicht, 2:1-13. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14
7
Het vierde nachtgezicht, 3:1-10.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
8
Het vijfde nachtgezicht, 4:1-14. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
9
Het zesde nachtgezicht, 5:1-4. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
10
Het zevende nachtgezicht, 5:1-11. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 25
11
Het achtste nachtgezicht, 6:1-15. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27
4
1 1.1
DE PROFEET ZACHARIA EN ZIJN TIJD In welke tijd leefde Zacharia?
Een duidelijke tijdsaanduiding vinden we in Zach. 1:1: “in de achtste maand, in het tweede jaar van Darius, kwam het woord des Heren tot de profeet Zacharia”. Omgerekend naar onze tijdrekening zitten we dan in oktober of november van het jaar 520 v. Chr. In Israëls geschiedenis is dit de periode vlak na de Babylonische ballingschap. In 538 hadden de in ballingschap weggevoerde Joden onverwacht toestemming gekregen om naar Jeruzalem terug te keren (zie Ezra 1:1-4). Dit was een gevolg van de verovering van Babel door de Perzische koning Cyrus (door de Bijbel ‘Kores’ genoemd). Deze Cyrus had namelijk een andere politiek ten opzichte van veroverde volken dan de Babyloniërs. Hij koos er voor om onderworpen volken niet te deporteren, maar te laten wonen in hun eigen land, en hun eigen gewoonten en eigen godsdienst te laten houden. Zo besloot hij ook de Joodse ballingen terug te laten gaan naar Jeruzalem en gaf hij hen zelfs geld mee om de tempel te gaan herstellen (zie Ezra 1:3-8). Zeven maanden na aankomst in Israël waren de teruggekeerde ballingen begonnen met de herbouw van de tempel. Als eerste werd het altaar voor de offers hersteld (Ezra 3:1-6) en twee jaar later lag het fundament er (Ezra 3:8-10). Maar de herbouw ging langzaam. Er waren Samaritanen die de bouw moeilijk maakten (Ezra 4:1-24) en bovendien moest het hele land van de grond af weer opgebouwd worden. Iedereen was dus ook druk met het bouwen van zijn eigen huis. Economisch was de toestand erg slecht en langzamerhand sloeg de blijde stemming van het begin om in moedeloosheid. Iedereen was zo druk met zorgen om zijn eigen bestaan dat de tempel wat minder belangrijk leek, en uiteindelijk de bouw zelfs werd gestaakt (Ezra 4:24). Totdat de Here God door de profeet Haggaï rechtstreeks opdracht gaf om de bouw voort te zetten (Hag. 1:1-4, 8-9). En precies twee maanden na deze profetie klonk voor het eerst het woord van Zacharia (Haggaï in de 6e en Zacharia in de 8e maand van het 2e jaar van Darius). Haggaï en 5
Zacharia waren dus tijdgenoten. De teruggekeerde ballingen die te moedeloos waren geworden om nog wat van de herbouw te verwachten, kregen ineens twee boodschappers van God om hen te bemoedigen!
1.2 Wie was Zacharia? De naam ‘Zacharia’ betekent: ‘De Here gedenkt’, en in deze naam is de boodschap van Zacharia’s hele boek samen te vatten. Een aanwijzing van wie Zacharia was lezen we in Zach. 1:1: “Zacharia, de zoon van Berekja, de zoon van Iddo”. Zacharia was dus een kleinzoon van Iddo, en deze Iddo wordt in Nehemia genoemd als hoofd van een familie die met Jozua en Zerubbabel uit Babel terugkeerde naar Jeruzalem. In Ezra 5:1 en 6:14 wordt Zacharia niet aangeduid als kleinzoon, maar als zoon van Iddo. maar dat is niet zo’n probleem, omdat ‘zoon’ in het Oude Testament wel vaker staat voor ‘kleinzoon’. Over Zacharia’s roeping als profeet is niets bekend. Dát hij geroepen is blijkt echter uit het feit dat het woord van de Here tot hem kwam.
6
2
HET BIJBELBOEK ZACHARIA
2.1 Waar gaat het boek over? Samengevat zou je kunnen zeggen: Zacharia mag Gods belofte voor de toekomst doorgeven, ter bemoediging van zijn volk dat in de moeilijke tijd na de ballingschap het zicht op de toekomst kwijt was. De tempel speelt in die belofte voor de toekomst een grote rol. De tempel is zo belangrijk, omdat de tempel het centrum is van een nieuw Jeruzalem, ja, van een nieuwe wereld. In Zacharia’s profetieën wordt Gods hele heilsplan ontvouwd. Zacharia mocht over de tijden, ook over die van ons, heenkijken en over dingen spreken die ook voor ons nog belofte zijn.
2.2 Indeling van het bijbelboek Het boek Zacharia is te verdelen in twee hoofddelen: hoofdstuk 1-8 en hoofdstuk 9-14. Het eerste hoofddeel is te verdelen in drie gedeelten: 1 Zacharia 1:1-6 (verslag van Zacharia’s optreden) 2 Zacharia 1:7-6:15 (de nachtgezichten) 3 Zacharia 7:1-8 (prediking over de vastendagen). Het tweede hoofddeel verschilt nogal van het eerste. Het draagt een eschatologisch karakter en is waarschijnlijk afkomstig uit een latere periode in het leven van Zacharia.
7
3
NACHTGEZICHTEN
3.1 Wat zijn dat? Nachtgezichten zijn visioenen. Visioenen zijn gebruikelijke middelen van de Here God om zijn boodschap aan profeten door te geven (zie Num. 12:6). Een profeet wordt in het Oude Testament dan ook wel ‘ziener’ genoemd. Het gaat erom dat een profeet in een visioen dingen ziet die hij met zijn natuurlijke ogen niet kan zien. Een visioen is dus wat anders dan een droom. Een droom krijg je als je slaapt, maar een visioen gebeurt in wakende toestand. Dat is ook zo bij Zacharia. Hij is klaarwakker als hij de gezichten ontvangt en als hij tussen het vierde en vijfde gezicht in slaap is gevallen, wordt hij wakker gemaakt om het volgende gezicht te kunnen ontvangen (Zach. 4:1). Ook is het bewustzijn van de profeet niet uitgeschakeld. Hij is betrokken bij wat hij ziet en kan er op reageren. Soms wordt er bijvoorbeeld tijdens het visioen door de profeet een vraag gesteld over iets dat hij niet begrijpt. Visioenen zijn onthullingen van wat God in de nabije en verre toekomst gaat doen. Er komen veel beelden in voor met een symbolische betekenis (vgl. de Openbaring aan Johannes).
3.2 Wat zijn ‘de nachtgezichten van Zacharia’? Acht visioenen die Zacharia achter elkaar in één nacht heeft ontvangen (zie Zach. 1:7). Dit zijn de acht nachtgezichten op een rijtje: Zacharia Zacharia Zacharia Zacharia Zacharia Zacharia Zacharia
1:7-17 1:18-21 2:1-13 3:1-10 4:1-14 5:1-4 5:5-11
(eerste nachtgezicht) (tweede nachtgezicht) (derde nachtgezicht) (vierde nachtgezicht) (vijfde nachtgezicht) (zesde nachtgezicht) (zevende nachtgezicht) 8
Zacharia 6:1-15
(achtste nachtgezicht)
9
4
HET EERSTE NACHTGEZICHT, 1 : 7-17
Zoals gezegd gaan we ervan uit dat Zacharia alle gezichten in de loop van één nacht heeft ontvangen. De datum die genoemd wordt in vers 7 geldt dus voor alle visioenen. 7.
Omgerekend naar onze tijdrekening is die datum: 15 februari 519 v. Chr. Dit is zo’n drie maanden na Zacharia’s eerste optreden (Zach. 1:1-6), en in hetzelfde jaar als waarin Haggaï had opgeroepen verder te gaan met de tempelbouw (Hag. 1:1-4, 8-9).
8.
De plaats waar het visioen zich afspeelt is een diepte waarin mirten groeien. Er bestaan bij bijbeluitleggers twee meningen over die mirten. De ene groep uitleggers zegt: de mirten zijn een aanduiding van het paradijs dat de woning van God omgeeft (het visioen zou zich dan afspelen in de hemel). De tweede groep zegt: de mirten zijn een beeld voor het volk van God. Het is echter heel goed mogelijk dat niet aan elk detail van het gezicht een aparte betekenis moet worden gegeven. Tussen de mirten zit een man op een rood paard en achter hem nog andere paarden. We moeten hierbij denken aan strijdpaarden. Kennelijk is de man op het rode paard de aanvoerder, want de andere ruiters stellen zich achter hem op en hij rapporteert namens hen (zie vers 11).
9.
Zacharia snapt niets van wat hij ziet. We hebben hierboven gezegd dat bij een visioen de profeet betrokken is bij wat hij ziet en er ook op kan reageren. Dat doet Zacharia hier, want hij vraagt: ‘wat heeft dit allemaal te betekenen?’. Hij vraagt dit aan ‘de engel die met hem sprak’. Deze engel komen we in bijna elk nachtgezicht tegen en we noemen hem de tolkengel. Hij is een engel die als het ware naast Zacharia stond toen deze de gezichten ontving en die namens God uitleg mocht geven aan Zacharia. Hier zegt hij: ‘ik zal u tonen wat dit betekent’ en dan gaat het visioen verder.
10. Er blijkt nog iemand tussen de mirten te staan: de Engel des Heren. In het Oude Testament komen we de Engel des Heren vaker tegen en 10
we mogen daarbij dan denken aan de Oudtestamentische openbaring van de Here Jezus. Zacharia ziet nu deze Engel des Heren staan, en vóór Hem een stel ruiters die verslag uitbrengen van hun bevindingen. Het blijkt dat ze op Goddelijk bevel de aarde hebben doorkuist, en nu komen ze met het bericht: ‘de gehele aarde verkeert in volkomen rust’. 12. Uit de reactie van de Engel des Heren blijkt dat dat bericht ongunstig is. Het is stil, maar niet geruststellend stil. Om dit te begrijpen komt kennis van de tijd waarin Zacharia leefde om de hoek kijken, net als de profetieën van de profeet Haggaï.. In Hag. 2:7-10 en Hag. 2:23 lezen we dat Haggaï de mensen pas geleden had gezegd: houdt moed, God gaat iets heel groots doen! Maar in plaats daarvan kunnen de verkenners alleen maar melden dat het overal rustig is. Kortom: er is niets te merken van de komst van Gods rijk! Er is niets te merken van heidenen die zouden komen naar Jeruzalem, van de tempel die met heerlijkheid vervuld zou worden. Gods volk is nog gewoon een volk in vernedering en alles is rustig en stil. 13. Nu volgt het antwoord van God op het gebed van de Engel de Heren. God geeft dat antwoord aan de tolkengel, met de bedoeling dat die het aan Zacharia zou vertellen. 14. Zacharia moet het vervolgens aan het volk vertellen: “zo zegt de Here der heerscharen; Ik ben voor Jeruzalem en voor Sion in grote ijver ontbrand”. Dat is de taal van de liefde.Jeruzalem is Gods stad, Sion zij nbruid. En God kan het niet hebben dat een ander aan haar komt. Dan brandt zijn toorn los. Ook op de inwoners van Sion kan Hij boos zijn, dat was gebleken in de ballingschap. Maar terwijl God op hen maar éen weinig vertoornd was’, (d.w.z. zijn straf was gericht op herstel van de verhouding), werden de volken die Hij voor zijn oordeel gebruikte overmoedig en waren ze uit op de ondergang van Gods volk. Dat is levensgevaarlijk, dan wordt God ‘zeer toornig’. 16. Omdat de Here Jeruzalem verkoren heeft zal Hij, ondanks Israëls ontrouw, in erbarming naar Jeruzalem terugkeren. De Here wil weer in Sion wonen: de tempel zal herbouwd worden (God herhaalt hier tegen alles in de belofte van Hag. 2:10!). Ook zal Jeruzalem 11
herbouwd worden; de landmeters zullen straks veel werk te doen hebben vanwege de herbouw. Ja, “wederom zullen mijn steden overvloeien van het goede, nóg zal de Here Sion troosten, Jeruzalem nog verkiezen”. Hoe rustig en stil alles nu mag lijken, de Here laat zeggen dat alles waarvan Haggaï geprofeteerd had wel degelijk in werking is gezet en dat het heil zeker komt!
12
5
HET TWEEDE NACHTGEZICHT, 1 : 18-21
De dubbele profetie uit het eerste nachtgezicht (heil voor Sion, onheil voor de vijandige volken) wordt verder uitgewerkt in het tweede en derde gezicht. In het tweede gezicht vinden we een uitwerking van Zach. 1:15. 18. Zacharia ziet vier horens. Het zou kunnen zijn dat die horens op één of ander dier zitten, zoals we wel vaker tegenkomen in de Bijbel (b.v. in het boek Daniël en in de Openbaring aan Johannes), maar dat staat er niet. Blijkbaar gaat het hier alleen om die horens. De horen is in het Oude Testament een symbool van kracht en macht (Deut. 33:17, Ps. 75:11, Dan. 7:7). Bij de horens die Zacharia ziet zullen we moeten denken aan wereldmachten die vijanden zijn van Gods volk. 19. Dat blijkt uit vers 19 en 21, waar van de horens staat dat ze Juda, Israël en Jeruzalem verstrooid hebben en hun horens tegen Juda hebben verheven. Dat we aan wereldmachten moeten denken blijkt ook uit het feit dat er vier horens zijn. Het getal vier staat in de Bijbel voor ‘van alle windstreken, het totale geheel’. Het is de totale vijandige wereldmacht die van alle kanten aanstormt. Stel je voor: je staat in een weiland, en van alle kanten zie je woedende stieren aanstromen met hun horens vooruit. Dat is de situatie van Gods volk in de wereld. Dat was voor het volk van God tóen zo (bedreigd door Babel, Assyrië, de Perzen, de Samaritanen). Het is ook de situatie van alle tijden. 20. Dan richt God de aandacht van Zacharia op een ander beeld: vier smeden. 21. Als Zacharia vraagt wat deze komen doen, blijkt dat de smeden zich opstellen tussen het volk van God en de dreigende horens. Het zijn er weer vier: tegenover elke hoorn staat een smid. En zij slaan de horens neer. Uit het feit dat opnieuw het getal vier gebruikt wordt mogen we afleiden dat ook deze smeden wereldmachten zijn. Maar dan machten die de machten die Gods volk aanvallen vernietigen. De ene 13
wereldmacht staat tegenover de ander. En zo is het ook gebeurd, dat is in de geschiedenisboeken na te lezen: Babel ging ten onder tegen de Perzen, de Perzen tegen de Gieken, enzovoort. De vijandige volken bestrijden elkaar en zo wordt Gods volk verlost. In het boek Openbaring zien we dat het tot aan het eind der tijden zo zal gaan.
14
6
HET DERDE NACHTGEZICHT, 2 : 1-13
Zacharia 2:1-13 is te verdelen in het derde nachtgezicht (2:1-5) en een soort nadere toevoeging bij zowel het tweede als het derde nachtgezicht (2:6-13). 1.
Het derde gezicht toont een beeld van Jeruzalem. Zacharia ziet een man lopen, volgens vers 4 een jong iemand, met een meetsnoer in de hand.
2.
Zacharia vraagt hem wat hij aan het doen is, en hij krijgt als antwoord dat de jongen op weg is om Jeruzalem op te meten. Blijkbaar gelooft de jongen de belofte van Zach. 1:16-17 en wil hij gaan uitrekenen hoe dat allemaal moet gaan worden.
3.
Vervolgens hoort Zacharia de tolkengel tegen een andere engel zeggen: ‘loop die jongen achterna en zeg hem dat hij ophoudt met meten’. Het is onbegonnen werk om Jeruzalem op te meten en de grenzen van de stad vast te stellen.
4.
Jeruzalem zal een open stad zijn zonder muren; d.w.z.: er kunnen telkens nieuwe huizen aan toegevoegd worden. En dat zal ook nodig zijn vanwege alle mensen die toestromen om daar een woonplaats te zoeken. Dat moet een geweldige boodschap zijn geweest voor dat kleine groepje teruggekeerde ballingen daar in Jeruzalem. In Nehemia 11 lezen we hoe teruggekeerde Joden door het lot werden aangewezen om verplicht in Jeruzalem te gaan wonen. Blijkbaar was er niet zoveel animo om in de stad van God te wonen en dreigden er binnen Jeruzalem te weinig mensen te zijn om de stad leefbaar te houden. Maar God zegt dat er een tijd zal komen dat er voor Jeruzalem geen muren te bouwen zullen zijn, omdat de stad steeds weer moet worden uitgebreid.
5.
Een stad zonder muren wil ook zeggen: een onversterkte plaats. Dat zal mogelijk zijn omdat de Here Zelf een vurige muur zal zijn rondom haar. Terwijl in het tweede gezicht de wereldmachten ten onder gaan, zien we in dit gezicht Jeruzalem als de stad van de 15
Here, die Hij zal beschermen en die Hij door zijn inwoning wil vervullen van heerlijkheid (voor het beeld van Gods heerlijkheid die de stad zal vervullen, vgl. Jes. 60:19-20 en Openb. 21:23). Waarschijnlijk zijn de verzen 6-13 profetische woorden van Zacharia zelf, die hij heeft toegevoegd aan de nachtgezichten. 6-9. Deze verzen zijn een toevoeging bij het tweede nachtgezicht. Het onderwerp van dat nachtgezicht was: de ondergang van de vijandige volken. De woorden van vers 6-9 zijn gericht aan dát deel van Sion dat ‘nog woont bij de dochter van Babel’: de achtergebleven ballingen dus. Tegen die mensen zegt God: ‘vlucht uit het Noorderland (dat is Babel), want Babel gaat zijn ondergang tegemoet, en wie in Babel woont gaat mee”. God roept hen op om te vluchten naar Sion, want daar is ontkoming aan het gericht. 10. De verzen 10-13 zijn een toevoeging bij het derde nachtgezicht. Hier wordt in tegenstelling met de ondergang van Babel, de toekomst van Sion getekend. Jeruzalem lag er op dit moment maar armzalig bij, maar vers 10 laat het enige geheim van Jeruzalem zien: “want zie, Ik kom in uw midden wonen, luidt het woord des Heren”. Deze belofte is een herhaling van Zach. 1:16 en 2:5. Om iets van de diepte van deze belofte te zien moeten we even een omweg maken. In 2 Kron. 6:18-20 lezen we dat Salomo bij de inwijding van de tempel aan de Here vroeg om in die tempel te willen wonen en naar de gebeden te willen horen. Het antwoord van de Here op dat gebed vinden we in 2 Kron. 7:15-16. God belooft dat Hij daar, in de tempel, altijd bij zijn volk zal wonen; Hij heeft dat huis verkoren en zijn naam zal daar zijn tot in eeuwigheid. Maar Hij zei er wel iets bij. Hij zei: ‘Ik zal er altijd wonen, maar als jullie je van Mij afkeren ga Ik weg’(2 Kron. 7:19-22). En dat was gebeurd. Na een lange tijd van waarschuwen, had God zijn dreigement uitgevoerd. Uiteindelijk was de tempel volledig verwoest. en bij de profeet Ezechiël lezen we hoe hij in een visioen zag dat de Here God Jeruzalem en de tempel verliet vanwege de vele zonden (Ezech. 10:4,18, 11:22 ev.). God wilde niet meer onder zijn volk wonen, niets meer met zijn volk te maken hebben, precies zoals Hij had gezegd. En nu hoort Zacharia Hem zeggen: Ik kom weer in uw midden wonen! Dat is een wonder! En het heeft iets te maken met de tempel. God had immers voor áltijd zijn naam aan die tempel verbonden; Hij had die plaats verkóren om daar 16
voor altijd bij zijn volk te zijn. En God houdt vast aan wat Hij eenmaal gesproken heeft. God wil wonen onder zijn volk. En Hij zal er in de Here Jezus Zelf voor zorgen dat dat op een heel nieuwe manier zal gaan gebeuren. Steeds volkomener. Totdat er uiteindelijk geen tempel meer nodig zal zijn: Openb. 21:22: “En een tempel zag ik in haar niet, want de Here God, de Almachtige, is haar tempel, en het Lam”.
11. En de belofte wordt nog groter: niet alleen zal het contact tussen God en zijn volk hersteld zijn, er zullen véle volken gemeenschap zoeken met de Here en zij zullen Hem tot een volk zijn en Hij zal in hun midden wonen (vgl. Micha 5:1-2, Openb. 21:24). Laat iedereen in ontzag zwijgen, want de Here staat op het punt om zijn heilsplan met zijn stad, zijn volk èn de heidenen te verwerkelijken!
17
7
HET VIERDE NACHTGEZICHT, 3 : 1-10
1.
Zacharia ziet de hogepriester Jozua, staande vóór de Engel des Heren. “Staan voor’, dat is een juridische term die wijst op een terechtstaan voor een rechtbank. Dat beeld klopt hier ook, want naast Jozua staat de satan ‘om hem aan te klagen’. We moeten hier denken aan een soort hemelse rechtszaak, waarbij de hogepriester Jozua door de satan aangeklaagd wordt bij de Here God. Jozua wordt in Haggaï en Zacharia vaak samen genoemd met iemand anders, namelijk Zerubbabel (b.v. Hag. 1:1). Jozua en Zerubbabel gaven samen leiding aan de teruggekeerde ballingen en beide vertegenwoordigden zij iets belangrijks in Israël. Zerubbabel was een afstammeling van koning Jojachin, afkomstig dus uit het koningshuis van David (1 Korn. 3:17-19). En Jozua stamde door zijn vader Josadak uit de hogepriesterlijke familie (1 Kron. 6:15). Nu waren het Davidische koningshuis én de offerdiensten twee fundamenten onder het oude volk van God. In de loop van Israëls geschiedenis waren beide fundamenten steeds meer aangetast door de zonde van het volk, en ten slotte ingestort. In de ballingschap leek er niets meer van over. Maar nu de Here na de ballingschap Sion weer wil opbouwen, blijken deze twee fundamenten weer hersteld te worden.
3.
De satan heeft reden om Jozua aan te klagen, want de hogepriester (die volgens Gods bevel heilige klederen moest dragen, Ex. 28:2!) stond in de hemel voor het aangezicht van God met vuile kleren aan. Vuile kleren zijn in de Bijbel symbool van zonde (zie b.v. Jes. 4:4, Spr. 30:12). Sommige uitleggers zeggen dat we bij Jozua’s vuile kleren vooral moeten denken aan persoonlijke zonden die hij begaan zou hebben. Natuurlijk heeft Jozua persoonlijk zonden gehad, maar ik denk dat hier nog iets meer aan de hand is. Omdat Jozua in dit visioen steeds nadrukkelijk ‘de hogepriester’ wordt genoemd, denk ik dat we er vooral op moeten letten dat hij als hogepriester het hele volk vertegenwoordigt. En zo ook de schuld van het hele volk. Jozua stond vuil van eigen zonden en van die van het hele volk voor het aangezicht van God. En satans aanklacht komt hier op neer: ‘nou zeg, is dat nou een dienaar van God? Moet 18
je eens zien wat smerig hij is door zijn zonden, en dat oor een hogepriester! En dat neemt U als heilig God zomaar?’ Eigenlijk zit daar achter: ‘U wilt Jeruzalem weer opbouwen, en alles wat U hebt is dan zó eentje? Wordt het eigenlijk niet eens tijd dat U het opgeeft met dat volk van U?’Als grote tegenstander van God probeert de satan te voorkomen dat God weer opnieuw met zijn volk zal beginnen. En hij lijkt het gelijk aan zijn kant te hebben. God moest wel op die beschuldiging ingaan, want het was een ware aanklacht. Die vuile kleren waren niet te ontkennen en Jozua had geen been om op te staan. 2.
Maar dan gaat de Engel des Heren spreken. Hij weerspreekt de aanklacht van de satan niet. Hij snoert hem wel de mond, maar Hij noemt direct daarna Jozua ‘brandhout’, d.w.z.: waardeloos, wegwerpmateriaal, bestemd om in het vuur te gooien! En toch krijgt de satan niet gelijk. Want Jozua is wel brandhout, maar brandhout ‘uit het vuur gerukt’. God Zelf heeft dat waardeloze stuk hout uit het vuur van het gericht gerukt om gered te worden. En als God van een stuk brandhout iets moois wil maken, dan doet Hij dat.
4.
En dan moeten de engelen (‘hen die vóór Hem stonden’, d.w.z.: ‘die Hem dienden’ = de engelen) Jozua’s vuile kleren uittrekken. Het is alsof de Here zegt: ‘die vuile kleren, daar zorg Ik later wel voor. Trek ze nu maar vast uit en doe alvast maar feestkleren aan, want voor Mij mag je vrij van schuld zijn en rein’!
5.
Jozua krijgt een schoon ambtsgewaad aan en een reine tulband, het teken van zijn hogepriesterlijke waardigheid, op zijn hoofd. Het was de Engel des Heren die de opdracht gaf om de vuile kleren uit te doen. En Hij kón dat ook doen. Het Nieuwe Testament laat ons de Engel des Heren zien zoals Zacharia Hem nog niet kon zien, namelijk als de Here Jezus Christus, het Lam dat de zonde der wereld wegneemt! Hij zou later daadwerkelijk die vuile kleren van Jozua overnemen en zijn zonde wegdoen! Hij zou er later Zelf voor zorgen dat Gods volk vrij van schuld mocht zijn en rein, dat stond zó vast dat Jozua nú al, ook al was het nog niet zover, reine kleren aan mocht doen.
19
6.
En zo, in die reine kleren, mag Jozua terug om zijn taak als hogepriester te volbrengen. Als hij zijn dienst trouw zal vervullen zal hij Gods huis mogen richten (hij mag als hogepriester in Gods naam het opzicht over de tempel voeren), Gods voorhoven bewaken (juist in de voorhoven was het gevaar van verontreiniging groot) en mogen verkeren ‘onder hen die hier staan’. Daarmee worden net als in vers 4 de engelen bedoeld die als dienaren voor de Here staan. Jozua mag zó vrij voor Gods aangezicht zijn dienst verrichten dat hij even dicht bij Gods troon staat als de engelen.
8.
En dat geldt ook voor de andere priesters (‘uw gezellen die vóór u zitten’ - in vergaderingen van het priestercollege zaten de priesters altijd vóór de hogepriester). Zij zijn mannen ‘die ten wonderteken dienen’. Dat wil ten eerste zeggen dat ze als priesters een zichtbaar teken van Gods genade vormden, maar ten tweede dat ze met hun priesterdienst als teken naar iets groters verwezen. En van dat grotere krijgt Jozua nu iets te horen in twee beloftes. De eerste is: ‘Ik zal mijn knecht, de Spruit doen komen’. De profeet Jesaja had als eerste geprofeteerd over een rijsje dat uit de tronk van het vervallen koningshuis van David zou uitspruiten (Jes. 11:1,2), en Jeremia had van die Spruit gezegd dat Hij als koning zou regeren (Jer. 23:5, Jer. 33:14,15). Het is al een oude belofte die hier herhaald wordt: het vervallen koningshuis van David zou toch weer een nieuwe Koning voortbrengen die gerechtigheid zou brengen en een periode van volkomen vrede. Het is een aankondiging van de grote Zoon van David, de Here Jezus.
9.
De tweede belofte is: ‘Op de steen die Ik vóór Jozua neerleg, zal Ik Zelf het graveersel graveren’. Het is moeilijk te zeggen wat die steen precies voorstelt. Het zou een verwijzing kunnen zijn naar de gewoonte in die tijd dat als je voor een rechtbank vrijgesproken werd, dat je dan als oorkonde van je vrijspraak een witte steen met een inscriptie kreeg. Er zijn ook uitleggers die verwijzen naar een steen in de tempel, bijvoorbeeld de hoeksteen. Als we goed lezen wat er van die staan geschreven staat, dan zien we als eerste: ‘op die ene steen zijn zeven ogen’. En als we nu Openb. 5:6 lezen, dan staat daar: “En ik zag in het midden van de troon en van de vier dieren en te midden der oudsten een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven 20
ogen”. En het Lam, dat is de Here Jezus. Het tweede dat er van de steen staat is dat de Here God op die steen ‘Zelf het graveersel zal graveren’. En in Joh. 6:27 staat er van de Zoon des Mensen: “want op Hem heeft God, de Vader, zijn zegel gedrukt”. God heeft op Hem zijn stempel, zijn waarmerk gezet; dat is hetzelfde als ‘het graveersel gegraveerd’. Het is duidelijk dat ook deze belofte verwijst naar de Here Jezus, hoe we ons het beeld van de steen ook precies voor moeten stellen. Beide beloftes verwijzen naar de Here Jezus, die zowel het koningschap herstelt, als door zijn offer de offerdienst vervult (Hij zal op één dag de ongerechtigheid van dit land wegdoen). De twee oude fundamenten komen in Hem samen en Hij is het onwankelbare nieuwe fundament van het volk van God! 10. En als die tijd is aangebroken zal ook de vrede komen. De beelden van het nodigen onder de wijnstok en de vijgeboom doen denken aan de vredestijd van Salomo (1 Kon. 4:24,25), maar vooral aan de grote Messiaanse vrede (Micha 4:4).
21
8
HET VIJFDE NACHTGEZICHT, 1 : 1-14
Blijkbaar is Zacharia na het vorige nachtgezicht in slaap gevallen, want de tolkengel moet hem wakker maken (zie vers 1). 2.
Zacharia ziet een gouden kandelaar. De gouden kandelaar die vroeger in de tempel stond had een bijzondere betekenis: de lampen op die kandelaar moesten altijd branden. Zolang die lampen zouden branden, zou God waken over zijn volk; het wegnemen van de kandelaar betekende het verbreken van de band tussen de Here en het volk. Het zou kunnen dat Zacharia deze kandelaar uit de tempel zag (hij zal er in ieder geval aan gedacht hebben), het kan echter ook een andere zijn geweest. Wat betreft de betekenis van die kandelaar; als we aan verschillende gedeelten in het Nieuwe Testament denken, komen we uit bij de kandelaar als beeld van Gods volk, dat licht moet verspreiden in de wereld (zie Openb. 1:20, Fil. 2:14,15). Gods volk is lichtdrager, maar niet lichtbron, dat blijkt ook hier. Want Zacharia ziet boven de kandelaar een oliehouder en toevoerbuizen die de olie naar zeven lampen laten stromen. Een kandelaar heeft olie nodig om te kunnen branden, en olie is in de Bijbel vaak een beeld voor de Heilige Geest (denk maar aan de zalving met olie als teken van bekwaammaking door de Heilige Geest). Gods volk kan licht uitstralen op de olie van de Heilige Geest.
3.
Naast de kandelaar staan twee olijfbomen (producenten van olijfolie; de brandstof voor de lampen). Er zijn twee hele bomen, d.w.z.: er is olie genoeg. Er hoeft niet zoals in de oude tempel dag en nacht iemand olie bij te vullen; deze lampen hebben olie genoeg om nooit meer uit te gaan.
6.
Als Zacharia vraagt naar de betekenis hiervan luidt het antwoord: ‘niet door kracht, noch door geweld, maar door mijn Geest!’. Die boodschap is allereerst gericht aan Zerubbabel. Was de boodschap van het vorige nachtgezicht bestemd voor de hogepriester, nu is de vertegenwoordiger uit het koningshuis aan de beurt. Zerubbabel had de leiding bij de wederopbouw van de stad en de tempel en uit 22
het boek Haggaï weten we hoe moedeloos de situatie in die tijd was. Men was wel weer begonnen met de tempelbouw, maar het leek allemaal niets te worden. En nu hoort Zerubbabel dat niet híj met man en macht het moeilijke werk voor elkaar moet zien te krijgen, maar dat Gods Geest, God Zelf er voor zal zorgen dat het afkomt. 7.
God ziet wel hoeveel moeite Zerubbabel te verwerken heeft, Hij noemt het zelfs éen grote berg’. Maar het lijkt wel alsof de Here die moeilijkheden uitdaagt: ‘wie ben je nu eigenlijk, grote berg?’. Als God achter Zerubbabel staat wordt die hele berg zó omver gegooid. Zerubbabel mag de belofte horen dat hij ondanks alles de tempel mag voltooien. Hij ‘zal de gevelsteen te voorschijn brengen’, of met een andere vertaling: ‘de sluitsteen aanbrengen’, dat is: de laatste steen die in gebouwen van toen geplaatst werd.
8.
De handen van Zerubbabel die het fundament gelegd hebben (zie Ezra 3:8-11) zullen de tempel ook voltooien. Als het zover is zullen de twijfelende toehoorders van vandaag moeten erkennen dat Zacharia toch gesproken heeft als een profeet door de Here gezonden.
10. Laat men dus niet gering denken van de herbouw. Wie daarop neerziet als iets kleins komt bedrogen uit. Want de Here God Zelf verblijdt zich als zerubbabel druk aan het werk is (‘het paslood in zijn hand zien’ betekent dat hij bezig is met bouwen). Terwijl Gods ogen de ganse aarde overzien, zijn ze in het bijzonder gericht op de tempel. Naar de maatstaven van de wereld stelt die hele tempelbouw van Zerubbabel niets voor, maar de Here let nu juist dáár op. 11. Twee dingen zijn Zacharia nog niet duidelijk: wat betekenen de twee olijfbomen, en dan vooral de twee olijftakken ‘die door twee gouden buizen het goud van zich doen uitvloeien’? Kennelijk vloeit de olie die de bomen produceren vanaf die takken in het oliereservoir waaruit de kandelaar brandstof ontvangt. De twee takken vormen dus de verbinding tussen de olie en de kandelaar.
23
14. Zacharia krijgt als antwoord dat het de twee gezalfden zijn die vóór de Here der ganse aarde staan. Staan voor betekent: dienen; het zijn dus twee gezalfde dienaren van God die ervoor zorgen dat de kandelaar blijft branden. In het Oude Testament werden gezalfd: koningen, priesters en profeten. Als we dan nu horen van twee gezalfde dienaren, dan ligt het meeste voor de hand om te denken aan Jozua en Zerubbabel, de vertegenwoordigers van het priesterlijke en koninklijke ambt, die er samen voor verantwoordelijk zijn dat de kandelaar blijft branden. Door hun dienst wil de Here zijn volk zegenen.
24
10 HET ZESDE NACHTGEZICHT, 5 : 1-4 1.
In het zesde visioen ziet Zacharia een uitgerolde vliegende boekrol van twintig el lang en tien el breed ( = tien bij vijf meter). Je zou kunnen denken aan een geweldige roofvogel die aan komt suizen, zoiets dreigends zit er wel in dit beeld.
3.
Het is ook inderdaad dreigend, want Zacharia hoort dat deze rol de vloek symboliseert ‘die uitgaat over het ganse land’ en dat de Here der heerscharen hem heeft doen uitgaan (vers 4). Dat is echt iets om bang van te zijn. een vloek is in de Bijbel als een soort granaat die in een bepaalde richting geslingerd wordt en daar ontploft met alle gevolgen van dien. En een vloek die van de Here God Zelf uitgaat, daar is niet aan te ontkomen. Die zal zeker doel treffen, immers als God spreekt is het er en als Hij gebiedt staat het er. Deze vloek gaat uit ‘over het ganse land’. Het is dus geen vloek die op weg is naar Babel, maar hij is gericht tegen Gods volk. En hij treft ieder die steelt en ieder die vals zweert. Waarschijnlijk waren dit zonden die in Zacharia’s dagen veel voorkwamen en die daardoor de mensen niet zo erg in de oren klonken. Maar het zijn wel zonden tegen Gods gebod. En God neemt ze wel serieus. Erg serieus:
4.
Deze zondaars worden weggevaagd met hun huizen (‘zowel het houtwerk als zijn stenen’, d.w.z.: volledig, radicaal). Als God die ‘alledaagse’ zonden zo serieus neemt, wil dat maar één ding zeggen: het gaat God om een volkomen heilig volk. In de vorige visioenen had God een heerlijke toekomst beloofd, maar dit visioen waarschuwt dat Gods eisen daarbij niet veranderd zijn. Er is de belofte van een heerlijke toekomst, maar degenen die denken dat ze het er nu niet zo nauw meer mee hoeven nemen omdat God Israël toch verkozen heeft en liefheeft, komen volkomen bedrogen uit. De beloften gelden, maar alleen voor een heilig volk.
25
11 HET ZEVENDE NACHTGEZICHT, 5 : 5-11 5.
In vers 5 lezen we dat er ‘iets naar voren komt’. Hoe, dat horen we niet. En Zacharia kan datgene wat hij ziet niet thuisbrengen.
6.
De tolkengel vertelt hem dat het voorwerp een efa is. Dat is een inhoudsmaat van 30-40 liter.
7.
Maar deze efa moet waarschijnlijk groter geweest zijn, want er zat een vrouw in de efa,
8.
en de tolkengel zegt: ‘dat is de goddeloosheid’. De zonde wordt hier als een vrouw voorgesteld. Dat komt vaker voor in de Bijbel. Ten eerste gewoon omdat alle personificaties in het Hebreeuws vrouwelijk zijn (de wijsheid, de vroomheid, enz. zie Spr. 8, 9). Ten tweede omdat daarmee het verleidelijke van de zonde wordt aangegeven. Dat zie je bijvoorbeeld als in het boek Openbaring het goddeloze Babel wordt voorgesteld als een vrouw, meer nog: als een hoer. Als het deksel wordt opgetild wil de vrouw direct ontsnappen en de engel moet haar terugduwen in de efa en het zware deksel er weer op doen.
9.
Dan ziet Zacharia twee vrouwen die de efa oppakken en meenemen. Ze hebben vleugels als van een ooievaar (een trekvogel, in staat om grote afstanden af te leggen) en ze worden voortgestuwd door de wind. Wind roept in de Bijbel associaties op met de Heilige Geest (in het Hebreeuws is het hetzelfde woord) en ik denk dat we daar hier ook wel aan mogen denken. De Here God blaast Zelf de efa weg en Zacharia ziet haar verdwijnen als een stipje tussen hemel en aarde. De goddeloosheid wordt uit het midden van Gods volk opgepakt en weggebracht. Door God Zelf. In het vorige visioen hoorden we hoe God een volkomen heilig volk eist; in dit visioen wordt duidelijk dat dat ook mogelijk is: de goddeloosheid wordt door God Zelf weggebracht. Dat is dezelfde boodschap als in het visioen van de hogepriester Jozua: Jozua mocht zijn vuile kleren uitdoen en reine kleren aandoen, want God zou er Zelf voor zorgen dat op één dag 26
de ongerechtigheid van dit land zou worden weggedaan (Zach. 3:4 en 9). 10. Als Zacharia vraagt waarheen de vrouwen de efa brengen, krijgt hij een duidelijk antwoord: 11. naar het land Sinear, dat is Babel (zie Dan. 1:1,2 en Gen. 10:10). De Here verwijdert de zonde van Jeruzalem en brengt haar over naar Babel. Dat is vanouds de stad waar de mens zich een naam wil maken tegenover God (Gen. 11). En in de profetieën blijkt die stad meer en meer symbool te worden voor alles wat zich tegen God verheft (zie vooral het boek Daniël). In Babel concentreert zich de goddeloosheid. En in de Openbaring komen we Babel tegen als de stad van de antichrist, daar waar de tempel van de goddeloosheid verrijst. Jeruzalem en Babel staan in de Bijbel lijnrecht tegenover elkaar: in Jeruzalem woont de Here, in Babel de goddeloosheid.
27
12 HET ACHTSTE NACHTGEZICHT, 6 : 1-15 Het laatste nachtgezicht eindigt eigenlijk in vers 8. De verzen 9-15 beschrijven een profetische handeling van Zacharia. Omdat ze wel dezelfde datering dragen als de nachtgezichten worden ze wel als min of meer erbij behorend gezien. Ik beperk mij hier tot het nachtgezicht zelf: Zach. 6:1-8. 1.
Zacharia ziet vier wagens naar voren komen tussen twee koperen bergen. Dit herinnert aan een voorstelling die bekend is uit de oudOosterse literatuur, namelijk van twee bergen bij de ingang van de hemelpoort waartussen de zon opkomt. In dat geval zouden de wagens dus vanuit de hemel naar voren komen. Dat past ook bij vers 5, waar gezegd wordt dat de wagens komen ‘van de Here der ganse aarde’. Het Hebreeuwse woord dat vertaald is met ‘wagen’ heeft altijd de betekenis van ‘strijdwagen’ en daar moeten we ook hier aan denken: oorlogstuig.
2.
De wagens worden getrokken door rode, zwarte, witte en gevlekte paarden. Sommige uitleggers proberen deze kleuren symbolisch te verklaren (vooral omdat in Openb. 6:2-5 ook sprake is van vier kleuren paarden die daar wél een betekenis hebben), maar geen enkele uitleg is echt bevredigend. Misschien zijn de kleuren alleen bedoeld om de wagens van elkaar te kunnen onderscheiden.
4.
Zacharia vraagt de tolkengel weer naar de betekenis van wat hij ziet.
5.
Het antwoord dat hij krijgt wordt verschillend verklaard omdat de vertaling van vers 5 moeilijkheden oplevert. De NBG heeft vertaald: ‘deze gaan uit naar de vier windstreken des hemels’. Het probleem is echter dat daarmee geen direct antwoord is gegeven op de vraag ‘wat betekenen deze?’, terwijl dat in de voorgaande visioenen steeds wel het geval is. Het is ook mogelijk te vertalen: ‘deze zijn de vier winden des hemel, die uittrekken’. Zo is er wel een direct antwoord. Bovendien komt de combinatie van wind en wagens in de Bijbel ook op andere plaatsen voor (Ps. 104:3,4 zegt dat de Here de wolken tot zijn wagen maakt en de winden tot zijn boden, Jes. 66:15 tekent de 28
wagens waarmee de Here God uittrekt ten oordeel als een storm). Deze vertaling is daarom te verdedigen. We zullen in ieder geval moeten denken aan wagens die ten oordeel uittrekken. 6.
Vers 6 zegt waar de wagens naar toe gaan: die met de zwarte paarden naar het Noorderland, de witte paarden daar achteraan en de gevlekte naar het Zuiderland. Het is vreemd dat de rode paarden niet worden genoemd. Veel theologen zeggen daarom dat de Hebreeuwse tekst hier wel niet zal kloppen en willen de tekst zo wijzigen dat ze toch genoemd worden. Dat lijkt me geen goed idee. Verder zou je verwachten dat de vier wagens elk een verschillende kant op gaan. Ook daar zitten de uitleggers mee in hun maag. Iemand heeft bijvoorbeeld voorgesteld de woorden ‘achter hen aan’ zo te vertalen dat er komt te staan: ‘naar het westen’; het oosten hoefde volgens hem niet genoemd te worden omdat daar alle paarden al vandaan kwamen. Toch is de tekst zoals die er staat helemaal niet zo vreemd. Want ten westen van Israël ligt de zee, en ten oosten de woestijn. Vanuit Israël ga je als je reist altijd óf naar het noorden, óf naar het zuiden. Uit die richtingen kwam voor Israël ook altijd het gevaar. En dan vooral uit het Noorderland, uit Babel, de grote tegenpool van Jeruzalem, de stad van de goddeloosheid. Dat zou een verklaring kunnen zijn van het feit dat daar twee wagens naar toe gaan: dat is het centrum van de vijandelijke macht, de thuisbasis van de goddeloosheid.
7.
De wagens en paarden wachten vol ongeduld om de tocht te beginnen. Dan klinkt het ‘gaat heen, doorkruist de aarde’. De vraag is door wie die woorden gesproken worden. De NBG schrijft ‘hij’ met een kleine letter, toch denk ik dat we mogen aannemen dat God Zelf de opdracht geeft.
8.
In vers 8 is namelijk sprake van de paarden die ‘mijn Geest in het Noorderland tot rust brengen’, of iets anders vertaald: die ‘mijn Geest in het Noorderland doen rusten’. En die woorden kunnen eigenlijk alleen door de Here God gesproken zijn. De wagens en paarden kwamen Gods oordelen brengen. Als hier nu staat dat Gods Geest kan rusten in het Noorderland, het land van de goddeloosheid, dan betekent dat dat Gods werk kennelijk af is; het 29
is de eindoverwinning! ‘Vrouwe goddeloosheid’ is dan kennelijk verdreven. Het blijkt dus niet zo te zijn dat zij voor altijd mocht regeren in Babel terwijl God in Jeruzalem regeert (dat zou je uit het vorige nachtgezicht nog kunnen denken). Nee, de héle aarde is van God. En na de storm van Gods oordeel zal er de vrede zijn van de eindoverwinning. Zo is dit laatste nachtgezicht een echte afsluiting van de hele reeks profetieën. Zacharia mocht in zijn nachtgezichten de hele geschiedenis overzien, van zijn tijd af tot aan de nieuwe aarde toe. Het eerste nachtgezicht begon met een stilte vóór de storm (‘de gehele aarde verkeert in volkomen rust’, Zach. 1:11), het achtste nachtgezicht eindigt met de belofte van een stilte ná de storm. De stilte na het einde, als de storm van Gods oordelen is uitgewoed. Dat is de rust van de voltooiing van het eeuwig vrederijk van de Here Jezus Christus. Wij, die Zacharia’s profetieën lezen als Nieuwtestamentische christenen, zijn al weer een heel stuk verder in de geschiedenis. Wij leven in een tijd dat de Here Jezus al op aarde ís gekomen en dat het meest beslissende in de geschiedenis van deze wereld al ís gebeurd: zijn offer op Golgotha. Daarom mogen we er ook zeker van zijn dat God zijn werk helemaal af zal maken totdat alles is vervuld. Ook alles wat voor ons nog profetie is. Die rust van de eindoverwinning zal zeker komen: “En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God Zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.” (Openb. 21:3,4).
30