VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Jaap Evert Abrahamse Senior onderzoeker historische stedenbouw Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)
Figuur 1 – Plattegrond van Amsterdam uit 1613 met rechts de geplande westelijke stadsuitbreiding. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
De grachtengordel, de Beemster en de Stelling van Amsterdam
Stedelijk, agrarisch en militair werelderfgoed in Noord-Holland
N
oord-Holland heeft drie werelderfgoedsites: de grachtengordel, de Beemster en de Stelling van Amsterdam. Ze zijn afzonderlijk op de werelderfgoedlijst geplaatst, maar vertonen een duidelijke samenhang. De grachtengordel was een nieuw stedelijk woon- en werkgebied, de Beemster voorzag de groeiende stad van voedsel. De Stelling was de laatste in een lange traditie van waterlinies.
De eeuw van Amsterdam In de Gouden Eeuw nam de bevolking van Holland sterk toe. Vooral Amsterdam groeide snel: van 30.000 inwoners in 1585 tot 220.000 in 1680. Het stadje aan de Amstel werd een machtige handelsmetropool. Rond de krappe middeleeuwse
24
binnenstad werden twee stadsuitbreidingen aangelegd, met daarin de grachtengordel. Het begon in 1612 met een plan voor een stadsuitbreiding. Hiermee zou Amsterdam in één klap vijfmaal zo groot worden (figuur 1). Daar kwam weinig van terecht: een aantal prominente bestuurders had grote stukken grond gekocht op de plaats van de uitbreiding, met het idee om de stad een poot uit te draaien. Hieronder waren twee burgemeesters, Frans Oetgens en Barthold Cromhout. Maar de rest van het stadsbestuur liet niet over zich heen lopen. De activiteiten van de speculanten leidden tot een slepend conflict. De stadsuitbreiding liep jaren vertraging op. Steeds meer mensen woonden buiten de stad. Een ongeordende voorstad overwoekerde het schootsveld buiten de stadswal.
De bebouwing van het buitengebied maakte het plan onuitvoerbaar. Het plan werd aangepast: de vroedschap besloot in 1613 om de stadsuitbreiding te beperken tot de westkant. Ondanks deze verkleining van de vergroting werd Amsterdam tweemaal zo groot. Deze stadsuitbreiding (figuur 2) viel uiteen in twee delen: in de Jordaan bleef veel van de rommelige voorstadbebouwing staan. Er stonden nog veel houten huizen. De mensen die daar woonden mochten blijven. Tegen de binnenstad werd alles gesloopt. Daar kwam de grachtengordel – een geheel nieuw stedelijk woonmilieu. Landmeter Lucas Jansz Sinck stak rechte blokken af met grote bouwpercelen. Grote grachtenpanden stonden aan brede, met regelmatige rijen bomen
VITRUVIUS
beplante kades (figuur 3). Achter de huizen kwamen grote tuinen en tuinhuizen.
Voortdurende groei De grachtengordel was een groot succes. Reizigers die naar Amsterdam kwamen, waren overdonderd door de grootte en de regelmaat van de nieuwe stad en van de architectuur van de grachtenpanden. Maar de grachtengordel was niet alleen een bezienswaardigheid. Ook vanuit financieel oogpunt was het een geslaagde onderneming. Het grachtenmilieu werd zo populair, dat andere steden, zoals Utrecht en Haarlem, er jaloers naar keken. Ze kwamen ook met grootse plannen – waar weinig van terechtkwam. De groei van Amsterdam daarentegen hield aan. In 1662 achtte men de tijd rijp voor een volgende uitbreiding. De opgedane ervaring werd verwerkt in een volledig doorontworpen stadsplan, waarin alle problemen in onderlinge samenhang werden opgelost (figuur 4). De verlengde Herengracht werd ditmaal iets van de oude stad af gelegd, zodat op deze toplocatie aan twee kanten nieuwbouw zou komen – dat zag er niet alleen beter uit, maar leverde ook meer op. De Reguliersdwarsstraat en de Kerkstraat fungeerden als achterstraten. Mensen die dat konden betalen, kochten twee percelen aan de Herengracht en nog twee aan de achterstraat. Zo konden ze een dubbel grachtenpand bouwen met aan de achterzijde een koetshuis, stallen en personeelsverblijven. De achterstraten dienden voor functies die niet pasten langs de grachten. Maar ze waren ook aangesloten op de bruggen over de Amstel, zodat het
NUMMER 20
JULI 2012
Holland was in de Gouden Eeuw het economische kerngebied van de Republiek. De steden, vooral Amsterdam, lieten een ongekende bevolkingsgroei zien. De contouren van de huidige Randstad werden in die tijd getrokken. Deze groei kreeg in Amsterdam de vorm van twee enorme stadsuitbreidingen, met daarin de grachtengordel, een nieuw stedelijk woon- en werkgebied dat in schaal, vormgeving en luxe in Europa niet eerder vertoond was. Maar ook het Hollandse platteland ging mee in de groei. De hoge prijs van landbouwgrond leidde tot steeds ingrijpender projecten in het Hollandse landschap. De bekendste voorbeelden waren droogmakerijen, waaronder de Beemster geldt als het meest geslaagde voorbeeld. De Beemster was het resultaat van particuliere projectontwikkeling met stedelijk kapitaal. Er was niet alleen een functionele link met Amsterdam – het nieuwe landbouwareaal diende voor de voedselproductie voor de steden – maar de opdrachtgevers, ontwerpers en uitvoerders van de droogmakerij waren deels dezelfde als die van de grachtengordel. Deze investeringen in de steden en het platteland vertegenwoordigden grote economische waarde, die werd beschermd door middel van inundatie van polders. De laatste waterlinie in deze traditie was de Stelling van Amsterdam. Inmiddels staan de grachtengordel, de Beemster en de Stelling op de werelderfgoedlijst. In dit artikel wordt de historische samenhang tussen de drie Noord-Hollandse werelderfgoederen beschreven.
doorgaande verkeer niet langs de luxe woongrachten ging. Deze bleven verkeersluw, zodat niet alleen het decorum maar ook de rust verzekerd was, zoals die spreekt uit de schilderijen die Gerrit Adriaensz Berckheijde maakte van de Herengracht (figuur 5). Deze stadsuitbreiding liet zien dat functionaliteit en esthetiek konden samengaan met hoge grondopbrengsten: de vergroting werd uitgevoerd “tot nut”, “tot cieraet” en “tot profijt” van de stad.
Stad en land Amsterdam was het concentratiepunt van de Gouden Eeuw. Maar het Hollandse platteland groeide mee. De prijs van landbouwgrond steeg
Figuur 2 – Plattegrond van Amsterdam uit ca. 1621-1622 met rechts de uitgevoerde vergroting. STADSARCHIEF AMSTERDAM
sterk. Steeds hogere investeringen – en steeds verdergaande ingrepen in het landschap – werden rendabel. Dat had diepgaande effecten. De stedelijke invloed is het sterkst zichtbaar in de droogmakerijen: nieuwe, ontworpen landschappen, met een regelmatige indeling, betrekkelijk uniforme architectuur, doelmatige infrastructuur en geavanceerde watersystemen. Holland was zeer waterrijk. Het deel boven het IJ was meer water dan land (figuur 6). Veel meren waren ontstaan uit veenriviertjes die door afslag steeds breder werden. Ook de Bamestra werd met elke storm breder en was uitgegroeid tot de Beemster, een onbeheersbare binnenzee met aftakkingen naar de Purmer, de Wormer en de
Figuur 3 – Het huis Bartolotti aan de Herengracht. RIJKSDIENSTVOOR HET CULTUREEL ERFGOED
25
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Figuur 4 – Uitsnede uit de kaart van stadsarchitect Daniel Stalpaert, met de stadsvergroting van 1662. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
Figuur 5 – Gerrit Adriaensz Berckheyde, De bocht van de Herengracht, 1671-1672. RIJKSMUSEUM AMSTERDAM
Figuur 6 – Detail uit de kaart van Holland, door Joost Jansz Beeldsnijder, 1608 (kaartbeeld 1575). RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
Figuur 7 – Jan Adriaensz Leeghwater, pentekening van een windwatermolen zoals gebruikt in de Beemster, 1632. ARCHIEF WATERSCHAP BEEMSTER, PURMEREND
Starnmeer. De getijden hadden vrij spel. Elk jaar ging wel twintig hectare boerenland verloren. De Hollanders begonnen meren droog te maken, eerst op bescheiden schaal. De Achtermeer bij Alkmaar, 35 hectare groot, werd in 1532 drooggemaakt. In 1564 volgden de Bergermeer (620 hectare) en de Egmondermeer (686 hectare). Deze vielen weer in het niet bij de Beemster, 7100 hectare groot. Zulke droogmakerijen werden mogelijk door de ontwikkeling van de windwatermolen. In 1604 had Jan Adriaensz Leeghwater de eerste achtkantige bovenkruier gebouwd, met een veel grotere capaciteit dan oudere poldermolens. Door molens te schakelen ontstond meertrapsbemaling, waarmee het water hoger kon worden opgemalen. Zo konden steeds diepere meren worden drooggemaakt (figuur 7).
Binnenzee wordt landbouwgebied In 1607 kwamen vijftien investeerders met een plan voor de droogmaking van de Beemster. De
26
grootste investeerder was de Amsterdamse koopman Dirck van Os. Elias van Oldenbarnevelt, de broer van raadspensionaris Johan, de meest invloedrijke ambtenaar van de Republiek, was van de partij, net als burgemeester Barthold Cromhout van Amsterdam – die ook daar bezig was met verdienen aan vastgoed. Na bijna twee jaar malen kwam de bodem van de Beemster in zicht. Maar op 22 januari 1610 begon het te stormen. De ringdijk brak door en de meeste molens liepen zware schade op. De bedijkers waren 800.000 gulden armer, maar ze besloten een week later om een nieuwe, sterkere dijk en nieuwe molens te bouwen. In de zomer stonden 42 achtkanters te malen. In mei 1612 viel de Beemster droog. Honderden gravers werden het nieuwe land ingestuurd om de kavels af te steken en de vaarten en wegen aan te leggen, volgens de tekening van landmeter Sinck.
Vijfsterrenpolder: de inrichting van de Beemster Het was Van Os en zijn medestanders niet alleen te doen om het geld. Net als bij de Amsterdamse grachtengordel lijken meerdere motieven te hebben gespeeld. De Amsterdamse kooplieden zagen het nieuwe land als de plaats waar zij hun buitenverblijven zouden aanleggen. Het vlakke, geordende landschap was een geschikte plek voor buitenhuizen met strak geometrische tuinen (figuur 8). Landmeter Lucas Jansz Sinck was ingehuurd om vorm te geven aan het ambitieuze plan: hij tekende aan de Beemster èn de grachtengordel. De Beemster wijkt sterk af van andere droogmakerijen. Stelsels van brede, met bomen beplante wegen en vaarten deelden de polder op in een raster van blokken. De basisvorm van het raster was het vierkant. De regelmaat en de grote schaal waren, net als die van de grachtengordel, de belangrijkste elementen van de esthetiek van het
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
Figuur 9 – De boerderij De Eenhoorn in de Beemster, gebouwd in 1682, combineert de indertijd nieuwe stolp met een imposante kopgevel. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
Figuur 8 – De buitenplaats ‘Vredenburg’ van Frederick Alewijn met zijn siertuin en boomgaard in vogelvlucht, gebouwd naar ontwerp van Pieter Post, ca. 1653. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
Figuur 10 – In deze allegorie op de verbondenheid binnen de Republiek uit 1609 wordt Holland weergegeven als een door een haag omgeven tuin.
Figuur 11 – De graansilo op de Westerdoksdijk in Amsterdam maakte deel uit van de Stelling van Amsterdam. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
RIJKSMUSEUM AMSTERDAM
classicisme. Maar de verkaveling voldeed ook aan praktische eisen: iedere kavel lag met één kant aan de weg en met de andere kant aan een vaart. Op kruisingen van hoofdwegen waren rechthoekige pleinen voorzien. Vijf dorpen zouden ieder een eigen kerk en korenmolen krijgen. De Beemster was niet alleen een landbouwpolder, maar een nieuw ontworpen samenleving. Ook in de bebouwing is te zien hoezeer stad en land verbonden waren. De stolpboerderij – met zijn lichte, compacte constructie in architectonisch opzicht een belangrijke vernieuwing – werd wel gecombineerd met een stedelijke kopgevel. De bekendste boerderij van de Beemster, de Eenhoorn (figuur 9), is een combinatie van stolpboerderij met grachtenhuis, symbool van de vervlechting van stad en land.
De Hollandse Tuin De grachtengordel en de Beemster werden bedacht en aangelegd door dezelfde mensen, op basis van dezelfde motieven en ideeën. Amsterdam was een nieuwe stad, de Beemster een nieuw landschap. Dergelijke projecten vertegenwoordigden enorme investeringen. Het belang van Holland, het economisch kerngebied van de Republiek, werd steeds groter. Dit kerngebied werd aangeduid en afgebeeld als de ‘Hollandse Tuin’ (figuur 10). De verdediging daarvan was van levensbelang voor de Republiek, en later voor het Koninkrijk der Nederlanden. Dat leidde tot de aanleg van waterlinies. In de Tachtigjarige Oorlog hielden waterlinies de Spanjaarden buiten Holland, in 1672 leidde de Franse opmars tot de aanleg van een grootschalig systeem van inundaties en forten. In 1787 trokken
de Pruisen op. Amsterdam legde opnieuw een inundatielinie aan.
Stadsstaat wordt hoofdstad In de Franse tijd veranderde Nederland van een samenwerkingsverband tussen soevereine gewesten in een eenheidsstaat met Lodewijk Napoleon als koning. Lodewijk koos Amsterdam – de belangrijkste handelsstad – als residentie, en het stadhuis als Koninklijk Paleis. Het symbool van de autonomie van Amsterdam werd ingericht voor de. De stadsstaat Amsterdam was hoofdstad van het rijk. Rond de hoofdstad werd vanaf 1805 een nieuwe inundatiestelling aangelegd naar ontwerp van Cornelis Krayenhoff. Na de afscheiding van België in 1830 koos Nederland voor een neutrale koers tussen de grote Europese mogendheden. Deze neutraliteit kon
27
VITRUVIUS
NUMMER 20
JULI 2012
alleen gehandhaafd worden met een sterke defensie. Nederland koos onder koning Willem II voor een geconcentreerde landsverdediging. De hoofdstad Amsterdam zou fungeren als laatste wijkplaats of reduit waar de regering en het leger langdurig konden standhouden.
De Stelling van Amsterdam De Nieuwe Hollandse Waterlinie vormde ‘de eerste linie des Rijks’. Daarbinnen was de Stelling van Amsterdam de belangrijkste ring: een permanente waterlinie, op vijftien kilometer van de stad – de draagwijdte van het geschut was nu veel groter. Volgens de Vestingwet van 1874 zou de Stelling, 135 kilometer lang, binnen acht jaar voltooid moeten zijn.
12 – Fort Nekkerweg in de Beemster. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED.
De Stelling was een waterlinie, te diep om doorheen te rijden en te ondiep om erover te varen. De wegen, dijken en wateren waar de geïnundeerde stelling kon worden doorkruist, werden verdedigd vanuit een ring van 42 forten. De schootsvelden rond de forten werden vrijgehouden. Daar mocht alleen in hout worden gebouwd. Voor het inunderen waren ook sluizen, inundatiekades en liniewallen nodig. Het reduit was berekend op 700.000 mensen, die een belegering van half jaar konden doorstaan. Erbinnen werden alle nodige voorzieningen en voorraden aangelegd. In Amsterdam kwamen grote drinkwaterkelders. De grote graansilo op de Westerdoksdijk in Amsterdam (figuur 11) en de Stoommeelfabriek ‘Vrede’ in Zaandam werden gebouwd met het oog op de bevoorrading van het reduit. De linie was grotendeels voltooid toen de Eerste Wereldoorlog begon, maar na de verwoesting van vergelijkbare stellingen rond Antwerpen en Luik waren er weinig illusies over zijn effectiviteit. De Beemster maakte onderdeel uit van de Stelling. Het zuidoostelijk deel van de droogmakerij zou bij een aanval droog blijven. Hier lagen vier forten aan de Ringdijk en het fort aan de Nekkerweg (figuur 12). De rest kon worden geïnundeerd vanuit het inundatiestation Spijkerboor (figuur 13). Op 12 mei 1940 gebeurde dat – voor het eerst. Vanaf maart 1944 tot aan de bevrijding stond de Beemster opnieuw onder water, ditmaal als tweede linie achter de Atlantikwall. De Stelling van Amsterdam verdedigde het economische hart van de staat en is de laatste in een lange traditie van inundatielinies, de combinatie van vestingbouw en waterbouw, die begon in de Gouden Eeuw. De Noord-Hollandse werelderfgoedsites vormen samen een staalkaart van technische innovaties op het gebied van stedenbouw, vestingbouw en waterbouw, maar ook een samenhangende afspie-
28
13 – Fort Spijkerboor was het inundatiestation, van waaruit de Beemster onder water kon worden gezet. RIJKSDIENST VOOR HET CULTUREEL ERFGOED
geling van het stedelijke, het agrarische en het militaire landschap door de tijd. Na de Tweede Wereldoorlog verloor de Stelling zijn status als verdedigingswerk. De forten werden overgenomen door Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, gemeenten en particulieren. De forten, de inundatiewerken en de schootsvelden liggen als een deels gebouwde, deels groene ring rond de stad: een prachtig bewaarde historische eenheid. Veel forten zijn in gebruik genomen voor allerlei nieuwe functies. Op voorheen militair terrein wisselen recreatie, natuur en cultuur elkaar af en worden nieuwe verbanden gelegd tussen stad en regio.
Literatuur – Jaap Evert Abrahamse, De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw, Bussum (Thoth) 2011. – Willem Frijhoff en Maarten Prak (red.), Geschiedenis van Amsterdam, deel II-1, Amsterdam (Uitgeverij SUN) 2004. – Willem van der Ham, Hollandse polders, Amsterdam (Uitgeverij Boom) 2009. – Thimo de Nijs en Eelco Beukers (red.), Geschiedenis van Holland, vier delen,
Hilversum (Uitgeverij Verloren) 2002-2003. – Ed Taverne, In’t land van belofte: in de nieue stad. Ideaal en werkelijkheid in de stadsuitleg van de Republiek 1580-1680, Maarssen (Gary Schwartz) 1978. – Gerard van de Ven, Leefbaar laagland. Geschiedenis van de waterbeheersing en landaanwinning in Nederland, Utrecht (Uitgeverij Matrijs) 2003. – Paul Vesters (red.), Harnas voor de hoofdstad. De Stelling van Amsterdam, Utrecht (Uitgeverij Matrijs) 2006. – Paul Vesters (red.), Harnas voor de hoofdstad. De Stelling van Amsterdam, Utrecht (Uitgeverij Matrijs) 2006.. – Pieter Vlaardingerbroek, Het Paleis van de Republiek, Zwolle (W Books) 2011. – Han van Zwet, Lofwaerdighe dijckagies en miserabele polders. Een financiële analyse van landaanwinningsprojecten in Hollands Noorderkwartier, 1597-1643, Hilversum (Verloren) 2009. www.stellingamsterdam.nl www.stelling-amsterdam.nl
쮿