Het grote vuur 1 Uren hechten zich aan een tekst, worden lezen — met ingehouden adem; en dicht om mij heen ligt in de middaghitte een stilte als van zwijgen. Cesare Pavese, 1908-1950. Iedere maandagmorgen scanderen schoolkinderen zijn voornaam, achternaam, geboortejaar en sterfjaar. “Leer vooral goed schrijven. Cesare Pavese zal trots op je zijn. Ons dorp is trots op hem.” Santo Stefano Belbo, ruim vierduizend inwoners, met zijn geboortehuis en het plaatselijke museum. De afgelopen decennia heeft zijn mythevorming een vaste bedding gekregen, uitmondend ‘in zijn zee van zelfmoord’ op het toppunt van zijn schrijverschap: de toekenning van de Premio Stregia (1950), de hoogste literaire onderscheiding in Italië. Hij werkte er zelf ook hard aan mee om van ‘zijn leven als ambacht’ een kunstwerk te maken dat op de Olympus, de godenberg, een ereplaats zou krijgen; dat terecht zou verdienen. Ik ben al tientallen jaren een hartstochtelijk lezer van alles wat hij schreef en waarover hij delibereerde. En vormde aldus mijn mening. Door de eeuwen heen eigent deze rivier zich een lange weg naar zee toe; en hoe anders steeds de lichtval op het water, de uiterwaarden bij herfst. De laatste tijd lijkt in deze welbekende rivierenloop een stroomverlegging plaats te vinden, met name door de persoon Bianca Garufi (1918-2006), haar literair werk en in het bijzonder de spiegeltekst met Pavese: ‘Het grote vuur’. Dit werk is onlangs, begin 2012, in Nederland uitgebracht. Niet bij De Bezige Bij die het vertaalfonds beheert maar bij de jonge, nog kleine maar energieke uitgeverij Karaat. Het is daarbij voorzien van een werkelijk schitterend nawoord van de beide vertalers die ieder om-en-om een hoofdstuk vertaalden zoals ook ‘Het grote vuur’ ooit ontstond. Garufi werkte als redacteur ruim een jaar samen met Pavese bij uitgeverij Einaudi in de vestiging te Rome. Zij kregen een passionele relatie en bleven elkaar daarna jarenlang schrijven (hun correspondentie is onlangs ontsloten). Pavese droeg zijn ‘Gesprekken met Leucó’ aan haar op en beschouwde de zesentwintig dialogen als zijn lievelingsboek. Garufi bemoedigde hem intussen om toch vooral ‘zijn eigen gedichten’ te schrijven, bleek zijn muze in de dichtbundel ‘De aarde en de dood’.
1
2 Hij ziet de heuvels rond haar dorp, geboortegrond vanwaar zij verstoten werd; in die doem klinkt nu haar stem, haar geschiedenis; als uit een ander leven. Algemeen wordt erkend dat sinds dat Garufi-moment zijn poëzie minder objectief, beeldrijker, gedurfder, vooral lyrischer werd. Melodieus. Prachtig van taalgebruik. Samen schreven zij vervolgens ‘Het grote vuur’. Als Pavese op 26 augustus 1950 zelfmoord pleegt, ligt ‘Dialoghi con Leucó’ op zijn nachtkastje — met als laatste verzoek (aan haar?): ‘Klets maar niet teveel’ of nog directer: ‘Roddel vooral niet.’ Pavese vreesde de psychoanalyse, zette zich er fel tegen af omdat hij ervan overtuigd was dat dit zielenkijken zijn creativiteit, dichter- en schrijverschap nadelig zou beïnvloeden; dat hij tot een collectief maar vlak kunstenaarschap zou terugvallen. Hij koos liever voor zijn eigen ‘afgeslotenheid’. De gekooide vink zingt zijn coloraturen — nu, hier — op een binnenplaats; intussen hipt-ie in het rond, tussen tralies; tja, dat bakje met zangzaad. Met verve én helder beweerde Garufi het tegendeel. Zij werd een autoriteit binnen de Jungiaanse analytische psychologie, zowel als wetenschapper, bestuurder, auteur als praktiserend psychoanalytica; en bleek hiernaast literair begaafd. Die kant in haar werd gewekt door Pavese. Garufi stelde zich er van harte voor open. Gezegd wordt dat Pavese haar ten huwelijk vroeg. In hun passionele verhouding moet dit een godenzonde zijn geweest. Zij waren immers allereerst lotsverbonden: Pavese in zijn suïcidedrang, Garufi in haar bindingsangsten. Die wisselwerking maakte hen tot lotgenoten, zielsverwanten; met alle tragiek ervan. Misschien heeft Pavese Garufi daarom gevraagd om ‘het er niet meer over te hebben’; een eenregelig testament waar een nogal pathetische, algemene oproep aan vooraf ging: “Ik vergeef iedereen en ik vraag iedereen vergiffenis. Akkoord?” Niet dus!
2
3 Voorgoed afwezig, hij blijft na in zijn zwijgen, tussen ons, alleen — en kijkt. Zijn dood: vroeg, op tijd? Het pad rond de rivierbocht met uitzicht op de rotsen. ‘Het grote vuur’ toont aan dat het hoogtepunt van ieders literaire begaafdheid bestaat bij de gratie van hun ‘medeauteurschap’, ondanks het onvergetelijke ‘De maan en het vuur’ (het vuur!) van Pavese en ‘Het fossiel’ van Garufi. Het gaat om een opmerkelijke, zelfs unieke overeenkomst: om de taal van het zwijgen, niet als een oppervlakkige vorm van verzwijgen maar om het grootse en monumentale zwijgen als levenskunst, ongeacht hoe dit vorm krijgt of ervaren wordt. Voor mij blijven Pavese en Garufi in ‘Het grote vuur’ door hun onopgesmukte, existentiële dialoog, door hun tweespraak als in een monoloog, as ever met elkaar verbonden. Pavese oefende in dialogen binnen Griekse mythen en sagen, ter voorbereiding op hét gesprek met Garufi. Garufi vroeg Pavese om waarachtige verdieping die nodig was: daadwerkelijk en onvoorwaardelijk het literaire gesprek met elkaar aangaan. Én kon ‘het’ gebeuren: hun spiegelgesprek, hun ‘Het grote vuur’. Het vond plaats. Tussen de rotsen woedt de zee en schuimt terug, van ver stuwen golven op; soms, nooit voorspelbaar, een moment dat stilte vangt — er is; en wordt weggevaagd. Pavese handelt vervolgens onbewust, evident destructief door haar ten huwelijk te vragen: niet als een aanzoek maar als een machtswoord, zoals eerder, ook later, bij andere vrouwen. Hiermee werd hun literaire betovering — samen werken aan een tekst — doorbroken; en bleef het bij dit ene hoogtepunt: ‘Het grote vuur.’ Het had op allerlei manieren een vervolg kunnen krijgen. Het kwam er echter niet van. Was Pavese maar eerder in psychoanalyse/psychotherapie gegaan, ook om zijn suïcidedrang te doorgronden. Er is daarom sprake van het tragisch ontbrokene in de YinYang Garufi-Pavese. Immers, Garufi zou bij Pavese haar bindingsangsten hebben kunnen onderzoeken, zelfs opheffen: ze hadden er voor elkaar kunnen zijn.
3
4 Die kleurvormen mos in het stenige landschap, op scheefgetrokken dennen; hitte, verzengend, de koelte van de morgens; twee gedaanten aan het raam. Zijn vraag ‘Roddel vooral niet’ heeft in mijn beleving alles van milde ironie, een laatste knipoog. Geen dramatiek maar een laatste blik van verstandhouding. Maar hoe anders ligt het in de slotalinea waar hij als Giovanni in ‘Het grote vuur’ eindigt met: ‘Voorzichtig ging ik naar buiten en keek naar de sterren. Ik wilde rennen, tot aan de zee.’ Garufi laat in het voorafgaand hoofdstuk Silvia ten slotte zeggen: ‘Het was een koud onthaal. Ik zei dat ik niet mee zou eten en ging meteen naar bed.’ In het najaar van 1949 rondt Pavese zijn laatste roman af: ‘De maan en het vuur.’ Hoe met zoveel zeggingskracht over armoede en ontworteling maar ook over wat alles overstijgt gesproken kan worden: leven is zwijgen, zwijgen tot in de dood. Uit de zee, bij nacht, drijven — onafwendbaar, kalm — mistvelden op de kust af; wat er aan licht blijft wordt grijs, diffuus. Het strand krijgt het trieste bleek van de dood. De verteller in ‘De maan en het vuur’ is De Paling, een echte dorpeling die echter noch weet waar noch uit wie hij geboren is, een bastaard die door een ongelukkige omstandigheid naar Amerika vertrekt, daar twintig jaar ronddoolt; en terugkeert naar ‘het zijn land van ooit’, want: ‘Ik weet niet of ik van een heuvel kom of uit een vallei, uit de bossen of van een huis met balkons.’ Deze zin, vooral de toonzetting ervan, wordt minutieus, magistraal uitgewerkt. Overal waar De Paling, dikwijls samen met Nuto, ‘is’ of bij betrokken raakt, blijft hij de grote afwezige. 5 Een striemende kou — waarin niets het leven houdt dan verdoofd in winterslaap — trekt over heuvels, door gehuchten — in stegen vriest de vorst de armoe vast. En als er iemand in dat heuvellandschap — met dorpen en gehuchten maar ook met verre steden — over zinderende of verzengende hitte kan schrijven, Pavese; maar ook over de ijselijk koude winternachten — een afspiegeling van ons verkommerd bestaan. Over menselijke verhoudingen, over het ontbrokene in onze relaties; maar toch zijn gloed heeft en behoudt. Over het grote vuur dat in ieder op kan laaien. 4
6 Het unieke in het schrijversduo Garufi/Pavese is, dat hun grootste overeenkomst de aard van hun verschillen is. Pavese beschrijft tot in detail een situatie, ontmoeting of gebeurtenis en weet dan de achterliggende of impliciete leegheid ervan aan het woord te laten; schrijnend. Dat bewerkstelligt die existentiële eenzaamheid, dat afwezige. Garufi van haar kant weet door weglating de essentie waarom het gaat in taal (het talige) te vatten. Het gaat haar om de woorden die er toe doen om te zeggen wat niet gezegd kan worden. Talloze voorbeelden getuigen ervan, alleen al: “We aten en dronken. Er was maar één stoel en dus at ik op zijn schoot.’ En dus! Zoals Pavese de tijd tot leven brengt in vele uitersten als hitte-vrieskou, dorp-stad, spreken-zwijgen, zo kan Garufi de tijd in één handbeweging (magisch) stilzetten — als in fossiIisering (verstening). Zij werkt dat uit in het indrukwekkende ‘Il fossile’. Zolang er tijd is ligt het, onopgegraven, zonder op ons te wachten: het vroegste fossiel dat ooit geschiedenis schreef, gevat in zwijgen; versteend. In de laatste alinea van ‘De maan en het vuur’ overziet Nuto het leven (ook dat van Cesare Pavese in relatie met Bianca Garufi?): ‘Nee, Santa niet,’ … ‘die zullen ze niet vinden. Een vrouw als zij kon je niet met aarde bedekken en zo laten liggen.’… ‘Hij liet zoveel wijnranken kappen en bedekte haar ermee tot hij genoeg had. Toen goten ze er benzine over en staken het aan. Om twaalf uur was alles as. Vorig jaar kon je de plek nog zien, als het bed van een vreugdevuur.’ Het laatste, grote vuur. Het dorp — je wereld — zit ons in het bloed, herleeft in waar we zijn, van weggaan, dat achterlaten; een nevelkring om de maan, na het vuur rest ons slechts as. De verzamelde gedichten van Cesare Pavese krijgen de titel: ‘De dood zal komen en jouw ogen hebben’. In ‘jouw ogen’ kijkt Bianca Garufi Cesare Pavese open, onbevangen en liefdevol aan; en ieder van ons. En antwoordt Cesare in taal, zijn enige mogelijkheid om zich verstaanbaar te maken, zich te uiten, zichzelf te zijn. SB De sedoka, een van oorsprong Japans gedicht (zes regels met doorgaans 5-7-7-5-7-7 lettergrepen), is een vertelling. Zie: www.tanka-schaduwspoor.com
5