M . R . Wielema
'De gehele Schrift voor de gemene man': de gereformeerde beweging der H e b r e e ë n in Leiden (1684-1693) Van de vele groeperingen en sekten die het protestantse geloofsleven in Holland tijdens de Republiek zo'n gevarieerd aanzien gaven, vormen de zogenaamde Hebreeën een van de meest onbekende. De aanhangers van deze beweging, ontstaan uit grote ontevredenheid met de prediking in de 'publieke' gereformeerde kerk, werden Hebreeën genoemd naar hun streven om iedereen in staat te stellen Gods Woord in de grondtalen (Hebreeuws en Grieks) te bestuderen; bovendien suggereerde de naam dat zij exclusief Gods volk waren. Zij stonden kritisch ten opzichte van de Statenvertaling, die volgens hen steeds met de grondtalen vergeleken moest worden om de juiste zin van de woorden vast te kunnen stellen. Als stichter van de beweging geldt de uit Vlissingen afkomstige Jacobus Verschoor (1648-1700), naar wie de Hebreeën ook wel 'Verschoristen' heten. Wegens een conflict met de Waalse kerk in zijn geboortestad slaagde deze er niet in een getuigenis van zijn proponentsexamen te bemachtigen. Hij kon dus niet als predikant beroepen worden. In plaats daarvan maakte hij vooral in Zeeland naam als lekeprediker en wist hij door zijn optreden en kritiek velen afkerig te maken van de publieke kerk. Zijn aanhangers vormden conventikels waarin de bijbel in de grondtalen en in zijn gehele samenhang bestudeerd werd en waarin later ook eigen godsdienstoefeningen gehouden werden. De kerk zag dit als een ernstige aantasting van haar gezag en schakelde de overheid in om de invloed van de Hebreeën te keren. Men was zeer bevreesd voor separatisme en kerkscheuring, vooral in een tijd waarin Voetianen en Coccejanen nog fel over de rechtzinnigheid streden en allerlei mystieke en piëtistische sekten ophef maakten, zoals de volgelingen van Labadie, Gichtel of Antoinette Bourignon. De Hebreeën nemen in dit brede spectrum een geheel eigen plaats in. De literatuur over de Hebreeën is tot nu toe zeer gebrekkig. Een alomvattende studie, op de bronnen gebaseerd, ontbreekt. Alleen Verschoors theologische opvattingen hebben enige aandacht gekregen. Daar bovendien de belangrijkste geschriften voor en tegen de Hebreeën pas in 1696-1697 in Zeeland verschenen, heeft het onderzoek zich op de latere Zeeuwse tak van de beweging geconcentreerd. Het was echter in Holland, vanaf 1684 in Leiden en sinds 1692 ook in andere steden en dorpen, dat de Hebreeën zich voor het eerst als brede beweging presenteerden. Nadat hun godsdienstige bijeenkomsten, conventikels genaamd, in Leiden (1693) en Den Haag (1694) verboden waren, werd Middelburg het nieuwe centrum. De kerkelijke oppositie werd feller dan ooit, maar richtte uiteindelijk weinig uit. Pas na Verschoors overlijden schijnt de beweging uit zichzelf vrijwel te zijn verdwenen. Reeds vóór die tijd hadden zich al meningsverschillen onder de aanhangers voorgedaan. In dit artikel wil ik pogen de geschiedenis van de Leidse Hebreeënbeweging aan de hand van de bronnen te beschrijven. Het voornaamste materiaal komt uit het kerkeraadsarchief 1
2
1 2
Zie over die sekten C . B . H y l k e m a , Reformateurs. Geschiedkundige studiën over de godsdienstige bewegingen uit de nadagen onzer gouden eeuw, 2 dln. ( H a a r l e m 1900; reprint Groningen-Amsterdam 1978). Belangrijke informatie is te vinden i n de oude artikelen van J . van Leeuwen, ' D e antinomianen, of de sekten der Verschoristen of H e b r e ë n , Hattemisten, en aanverwante Buitendijkers', Archief voor kerkelijke geschiedenis, inzonderheid van Nederland 19 (Leiden 1848) 57-169 en van P.J. Kromsigt, ' H e t Antinomianisme van Jacobus Verschoor', Troffel en zwaard9 (1906) 205-236, 272-289 en 10(1907)1-21, 188-202. Over Verschoor zie ook Biografisch lexicon voor de geschiedenis van hel Nederlandse protestantisme, d l . 1 ( K a m p e n 1978) 394-396.
221
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
3
van L e i d e n , waar de sekte zich b i n n e n negen j a a r tijd (1684-1693) geweldig ontplooide. T i j dens de laatste bijeenkomsten, w a a r i n Paulus' Brief aan de Romeinen verklaard werd, k w a m e n wel d r i e h o n d e r d mensen samen en werden de catechiseermeesters het p a n d uitgejaagd. D e kerkeraadsnotulen geven een uitstekend overzicht van de activiteiten en motieven van de H e b r e e ë n i n h u n begintijd. D i t materiaal heb ik aangevuld met enkele gegevens ontleend aan de kerkeraadsarchieven van D e n H a a g en A m s t e r d a m en aan die van de classis L e i d e n en de Z u i d - H o l l a n d s e synode. H e t artikel maakt geen aanspraak op volledigheid en is mede bedoeld als v o o r b e r e i d i n g op een uitvoeriger studie over de beweging der H e b r e e ë n zoals die z i c h zowel i n H o l l a n d als i n Z e e l a n d manifesteerde.
Jacobus Verschoor en de Hebreeën V o o r onze kennis van de opvattingen der H e b r e e ë n staan drie b r o n n e n ter beschikking: de notulen van kerkelijke vergaderingen, geschriften van voorstanders en geschriften van tegenstanders. V a n de notulen maak ik i n de volgende paragrafen gebruik. H i e r zal ik ter o r i ë n t a t i e kort h u n denkbeelden schetsen zoals die uit diverse geschriften naar voren k o m e n . D a a r b i j doet zich wel het probleem voor dat de H e b r e e ë n h u n geschriften merendeels a n o n i e m o f onder pseudoniem publiceerden. V o o r a l i n M i d d e l b u r g verscheen i n 1697 een groot aantal pamfletten naar a a n l e i d i n g van een theologische conferentie die op bevel van de Zeeuwse Staten tussen enerzijds de dominees J a c o b u s F r u y t i e r en N i c o l a a s Schorer en anderzijds Jacobus Verschoor en zijn volgelinge uit L e i d e n Grietje van D i j k gehouden was. Beide partijen verklaarden w i n n a a r van dit dispuut te zijn en de ware gereformeerde leer van de satisfactie (de genoegdoening door C h r i s t u s voor de zonden) te hebben verdedigd. D e pamfletten van de H e b r e e ë n werden later opnieuw uitgegeven i n een v e r z a m e l b u n d e l , 4
m a a r het valt nauwelijks uit te m a k e n wie wat heeft geschreven. H e t is aannemelijk dat Verschoor i n de meeste de h a n d had, m a a r reeds zijn tegenstanders klaagden erover dat hij z i c h i n anonimiteit verschool en zijn theologische denkbeelden niet durfde te laten toetsen. W e k u n n e n derhalve slechts onder voorbehoud de i d e e ë n die i n de geschriften van H e b r e e ë n verkondigd worden, aan bepaalde auteurs toeschrijven. Beschouwen we deze geschriften voor het gemak echter als é é n geheel, d a n vallen d a a r i n vooral twee elementen op, een didactisch en een dogmatisch: ontevredenheid met het bestaande onderwijs over en v e r k o n d i g i n g van het Evangelie en verdediging van een strenge satisfactieleer die inhoudt dat C h r i s t u s geheel voor de z o n d e n voldaan heeft zodat de uitverkorenen geen schuld meer op zich k u n n e n laden. L a t e n we deze twee elementen afzonderlijk behandelen. D e genoemde verzamelbundel begint met drie vragen: 1. Is de gehele Schrift niet ook bestemd voor 'de gemeene man'? 2. Z o j a , moet er i n de kerk d a n geen oefening zijn waarop de gehele Schrift i n haar samenh a n g wordt behandeld? 3. K a n dat niet het beste op een catechisatie waarvoor de leerlingen huiswerk doen o m des te vrijmoediger te k u n n e n spreken? 3 4
222
Bewaard i n het Gemeentearchief Leiden, te raadplegen op microfiches. Verzameling der werkjes van d'Hr. Jacob Verschoor en eenige zijner discipelen, als mede de handelingen des E. Classis van Walcheren, tegen d'Hr. Jacob Verschoor, en de zogenaamde ofte ware Hebreen, en haar opregt gereformeerd gevoelen (Amste dam 1731).
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
D e H e b r e e ë n meenden dat systematisch onderwijs over de bijbel niet aan de toekomstige predikanten voorbehouden mocht zijn. Iedereen moest i n staat zijn de bijbel i n de grondtalen te lezen. D e gemeente heeft geen enkel nut van al die geleerde preken over losse geloofswaarheden, als m e n de samenhang daarvan niet k a n begrijpen. D a a r v o o r is een catechisatie n o d i g waarop m e n onder deskundige l e i d i n g hele bijbelboeken leest. Z o ' n catechisatie bestaat echter nergens. M e n onderwijst altijd uit de Catechismus; dat is echter een secundaire tekst die zelf weer op de bijbel gebaseerd is, m a a r voor velen een ' k l e i n bijbeltje' geworden is dat m e n zonder onderzoek aanvaardt. O o k moet het hele onderwijsstelsel h e r v o r m d worden. W a a r o m leren de k i n d e r e n vooral Frans en L a t i j n i n plaats van Hebreeuws en G r i e k s , de taal van de H e i l i g e Geest? O p de scholen lezen zij heidense R o m e i n s e auteurs die hen tot a t h e ï s t e n k u n n e n maken. A a n de universiteiten leert m e n slechts theologische systemen en partijdige m e n i n g e n kennen, die dikwijls tot liefdeloze bestrijding van anderen aanleid i n g geven. D e z e kritiek k w a m niet uit de lucht vallen m a a r was reeds eerder geuit. Verschoor verwees daarvoor naar geschriften v a n de bekende Leidse theoloog Johannes Coccejus (1603-1669) en diens aanhangers, zoals Johannes van der Waeyen, Salomo van T i l en Johannes H u y s i n 5
ga. V a n der Waeyen h a d als predikant i n M i d d e l b u r g (1672-1677) zelf oefeningen geleid die Verschoor misschien bezocht heeft. O o k V a n T i l en H u y s i n g a bevalen grondige catechisatie aan. A l die auteurs verwierpen volgens Verschoor 'die opgepronkte, en met ongoddelijke en p o ë t i s e spreekwijzen, opgesmukte P r e d i k a t i ë n ' . Z i j n sympathie g i n g dus duidelijk uit naar de betrekkelijk vrijzinnige Coccejaanse theologen, hoewel juist die weer van overdreven geleerdheid beschuldigd werden door h u n tegenstanders, de meer behoudende Voetiaanse theologen, genoemd naar de Utrechtse hoogleraar Gisbertus Voetius (1589-1676). D e Voeti^
Zie de voorrede van zijn Kort vertoog der goddelijke waarheden, ofte een klare leyding om te komen tot de volle kennisse van den staat der genade, uyt Gods Woord t 'samengestelt tot nut voor alle Christenen, die genegen zijn om de sin en t 'samenhang der H. Schrift na te speuren (circa 1697), te vinden i n de Werkjes, 121-206.
223
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
anen stonden een letterlijke uitleg van de bijbel voor, gebonden aan de gereformeerde dogmatiek, terwijl de Coccejanen een meer wetenschappelijke b e n a d e r i n g hanteerden. Bovendien waren de V o e t i a n e n over het algemeen oranjegezind, terwijl de meeste Coccejanen staatsgezind waren. D e z e strijd tussen de twee voornaamste theologenscholen, waarbij zowel dogmatische als pastorale vraagstukken ter discussie stonden, heeft de gereformeerde kerk i n de R e p u b l i e k tientallen j a r e n l a n g verdeeld gehouden. Pas i n de loop van de achttiende eeuw trad een geleidelijke verzoening op. Verschoor heeft waarschijnlijk i n L e i d e n een aantal j a r e n bij Coccejus zelf gestudeerd. Z i j n werkjes vertonen i n elk geval duidelijke Coccejaanse trekken. M e n vindt er bijvoorbeeld het kenmerkende onderscheid tussen de twee verbonden, dat der werken i n het O u d e Testament en dat der genade i n het N i e u w e Testament. Tussen die twee bestond volgens Verschoor door de komst van C h r i s t u s een radicale breuk, zodat de wetten en voorschriften uit het O u d e V e r b o n d niet meer geldig waren i n het N i e u w e V e r b o n d . H i e r ligt de oorsprong van het zogenaamde ' a n t i n o m i a n i s m e ' van de H e b r e e ë n , de gedachte dat de goddelijke wetten voor h e n die i n C h r i s t u s geloven overbodig zijn geworden. H e t zieleheil hangt niet af van het z i c h h o u den aan wetten, m a a r enkel en alleen van C h r i s t u s ' verdienste. E e n gelovige k a n dus niet door bij voorbeeld overspel de toorn en de vloek v a n G o d op zich laden, een standpunt dat door de 'officiële' predikanten, van beide richtingen, k r a c h t i g werd bestreden. Coccejus' belangrijkste invloed op Verschoor ligt evenwel op hermeneutisch gebied. V o o r Coccejus was de bijbel, i n de grondtalen, het enige richtsnoer van godsdienstige waarheid. G e e n vertaling m a g zonder onderzoek worden aangenomen. D e bijbel behoeft geen interpretatie; als m e n alles i n samenhang overziet, is hij i n zichzelf duidelijk. D e Schrift legt zichzelf uit als m e n de plaatsen o n d e r l i n g vergelijkt. D e duidelijkste plaats fungeert daarbij als sleutel tot het begrijpen van m i n d e r heldere plaatsen. Z o k u n n e n alle schijnbare tegenspraken 6
worden weggenomen. V o o r de pastorale praktijk betekent dit dat de predikant zijn gemeente moet leren o m zelfstandig de bijbel te bestuderen. H e t W o o r d is aan voortdurende uitleg door de hele gemeente onderworpen. Zoals V a n Asselt Coccejus' opvatting weergeeft: O o k i n het N i e u w e Testament onderwijst niet é é n mens een ander (alsof hij het alleenrecht heeft o m te onderwijzen en niet op zijn beurt hoeft te luisteren en alleen of met een paar anderen de sleutel der kennis bezit). A l l e zonen der kerk zijn leerlingen v a n G o d (Jes. 54:13).
7
D e predikanten zijn door h u n studie natuurlijk beter i n staat de bijbel uit te leggen d a n anderen. M a a r zij moeten h u n toehoorders door onderwijs helpen o m zelf ook verkondigers v a n het W o o r d te worden. W a a r de predikanten i n dit opzicht nalatig waren, n a m de gemeente soms zelf het initiatief. Z o ontstond de H e b r e e ë n b e w e g i n g i n L e i d e n , waar oefeningen i n de Hebreeuwse taal allengs uitgroeiden tot theologische disputen w a a r i n de Schrift werd verklaard op een wijze die de kerkeraad 'ongezond' achtte. D e H e b r e e ë n meenden namelijk een tegenspraak tussen het Evangelie en de feitelijke p r e d i k i n g te k u n n e n constateren. D e grote heilsboodschap, de w e g n e m i n g v a n de zondenschuld d o o r C h r i s t u s , w e r d tenietgedaan door de oproep tot boetvaardigheid en gebed o m vergeving. H i e r d o o r w e r d C h r i s t u s ' genoegdoening, 'door dewel6 7
Vergelijk Verschoors 'regel van een goede uytlegging', Werkjes, 203-206. W . J . van Asselt, Amicitia Dei. Een onderzoek naar de structuur van de theologie van Johannes Coccejus (1603-1669), (Utrecht 1988) 51.
224
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
ke m e n a l ontsondigt is eer m e n begint te bidden', geloochend. D o o r het b i d d e n leek de 'paapse' leer v a n de goede werken weer i n de kerk terug te keren. M e n m a g wel b i d d e n , m a a r dit is een danken voor of zelfs opeisen van de zaligheid die ons door C h r i s t u s ' zoendood rechtens toekomt. A l s gevolg van dit standpunt erkenden de H e b r e e ë n ook de leer van de erfzonde niet meer en geloofden zij dat de dagelijkse zonden van de gelovigen G o d s toorn niet meer konden opwekken. D e gelovigen leefden niet meer onder de d w a n g v a n goddelijke wetten. V a n d a a r dat de H e b r e e ë n , vooral door h u n tegenstanders, gezien werden als gevaarlijke an8
t i n o m i a n e n , die aan zouden zetten tot wetteloosheid en oproer. I n feite waren de H e b r e e ë n rustige en gezagsgetrouwe lieden, die met h u n bestrijding van de wetsprediking vooral d u i delijk w i l d e n m a k e n dat de zaligheid van de uitverkorenen niet v a n e n i g menselijk gedrag, zoals b i d d e n of boetedoening, afhing. Z i j benadrukten de blijdschap die de gelovige kan put9
ten uit de zekerheid dat hij voor G o d gerechtvaardigd i s . D e ware gereformeerde leer berust op 'geruststellende' gronden. W i e twijfelt aan zijn z a l i g h e i d is geen gelovige en m a g niet aan het A v o n d m a a l deelnemen. H e t p r o g r a m m a van de H e b r e e ë n h a d tot doel de gelovigen v a n deze 'sukkelingen' te bevrijden door de Schrift van schijnbare tegenspraken te zuiveren en de genoegdoening als enige geloofsstuk te accentueren: ' G e n o e g d o e n i n g is het begin, het m i d d e en het einde van al 't geen wij te seggen h e b b e n . '
10
M a a r de predikanten, die 'lompe
Dwarsdrijvers en redenloose Kakelaars', zijn overal b e z i g die leer te vertrappen, reden o m met de kerk te breken. Z o leidde het door Coccejus bepleite zelfstandige bijbelonderzoek i n de handen v a n de gefrustreerde Verschoor tot een separatistische beweging die de kerk veel moeilijkheden bezorgde. D e Voetianen werden de felste bestrijders v a n de nieuwe sekte. Volgens h e n werd Coccejus' theologie door de H e b r e e ë n m i s b r u i k t o m kerkscheuring te v e r o o r z a k e n .
11
Maar
zij zagen over het hoofd dat de hele beweging vooral een protest tegen h u n eigen predikwijze was, w a a r i n de 'verbrijzeling der ziel' als voorwaarde werd gesteld o m te mogen geloven i n het E v a n g e l i e .
12
De Hebreeën in Leiden: eerste fase (1684-1688) I n de geschiedenis van de Leidse H e b r e e ë n b e w e g i n g k a n m e n twee perioden onderscheiden. In de eerste periode ontwikkelde het conventikelwezen zich geleidelijk tot aan de kerkelijke bestraffing van de drie hoofdpersonen i n a p r i l 1688. E n k e l e n van hen schijnen L e i d e n toen verlaten te hebben, zodat de L e i d s e kerk even rust had. M a a r i n 1690 en vooral i n 1693 bloeiden 8
9
Zie bij voorbeeld de werken van Johannes Hulsius, De hedensdaagsche antinomianerij, met die der Engelsche en oude wei-bestrijders vergeleken ( M i d d e l b u r g 1696; 2e uitgave Rotterdam 1738) en M e l c h i o r Leydecker, Historische en godgeleerde oeffeningen over de oorsprong, voortgang, en gevoelens van de oude en nieuwe anlinomianen, bysonder in Nederland, onder de naem van Hebreen ('s-Gravenhage 1700). H e t werk van Hulsius, op last van de Walcherse classis uitgegeven, is een uitvoerige catechismus, bedoeld o m de Zeeuwse gelovigen op het rechte pad te houden en de H e breeën in de schoot der kerk te doen terugkeren. Zie vooral Hel oprecht gereformeertgevoelen, van de vervolgde door het Classis van Walcheren (1697) en Broederlijke Waarschouwinge, aan alle Deelgenoten van de SaligmakerJesus Christus, en zijne volkomen Genoegdoening; in welkegestelt en aangewesen worl, dat de Bontgenoten Gods verlost van de Schuld ter Verdoemenisse, en geregtigt op het Leven geboren worden; dat sij door hare dagelijkse struykelingen niet meer schuldig aan Dood en Verdoemenisse konnen werden; en dat dese Leere niet Godloos, maar Godsalig en deugtsaam makende is (1701), beide i n de Werkjes.
10 Werkjes, 99. 1 In Zeeland schijnen de H e b r e e ë n eigen kerkdiensten te hebben gekend, tijdens welke zij ook kinderen doopten. 1
1
2 Ik volg hier de uiteenzetting van Kromsigt, die het optreden van Verschoor een 'reactie tegen het Voetianisme' noemt: Troffel en zwaard 10 (1907) 14-15.
225
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
Afb. 2. De Leidse predikant Josias van de K a pelle, die dikwijls met de Hebreeën in conflict kwam. Gemeentearchief Leiden.
de bijeenkomsten weer volop, waaraan toen alleen door een verbod van het stadsbestuur een einde gemaakt k o n worden (februari 1693). N e m e n we eerst de beginperiode onder de loep. H o e w e l de precieze invloed van Verschoor op het ontstaan van de Leidse H e b r e e ë n b e w e ging niet vastgesteld k a n worden, is het opmerkelijk dat de eerste berichten over ongeoorloofde conventikels gemeld worden korte tijd nadat Verschoor i n L e i d e n was geweest. O p 11 a p r i l 1684 had hij voor de Leidse classis zijn proponentsexamen afgelegd. D a a r hij echter geen goede getuigenis v a n de Vlissingse kerk k o n overleggen, werd besloten h e m n o g geen getuigschrift van dit examen mee te geven. D e classis stelde als voorwaarde dat hij z i c h eerst met de Waalse kerkeraad van V l i s s i n g e n diende te verzoenen, die h e m sinds 1674 twee m a a l onder kerkelijke censuur h a d gelegd (dat is, h e m verboden h a d aan het A v o n d m a a l deel te nemen), onder andere wegens het h o u d e n van ongeoorloofde bijeenkomsten. O o k de classis Walcheren h a d h e m daarover vermaand. O v e r deze kwestie ontstond een uitgebreide correspondentie, die i n de acta van de Leidse classis is terug te v i n d e n . H e t resultaat was dat V e r schoor geen getuigschrift o n t v i n g , ook niet toen hij het i n j u n i 1687 en augustus 1691 op13
nieuw p r o b e e r d e . I n deze j a r e n was hij dus herhaaldelijk i n L e i d e n , zoals ook uit berichten van de kerkeraad blijkt. K o r t n a Verschoors bezoek aan de Leidse classis k w a m het de kerkeraad ter ore dat een zekere theologiestudent, die volgens een medestudent 'seer swak i n kennisse' was, onder het m o m van onderwijs i n het Hebreeuws aan ongeletterde jongens en meisjes, ongeoorloofde 14
conventikels hield waarop delen van de Schrift werden v e r k l a a r d . E v e n later wist m e n ook
13 Algemeen Rijksarchief ( A R A ) te 's-Gravenhage, A c t a van de Classis Leiden en Nederrijnland deel 7 (1681-1692). 226
'De
gehele Schrift voor de gemene m a n '
de n a a m v a n die student: Theophylactus van Schoor - niet te verwarren met Verschoor omstreeks 25 j a a r o u d en afkomstig uit M i d d e l b u r g .
1 5
D a a r zulke conventikels i n strijd wa-
ren met de synodale bepalingen en m e n zonder kerkelijke toestemming geen catechetisch onderwijs mocht geven, werd besloten de student eens te ondervragen, vooral toen bleek dat zijn bijeenkomsten steeds groter en ongeregelder w e r d e n .
16
Dit verhoor v o n d plaats op 24 november. U i t V a n Schoors antwoorden blijkt dat door zijn activiteiten reeds een traditie van informeel onderwijs i n het H e b r e e u w s en van tekstverklar i n g voor gewone l i d m a t e n ontstaan was. H i j was naar eigen zeggen begonnen de leden v a n het gezin waar hij verbleef i n het H e b r e e u w s te onderwijzen, m a a r deze groep h a d al gauw a a n v u l l i n g van buiten gekregen. Tegenwoordig waren er zoveel deelnemers dat hij m a n n e n en vrouwen apart les gaf. A l s vanzelf was hij ertoe gekomen o m ook over de i n h o u d van de behandelde teksten explicaties te geven, onder meer over Deuteronomium 32, Haggaien andere Boeken der Profeten, en P a u l u s ' Brief aan de Galatiérs ' i n haar samenhang'. D i t laatste duidt erop dat V a n Schoor zich niet beperkte tot het O u d e Testament. D e catechiseermeester S i m o n van C e u l e n had hier echter o p s c h u d d i n g over doen ontstaan, zodat dergelijke bijeenkomsten niet meer k o n d e n plaatsvinden - vermoedelijk h a d deze als een i n d r i n g e r de particuliere bijeenkomsten verstoord. U i t de verdere vragen van de kerkeraad bleek dat hij ervan verdacht w e r d verachtelijk over de predikanten te hebben gesproken en te hebben beweerd dat m e n van é é n oefening bij h e m meer profiteerde d a n van tien preken; beide beschuldigingen ontkende hij. B o v e n d i e n zouden de v r o u w e n die bij h e m k w a m e n de openbare p r e d i k i n g verwaarlozen, m a a r V a n Schoor keurde dit zeer af. W a a r o m was hij eigenlijk met dat onderwijs begonnen? Z i j n geweten, vertelde hij, zette h e m ertoe aan o m zijn naaste i n de Schrift te onderrichten, hetgeen conform de geest van het Evangelie was. H i j h a d bij de l i d m a t e n helaas een zeer gebrekkige kennis van de heilswaarheden moeten constateren. D e Heidelbergse Catechismus, waaruit gewoonlijk werd onderwezen, was wel een uitstekend boek, m a a r bij zijn eigen onderwijs wilde V a n Schoor niet 'dien wegh inslaen, dien de predikanten tot noch toe hadden ingeslagen'. D e l i d m a t e n leerden d a n wel de afzonderlijke hoofdstukjes van de Catechismus, m a a r ze werden niet i n staat gesteld de samenhang van de leer te zien. M e n moest eerst de bijbel begrijpen, dan pas k o n m e n overgaan tot de b e h a n d e l i n g van de Catechismus, die op de bijbel gebaseerd is. A n d e r s kon
het gebeuren - zoals volgens V a n Schoor inderdaad gebeurd was - dat een hoofdstuk
uit de Catechismus bewezen werd met bijbelplaatsen die bij nader onderzoek van de bijbel in zijn samenhang een heel andere bedoeling bleken te hebben. Z o leek de Schrift tegenstrijdige dingen te leren. Doelstelling van de H e b r e e ë n was juist, zoals we zagen, de Schrift van tegenspraken te zuiveren. Het
spreekt vanzelf dat de kerkeraad h e m deze impliciete kritiek op de bestaande cateche-
14- Tot de elf Leidse predikanten uit die tijd behoorden onder anderen Josias van de Kapelle, Jacobus Trigland, Stephanus van der Stein, D a v i d Zevenhoven en Petrus Hollebeek Jr. D e meest vooraanstaande was wel de Voetiaan David K n i b b e (1639-1701), vanaf 1668 i n Leiden, die naam maakte met zijn commentaar op de Catechismus en zijn preekvoorschriften. Zijn eigen preken echter golden als omslachtige opeenstapelingen van bijbelplaatsen, volgens de door de H e b r e e ë n verafschuwde methode. Vermoedelijk was hij i n Leiden een van de belangrijkste tegenstanders van de H e b r e e ë n ; hij bestreed hen tenminste ook op schrift i n zijn werk De hand Gods, uytgestrekt in het oordeelen en bewaren van Zijn Kerk (Leiden 1696). 15 H i j schreef zich i n als student i n de theologie op 16 oktober 1680. Zie Album studiosorum academiae Lugduno-Batavae MDLXXV-MDCCCLXXV (Hagae C o m i t u m 1875) kolom 641. 16 Notulen van 2 j u n i , 4 augustus en 1 september 1684. De kerkeraad had die synodale bepalingen met het oog op eerdere oefeningen van onder anderen de bekende Jacobus K o e l m a n juist in 1683 afzonderlijk laten drukken en alle ziekentroosters en catechiseermeesters een exemplaar laten geven.
227
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
se niet i n dank afnam. M e n was b l i n d voor de signalen van ontevredenheid die uit de populariteit van V a n Schoors onderwijs bleken. I n plaats daarvan werd hij v e r m a a n d wegens zijn 'fierheid en grootgevoelen ontrent h e m selven en sijn wijsheit', terwijl zijn conventikels werden verboden. A l s hij w i l d e catechiseren, moest hij zich naar de bestaande orde voegen. A l s hij echter zo doorging, k o n hij zijn proponentschap wel vergeten! D e v r o u w e n die zijn onderwijs volgden z o u m e n zachtmoedig pogen daarvan af te houden. V a n Schoor moest beloven zijn onderwijs te staken en de synodale reglementen daarover n a te zien. A l s de kerkeraad h a d verwacht dat de zaak daarmee afgelopen was, d a n bleek al spoedig dat m e n het mis had. V a n Schoors oefeningen bleken zo i n een behoefte te v o o r z i e n dat de deelnemers drie weken later rekesten k w a m e n i n d i e n e n met het verzoek of de predikanten d a n zelf een dergelijke catechese over de bijbel i n zijn samenhang w i l d e n instellen. E e n van de indieners van zo'n rekest, dat t w i n t i g handtekeningen bevatte, was zelfs een officiële catechiseermeester: J a c o b v a n Pene, w e r k z a a m i n het weeshuis. E e n tweede verzoekschrift, o n dertekend door 35 mensen, werd door drie v r o u w e n ingediend: M a r i a de R i v i e r e , L y s b e t h R a d e m a k e r en S u s a n n a de W i n t ; van h e n zullen we de eerste n o g vaker tegenkomen. I n beide gevallen werd geklaagd dat m e n V a n Schoors oefeningen miste. O p n i e u w was de kerkeraad echter doof voor de signalen: de rekesten werden verworpen en de indieners werd op het hart gedrukt ongeoorloofde conventikels te m i j d e n en de openbare catechisaties i n de M a r e k e r k en de Pieterskerk te bezoeken. E e n catechese zoals de indieners wensten werd ' o m vele gewigtige redenen' niet n o d i g geoordeeld en z o u bovendien i n L e i d e n iets geheel nieuws zijn. H e t scheelde m a a r w e i n i g of de indieners werden ook n o g gecensureerd wegens deze 'informele manieren'. E n k e l e n , onder wie J a c o b van Pene, kregen trouwens al spoedig spijt van h u n daad en verzochten dat h u n n a m e n uit de rekesten m o c h t e n worden geschrapt. I n tussen hadden de Leidse burgemeesters de ijver van de kerkeraad geprezen en desnoods de 17
'sterke h a n d ' tot w e r i n g v a n de conventikels a a n g e b o d e n . D e zaak werd dus bijzonder hoog opgenomen, zoals ook uit de rest v a n het verhaal z a l blijken. A a n het begin van 1685 werd het de kerkeraad duidelijk dat het verbod op de conventikels niet werd nageleefd. H e t gerucht g i n g dat V a n Schoor zijn oefeningen voortzette met behulp v a n 'sekere vrouwspersonen'. E e n daarvan bleek de reeds genoemde M a r i a de R i v i e r e te zijn.
18
Z i j werd ontboden m a a r ontkende regelmatig oefeningen te organiseren. Z i j h a d dit
wel eens een keer gedaan en voor vijf of zes mensen over G o d s W o o r d gesproken. Dezelfde catechiseermeester S i m o n van C e u l e n echter, die al eerder als spion was opgetreden, wist te vertellen dat M a r i a voor zo'n zestien personen begonnen was met de v e r k l a r i n g v a n P a u lus' Brief aan de Galatiérs. K e n n e l i j k h a d zij dit werk van haar leermeester V a n Schoor overgen o m e n . D e kerkeraad hechtte hier geloof aan en verbood h a a r met die oefeningen verder te gaan, wat zij 'met tegenwerpingen'
aanhoorde.
19
H e t d u u r d e n u een vol jaar, voordat de kerkeraad z i c h o p n i e u w met de verboden oefeningen z o u b e z i g h o u d e n .
20
M e n m a g aannemen dat deze intussen clandestien werden voort-
gezet. O p gezette tijden k w a m m e n , m i n of meer onder geheimhouding, op zeker adres sam e n o m H e b r e e u w s (ook wel Chaldeeuws) te leren of o m een bepaald bijbelboek i n zijn geheel te h o r e n verklaren. O o k waren er stichtelijke en opbouwende oefeningen. A l spoedig bleek dat ook de oorspronkelijke kindercatechisaties weer volop bloeiden. I n dit verband 17 18 19 20
Notulen van 15, 22 en 29 december 1684. Vermoedelijk geboren te Leiden in 1645. Notulen van 9 en 22 februari 1685. Notulen van 25 januari en 1, 8 en 15 februari 1686.
228
'De gehele Schrift voor de gemene man'
duikt naast de naam van Maria de Riviere ook die van Grietje van Dijk op, die zich naast Jacobus Verschoor tot leidster van de Hebreeënbeweging zou ontwikkelen. Voor de kerkeraad ontboden vertelde zij voor een groot aantal kinderen te catechiseren, wat zij haar christenplicht achtte. Waarschijnlijk gaf zij ook lessen in het Hebreeuws, want zij zou beweerd hebben dat men zonder kennis van die taal er niet zeker van kan zijn dat de bijbel Gods Woord is. Maria de Riviere bekende wel zestig a zeventig kinderen les te geven over 'seekere waerheden die sy uit Gods woord had geleerd'. Iedereen behoorde toch op zijn tijd leraar te zijn? Dat zeiden de predikanten tenminste dikwijls! Ook Van Schoor zelf moest weer voor de vergadering verschijnen. Onder het mom van 'grammaticaal onderwijs' zette hij zijn 'concepten tot verklaringe van de schrifture' voort, meende de kerkeraad. Van Schoor vond dit een liefdeloze beschuldiging die hij van zijn broeders niet verwacht had. Door zijn taalonderwijs zou hij volgens de kerkeraad bovendien de lidmaten 'in bekommernisse' brengen aangaande de juistheid van de bijbelvertaling en hen zo van de publieke kerk doen vervreemden. De vergadering had immers met droefheid gehoord dat enkelen hadden beweerd dat men van de oefeningen meer leert dan van de preken en ook dat de kerk 'al lang beseyden het fundament' was geraakt, zodat verandering nodig was. Dit laatste duidt waarschijnlijk op de kritiek van de Hebreeën op de in de kerk gangbare voorstelling van de satisfactieleer, een kritiek die hen bij de 'orthodoxie' onder verdenking bracht een nieuwe leer te introduceren. Resultaat van de ondervragingen was dat Van Schoor opnieuw werd bestraft wegens zijn 'stoutigheyd ende onbeschaemdheyd', terwijl Maria en Grietje uiteindelijk beloofden niet zonder toestemming van de kerkeraad godsdienstige bijeenkomsten te zullen beleggen. Een delegatie uit de kerkeraad was intussen opnieuw naar de burgemeesters gestapt om hen te vragen iets te ondernemen 'om soo veel moogelijk dit soo verre ingekroopene quaed te weeren off te stuyten'. O f dit verzoek resultaten heeft afgeworpen vermelden de notulen niet, maar het is wel opvallend dat de eerstvolgende berichten over verboden bijeenkomsten pas twee jaar later verschijnen, in de eerste maanden van 1688. Het is niet onaannemelijk dat de stadsbestuurders door informele waarschuwingen een einde aan de bijeenkomsten hebben weten te maken. Dit zou echter maar van korte duur zijn. In 1688 immers bleken de conventikels nog steeds te bestaan. Wat erger was, de kritiek van de Hebreeën op de publieke kerk was openlijker en agressiever dan ooit tevoren. Voor het eerst wordt nu ook de naam van Jacobus Verschoor in de acta genoemd. In de zomer van 1687 was hij opnieuw voor de Leidse classis verschenen. Vermoedelijk was zijn komst naar de stad een belangrijke factor in de herleving van de conventikels. Onder zijn invloed ging het leerstuk van de genoegdoening of zondenvergeving een centrale plaats in de opvattingen der Hebreeën innemen. De kritiek op de predikwijze en catechese groeide zo uit tot een strijd over de ware gereformeerde interpretatie van dit leerstuk. Het eerste bericht over Verschoors optreden duidt er reeds op dat de kerkeraad groot gevaar rook. Op 30 januari 1688 werd gemeld dat 'een zekere'Jacobus Verschoor en metgezellen uit Vlissingen de gemeente met hun particuliere oefeningen 'geweldig' kwamen 'ont21
21 Zij was vermoedelijk geboren te Leiden i n 1650. N a a r eigen zeggen had zij haar jeugd i n het weeshuis doorgebracht. Johannes Hulsius noemde haar 'een leerende Jesabel, die hebbende een onbeschaemt aengezigt en een vleijende tonge, vele menschen tot verwonderinge brengt over hare onbeschaemtheid.' In kringen van de Leidse H e b r e e ë n circuleerden handschriften met teksten van Grietje van Dijk. E é n daarvan heette 'troost en seekerheyd voor alle opregte gereformeerden tegen alle voorvallen van twijffelingen'. Zie notulen van 23 februari 1688, art. 1. Pas na de dood van Verschoor trad zij als publiciste naar buiten.
229
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
rusten'. H i j verkondigde opvattingen die strijdig waren met G o d s W o o r d en het A v o n d m a a l s formulier, waardoor een 'groote en droevige scheure' i n de gemeente dreigde. Besloten werd nader onderzoek te doen. O p 23 februari werd een buitengewone vergadering aan de zaak gewijd, waarop allerlei alarmerende berichten en verklaringen werden voorgelezen. O p verschillende plaatsen bleken wekelijkse bijeenkomsten te worden gehouden. V a n Schoor gaf soms twee m a a l per dag college en zijn leerlingen hielden zelf weer oefeningen i n andere h u i z e n . A l s leerlingen werden genoemd, naast de al bekende M a r i a de R i v i e r e , een zekere ' R a c h e l op de O u d e C i n g e l ' , de schoenmaker M a r c u s Boerhaeve, de zoon van de ziekentrooster Steven Jansz. en twee zoons van een smid, die dikwijls oefeningen zouden organiseren. Verschoor zelf zou lessen verzorgen over het O u d e Testament i n het Hebreeuws, terwijl op hetzelfde adres i n de Sonneveldsteeg ene A n d r i e s M a a r s c h a l k , een voormalige bakker uit V l i s s i n g e n , dikwijls hevig tegen de predikanten uitvoer. Deze M a a r s c h a l k was vermoedelijk onder invloed van Verschoor i n L e i d e n theologie gaan s t u d e r e n .
22
D e Leidse predikanten beschouwden h e m als de
' m o n d ' en naprater van Verschoor. Enkele j a r e n later werden Verschoor en hij als de 'hoofden' der H e b r e e ë n gezien en als z o d a n i g uit L e i d e n en D e n H a a g weggejaagd. I n 1699 was M a a r s c h a l k als oefenaar n o g actief i n het dorpje Boskoop. Wat was er n u zo gevaarlijk aan die oefeningen van de H e b r e e ë n ? D e kerkeraad kreeg de i n d r u k dat het de deelnemers er al l a n g niet meer o m g i n g zich het Hebreeuws eigen te maken, m a a r dat er een ware opstand tegen het kerkelijk gezag werd voorbereid! Volgens een getuige h a d V a n Schoor bijvoorbeeld gezegd dat het h u n bedoeling was 'de stad i n b r a n d te steecken en de gemeynte teegens de dominees op te maacken', terwijl Grietje van D i j k h a d geroepen 'wij ondermijnen de stad en wij hebben er veele die neevens ons dat doen'. H o e w e l de H e b r e e ë n ongetwijfeld een hevige afkeer hadden v a n de officiële kerk en haar dienaren, lijken dit soort uitlatingen toch vooral door h u n tegenstanders te zijn verspreid. A l s die geruchten op waarheid hadden berust, z o u het stedelijk bestuur al l a n g hebben ingegrepen, en daarvan was (nog) geen sprake. M a a r n o g afgezien hiervan was er voor de kerkeraad genoeg o m zich zorgen over te maken. E e n vaak gehoorde uitspraak van V a n Schoor, die door zijn geschreven werkjes bevestigd wordt, was volgens de kerkeraad 'dat het preediken van de dominees m a a r een sleur was [en] dat sy het niet anders als o m haer gage deeden'. H e t preken was alleen een 'tijdkortinge' voor de lange winteravonden en stichtte de gelovigen i n het geheel niet. H e t k w a m erop neer dat m e n slegz leedig i n de kerk behoefde needer te sitten o m het eene stuk of de andere broek uyt G o d z w o o r d te hooren, en d a n g i n g m e n soo wijs heen als m e n gekoomen was. H e t gebruik van de Catechismus als een ' k l e i n bijbeltje' leidde de gelovigen volgens Verschoor af van de 'draad der H . Schrift'. N i e t alleen leerde m e n niets v a n de preken, m a a r deze waren zelfs gevaarlijk voor het zieleheil! D e gelovigen werden immers opgeroepen berouw te hebben over h u n z o n d e n en te twijfelen of zij wel uitverkoren waren. Z o werd h u n i n feite geleerd te twijfelen aan de j u i s t h e i d v a n het Evangelie, dat inhoudt dat C h r i s t u s de schuld heeft weggenomen en dat ieder die dit gelooft recht heeft op de zaligheid. H e t geloof sluit elke twijfel uit. D e openbare p r e d i k i n g , die tot boetvaardigheid opriep, was een u i t v i n d i n g van de d u i vel. Z o h a d M a a r s c h a l k tegen een o u d e r l i n g gezegd
Op 18 februari 1687 liet een zekere Andreas Marschalc uit Vlissingen zich als student inschrijven; Album studiosorum, kolom 688. 230
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
dat de leeraaren of moetwillens of onweetende veele zielen lieten verloren gaan; i n d i e n moetwillens, dat sij ten geenen dage wat souden te verantwoorden hebben; i n d i e n onweetende, dat sij bequamer waren i n een dolhuys te sitten als te prediken. D e z e kritische h o u d i n g w o n meer en meer veld en leidde volgens de kerkeraad zelfs tot grote familieruzies over de v r a a g of de gereformeerde kerk de ware wel w a s . 23
D e vergadering besloot stevige maatregelen te treffen o m al deze 'exorbitantiën' tegen te gaan. E e n u i t v o e r i g schriftelijk verslag over de 'conventiculisten' werd aan het stadsbestuur overhandigd, de ziekentroosters en catechiseermeesters moesten n o g eens u i t d r u k k e l i j k beloven de conventikels te mijden en op het huisbezoek zou m e n tegen de H e b r e e ë n waarschuwen. D a t laatste was niet geheel zonder risico, want een van de predikanten h a d van de moeder van een 'Hebreeuwsen jongen' de ergste vervloekingen moeten ondergaan: de predikanten waren 'val24
sche Duivels, valsche Leeraars ... 'k W o u dat se altemael voor den D u i v e l w a r e n . ' Ten slotte zou m e n ook de oproerkraaiers zelf ontbieden, wat uiteindelijk zou leiden tot h u n censurering. H e t uitvoerige verslag v a n h u n verhoren maakt duidelijk hoe zelfverzekerd de H e b r e e ë n tegenover het kerkelijk gezag s t o n d e n .
25
Grietje van D i j k bijvoorbeeld beweerde dat zij van
Jezus 'ordre ontfangen [had] o m te catechiseren'. M e t de kerkeraad g i n g zij uitgebreid i n debat over haar stellingen dat de gelovigen 'onder het Evangelie' niet meer o m vergeving van h u n zonden behoren te b i d d e n en niet met droefheid m a a r juist met blijdschap naar het A v o n d m a a l moesten gaan. A l l e z o n d e n zijn i m m e r s vergeven, zei zij met een beroep op 1 J o h . 26
2:12 en op vragen 1 en 60 van de Catechismus.
D e kerkeraad kende natuurlijk een groot aantal
plaatsen die haar beweringen ontkrachtten en wees ook op de vijfde bede van het onzevader.
27
D i e legde zij zo uit dat de vergeving der schulden niet behoort tot de r e c h t v a a r d i g m a k i n g m a a r tot de h e i l i g m a k i n g van de uitverkorene. D e kerkeraad meende dat zij het onderscheid tussen de algemene r e c h t v a a r d i g m a k i n g door C h r i s t u s en de toepassing daarvan op de afzonderlijke gelovigen over het hoofd zag, een kritiek die i n alle latere 'orthodoxe' weerleggingen van de theologie van de H e b r e e ë n terugkeert. Grietje hield echter vast aan haar stelling: ' D a t wij n u al hebben, daar moeten wij niet meer o m bidden.' Z i j k o n niet beloven geen conventikels meer te houden of bij te wonen en liet zich e v e n m i n uit over de v r a a g of de gereformeerde godsdienst zoals i n L e i d e n gepraktizeerd wel overeenkwam met C h r i s t u s ' bedoelingen. U i t eindelijk werd zij onder censuur gelegd, waarop zij ' u i t s p o r i g ' reageerde: 't Was liefdeloos geoordeeld, daar m e n haar g r o n d [de bijbel] approbeerde. Sij w i e r d [volgens haar] van dese vergadering g e ï m p r o b e e r d , m a a r van G o d geapprobeert. W i l d e gaarne lijden o m den naame C h r i s t i . Seide dat sij gelastert w i e r d . Soo sij dwaalde, soo soude G o d s woord dwalen. M e n wilde immers geen huichelaar hebben: m e n eischt d a n qualijk van haar berou, daar G o d haar niet aansette tot berou en sij, uit G o d s woord, overtuigd was dat sij geen berou hebben moet. 23 Z o zou een zekere juffrouw Dieraatz tegen haar meid hebben gezegd: ' W i l t gij i n uw paepz geloove sterven? K u n t gij gerust sijn? H o e kunt gij ten Avondmaal gaan? Ick las oock eertijtz als een os i n den bijbel.' Notulen van 23 februari 1688. 24 Notulen van 5 maart 1688, artikel 5. Het betrof Niesje Jans, vrouw van Alexander Bonneel, wier zeventienjarige zoonjohannes in 1690 oefeningen zou blijken te houden. O p 4 j u l i 1692 werd gemeld dat zij berouw had over haar 'uitsporigheden'; kort daarop kreeg zij attestatie naar H a a r l e m . 25 Notulen van 12, 19 en 26 maart en 2 april 1688. 26 1 J o h . 2:12: 'Ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om zijns naams wil.' (Statenvertaling) 27 Bij voorbeeld 1 J o h . 1:8-10, 1 J o h . 2:1-2, R o m . 7:24-25, R o m . 8:30enjac. 5:15.
231
'De gehele Schrift voor de gemene man'
Ook Maria de Riviere was niet tot inkeer te brengen. Haar oefeningen dienden volgens haar alleen om Hebreeuws te leren. Bovendien hadden ook de apostelen reeds stichtelijke vergaderingen belegd. Alleen een verbod van de overheid of de academie zou haar ermee doen stoppen. De kerkeraad was geen rechter over haar en verdiende niet meer eerbied dan ieder ander persoon. Zij had achting voor alles wat godsdienst 'verdient te heten', maar of dit ook voor de Leidse kerk gold wilde zij niet zeggen. Ten slotte keurde zij net als Grietje van Dijk het bidden om vergeving af. Haar verklaring hierover komt overeen met wat men in de latere gedrukte werkjes van de Hebreeën vindt, namelijk dat de uitverkorenen na de zoendood alleen nog als verenigd met Christus, als bondgenoten Gods kunnen worden beschouwd, niet meer als zondaars op wie God vertoornd is: In mijn selven aangemerkt moet ik leetwesen hebben over mijn sonden; maar in den geloove sijnde soo ben ik in Christo, kan ik mij niet meer aanmerken in mijn selven. Ook Maria werd gecensureerd, daar zij aan de verlangens van de kerkeraad niet tegemoet wilde komen. In plaats daarvan gaf zij blijk van 'trotsheid, verachting van den E. kerkenraad, listige en bedekte manieren van antwoorden, vol tergivisatie' (uitvluchten). Als laatste moest Van Schoor voor de vergadering verschijnen. (Verschoor zelf werd niet ontboden, vermoedelijk omdat hij onder het opzicht stond van de Waalse kerk waartoe hij officieel behoorde.) Hij bekende dat hij nog steeds lessen in het Hebreeuws gaf. Op die bijeenkomsten sprak men ook wel eens over theologische onderwerpen, zoals de schepping en de engelen. Hij ontkende echter dat hij de predikanten had gelasterd. Wel had hij van Verschoor gehoord dat velen vonden dat de leer van de Leidse predikanten over de vergeving 'paaps' was. Zijn eigen opvatting daarover kenmerkt hem als een zuivere Hebreeër: Ik als een geloovige weet dat de gerechtigheid van Jehova op mijn rekening staat, en ben met soo veel blijdschap vervuld dat ik van geen droefheid en weet. Ook hij werd wegens ongehoorzaamheid onder censuur gelegd. Intussen waren de vorige censuurmaatregelen aan de burgemeesters ter goedkeuring voorgelegd - de kerkeraad had hun hulp nodig om de conventikels te stuiten - en had men de 'officier' (schout) een lijst gegeven van de 'conventiculisten' en hun adressen. Dit had tot gevolg dat de schout Van Schoor, Verschoor en Maarschalk aan zijn huis ontbood om hen te laten beloven geen onrust meer te zullen veroorzaken. Verder dan deze waarschuwing lijken de heren van het gerecht niet te zijn gegaan. De kerkeraad, die waarschijnlijk op een officieel verbod had gehoopt, had nu in elk geval bewerkt dat de conventikels van hogerhand werden afgekeurd en dat de leiders zich stil hielden of de stad verlieten. Bovendien trachtte men de Hebreeën de wind uit de zeilen te nemen door sommige hoogleraren van de academie te verzoeken Hebreeuwse lessen te geven aan allen die daarom zouden komen vragen. O f dat verzoek veel succes had is onbekend, maar men had kennelijk wel oog gekregen voor de grote behoefte die aan dit soort onderwijs ontstaan was. Anderzijds zette de censuuroplegging bij velen natuurlijk kwaad bloed. De 'Schooren' bleken zo populair dat de predikanten op het huisbezoek soms 'vreemde bejege28
28 De naam van M a r i a de R i v i e r e komt na 1688 niet meer in de notulen voor, terwijl ook Theophylactus van Schoor geen rol van betekenis meer lijkt te hebben gespeeld. In 1693 werd hij nog wel genoemd als een van de leiders van de H e b r e e ë n . 2:; 2
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
n i n g e n ' moesten ondergaan; sommigen sloegen de u i t n o d i g i n g voor het A v o n d m a a l af. D e kerkeraad besloot deze l i d m a t e n alleen met zachtmoedigheid te vermanen, ' o m te behouden de eenigheyd des geestes door den b a n d des vredes'. G e d u r e n d e de rest v a n het j a a r 1688 bleef het rustig i n L e i d e n .
De Hebreeën in Leiden: tweede fase (1688-1693) H e t v u u r bleef echter smeulen. D e beweging leek zelfs een nieuwe vertegenwoordiger te hebben gevonden i n de proponent Paulus B u c h i u s , die a n o n i e m en zonder kerkelijke goedkeur i n g een boekje over De besluyten ende werken Gods h a d gepubliceerd. D e h i e r i n verkondigde opvattingen, onder andere over de noodzaak van conventikels, sloten n a u w aan bij die van de H e b r e e ë n , m a a r het is onduidelijk i n welke v e r h o u d i n g hij tot hen stond. Volgens de kerkeraad deed zijn boekje 'veel quaads ... tot versterking van ongeregelde conventiculen' en m e n eiste d a n ook i n t r e k k i n g van zijn stellingen - zoals dat b i d d e n o m zondenvergeving i n strijd is met C h r i s t u s ' genoegdoening en dat een gelovige niet met droefheid naar het A v o n d m a a l moet g a a n .
29
M a a r B u c h i u s weigerde zelfs voor de vergadering te verschijnen.
N a d a t de theologische faculteit van Franeker het boekje h a d afgekeurd werd hij onder censuur gelegd. V o o r een toekomstige predikant was dat funest, en we zien h e m d a n ook enkele m a a n d e n later een schuldakte ondertekenen waardoor zijn n a a m weer gezuiverd w e r d .
30
Desondanks koos hij liever een medische c a r r i è r e : i n 1689 promoveerde hij i n H a r d e r w i j k tot doctor i n de geneeskunde. U i t verschillende kleine berichten i n de notulen k a n m e n o p m a k e n dat de H e b r e e ë n b e w e ging ondanks alle maatregelen niet ten onder was gegaan. O p 25 maart 1689 bijvoorbeeld (voor het eerst wordt n u de n a a m ' H e b r e e ë n ' gebruikt) klaagden de predikanten en ouderlingen o p n i e u w over de smadelijke bejegening die zij bij s o m m i g e n op huisbezoek moesten ondergaan. M e n z o u deze l i d m a t e n met v o o r z i c h t i g h e i d behandelen. E e n klein j a a r later werd bericht dat een j o n g e m a n van zeventien jaar, Johannes B o n n e e l , zondagsmiddags regelmatig conventikels hield voor zo'n 25 personen! H i j was geen l i d m a a t en w i l d e dat ook niet worden, omdat enkele l i d m a t e n met wie hij 'eens i n gevoelen' was gecensureerd waren. O o k n u werd de 'heer officier' ingeschakeld, m a a r de afloop wordt niet v e r m e l d .
31
Tegen het einde van 1690 bleken de H e b r e e ë n weer actiever te worden. D e kerkeraad h a d op 13 oktober een brief ontvangen van de kerkeraad van M i d d e l b u r g , die vermeldde dat Verschoor en Grietje v a n D i j k aldaar bezig waren de Leidse kerkeraad te lasteren. E e n week later, op 20 oktober, werd V a n D i j k - die kennelijk weer i n L e i d e n terug was - a a n een uitvoerig verhoor onderworpen teneinde op de M i d d e l b u r g s e b r i e f t e k u n n e n reageren.
32
I n dit verhoor, gevolgd door twee andere, stonden twee vragen centraal: hield zij n o g conventikels en hoe dacht zij over de zondenvergeving? Ten aanzien v a n het eerste verdedigde zij haar recht o m oefeningen te houden. I n de bijbel waren i m m e r s ook 'profetessen' opgetre29 O p 26 maart 1688 werd bericht dat het boekje van Buchius i n het dorpje Sassenheim aanleiding was geweest voor het organiseren van conventikels. O n d e r leiding van ene Frans Harmensz. kwamen daar regelmatig zo'n zestig mensen bijeen, wat grote onrust i n de gemeente gaf. 30 Notulen vrijwel wekelijks van 23 januari tot 2 april (censurering) en van 23 j u l i 1688 (berouwakte). V a n het boekje heb ik geen exemplaar gevonden. Buchius' vader was praeceptor aan de Latijnse school i n Leiden. 31 Notulen van 21 en 31 maart en 7 april 1690. Johannes Bonneel was een zoon van Alexander Bonneel en J u d i t h de Reviere (misschien familie van M a r i a de Riviere); hij was gedoopt op 18 j u n i 1673. 32 Notulen van 20 oktober en 10 en 17 november 1690.
233
'De gehele Schrift voor de gemene man'
33
den, en waarom zou men zijn gaven niet gebruiken? Het ging niet om scheurvergaderingen en dat er opschudding over ontstond was niet haar schuld. De synodale reglementen betreffende het oefenen waren bovendien niet aan de bijbel ontleend; zij weigerde dan ook zich daaraan te onderwerpen. Er moest immers een oefening zijn waarin de hele bijbel in zijn samenhang werd uitgelegd. De onwetendheid onder de mensen was nog groot. Bij geleerde auteurs (Coccejus, Van der Waeyen, Johannes d'Outrein en anderen) had zij trouwens gelezen dat de 'manier van onderrichtinge' in de kerk wel wat beter en korter kon zijn. Op dezelfde auteurs deden de Hebreeën in hun gedrukte werkjes beroep. Grietje van Dijk hield dus nog steeds vast aan haar recht om de gemeente te onderwijzen. Over de zondenvergeving echter uitte zij zich nu verrassend 'orthodox'. Zij erkende dat bidden om vergeving ook onder het Nieuwe Testament nog nodig is, in elk geval voor de dagelijkse zonden die in zichzelf nog straf verdienen. Het Avondmaal dient tot troost voor hen die beseffen zondig te zijn. Elke gelovige moet zich voortdurend 'dagvaerden voor sijn geweten, en examineren wat hij gedaen heeft, en dan over sijn sonden berou hebben'. Eén typisch element uit de theologie van de Hebreeën bleef bij haar toch overeind: de zonden kunnen de uitverkorene niet meer 'doemwaardig' maken. Ondanks deze gedeeltelijke intrekking van haar 'ongezonde stellingen' - zoals de Leidse kerkeraad aan die van Middelburg schreef - werd de censuur over haar niet opgeheven. Zij weigerde immers een door de kerkeraad opgestelde akte van berouw over haar verboden oefeningen en 'ongezonde' leer te ondertekenen. Zij bleef herhalen dat er in de gereformeerde kerk een mondelinge oefening behoort te zijn over de bijbel in zijn samenhang en hoopte dat hierin spoedig voorzien zou worden. Het duurde nu ruim twee jaar voordat de kerkeraad opnieuw ergerlijke berichten vernam over Grietje's conventikels. Die waren ondertussen zeer toegenomen en haar opvattingen waren weer geheel conform die van Verschoor. Intussen hadden ook de Zuidhollandse synode en de Leidse classis zich met de Hebreeën bemoeid. De synode van 1691 had het nodig gevonden tegen de conventikels van de Hebreeën te waarschuwen. De classis was hierover gepikeerd, daar zij zich er zelf nog niet over uitgesproken had. Dat gebeurde het volgende jaar, toen op 30 juni 1692 een door de kerkeraad op 14 maart opgesteld gravamen (bezwaarschrift) tegen de Hebreeën door de classis werd goedgekeurd. Over de Hebreeën of 'Schoristen' werd daarin gesteld 1. dat zij leren dat men onder het Evangelie niet meer om vergeving van de zonden moet bidden en niet met droefheid naar het Avondmaal moet gaan; 2. dat zij de publieke predikdienst verachten en twijfelen of de bestaande gereformeerde godsdienst de ware is; 3. dat zij ongeoorloofde conventikels houden en de predikanten lasteren. Korte tijd later nam de synode dit gravamen als 'ten hooghsten dienstigh en nodigh' over, hetgeen betekende dat alle Zuidhollandse classes en kerkeraden voortaan voor de invloed van de Hebreeën op hun hoede zouden zijn. Dat leidde in een stad als Den Haag en in vele dorpen onder de classis Leiden onmiddellijk tot meldingen. In Leiden zelf brak nu het laatste grote conflict aan tussen de Hebreeën en het kerkelijk gezag. Opnieuw speelde Grietje van Dijk hierin een hoofdrol. Op 13 februari 1693 werd in de notulen een uitvoerig rapport opgenomen over de onlusten die door de conventikels waren 33 De praeses wees haar echter op 1 T i m . 2:11-12 en 1 C o r . 14:34-35: 'Dat uwe vrouwen i n de gemeenten zwijgen' enzovoort. 2.34
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
ontstaan. H e t eerste bericht betrof een oefening voor circa 30 personen, onder kerktijd n o g wel, waarbij V a n D i j k de bekende stelling verdedigde dat soo een, die C h i [Christi] eijgenwas, onder de dagen des N T . niet m a g worden aangemerckt voor soo verre als hij i n sig selve een sondaar en verdoemelijck voor G o d was. Z i j was hierover i n dispuut geraakt met catechiseermeester W i l l e m W i n c k e l , die de 'orthodoxe' opvatting verkondigde en door haar o m die reden een schandvlek voor de gereformeerde kerk werd genoemd. V a n D i j k en haar volgelingen waren de ware gereformeerden! K o r t e tijd later z o u V a n D i j k op de Breestraat voor m a a r liefst d r i e h o n d e r d mensen geoefend hebben. O n d e r w e r p was de cruciale tekst R o m . 7, waaruit volgens h a a r niet bleek dat de zonden de zondaar n o g 'verdoemelijk' k u n n e n m a k e n . D e zonde bewerkt haar eigen ondergang; duivel, zonde en d o o d waren door C h r i s t u s vernietigd. Toen meester W i n c k e l staande hield dat de zondaar i n zichzelf n o g 'verdoemelijk' is, schold m e n h e m uit voor d r o n k a a r d en riep: 'dat sijn catechiseermeesters! dat sijn m a n n e n ! her uijt stijlooren!' V a n D i j k h a d bovendien een verdediger gevonden i n de z o o n v a n A b r a h a m L a n s e l , vermoedelijk Isaac L a n s e l , die later ook i n D e n H a a g actief was. D e z e h a d alle belangstellenden uitgenodigd voor een zondagavondbijeenkomst waarop hij V a n D i j k s standpunt z o u verdedigen. C i r c a vijftig mensen k w a m e n luisteren hoe L a n s e l - volgens de spionerende catechiseermeester - de zondeval tamelijk spottend behandelde ( E v a z o u het verbod verkeerd hebben begrepen) en hoe hij de vijfde bede van het onzevader zo uitlegde dat d a a r i n slechts gevraagd wordt o m bekendmaking van de zondenvergeving, niet o m de vergeving zelf, zoals een misdadiger vraagt o m de b e k e n d m a k i n g v a n zijn pardon. H i j beriep z i c h daarvoor op R o m . 8:29. E e n gelovige moest niet als schuldenaar tot G o d k o m e n . L a n s e l gaf te kennen geen l i d maat v a n de kerk te w i l l e n worden en beroemde z i c h erop dat hij beter d a n i e m a n d v a n de kerk i n staat was de eenvoudigen te onderwijzen. Naast V a n D i j k bleken ook Verschoor en M a a r s c h a l k n o g steeds actief te zijn. O n d e r leid i n g van een van hen k w a m wel drie of vier keer per week een vergadering 'zo groot als een kerk' i n de H a a r l e m m e r s t r a a t bijeen. Volgens de berichten zouden er ook conventikels plaatsvinden op de Jacobsgracht en L e v e n d a a l . A l met al zag de situatie er zeer dreigend uit! D e kerkeraad vreesde dat vooral de 'zwakke' christenen gemakkelijk door de H e b r e e ë n verleid z o u d e n worden. D e 'conventiculisten' riepen i m m e r s dat de predikanten b i n n e n vijfjaar voor lege stoelen en banken zouden preken. D e leraars hier waren slechts 'woleken zonder regen', 'sterren sonder ligt' en 'papegaijen die seggen dat sij niet en weten' en het volk i n v e r w a r r i n g brengen: de zondaar is vergeven m a a r heeft tegelijk n o g tienduizend p o n d schuld bij G o d en niets o m mee te betalen, als een h a l f afbetaald h u i s . D e vergadering besloot d a n ook te pogen de dwalenden op het huisbezoek terecht te brengen en over alles uitvoerig bericht te doen aan de burgemeesters, opdat die de rust i n G o d s kerk zouden herstellen. 34
D e z e n reageerden met ongekende snelheid: al vijf dagen later, op 18 februari, kondigden de ' H e r e n van het Gerecht der stad L e i d e n ' een algeheel verbod op 'ongeoorloofde en verbodene separate bijeenkomsten' af. D o o r die bijeenkomsten z o u i m m e r s 'een nieuwe secte en leeringe' ontstaan, waarvan er al zo veel zijn. B o v e n d i e n liepen door het wegblijven van velen uit de kerken de inkomsten van de diaconie aanmerkelijk terug! Iedere bezoeker van een
34 Zie M a t t . 18:24-25.
235
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
conventikel k o n rekenen op een boete van drie gulden en 'arbitrale correctie', terwijl degene die zijn huis daarvoor beschikbaar stelde een boete v a n vijftien gulden tegemoet k o n zien. D e n a m e n van de 'conventiculisten' werden niet genoemd, m a a r de kerkeraad h a d wel doorgegeven dat Verschoor, V a n Schoor, M a a r s c h a l k en V a n D i j k de hoofdschuldigen waren. D e zen schijnen h i e r n a de stad te hebben verlaten, hoewel dit niet onder d w a n g schijnt te zijn gebeurd. V o o r de latere bewering als z o u d e n zij de stad zijn uitgezet heb ik geen bewijs gevonden. H e t effect was desondanks hetzelfde: de H e b r e e ë n b e w e g i n g te L e i d e n werd nagenoeg weggevaagd. O n d e r g r o n d s schijnen de idealen en opvattingen v a n de H e b r e e ë n n o g wel enige tijd te hebben voortgeleefd, getuige enkele kleine berichten, m a a r van conventikels m a k e n de notulen n a februari 1693 geen enkele m e l d i n g meer. V a n u i t het standpunt van de autoriteiten waren de maatregelen zeer goed te begrijpen. D e bijeenkomsten gingen inderdaad verdacht veel op afzonderlijke kerkdiensten lijken, hoewel h u n voornaamste bedoeling n o g steeds didactisch was. D e afwijkende opvatting over de zondenvergeving k w a m echter zo centraal te staan dat het leek of een nieuwe sekte ontstaan was, die zichzelf als de ware gereformeerde kerk beschouwde. D e geschiedenis v a n de R e p u b l i e k h a d al getoond tot welke verdeeldheid dergelijke leerstellige meningsverschillen a a n l e i d i n g k o n d e n geven; m e n denke bijvoorbeeld aan de strijd tussen de remonstranten en contraremonstranten. D e Leidse m a gistraat wilde geen oproer i n de kerk en verbood dus alles wat tot kerkscheuring z o u k u n n e n leiden. Tegelijk bleef natuurlijk bij velen de ontevredenheid met de publieke p r e d i k i n g . I n h u n zelfgenoegzaamheid k o n d e n de predikanten zich niet voorstellen dat zij h u n herderlijke taak niet naar behoren v e r v u l d e n en dat de 'gemeene m a n ' meer verlangde d a n lessen over de Catechismus en geleerde preken vol vergezochte toepassingen. Zoals R e i t s m a het formuleert: D e p r e d i k i n g van m a n n e n , wier hoofden zoo v e r v u l d waren van geweldig overdreven voorstellingen van allerlei snoode aanslagen op h u n geloof, liet doorgaans de behoefte aan zuiver godsdienstige stichting o n b e v r e d i g d .
35
Nergens i n de notulen is een spoor te bekennen van enige serieuze aandacht voor de klachten van de H e b r e e ë n . Zelfs de kerkeraad v a n een universiteitsstad als L e i d e n h a d er naar het schijnt geen oog voor dat de behoefte aan grondige, uit de b r o n n e n geputte kennis van G o d s W o o r d ook b u i t e n de academie z o u k u n n e n leven. H e t was een student ( V a n Schoor) die als eerste aan die behoefte g i n g voldoen, en de door h e m opgeleide leerlingen zetten zijn werk voort. H e t dogmatische element, de kritiek op de 'orthodoxe' presentatie v a n de satisfactieleer, is vermoedelijk door Verschoor ingebracht. D e combinatie van deze twee elementen, het didactische en het dogmatische, gaf de H e b r e e ë n allengs het besef de ware gereformeerden te zijn. Z i j kenden G o d s W o o r d i m m e r s uit de grondtalen en meenden alle schijnbare tegenspraken d a a r i n te hebben opgelost. M e t C h r i s t u s ' genoegdoening als enige geloofsstuk w i l d e n zij de gelovigen n u van h u n 'sukkelingen' gaan bevrijden en een einde m a k e n aan alle geschillen. D e ironie w i l dat zij meer geschillen opriepen d a n b e ë i n d i g d e n en gedwongen werden een kerkje b i n n e n de kerk te v o r m e n . D o o r h u n eigen onverzoenlijkheid en de onwil van het kerkelijk gezag was h u n hervormingsstreven mislukt.
35 J . Reitsma, Geschiedenis van de hervorming en de hervormde kerk der Nederlanden (4e druk; Utrecht 1933) 183. 236
' D e gehele Schrift v o o r de g e m e n e m a n '
A f b . 3.
D e Drie brieven v a n n o t a r i s O o s t e r l i n g h ,
a a n h a n g e r v a n de H e b r e e ë n . K o n i n k l i j k e B i b l i o -
Drie
theek.
B R I E V E N Aan de EerwaardigeKcrkenraadder Ncdcrduytie Gcmcyntc tot Lcyden: Gefchievcn ende gcfondcn DOOR A D R t A A N
den
O O S T E R L I N C H ,
over het Onthouden van Je Attetlatie van lijn Huvsvrouw.
B j
D A tïTÏ L v A N D E N D A L E N , Boelvctkopn op 'tRockm icr 2yJ™ de Be»"' "M-
De Hebreeën in de diaspora N a d e m a a t r e g e l v a n f e b r u a r i 1693 l e i d d e d e H e b r e e ë n b e w e g i n g i n L e i d e n n o g slechts e e n k w i j n e n d b e s t a a n . S l e c h t s a f e n toe h o r e n w e n o g iets over a a n h a n g e r s . E e n v a n de m e e s t interessante g e v a l l e n d e e d z i c h v o o r i n 1694, t o e n H e s t e r de N e u t h , v r o u w v a n de n o t a r i s A d r i a a n d e n O o s t e r l i n g h , o m een kerkelijk getuigschrift (attestatie) k w a m v e r z o e k e n , d a a r zij n a a r het n a b i j gelegen dorpje K o u d e k e r k w i l d e v e r h u i z e n .
3 6
D e z e notaris was, n a a r hij
v a n u i t L e i d e r d o r p schreef, i n 1693 L e i d e n u i t g e z e t , v e r m o e d e l i j k o m d a t e r b i j h e m c o n v e n t i kels w a r e n g e h o u d e n .
3 7
H i j zelf h a d een attestatie v a n de W a a l s e gemeente verkregen.
Zijn
v r o u w w e r d echter een getuigschrift geweigerd; de k e r k e r a a d v o n d h a a r een 'schismatyke' ( s c h e u r z i e k e ) d i e er m a a r e e n v e r k e e r d g e b r u i k v a n z o u m a k e n . I n d e r d a a d h a d zij trots verk l a a r d t o t d e H e b r e e ë n te
behoren
sig verblijdende i n die n a a m h a a r l i e d e n gegeven, dewijl de H e b r a e e n G o d s volk w e l eer waren
geweest.
M e t h a a r belijdenis v a n 47 j a a r geleden k o n zij n u niet m e e r i n s t e m m e n e n zij v e r w i e r p het s y n o d a l e a r t i k e l t e g e n de H e b r e e ë n u i t 1692. D e k e r k e r a a d eiste eerst b e r o u w o v e r de oefen i n g e n die zij h a d
georganiseerd.
D a a r o p schreef h a a r m a n drie boze b r i e v e n a a n de kerkeraad, die ook i n d r u k verschenen
36 Notulen van 8 januari, 16 en 30 april, 14, 21 en 28 mei en 6 j u n i 1694. Beide echtelieden waren afkomstig uit Leiden, de man geboren i n 1638, de vrouw i n 1629. E e n attestatie was nodig om i n de nieuwe gemeente als lidmaat te worden toegelaten. 3 7 V a n deze uitzetting heb ik geen nadere bevestiging gevonden. Wel staat vast dat zijn vrouw conventikels organiseerde in hun huis. 237
' D e gehele Schrift voor de gemene m a n '
omdat hij de hele gemeente van het geval i n kennis wilde s t e l l e n .
38
H i j klaagt d a a r i n over
de 'quade bejegeninge' van zijn v r o u w en eist behoorlijke opgaaf van redenen w a a r o m zij geen attestatie k o n krijgen. O o s t e r l i n g h wist natuurlijk dat het k w a m door de conventikels. M a a r d a a r i n kan m e n meer leren d a n i n die 'doorwrochte, en met opgepronkte woorden vercierde P r e d i c a t i e n ' die de gemeente moet aanhoren en w a a r i n de 'concatinatie' (aaneengesloten samenhang) van de Schrift verloren gaat. Z i j n v r o u w h a d gezegd van die oefeningen meer geleerd te hebben d a n v a n veertig j a a r kerkbezoek. A l s zij de conventikels moest nalaten d a n k o n m e n ook haar bijbel wel weghalen, h a d zij boos uitgeroepen. N u deed m e n volgens O o s t e r l i n g h met haar hetzelfde als met Grietje van D i j k en zoals de j o d e n met C h r i s t u s hadden gedaan. H e t pamflet van de notaris eindigt met de tekst van de synodale resolutie van 1692 en met v r a a g 112 van de Catechismus, w a a r i n het 'onverhoord veroordelen' wordt verboden. H e t kostte de H e b r e e ë n kennelijk w e i n i g moeite zichzelf als martelaren voor het ware gereformeerde geloof te beschouwen. A n d e r e kleine berichten bevestigen de i n d r u k dat vele Leidse l i d m a t e n zich tot de H e b r e e ë n aangetrokken voelden. E e n zekere S m e l s i n g uit de Breestraat h a d h u n vergaderingen d r u k bezocht en de publieke godsdienst v e r z u i m d .
3 9
Isaac van A k e n uit de K a a r s e m a -
kerssteeg, die 'aan de Schoristerij vast' was, h a d zich schuldig gemaakt aan hoererij en bed r o g en was d a a r o m gevangen gezet, zoals de cipier aan de kerkeraad berichtte. H i j woonde 40
n u i n A m s t e r d a m en verzocht alsnog attestatie, m a a r die werd h e m geweigerd. O o k een andere H e b r e e ë r had iets op zijn kerfstok. H e n d r i k T r a p van de H o o i g r a c h t was zo fanatiek dat hij zijn schoonmoeder het huis uitjoeg en zijn v r o u w mishandelde omdat zij niet tot de 'Schoristen' w i l d e n overgaan. ( D e vrees van de kerkeraad voor familieruzies bleek dus niet geheel ongegrond.) D e kerkeraad legde h e m onder censuur en deed aangifte bij schepenen, die maatregelen tegen h e m n a m e n .
41
V i j f j a a r later bleek ene H e n d r i k j e (van) Schepsel uit
de Sonneveldsteeg zonder toestemming school te h o u d e n en dat n o g wel uit 'een C a t e chismus van J a c o b Verschoor ingestelt, regul-recht teegens onse kerken order'. Vermoedelijk ging het o m Verschoors Korte, klare en volle leiding voor de eerst beginnende of o m zijn Christelijke kinder-leer. Z i j werd ontboden en zei op verzoek van de ouders van de k i n d e r e n Verschoors catechismus te gebruiken. O v e r de kwesties van de erfzonde en de zondenvergeving sprak zij z i c h niet duidelijk uit. Z i j moest haar school sluiten en z o u onder scherp toezicht blijven, terwijl m e n ijverig voor dergelijke personen op de hoede z o u b l i j v e n .
42
D e laatste vertegenwoordiger van de L e i d s e H e b r e e ë n b e w e g i n g k w a m i n 1707 n o g voor de kerkeraad. H e t was de 44-jarige theologiestudent uit M i d d e l b u r g j o h a n n e s van H o u t e n , die attestatie verzocht o m zijn proponentsexamen te k u n n e n afleggen.
43
M e n herinnerde
zich echter dat hij enkele j a r e n een belangrijk spreker bij de H e b r e e ë n was geweest - hoewel zijn n a a m niet eerder i n de notulen was vermeld - en zich dikwijls bitter over de publieke godsdienst h a d uitgelaten. Z i j n wijkpredikant bracht gelukkig redding. D e z e h a d h e m een aantal m a a n d e n geobserveerd en een afkeer van de Schoristen bij hem bemerkt. Inderdaad verfoeide V a n H o u t e n n u zijn vorige dwalingen - en kreeg hij de gevraagde attestatie. D e tijd van het martelaarschap was voor de H e b r e e ë n v o o r b i j !
44
38 Drie brieven aan de Eerwaardige Kerkenraad der Nederduytse Gemeynte tot Leyden ... over het onthouden van de attestatie van sijn huysvrouw (Amsterdam 1694). Knuttel-pamflet nr. 14015, Koninklijke Bibliotheek. 39 Notulen van 25 j u l i 1692, art. 2. 40 Notulen van 31 j u l i en 11 september 1693 en 5 j u n i 1694. 41 Notulen van 20 en 30 september en 7 oktober 1695. 42 Notulen van 14 en 21 september 1700. 43 Notulen van 16 oktober 1707. Van H o u t e n werd als student ingeschreven op 6 november 1706. 238
'De gehele Schrift voor de gemene man'
Het zal niet verbazen dat de Hebreeën ook in de omgeving van Leiden invloed kregen. De acta van de Leidse classis bevatten hierover enkele interessante berichten. In 1692 en 1694 werden conventikels gemeld uit Koudekerk, De Kaag, Voorschoten en Valkenburg. De predikanten aldaar slaagden er niet in deze te verhinderen. De grootste opschudding bestond tussen 1696 en 1703 in Boskoop, een heerlijkheid die behoorde tot de goederen van de abdij van Rijnsburg en als zodanig onder het bestuur van de Hollandse ridderschap viel. Door de oefeningen van de Hebreeën aldaar raakte de kleine gemeente ernstig verdeeld. Dominee Arnodus Verwey moest de classis herhaaldelijk melden 'dat die menschen hoe langer hoe meerder den openbaeren Gods-dienst lasteren'. De in kerkelijke kringen beruchte A n dries Maarschalk was er gesignaleerd, en ook de schoolmeester Pieter Bout werd van 'Hebreërij' verdacht en daarover gecensureerd. Wegens de bijzondere bestuurlijke positie van Boskoop moest de synode te hulp worden geroepen om het kwaad te stuiten. Gedeputeerden spraken raadpensionaris Heinsius aan, die het verzoek weer doorgaf aan de ridderschap, vertegenwoordigd door de heer Van Obdam. Deze schijnt inderdaad een verbod te hebben uitgevaardigd, dat echter slechts tijdelijk succes had: de vergaderingen werden korte tijd buiten het dorp gehouden, maar later ging men op de oude voet verder. In 1701 werd Verwey naar Noordwijk-Binnen beroepen en hij vertrok maar al te graag, gelet op de stoute, onbeschaemde driften en bejegeningen, met de welke sijn E. [door de Hebreeën] op een onverdraaglijke wijse wierde bejegent. Bij afwezigheid van de predikant nam de classis in 1702 het initiatief om de gecensureerde schoolmeester Bout te ondervragen. Deze verklaarde 'een grouwel' te hebben van de opvattingen der Hebreeën en werd na ondertekening van een akte van berouw weer in staat gesteld zijn beroep uit te oefenen. Vanaf 1703 was het in Boskoop weer rustig. Na het Leidse verbod trokken de hoofden der Hebreeën naar Den Haag, waar zich een kleine fanatieke groep vormde. Een belangrijke rol daarin speelde een zekere Jacob Winkelman, die door de kerkeraad gecensureerd werd, omdat hij weigerde te zeggen of hij zijn kind had laten dopen, voordat de predikanten hun mening hadden gegeven over de synodale resolutie betreffende de Hebreeën. Net als Oosterlingh in Leiden stuurde hij de kerkeraad drie brieven die ook in druk verschenen. Hij verzocht daarin dat de hem opgelegde censuur van de preekstoel afgekondigd mocht worden, opdat de lidmaten niet zouden denken dat hij gecensureerd was wegens een 'zielverderfelijke opinie'. In de derde brief noemde hij de gereformeerde kerk een ziek lichaam waarmee hij voorlopig geen gemeenschap meer kon hebben. Uiteraard weigerde de kerkeraad op zulke brieven te reageren. Naast Winkelman werden de 'bejaarde dochter' Susanna de Puijt en een zekere Net45
46
47
44 N o g i n 1712 schijnt te Leiden een verdediging van de Hebreeuwse opvattingen tegen een dominee uit Voorschoten te zijn verschenen van de hand van een zekere Paulus van Lelyvelt uit Leiderdorp. O n d e r de initialen P . V . L . V . had deze zich omstreeks 1696 al i n het debat gemengd. Zijn boekje, dat ik niet gezien heb, wordt genoemd door Kromsigt, Troffel en zwaard 9 (1909) 217-218. 45 Acta van de classis Leiden, d.d. 25-6-1696, 1-7-1697, 30-6-1698, 29-6-1699, 29-6, 3-8 en 2-11-1700, 29-6, 2-8 en 1-11-1701, 14/15-2, 2/3-5 en 26/27-6-1702 en 26-6-1703. Vergelijk de acta van de Zuid-Hollandse synode 1696, art. 25; 1697, art! 26; 1698, art. 28; 1699, art. 26; 1700, art. 29; 1701, art. 26; 1702, art. 28; 1703, art. 35. De acta 1696-1700 zijn te vinden i n W . P . C . K n u t t e l , Acta der particuliere synoden van Zuid-Holland 1621-1700, d l . 5 ('s-Gravenhage 1915). 46 Brief aan de E. Eerwaerde Kerkenraad van 's Gravenhage [6 november 1693]; Tweede brief enz. [4 december 1693]; Derden brief enz. [5 maart 1694] (z.pl. en z.j.). Knuttel-pamfletten nrs. 13953/4 en 14014, Koninklijke Bibliotheek. 47 Vermoedelijk een verwante van Jacob Winkelmans vrouw Elisabeth de Puijt.
230
'De gehele Schrift voor de gemene man'
Afb. 4. Verslag van het Haagse dispuut tussen de Hebreeër Lansel en de ziekentrooster Schuts. Universiteitsbibliotheek Utrecht.
Doode/ jt\ Ziet t
Vergift,
Der foo Genaamde
HEBREEN, O N D E KT
In een Twee voudige Samen-Spraak Cuflïti J A C O B U S
S C H U T S , £ N
J S A A K
L A N S E L ,
Wooj jjfbnUm IN S GRAVEN-HAGE Den 3. En 5. JUNI. 1696-
I N 'S G R A V E N - H A G E ,
By Harmdnm Grvenhoudt, Bockverkoopet wooncode op de Plaats, i6 6, 9
scher en Menninge als aanhangers der Hebreeën beschouwd. De Puijt erkende 'de gepretendeerde gemeente' niet meer als 'haer vaders huijs' en werd daarom gecensureerd. Een ander had tegen de burgemeesters gezegd dat de Hebreeën in hun oefeningen meer gesticht werden dan in de publieke preken. De magistraat van Den Haag nam nog hardere maatregelen dan die van Leiden: onder andere naar aanleiding van Winkelmans brieven werden Verschoor en Maarschalk op 1 mei 1694 gelast binnen acht dagen de stad te verlaten. Dit haalde echter weinig uit, want tot in 1696 waren er klachten over de lasterlijke taal op hun conventikels. 48
In mei en juni 1696 vond in Den Haag een aantal belangrijke disputen plaats waarin de Hebreeën en de kerkdijken hun theologische krachten konden meten. Het ging over het intussen bekende thema van de zondenvergeving. De 'arbeytsman' Isaac Lansel, die vermoedelijk ook al in Leiden debatten had georganiseerd, hield tegenover de ouderling Cornelis van Rijp en de ziekenbezoeker Jacobus Schuts staande dat de uiterlijke gereformeerde kerk niet de ware is, daar zij niet consequent is in de leer van de vergeving der zonden. De belangrijkste bijbelteksten hierover werden uitvoerig besproken, waarbij de interpretaties lijnrecht tegenover elkaar bleven staan. Beide partijen publiceerden hun eigen versie van de discussie die men als voorloper kan beschouwen van het grote Zeeuwse debat van 1 maart 1697. Wat deze debatten voor de invloed van de Hebreeën hebben betekend valt moeilijk te zeggen, maar het is een feit dat de kerkeraadsnotulen na 1696 nog slechts één keer melding maken 49
48 O u d - A r c h i e f nr. 350, deel 9, folio 80-80v: resolutie 'over het weeren van de Leereder Hebreen' d.d. 1 mei 1694 240
'De gehele Schrift voor de gemene man'
van hun vergaderingen, namelijk op 3 april 1699. De Hebreeënbeweging in Den Haag schijnt dus na 1696 al spoedig aan invloed te hebben verloren. Nader onderzoek is nodig om de toestand in andere Hollandse dorpen en steden te kunnen overzien. In Amsterdam bijvoorbeeld werden in 1696-1697 een aantal conventikels van Hebreeën gemeld, maar veel informatie erover wordt niet geboden. Ook in Haarlem, Gouda en Dordrecht (1704) zouden zij actief zijn geweest. Toch krijgt men de indruk dat de beweging in Holland tegen het einde van de eeuw veel van haar aantrekkingskracht verloren had. De kerkelijke en politieke maatregelen zullen vele 'gewone' lidmaten kopschuw hebben gemaakt, hoewel zij misschien instemden met de intenties der Hebreeën. Bovendien verbleven hun belangrijkste ideologen - Verschoor, Van Schoor en Van Dijk - sinds 1696 vooral in Zeeland. De tweede generatie 'angry young men', zoals Winkelman en Lansel, miste waarschijnlijk de theologische vorming van de eerste, terwijl ook onduidelijk is of zij wel de grondtalen kenden. Zij traden kennelijk niet op als onderwijzers van het volk maar verspilden hun energie met particuliere twisten. De afwezigheid van leidslieden of programmatische geschriften kon tenslotte gemakkelijk onderlinge verdeeldheid doen ontstaan, zoals in Middelburg, het nieuwe centrum van de Hebreeën, naar het schijnt inderdaad het geval was. Ook de lotgevallen en de aanhang van de Hebreeën in Zeeland moeten nog nader onderzocht worden. Naar aanleiding van hun twisten met het kerkelijk gezag aldaar lieten zij enkele belangrijke geschriften verschijnen, waarvan sommige zijn opgedragen aan de plaatselijke overheid. Volgens de predikanten ging het hierbij ook om boekjes 50
welke ongeletterde geschreven hebben, mannen uit het geringste slag van volk, ook stoute wijven, waarlijk vol van onbeschoftheid en talmerijen, maar behelzende ten hoogsten onwaardige Lasteringen tegens de Dienaaren, de Herders der Schaapen, gelijk ook alle soorte van droomerijen. Met 'in slaap wiegende en oversuikerde woorden' doen zij zich voor als rechtzinnig, maar in feite zijn zij libertijnen: zij loochenen de erfzonde, ontslaan de christenen van de Wet, leren dat men niet moet bidden enzovoort. Hoewel de Staten op verzoek van de classis Walcheren enkele plakkaten tegen de conventikels uitvaardigden, konden de Hebreeën vrij hun gang gaan; Verschoor zelf schijnt met vele aanzienlijken goede betrekkingen te hebben onderhouden. Wellicht dat nader onderzoek ook meer gegevens aan het licht zal brengen betreffende de sociale samenstelling en de omvang van de Hebreeënbeweging. Tot nu toe ziet het ernaar uit dat zij in alle lagen aanhang verwierven, van 'arbeiders' en kleine zelfstandigen (bakker, schoenmaker en dergelijke) tot notabelen (notaris) en mogelijk regeringspersonen. Ongetwijfeld was de beweging in verhouding tot de officiële kerk slechts marginaal. De driehonderd toehoorders bij Grietje van Dijk in 1693 vormen een uitzonderlijk geval. De 'harde 51
49 Lansel publiceerde alleen zijn versie van het dispuut van 5 j u n i : T'samenspraak tusschen Jacob. Schuts, en haak Lansel, aangaande het stuk van de vergevinge der zonden ('s-Gravenhage 1696). Schuts liet een veel uitvoeriger verslag het licht zien van beide disputen: Historis verhaal van seker voor-gevallen dispuyt, ofte doodelijk ziel vergift, der soo genaamde Hebreen ondekt in een twee voudige samen-spraak tussen Jacobus Schuts, en Isaak Lansel ('s-Gravenhage 1696). Beide werkjes zijn in één band te vinden i n de Universiteitsbibliotheek te Utrecht (signatuur F oct. 2047), het werkje van Schuts ook als Knuttel-pamflet (nr. 14261) in de Koninklijke Bibliotheek. 50 Archief van de hervormde kerkeraad, notulenboek 16 (1691-1698); zie index onder H e b r e e ë n of conventikels. 51 Jacobus Fruytier, Klaeren kort vertoog van de valsheyt en gedeformeertheyt van het gevoelen der soo genoemde Hebreen ( M i d delburg [1697]) 70-108. 241
'De gehele Schrift voor de gemene man'
kern' bestond per stad misschien slechts uit een paar personen, met enkele tientallen anderen als min of meer trouwe sympathisanten. Maar in een tijd waarin elke individuele afwijking van de rechtzinnigheid opviel en nauwkeurig in de notulen werd vermeld, moet het optreden van de Hebreeën wel een diepe indruk op het kerkelijk gezag hebben gemaakt. De Hebreeën verkondigden een zeer blijde boodschap - algehele zondenvergeving - en speelden met hun kritiek op de prediking in op een tamelijk wijd verbreide ontevredenheid onder het kerkvolk. H u n bewering de ware gereformeerde kerk te vormen moet velen zeer plausibel hebben geklonken. Wat de kwaliteit is geweest van de Hebreeuwse lessen die de leiders van de Hebreeën verzorgden, valt moeilijk te bepalen. Volgens de kerk vormden deze lessen slechts een dekmantel om 'onrechtzinnige' interpretaties van bijbelteksten te verkondigen. Dat was naar het schijnt ook inderdaad hun voornaamste functie. Door de bijbel in de grondtalen te lezen - van lessen in het Grieks is in de notulen trouwens nergens sprake - was men niet meer afhankelijk van de Statenvertaling en kon men de daarop gebaseerde interpretatie afwijzen. Het is niet aannemelijk dat vele toehoorders zich alleen uit nieuwsgierigheid een moeilijke taal als het Hebreeuws zullen hebben eigen gemaakt. Veeleer ging het erom dat iedereen zich een bekwaam bijbeluitlegger kon achten, in overeenstemming met de hierboven besproken Coccejaanse hermeneutiek. Kerkvolk en predikanten stonden dan op hetzelfde niveau, allen waren bevoegde verkondigers van het Woord. In de praktijk betekende dit dat de Hebreeën zich niet meer aan het gezag van de publieke kerk onderworpen hoefden te achten. Hebreeuws leren was dus een vorm van emancipatie. Na Verschoors dood - ter gelegenheid waarvan zijn aanhangers een gedenkpenning lieten slaan (zie afb. 1) - schijnt de beweging niet lang meer bestaan te hebben. Grietje van Dijk ging andere wegen en ook van de anderen horen we niets meer. De aanhangers van de afgezette dominee Pontiaan van Hattem (1641-1706) baarden de kerk vanaf nu meer zorgen. Toch bestond er in 1731 nog een groep mensen die, op verzoek van 'onse Vrinden', een nieuwe uitgave van de werkjes van Verschoor bezorgden. Kennelijk bleef het gedachtengoed van de Hebreeën, vooral de dogmatische, antinomiaanse component daarvan, in kleine kringen voortleven. In de tweede helft van de achttiende eeuw ontstond zelfs in 'orthodoxe' kringen waardering voor de Hebreeën, zonder dat de beweging als zodanig echter herleefde. 52
53
54
52 Zie J . de Vries en J . C . de Jonge, Nederlandsche gedenkpenningen verklaard, dl. 2 ('s-Gravenhage-Amsterdam 1837) 188-193 en plaat x n , nr. 5. Verschoor staat afgebeeld i n kerkelijk gewaad en als leeuw die een slang vermorzelt. H i j wordt trots Satisfactionis Christi assertor genoemd (handhaver van Christus' genoegdoening). 53 Zij zou zich later bij de remonstranten hebben aangesloten en sociniaanse opvattingen hebben gekoesterd Zie het artikel over haar in J . P. de Bie en J . Loosjes, Biographisch woordenboek van protestantschegodgeleerden in Nederland dl. 2 ('s-Gravenhage zj.) 675-678. 54 Zie daarover de artikelen van J . van Leeuwen en P.J. K r o m s i g t (noot 2). 212