Economisch Financiële Berichten Maandelijks tijdschrift ■ Jaargang 55 ■ nr. 11 ■ 15 december 2000 ■ ISSN 1374-2132
in dit nummer...
Internationale
Internationale conjunctuur – Wereldwijde groeiver traging ....... 1
conjunctuur
Belgische conjunctuur in een dalletje ....... 12 De conjunctuur in cijfers ....... 23
Wereldwijde
Hoofdar tikels verschenen in 2000 ....... 24
groeivertraging
D
e gemiddelde jaargroei van de wereldeconomie bedroeg in 2000 naar schatting 4,7␣ %. Dat is een stijging met 1,1 procentpunt tegenover 1999 en het snelste expansietempo sinds 1996. In de industrielanden bereikte de groei zelfs het hoogste niveau sinds 1988. De VS breiden nog maar eens een vervolg aan de expansie die nu al meer dan negen jaar oud is, terwijl in Europa het uitvoergeleide herstel dat in de tweede helft van 1999 op gang kwam, doorzette. Zelfs Japan lijkt enigszins aan de beterhand, hoewel de expansie er op zeer broze fundamenten berust. Niettemin ligt het hoogtepunt van de conjunctuurcyclus achter de rug. Een restrictiever monetair klimaat, hoge olieprijzen en het wegvallen van de inhaalvraag in de opkomende markten beginnen hun tol te eisen. In 2001 is dan ook een reële groei van de wereldeconomie met slechts 3,7␣ % waarschijnlijk. Dat is echter nog altijd 0,1 procentpunt meer dan het gemiddelde van de jaren 90. Een cruciale hypothese in dit scenario is dat de olieprijs in de komende maanden niet opnieuw aantrekt. Als dat toch gebeurt, dreigt een verdere verslechtering van de ruilvoet de groei in de industrielanden sterker te fnuiken, vooral in␣ de VS.
Het derde millennium staat voor de deur, maar ’t feest verloopt wat in mineur want de beurzen hebben hun elan verloren en een Iepers accident kwam ruw de pret verstoren. De VS-economie verliest intussen van zijn pluimen, terwijl we voor een stevige expansie in Europa blijven duimen. Minder belastingen zullen het vertrouwen immers schragen, waardoor de groei slechts lichtjes zal vertragen. Of hierdoor de euro zich zal herstellen, valt echter moeilijk te voorspellen en hangt af van Greenspan en de Amerikaanse president, al bleef die lange tijd onbekend. Wij hopen dat u het niet aan uw hart laat komen en wensen u in het nieuwe jaar alvast de verwezenlijking van al uw dromen.
In de Verenigde Staten (VS) groeide het reële BBP de eerste negen maanden van 2000 met 5,5␣ % tegenover de overeenkomstige periode van vorig jaar. Het jaargemiddelde van de reële BBP-groei zal naar schatting 5,1␣ % bedragen. Hiermee vestigde de huidige expansiefase in 2000 niet enkel een record als langste ononderbroken periode van economische groei in de Amerikaanse geschiedenis, maar bereikte het expansietempo ook een nieuw cyclisch hoogtepunt. De economische groei steunde, zoals in de voorgaande jaren, uitsluitend op de binnenlandse vraag. Dankzij de sterke dollar bleven buitenlandse expor teurs immers marktaandeel winnen op de Amerikaanse markt, zo-
Economisch Financiële Berichten
1
Economisch Financiële Berichten
Grafiek I – OESO industriële productie en voorlopende indicator (jaarwijziging, in %) 8 7 6 5
investeringen en por tefeuillebeleggingen in aandelen en bedrijfsobligaties. De uitzonderlijk snelle productiviteitsstijgingen in de VS, en de hiermee samenhangende belofte van eveneens snelle toekomstige winststijgingen, waren hier uiteraard niet vreemd aan.
4 3 2 1 0 -1
Industriële productie Voorlopende indicator
-2 -3
1992
93
94
95
96
97
98
99
2000
Bron:␣ Thomson Financial Datastream. © KBC Bank LBE111
dat de netto-uitvoer van de VS voor het vijfde opeenvolgende jaar een negatieve groeibijdrage leverde. Samen met de forse ruilvoetverslechtering als gevolg van de hoge olieprijs deed dit het tekor t op de lopende rekening van de VS-betalingsbalans verder oplopen tot meer dan 4,5␣ % van het BBP. Ook dat is een historisch record.␣ Vooralsnog werd dit tekor t echter probleemloos gefinancierd door buitenlandse investeerders. Opvallend hierbij is de relatief grote netto-instroom van directe Grafiek II – Reële BBP-groei␣ VS (jaarwijziging, in %) 8
Groeibijdrage private binnenlandse vraag overheidsbestedingen netto-uitvoer
7 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2
BBP-groei
-3 1989 90
91
92
93
94
95
96
97
98
99 2000
Bron:␣ Thomson Financial Datastream. © KBC Bank LBE112
Door de hogere inflatie en het lagere tempo van de jobcreatie stegen de reële beschikbare gezinsinkomens wel heel wat minder snel dan vorig jaar, en ook de beursontwikkeling droeg niet langer bij tot de vermogensopbouw. De par ticuliere consumptie evenaarde met een jaargroei van meer dan 5␣ % niettemin het hoge expansietempo van 1999, dankzij het aanhoudend hoge consumentenvertrouwen en een verdere daling van de spaarneiging van de particuliere sector. De bedrijfsinvesteringen vonden aanvankelijk steun in de goede conjunctuurontwikkeling en de aantrekkende ondernemingswinsten. Daarnaast bleef ook de verdere doorsijpeling van informatie- en communicatietechnologie in de aanbodstructuur van de VS-economie de investeringsmotor aanzwengelen. Recente indicatoren geven niettemin aan dat de VS-economie sinds de zomermaanden aan elan heeft ingeboet. De krappere monetaire omgeving (zie verder) en de dure dollar wogen op de activiteitsontwikkeling in de traditionele deelsectoren van de verwerkende nijverheid en de bouwsector. Dat drukte de winstvooruitzichten en het producentenvertrouwen, en had ook een negatieve invloed op het beursklimaat.␣ Vooralsnog werd het consumentenver trouwen hierdoor evenwel niet substantieel aangetast, zodat de par ticuliere consumptie in het derde kwar taal nog standhield en de groeiver traging geleidelijk verloopt. Enige afkoeling van de VS-economie␣ was overigens meer dan welkom. In de tweede helft van 1999 en de eerste twee kwar talen van 2000 groeide het reële BBP
2
gemiddeld met liefst 6,1␣ % op jaarbasis, wat in een conjuncturele oververhitting dreigde uit te monden. In Japan veerde de economie in de eerste negen maanden van het jaar fors op. Nadat het reële BBP in de tweede helft van 1999 nog met 0,1␣ % op jaarbasis kromp, werd opnieuw een groei van 2,2␣ % opgetekend. De sterke Aziatische en Amerikaanse invoervraag ondersteunden de uitvoer, ondanks de relatief sterke JPY. De dure munt drukte weliswaar de winstmarges van de expor teurs, maar de volumegroei van de uitvoer was ruimschoots voldoende om voor een fors winstherstel in de verwerkende nijverheid te zorgen. Dat ver taalde zich in een verbetering van het producentenver trouwen, dat opnieuw de niveaus van 1996 benaderde, en een forse herleving van de bedrijfsinvesteringen. Ook de␣ par ticuliere consumptie leverde evenwel, enigszins verrassend, een positieve groeibijdrage en dit ondanks de verdere terugval van␣ de beschikbare gezinsinkomens als gevolg van de aanhoudende arbeidsuitstoot en loondeflatie. De betrouwbaarheid van deze Japanse groeicijfers staat echter ter discussie. De voorbije twee jaar ver toonden zij geregeld zeer verrassende jojobewegingen en herzieningen. Ook het recente herstel blijkt op zeer wankele fundamenten te berusten. Zo steunde de␣ activiteit nog in sterke mate op het in november 1999 goedgekeurde budgettaire stimuleringspakket, met o.a. massale verstrekking van kredietgaranties voor ondernemingen en subsidiëring van par ticuliere woningbouwprojecten. Door de opeenvolgende stimuleringspakketten is de totale geconsolideerde overheidsschuld in Japan opgelopen tot meer dan 150␣ % van het BBP. Dit najaar werd nog een nieuw stimuleringspakket, zij het minder omvangrijk dan het vorige, goedgekeurd, zo-
Grafiek III – VS-betalingsbalans (in % van BBP) 5
-6
Netto-BDI Nettoportefeuillebeleggingen VS-overheidsobligaties Overige nettoportefeuillebeleggingen Overige nettokapitaalstromen (linkse schaal)
4 3
-5 -4 -3
2
-2
1
-1 0
0 1 -1
2
Saldo LR (inverse schaal, rechtse schaal) 3
-2 1985 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 2000
Bron:␣ Thomson Financial Datastream. © KBC Bank LBE113
dat de overheidssector volgend jaar de groei minder zal ondersteunen dan in 2000. De conjuncturele afkoeling in de VS en de afvlakking van de groeicurve bij de meeste Aziatische handelspar tners zullen de komende maanden bovendien de buitenlandse vraag naar Japanse expor tproducten doen afnemen. De opleving van het producentenver trouwen dreigt dan ook slechts van kor te duur te zijn. Dat zal vermoedelijk de investeringsdrang Grafiek IV – Japan: consumentenvertrouwen en ontwikkeling beschikbaar gezinsinkomen 46
Consumentenvertrouwen (linkse schaal) Beschikbaar gezinsinkomen (jaarwijziging, in %, rechtse schaal)
44
6
4
42
2
40
0
38
-2
36
-4
-6
34 1996
97
98
99
2000
Bron:␣ Thomson Financial Datastream. © KBC Bank LBE114
Nr. 11 / 2000
3
Economisch Financiële Berichten
Grafiek␣ V – Industriële productie opkomende markten (jaarwijziging, in %) 20
Centraal- en Oost-Europa Azië Latijns-Amerika
15
10
5
0
-5
-10 1996
97
98
99
2000
landen nam de olie-intensiteit van de productie in de meeste Aziatische landen de voorbije jaren immers gestaag toe. Bovendien is de manoeuvreerruimte om de economische activiteit via budgettaire stimulering aan te zwengelen in de hele regio aanzienlijk geslonken, onder meer doordat de saneringsoperaties van de financiële sector in deze landen aan hun overheden veel geld hebben gekost. Door de hogere oliefactuur en de tragere uitvoergroei, vooral in de ICT-sector, zijn hun na de crisis snel opgebouwde externe overschotten, ten slotte, al opnieuw aan het afbrokkelen.
Bron:␣ Thomson Financial Datastream. © KBC Bank LBE115
temperen, temeer daar de meeste ondernemingen nog altijd met overcapaciteit kampen en het zwaar tepunt van de recente investeringsboom juist bij uitvoergerichte bedrijven lag. De versteviging van de Japanse uitvoer hield verband met het onverwacht snelle en␣ forse herstel van de Aziatische crisiseconomieën vanaf het najaar van 1998. Dankzij de opheffing van de vaste wisselkoersband met de USD, het overschot op de lopende rekening van hun betalingsbalans en het herstelde investeerdersver trouwen, waren de monetaire␣ autoriteiten in deze landen niet verplicht om de verschillende renteverhogingen van de Federal Reserve in de VS (zie verder) te volgen. Daardoor werd een verzwaring van de schuldenlast van de lokale bedrijven vermeden.␣ Toch blijft het nog steeds hoge niveau van de bedrijfsschulden het economisch herstel in deze landen hypothekeren. In het spoor van de vertraging van de␣ VS-conjunctuur heeft dat herstel sinds de zomer trouwens al duidelijk aan dynamiek ingeboet. Dat werd bijkomend in de hand gewerkt door de hogere olieprijzen.␣ Anders dan in de andere industrie-
Evenals de Aziatische opkomende markten, boekten ook Latijns-Amerika en Centraalen Oost-Europa heel wat betere groeiprestaties dan in 1999. Het Latijns-Amerikaanse herstel, dat in de tweede helft van 1999 op gang kwam, stoelt in belangrijke mate op dezelfde grondslagen als de Aziatische opleving van een jaar eerder. Na de initiële wisselmarktcrisissen werden met de steun van het IMF de structurele betalingsbalansproblemen aangepakt, wat het ver trouwen in de regio deed terugkeren. Daardoor daalden de rentetarieven, wat op zijn beurt de binnenlandse vraag opnieuw deed aantrekken, terwijl de expor t profiteerde van de verbeterde concurrentiekracht en de snel groeiende VS-economie. De stijgende grondstoffenprijzen ver taalden zich bovendien in een verbetering van de regionale ruilvoet. De externe financieringsbehoeften blijven niettemin aanzienlijk, en duiden op de noodzaak van voor tgezette herstructureringen. Het regionale herstel verbergt bovendien nog altijd grote verschillen tussen de individuele landen.␣ Terwijl Mexico zelfs in 1999 nog stevig groeide dankzij de belangrijke␣ handelsbanden met de VS, is het economisch herstel in Argentinië nog altijd pril en broos. De vaste wisselkoersband met de USD␣ weegt er op de uitvoer, en de precaire
4
budgettaire situatie bemoeilijkt de expansie van de binnenlandse vraag. Brazilië, ten slotte, werd weliswaar hard getroffen door de BRLcrisis begin 1999, maar de verbeterde concurrentiekracht en de onder controle gehouden inflatie maakten daarna een snel herstel mogelijk. Voor de Centraal-Europese landen hadden de grondstoffenprijsstijgingen en vooral de duurdere olie een negatief effect op de groei. Toch slaagden ook zij erin om dankzij de stevige vraag naar hun producten vanuit de eurozone een flink economisch groeitempo aan te houden. Tsjechië tekende dankzij dit uitvoergeleide herstel voor het eerst sinds 1997 opnieuw een positieve reële BBP-groei op, en␣ in Polen en Hongarije zette de activiteitsexpansie krachtig door.␣ Verder oostwaar ts was de Russische economie een opvallend positieve uitschieter. De hogere olieprijzen deden daar de ruilvoet fors verbeteren en zorgden er samen met een herstel van de binnenlandse vraag voor dat het Russische BBP met een groei van 6,5␣ % in 2000 (t.o.v. –4,6␣ % in 1998 en 3,2␣ % in 1999) de meeste verwachtingen ruim over trof. In de eerste helft van het jaar vormde de groei van de buitenlandse afzetmarkten samen met de zwakke eurowisselkoers de ideale voedingsbodem voor de ondersteuning van het uitvoergeleide groeiherstel in de eurozone.␣ In de eerste twee kwartalen van 2000 groeide de EMU-uitvoer in volume telkens met meer dan 9␣ % op jaarbasis tegenover het voorgaande kwar taal. Dit deed de capaciteitsbezettingsgraad in de uitvoergeleide sectoren hoog oplopen. In het voorjaar bereikte het producentenvertrouwen opnieuw de piek die voor het laatst tijdens de conjunctuuropleving van 1994 was opgetekend. Dat voedde een verdere robuuste expansie van de bedrijfsinvesteringen, die zich trouwens al tijdens de
Grafiek␣ VI – EMU:␣ werkgelegenheidsgroei en consumtenvertrouwen 5
3
Werkgelegenheid (jaarwijziging, in %, linkse schaal) Consumentenvertrouwen (rechtse schaal)
2
0
1
-5
0
-10
-1
-15
-2
-20
-3
-25 -30
-4 1992
93
94
95
96
97
98
99
2000
Bron:␣ Thomson Financial Datastream. © KBC Bank LBE116
hele huidige conjunctuurcyclus in Europa op een relatief hoog peil bevonden. De consumptiegroei, ten slotte, hield in het eerste halfjaar eveneens goed stand, dankzij onder meer de verdere daling van de werkloosheid. De werkloosheidsgraad in de eurozone viel in oktober 2000 terug tot 8,9␣ %, d.i. het laagste peil sinds mei 1992. Daarnaast werd het consumentenverGrafiek␣ VII – EMU:␣ industriële productie (jaarwijziging, in %) Kern (Duitsland, Frankrijk, Italië) Periferie (Spanje, Portugal, Finland) EMU
10 8 6 4 2 0 -2
1995
96
97
98
99
2000
Bron:␣ Thomson Financial Datastream. © KBC Bank LBE117
Nr. 11 / 2000
5
Economisch Financiële Berichten
trouwen geschraagd door het in vergelijking met voorgaande jaren duidelijk minder restrictief begrotingsbeleid. In totaal groeide het reële BBP van de eurozone in de eerste helft van het jaar met 3,7␣ % op jaarbasis tegenover het tweede halfjaar van 1999, d.i. het snelste expansietempo sinds 1991. Opvallend hierbij was de stevige groeiprestatie van Duitsland en Italië, die na de zwakkere voorgaande kwartalen blijkbaar een inhaalbeweging tegen de rest van de EMU inzetten. Daardoor nam de groeidivergentie in de EMU tussen de grote ‘kernlanden’ en de kleine perifere landen voor het eerst sinds 1996 af. In de tweede helft van het jaar schetsten de meeste indicatoren evenwel een globaal minder dynamisch conjunctuurbeeld in de EMU. De ver trouwensindicatoren zijn sinds het einde van het tweede kwar taal in de meeste lidstaten neerwaar ts gericht. De jongste maanden kwam dat ook tot uiting in minder goed gevulde orderboekjes en zwakkere productiecijfers.␣ Allicht speelde hierbij de␣ ongunstige invloed van de hogere rente en␣ vooral de duurdere olie, die de groei van de reële beschikbare gezinsinkomens en de
Grafiek␣ VIII – Inflatie (jaarwijziging consumptieprijzen in %) 5
Algemeen EMU VS
4
3
2
1
Kerninflatie (excl. voeding en energie) EMU VS
0 1992
93
94
95
96
97
98
99
2000
Bron:␣ Thomson Financial Datastream. © KBC Bank LBE118
winstmarges van de ondernemingen afremde. Al bij al is de groeiver traging echter vrij beperkt. De uitvoer uit de eurozone bleef immer s ook de jongste maanden steun vinden in de zwakke euro. De Europese expor teurs blijven de activiteitsontwikkeling dan ook zeer gunstig beoordelen. Belangrijk zijn bovendien de onveranderd gunstige trend van de werkloosheid in de EMU en de geplande belastingverlagingen (zie ook kader blz.␣ 8), die de basis leggen voor een consumptieklimaat dat de komende jaren in Europa vermoedelijk heel wat gunstiger zal zijn dan tijdens het voorbije decennium meestal het geval was.␣ Ten slotte zal de voorraadcyclus dit keer, in tegenstelling tot vorige cycli, de conjunctuur ver traging wellicht niet extra versterken. De voorraadopbouw nam de voorbije kwar talen immers geen abnormaal grote omvang aan.
Desinflatie loopt ten einde De stijging van de olieprijzen, die in de lente van 1999 was ingezet, zette in 2000 in versneld tempo door. Dat is toe te schrijven aan de stevige wereldconjunctuur, vooral in de eerste helft van het jaar, de productiebeperkingen van het OPEC-kar tel en de geringere investeringen in exploratie- en raffinagecapaciteit als gevolg van de zeer lager prijzen in 1998. Midden oktober bereikte de prijs van een vat ruwe olie het hoogste peil sinds de Golfoorlog van 1990. Gemiddeld lag de prijs in USD op jaarbasis circa 60␣ % hoger dan in 1999. Uitgedrukt in euro’s was dat zelfs 84␣ %. Daardoor werd voor het eer st sinds het einde van de jaren 80 het desinflatieproces in de meeste industrielanden onderbroken. In de VS en de eurozone steeg de jaarinflatie van de consumptieprijzen respectievelijk van 2,7␣ % en 1,8␣ % eind 1999 tot 3,5␣ % en 2,7␣ % in
6
oktober 2000. Een uitzondering blijft Japan, waar ondanks het economische herstel de deflatietendens aanhield. Fundamenteel is de inflatieversnelling niettemin veel minder uitgesproken dan wat dit verloop van de algemene consumptieprijsindex doet vermoeden. In de VS liep weliswaar ook de kerninflatie, d.i. de jaarstijging van␣ de consumptieprijzen exclusief voeding en␣ energie, op van 2,0␣ % eind 1999 tot 2,5␣ % in oktober, maar voorlopende indicatoren geven aan dat deze versnelling in de zomermaanden is stilgevallen. Op het niveau van de producentenprijzen, die een indicatie geven over het kostenverloop in de vroege stadia van de productiecyclus, is de inflatie in de␣ VS al enkele maanden over haar hoogtepunt heen, mede doordat de appreciatie van de dollarwisselkoers de ingevoerde prijsdruk beperkt. De loonkostenstijging anderzijds blijkt onder invloed van de krappe arbeidsmarkt wat te versnellen, maar dat geldt ook voor de productiviteitsgroei, zodanig dat de loonkosten per eenheid product de voorbije maanden praktisch stabiel bleven. Ook in de eurozone stegen deze loonkosten per eenheid product de voorbije jaren niet noemenswaardig.␣ Anders dan in de VS was dat evenwel vooral te wijten aan de matige nominale loonontwikkeling, terwijl de productiviteitsstijging er veel geringer bleef. Deze geringere Europese productiviteitsgroei weerspiegelt o.a. het kwalitatieve verschil van de bedrijfsinvesteringen tegenover de VS. De br uto kapitaalvorming als percentage van het BBP ligt␣ in de EMU weliswaar hoger dan in de VS, maar op het vlak van de ICT-investeringen hebben de VS een aanzienlijke voorsprong. Ook de flexibeler arbeidsmarktwerking in de VS draagt daar bij tot de hogere productiviteitsgroei. Die bevorder t immers de efficiënte allocatie van werknemers over de verschillende sectoren.
Grafiek␣ IXa – Loonkosten per eenheid product (jaarwijziging, in %) 5
EMU VS
4 3 2 1 0 -1 -2
1993
94
95
96
97
98
99
2000
Grafiek␣ IXb – Loonkosten per gewerkt uur (jaarwijziging, in %) 6
EMU VS
5
4 3 2
1 0 1993
94
95
96
97
98
99
2000
Grafiek␣ IXc – Arbeidsproductiviteit (jaarwijziging, in %) 6
EMU VS
5 4 3 2 1 0 -1
1993
94
95
96
97
98
99
2000
Bronnen:␣ Thomson Financial Datastream, ECB. © KBC Bank LBE119
Nr. 11 / 2000
7
Economisch Financiële Berichten
EMU-overheidsbegrotingen stimuleren groei
De EMU-landen zullen als groep in 2000 voor het eerst in een generatie een begrotingsoverschot optekenen. Dat is vooral het gevolg van de eenmalige opbrengsten van de veilingen van de UMTSlicenties in grote landen zoals Duitsland en Italië. Alles samen zullen deze opbrengsten ongeveer 1␣ % van het BBP van de EMU bedragen. Maar ook zonder dit eenmalig effect zal het vorderingentekor t in de eurozone wellicht verder dalen van 1,3␣ % van het BBP tot minder dan 1␣ % in 2000. Deze daling is uitsluitend toe te schrijven aan de gunstige Europese conjunctuur.␣ Aan de positieve ontwikkeling van het structurele saldo (d.w.z. het vorderingensaldo gezuiverd voor conjunctuurinvloeden) kwam in 2000 immers een einde. Gemiddeld zal dit saldo in␣ de eurozone dit jaar ongeveer stabiel blijven en in 2001 wellicht met circa 0,2␣ % van het BBP verslechteren. Deze verslechtering is vooral een gevolg van de belastingverlagingen die in enkele belangrijke EMU-lidstaten al werden aangevat of in de nabije toekomst nog op stapel staan. In 2001 zullen die in Begrotingssituatie in de eurozone (in % van het BBP) 6
46
5
44
4
42
3 40 2 1 0
38
Belastingdruk (rechtse schaal) Vorderingentekort (linkse schaal)
36 34
-1 75 77 79 81 83 85 87 89 91 93 95 97 99
Bron: Europese Commissie. © KBC Bank LBE1110
de EMU samen goed zijn voor een totale fiscale stimulans van 0,7␣ % van het BBP. Deze lastenverlichting volgt na ruim drie decennia waarin de belastingdruk in de EMU-landen vrijwel onafgebroken is toegenomen (zie grafiek). De totale belastingdruk (inclusief socialezekerheidsbijdragen) bereikte in 1999 in de EMU gemiddeld 44␣ % van het BBP, tegenover slechts 28␣ % in de Verenigde Staten en 27␣ % in Japan. Blijkbaar is nu ook in de EMU-landen eindelijk een consensus gegroeid over het feit dat een dermate hoge belastingdruk op lange termijn nefast is voor de economische groei en via de verzwaring van de arbeidskosten mee debet is aan de hoge structurele werkloosheid in Europa. Het is dan ook vooral een verlaging van de lastendruk op arbeid die nu in de begrotingen van de EMU-landen centraal staat. Daarnaast wordt in verschillende landen gesleuteld aan de structuur en de hoogte van de vennootschapsbelasting. Dat houdt onder meer verband met de toenemende fiscale concurrentie die tussen de EMU-landen sinds de introductie van de eenheidsmunt is ontstaan. De eerste aanzet tot de golf van fiscale her vormingen in Europa kwam van Duitsland. Daar wordt zowel de personen- als de vennootschapsbelasting in de komende vijf jaar substantieel verlaagd. In de personenbelasting wordt het hoogste belastingtarief geleidelijk verminderd van 53␣ % in 1999 naar 42␣ % in 2005 en het laagste tarief tot 15␣ % teruggebracht (tegenover 23,9␣ % in 1999). In 2001 heeft dat een netto-effect op de beschikbare gezinsinkomens van 0,7␣ % van het BBP. In de vennootschapsbelasting zal vanaf 2001 een uniform tarief van 25␣ % worden toegepast op zowel de uitgekeerde als de niet-uitgekeerde winst (nu nog respectievelijk 30␣ % en 40␣ %) en wordt de meerwaardebelasting van 50␣ % bij de verkoop van par ticipaties in andere ondernemingen vanaf 2002 afgeschaft.␣ Alles samen bedraagt de totale belastingverlaging voor de Duitse ondernemingen volgend jaar 0,3␣ % van het BBP. Door deze hervormingen zal het vorderingentekort van de Duitse overheid in 2001 opnieuw oplopen tot 1,5␣ % van het BBP, tegenover 0,9␣ % in 2000 (zon-
8
der de opbrengsten van de UMTS-veilingen). Ook Frankrijk plant voor volgend jaar een vermindering van de aanslagvoeten in de personenbelasting en een verlichting van de vennootschapsbelasting door de afschaffing van een crisisbelasting van 10␣ %. Over de volgende drie jaar zal de totale belastingverlaging 1,3␣ % van het Franse BBP bedragen, waarvan 0,6␣ % in 2001. De meest drastische verlaging staat evenwel op stapel in Italië, waar de begroting voor 2001 in een belastingvermindering van 1,9␣ % van het BBP voorziet. De aanslagvoeten in de personenbelasting zullen de komende drie jaar stapsgewijs dalen, waardoor het hoogste tarief in 2003 nog 44,5␣ % zal bedragen, tegenover 51␣ % in 1997, terwijl de effectieve vennootschapsbelasting zal worden teruggebracht van 56␣ % naar 47␣ %. De financiering van deze plannen is nog zeer onduidelijk. De Italiaanse overheid rekent erop dat haar totale vorderingentekor t in 2001 toch nog zal dalen onder invloed van lagere rentelasten, een verminderde fiscale fraude en een beheersing van de primaire uitgaven. De kleinere landen in de EMU laten zich inzake belastingverlagingen evenmin onbetuigd. In Nederland komt bovenop een belastingverlaging van circa 0,8␣ % van het BBP in 2001 ook nog een expansief uitgavenbeleid, wat er het risico van conjuncturele oververhitting versterkt. België plant in 2001 een belastingverlaging van slechts 0,2␣ % van het BBP, dit is iets minder dan de helft van de door de daling van␣ de rentelasten vrijkomende budgettaire ruimte. België loopt hiermee wel wat achter op de algemene tendens in Europa (zie ook kader tekst p. 18). Een belangrijke uitzondering op de algemene tendens, ten slotte, is Spanje. In 2001 zal de Spaanse begroting voor de eerste maal sinds het Franco-regime in evenwicht zijn. Om dat doel te bereiken ziet de Spaanse overheid af van fiscale stimuli en blijft zij een restrictief uitgavenbeleid voeren.
Alles bij elkaar bleef de kerninflatie in de eurozone in oktober beperkt tot slechts 1,5␣ %. Ondernemersenquêtes over de verwachte prijsontwikkeling in de EMU doen wel vermoeden dat de kerninflatie in de eerstkomende maanden nog wat kan oplopen, terwijl de algemene consumptieprijsinflatie daarentegen opnieuw zal vertragen. Beide inflatiemaatstaven zullen op die manier gaandeweg opnieuw convergeren en wellicht blijven evolueren binnen de perken die de ECB als compatibel met prijsstabiliteit beschouwt. Perifere landen zoals Ierland, Por tugal, Finland en Spanje hebben in de EMU nog steeds een hogere inflatie dan de kernlanden (Duitsland, Italië, Frankrijk).␣ Voor het monetair beleid stelt deze divergerende prijsontwikkeling evenwel geen wezenlijk probleem. De inflatieverschillen tussen de drie grootste EMU-lidstaten zijn immers nog steeds klein, en namen de voorbije maanden zelfs af. De toenemende inflatiedruk en de stevige conjunctuur van het eerste halfjaar gaven aanleiding tot een verstrakking van het monetair beleid in de VS en in de eurozone. De Federal Reserve trok in de eerste zes maanden haar interventierente met 1 procentpunt op tot 6,5␣ %.␣ Vanaf de zomer werden de eerste duidelijke tekenen van groeivertraging in de VS zichtbaar en bleef de Fed langs de zijlijn. De ECB van haar kant trok haar herfinancieringsrente sinds de jaarwisseling met 1,75 procentpunt op. Deze monetaire verkrappingen volstonden blijkbaar om de inflatievrees op de financiële markten in te tomen. De obligatierendementen bereikten een hoogtepunt in januari, maar zijn sindsdien zowel in de VS als in de eurozone teruggevallen. Deze daling van de langetermijnrentetarieven werd nog versterkt door de gunstige ontwikkeling van de overheidsfinanciën. In de VS boekte de federale overheid voor het derde opeenvolgende jaar een begrotings-
Nr. 11 / 2000
9
Economisch Financiële Berichten
overschot en in de EMU zorgde de veiling van␣ UMTS-licenties voor het eerste positieve begrotingssaldo sinds mensenheugenis. Hierdoor nam de uitgifte van nieuwe obligaties af en werden in de VS zelfs uitstaande schuldtitels teruggekocht. De tragere conjunctuurexpansie in de tweede helft van het jaar, die de risicoaversie bij de beleggers deed toenemen, zorgde anderzijds voor een vrij forse stijging van het meerrendement op obligaties van minder kredietwaardige debiteuren. Door de onzekere winstverwachtingen en de toegenomen risicoafkerigheid wordt het jaar 2000 trouwens ook wellicht het eerste sinds 1994 dat zowel in de VS als in Europa zonder of met slechts zeer beperkte beurswinstcijfers zal worden afgesloten.
Vooruitzichten en risico’s
geveer 40␣ % gedaald. Ook de reactie van het monetair beleid is anders dan in de jaren 70 en houdt de inflatieverwachtingen blijkbaar behoorlijk onder controle. Bewijs daarvan zijn de recente neerwaar tse tendens van de obligatierendementen en de matige loonontwikkeling, wat de kans op een nefaste loon-prijsspiraal zoals in de jaren 70 aanzienlijk verkleint. Anders dan bij de vroegere oliecrisissen is er bovendien geen sprake van externe schokken, zoals politieke instabiliteit of een financiële crisis, die het consumenten- en producentenver trouwen sterk doen versomberen. Het ziet er dan ook naar uit dat zowel het inflatie- en renteklimaat als de reële economische groei op wereldvlak in 2001 fundamenteel gunstig zullen blijven. In ons basisscenario rekenen we op een gemiddelde groei van het wereld-BBP van 3,7␣ % in 2001, d.i.␣ weliswaar minder dan in 2000, maar toch nog altijd boven het gemiddelde van de jaren 90.
De olieprijsstijging heeft een negatief effect op de ruilvoet van de industrielanden. Dat␣ effect is nu evenwel veel beperkter dan tijdens de oliecrisissen van de jaren 70. De energie-intensiteit van de productie van de industrielanden is sindsdien immers met on-
De groeiver traging zal allicht het meest uitgesproken zijn in de VS, waar de investeringsmotor de voorbije maanden al begon te sputteren als gevolg van het tanende producentenver trouwen en de oplopende kapitaalkosten wegens het minder gunstige finan-
Economische groei- en inflatievooruitzichten Reële BBP-groei (gemiddelde jaarwijziging in %)
Inflatie (gemiddelde jaarwijziging consumptieprijzen in %)
1999
2000
2001
1999
2000
2001
VS EMU Japan
4,2 2,3 0,8
5,1 3,2 1,8
2,8 2,8 0,5
2,2 1,1 –0,3
3,4 2,3 –0,7
2,5 2,1 –0,2
Opkomende markten Azië (excl. Japan) Latijns-Amerika Centraal- en Oost-Europa (incl. Rusland)
5,8 1,0 2,5
6,9 4,4 4,7
5,9 4,2 4,0
0,8 10,3 43,1
3,2 7,5 20,8
3,1 5,3 13,5
WERELD
3,6
4,7
3,7
10
cieringsklimaat. De zwakkere beursprestaties, de␣ tragere jobcreatie en geringere reële inkomensgroei zullen in de komende maanden allicht ook de expansie van de gezinsbestedingen afremmen. In de eurozone daarentegen␣ zal de gezinsconsumptie wellicht aan kracht winnen, aangedreven door de matige inflatie, de dalende werkloosheid en de belastingverlagingen die in verschillende EMUlanden op stapel staan. De uitvoerdynamiek zal in de EMU nog een tijdlang worden aangezwengeld door de zwakte van de eurowisselkoers, maar gaandeweg toch aan kracht inboeten naarmate de economische groei in␣ de␣ wereld ver traagt. In Japan, ten slotte, zijn␣ de economische fundamenten nog steeds␣ te zwak om een significante groeiversnelling te ondersteunen, zodat Japan in 2001 waarschijnlijk andermaal één van de traagst groeiende industrielanden ter wereld zal zijn (zie tabel). De voorbije drie jaar hebben de meeste voor speller s zich steeds verkeken op de onderliggende sterkte van de Amerikaanse groeidynamiek.␣ Alleen daarom al is het niet ondenkbaar dat de VS-groei ook in 2001 opnieuw de verwachtingen zou overtreffen.␣ Toch lijken de risico’s van een tegenvaller niet te onderschatten. Een belangrijk uitgangspunt in ons scenario is immers dat de olieprijs tegen midden 2001 terugkeert naar een niveau van ongeveer 25 USD per vat. De recente prijsontwikkeling op de oliemarkt is hoe dan ook hoopgevend.␣ Wanneer de prijshausse evenwel toch persistenter zou blijken dan wij nu vermoeden, zal dat de groei en inflatie ongetwijfeld ongunstig beïnvloeden. De zeer lage gezinsspaarquote betekent bovendien dat de VS kwetsbaar blijven voor een vertrouwensbreuk bij de consument. Nu de VS-economie op een lager toerental blijkt overgeschakeld, kan een beperkte negatieve schok (zoals bijvoorbeeld een verdere neerwaar tse beurs-
correctie) relatief zware conjuncturele gevolgen hebben. Daar staat wel tegenover dat voldoende budgettaire en monetaire ruimte aanwezig is om zo’n schok te compenseren. Een forse beurscorrectie zou bovendien niet alleen de gezinnen treffen, maar ook de financiering van het Amerikaanse externe tekor t bemoeilijken, temeer daar de autonome toestroom van buitenlands kapitaal naar de VS over zijn hoogtepunt heen lijkt.␣ Voorzover de dollarkoers daardoor sterk zou depreciëren, zouden de Amerikaanse handelspar tners aan concurrentiekracht verliezen, wat vooral voor de Europese expor teurs slecht nieuws zou zijn␣ en de groei van de wereldeconomie nog meer zou afremmen. Persistent hoge olieprijzen zouden in Europa ten slotte ook nefast zijn voor het consumentenver trouwen. In dat geval dreigt 2001 voor Europa een herhaling te worden van de kor tstondige, uitvoergeleide␣ conjunctuur verbeteringen in 1994 en 1997, waarbij de binnenlandse vraag uiteindelijk niet in staat bleek om de fakkel over te nemen. In dit opzicht is de houding van de ECB belangrijk. Een te forse monetaire verkrapping, enkel en alleen omdat de consumptieprijsinflatie door de hoge olieprijzen boven haar langetermijndoelstelling van 2␣ % uitstijgt, kan de groei in Europa sterker fnuiken dan wij nu verwachten. De ECB blijkt zich hier van bewust te zijn. Dat blijkt onder meer uit de recente uitlatingen van ECB-bestuurders dat zij in de toekomst meer naar de kerninflatie dan naar de algemene consumptieprijsinflatie zouden kijken wanneer externe schokken het inflatiebeeld ver tekenen, en uit de keuze van de ECB om de EUR-wisselkoers te ondersteunen door wisselkoersinterventies in plaats van door nieuwe renteverhogingen.
Nr. 11 / 2000
11
Economisch Financiële Berichten
D
e economische activiteit in ons land bereikte een hoogtepunt in het eerste kwartaal van 2000. Sindsdien is de Belgische economie door de stijging van olieprijzen en rentetarieven in een fase van groeivertraging beland. Die zal waarschijnlijk nog tot het einde van dit jaar aanhouden.␣ We verwachten evenwel dat de Europese en ook de Belgische conjunctuur in 2001 opklaart. Olieprijzen en rentetarieven lijken immers over hun hoogtepunt heen, in de grote Europese landen wordt de fiscale druk volgend jaar ingrijpend verlaagd en een relatief zwakke euro zal de uitvoer nog enige tijd blijven ondersteunen. Ondanks de minder gunstige uitgangspositie zal de Belgische economie daardoor volgend jaar toch nog met 3␣ % groeien.
Belgische
conjunctuur
in een dalletje
Tijdelijke activiteitsvertraging De KBC-conjunctuurindicator, die ongeveer gelijkloopt met de economische activiteit, bereikte in het voorjaar van 2000 zijn hoogste peil in acht jaar. Sindsdien echter gaan zeven van de negen componenten waaruit de indicator is samengesteld in dalende lijn. De Belgische economie is dus duidelijk in een fase van groeiver traging beland. Dat wordt bevestigd door de terugval van het jaargroeiGrafiek I – Reële BBP-groei en conjunctuurindicator KBC 10
Reëel BBP (kwartaalgroei op jaarbasis in %, links) Reëel BBP (jaarwijziging in %, links)
104
8
tempo van het reële BBP van een piek van 5,4␣ % in het eerste kwar taal van 2000 tot 4,5␣ % in het tweede. Op jaarbasis bedroeg de groei in het tweede kwartaal van 2000 nog 0,9␣ % tegenover het eerste kwar taal. De omslag van de voorraadcyclus speelde hierbij een belangrijke rol. In het derde kwartaal van 1999 zorgde voorraadopbouw nog voor een positieve groeibijdrage van 1,8␣ %. In het tweede kwar taal van 2000, daarentegen, had voorraadafbouw een negatieve impact van 1␣ % op de reële BBP-groei.␣ Voor de rest was de groeiver traging toe te schrijven aan de netto-uitvoer, die in het tweede kwartaal van 2000 voor het eerst sinds de Aziatische crisis een negatieve groeibijdrage leverde. Die kwam tot stand doordat de uitvoer in het tweede kwar taal forser terugviel dan de invoer.
102 6 4 100 2 0
98
-2 -4
© KBC Bank EO1
Conjunctuurindicator KBC (gemiddelde conjunctuurcyclus = 100, rechts) 1994
95
Bronnen: INR, KBC.
96
97
98
99
96 2000
Die terugval van de uitvoer in het tweede kwar taal is deels te verklaren als een adempauze na de spectaculaire uitvoergroei in de drie voorafgaande kwar talen (gemiddeld +23␣ % op jaarbasis). Daarnaast hield hij ook verband met de conjuncturele afkoeling in de omliggende Europese landen. Hoewel die zich pas duidelijk aftekende in de zomermaanden, had zij in het tweede kwar taal toch al een ongunstige invloed op de Belgische uitvoer. Dit␣ weerspiegelt de specialisatie van Belgische
12
expor tbedrijven in halffabrikaten, waarvoor de␣ vraag traditioneel snel opveert in een opgaande fase van de Europese conjunctuur, maar␣ ook even snel weer terugvalt in een neergaande fase.
Grafiek II – Goederenuitvoer en buitenlandse bestellingen (driemaands voortschrijdende gemiddelden) 30
15 Goederenuitvoer in volume (jaarwijziging in %, rechts
20
10
De ver traging van de uitvoerdynamiek was al sinds het begin van dit jaar aangekondigd door de dalende tendens van de buitenlandse bestellingen in de verwerkende nijverheid. Opvallend is wel dat deze tendens de voorbije maanden veel minder uitgesproken was dan bij de vorige cyclische vertragingen van 1995 en 1998. Daardoor bevinden de buitenlandse bestellingen zich nog altijd op een␣ peil dat consistent is met een stevige uitvoergroei. Fundamenteel blijven de uitvoerperspectieven voor de Belgische economie dus vrij gunstig. Dat hangt onder andere samen met de aanhoudende zwakte van de eurowisselkoers, die de Belgische concurrentiekracht op de afzetmarkten buiten de eurozone (37␣ % van␣ de totale Belgische afzetmarkt) ten goede komt. Daarnaast blijft ook de vraag naar Belgische producten van de EMU-handelspartners (63␣ % van de totale Belgische afzetmarkt) behoorlijk ondersteund.
10 0
5
-10 0 -20 Buitenlandse bestellingen (saldo van positieve en negatieve antwoorden, links) © KBC Bank EO2
-30 1995
96
97
98
99
Grafiek III – Investeringen volgens de BTW-statistieken (driemaands voortschrijdende gemiddelden) 30 Totaal Industrie Diensten (jaarwijziging in %)
20
10
0
© KBC Bank EO2
Dat de invoer in het tweede kwar taal wat␣ beter stand hield dan de uitvoer, houdt verband met de stevige ontwikkeling van de finale binnenlandse vraag in dat kwar taal. Die leverde toen immers een groeibijdrage van 3,5␣ %, bijna één procentpunt meer dan het gemiddelde van de vijf voorgaande kwar talen. Zij stoelde vooral op de forse expansie van de investeringen in de dienstensector, die in de aanloop naar de overgang naar 2000 fel waren teruggevallen, maar nadien hun elan terugvonden. Aangedreven door de hoge bezettingsgraad van de productiecapaciteit zaten ook de investeringen in de industrie in het tweede kwartaal nog in de lift, en dit ondanks de aantrekkende rentevoeten en de neerwaar tse druk op de bedrijfsrendabiliteit als
-5
2000
1995
96
97
98
99
-10
2000
Grafiek IV – Capaciteitsbezettingsgraad in de industrie 86 85 84 83 82 81 80 79 © KBC Bank EO2
1995
96
97
98
99
2000
Bronnen: NIS, NBB.
Nr. 11 / 2000
13
78
Economisch Financiële Berichten
Grafiek␣ V – Consumptieve bestedingen particulieren en inschrijvingen nieuwe personenwagens 30 20
Consumptieve bestedingen particulieren (jaarwijziging in %, rechts) (kwartaalgroei op jaarbasis in %, rechts)
10 8
10
6
0
4
-10
2
Inschrijvingen nieuwe personenwagens (jaarwijziging in %, links)
-20 -30
© KBC Bank EO3
1995
96
97
98
99
0 -2
2000
Grafiek␣ VI – Consumentenvertrouwen en conjunctuur in de handel 20
Conjunctuur handel Consumentenvertrouwen (saldo van positieve en negatieve antwoorden)
10
0
-10
-20
© KBC Bank EO3
1995
96
97
98
99
-30
2000
Grafiek␣ VII – Voorraden en productie in de totale industrie, exclusief bouw 30
120
Voorraden (saldo van positieve en negatieve antwoorden, rechts) Productie (1995 = 100, links)
115
25 20
110
15 10
105
5 100 0 © KBC Bank EO3
95 1995
96
97
Bronnen: INR, Febiac, NBB, NIS.
98
99
2000
-5
gevolg van de stijgende olieprijzen. In de zomermaanden lijken de ondernemingen de investeringsactiviteit wel op een lager pitje te hebben gezet. De jaarstijging van de investeringen zakte volgens de BTW-statistieken van 21␣ % in mei tot 2,7␣ % in juli. Hoewel zij in het tweede kwar taal van 2000 nog altijd 3,6␣ % hoger lag dan een jaar eerder, is de dynamiek van de par ticuliere consumptie in de voorbije kwartalen duidelijk verzwakt onder invloed van de stijgende rentetarieven en de aantasting van de gezinskoopkracht door de hogere energiefactuur. Alles samen lag het reëel beschikbaar gezinsinkomen in 2000 ongeveer 0,8␣ % lager dan zonder olieprijsstijgingen het geval zou zijn geweest (1). Op jaarbasis bedroeg de consumptiegroei in het tweede kwar taal nog slechts 2␣ % tegenover het eerste. Recente conjunctuurindicatoren geven bovendien aan dat de consumptievraag in het derde kwartaal futloos bleef. Het aantal inschrijvingen van personenwagens lag, onder impuls van het tweejaarlijkse Autosalon, in de eerste helft van 2000 nog 7,1␣ % hoger dan een jaar eerder, maar daalde in het derde kwar taal met 8,2␣ % tegenover de overeenstemmende periode van 1999. Blijkens de conjunctuurenquêtes van de NBB versomberde tijdens de zomermaanden het ver trouwensklimaat in de handel na de piek van mei en ook de omzet in de sector van de diensten aan verbruikers gaat sinds april achteruit. Andere indicatoren doen evenwel vermoeden dat deze appelflauwte van het par ticulier verbruik niet lang zal aanhouden. Het consumentenvertrouwen bevond zich in september en oktober immers nog steeds op een buitengewoon hoog niveau en ook het vertrouwen van de handelaars blijft goed ondersteund. Voor de investeringen in woningbouw daarentegen zijn de vooruitzichten minder gunstig. In het eerste halfjaar lieten zij een behoorlijke stijging zien, maar die berustte uitsluitend op de toename van het aantal begonnen wonin-
14
gen in 1999. Sinds het begin van 2000 gaat, mede onder invloed van de gestegen rentevoeten, het aantal aangevatte nieuwe woningen en verbouwingen steil naar beneden. Ook␣ het aantal ontwerpopdrachten bij de architecten liep in de eerste helft van het jaar terug.
Grafiek␣ VIII – Werkloosheid en uitzenduren Niet-werkende werkzoekenden (in ’000, rechts) Gepresteerde uitzenduren (1995 = 100, links)
200
620 600
180
580 560
160
540
Tegen de achtergrond van een al bij al zwakke binnen- en buitenlandse vraag viel de groei van de industriële productie in België in het derde kwar taal zo goed als stil en namen de voorraden opnieuw toe. Het valt dan ook te verwachten dat de door het INR geraamde reële BBP-groei van 1,8␣ % op jaarbasis in het derde kwar taal in belangrijke mate steunde op een toename van de voorraden.␣ Vooral in Wallonië tekent zich een ongunstige ontwikkeling af. De industriële productie is er in de eerste drie kwartalen van 2000 telkens gedaald tegenover het voorgaande, en de industriële voorraden zijn er gestegen tot in de buur t van de hoge niveaus van midden 1998 en midden 1995. In de Vlaamse industrie is van onvrijwillige voorraadopbouw vooralsnog geen sprake. De industriële productie neemt er dan ook nog altijd toe, al is het stijgingstempo wel wat vertraagd.
140
520 500
120 480 © KBC Bank EO4
100 1995
96
97
98
99
Grafiek␣ IX – Werkgelegenheidsvooruitzichten
30 20 10 0 -10
Dienstverlening aan bedrijven Ruwbouw van gebouwen Verwerkende nijverheid (saldo van positieve en negatieve antwoorden) © KBC Bank EO4
1995
96
97
98
99
2000
Bronnen: RVA, UPEDI, NBB.
Daling werkloosheid onderbroken De conjuncturele afkoeling in de zomermaanden deed zich sneller dan verwacht voelen op de arbeidsmarkt. Dat komt wellicht doordat de conjunctuur ver traging zich dit keer␣ ook in de arbeidsintensieve sector van de␣ diensten aan verbruikers manifesteerde. Seizoengezuiverd nam het aantal niet-werkende werkzoekenden in het derde kwar taal met 0,8␣ % toe tegenover het tweede. Daardoor kwam voor het eerst in drie jaar een einde aan de daling van de werkloosheidsgraad. De ongunstige ontwikkeling van de werkloos-
460
2000
heidscijfers was voornamelijk het gevolg van de meer uitgesproken conjuncturele afkoeling in Wallonië. Tussen maar t en oktober steeg het␣ aantal niet-wer kende wer kzoekenden daar␣ met bijna 3␣ %, terwijl het in Vlaanderen bleef dalen (–3,4␣ %). Ook de stijgende trend van het aantal gepresteerde uitzenduren werd in het derde kwartaal van 2000 onderbroken. Recentere indicatoren lijken er evenwel op te wijzen dat deze minder gunstige ontwikkeling op de Belgische arbeidsmarkt waarschijnlijk van␣ korte duur is geweest. Zo zijn in de bouwnijverheid en in de sector van de dienstverlening aan bedrijven de werkgelegenheidsvooruitzichten in september fors verbeterd. In de
Nr. 11 / 2000
15
-20 -30 -40
Economisch Financiële Berichten
Grafiek␣ X – Consumptieprijsindex procentuele verandering t.o.v. dezelfde maand een jaar voordien
4 3,5
Algemeen Gezondheidsindex Exclusief energieproducten, huur en voeding
3 2,5 2 1,5 1 0,5
© KBC Bank EO5
1995
96
97
98
99
0
2000
Grafiek␣ XI – Ontwikkeling producentenprijzen en lonen procentuele verandering t.o.v. dezelfde maand een jaar voordien
10 8 6 4 2 0 -2
Producentenprijzen Uurlonen in de industrie © KBC Bank EO5
1995
96
97
98
99
-4
2000
Bronnen: MEZ, NIS.
verwerkende nijverheid stabiliseren die vooruitzichten zich trouwens al enkele maanden op een uitzonderlijk hoog peil. Op voorwaarde dat de matiging van de loonkosten wordt volgehouden, ziet het er dus naar uit dat de daling van de werkloosheidscijfers in de volgende maanden zal worden hervat. De Wet ter vrijwaring van de concurrentiekracht, die aanbeveelt dat de Belgische loonkostenontwikkeling moet worden afgestemd op die van de drie buurlanden, blijkt op dit vlak alvast haar deugdelijkheid te hebben bewezen. De maximale loonstijging van 5,9␣ %
voor de gehele periode 1999-2000, die in uitvoering van deze wet door de sociale par tners was overeengekomen, werd globaal gezien behoorlijk gerespecteerd. Het leeuwendeel van die loonstijgingen werd in de meeste industriële sectoren al in 1999 toegekend. Daardoor ver traagde de jaarstijging van de uurlonen in de industrie van 3,4␣ % in het derde kwar taal van 1999 tot nog 1,4␣ % in het␣ tweede van 2000. De loonstijgingen werden in 2000 bovendien getemperd door hun koppeling aan de gezondheidsindex in plaats van aan de volledige consumptieprijsindex. Die koppeling verhinderde dat de forse prijshausse␣ van benzine en diesel in een compenserende stijging van de lonen werd omgezet. Daarbij voegde zich sinds 1 april 2000 een structurele vermindering van de werkgeversbijdragen aan de sociale zekerheid, die de loonkosten van de particuliere sector met 17␣ miljard BEF per kwar taal verminder t. In 2000 bedroeg deze bijdragevermindering 1,2␣ % van␣ de totale loonkosten van de par ticuliere sector. Dankzij die matiging van de loonkosten bleef ook de inflatie fundamenteel onder controle. De stijging van de benzine-, diesel- en stookolieprijzen met zowat een derde tegenover een jaar vroeger dreef de jaarstijging van de algemene consumptieprijsindex in september wel op tot haar hoogste peil in meer dan negen jaar (3,4␣ %), maar exclusief huur, energie- en voedingsprijzen, bedroeg die stijging toen slechts 1,2␣ % tegenover 1,1␣ % op het einde van 1999. Sinds midden september zijn␣ de olieprijzen op de wereldmarkt al wat teruggezakt tot minder dan 35 USD per vat. In␣ het spoor daarvan ver traagde ook de jaarstijging van de algemene consumptieprijsindex opnieuw tot nog 3,1␣ % in november. De hogere energieprijzen hadden wel een beduidend sterker effect op de kostenontwikkeling in de vroege stadia van de productiecyclus. Zo trok de jaarstijging van de producentenprijzen
16
fors aan van 0,5␣ % in augustus 1999 tot 9␣ % in␣ augustus 2000. De invoerprijzen van hun kant lagen in de eerste zeven maanden van 2000 gemiddeld 11,6␣ % hoger dan in dezelfde periode van 1999. De uitvoerprijzen stegen in die periode slechts met 9,2␣ %, zodat de Belgische ruilvoet aanzienlijk verslechterde. Een en ander betekent ook dat de winstmarge van de Belgische bedrijven is gekrompen. Door de onverwacht hogere oliefactuur zal de brutowinst vóór belastingen van de totale Belgische bedrijvensector in 2000 vermoedelijk zowat 0,6␣ % van het BBP lager uitkomen dan zonder de hogere olieprijzen het geval zou zijn geweest (1). Anderzijds had de ruilvoetverslechtering in de eerste zeven maanden van 2000 nog geen merkbaar ongunstige invloed op de lopende rekening van de Belgische betalingsbalans. Door de groei van de expor tvolumes klom het overschot op de handelsbalans in die periode integendeel naar een nieuwe recordhoogte van 7,1␣ % van het BBP, tegenover 6,4␣ % van het BBP␣ in de eerste zeven maanden van 1999. Het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans steeg in het eerste halfjaar van 2000 eveneens fors tot 4,3␣ % van het BBP tegenover 4␣ % in de eerste helft van 1999. Bij nader inzien was deze ontwikkeling echter uitsluitend te danken aan de eerste vijf maanden van het jaar. In juni en juli lag het handelsoverschot immers telkens lager dan in dezelfde␣ maand een jaar eerder. Aangezien de sterkste stijging van de olieprijzen zich vooral in augustus en september voordeed, heeft de dalende trend van het extern overschot zich in het najaar naar alle waarschijnlijkheid voor tgezet. De Belgische overheidsfinanciën hebben zich in 2000 gunstiger ontwikkeld dan de regering bij de begrotingscontrole van maart verwachtte. Terwijl zij toen nog uitging van een vorderingentekor t van de gezamenlijke over-
heid van 0,7␣ % van het BBP, stelt zij op dit ogenblik een tekort van 0,1␣ %␣ van het BBP in het vooruitzicht. Deze herziening is het gevolg van hoger-dan-verwachte overheidsinkomsten uit belastingen (+0,8␣ % van het BBP) en socialezekerheidsbijdragen (+0,3␣ % van het BBP) als gevolg van de voorbije periode van hoogconjunctuur. Daarnaast heeft de regering blijkbaar ook nog een zekere veiligheidsmarge langs de uitgavenzijde ingebouwd (–0,5␣ % van het BBP). Een deel van deze marge zal allicht moeten worden aangewend om de verwachte budgetoverschrijding in de gezondheidszorg aan te zuiveren en om de sneller-dan-verwachte indexering van de ambtenarenlonen op te vangen. We gaan er niettemin van uit dat␣ een deel van deze buffer uiteindelijk overbodig zal blijken en dat er in 2000 al een begrotingsoverschot van 0,2␣ % van het BBP zal ontstaan (zie ook kader blz. 18). In de eerste negen maanden van 2000 lag het netto te financieren saldo van de federale overheid al bijna een vol procent van het BBP lager dan in dezelfde periode van 1999, toen voor het hele jaar een vorderingentekort van de gezamenlijke overheid van 0,7␣ % van het BBP werd opgetekend.
Vooruitzichten Na de duidelijk zwakkere conjunctuur in het derde kwartaal, wijzen de eerste indicatoren van het vierde kwar taal erop dat de vraagzijde van de economie zich alweer wat aan het herstellen is. Dit hoeft niet te verwonderen: de olieprijzen zijn sinds september over hun hoogtepunt heen, de tienjaarsrentetarieven blijven al een tijdje stabiel, het consumentenver trouwen wordt, net als in een aantal andere Europese landen, ondersteund door de aankondiging van belastingverlagingen en de werkgelegenheidsvooruitzichten blijken opnieuw te verbeteren (zie boven). De versteviging van de vraag zal in een eerste fase
Nr. 11 / 2000
17
Economisch Financiële Berichten
Belgische begroting 2001
Goudhamster regeert In haar begroting voor 2001 verwacht de regering dat het vorderingentekort van de gezamenlijke Belgische overheid in 2000 nog 0,1␣ % van het BBP zal bedragen. In 2001 zou dit tekor t omslaan in een overschot van 0,2␣ % van het BBP. Het vorderingenoverschot van de sociale zekerheid (SZ) in 2000 lijkt in de begroting echter fors onderschat. Sinds de begrotingscontrole van maart 2000 zijn de inkomsten uit SZbijdragen immers met meer dan 0,3␣ % van het BBP opwaarts herzien, terwijl het SZ-saldo met 0,1␣ % van het BBP neerwaarts is herzien tot nog 0,2␣ % van het BBP. Zelfs als we rekening houden met de door de Hoge Raad van Financiën voorziene budgetoverschrijding in de gezondheidszorg (7,7␣ miljard BEF), lijkt een SZ-overschot van 0,5␣ % van het BBP in 2000 dan ook waarschijnlijker, zodat de gezamenlijke overheid wellicht al in 2000 een overschot van 0,2␣ % van het BBP zal realiseren, dat zich volgens de begroting in 2001 op dat peil zou stabiliseren. Ook bij het verwachte begrotingsresultaat voor 2001 is de regering bijzonder voorzichtig gebleven. Vooreerst houdt zij geen rekening met de opbrengsten van de veiling van UMTS-licenties, die volgens voorzichtige ramingen ongeveer 40␣ miljard BEF of 0,4␣ % van het BBP zou opleveren. Daarnaast worden de budgettaire meevallers als gevolg van de, naar verwachting, relatief sterke economische groei slechts gedeeltelijk in de begroting opgenomen. De in 2001 verwachte overheidsinkomsten werden weliswaar eerst geraamd op basis van de relatief gunstige economische vooruitzichten van het Federaal Planbureau (a), maar vervolgens met een zogenaamde conjunctuurbuffer van 32␣ miljard BEF neerwaar ts bijgesteld. Dit bedrag stemt overeen met de fiscale en parafiscale minderopbrengsten die zullen optreden als de economische groei in 2001 slechts een ‘normale’ 2,5␣ % bedraagt in plaats van de door het Planbureau ver-
wachte 3,1␣ %.␣ Wanneer de economische groei in 2001 uiteindelijk toch 3,1␣ % beloopt en er zich verder geen tegenvallers voordoen, zal het overheidsoverschot, exclusief opbrengsten van UMTS-licenties, dus klimmen van 0,2␣ % van het BBP in 2000 tot 0,5␣ % van het BBP in 2001. Gezuiverd voor de conjunctuurinvloed zal het vorderingensaldo in 2001 echter op ongeveer hetzelfde peil blijven als in 2000. De Belgische overheid voer t aldus niet langer een restrictief, maar ook nog steeds geen uitgesproken expansief begrotingsbeleid. In vroegere periodes van hoogconjunctuur was dit vaak anders. Een stevige economische groei en meevallende belastingopbrengsten gaven toen dikwijls aanleiding tot een expansief en dus procyclisch budgettair beleid. De begroting is bijgevolg al bij al relatief voorzichtig. Dat houdt verband met de strikte toepassing van het ‘goudhamsterprincipe’, dat inhoudt dat men uitzonderlijke opbrengsten of de vruchten van een beter dan normale conjunctuur niet aanwendt voor bijkomende beleidsinitiatieven, maar reser veer t voor schuldafbouw. Deze voorzichtige begrotingsaanpak heeft natuurlijk als keerzijde dat de budgettaire ruimte voor nieuwe beleidsinitiatieven beperkt blijft. De tabel geeft een overzicht van de ruimte die in 2001 voor de federale overheid en de sociale zekerheid (Entiteit I) beschikbaar komt en van de wijze waarop die werd aangewend. Hieruit blijkt dat de vrije begrotingsruimte nog vóór het begrotingsconclaaf was teruggebracht tot␣ 26␣ miljard BEF door de relatief snelle groei van de overdrachten naar de regio’s binnen het kader van de Financieringswet (b), de aanleg van de bovenvermelde conjunctuurbuffer en de invloed van lastenverlagende maatregelen waar toe al bij voorgaande begrotingsrondes was beslist. Door een daling van de overheidsuitgaven bij de Economische depar tementen van de federale overheid en bij de werkloosheidsuitkeringen, werd op het conclaaf wel nog een bijkomende beleidsruimte van 32␣ miljard BEF gecreëerd. Hierdoor ontstond een totale beleidsruimte van 58␣ miljard BEF. Die␣ werd meer dan opgesoupeerd door een relatief sterke stijging van de uitgaven voor gezondheidszorg en voor de autoriteitsdepartementen van de federale overheid (justitie, politie,…), door een verlaging van
18
Bronnen en aanwendingen van begrotingsruimte in begroting 2001, Entiteit I (federale overheid + sociale zekerheid) Bronnen van begrotingsruimte Beschikbare beleidsruimte
In mld. BEF 156,3
Aanwendingen van begrotingsruimte
In mld. BEF
Reeds vóór conclaaf vastgelegde aanwending beleidsruimte
130,5
Daling rentelasten
31,3
Relatief snelle groei overdracht naar regio’s
47,3
Gunstige conjunctuur
95,7
Conjunctuurbuffer
31,9
Verkoop overheidsgebouwen
14,5
Lastenverlagingsmaatregelen uit vorige begrotingen met invloed in 2001 *␣ Herindexering belastingschalen en andere ␣ ␣ ␣ fiscale maatregelen *␣ Structurele bijdragevermindering SZ
Overige
14,8
Pro memorie : beschikbare beleidsruimte bij aanvang conclaaf
25,8
Op conclaaf gecreëerde beleidsruimte
31,8
Relatief trage groei overheidsuitgaven (1)
28,6
Federale overheid Economische departementen en diverse uitgaven
10,8
Sociale zekerheid Kinderbijslagen Werkloosheid, arbeidsongevallen, beroepsziekten Werkingskosten SZ
17,8 0,1
Overige Totaal van beschikbare en gecreëerde beleidsruimte
10,8
9,8 7,9
51,3 25,5 25,8
Op conclaaf vastgelegde aanwending beleidsruimte
76,5
Nieuwe lastenverlagingsmaatregelen *␣ Verlaging crisisbelasting en opname ␣ ␣ in bedrijfsvoorheffing *␣ Andere belastingverlagende maatregelen *␣ Selectieve verlagingen SZ-bijdragen
25,2
Relatief snelle groei overheidsuitgaven (1)
51,3
12,7 8,2 4,3
Federale overheid Autoriteitsdepartementen Sociale departementen
18,3 15,3 3,0
Sociale zekerheid Gezondheidszorg (2) Pensioenen Overige sociale uitkeringen
33,0 23,0 7,6 2,4
3,2 Totaal van aangewende beleidsruimte
207,0
188,1
Pro memorie:␣ Verslechtering vorderingensaldo Entiteit I –18,9 (1) Op langere termijn hanteert de regering een reële-groeinorm van 1,5 % voor de primaire uitgaven. Inclusief inflatie levert dat voor 2001 een toegestane gemiddelde groeivoet voor de primaire uitgaven van 3,1 % op. Indien bepaalde uitgaven volgens de begroting sneller respectievelijk trager groeien dan 3,1 %, wordt al naargelang van het geval budgettaire ruimte aangewend of gecreëerd. (2) Bij de berekening van de aangewende beleidsruimte in de gezondheidszorg, is rekening gehouden met een overschrijding van het budget 2000 met 7,7 mld BEF.
de crisisbelasting van 3␣ % tot 2␣ % en door een aantal meer specifieke lastenverlagende maatregelen, waaronder de verlaging van de werkgeversbijdragen voor werknemers boven 58 jaar. Al bij al wendde de regering op het niveau van de federale overheid en de sociale zekerheid 19␣ miljard BEF budgettaire ruimte meer aan dan er beschikbaar was. Daardoor zal het
tekort van Entiteit I volgend jaar toenemen van 0,1␣ % tot 0,3␣ %. Daar tegenover staat een compenserende toename van het vorderingenoverschot van de regionale en de lokale overheden. Bij de regionale overheden hangt die verbetering samen met de relatief snelle groei van de middelenoverdracht van de federale overheid. Bij de lokale overheden speelt vooral de
Nr. 11 / 2000
19
Economisch Financiële Berichten
verminderde investeringsneiging na de gemeenteraadsverkiezingen een rol. Belastingverlaging uitgesteld tot 2002 Om het ambitieuze belastingverlagingsplan van Minister van Financiën Reynders aan te vatten, bleef in de begroting 2001 onvoldoende budgettaire ruimte over. In 2002-2006 zal het plan echter in nauwelijks gewijzigde vorm worden ingevoerd. De maatregelen die erin waren vervat om de fiscale neutraliteit ten opzichte van de gekozen samenlevingsvorm te garanderen zullen onverkort worden doorgevoerd. Zij hebben een totale budgettaire weerslag van 62␣ miljard BEF. Het grootste gedeelte hiervan (44␣ miljard BEF) wordt gebruikt om de belastingvrije schijf van de gehuwden op het peil van de alleenstaanden te brengen. Daarnaast zal de belastingvermindering voor personen die een vervangingsinkomen genieten op het niveau van de individuele belastingbetaler worden berekend, in plaats van op het niveau van het gezin. Deze maatregel, die ervoor zorgt dat veel gehuwde gepensioneerden en bruggepensioneerden een hogere belastingvermindering zullen genieten, zal 16␣ miljard BEF kosten. Ook de geplande verhoging van de inkomensschijven van de aanslagvoeten van 30␣ % en 40␣ % tot respectievelijk 363␣ 000 en 622␣ 000 BEF en de afschaffing van de hoogste belastingtarieven van 52,5 en 55␣ %, zullen in 2002-2006 worden doorgevoerd. Het in het plan-Reynders voorziene belastingkrediet van 25␣ 000 BEF dat is bedoeld om de financiële aantrekkelijkheid van werken voor een relatief laag loon (minimumloon, deeltijds werk) te verhogen, werd bij de begrotingsbesprekingen teruggeschaald tot nog 20␣ 000 BEF. Daar staat tegenover dat de eerste schijf van de forfaitaire beroepskosten wordt
opgetrokken van 20␣ % tot 25␣ %, wat concreet betekent dat de beroepskosten voor personen die hiervan een forfaitaire aangifte doen, met 8␣ 250 BEF zullen toenemen. Alles samen bedragen de budgettaire kosten van deze op een algemene verlaging van de fiscale druk gerichte maatregelen over de hele periode 69␣ miljard BEF. Ten slotte werd het oor spronkelijke planReynders nog aangevuld met een begrensd belastingkrediet voor kroostrijke gezinnen waar de belastingvrije sommen voor kinderen ten laste het belastbaar inkomen over treffen, en met fiscale stimulansen voor het gebruik van het openbaar vervoer in het woon-werkverkeer. De totale budgettaire impact van de belastingher vorming over 2002-2006 loopt daardoor op tot 139␣ miljard BEF of zowat 10␣ % van de totale opbrengsten van de personenbelasting. Zodoende neemt deze her vorming nu al bijna 75 % van de beleidsruimte in 20022006 in beslag. In de komende jaren zullen de begrotingsdiscussies dan ook, nog meer dan dit jaar, moeten uitgaan van budgettaire marges die al in belangrijke mate door in het verleden genomen maatregelen zijn aangevreten. (a)␣ De reële economische groei in 2001 zou volgens het Planbureau 3,1␣ % bedragen. De gemiddelde jaarinflatie zou 1,6␣ % belopen.␣ Verder gaat het Planbureau uit van een aanhoudend sterke werkgelegenheidsgroei (+50␣ 000 eenheden in 2001). Deze prognoses vormen vervolgens het uitgangspunt voor de ramingen van de overheidsinkomsten door het Ministerie van Financiën. (b)␣ De overdrachten van de federale overheid naar de gewesten en de gemeenschappen nemen in 2001 met 7,8␣ % toe. Dat houdt verband met het in werking treden van de definitieve fase van de wet die de financiering van de gewesten en de gemeenschappen regelt. In die fase is de groei van de overdrachten in grote mate afhankelijk van de ontwikkeling van het nominale BBP in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar, en in 2000 vertoonde␣ dit een sterke groei.
allicht gepaard gaan met een afbouw van de voorraden. De industriële productiegroei zal in het vierde kwar taal dan ook nog bescheiden blijven.␣ Wij gaan ervan uit dat de reële
BBP-groei in dit kwar taal zal uitbodemen rond 2␣ % en daardoor over heel het jaar 2000 waarschijnlijk wat lager zal uitvallen dan wij enkele maanden geleden verwachtten (nl. 3,8␣ % in
20
plaats van 4␣ %). In de loop van 2001 zal de economische dynamiek echter opnieuw aan kracht winnen, waardoor, ondanks een relatief zwakke aanhef, de gemiddelde economische jaargroei in 2001 toch nog in de buur t van 3␣ % zal uitkomen. Het par ticulier verbruik zal in 2001, net als in 2000, kunnen steunen op een groei van de nominale brutoloonsom met ongeveer 4␣ %. Daarbij gaan we er van uit dat werkgevers en werknemers zich bij de komende sectorale onderhandelingen zullen houden aan de door de sociale par tners op nationaal niveau overeengekomen gemiddelde loonstijging van 6,4␣ % in de periode 2001-2002. Dat komt dus neer op een loonstijging van gemiddeld 3,2␣ % per jaar. Daarnaast zien we de werkgelegenheid volgend jaar met ongeveer 0,8␣ % uitbreiden. De koopkracht van de gezinnen zal daarenboven worden aangezwengeld door een lichte daling van de belastingdruk (zie kader) en de verwachte afkoeling van de inflatie. Daarbij is verondersteld dat de olieprijzen zullen terugvallen tot 24 USD per vat eind 2001, en dat de onderliggende inflatie (d.w.z. met uitsluiting van huur, energie- en voedingsprijzen) nauwelijks zal aantrekken. Dit␣ laatste wordt mee in de hand gewerkt door de verdere verlaging van de socialezekerheidsbijdragen voor de werkgevers en door behoorlijke productiviteitswinsten, die de toename van de arbeidskosten per eenheid product volgend jaar tot hooguit 0,2␣ % zullen beperken.␣ Verder zal de stijging van de levensduur te worden getemperd door de opgelegde␣ tariefkortingen in de elektriciteitssector, de geplande deregulering in de telecommunicatiesector en de alsmaar toenemende internationale concurrentie in de meeste sectoren. Anders dan in 1999-2000 zal de ingevoerde inflatie wellicht evenmin door een wisselkoersdepreciatie van de euro worden aangewakkerd. Alles samen zal de gemiddelde jaarstijging van de consumptieprijsindex daardoor
Grafiek XII – Vooruitzichten reëel BBP (jaarwijziging in %) 6 * = vooruitzichten
5 4 3 2 1 0 © KBC Bank EO6
1995
96
97
98
99
2000 2001* 2002*
Bronnen: INR, KBC.
volgend jaar teruglopen tot 1,7␣ % tegenover 2,5␣ % in 2000. Onder invloed van deze factoren zal de groei van het reëel beschikbaar gezinsinkomen versnellen van 1␣ % in 2000 tot 2,5␣ % in 2001. Gegeven de aanhoudende groei van de werkgelegenheid, zal het consumentenver trouwen waarschijnlijk op een hoog peil blijven, zodat de gezinsspaarquote zich naar verwachting op hetzelfde lage niveau als in 2000 zal handhaven␣ en het particulier verbruik met 2,6␣ % zal␣ kunnen groeien. Anderzijds ziet het er niet naar uit dat de woningbouw veel van dit conjunctuuroptimisme zal profiteren.␣ Te oordelen naar de voorlopende indicatoren zal het␣ groeitempo van de investeringen in woningbouw in 2001 vertragen tot minder dan 1␣ % tegenover 2,3␣ % in 2000. Ook de overheidsinvesteringen zullen, na de levendige investeringsactiviteit in de aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van oktober 2000, volgend jaar aan dynamiek inboeten en wellicht zelfs licht teruglopen. De expansie van de bedrijfsinvesteringen daarentegen zal verstevigen, aangedreven door de algemene opleving van de vraag en een zeker herstel van de winst-
Nr. 11 / 2000
21
-1
Economisch Financiële Berichten
oplopen tot 4,4␣ % van het BBP, tegenover 4␣ % in 2000.
Vooruitzichten van de Belgische economie, 1998-2001 1998 Reële groei in % Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Bedrijfsinvesteringen Woningbouw Overheidsinvesteringen Totale binnenlandse vraag Uitvoer van goederen en diensten Invoer van goederen en diensten BBP Werklozen (a) (jaargemiddelde, in duizenden)␣ Gemiddelde jaarwijziging in % Consumptieprijzen Bezoldiging per werknemer in de bedrijven Reëel beschikbaar gezinsinkomen In % van het BBP Saldo lopende rekening van de betalingsbalans (België) Vorderingensaldo van de gezamenlijke overheid Geconsolideerde brutooverheidsschuld
1999
2000(a) 2001(r)
3,3 1,5 5,9 2,3 0,7 3,9 4,4 6,5 2,4
1,9 3,4 4,8 0,2 19,6 2,1 5,2 4,4 2,7
2,7 1,7 3,0 2,3 11,4 2,5 10,6 9,4 3,8
2,6 2,7 3,4 0,9 –1,6 2,6 7,2 7,1 3,0
541␣ ␣ ␣
508␣ ␣ ␣
475␣ ␣ ␣
455␣ ␣ ␣
0,9
1,1
2,5
1,7
2,5 2,7
2,6 1,7
2,9 1,0
3,2 2,5
4,1
3,9
4,0
4,4
–0,9
–0,7
0,2
0,9
119,6
116,1
110,5
104,7
Naast de externe positie en de inflatie, zullen ook de andere evenwichtsindicatoren van de Belgische economie gunstig evolueren. Zo zal de werkloosheidsgraad vermoedelijk voor het eerst in meer dan tien jaar dalen tot minder dan 10␣ % van de beroepsbevolking. Het vorderingenoverschot van de totale overheid zal toenemen van 0,2␣ % van het BBP in 2000 tot 0,9␣ % van het BBP in 2001. De economische groei zal volgend jaar immers ongeveer 3␣ % bedragen, waardoor de in de begroting voorziene conjunctuurbuffers niet zullen moeten worden aangewend. Daarnaast zullen de eenmalige opbrengsten van de veiling van de UMTS-licenties, die niet in de begroting zijn opgenomen, het overheidssaldo volgend jaar met naar raming 0,4␣ % van het BBP flatteren.
(a) Niet-werkende werkzoekenden.
marges in het spoor van de verwachte daling van de olieprijzen. Nu de Europese conjunctuurcyclus aan maturiteit heeft gewonnen, zijn de Belgische expor teurs iets minder goed geplaatst om in te spelen op de groei van de Europese afzetmarkten. Door hun specialisatie in halffabrikaten profiteren zij immers vooral van de prille fasen van een conjunctuurherstel, zoals in de laatste twee kwartalen van 1999 en het eerste van 2000. Tegen die achtergrond zien we de Belgische uitvoergroei, ondanks de verbeterde concurrentiepositie, in 2001 toch wat achterblijven bij de expansie van de uitvoermarkten (7,2␣ % tegenover 7,7␣ %). De groeibijdrage van de netto-uitvoer zou aldus terugvallen van 1,3␣ % in 2000 tot 0,4␣ % in 2001.␣ Anderzijds zal het negatieve ruilvoeteffect van de hogere energieprijzen in 2001 vermoedelijk omkeren, waardoor het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans volgend jaar kan
Vanzelfsprekend is dit vrij rooskleurige scenario sterk afhankelijk van de verwachting dat de internationale conjunctuur in 2001 aanhoudend gunstig zal blijven evolueren en onder andere wordt gesteund door een ontspanning van de olieprijzen. Intern bestaat bovendien in België, net zoals in de andere Europese landen, het risico dat de economische groei sneller dan verwacht op de limieten van een krappe arbeidsmarkt stuit. Als de␣ structurele werkloosheid niet significant wordt teruggedrongen, is het niet ondenkbaar dat de groei van de arbeidsvraag niet door een toename van de werkgelegenheid kan worden opgevangen en alleen maar leidt tot een nog krappere arbeidsmarkt en uiteindelijk ook tot sneller stijgende loonkosten. In dat geval zal de inflatie hoger oplopen en de versnelde activiteitsexpansie vroeger dan verwacht opnieuw aan banden worden gelegd. (1)␣ Economisch Financiële Berichten KBC, september 2000, p. 23-24, Hogere olieprijzen: Gevolgen voor de Belgische economie.
22
De conjunctuur in cijfers Maand
Synthetische conjunctuurindicator van de KBC Conjunctuurindicator van de NBB (a) synthetische indicator verwerkende nijverheid handel bouw Consumentenvertrouwen Capaciteitsbezettingsgraad in de industrie
Laatste cijfer
1 maand voordien
2 maanden voordien
1980-1999 (b) Hoogste
Laagste
Bron
augustus 2000
102,2
102,7
103,0
107,8
93,9
KBC
oktober 2000 oktober 2000 oktober 2000 oktober 2000 oktober 2000 september 2000
1,6 1,6 – 2,8 6,1 10,0 84,3
1,5 – 0,1 4,8 5,9 10,0 84,2
5,0 5,6 0,2 6,7 14,0 84,7
5,7 5,9 10,0 17,0 14,0 84,7
–28,1 –29,0 –19,9 –36,9 –30,0 74,0
NBB id. id. id. EC NBB
Maand
Laatst beschikbaar cijfer of index
Wijziging in % tegenover overeenkomstige periode vorig jaar Laatste Laatste Beschikbare maand 3 maanmaanden den lopend jaar
Jaar 1999 t.o.v. 1998
Tendens (c)
Bron
Aanbod (1995 = 100) NIS-index industriële productie (exclusief bouw) NIS-index industriële productie (inclusief bouw) Elektriciteitsverbruik Omzet industriële sectoren volgens BTW-aangiften Omzet niet-industriële sectoren volgens BTW-aangiften Invoer goederen België in waarde (in miljarden BEF) Invoer goederen België in volume
september 2000
116,8
1,1
5,2
5,7
0,9
2,3
NIS
september 2000 september 2000
116,3 113,3
0,7 3,1
4,1 3,8
5,4 4,4
1,4 1,0
2,0 4,2
id. BFE
augustus 2000
130,9
9,8
10,8
14,2
1,3
– 3,5
NIS
augustus 2000
156,7
16,8
13,2
16,6
7,4
6,1
id.
augustus 2000 augustus 2000
578,2 130,3
22,9 6,8
17,1 3,9
21,8 8,7
4,5 3,2
– 4,0 –12,0
NBB id.
augustus 2000
114,7
3,7
3,5
4,5
2,3
–14,6
NIS
november 2000
32,5
0,0
– 1,2
6,0
8,3
10,5
Febiac
augustus 2000
143,9
1,8
0,5
6,4
7,2
– 4,7
NIS
augustus 2000
122,9
– 5,3
0,1
3,0
4,6
–11,8
id.
augustus 2000
567,2
16,9
13,6
20,4
4,5
–15,0
NBB
augustus 2000
129,3
5,6
3,7
10,1
5,0
–19,8
id.
oktober 2000
485,0
– 5,1
– 5,5
– 6,6
– 6,2
4,5
RVA
juni 2000
111,9
1,4
1,4
1,8
3,0
0,6
NIS
november 2000
107,5
3,1
3,1
2,6
1,1
3,8
id.
augustus 2000
110,7
9,0
8,9
8,1
– 0,4
7,5
id.
november 2000
124,3
20,6
23,5
34,9
11,9
10,6
HWWA
november 2000
72,2
– 2,1
– 1,0
2,8
– 7,7
– 5,8
id.
Vraag Kleinhandelsomzet, gecorrigeerd voor inflatie (1995 = 100) Inschrijvingen nieuwe personenwagens (in 1␣ 000 eenheden) Totale bedrijfsinvesteringen in waarde (1995 = 100) Industriële investeringen in waarde (1995 = 100) Uitvoer goederen België in waarde (in miljarden BEF) Uitvoer goederen België in volume (1995 = 100) Evenwichtsindicatoren Niet-werkende werkzoekenden (in 1␣ 000 eenheden) Bruto-uurlonen in de nijverheid (1995 = 100) Consumptieprijzen (1996 = 100) Producentenprijzen algemeen (1995 = 100) Grondstoffenprijzen incl. energie (in USD) (1995 = 100) Grondstoffenprijzen excl. energie (in USD) (1995 = 100)
Maand
Handelsbalans België in waarde (in miljarden BEF) Financieringsbehoefte federale overheid (in miljarden BEF)
Laatste cijfer
Gecumuleerd lopend jaar
Gecumuleerd vorig jaar
Vorig jaar
Bron
augustus 2000
–11,0
384,9
365,3
542,1
NBB
oktober 2000
–49,1
99,1
208,9
147,1
Min. Fin.
(a) Seizoengezuiverde brutoreeks. (b) Hoogste en laagste niveau van de afgevlakte reeks sinds januari 1980. (c) Tendens: het gemiddelde van de seizoengecorrigeerde gegevens van de laatste 3 maanden wordt gesteld tegenover het gemiddelde van de daaraan voorafgaande 3␣ maanden. Het verkregen mutatiepercentage wordt dan omgerekend op jaarbasis, d.w.z. in de veronderstelling dat het mutatiepercentage een heel jaar doorgaat.
Nr. 11 / 2000
23
Economisch Financiële Berichten
hoofdartikels verschenen in 2000
Nr.
Nr.
Tendensen op de Belgische woningmarkt Europese beurzen reorganiseren zich Griekenland en de EMU ................................................
1
2
Privatisering – Meer dan een verkoop van overheidsactiva Alliantievorming in de luchtvaart Belgische conjunctuur onder stoom .....................
3
Goud – Verloren glans? Krapte op de Belgische arbeidsmarkt ..................
4
Effectisering – Zuinig omspringen met kapitaal Centraal-Europa – Een tweede thuismarkt in wording KBC Bank & Verzekering in 1999 – Nettowinst per aandeel stijgt met 21,2 % ␣ ␣ Voetbal en economie – Belgisch profvoetbal in degradatiegevaar Kusttoerisme weer in de lift? .....................................
Veranderingen in het radio- en televisielandschap Media en internet – Op zoek naar synergieën .........................................................................
7
China – Het Middenrijk op een keerpunt Aziëcrisis – Definitief voorbij? Hogere olieprijzen – Gevolgen voor de Belgische economie ....................................................
8
Het Zilverfonds – Onvolledig antwoord op het pensioenprobleem De rendabiliteit van de Belgische bedrijven in 1999 ...............................................................................
9
Financiële transfers tussen de Belgische gewesten – Actualisering en vooruitblik Een wereldwijde heffing op valutatransacties – Geen goed idee ................ 10 5
6
Internationale conjunctuur –␣ Wereldwijde groeiver traging Belgische conjunctuur in een dalletje ................... 11
Correspondentieadres: KBC BANK NV, Asset Management, ABS - Economisch Financiële Berichten, Havenlaan 2, B-1080␣ Brussel. Tel.: 02/429 59 53 - Fax: 02/429 52 00. Jaarabonnementen kunnen op elk ogenblik ingaan. Aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar in elk KBC-bankkantoor of op het bovenvermelde adres. Betaling na␣ ontvangst van het overschrijvingsformulier. Abonnements- of adreswijzigingen kunt u vermelden op de enveloppe, die u afgeeft in een KBC-bankkantoor of␣ opstuurt naar het bovenvermelde adres. Prijs jaarabonnement: Nederlands, Frans of Engels - maandelijks - 10 euro (5 euro voor jongeren tot 25 jaar die een KBC-rekening bezitten). U kunt de Economisch Financiële Berichten opvragen via de website van KBC Bank NV, nl. www.kbc.be Nadruk van artikelen of berichten is toegestaan onder opgave van de␣ bron. De in dit blad voorkomende gegevens zijn ontleend aan door ons betrouwbaar geachte bronnen en␣ worden alleen verstrekt bij wijze van inlichting. Voor de juistheid en volledigheid ervan kunnen wij echter niet instaan. Verantwoordelijke hoofdredacteur: Edwin De Boeck, Kardinaal Sterckxlaan 137, B-1860 Meise.
Drukk. Schaubroeck, Nazareth
24
Ce bulletin paraît également en français. English edition also available.
Beursintroducties – Exponent van een nieuwe economie? Eén jaar euro .........................................................................