De familie De Munck en Staten Kieldrecht
door Henk Knoester
Haarlem, februari 2014
1
Een eerdere (beknoptere) versie van dit document verscheen onder de titel: Toelichting bij de Parenteel van Steven de Munck, december 2012.
2
Inhoud: Inleiding-----------------------------------------------------------------------------------------------blz. 4 1. Doel en Kieldrecht in de eerste helft van de zeventiende eeuw-----------------------------------5 2. De familie De Munck te Doel (1623-1654) ---------------------------------------------------------7 3. De familie De Munck te Kieldrecht (1654-1673)---------------------------------------------------9 4. De beroving van Jan Stevens de Munck------------------------------------------------------------12 5. Een periode van overstromingen en herbedijkingen:1673-1688 -------------------------------14 6. Een brief van Jan Stevens de Munck ---------------------------------------------------------------17 7. De kerk van Kieldrecht-------------------------------------------------------------------------------19 8. De sociale positie van de familie De Munck-------------------------------------------------------23 9. De Spaanse Successieoorlog ------------------------------------------------------------------------24 10. De gevolgen van de oorlog voor de bevolking---------------------------------------------------28 11. De gevolgen van de oorlog voor de familie De Munck-----------------------------------------30 12. Besluit-------------------------------------------------------------------------------------------------33 Epiloog: De zaak van het signet -----------------------------------------------------------------------35 Noten-------------------------------------------------------------------------------------------------------37 Bibliografie en online bronnen-------------------------------------------------------------------------43 Lijst van illustraties--------------------------------------------------------------------------------------45 Bijlagen: 1. Parenteel van Steven de Munck---------------------------------------------------------------------46 2. Parenteel van Adriaen met den Eye ----------------------------------------------------------------50 3. Leyste der Ledemaeten van de kerke van Kieldrecht---------------------------------------------53 4. Overzicht van overstromingen en inundaties in de Polder van (Staten) Kieldrecht gedurende de periode 1583-1719----------------------------------------------------------------------55 Contactgegevens van de auteur------------------------------------------------------------------------56
3
Inleiding “Staten Kieldrecht” was ooit de benaming voor een gebied in het huidige Zeeuws-Vlaanderen. Het omvatte het tegenwoordige Nieuw-Namen met de aangrenzende Groot- en KleinKieldrechtpolders. In de tweede helft van de zeventiende eeuw woonde hier een tak van de familie De Munck waaraan deze studie is gewijd. De stamvader was Steven de Munck, die aan het begin van de eeuw in Doel woonde. Zijn zoon Jan Stevens de Munck – min of meer de centrale figuur in dit verhaal – was in Doel opgegroeid, maar was later met zijn gezin naar de pas drooggelegde polder van Kieldrecht vertrokken. De genealogische gegevens van deze familie zijn te vinden in de parenteel van Steven de Munck, die is opgenomen in een bijlage. De parenteel gaat niet verder dan vier generaties en omvat ruwweg de periode 1620-1720. Na 1720 – of eigenlijk al na 1700 – breekt een nieuwe fase aan in de familiegeschiedenis en wordt het moeilijk om nog een overzicht te behouden van alle afstammelingen. Deze studie biedt achtergrondinformatie bij de opsomming van namen en datums in de parenteel. Er is naar gestreefd om de genealogische gegevens begrijpelijk te maken door ze in te passen in de geschiedenis van Staten Kieldrecht. Daarom moest veel onderzoek worden gedaan naar de historische achtergronden van deze streek, die in de zeventiende en vroege achttiende eeuw bewogen tijden heeft meegemaakt. Er is onder meer een lijst opgesteld van alle overstromingen en herbedijkingen die in de genoemde periode hebben plaatsgevonden. Een dergelijk uitgebreid overzicht bestond tot nu toe nog niet. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de gereformeerde kerk van Kieldrecht, omdat leden van de familie De Munck hierin een belangrijke rol speelden. Niet alleen als ouderling of diaken, maar ook door tijdelijk een ruimte te verschaffen waarin de gemeente kon samenkomen. De kerk bestond van 1656-1678 en van 1686-1702. Vooral uit de laatstgenoemde periode is veel bronnenmateriaal voorhanden. Voor zover kon worden nagegaan wordt de kortstondige geschiedenis van deze kerk door geen enkele andere moderne auteur behandeld. Slechts de achttiende-eeuwse predikant en geograaf W.A. Bachiene wijdde er enkele regels aan. Naast gegevens die interessant zouden kunnen zijn voor genealogen heeft dit verslag dus ook streekhistorici veel te bieden. Lag aanvankelijk de nadruk op het aspect van de familiegeschiedenis, in deze tweede versie is er met name streekhistorische informatie bijgekomen. Zo heeft het werkstuk een enigszins tweeslachtig karakter gekregen. Om hieraan recht te doen is gekozen voor de titel “De familie De Munck en Staten Kieldrecht”.
4
1. Doel en Kieldrecht in de eerste helft van de zeventiende eeuw1 Tijdens de Tachtigjarige Oorlog kwam een groot deel van het huidige Zeeuws-Vlaanderen en het aangrenzende Land van Waas onder water te staan. In 1583 en 1584 hadden Staatse2 troepen de dijken doorgestoken van o.m. de polders van Doel, Kieldrecht en Saaftinge. Hierdoor veranderde de omgeving van de stad Hulst in een grote watervlakte. In 1609 werd een tijdelijke wapenstilstand gesloten, in de vaderlandse geschiedenis bekend als het Twaalfjarig Bestand. Er kon een begin gemaakt worden met het herbedijken van de geïnundeerde gebieden, die toen al tientallen jaren blank stonden. Prioriteit werd gegeven aan de polder van Doel, gelegen aan de oever van de Schelde. In 1613 gaf de regering te Brussel een zogenaamd bedijkingsoctrooi uit. Het uitgeven van zo’n octrooi was gebruikelijk bij een nieuwe inpoldering. In het octrooi werd toestemming gegeven voor het bedijken van een bepaald gebied en werd de ingelanden vrijstelling van belasting beloofd, ter compensatie van de kosten van aanleg en onderhoud van de dijken. Iets later gaven ook de Staten-Generaal te Den Haag een dergelijk octrooi uit. Dat twee regeringen - die officieel nog geen vrede hadden gesloten - besluiten afkondigden aangaande hetzelfde gebied geeft aan hoe eigenaardig de politieke situatie van Doel indertijd was. De regering te Brussel beschouwde Doel als behorende tot “de landen van de aartshertogen”. Destijds vormden de Zuidelijke Nederlanden namelijk een Spaans vazalstaatje met aan het hoofd de aartshertogen Albrecht en Isabella. In de praktijk waren de “Hollanders” echter de baas in Doel, omdat zij vanuit het Staatse fort Liefkenshoek de omgeving onder controle hielden. Beide partijen hadden belang bij een spoedige drooglegging van de polder van Doel. Omdat een groot deel van Noord-Vlaanderen onder water stond, dreigden stromingen in het gebied zich te verleggen, waardoor de Schelde onbevaarbaar zou worden. De zuidelijke autoriteiten wilden dit voorkomen, omdat dit uiteraard de positie van Antwerpen als handelsstad in gevaar bracht. Maar ook de noordelijken wilden de handel over deze rivier veilig stellen, omdat zij er even goed van profiteerden. De Republiek behaalde aanzienlijke inkomsten uit belastingen op het scheepvaartverkeer van en naar Antwerpen. Deze belastingen werden o.a. geheven via het ontvangstkantoor in het fort Lillo, gelegen aan de Schelde tegenover Liefkenshoek. Met deze beide forten beheersten de Staatsen de doorvaart naar Antwerpen. De aartshertogen noemden nog een andere reden om Doel als eerste te bedijken: zij verwachtten dat hierdoor het achterland, het geïnundeerde gebied rond Hulst, geleidelijk droog zou vallen. De nieuwe aanwas van land zou inpoldering van deze streek mogelijk maken. Dit zou een aanzienlijke uitbreiding van hun machtsgebied betekenen. Hulst en de omgeving van deze stad – het Hulsterambacht – behoorden op dat moment nog tot “de landen van de aartshertogen”. In 1617 gaven zij een octrooi uit voor het herbedijken van het gebied rond Kieldrecht. Dit kon echter geen doorgang vinden door het overlijden van aartshertog Albrecht in 1621. De Zuidelijke Nederlanden vervielen hierdoor weer aan de Spaanse kroon en er kwam een einde aan het bestand. Door het hervatten van de vijandelijkheden waren verdere inpolderingen voorlopig van de baan. In 1645 werden Hulst en Kieldrecht veroverd door de troepen van Frederik Hendrik. In Kieldrecht, dat aan het einde van een smalle landtong was komen te liggen, woonden hoofdzakelijk soldaten en vermoedelijk maar weinig burgers. De dorpskerk die stond op de plaats van de huidige Sint-Michielskerk in het tegenwoordige Belgische Kieldrecht – was omgebouwd tot een fort.
5
Afb. 1: Deze kaart geeft een goede indruk van de waterstaatkundige situatie van het Hulsterambacht en het Land van Waas in de periode 1614-1653. Rechtsonder ligt Antwerpen en links de stad Hulst. Vanuit Antwerpen loopt de Schelde naar het noorden om vervolgens naar het westen om te buigen. Het grote eiland rechts is de reeds drooggelegde polder van Doel. Hier ligt ook het fort Liefkenshoek. Aan de overkant van de Schelde staan de polders rond Lillo onder water. Tussen Hulst en het eiland van Doel steekt een schiereiland naar voren. Aan het einde ervan lag het dorp Kieldrecht, dat blijkbaar zo onbelangrijk werd geacht dat het niet is afgebeeld. Wel afgebeeld zijn het gehucht Hulsterloo, in de middeleeuwen een bedevaartsplaats en gelegen op de hoge Kauter, en het fort Spinola dat de toegang tot de landtong bewaakte. De inham ten noordwesten van deze landrug zal in de tweede helft van de zeventiende eeuw worden drooggelegd en later “polder van Staten Kieldrecht” worden genoemd. Het gebied ten zuidoosten ervan werd eveneens herbedijkt. Dit werd later de Konings Kieldrechtpolder. Tevens is te zien hoe belangrijk Hulst in strategisch opzicht was. Deze vestingstad beheerste de smalle “hals” van een schiereiland dat toegang bood tot de oevers van de Schelde. Gedurende de gehele zeventiende en achttiende eeuw zou het bezit van Hulst van essentieel belang zijn voor alle legers die zich in deze streek hebben opgehouden.
6
2. De familie De Munck te Doel (1623-1654)1 Een van de landbouwers die zich kort na de herbedijking vestigden in de polder van Doel was Steven de Munck (zie nummer I.1a van de parenteel in Bijlage 1). Hij wordt voor het eerst vermeld bij de geboorte van zijn dochter Maria in 1623. Zijn eerste vrouw, Ariaentje, heette van haar meisjesnaam ook De Munck. Zij is tussen 1625 en 1629 overleden, waarna Steven hertrouwde met Cornelia de Witte. Mogelijk was deze nieuwe echtgenote een familielid van de latere stadhouder2 van Doel, Cornelis de Witte. Dit zou verklaren waarom Steven in 1637 als getuige optreedt bij de doop van een van Cornelis’ kinderen. De kinderen van Steven zijn – voor zover bekend – gedoopt in de kerk van het Staatse fort Liefkenshoek. Hieruit kunnen we afleiden dat de familie protestant (Nederduits Gereformeerd) was. In het octrooi van 1614 hadden de aartshertogen bepaald dat in de polder godsdienstvrijheid zou heersen.3 Dit gegeven én de nabijheid van het fort Liefkenshoek zorgden ervoor dat veel protestantse boeren zich in het nieuw bedijkte land vestigden. Het is niet bekend hoe groot het percentage protestanten onder de Doelse bevolking indertijd was, maar het zou best de meerderheid kunnen zijn. Het totaal aantal inwoners is evenmin bekend, maar enkele honderden lijkt aannemelijk.4 Steven was waarschijnlijk niet oorspronkelijk afkomstig uit Doel, of in elk geval heeft hij er jarenlang niet gewoond. Zoals we hebben gezien was de polder herbedijkt in 1614 nadat deze eenendertig jaar onder water had gestaan. Na de droogmaking werd een lijst van eerste grondeigenaren opgesteld. Hierop komt de naam De Munck niet voor. Omdat hij landbouwer was, zal hij dus óf pas na 1614 grond in de polder hebben verworven, óf land hebben gepacht. Volgens de achterkleinzoon van Steven, de astronoom Jan de Munck (IV.1c), zou de familie van oorsprong uit Gent komen en vervolgens in Sint-Gillis, Vrasene, Beveren, Kallo, Konings Kieldrecht, Doel en Beveren gewoond hebben, waarna de familieleden naar allerlei plaatsen waren uitgezwermd.5 We beschikken over te weinig gegevens om van deze opsomming iets te kunnen maken. Het valt echter op dat de genoemde plaatsen – Gent uitgezonderd – alle in het Land van Waas liggen. Het is zeker denkbaar dat de voorouders van de astronoom hier vandaan zijn gekomen. Dit gebied - gelegen ten zuidoosten van het huidige Zeeuws-Vlaanderen lijkt de bakermat te zijn van de De Muncks, en ook vandaag de dag komt deze naam hier meer voor dan in enige andere streek.6 En wat betreft de veronderstelde afkomst uit Gent: in de veertiende, vijftiende en zestiende eeuw worden inderdaad verschillende personen genoemd met de naam De Munck, De Meunck, Le Meunck of Le Moisne als schepenen van de stad Gent.7 Steven de Munck was zelf korte tijd, in 1644, schepen van Doel-Kieldrecht. Een van de andere schepenen in dat jaar was Jan (Hans) van den Eynde, de latere schoonvader van Jan Stevens de Munck (II.1a). Ook diens zoon Laureys van den Eynde was enige tijd schepen van Doel-Kieldrecht. Steven de Munck en zijn eerste vrouw Ariaentje hadden de volgende kinderen: -Jan (geboren ca 1621) -(mogelijk) Dingena -Maria (gedoopt 1623) -Margriete (gedoopt 1625) Uit het huwelijk van Steven en Cornelia de Witte is één kind bekend, nl.: - Elisabeth (gedoopt 1629) Van Maria en Margriete zijn de doopinschrijvingen bekend. Verder worden ze een aantal keren vermeld als doopgetuigen te Liefkenshoek, maar meer gegevens hebben we niet over hen. Misschien was er ook een dochter Dingena. In 1663 trouwde te Ossenisse namelijk Dingena
7
de Munck, geboren Den Doel, met Jan Martens uit Hontenisse. Als haar broer wordt Jan Stevensen genoemd. De jongste dochter, Elisabeth, trouwde in 1649 te Liefkenshoek met Jacob Stappaert. Zij kregen een zoon genaamd Johannes. Over zoon Jan Stevens de Munck (II.1a) hebben we veel informatie, maar geen geboorte- of doopdatum. Astronoom Jan de Munck schrijft dat zijn grootvader in 1695 is overleden op de leeftijd van 76 of 77 jaar. Hij leidt daar uit af dat Jan Stevens in 1618 of eerder geboren moet zijn. Verder bericht de astronoom dat Jan Stevens getrouwd is te Liefkenshoek op 4-1-1643.8 Uit andere bronnen weten we dat zijn vrouw Elisabeth van den Eynde was, dochter van de eerder genoemde Jan (Hans) van den Eynde. Na hun huwelijk moeten Jan Stevens de Munck (II.1a) en Elisabeth van den Eynde aanvankelijk in Doel hebben gewoond. Hun oudste kinderen werden allen gedoopt te Liefkenshoek: -Jan (1643) -Amelberga (1644) -Steven (1646) -Adriaentie (1648) -Joseph (1650) -Maria (1652) -Maria (1654) Er waren dus twee dochters die Maria werden genoemd. Dit wijst erop dat de eerste Maria reeds jong overleden was. Zoals hierboven vermeld hebben we van Jan Stevens de Munck (II.1a) zelf geen doopinschrijving. We beschikken derhalve niet over een document dat bevestigt dat hij de zoon van Steven de Munck (I.1a) is. Toch is dit meer dan waarschijnlijk. Het blijkt niet alleen uit zijn patroniem “Stevens”, maar ook uit de namen van zijn kinderen. Destijds was het de gewoonte om de vier oudste kinderen naar de grootouders te noemen. Zijn twee eerste kinderen zijn Jan en Amelberga genoemd, naar Jan van den Eynde en Amelberga Laurens, de grootouders van moeders zijde. De twee daaropvolgende kinderen heetten Steven en Adriaentie, net als Steven de Munck (I.1a) en zijn vrouw Arjaentje de Munck.
8
3. De familie De Munck te Kieldrecht (1654-1673) Met de Vrede van Munster (1648) kwam een einde aan de Tachtigjarige Oorlog. Hierdoor werd het mogelijk om een groot gebied rond Kieldrecht droog te leggen. Dit verliep niet zonder problemen. In 1653 werd de eerste herbedijking voltooid, maar op 7 november van dat jaar kwam de polder opnieuw onder water te staan na een hevige storm.1 Omdat tijdens de winter niet aan de dijk gewerkt kon worden2 moest een nieuwe drooglegging uitgesteld worden tot het voorjaar van 1654. Het kwam vaak voor dat kort na een bedijking een nieuwe doorbraak volgde. De pas aangelegde dijk was kwetsbaar zolang de graszoden op het talud nog niet voldoende waren geworteld om het dijklichaam stevigheid te geven. Bovendien was er altijd veel te doen over de kosten die moesten worden opgebracht door de ingelanden. Mogelijk werden door verkeerde zuinigheid de zwakke plekken in eerste instantie niet voldoende versterkt. Het land dat in 1653 en 1654 werd drooggelegd werd Kieldrechtpolder of Vredepolder (naar de Vrede van Munster) genoemd. Ook voor deze herbedijking moest tweemaal toestemming komen: uit Den Haag en uit Madrid. De politieke status van de nieuwe polder was al net zo dubbelzinnig als die van Doel. Bij de Vrede van Munster was bepaald dat het Hulsterambacht door de Republiek bestuurd zou worden en het Land van Waas aan Spanje zou toevallen. De grens tussen deze twee gebieden liep (waarschijnlijk al sinds de middeleeuwen) over het midden van de landrug waar Kieldrecht op lag en deelde de polder in tweeën (zie afbeelding 3). Er werd een uitzondering gemaakt voor verschillende forten in het Land van Waas die door het Staatse leger waren veroverd. Deze zouden voorlopig onder Staats beheer blijven. Dit gold ook voor de tot fort omgebouwde dorpskerk van Kieldrecht.3
Afb. 2: De dorpskerk van Kieldrecht was veranderd in een fort, zoals blijkt uit deze afbeelding uit 1645. Op de kaart van Jan Baele (zie afb. 3) is te zien dat de kerk in 1655 nog steeds deze vorm had. Volgens het vredesverdrag zou nog onderhandeld moeten worden over de precieze afbakening tussen beide territoria. Door de onzekerheid die hiermee werd gecreëerd ontstonden soms heftige conflicten tussen de bestuurders van Hulsterambacht en de zuidelijke autoriteiten die elk voor zich de jurisdictie over de streek opeisten.4 In 1664 kwam het tot een Traktaat van Limietscheiding dat voorgoed de kwestie regelde. De voorlopig vastgestelde grens werd defi-
9
nitief: het gebied ten noorden ervan zou voortaan Staats zijn, ten zuiden ervan werd het Spaans. Sindsdien sprak men van Staten Kieldrecht en Konings Kieldrecht. De dorpskern van Kieldrecht met de parochiekerk kwam onder Spaans beheer. De iets noordelijker gelegen hoogte de Kauter met het gehucht Hulsterloo werd voorgoed Staats grondgebied. De benaming “Hulsterloo” raakte geleidelijk in onbruik. De nederzetting werd net als de polder Staten Kieldrecht genoemd. Men sprak ook wel van “de Kauter”. Jan Stevens de Munck (II.1a) was een van de pioniers die zich in het nieuwe land vestigden. Evenals zijn vader was hij landbouwer en mogelijk heeft hij te Kieldrecht een nieuwe toekomst gezocht omdat hij diens land in Doel niet kon overnemen of pachten. De eerste – waarschijnlijke – vermelding van Jan Stevens de Munck (II.1a) als bewoner van de Vredepolder stamt uit 1665. In april-mei van dat jaar hielden de bestuurders van Hulsterambacht een soort volkstelling ten behoeve van de personele quotisatie, een belasting op vermogens groter dan fl. 2000. Er werd een lijst opgesteld van alle inwoners met een eigen inkomen. Op de lijst van Staten Kieldrecht staan in totaal 47 personen vermeld. Een van hen was een zekere Jan Stevens, pachter van de heer De Wit.5 Verder waren er twee “arbeiders” of “dorsers”, genaamd Jan en Steven, die in een huisje van Jan Stevens woonden. Dit zouden heel goed Jan Stevens de Munck (II.1a) en zijn twee oudste zoons kunnen zijn. Overigens was er in de polder niemand die vermogensbelasting hoefde te betalen. Meer zekerheid krijgen we in het daaropvolgende jaar. Dan wordt de “landman” Jan Stevens de Munck als inwoner van Kieldrecht bij zijn volledige naam genoemd in verband met een beroving, een opmerkelijke kwestie die tot op het hoogste niveau in Brussel en Den Haag werd aangekaart.6 Een gedetailleerd verslag van de gebeurtenissen is te vinden in het volgende hoofdstuk. Na de geboorte van Maria de Munck (III.1g) in 1654 worden er te Liefkenshoek geen doopinschrijvingen meer aangetroffen van kinderen van Jan Stevens de Munck(II.1a) en Elisabeth van den Eynde. Wel werden er na Maria nog twee kinderen geboren, te weten. - Elisabeth - Jacobus Van Jacobus is bekend dat hij geboren moet zijn te Kieldrecht, omdat dit vermeld wordt bij zijn derde huwelijk in 1726. Het ligt voor de hand dat Kieldrecht ook de geboorteplaats is van Elisabeth, al valt niet geheel uit te sluiten dat ze geboren is te Liefkenshoek (het doopboek van Liefkenshoek bevat een hiaat tussen 26-12-1662 en 17-11-1674) of in een andere plaats (we weten niet waar de familie De Munck verbleef tussen 1654 en 1665). Jacobus zal (evenals mogelijk Elisabeth) gedoopt zijn door Paulus Stafmaker, die sinds 1656 de predikant van Kieldrecht was.7 Aanvankelijk preekte dominee Stafmaker in de oude dorpskerk. Na de Limietscheiding van 1664 kwam de kerk op Spaans gebied te liggen en moesten de gelovigen uitkijken naar een andere locatie. Deze werd gevonden in het fort Zandberg, gelegen in de noordoostelijke hoek van de polder. 8 In hoeverre hier sprake was van een echt kerkgebouw zoals de fortkerken van Lillo en Liefkenshoek is niet duidelijk. De doopinschrijvingen en andere documenten van de gereformeerde gemeente van Kieldrecht van vóór 1686 zijn verloren gegaan. De oorzaak hiervan zal later nog ter sprake komen. Toch zijn er zoveel aanwijzingen dat Elisabeth en Jacobus de kinderen waren van Jan Stevens de Munck en Elisabeth van den Eynde (patroniem, optreden als doopgetuige, namen van hun kinderen, enz.) dat we hierover geen enkele twijfel hoeven te hebben.
10
Afb. 3: Een kaart van de Kieldrecht- of Vredepolder in 1655. 1. het dorp op de Kauter (het tegenwoordige Nieuw-Namen) 2. de dorpskern van Kieldrecht met de parochiekerk 3. de grens tussen het Hulsterambacht en het land van Waas; vanaf 1664 was dit de grens tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden; het gebied ten zuiden van de grens werd Konings Kieldrecht, ten noorden ervan lag Staten Kieldrecht 4. kavel 11 5. fort Zandberg 6. fort Moerschans 7. fort Spinola
11
4. De beroving van Jan Stevens de Munck Op een donkere avond, 28 januari 1666 omstreeks zeven uur, vervoegden elf rovers zich op de hofstede van Jan Stevens de Munck. Eerst hadden ze een andere polderbewoner gedwongen met hen mee te gaan en deze moest, onder doodsbedreigingen, Jan Stevens aanroepen om hem naar buiten te lokken. De rovers hadden zich daarna met geweld toegang tot zijn huis verschaft en eveneens met bedreigingen – ze dreigden onder meer zijn schuur in brand te steken - zijn huisraad geroofd en vier paarden meegenomen. Jan Stevens liet het er niet bij zitten en riep zijn buren bij elkaar, die samen met hem de achtervolging inzetten. De rit bracht hen op Spaans gebied, waar ze tenslotte de rovers wisten te achterhalen in de plaats Rupelmonde. Hier bleek dat de paarden en andere bezittingen van Jan Stevens in beslag waren genomen door de plaatselijke baljuw. Deze weigerde om zonder meer de goederen over te dragen zodat het gezelschap onverrichter zake naar huis moest terugkeren. De magistraat van Hulsterambacht1 nam de zaak hoog op en besloot een deputatie naar Rupelmonde te sturen onder leiding van hun eigen baljuw. Van de gouverneur van Hulst kregen ze een escorte mee van 8 à 10 ruiters. Te Rupelmonde aangekomen troffen ze de rovers aan in een herberg. Ze bleken inmiddels weer in het bezit te zijn van de gestolen goederen. De afgevaardigden van Hulsterambacht spraken daarop de plaatselijke baljuw aan en eisten teruggave van de geroofde goederen en paarden en bestraffing van de rovers. Volgens de baljuw waren de rovers soldaten van de bisschop van Munster en was het te laat om de zaak nog te bespreken met burgemeester en schepenen van Rupelmonde, zodat de zaak tot de volgende dag moest worden uitgesteld. Na de ochtendmis – het was zondag – kregen de leden van de deputatie gelegenheid om met hun Rupelmondse collega’s te spreken. Omdat ze slechts mondelinge toezeggingen kregen, eisten ze dat deze op schrift werden gesteld. Hierop werd geantwoord dat dit niet mogelijk was vanwege ziekte van de griffier. Na veel gedelibereer beweerden de Rupelmondse magistraten dat de zaak hen niet raakte omdat het militairen betrof en verwezen door naar de verantwoordelijke militaire autoriteiten. De gedeputeerden van Hulsterambacht waren verontwaardigd over de weigering van hun ambtsgenoten om recht te laten gelden en zeiden alle onkosten op hen te zullen verhalen. Ze stuurden het escorte naar huis en reden zelf door naar Brussel waar ze contact opnamen met de resident Sasburgh, de vertegenwoordiger van de Republiek in de Spaanse Nederlanden.2 Deze beloofde de zaak te zullen bespreken met de Spaanse landvoogd markies de Castel Rodrigo.3 Tijdens diverse audiënties bepleitte Sasburgh de zaak van Jan Stevens. De markies toonde zich bereid om de zaak uit te zoeken en ontbood daarom de commandant van de Munsterse soldaten, luitenant-kolonel Leenput. Deze verklaarde dat Jan Stevens ten overstaan van de Rupelmondse magistraat had beloofd om binnen drie dagen vijfhonderd gulden te betalen om de meubelen en paarden terug te krijgen. Omdat dit niet gebeurd was hadden zijn soldaten de bezittingen die door de baljuw van Rupelmonde in beslag waren genomen “boven arrest en protest” weggevoerd. Dit is een merkwaardig verhaal, want waarom zou De Munck betalen voor zijn eigen spullen en beesten? Mogelijk heeft zich te Rupelmonde het volgende afgespeeld: Jan Stevens en zijn buren zagen zich geconfronteerd met een overmacht van Munsterse soldaten, die ruwe klanten moeten zijn geweest. Om weer veilig thuis te kunnen komen had hij daarom beloofd dat hij geld zou gaan halen om zijn bezittingen terug te kopen. Sasburgh begreep dit en liet de markies weten dat Jan Stevens – door diplomaat Sasburgh betiteld als een “onnozele boer” – slechts uit vrees de vijfhonderd gulden had toegezegd en dat de afspraak als nietig moest worden beschouwd. De markies verzekerde hem dat hij een goede verstandhouding wilde met de Republiek en dat alle gestolen goederen zouden worden gerestitueerd, dat de onkosten ver-
12
goed zouden worden en dat er maatregelen zouden worden genomen om herhaling te voorkomen. Omdat ze niet helemaal gerust waren op de goede afloop schreven de bestuurders van Hulsterambacht een brief naar de Staten-Generaal waarin ze omstandig verslag deden van de gebeurtenissen. Ze betoogden dat de welvaart van de landman vooral bestond uit zijn meubelen en paarden en dat niet kon worden toegestaan dat hij vanaf Spaans gebied werd overvallen en beroofd door militairen die zich onder het voorwendsel van een speciale missie – dat was hier kennelijk het geval – op Staats gebied hadden begeven. Zeker nu de oogsten al drie achtereenvolgende jaren slecht waren geweest, zou dit er toe leiden dat landbouwers hun land zouden verlaten en dan vooral degenen die de gereformeerde religie waren toegedaan, want de rovers hadden verklaard het alleen op hen gemunt te hebben. Deze zaak blijkt niet op zichzelf te staan. Ook vanuit Staats-Brabant kwamen eind 1665 en begin 1666 veel meldingen over rovers die zeiden in dienst te zijn van de bisschop van Munster en die de schrik waren van de protestantse inwoners van de streek. Vooral dominees en andere vertegenwoordigers van de Staatse overheid werden bedreigd en mishandeld en hun bezittingen geplunderd. De toenmalige bisschop van Munster, Christoph Bernhard von Galen, was in oorlog met de Republiek, een oorlog die overigens al in zijn laatste fase was gekomen, want in april 1666 zouden beide partijen vrede sluiten. De bisschop wierf soldaten aan in de Spaanse Nederlanden die vanaf dit gebied plundertochten ondernamen in de Generaliteitslanden. De commandant van deze groep was dezelfde luitenant-kolonel Leenput die ook het bevel voerde over de belagers van Jan Stevens de Munck. Uiteraard leidden deze invallen op Staats gebied tot protesten van de regering in Den Haag bij de landvoogd te Brussel. 4 Of Jan Stevens uiteindelijk zijn spullen en paarden heeft teruggekregen of een andere vergoeding heeft ontvangen kon niet worden achterhaald. Op 18 november 1666 schreef Sasburgh dat hij nog steeds bezig was de nodige documenten te verzamelen die door diverse zuidelijke autoriteiten in behandeling moesten worden genomen.
13
5. Een periode van overstromingen en herbedijkingen: 1673-1688 Na het uitbreken van de Frans-Nederlandse oorlog (1672-1678) moest het Staatse deel van de Kieldrechtpolder weer onder water worden gezet om Hulst te beschermen tegen aanvallen van het Franse leger vanuit de Zuidelijke Nederlanden. Op 23 juni 1673 werd de zeedijk doorgestoken in de buurt van het fort Zandberg, dat we in Afb. 3 in het midden bovenaan zien liggen. Konings Kieldrecht bleef droog, omdat inmiddels een dijk was gelegd langs de grens, speciaal om inundatie vanuit het noorden te voorkomen. Deze Koningsdijk bestaat nog steeds. In 1674 was het gevaar van een vijandelijke aanval weer zo ver geweken, dat gedacht kon worden aan een nieuwe drooglegging. Daarom werd er een everingboek uitgegeven. Een everingboek bevat een lijst van grondeigenaren in een nieuwe polder, met vermelding van de omvang van hun grondbezit en de bijdrage die zij dienen te leveren in de kosten van aanleg en onderhoud van de bedijking, het zogenaamde dijkgeschot. Jan Stevens de Munck, die in 1665 nog werd genoemd als pachter, moet sindsdien niet slecht geboerd hebben. Volgens het everingboek was hij inmiddels zelf grondeigenaar. Hij bezat in kavel 11 een oppervlakte van zeven gemeten en 276 vierkante roeden. Het kavel was niet geheel zijn eigendom, hij deelde het met anderen. Het is aannemelijk dat hij daarnaast ook land in pacht had, want een dergelijke oppervlakte lijkt te klein voor een volwaardig boerenbedrijf.1 Bovendien moet de grond van zeer slechte kwaliteit zijn geweest, want hij werd slechts aangeslagen voor het betalen van dijkgeschot voor 2 gemeten, 163 vierkante roeden en 4 vierkante voeten.2 Het everingboek baseerde zich op dat van de vorige bedijking in 1654. Het laatstgenoemde boek werd niet gevonden, waarschijnlijk is het verloren gegaan. Omdat tussen 1654 en 1674 veel stukken land van eigenaar waren veranderd, moesten deze “ten hoofde worden gebracht”, d.w.z. dat de rechten en plichten moesten worden overgedragen van de oude op de nieuwe eigenaren. Daarom weten we dat Jan Stevens de Munck de grond had overgenomen van Amelberghe Truymans, weduwe van Pieter Aertsz. Hij heeft er niet lang profijt van kunnen hebben, want in 1687 was het perceel in handen gekomen van de erfgenamen van Jacob de Vriese.3 Volgens het everingboek van 1674 was de herbedijking van Kieldrecht voorzien in 1675. Dit is niet doorgegaan, de polder bleef “drijvend” – zoals men toen zei. Er waren problemen ontstaan rond de betaling van het project. Blijkbaar kon men deze pas in 1680 oplossen, want toen werd eindelijk de polder drooggemaakt.4 De inundatie - die zeven jaar had geduurd - hoeft niet meteen een eind gemaakt te hebben aan de kerkdiensten op de Zandberg, want deze zullen niet alleen bestemd zijn geweest voor inwoners van de Kieldrechtpolder maar ook voor de soldaten van het fort. Zoals eerder vermeld zijn uit deze tijd geen doop- of trouwinschrijvingen van de kerk van Kieldrecht bewaard gebleven. We weten in de meeste gevallen dan ook niet waar de verschillende leden van de familie De Munck verbleven tijdens de inundatie. De oudste kinderen van Jan Stevens de Munck en Elisabeth van den Eynde waren inmiddels volwassen geworden, waren getrouwd en kregen zelf kinderen. Het lijkt er op dat zoon Steven (III.1c) was teruggegaan naar Doel, want zijn twee oudste kinderen, geboren in 1676 en 1677, zijn gedoopt te Liefkenshoek. Dochter Amelberga (III.1b) is na haar huwelijk in Colijnsplaat gaan wonen, waar tussen 1676 en 1680 haar vier kinderen werden geboren. Ook het oudste kind van Maria (III.1g), geboren in 1678, werd gedoopt in Colijnsplaat.5 Er is uit deze tijd een brief bewaard gebleven van Jan Stevens de Munck die in 1677 als armmeester van de “geïnundeerde en desolate landen van Kieldrecht Staten bodem” aan de plaatselijke bestuurders om bijstand vraagt voor het onderhoud van drie weeskinderen. In het volgende hoofdstuk wordt deze brief besproken. De herbedijking van 1680 bleek geen succes. Hoewel men tijdens de inundatie veel moeite had gedaan om de zeedijk in goede staat te houden6, veroorzaakte een stormvloed op 26 au-
14
gustus 1680 een nieuwe dijkdoorbraak en kwam de polder weer blank te staan. In het noordelijk deel van de dijkage lag een diepe geul, die herstel van de zeedijk aldaar bemoeilijkte (reeds in 1653 was dit een zwakke plek gebleken). Men besloot daarom voorlopig alleen het zuidelijk deel droog te leggen, hetgeen in 1681 gebeurde. Dit gebied, dat later GrootKieldrecht genoemd zou worden, kwam na een stormvloed op 26 januari 1682 weer onder water te staan. Herbedijking volgde datzelfde jaar.7 Het noorden van de polder bleef blank staan tot 1688. Toen ontstond Klein-Kieldrecht.8 Met dit nieuwe poldertje werd slechts een gedeelte van het onbedijkt gebleven gebied drooggelegd. De schorren en slikken direct ten zuiden van Zandberg werden niet meer bedijkt.
Afb. 4: De polder van Staten Kieldrecht in 1688.9 A. Groot-Kieldrecht B. Klein-Kieldrecht C. deel van de polder dat na 1680 niet meer werd bedijkt 1. perceel dat voorheen eigendom was van Jan Stevens de Munck 2. fort Zandberg 3. fort Moerschans Het herenhuis op de Kauter en het herenhuis midden in de polder zijn met kruisjes aangegeven (zie het hoofdstuk 7).
15
Afb. 5
16
6. Een brief van Jan Stevens de Munck Op Afb. 5 zien we de brief die Jan Stevens de Munck schreef aan Pieter Ballendonck, griffier van Hulsterambacht. Dit is het oudst bekende geschrift dat is opgesteld door een De Munck. De tekst luidt als volgt: Mijn heer, Mijn heer de griffier Balendonck, Ik ben U.L. biddende als die lieden die de kinderen gehouden hebben in Kilderecht vanden armen. Sij en laeten mijn niet eenen dach met vrede, ofte sij manen mijn om gelt. Frans Fontijn moet sestig guldens hebben ende Matues Seegers seventich guldens ende ick moet hebben dry pont eenen schellinck 8 groot. Dat U.L. doch beliefden van daghe het gelt mede te geven met mijn huys vrouwe, dat U.L. eens beliefde Collesie aen te spreken wanneer wij het gelt souden connen crijgen, want de lieden vasten daer na niet meer. Op dit pas dan blijft den Almogenden bevolen in Kilderecht. Den 16. augustus 1677, Jan Stevens de Munck U.L. dienaer Behalve dit document bevat het dossier over deze kwestie nog drie andere. Er is een brief die eveneens is ondertekend door Jan Stevens de Munck, maar in een heel andere stijl is geschreven. Het papier en het handschrift zijn hetzelfde als van een derde brief die is ondertekend door dominee Stafmaker. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat de predikant vond dat het wat onbeholpen schrijfsel van Jan Stevens niet voldoende indruk zou maken op de edelachtbare heren schepenen, daarom uit diens naam zelf nog een brief heeft opgesteld en daar ter ondersteuning een epistel uit eigen naam aan heeft toegevoegd. Het vierde document is een schrijven van een zekere A. Schoock, lid van het polderbestuur, ook gedateerd 1677. De vader van de kinderen waarvan sprake is in de hierboven geciteerde brief was Steven van Gucht, die reeds voor de inundatie van de Kieldrechtpolder in 1673 was overleden. De moeder bleef achter met drie kinderen, twee meisjes en een jongetje, die in de polder waren geboren. Aanvankelijk wist de weduwe zich goed staande te houden, maar door de inundatie was ze in armoede geraakt en kreeg daarom enige financiële bijstand uit de armenkas. Toen echter de moeder overleed aan “rode loop”, bleven de drie kinderen alleen achter. Volgens Stafmaker was het jongetje, genaamd Frans, ongeveer 9 à 10 jaar oud, het oudste meisje, dat Janneke heette, omtrent 9 jaar en het jongste meisje, waarvan de naam niet werd genoemd, 5 à 6 jaar. Zij waren alle drie gezond en zonder gebrek. De kinderen waren tegen betaling ondergebracht bij verschillende gezinnen. De vaders van deze gezinnen, Frans Fontijn en Mateus Seegers, hadden geen onkostenvergoeding ontvangen en kwamen deze nu opeisen bij armmeester Jan Stevens, die zelf ook een kind in huis had genomen. Stafmaker benadrukte dat er geen duit meer in kas was en dat de polder zelf niets kon opbrengen door de desolate staat waarin deze sinds de inundatie verkeerde. A. Schoock maakte een berekening van het geld dat nodig was om de kinderen gedurende een jaar te onderhouden en om kleding voor ze te kopen. Hij kwam uit op een totaalbedrag van 29 pond 1 schelling en 11 groten Vlaams, waarvan 6 pond Vlaams voor kleding, kousen en schoenen.1
17
Uiteraard rekende men op de goedertierenheid van de edelachtbare heren. In zijn aangrijpende relaas liet Stafmaker namens De Munck weten dat de armmeester “met dese dry onnoselingen als tware in sijn armen sich comt nederwerpen voor U.E. Achtb., om de ingewanden van U.E. mededoogentheyt te raken, om deze jonge weesen van koude ende honger niet te laten vergaen”. Om de schepenen - allen protestant - gunstig te stemmen ten aanzien van een financiële ondersteuning werd hun bovendien beloofd dat de kinderen zouden worden onderwezen “in de suyvere ende ware kennisse des Heeren”, waarvan ze verstoken waren gebleven indien ze door hun ouders waren opgevoed. In deze streek zal dat betekend hebben dat de drie wezen van huis uit rooms-katholiek waren.2
18
7. De kerk van Kieldrecht1 Op 4 oktober 1678 werd het overlijden van dominee Stafmaker gemeld. Eén dag later sloot de Republiek vrede met Frankrijk en kwam er een einde aan de Frans-Nederlandse oorlog. Het fort Zandberg werd ontmanteld en de huizen werden verkocht. Zo verloren de kerkgangers hun predikant en hun plaats van samenkomst. De magistraat van Hulsterambacht ontfermde zich over de armenkas en de kerk van Kieldrecht hield feitelijk op te bestaan.2 De gereformeerde inwoners van Kieldrecht zullen in de daaropvolgende periode vooral in Hulst ter kerke zijn gegaan. Er zijn veel aanwijzingen dat ze hier trouwden en hun kinderen lieten dopen. Sommige gelovigen zullen de afstand tot Hulst te groot hebben gevonden om iedere zondag bij de dienst aanwezig te zijn. We weten dat Jan Stevens de Munck in deze tijd geen trouwe kerkganger was.3 Door de twee overstromingen die zich aan het begin van de jaren tachtig voordeden had heroprichting van de kerk van Kieldrecht geen hoge prioriteit. Pas in 1686 besloot de Raad van State op verzoek van de magistraat van Hulsterambacht het kerkelijk leven in de polder een nieuwe impuls te geven. Men vroeg de predikanten van Hulst om bij toerbeurt de predikdiensten te Kieldrecht te verzorgen.4 De Hulster dominees weigerden dit, omdat hun geen verhoging van het traktement in het vooruitzicht was gesteld. De bestuurders van Hulsterambacht – voortdurend beducht voor iedere bemoeienis van de stad Hulst met hun rechtsgebied - namen de gelegenheid te baat om te pleiten voor een eigen dominee voor Kieldrecht. De Raad van State gaf op 17 september 1686 toestemming voor het benoemen van een predikant, benevens een schoolmeester die ook de functies van koster en voorlezer in de kerk zou vervullen. Omdat de magistraten zich op de hoogte wilden stellen van de staat waarin dominee Stafmaker zijn kudde had achtergelaten, werd Jan Stevens de Munck ontboden om hierover ondervraagd te worden. Men wilde weten wie de leden van de kerkenraad waren op het moment van overlijden van de predikant. Jan Stevens antwoordde dat hij en de inmiddels overleden Jan Caerl indertijd de ouderlingen waren. Leunis van Gelre, inmiddels wonend in Stoppeldijk, en de eveneens overleden Jan de Noyelles waren de diakenen. Op de vraag waar de boeken met resoluties van de kerkenraad en de doop- en trouwinschrijvingen waren gebleven zei De Munck te geloven dat deze zich nu bij de erfgenamen van de dominee moesten bevinden. Jacomijntje Claus, de vrouw van de dominee, was ook niet meer in leven en daarom meende de magistraat dat het nuttig zou zijn om haar broer hierover aan te spreken. Deze was voogd over Stafmakers kinderen en woonde te Axel. Schepen Van Borrendam, die een reis naar Philippine had gepland, kreeg de opdracht om onderweg Axel aan te doen en de eerder gemelde documenten op te vragen bij de zwager van dominee Stafmaker. Hij trof de zwager, een zekere Levinius Claus, inderdaad in deze plaats aan. Deze bekende dat hij de gezochte boeken en papieren in bezit had, maar weigerde om ze zonder meer over te geven. Paulus Stafmaker had namelijk tijdens zijn leven geld voorgeschoten aan de kerkelijke armenkas van Kieldrecht. Claus eiste dat eerst dit geld aan hem gerestitueerd zou worden vóór hij de documenten zou afstaan. Hij zou ze zelfs liever verbranden dan ze af te geven zonder terugbetaling van het voorschot. Het schepencollege wilde niet op deze eis ingaan en besloot om het terugvorderen van de papieren over te laten aan de predikant en kerkenraad van Axel. Als de laatstgenoemden al iets in deze richting hebben ondernomen, dan is dat zonder resultaat gebleven. De documenten zijn helaas nooit meer teruggevonden, waarmee ook voor moderne genealogen en streekhistorici een belangrijke bron van informatie verloren is gaan. Voor het benoemen van een nieuwe dominee werd – zoals indertijd gebruikelijk – een Collegium Qualificatum gevormd. Dit was een soort sollicitatiecommissie5 waarin onder meer de twee overgebleven leden van de kerkenraad, Jan Stevens de Munck en Leunis van Gelder, zitting hadden. Het Collegium besloot op 24 oktober 1686 om Winandus Ceinte, wonend in
19
Capelle, als predikant te Kieldrecht te beroepen. Jan Ketelaer werd aangesteld als schoolmeester. Dominee Ceinte was van 1678-1681 predikant geweest van de Waalse kerk in Goes. Hij was daar in opspraak gekomen vanwege - wat genoemd werd - “sa legereté dans ses comportemens” (de lichtzinnigheid van zijn gedrag). Behalve dat men hem verweet niet de bij een zielenherder behorende gestrenge houding aan te nemen – hij had zich familiair betoond met een dienstbode – werden nog twee ernstiger punten tegen hem ingebracht. Ten eerste zou hij aan een Utrechtse juffer, genaamd Theodora Horions, een trouwbelofte hebben gedaan toen hij al in ondertrouw was met zijn latere echtgenote Anna van Swaanswyck. Ten tweede was zijn vrouw vijf maanden na het huwelijk bevallen van een tweeling, een omstandigheid die zeker voor een dominee als uiterst ongepast werd beschouwd.6 Winandus Ceinte zag zich gedwongen om zijn functie neer te leggen en had daarna de grootste moeite om nog ergens anders als predikant aangenomen te worden. Bij de Waalse kerk was hij niet welkom meer. Zijn pogingen om bij de Nederduitse gemeente tot het ambt toegelaten te worden werden aldaar met argwaan ontvangen, ook al beweerde hij dat hij als Waals predikant ontslag had genomen omdat hij moeite had met de Franse taal. Zo kwam het dat hij pas na vijf jaar weer als dominee aan de slag kon. Als het Collegium Qualificatum van Kieldrecht al op de hoogte was van deze voorgeschiedenis, dan wordt daar verder niets over vermeld. Men leek ingenomen te zijn met de nieuwe predikant, die met eenparigheid van stemmen werd benoemd. De nieuwe dominee werd in zijn functie bevestigd op 15 december 1686 in “het huys genaempt de heeren-keet”.7 Dit blijkt het voormalige herenhuis te zijn dat in het bezit was van Jan Jansen de Munck (III.1a).8 Een herenhuis in een polder is een heel specifiek begrip. Van oorsprong was het de directiekeet van waaruit leiding werd gegeven aan de werkzaamheden bij de inpoldering. Later werd het de plaats waar het polderbestuur (de “heren”) vergaderde. In een dergelijk herenhuis was vaak een taveerne, zodat na het vergaderen de kelen konden worden gesmeerd. Op de lijst met inwoners van 1665 wordt Pauwels van Stappen genoemd als “tavenier” van het “heeren huys”. Bovendien kon een herenhuis als herberg dienen omdat de bestuurders, die soms van ver moesten komen, er de nacht door wilden brengen.9 Er bestaat een kaart van de polder die in 1715 vervaardigd is door landmeter Herman Pierssens II en die de situatie na 1688 moet voorstellen (zie afbeelding 4). Hierop worden twee herenhuizen afgebeeld: één midden in de polder en een ander gelegen op de Kauter vlak bij de grens. Op oudere kaarten staat alleen het huis op de Kauter afgebeeld. Het is denkbaar dat dit de directiekeet was bij de inpoldering van 1653-1654. De Kauter was hiervoor een geschikte plaats omdat dit gebied hoger was gesitueerd dan de omgeving en daardoor niet overstroomde. Bovendien lag het centraal in de grote Vredepolder, toen deze nog niet opgedeeld was in Staten Kieldrecht en Konings Kieldrecht. Op zeker moment moet dit herenhuis in onbruik geraakt zijn - bijvoorbeeld tijdens de inundatie tussen 1673 en 1680 - zodat het verkocht moest worden en uiteindelijk in het bezit van Jan Jansen de Munck is geraakt. Diens zoon, de latere astronoom Jan de Munck (IV.1c), is geboren in 1687 en het is dus mogelijk dat dit zijn geboortehuis was. De kerkdiensten werden voorlopig gehouden in dit herenhuis, waar het bestuur van Hulsterambacht een “camertien” had gehuurd van Jan Jansen de Munck. Dit werd al spoedig te klein bevonden om langdurig als kerkruimte te kunnen dienen. Vooral in de zomer zou de toeloop naar verwachting te groot zijn om nog aan alle gelovigen een plaats te kunnen bieden. Daarom werd aan de Raad van State gevraagd om een subsidie van 800 à 900 gulden beschikbaar te stellen voor de bouw van een houten, met riet gedekte “Loots” of “Logie”.10 Dit gebouwtje zou tijdelijk als kerkruimte moeten dienen tot het nog onbedijkte deel van de polder drooggelegd zou zijn en het fort weer opgebouwd was, zodat men aldaar naar de kerk kon gaan. In december 1686 stond het noordelijke deel van de polder nog onder water, waardoor de Zand-
20
berg vanuit het reeds bedijkte deel van de polder moeilijk bereikbaar zou zijn. Blijkbaar waren er plannen om het fort weer in gebruik te nemen. Er zijn geen aanwijzingen dat de Raad van State op het verzoek is ingegaan. Eind december 1687 ontstond het plan om de diensten op fort Moerschans te houden, omdat de weg naar de kerk – toen waarschijnlijk op de Zandberg - onbruikbaar was geworden door de veelvuldige regens. Door tegenwerking van de stad Hulst kon dit geen doorgang vinden. In 1692 werd nog steeds op de Zandberg gekerkt. Bij de doop van Cornelis de Munck (IV.6a) te Hulst op 19 maart 1692 wordt vermeld dat het kind uit Kieldrecht ten doop is gebracht omdat de predikant aldaar ziek was. Dominee Ceinte is eind maart 1692 overleden. Daarna werd de gemeente van Kieldrecht – zoals al eerder de bedoeling was - in opdracht van de Raad van State “gecombineerd” met die van Hulst. De diensten werden voortaan bij toerbeurt waargenomen door de Hulster predikanten Johannes ’s Gravenhage, Ludovicus Streso en Petrus Tratsaert.11 Verder werd bepaald dat Kieldrecht een eigen kerkenraad en armenkas zou behouden. Er was niet iedere week een kerkdienst, zoals blijkt uit een mededeling van het schepencollege dat de huwelijksproclamaties van Kieldrecht op zondagen dat er niet werd gepredikt te Hulst gedaan moesten worden.
Afb. 6 en 7: Het herenhuis in de polder (links) en het herenhuis op de Kauter (rechts). De familie De Munck toonde in deze tijd een grote kerkelijke betrokkenheid. Jan Stevens de Munck (II.1a) was ouderling en ook diaken (armmeester), functies die zijn zoon Jan Jansen de Munck (III.1a) eveneens heeft vervuld. Bovendien waren veel De Muncks en aangetrouwde familie lidmaat van de kerk. Lidmaat werd men door belijdenis te doen, d.w.z. dat men de uitgangspunten van de kerk onderschreef en hierover door de kerkenraad werd ondervraagd. Lang niet alle gelovigen waren lidmaat. De lidmatenlijst van de kerk van Kieldrecht12, opgesteld tussen 1686 en 1701, is bewaard gebleven. Hierop worden in totaal 36 personen vermeld, waaronder: Jan Stevens de Munck (II.1a) Jan Jansse de Munck (III.1a) Elisabeth Jansse de Munck (III.1h) Maria Jansse de Munck (III.1g) Jan Stevens de Munck de jonge (IV.3a) Jacob Janse Cavé, man van Maria Jansse de Munck (III.1g) Elisabeth van den Ende, vrouw van Jan Stevens de Munck (II.1a) Janneke Eyens, vrouw van Jan Jansse de Munck (III.1a) Maria Verstraeten, vrouw van Steven de Munck (III.1c) Petronella Mahu, vrouw van Jacob de Munck (III.1i)
21
Hieruit blijkt dat een groot deel van de familie De Munck in de laatste twee decennia van de zeventiende eeuw in Kieldrecht woonde. Opmerkelijk is dat Steven de Munck (III.1c) en Jacob de Munck (III.1i) niet op de lijst voorkomen, terwijl hun vrouwen er wél op staan. Maar zoals gezegd waren lang niet alle kerkgangers lidmaat. Misschien hadden ze geen behoefte om de catechismus uit het hoofd te leren en daarover ondervraagd te worden. Bovendien is bekend dat lidmatenlijsten vaak incompleet en onnauwkeurig zijn. Het hoeft ons niet te verbazen dat Amelberga (III.1b) niet op de lijst voorkomt, want zij is na haar huwelijk naar Colijnsplaat vertrokken. Elisabeth Jansen de Munck (III.1h) staat wel op de lijst, maar al haar kinderen zijn te Hulst gedoopt. Hieruit zou je kunnen afleiden dat ze na haar huwelijk in 1688 bij haar man Jan Verbrugge is gaan wonen, die uit deze plaats afkomstig was. Van een aantal lidmaten kon worden vastgesteld wat hun beroep was. Behalve dominee Ceinte en schoolmeester Ketelaer was er één bakker (Matteus Ivens). Vijf lidmaten waren landbouwer.13 Behalve de lidmatenlijst bestaat er een lijst van degenen die in 1692 op de Zandberg ter kerke gingen.14 Waarschijnlijk is deze lijst opgesteld omdat de Hulster predikanten na het overlijden van Winandus Ceinte een overzicht wilden hebben van alle gelovigen. Er worden 36 personen genoemd. Ook Jacobus de Munck (III.1i) en Steven de Munck (III.1c) komen op de lijst voor. Van de 36 vermelde kerkgangers waren er 17 lidmaat volgens de eerder genoemde lidmatenlijst. Niet meegerekend is Jan Stevens de Munck de jonge (IV.3a) die in 1692 nog geen lidmaat was. Intrigerend is dat op de lijst ook een Dina de Munck voorkomt. Het is niet duidelijk of er een relatie is met de ons bekende familie De Munck. Uit bovengenoemde documenten valt op te maken dat de gereformeerde gemeente uit slechts enkele families bestond. Dit wordt nog eens bevestigd door de kerkelijke doopregisters, die eveneens bewaard zijn gebleven over de periode 1686-1701. Van alle gedoopte kinderen was minstens een van beide ouders lidmaat van de kerk. De trouwregisters over dezelfde periode bieden een minder duidelijk beeld. Er staan Hulstenaars op die om onbekende redenen te Kieldrecht zijn getrouwd. Verder treffen we namen van rooms-katholieke bruidsparen aan. Katholieke inwoners van Zeeland en Staats-Vlaanderen waren namelijk verplicht om voor de gereformeerde kerk te trouwen. Dit leidde er toe dat men tweemaal trouwde: eenmaal roomskatholiek en voor de vorm ook nog een keer gereformeerd. Zo worden het eerste huwelijk van Francoys van der Gught met Jakobijne Staets in 1688 en zijn tweede huwelijk met Elizabeth van Wolfelaars in 1691 zowel vermeld bij de kerk van Kieldrecht als bij de rooms-katholieke parochie op de Spaanse Klinge. Hetzelfde geldt voor het huwelijk van Jan Walrave en Laurijntie de Wilde in 1700.15 Een indruk van het aandeel van gereformeerden in het totaal aantal inwoners van Kieldrecht krijgen we door de lijst van kerkgangers uit 1692 te vergelijken met een opgave van huisschattingen uit 1696.16 Op laatstgenoemde lijst wordt bij iedere woning de hoofdbewoner vermeld. In totaal zijn er in de polder 44 hoofdbewoners, waarvan er 7 voorkomen op de lijst met kerkgangers. Als we er van uitgaan dat de gezinnen van gereformeerden en nietgereformeer-den gemiddeld even groot waren, dan maakten gereformeerden ongeveer 16% uit van de gehele bevolking. De overige 84% zal vrijwel uitsluitend uit rooms-katholieken hebben bestaan. Deze percentages dienen met enige voorzichtigheid te worden gehanteerd, omdat we een lijst uit 1692 vergelijken met een lijst uit 1696. In de tussenliggende periode kunnen veranderingen zijn opgetreden in de bevolkingssamenstelling. Een klein verschil in absolute cijfers kan een vrij groot verschil in percentages opleveren, omdat de aantallen gering zijn. En
22
cijfers uit het einde van de eeuw zeggen al helemaal niets over de situatie enkele decennia eerder. Sinds de drooglegging van de polder in 1654 kunnen er aanzienlijke variaties zijn opgetreden in de verdeling van de bewoners naar godsdienstige gezindheid. 8. De sociale positie van de familie De Munck Verschillende leden van de familie De Munck moeten als diaken of ouderling een zeker aanzien gehad hebben in de gereformeerde gemeenschap van Kieldrecht. Dit geldt met name voor Jan Stevens de Munck en voor Jan Jansen de Munck die als oudste zoon in de voetsporen van zijn vader lijkt te treden. Een indicatie van de relatieve welstand van de familie geeft de hierboven genoemde lijst van huisschattingen uit 1696. Deze lijst is opgesteld door Lambregt ten Rijckenberge en Jan Pontu, respectievelijk meester-timmerman en meester-metselaar uit Hulst, in opdracht van de Raad van State. Eerder waren de bewoners van de polder van Kieldrecht vrijgesteld geweest van belastingen bij octrooi van de Staten-Generaal. Dit octrooi liep nu af en daarom moest al het onroerend goed in de polder worden getaxeerd, zodat de hoogte van de verponding (belasting op onroerend goed) kon worden vastgesteld. Hierbij werd geen onderscheid gemaakt tussen gebouwen die eigendom waren van de bewoners en die welke bij de pacht van de landerijen waren inbegrepen. Pacht werd ook als een soort eigendom beschouwd. De huizen en andere gebouwen van de familie De Munck werden als volgt getaxeerd (in ponden, schellingen en groten Vlaams)1: Jan Stevens de Munck (II.1a), een huys, schuere en backeetien Jan Jansen de Munck (III.1a), een huys en schuere Steven Jansen de Munck (III.1c), een huysken De weduwe Jacob Cave (Maria de Munck, III.1g), een huysken
96.10. 0 85. 0. 0 6. 3. 4 5. 2. 6
Ook op deze lijst komen Amelberga de Munck (III.1b) of haar man Corneel van de Putte, die in Colijnsplaat woonden, niet voor. Elisabeth de Munck (III.1h) en haar man Jan Verbrugge evenmin, wat bevestigt dat zij zoals eerder werd verondersteld in Hulst woonden. Jacobus de Munck (III.1i) ontbreekt ook. Hierop komen we nog terug in hoofdstuk 11. Jan Stevens de Munck (II.1a) was, gemeten naar de waarde van zijn huis, de “rijkste” protestant en de op drie na meest vermogende inwoner van Staten Kieldrecht. Het hoogst aangeslagen werd Gillis Walrave, pachter van De Blom. De gebouwen van deze hofstede werden geschat op een gezamenlijke waarde van 266 Vlaamse ponden. Jan Jansen de Munck (III.1a) woonde in deze tijd niet meer in het herenhuis op de Kauter. Pieter Maes was de nieuwe eigenaar. Het huis blijkt precies op de grens te liggen, zodat een deel van het huis onder Spaanse jurisdictie viel. Het Staatse deel van het huis werd op 25 Vlaamse ponden geschat. Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat sommige familieleden het blijkbaar niet breed hadden. Steven de Munck (III.1c), Jacob Cavé en zijn vrouw en Janneke Eyens ontvingen geld uit de kerkelijke armenkas. Kerkelijke ondersteuning was destijds lang niet altijd vrijblijvend. Zowel Steven de Munck (III.1c) als Jan Jansen de Munck (III.1a) hadden jarenlang een schuld bij de kerk die zij niet wilden of konden aflossen. De diaconie zou het geld nooit meer terugontvangen.2
23
9. De Spaanse Successieoorlog In november 1700 besloot de Franse koning Lodewijk XIV zijn kleinzoon op de Spaanse troon te plaatsen, waardoor oorlog uitbrak tussen Frankrijk en Spanje enerzijds, en GrootBrittanië, de Republiek der Verenigde Nederlanden, Oostenrijk en Pruisen anderzijds. De zogenaamde Spaanse Successieoorlog werd vooral in Duitsland, in Italië en in de Zuidelijke Nederlanden uitgevochten. Het Franse leger marcheerde op 6 februari 1701 de Zuidelijke Nederlanden binnen en bezette hier ook de Barrièresteden, een aantal versterkte plaatsen waar Staatse troepen waren gelegerd sinds de Vrede van Rijswijk in 1697. Dit leidde tot grote verontwaardiging bij de regering in Den Haag, niet alleen omdat het vredesverdrag hiermee werd geschonden, maar ook omdat de Staatse militairen slechts met grote moeite en verlies aan mensenlevens konden ontkomen. Toch was de Republiek nog niet klaar voor de strijd, en men wachtte met een officiële oorlogsverklaring tot 15 mei 1702.1 In de polders ten zuiden en zuidoosten van Hulst moet de sfeer tussen februari 1701 en mei 1702 onheilspellend zijn geweest. Van de aanwezigheid van Franse militairen op korte afstand zal een grote dreiging zijn uitgegaan, temeer omdat allang duidelijk was dat het oorlog zou worden. Op 7 juli 1701 reisden de heren De Beaufort en Ballendonck als afgevaardigden van de magistraat van Hulsterambacht naar Kieldrecht om daar in overleg met de kerkenraad de armenrekening op te maken en nieuwe ouderlingen en diakenen te benoemen.2 Het batig slot van de kas bedroeg zesendertig Vlaamse ponden, veertien schellingen en vierenhalf groten. Hiervan werd door de magistraat vijfentwintig Vlaamse ponden (150 gulden) opgenomen om te besteden aan de armen van Kieldrecht. Dit wijst erop dat men rekende op een groot aantal vluchtelingen uit de polder die ten laste van het Ambacht zouden komen. Men had hier natuurlijk ervaring mee opgedaan bij de vorige inundatie. Mogelijk was de uittocht al aan de gang. Jan Jansen de Munck (III.1a), die in 1700 nog aanwezig was bij de vergadering als opvolger van zijn vader Jan Stevens de Munck (II.1a), was er deze keer niet bij. Van de ouderling Antonie Aartsen wordt vermeld dat hij naar Hengstdijk was vertrokken. Op verzoek van de commandeur van Hulst, Van Hille, gaf de magistraat op 14 augustus van hetzelfde jaar toestemming om de sluis bij de Zandberg open te zetten en water in de KleinKieldrechtpolder en Clingepolder te laten stromen.3 Men probeerde dit op zo’n manier te doen dat alleen het waterpeil in de sloten werd verhoogd, zodat de landbouw niet te veel schade ondervond. De spanningen liepen op in december 1701, toen Franse militairen in de buurt van Sas van Gent begonnen waren met het aanleggen van een fort. Dit fort zou weliswaar op Spaans gebied komen te liggen, maar van Staatse zijde werden deze activiteiten gezien als een inbreuk op de vredesovereenkomst van Munster. Het verdrag verbood namelijk om dicht bij de grens nieuwe militaire versterkingen te bouwen. Nadat vanuit Sas van Gent enkele kanonschoten waren afgevuurd, werden de werkzaamheden gestaakt.4 Vervolgens liepen de zaken steeds verder uit de hand. Op 19 april 1702 constateerde de militaire gouverneur van Staats-Vlaanderen, Menno van Coehoorn, dat de Fransen doorgingen met het bouwen bij Sas van Gent, zodat hij zich genoodzaakt zag het in aanbouw zijnde fort te bezetten. “Temeer”, zo schreef hij, “alsoo zy op verscheyde plaatsen ook op onze Bodem gearbeid hebben.”5 In deze tijd moet bij Kieldrecht het Franse fort Verboom zijn aangelegd. Achttiende-eeuwse kaarten laten zien hoe het driehoekige fort als een pijlpunt het Staatse gebied instak. Tot op de dag van vandaag is de grens van de omwalling te herkennen in het stratenpatroon van Nieuw-Namen (de Hulsterloostraat en het Kerkpad).6 Mocht het herenhuis dat ooit het bezit was van Jan Jansen de Munck hier in 1701 nog gestaan hebben, dan is het bij de aanleg van het fort zeker afgebroken.
24
Begin mei 1702 deed het Staatse leger onder leiding van Van Coehoorn een inval op Spaans gebied vanuit het westen van Staats-Vlaanderen en bezette de streek ten noorden van Brugge. Lodewijk XIV maakte zich hier grote zorgen over omdat hij vermoedde dat Van Coehoorn van plan was de strategisch belangrijke kuststrook te veroveren en zich onder meer meester te maken van Brugge en Oostende. Vanuit Versailles schreef de koning een brief aan zijn legerleiding waarin hij liet weten weinig vertrouwen te hebben in de defensieve opstelling van het Franse leger in Vlaanderen en een meer aanvallende tactiek verwachtte.7 Hij bekritiseerde hiermee de aanleg van de Bedmarlinie. Dit was een verdedigingsgordel, lopend vanaf de kust via Gent naar de Schelde, die was genoemd naar de markies van Bedmar, de toenmalige opperbevelhebber van het Franse leger in Vlaanderen. In de buurt van Kieldrecht waren de Koningsdijk (evenwijdig lopend aan de grens) en de forten Bedmar, Spinola en Verboom opgenomen in deze linie.8
Afb. 8: Gerestaureerd deel van de Bedmarlinie in de buurt van De Klinge. Bij een deel van de Franse legerleiding moeten al opvattingen bestaan hebben die overeenkwamen met die van de koning. Een document, gedateerd 10 mei, bevat een plan om een aanval op Hulst te doen. De stad had op dat moment een zwakke militaire bezetting en men hoopte zo de Staatse troepen bij Brugge weg te lokken. De voorgestelde tactiek bestond er uit om via de zeedijk van Klein-Kieldrecht op te rukken naar de Zandberg, het fort te veroveren en vervolgens Hulst te omsingelen. Hiertoe zou men allereerst het op de dijk gelegen fortje Kijkuit moeten bezetten.9 Merkwaardigerwijs was de aanval die het document beschreef een dag eerder al uitgevoerd. Mogelijk hadden enkele lagere officieren zelf het initiatief genomen omdat ze genoeg hadden van het getreuzel van de legerleiding, met een door jicht geplaagde Bedmar en zijn immer voorzichtige plaatsvervanger Vauban.10 In de nacht van 8 op 9 mei deden Franse troepen een poging om de Zandberg te veroveren. Zij werden bij de Kijkuit teruggeslagen en moesten zich met aanzienlijke verliezen terugtrekken door het resolute optreden van commandeur Van Hille. Bedmar trok nog wel met een grote krijgsmacht op naar Hulst, maar zag af van een belegering. De “diversion”, het plan om Van Coehoorn bij de kust weg te lokken, was mislukt. Van deze weinig bekende eerste aanval op Hulst is een verslag bewaard gebleven van de hand van Van Hille. Het relaas eindigt als volgt: "Vluchtelingen uyt de polder van Staten Kieldrecht berigten mij aenstonds dat de vijand doende is de zeedijck van den selven polder door te steken".11 Hieruit blijkt dat Groot-Kieldrecht op 9 mei – dus kort voor het officiële begin van de oorlog - onder water werd gezet. Dit wordt bevestigd door landmeter Herman Pierssens II die in 1722 schreef dat de Fransen de dijken van Groot Kieldrecht "door den opkomende oorlog" hadden doorgestoken, waarna de polder tot 1719 onder water was blijven staan.12 Na deze eerste vijandelijke aanval keerde de rust niet terug in de omgeving van Kieldrecht. In de maand augustus van hetzelfde jaar stemde de Zonnekoning opnieuw in met een plan om Hulst in te nemen. Deze keer was het doel om de geallieerde Brits-Nederlandse troepen, die voor de muren van Venlo lagen, er toe te brengen het beleg van deze plaats op te geven om
25
naar Hulst op te marcheren. Evenals in mei moesten de Fransen optrekken via de dijk van de geïnundeerde Kieldrechtpolder, want er was eigenlijk geen alternatief. En ook nu stuitten ze op hevige tegenstand bij de Kijkuit. De feitelijke leiding van deze tweede aanval was in handen van generaal Vauban en aan hem danken we een beschrijving van de Kieldrechtpolder in oorlogstijd. Voor hem lag een gebied vol slikken en poelen. Met name het verplaatsen van geschut over dit terrein was praktisch ondoenlijk, ook al had Vauban hiervoor speciale sleden laten maken. Men kon alleen maar verder komen via de dijk die bovenaan slechts acht voet breed was en die bewaakt werd door het strategisch geplaatste fort Kijkuit. Daarachter lag de Staatse linie die beschermd werd door drie forten, een gracht, en hiervoor nog een diepe kreek. De opmerkingen van Vauban geven niet alleen inzicht in de moeilijkheid om Hulst te veroveren, maar laten ook zien hoe Staats-Vlaanderen zich meer dan twee eeuwen lang heeft kunnen handhaven als “Hollandse” enclave aan de linkeroever van de Schelde. Hulst, zo schreef hij, was op zichzelf geen sterke stad, maar de Hollanders beheersten de zee en de rivieren. Ze konden op ieder gewenst moment nieuwe troepen aanvoeren vanuit andere plaatsen. Dit is ook precies wat er gebeurde. Hulst kreeg via de Schelde versterking uit Sluis, Bergen op Zoom en zelfs uit Gelderland. De Fransen zagen in dat hun positie hopeloos was en braken het beleg op. Honderden van hen waren gewond of gesneuveld, terwijl er aan Staatse zijde slechts enkele slachtoffers waren gevallen.13 Het vijandelijke leger bleef nog enige tijd in de buurt, maar in 1706 trok het zich verder naar het zuiden terug. Hulst zou niet meer in gevaar komen tot aan het einde van de oorlog in 1713.
26
Afb. 9: De benaming “Vredepolder” was aan het begin van de achttiende eeuw wel bijzonder misplaatst. De polder vormde in 1702 het bord waarop het Franse en Staatse leger met elkaar een dodelijk Stratego speelden. Op bovenstaande afbeelding is goed te zien dat Kieldrecht in de loop der jaren verdeeld was geraakt in drie stukken: Klein-, Groot- en Konings Kieldrecht. Rechts van Klein-Kieldrecht ligt een gebied dat sinds 1680 niet meer was herdijkt, omdat er diepe geulen waren ontstaan. Uiterst links is nog een stukje van de stad Hulst te zien. Vandaar loopt een verdedigingslinie schuin omhoog naar fort Moerschans en verder naar Zandberg. Tussen Moerschans en Zandberg ligt nog een kleiner bastion, fort Rape. Aan de overkant van de Klein- en Groot-Kieldrechtpolder wordt dit gespiegeld: hier vinden we de drie forten Bedmar, Spinola en Verboom die onderdeel uitmaakten van de Bedmarlinie. De “punt” van fort Verboom lag op Staats gebied. Via de dijk die Klein-Kieldrecht scheidde van het onbedijkte gebied probeerden de Fransen twee keer op te rukken naar Zandberg. Beide keren werden ze teruggeslagen bij het op de dijk liggende fortje Kijkuit.
27
10. De gevolgen van de oorlog voor de bevolking Men kan zich voorstellen dat de bewoners van de streek met angst in het hart de oorlog hadden afgewacht. Inderdaad zouden velen lijden onder plunderingen en ander wangedrag van de vijand. Toen de Fransen zich na hun tweede veroveringspoging weer terugtrokken, bliezen ze de kerk van Sint-Jansteen op en roofden de huizen van het dorp leeg. Ook Clinge werd geplunderd en de bewoners moesten nog enige tijd “contributie” betalen om verschoond te blijven van verdere misdragingen.1 Bijzonder triest is het verhaal van een zekere Jan Claus, wiens stiefvader en moeder na de eerste aanval op de Zandberg waren meegesleept achter de Franse linies. Zij waren daar van “alteratie” gestorven. Ook zijn zoontje was door de Fransen meegenomen. De ongeruste vader wist alleen maar dat het kind zich ergens in het Land van Waas moest bevinden.2 Voor de inwoners van de Groot-Kieldrechtpolder moet de inundatie een traumatische ervaring zijn geweest. De Fransen zullen niet de moeite hebben genomen om te waarschuwen dat ze de dijken gingen doorsteken. De ingelanden zagen er geen brood meer in om de polder nog te herdijken. Zij besloten tijdens een vergadering op 17 december 1703 om geen werkzaamheden te laten verrichten aan “eenen deurgestecken, drijvende ende geabandonneerden polder” omdat “alles irreparabel ende in totale ruine legghende” was.3 Zoals eerder vermeld bleef Groot-Kieldrecht in deze toestand tot 1719. In dat jaar gaven de Staten-Generaal weer een bedijkingsoctrooi uit en kon de dijkage gesloten worden. De streekbewoners hadden niet alleen te lijden van de vijand. Op bevel van gouverneur Van Coehoorn werden landlieden ingezet bij het aanleggen van fortificaties. Zij toonden hiertoe weinig bereidheid en moesten “met de degen in de rug” aan het werk worden gehouden, zo blijkt uit een mededeling van de baljuw van Hulst aan de commandeur van Bergen op Zoom. Deze laatste, een Zwitserse officier, schamperde dat zoiets te verwachten viel “bij een volk dat niet aan dergelijke handelwijzen gewend is”.4 Hoewel de plaatselijke autoriteiten hadden beloofd om Klein-Kieldrecht met beleid onder water te zetten, klaagden landbouwers dat zij door het veelvuldig inlaten van zeewater in de polder grote schade hadden geleden. En Willem van Hille, de commandeur van Hulst, werd algemeen gehaat vanwege zijn botte gedrag en onnodig harde maatregelen. Hij maakte het zo bont dat het schepencollege van Hulsterambacht een klacht tegen hem indiende bij de StatenGeneraal. Men verweet de commandeur onder meer “het omverre smijten en ravageren van soo menigte huysen, uytsacken van boomen, vergraven van landen buyten de Bagijnepoort, waer van ons de merckteekenen nogh dagelijx soo smartelijk voor oogen komen en waerdoor niet alleen soo menighe borgers die haer huys en hoven daer hadden totael sijn geruineert, maar sommige van deselven daer om soo hebben getreurt dat het met de doodt besuert hebben.”5 Van Hille werd tijdelijk ontheven van zijn functie en moest tijdens de tweede aanval op Hulst de leiding over de verdediging van de stad overlaten aan een ander. Het begin van de oorlog luidde het einde in van de kerk van Kieldrecht. De kerkenraad vergaderde voor het laatst op 1 juni 1702, tussen twee aanvallen door.6 Op dat moment bestond de raad alleen nog maar uit de dominees Streso en Tratsaert en schoolmeester en diaken Jan Ketelaar. Dominee ’s Gravenhage was in het vorige jaar gestorven. Van de overige leden werd gezegd dat zij “om haer absentie niet konnen geciteerd werden”. De bijeenkomst vond niet plaats te Kieldrecht - hierboven is wel duidelijk gemaakt dat dit onmogelijk was - maar op het Landhuis te Hulst. Dit was de zetel van de magistraat van Hulsterambacht die ook bij de vergadering aanwezig was. Men constateerde dat door het overlijden van dominee ’s Gravenhage en het gevaar van de oorlog de combinatie met Hulst beëindigd moest worden, wat er op neerkwam dat de kerk van Kieldrecht ophield te bestaan. Nog één keer werd de kas opgemaakt. Hierdoor weten we dat dominee Tratsaert op 24 juli 1701 de laatste preekbeurt hield. Er was een bedrag van 1 schel-
28
ling en 2 groten in het collectezakje ontvangen. Er werd blijkbaar niet regelmatig gepreekt, want de vorige kerkdienst had op 15 mei plaatsgevonden. Het totale batig saldo van de armenrekening, een bedrag van twaalf Vlaamse ponden, drie schellingen en elfenhalf groten, werd bij de magistraat in bewaring gegeven. In mei 1704 is hier nog 7 pond, 3 schellingen en 11½ groten van over. Dit restant werd toen overgeheveld naar de algemene armenkas van Hulsterambacht. De toenmalige burgemeester schreef dat het bedrag “te gelegener tijd” weer aan de kerkelijke armenkas gerestitueerd zou worden. Die tijd zou nooit meer komen. Zoals W.A. Bachiene in 1791 opmerkt is sindsdien de protestantse gemeente van Staten Kieldrecht “geheel ’t zy uitgestorven, ’t zy verstrooid”.
29
11. De gevolgen van de oorlog voor de familie De Munck1 Jan Stevens de Munck (II.1a) is in 1698 overleden. Op 3 november van dat jaar werd hij te Hulst begraven. Zijn vrouw Elisabeth van den Eynde was al eerder gestorven. Haar begrafenis vond eveneens te Hulst plaats, op 9 januari 1698. Ze hebben de oorlog dus niet meer meegemaakt. Hun kinderen en kleinkinderen waren – voor zover bekend – na de herbedijking van 1719 niet meer teruggekeerd in de Kieldrechtpolder. Jan Jansen de Munck (III.1a) kreeg aan het eind van 1702 nog een kind. Op 12 december 1702 werd Cornelis (IV.1k) te Hulst gedoopt. Dat betekent dat zijn gezin toen in Hulst of ergens in het Hulsterambacht verbleef. Misschien is hij in 1705 gestorven, want op 4 februari van dat jaar werd een zekere “Jan de Munck, borger” in het begraafboek van Hulst bijgeschreven. Er kunnen echter meer mensen zijn geweest met die naam. In 1720 leefde hij zeker niet meer, want dan wordt zijn vrouw Janneke Eyens als weduwe vermeld op de lidmatenlijst van de kerk van Liefkenshoek. Zij woonde toen weer in Doel, met een thuiswonende dochter Sijke. Van hun kinderen heeft Jan de Munck (IV.1c) een zekere vermaardheid gekregen. Hij trouwde in 1715 met Catharina Duijnewey, dochter uit een welgestelde familie. Hij vestigde zich in Middelburg en werd landmeter en later stadsarchitect. Er zijn te Middelburg nog enkele gebouwen die hij heeft ontworpen, waaronder de Lutherse kerk. Ook werkte hij aan de renovatie van de Lange Jan. Maar het meest bekend is hij geworden door zijn werk als sterrenkundige. In 1747 werd hij tot hofastronoom van stadhouder Willem IV benoemd. Zijn belangrijkste wetenschappelijke werk betreft de waarneming van de Venusovergang in 1761.2
Afb. 10 Van hem is een afbeelding bewaard gebleven (Afb. 10). Volgens het onderschrift zou hij geboren zijn te Hulst, maar wij weten inmiddels dat dit niet klopt. Als er ooit een standbeeld voor deze bekwame sterrenkundige wordt opgericht, dan zou dat in Nieuw-Namen moeten staan, want zo heet het dorp van Staten Kieldrecht tegenwoordig. Ook andere kinderen van Jan Jansen de Munck (III.1a) hebben zich op Walcheren gevestigd. In de periode 1720-1750 treffen we Francois (IV.1g), Jacobus (IV.1h) en Sophia (IV.1j) aan te Grijpskerke. Op 3-11-1721 wordt hier de eerste De Munck geboren: Janna, dochter van Jacobus de Munck en Maetje Brassert. Janneke Eyens is een van de doopgetuigen. Een andere dochter van Jan Jansen de Munck en Janneke Eyens, Elisabeth (IV.1f), trouwt te Zaamslag op 9-5-1717 met Abraham Warnaers uit Terneuzen. 30
Amelberga (III.1b) werd niet getroffen door de inundatie van de Kieldrechtpolder tijdens de Spaanse Successieoorlog, omdat zij al vóór 1700 in Colijnsplaat woonde. Zij had een ongelukkig huwelijk. Haar man Corneel Bouwens van de Putte werd gestraft wegens hoererij met een zekere Elisabeth en leefde daarna nog samen met een andere vrouw. Op 2-7-1696 vertrok hij met zijn gezin naar Vrouwenpolder.3 Steven Jansen de Munck (III.1c) wordt op 24-1-1703 genoemd als doopgetuige bij de geboorte van Pieter (IV.5f) te Hulst. Zijn dochter Elisabeth (IV.3c) woonde bij haar huwelijk in 1709 in de Ketenissepolder. Omdat de kerk van Hulst attestatie voor Elisabeth moest geven, zou men kunnen veronderstellen dat zij er nog niet lang woonde. Zijn zoon Jan Stevens de Munck de jonge (IV.3a) had zich gevestigd in Colijnsplaat, de geboorteplaats van diens vrouw Adriaantje Andries. Op 13-11-1701 zag hier hun zoon Johannes het levenslicht, waarna nog drie kinderen volgden. Ook Maria (III.1g) was doopgetuige op 24-1-1703. We weten niet waar toen haar woonplaats was. Elisabeth (III.1h) woonde bij haar tweede huwelijk in 1707 te Hulst. Aanzienlijk meer informatie hebben we over het wedervaren van Jacob de Munck (III.1i) en zijn nakomelingen. Bij het overlijden van zijn eerste vrouw Pieternelle Mahu werd, zoals gebruikelijk, een boedelinventaris opgemaakt, gedateerd 13-12-1704. Hierbij werden haar kinderen opgesomd, met hun leeftijden: Cornelis 13 Jan 12 Jacobus 9 Cornelia 7 Leendert 5 Pieter 3 Het gezin bleek op dat moment te Zandberg te wonen. Jacobus bezat hier een huisje met een stalletje op de contrescarp (de buitenoever van de gracht rond het fort). De waarde ervan werd geschat op 114 gulden. De “boedel” omvatte verder o.a. twee koeien, twee boten, een snaphaan, twee bedden en een wieg.4 Het feit dat hij twee boten bezat wijst er op dat hij schipper was. Inderdaad komt er een Jacobus Jansen voor op een lijst van veerschippers in het Hulsterambacht, gedateerd 1729.5 We krijgen nu een beter beeld van de diverse woonplaatsen van Jacob en zijn gezin omstreeks deze tijd. Tot 1701 wordt van verschillende kinderen vermeld dat ze geboren zijn in Kieldrecht. Daarna zijn ze naar Clinge getrokken, want daar is de jongste zoon Pieter (IV.6f) geboren. Indien we er van uitgaan dat zijn leeftijd zoals vermeld in de boedelinventaris juist is, dan moet hij geboren zijn tussen 14-12-1700 en 13-12-1701. Als Jacob en Pieternella met hun gezin uit de Kieldrechtpolder waren weggegaan vanwege het oorlogsgevaar, dan is het wat merkwaardig dat ze naar Clinge waren gevlucht. Dit moet nauwelijks een veiliger plaats zijn geweest. Een mogelijke verklaring is dat ze voor de oorlog ook al op de contrescarp van de Zandberg woonden en door oorlogsvoorbereidingen gedwongen waren te verhuizen.6 Dit zou tevens verklaren waarom het huis van Jacob niet voorkomt op de lijst van huisschattingen van 1696, genoemd in hoofdstuk 8. De lijst betrof namelijk verschillende polders waarvan de belastingvrijdom afliep. Huizen in het fort staan er niet op vermeld. Bestuurlijk behoorde Zandberg niet tot de polder van Kieldrecht. Vanuit kerkelijk oogpunt
31
echter wel, vandaar dat de vermelding van Kieldrecht als geboorteplaats van de meeste kinderen uit dit gezin. Na Clinge vestigde het gezin zich weer te Zandberg, waar Petronella Mahu is overleden. Jacob, die achterbleef met zes minderjarige kinderen, hertrouwde spoedig met Willemientie (Stoffels) met den Eije, weduwe van Willem Hooglander. Zij moet al wat ouder zijn geweest, want zij had een volwassen zoon Stoffel.7 Mogelijk zijn er daarom geen kinderen uit haar huwelijk met Jacob zijn voortgekomen. Zandberg was nog steeds de woonplaats in 1717, want toen werd van Cornelia (IV.6d) vermeld dat zij hier als “jonge dochter” woonde. Vader Jacob de Munck (III.1i) woonde hier nog toen hij in 1726 trouwde met Anna Kornelis Kerstens, en in 1730 bij zijn vierde huwelijk met Elisabeth Weksteen. Zijn oudste zoon, Cornelis (IV.6a) woonde vanaf 1715 in de Willem Hendrikspolder, ten noorden van Zandberg, waar de meeste van zijn 17(!) kinderen geboren zijn.8 De jongste zoon Pieter (IV.6f) woonde bij zijn huwelijk in 1730 in Hulst. Zoons Jacobus (IV.6c) en Leendert (IV.6e) vertrokken omstreeks 1720 naar het fort Lillo waar zij een gezin stichtten.9 Net als hun vader woonden ze dus in of bij een fort. Ze oefenden hier een verbazend groot aantal beroepen uit, zoals schipper, aannemer, winkelier, brandweerman en belastingontvanger. Na als kind gevlucht te zijn uit de Kieldrechtpolder, werden ze ook later nog geconfronteerd met oorlogsgeweld. Bij een belegering van Lillo in 1747 - tijdens de Oostenrijkse Successieoorlog - werden de huizen van zowel Jacobus als Leendert door de Fransen in puin geschoten.
Afb. 11: De Tolhuisstraat in Lillo, voorheen de Langestraat. Op de plaats van het achterste witte gebouw stond vroeger het huis van Jacob Jacobsz. de Munck (IV.6c) dat in 1747 verwoest werd door de Fransen. Hij verhuisde daarna naar de overkant van de straat. Zijn broer Leendert (IV.6e) woonde op de hoek van de Gevulde Haven en het Oud Quartier. Beide straten zijn verdwenen. Er ligt nu een grasveld.10
32
12. Besluit Dit onderzoek naar de lotgevallen van een bepaalde tak van de familie De Munck in de zeventiende eeuw is uiteindelijk ook het verhaal geworden van een kleine protestantse gemeenschap in het Staats-Spaanse grensgebied. De Kieldrechtpolder behoorde niet alleen in territoriale zin tot een grensgebied, het lag ook op de scheidslijn van rooms-katholiek en calvinistisch Europa. Godsdienst was indertijd belangrijk in het dagelijks leven en daarom stelt juist de bestudering van kerkelijke documenten ons in staat om meer te weten te komen over “gewone” mensen uit vroeger tijden. De kerk registreerde wanneer ze werden gedoopt, wanneer ze trouwden en werden begraven, of ze bijstand uit de armenzorg ontvingen, waar ze naar de kerk gingen en hoe groot hun kerkelijke betrokkenheid was. Soms krijgen we ook een indruk van hun zedelijk leven, met name wanneer hun gedrag het ongenoegen wekte van het kerkbestuur, zoals het geval was bij dominee Ceinte. De godsdienstige denominatie waartoe men behoorde was in politiek en maatschappelijk opzicht van belang. In de Republiek der Verenigde Nederlanden werd van overheidswege uitsluitend het gereformeerde geloof erkend en gesteund en alleen gereformeerden kwamen in aanmerking voor bestuursfuncties. P.J. Brand roept in zijn “De geschiedenis van Hulst” een beeld op dat koloniaal aandoet: in Hulst en Hulsterambacht werd een autochtone bevolking die in overgrote meerderheid rooms-katholiek was geregeerd door een kleine elite van protestantse “vreemdelingen”. Dit beeld moet zeker worden bijgesteld waar het Kieldrecht betreft, al was het alleen maar omdat in deze polder – die in 1654 werd herbedijkt nadat deze decennia lang onder water had gestaan - geen sprake kon zijn van een autochtone bevolking. Staten Kieldrecht was een agrarische samenleving en op de lidmatenlijst van de gereformeerde kerk van deze polder ontbreken namen als Van Lansberghe, De Vriese, Cau en De Beaufort, typisch namen van regentenfamilies die het in Hulst en Hulsterambacht voor het zeggen hadden. De gemeente bestond vooral uit landbouwers en hun gezinsleden. Blijkens de lijst met huisschattingen uit 1696 waren er geen opvallende verschillen in welvaart tussen gereformeerde en rooms-katholieke polderbewoners. Beide groepen moeten vaak moeilijke tijden hebben gehad, gezien de watersnoden die de polder veelvuldig teisterden. Pachters werden hierdoor beroofd van hun inkomen en konden niet anders dan afwachten tot het land weer droog lag. Blijkbaar was het niet eenvoudig om ergens anders land te pachten en daar een nieuw bedrijf op te bouwen. Iets van deze problematiek worden we gewaar tijdens de langdurige inundatie van 1673-1680, die in de twee jaar erna nog door twee overstromingen werd gevolgd. De polder kon niet meer voorzien in het onderhoud van drie weeskinderen en de landbouwers die de kinderen in hun gezin hadden opgenomen eisten vergoeding van de kosten. Zoals gezegd zullen ze door de inundatie geen of nauwelijks inkomsten hebben gehad en ze hadden zelf een gezin te onderhouden. Er is alle reden om te veronderstellen dat ze eerder gedreven werden door radeloosheid dan door hebzucht. De oorlog en het doorsteken van de dijken van Groot-Kieldrecht in 1702 betekenden de genadeslag voor de moeizaam functionerende kerk op de Zandberg. Na de herbedijking van 1719 werd de gemeente niet opnieuw opgericht, kennelijk bij gebrek aan gelovigen. Aanwijzingen dat leden van de kerk, of hun kinderen, zich weer in de polder vestigden zijn er dan ook nauwelijks. Boeren die geen eigen land bezaten waren uiteraard afhankelijk van het aanbod aan pachtland. Als hun contract met de eigenaar van de grond afliep moesten ze maar afwachten of het verlengd zou worden. Uit de everingboeken van Staten Kieldrecht valt op te maken dat kloosters en andere rooms-katholieke instellingen een steeds belangrijker rol gingen spelen als pachthe-
33
ren.1 Deze “zuidelijke” investeerders zullen een voorkeur gehad hebben voor geloofsgenoten als pachters, wat een mogelijke verklaring is voor het verdwijnen van gereformeerde landbouwers uit de polder. In het kader van deze studie is hier echter geen uitgebreid onderzoek naar gedaan. We kunnen slechts constateren dat de kinderen en kleinkinderen van Jan Stevens de Munck en Elisabeth van den Eynde ofwel zijn weggetrokken naar streken waar protestanten verreweg in de meerderheid waren (Walcheren, Colijnsplaat, Zaamslag) of een toekomst buiten de landbouw hebben gezocht.
34
Epiloog: De zaak van het signet De eerste die zich heeft bezig gehouden met de geschiedenis van Jan Stevens de Munck en zijn familie was diens kleinzoon, de astronoom Jan de Munck (IV.1c), die leefde van 16871768. Deze zag zich genoodzaakt om onderzoek te doen naar zijn voorgeslacht door een conflict dat hij in 1763 had met een zekere Anna Hurgronje. Mevrouw Hurgronje beschuldigde hem en andere leden van zijn gezin ervan ten onrechte het familiewapen van wijlen burgemeester Alexander de Munck te gebruiken.1 Jan de Munck was hier woedend over want hij wist van niets. Navraag bij zijn oudste zoon Laurens Duijnewey de Munck leerde hem dat deze het twintig jaar eerder nodig vond om een eigen signet te hebben, een lakstempel. Omdat hij in de kerk een wapenschild had gezien met de naam De Munck eronder – het betrof het wapenbord van Alexander de Munck – had hij dit wapen gekopieerd om er een lakstempel van te laten maken. Dit signet had hij sindsdien gebruikt. De astronoom lijkt er niet de persoon naar om te koketteren met wapenschilden waar hij geen recht op had. De Munck komt vooral naar voren als een praktisch ingestelde man die zich bezig hield met landmeten, gebouwen ontwerpen en het bedenken van een nieuw model hijskraan. Zijn enige hartstocht was – voor zover wij weten - de sterrenkunde. Toch probeert hij het recht van zijn familie op het wapenschild te verdedigen in een stuk van zijn hand, getiteld: “Een omstandig Relaas oft verhaal van Ao 1713 tot Ao 1719, mij Jan de Munck wedervaren, oft onz Moet”. Hij gaat uitgebreid in op de afkomst van zijn familie en probeert met weinig overtuigende argumenten zijn verwantschap met wijlen de burgemeester aan te tonen. Misschien is deze reactie te verklaren vanuit de behoefte van de astronoom om het op te nemen voor zijn zoon. Het is ook mogelijk dat hij vooral het ongelijk van mevrouw Hurgronje wilde aantonen, omdat hij geïrriteerd was door haar toon die hij “onbehoorlijk” vond. Het Relaas begint met een anecdote over de dochter van Alexander de Munck. Tussen 1713 en 1719 hield Jan de Munck zich bezig met het opmeten van verschillende landgoederen op Walcheren. Zo kwam hij terecht op de buitenplaats “Niet altijd zomer” die ooit aan burgemeester De Munck had toebehoord, en nu werd bewoond door F.W. Huyssen van Cattendijke. Hier kwam hij in aanraking met de vrouw van Huyssen van Cattendijke, die de dochter was van Alexander de Munck. De astronoom meent zich te herinneren dat ze “Henriette” heette.2 Hij vertelt dat ze hem “neef” noemde en tegen hem zei: “Dus gij zijt van Hulst, een Vlaming uit Vlaanderen en uw naam of van is als de mijne en mijn grootvader was ook een Vlaming uit Vlaanderen.” Verder beschrijft de astronoom een ontmoeting met de baron van Sint Jansteen.3 Deze had hem gezegd dat hij zijn grootvader Jan Stevens de Munck had gekend. Volgens de baron zou Jan Stevens in 1688 dijkgraaf en penningmeester van de polder van Kieldrecht zijn geweest, en bovendien geparenteerd aan de familie van Alexander de Munck. Ik heb geen andere bevestiging kunnen vinden dat Jan Stevens de Munck de functie van dijkgraaf bekleedde. Het is ook onwaarschijnlijk omdat een dijkgraaf meestal een van de belangrijkste ingelanden was. We hebben gezien dat Jan Stevens in 1687 geen grond in de polder meer bezat. Op de volgende bladzijde wordt het familiewapen afgebeeld dat gevoerd werd door Alexander de Munck. Of het terecht was dat de zoon van de astronoom dit wapen gebruikte, blijft voorlopig schimmig…
35
Afb. 12
36
Noten: Afkortingen bronvermeldingen: AWHA – archief voormalig waterschap Hulsterambacht (Terneuzen). DTBL – Doop-, trouw-, begraaf- en lidmatenregisters. fo. – folio (de voorkant van het blad). fo. v. – folio verso (de achterkant van het blad). inv. – inventaris. inv. nr – inventarisnummer. NA – Nationaal Archief (Den Haag). NA SG – Nationaal Archief, Staten Generaal 1431-1796. NA RS – Nationaal Archief, Raad van State 1581-1795. RAB – Rijksarchief Beveren (België). ZA – Zeeuws Archief (Middelburg). ZA HA – Zeeuws Archief, toegangsnummer 8: Hulsterambacht. Hoofdstuk 1 1 De meeste informatie in dit hoofdstuk is afkomstig uit: Leune, deel 1 (2006), Verelst (1984) en Wolters (1869). 2 “Staats” betekent “van, behorend bij de Republiek der Verenigde Nederlanden”. Deze republiek was in de zestiende eeuw voortgekomen uit de opstand van de noordelijke Nederlandse gewesten tegen Spanje en bestond tot 1795. Het hoogste bestuursorgaan was de StatenGeneraal als vertegenwoordiging van de afzonderlijke Statenvergaderingen van de zeven gewesten. Vandaar dat we spreken over “het Staatse leger” (het leger van de Republiek), “Staats-Vlaanderen” (het deel van Vlaanderen dat onder het bestuur van de Republiek viel) en “Staten Kieldrecht” (ter onderscheiding van Spaans of Konings Kieldrecht). Hoofdstuk 2 1 De meeste genealogische gegevens in dit hoofdstuk zijn afkomstig uit Leune (webversie 2013). 2 De stadhouder was de plaatsvervanger van de baljuw, en daarmee de hoogste rechterlijke autoriteit ter plaatse. 3 Doel was in dit opzicht niet helemaal uniek. Bij de inpoldering van Prinsenland in WestBrabant werd al in 1603 vrijheid van godsdienst voor de inwoners beloofd. Hier was eveneens sprake van een dubbel octrooi (van de aartshertogen en van de Staten Generaal) dat mogelijk als voorbeeld heeft gediend voor een soortgelijke regeling voor Doel. Zie: Hallema (1955). 4 Het oudst bekende aantal inwoners is van 1677. Toen had Doel 594 inwoners. Het aantal steeg naar een maximum van 2511 in 1876, waarna het weer terugliep. In onze tijd is Doel veranderd in een spookdorp door uitbreiding van de Antwerpse haven. Veel huizen in het dorp zijn afgebroken of staan leeg. In december 2011 woonden er nog zo’n 190 mensen. Bron: tab “Geschiedenis” van de website “Doel, een polderdorpje om van te houden”, versie van 9/10/2013. 5 ZA, Collectie Familie Van der Feen, voorl. inv. nr 16. 6 Zie: www.familienaam.be. 7 Vegiano (1862) 8 ZA, Collectie Familie Van der Feen, voorl. inv. nr 16. Volgens het begraafregister van Hulst is Jan Stevens de Munck begraven op 3-11-1698. Bron: ZA, DTBL Hulst 42, opgemerkt door De Munck (2011). Als de informatie dat hij toen 76 of 77 jaar oud was wél klopt, dan zou hij dus geboren zijn tussen november 1620 en november 1622.
37
Hoofdstuk 3 1 ZA HA inv. nr 612 (everingboek 1674) 2 Het bedijkingsseizoen liep van april/mei tot september/oktober. Zie: De Vleesschauwer (2012), blz. 189. De zestiende-eeuwse dijkgraaf Andries Vierlingh raadde af om “in October of Augusto te beginnen, want naer Augusto zijdij alle dage hooge vloeden ende stormen verwachtende”. Zie: Vierlingh (1920), blz. 307. 3 NA SG inv. nr 12588.55B (tekst vredesverdrag van Munster), art. 3 en art. 67. Bachiene (1791) schrijft dat de parochiekerk van Kieldrecht vóór de Limietscheiding van 1664 op Staatse bodem lag. 4 Verelst (1984), blz. 239-240 5 ZA HA inv. nr 1034. “De heer De Wit” was wellicht Jacob de Witt (geb. 1589 – overl. 16 januari 1674), Dordrechts burgemeester en vader van de toenmalige raadspensionaris Johan de Witt. In het everingboek van 1674 (zie hoofdstuk 5) worden de erfgenamen van Mr Jacob de Witt genoemd als grondbezitters. Een groot deel van de polder werd verpacht door Hollandse en Zeeuwse regenten, waaronder Diederick Hoeuff(t). Dit was de naam van de schoonzoon van burgemeester Jacob de Witt. 6 ZA HA inv. nr 1105. 7 ZA HA inv. nr 26 fo. 306. Volgens dit document zou de eerste beroeping van een predikant van Kieldrecht in 1656 zijn gedaan. In dit jaar werd ook een Collegium Qualificatum gevormd voor het benoemen van een predikant (ZA HA 25A fo. 127). De oudste aangetroffen vermelding van Paulus Stafmaker als predikant van Kieldrecht is van 18 augustus 1660 (ZA HA inv. nr 25A). Er werd geen enkele aanwijzing gevonden dat er tussen 1656 en 1660 een ander dan Stafmaker als dominee ter plaatse werkzaam was. 8 ZA HA inv. nr 26 fo. 304. Hoofdstuk 4 1 De magistraat of het schepencollege van Hulsterambacht was belast met het bestuur en de rechtspraak van de streek rond Hulst. Het college bestond uit de baljuw, een burgemeester en zes schepenen. De stad Hulst had een eigen magistraat. 2 Mr Thomas van Sasburgh (1611/1612-1687), heer van Mogarnie, was resident (Staats vertegenwoordiger in de Spaanse Nederlanden) van 1656-1687. Bron: Schutte (1976). 3 Don Francisco de Moura y Cortereal, markies van Castel Rodrigo, landvoogd van de Spaanse Nederlanden van 1664-1668. Bron: Israel (2012), blz. 818. 4 De gegevens over Staats-Brabant zijn ontleend aan Henk Beijers Archiefcollectie (ongedateerd). Hoofdstuk 5 1 Hallema (1955) maakt voor de polder van Prinsenland onderscheid tussen grootbedrijven (100 gemeten en meer), middelbare bedrijven (25-100 gemeten) en kleinbedrijven (25 gemeten en minder). Op laatstgenoemde bedrijven werd het land uitsluitend bewerkt door de boer en zijn familie. Er waren geen knechten of dienstmeiden. 2 ZA HA inv. nr 612 (everingboek 1674). Hoe men te werk ging bij het bepalen van de waarde van het land en het omslaan van het dijkgeschot wordt uitgebreid beschreven in Courtois e.a. (1709). De methode om – afhankelijk van de kwaliteit van de grond - de hemelsbrede oppervlakte van een perceel te verminderen met een bepaald deel om de schotbare oppervlakte te berekenen werd “op den val stellen” genoemd. Het werd algemeen toegepast in de polders van Hulsterambacht, zoals blijkt uit De Kraker en Bauwens (2000), blz. 299 (Bijlage Bijschriften kaarten). Zie ook blz. 237 en blz. 244-246. Zie ook: De Kraker (1990). 3 RAB, inv. P9 inv. nr 1 (everingboek 1687). Jacob de Vriese II was o.a. griffier van Hulst en burgemeester van Hulsterambacht. Hij overleed in 1679, wat betekent dat de verkoop van het
38
perceel van Jan Stevens tussen 1674 en 1679 moet hebben plaatsgevonden. Bron: website van de Protestantse Gemeente Oosthoek. 4 De documentatie over het gesteggel rond de betaling in 1674/75 is te vinden in NA RS, inv. nr 2182. De herbedijking in 1680 wordt door zoveel bronnen vermeld dat het niet nodig is er één apart te noemen. 5 De meeste genealogische gegevens in dit hoofdstuk zijn afkomstig uit Leune (webversie 2013). 6 ZA HA inv. nr 26 fo. 192. 7 De datums van de stormvloeden in 1680 en 1682 worden genoemd in RAB, inv. P9, inv. nr 1 (everingboek 1687) en worden bevestigd door Courtois e.a. (1709), blz. 49-50. De herbedijkingen in 1681 en 1682 worden vermeld in de cartouche op een kaart van Herman Pierssens I uit 1687 (kaartcollectie AWHA). Een transcriptie van deze tekst is opgenomen in De Kraker en Bauwens (2000). De tekst staat ook vermeld op de kaart die te zien is in Afb. 4. 8 Doorgaans wordt 1687 genoemd als jaar van herbedijking van Klein-Kieldrecht, b.v. door De Kraker en Bauwens (2000), Van Empel en Pieters (1935) en zelfs door Herman Pierssens II in 1715 (in de tekst op de kaart in Afb. 4). Het misverstand is ontstaan omdat er op 24 september 1687 een everingboek en een kaart van de polder is uitgegeven door Herman Pierssens I. Een dag later werd echter besloten om de herbedijking uit te stellen tot het volgende jaar, zoals wordt vermeld in: NA RS, inv.nr 2182, “Compendicus Verbael” d.d. 6 januari 1688. Dit document geeft veel opheldering over de achtergronden van de opsplitsing van Staten Kieldrecht in Groot- en Klein-Kieldrecht. Het wordt aanbevolen aan iedereen die onderzoek doet naar de geschiedenis van deze polder. 9 RAB, inv.VZ3, inv. nr 65. Deze kaart is vervaardigd door landmeter Herman Pierssens II in 1715 en is een kopie (met enkele aanvullingen) van een kaart die in 1687 was gemaakt door zijn vader Herman Pierssens I. Laatstgenoemde kaart maakt deel uit van de kaartcollectie van het archief van het voormalige waterschap Hulsterambacht en hangt ingelijst aan de muur in het kantoor van waterschap De Scheldestromen in Terneuzen. Een afbeelding van deze kaart is opgenomen in De Kraker en Bauwens (2000), blz. 28. Herman Pierssens I (1640-1704) was onder meer de opsteller van de everingboeken van Kieldrecht uit 1674 en 1687. Zijn zoon Herman Pierssens II (1676-1748) heeft in 1722 het everingboek van Groot-Kieldrecht samengesteld naar aanleiding van de herbedijking in 1719. Informatie over beide landmeters is te vinden in: Donkersloot-de Vrij (2003). Hoofdstuk 6 1 Eén Vlaams pond kwam overeen met zes toenmalige guldens, en werd onderverdeeld in twintig schellingen. Eén schelling was twaalf groten. 2 De genoemde brieven zijn te vinden in: ZA HA inv. nr 381. Hoofdstuk 7 1 De Gereformeerde Kerk – waartoe de kerk van Kieldrecht behoorde - was in de Republiek de enige officieel erkende geloofsgemeenschap en was om praktische redenen opgesplitst in een Nederduitse (Nederlandstalige) en Waalse (Franstalige) afdeling. Zij was geen staatskerk, maar toch hadden de wereldlijke autoriteiten – zoals we zullen zien – er een belangrijke invloed op. De overheid had namelijk als taak om het geloof te beschermen en te bevorderen. De Raad van State – die namens de Staten-Generaal een groot deel van Staats-Vlaanderen bestuurde – betaalde het salaris van de predikanten in het Hulsterambacht. Bovendien moest de Raad toestemming geven voor het benoemen van een predikant. Ook het schepencollege van Hulsterambacht bemoeide zich intensief met kerkelijke zaken. De Nederduits Gereformeerde Kerk werd later de Nederlandse Hervormde Kerk, die in 2004 opging in de Protestantse Kerk in Nederland.
39
2
Veel informatie over de kerk van Kieldrecht is ontleend aan ZA HA inv. nrs 25a en 26. Volgens een mededeling van Hulster afgevaardigden aan de classis (regionale kerkvergadering) van Zuid-Beveland was Jan Stevens de Munck zelden bij de avondmaalsviering te Hulst aanwezig. (ZA HA inv. nr 26 fo. 306) 4 Dit verklaart waarom W.A. Bachiene abusievelijk vermeldt dat de Hulster predikanten al vanaf 1686 beurtelings de dienst te Kieldrecht verrichtten. Dat er nog een periode-Ceinte is geweest is hem blijkbaar ontgaan. Zie: Bachiene (1791), blz. 447. 5 Een dergelijk Collegium bestond uit leden van de kerkenraad en vertegenwoordigers van de magistraat. Eigenlijk is het wat kort door de bocht om het een sollicitatiecommissie te noemen. Het Collegium kwam niet alleen bij elkaar voor het verkiezen van een dominee en een schoolmeester, maar ook bij andere gelegenheden. Waarschijnlijk was dit vooral nodig wanneer zich binnen de kerk een crisissituatie of een andere bijzondere omstandigheid voordeed. In 1700 en 1701 maakte het Collegium de kerkelijke armenkas op. (ZA HA inv. nr 213) 6 Posthumus Meyjes en Bots (2005). Ceinte verdedigde zich door te ontkennen dat hij de trouwbelofte had gedaan, al moest hij toegeven dat hij wat al te galante brieven aan juffrouw Horions had geschreven. Over de tweeling beweerde hij dat de kinderen zo klein en zwak waren dat ze onmogelijk langer dan zes maanden eerder verwekt konden zijn. Ze stierven kort na de geboorte. 7 ZA HA inv. nr 213 (Consistoriële Acten) 8 ZA HA inv. nr 26. Op 2 december 1686 werd de eigenaar van het herenhuis “Jan Stevinsse de Munck de jonghe” genoemd, op 3 december sprak de magistraat over “den soon van Jan Stevens de Munck” en op 14 december werd bepaald dat Jan Janssen de Munck voor het gebruik van het herenhuis maandelijks drie gulden zou ontvangen. Jan Stevens de Munck de oude (II.1a) moet een bekende figuur zijn geweest voor de bestuurders van Hulsterambacht, maar dat zal niet gegolden hebben voor zijn oudste zoon Jan Janssen de Munck (III.1a). Daarom is het verklaarbaar dat deze aanvankelijk “Jan Stevens de Munck de jonge” werd genoemd. De échte Jan Stevens de Munck de jonge (IV.3a) was in december 1686 tien jaar oud en kan dus niet de bezitter van het herenhuis zijn geweest. 9 Over de functies van een herenhuis, zie: De Vleesschauwer (2012), blz. 194-195. 10 NA SG, inv. nr 9067 (verbalen Vlaamse Commissie 1687); ZA HA 26 fo. 308. 11 Johan ’s Gravenhage, gedoopt Den Haag 17-1-1649, was als predikant verbonden aan de ambassade in Madrid, werd op 2-7-1681 beroepen te Hulst, begraven 4-11-1701; Ludovicus Streso, geboren Leiden 1637, predikant in Vianen in 1662, beroepen te Hulst op 2-11-1687, overleden 21-1-1705; Petrus Tratsaert, van Retranchement naar Hulst gekomen 1-7-1693, overleden 14-11-1718. Bronnen: Van Lieburg (1996) en de website van de Protestantse Gemeente Oosthoek. 12 ZA HA inv. nr 213 (Lijst van ledematen). Een transcriptie van het hele document is opgenomen in Bijlage 3. 13 De landbouwers waren: Jan Stevens de Munck, Gillis Bourguillon, Mattheus Zegers, Gijsbrecht Gijsbrechtse en Aernout Aernoutse. Hun beroep kon meestal worden vastgesteld met behulp van: ZA toegangsnummer 164 (Genealogische Afschriften), inv. nr 563. Leunis van Gelder en Jan de Noyelles, de diakenen in de tijd van Stafmaker, waren eveneens landbouwer. Zij worden genoemd als pachter in het kohier van de personele quotisatie uit 1665 (ZA HA inv. nr 1034). 14 ZA HA inv. nr 197. 15 De gereformeerde trouwinschrijvingen zijn te vinden in: ZA HA nr 213. De huwelijken van de rooms-katholieke parochie van De Klinge worden vermeld op de website van Familiekunde Vlaanderen regio Land vanWaas. 16 De lijst met huisschattingen is te vinden in: ZA HA inv. nr 1 fo. 70. 3
40
Hoofdstuk 8 1 Voor uitleg over de gebruikte muntsoorten, zie Hoofdstuk 6, noot 1. 2 ZA HA inv. nr 213 (Armenrekeningen). Hoofdstuk 9 1 De tekst van de oorlogsverklaring (in het Frans) wordt geciteerd in: De Vault (1836), blz. 461 e.v. 2 ZA HA inv. nr 22 fo. 7v. 3 ZA HA inv. nr 22 fo. 23. 4 Ten Raa (1950), blz. 165; Wijn (1956-1964), blz. 25. 5 NA SG, inv. nr 11702 fo. 213v-214v. 6 Termote (2004), blz. 62-63. 7 De Vault (1836), blz. 31 e.v. 8 Termote (2004), blz. 56-59; Stockman en Everaers (1997) blz. 112-129. 9 De Vault (1836), blz. 491 e.v. 10 Dit is ook zo ongeveer de verklaring die Wijn (1956-1964) geeft. Er is iets merkwaardigs aan de hand met de volgorde van de gebeurtenissen. Op 11 mei schreef de Franse koning een brief waarin hij een oproep deed de Nederlandse troepen aan te vallen, op 10 mei werd een plan gepubliceerd om Hulst te belegeren, en op 9 mei werd dit plan uitgevoerd. Klopt de datering wel? 11 NA SG inv. nr 5140, 9-5-1702. 12 ZA HA inv. nr 613 (everingboek 1722), fo. 1. 13 De tweede aanval op Hulst wordt beschreven door Brand (1972), blz. 318-319, en door Wijn (1956-1964), hoofdstuk XV. Het ooggetuigenverslag van Vauban is opgenomen in De Vault (1836), blz. 565 e.v. Een verslag van de magistraat van Hulsterambacht is te vinden in: ZA HA inv. nr 22 fo. 64 e.v. Hoofdstuk 10 1 Het betalen van contributie wordt vermeld in: ZA HA inv. nr 655. Destijds was het algemeen gebruikelijk om bewoners van veroverde gebieden te dwingen om bij te dragen aan de kosten van de oorlogsvoering. Zie: Van Nimwegen (1995), blz. 97. Ook het Staatse leger financierde zijn veldtochten deels op deze wijze. 2 ZA HA inv. nr 22, fo. 49v. 3 ZA HA inv. nr 640. 4 ZA HA inv. nr 22, fo. 31v-32v; NA SG 11702 fo. 357v-359v. 5 NA SG inv. nr 5140, 1-6-1702. 6 ZA HA inv. nr 213. Hoofdstuk 11 1 De genealogische gegevens in dit hoofdstuk zijn vooral afkomstig uit Leune (webversie 2013) en de DTBL-registers van het Zeeuws Archief. 2 Zuidervaart (1987). 3 De Munck (2011). 4 ZA HA inv. nr 514 fo. 504v. 5 ZA HA inv. nr 1 fo. 76. 6 Bebouwing op de buitenwal van het fort vormde een belemmering voor het schootsveld en zou bij iedere oorlogsdreiging gesloopt moeten worden. Het huis dat Jacob in 1704 bezat was gezien de lage waarde waarschijnlijk van hout en kon dus gemakkelijk worden afgebroken. 7 Zie de parenteel van Adriaen met den Eye in Bijlage 2.
41
8
Volgens een boedelinventaris gedateerd 8-6-1720 bezat Cornelis “een huysken, staende op de Dijk van deze Willem Hendrikspolder” dat door hem zelf op een waarde van twintig Vlaamse ponden (120 gulden) werd geschat. Hij had toen zes Vlaamse ponden (36 gulden) tegoed van het polderbestuur voor gemaakt dijkwerk. Bron: ZA HA inv. nr 515, fo. 336. 9 De theorie dat Jacob de Munck en Leendert de Munck die rond 1720 en later te Lillo worden aangetroffen de zoons waren van Jacobus de Munck (III.1i) en Petronella Mahu uit Kieldrecht is voor het eerst geopperd door De Munck (2011). Ik ben ook deze opvatting toegedaan. Ik baseer me daarbij onder meer op de doopgegevens van de kinderen van Jacob en Leendert uit Lillo. Zie: Leune (webversie 2013). 10 De plaats van de woningen van Jacob en Leendert kon worden vastgesteld door combinatie van gegevens uit Leune, deel 1 en deel 3b (2006) en Leune (webversie 2013). Hoofdstuk 12 1 Het grondbezit van deze geestelijke instellingen in Staten Kieldrecht was altijd al groot. Maar in 1674 was bijna al dit land in admodiatie gegeven. Dit betekent dat de verpachting was uitbesteed, o.a. aan “noordelijke” regenten als Jacob de Witt. In 1722 hadden abdijen en andere rooms-katholieke instituten het beheer over hun landerijen weer geheel in eigen hand genomen. Epiloog: 1 Documentatie over de zaak van het signet is te vinden in: ZA, Collectie Familie Van der Feen, voorl. inv. nr 16. 2 Na meer dan veertig jaar had de astronoom moeite om op de voornaam van de dochter van Alexander de Munck te komen. Aanvankelijk had hij in zijn verslag stippels gezet op de plaats van haar naam en daar later “Henriette” ingevuld. In werkelijkheid waren haar voornamen Jeannette Cornelie. Zij was de schoonmoeder van Anna Hurgronje. Zie: Scheffer (1879). 3 Sint Jansteen is net als Kieldrecht een polder ten zuiden van Hulst. Het vormde een apart rechtsgebied, een “heerlijkheid”. De Thoolse regent Jacob Wouterse had in 1695 de heerlijkheid gekocht, zodat hij zich sindsdien “baron van Sint Jansteen” mocht noemen. Zijn derde vrouw was Johanna Steengracht. Bron: Romeijn (ongedateerd). Dit was de weduwe van Alexander de Munck en de moeder van “Henriette”. Bron: Scheffer (1879).
42
Bibliografie: -
-
-
-
-
-
-
Aalst, T.T.A.B.M. van der, P.J. Brand en J.P.B. Zuurdeeg, Gebundelde inventarissen van de oude archieven van het waterschap Hulster Ambacht (1609-1972) (Hulst 1979) Bachiene, W.A., Vaderlandsche geographie, of Nieuwe tegenwoordige staat en hedendaagsche historie der Nederlanden, Volume 4 (Amsterdam 1791) Beijers, Henk, Resoluties Raad van State, inventarisnummer 208 dienstjaar 1666, i.v.m. studie historie Peelland (bevat ook gegevens over de Meierij), Henk Beijers Archiefcollectie, ongedateerd (Word-bestand) Brand, P.J., De geschiedenis van Hulst (Hulst 1972) Courtois, J.F., Ad Hellemans, Rossignon en A. van Goethem, Advertissement voor dyck-graef gesworen ende gelanden van den polder van Kieldrecht, gheseyt den vreden polder, impetranten van revisie teghens Alexander Musaert heere van Dourmont, met consorten gedaeghde (1709) Donkersloot-de Vrij, Marijke, Repertorium van Nederlandse kaartmakers 1500-1900 (Utrecht 2003), (PDF-bestand) Empel, M. van, en H. Pieters, Zeeland door de eeuwen heen (Middelburg 1935) G. Groenhuis, De predikanten: de sociale positie van de gereformeerde predikanten in de Republiek der Verenigde Nederlanden voor ± 1700 (Groningen 1977) Guns, P., Historische evolutie van het polderlandschap langs de linker Scheldeoever (jubileumuitgave 2008 van het Waterbouwkundig Laboratorium in Vlaanderen, heruitgave van de publicatie uit 1973-1975) Hallema, A., Geschiedenis van de gemeente Dinteloord en Prinsenland in de zeventiende eeuw (Breda 1955) Israel, Jonathan I., De Republiek 1477-1806 (Franeker 2012) Kraker, Adriaan de, Het dijkgeschot als belasting op de grond door de eeuwen heen. De casus van het Vlaamse en Zeeuws-Vlaamse kustgebied tussen circa 1350 en circa 1990, in: Tom Pfeil e.a. (red.), Steden en dorpen in last: historische aspecten van lokale belastingen en financiën (Amsterdam 1990). Kraker, A.M.J. de, en W.E.M. Bauwens, Polders en waterschappen in het Hulsterambacht. De geschiedenis van zeedijken, vooroever, binnenwater, wegen en van de bestuurlijke organisatie van de waterschappen in het voormalige Hulsterambacht tussen 1600 en 1999 (Kloosterzande 2000, uitgave van het voormalige Waterschap Hulsterambacht) Leune, J.M.G., Lillo en Liefkenshoek, de geschiedenis van twee Scheldeforten 15851786, deel 1 en 3b (Brussel, 2006) Lieburg, F.A. van, Repertorium van Nederlandse hervormde predikanten tot 1816, deel 1: Predikanten (Dordrecht 1996) Munck, J.C. de, Munckenboek (mei 2011, niet uitgegeven) Nimwegen, Olaf van, De subsistentie van het leger: logistiek en strategie van het Geallieerde en met name het Staatse leger tijdens de Spaanse Sucessieoorlog in de Nederlanden en het Heilige Roomse Rijk (1701-1712) (Amsterdam 1995) Posthumus Meyjes, Guillaume H.M. en Hans Bots, Livre des actes des Eglises Wallonnes aux Pays-Bas 1601-1697 (Den Haag 2005) Raa, F.J.G. ten, Het Staatsche leger 1568-1795, deel VII (’s-Gravenhage 1950) Romeijn, A, De stadsregering van Tholen (1577-1795), persoonsgegevens van Thoolse regentenfamilies, enz, ongedateerd (PDF-bestand) Scheffer, J.H., Genealogie van het geslacht Huyssen van Cattendyke (Rotterdam 1879).
43
-
-
Schutte, Mr O., Repertorium der Nederlandse vertegenwoordigers in het buitenland 1584-1810 (’s Gravenhage 1976) Stockman, P.E.M., en P. Everaers, Frontier Steden en Sterckten: vestingwerken in Oost-Vlaanderen en Oost-Zeeuws-Vlaanderen 1584-1839 (Hulst 1997) Termote, J., Bastions voor koning en God. Forten en verdedigingswerken in het Krekengebied (uitgave provincie Oost-Vlaanderen, 2004) Thomassen, T.H.P.M., Instrumenten van de macht. De Staten-Generaal en hun archieven 1576-1796, proefschrift Universiteit van Amsterdam (2009) Vault, François Eugène de, Mémoires militaires relatifs à la Succession d'Espagne sous Louis XIV, tome II (Paris 1836) Vegiano, M. de, Seigneur d'Hovel en baron J. S. F. J. L. de Herckenrode, Nobiliaire des Pays-Bas et du comté de Bourgogne, (Volume 3) (Gand 1862) Verelst, Dirk, Politieke en institutionele geschiedenis (Beveren 1984), deel 1 van: Geschiedenis van Volk en Land van Beveren (red. Gustaaf Asaert) Vierlingh, Andries, Tractaet van Dyckagie, uitgegeven door J. de Hullu en A.G. Verhoeven (’s-Gravenhage 1920) Vleesschauwer, Marc L.M. de, Van water landt, van landt water. Waterstaat en waterhuishouding in midden Zeeuws-Vlaanderen 1600-1999 (proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam 2012), gepubliceerd in: Geoarcheological and Bioarcheological Studies, Volume 14, 2012 Wijn, J.W., Het Staatsche leger 1568-1795, deel VIII, band 1 (’s-Gravenhage 19561964) Wolters, J., Recueil de Lois, Arrêtés, Règlements etc. concernant l’Administration des eaux et polders de la Flandre Orientale (Gand 1869) Zuidervaart, H.J., Astronomische waarnemingen en wetenschappelijke contacten van Jan de Munck (1687-1768), stadsarchitect van Middelburg, opgenomen in de bundel “Worstelende wetenschap”, uitgegeven door het Koninklijk Zeeuws Genootschap der Wetenschappen (Middelburg 1987)
Online bronnen: -
44
J.M.G. Leune, Repertorium Lillo-Liefkenshoek 1585-1786, webversie 2013 J.M.G. Leune, Diverse aanvullende teksten, webversie 2012 www.geneanet.org www.zeeuwengezocht.nl Wikipedia www.familienaam.be http://home.scarlet.be/be065885/Geschiedenis.htm (webpagina “Geschiedenis” op de website “Doel, een polderdorpje om van te houden” , versie van 01/07/2012) http://www.pgoosthoek.nl/pagina/index.php (website van de Protestantse Gemeente Oosthoek te Hulst) http://www.familiekunde-landvanwaas.be (website van Familiekunde Vlaanderen regio Land van Waas, versie van 2014)
Lijst van illustraties : 1. Willem Jansz. Blaeu: Zeelandia Comitatus (1635), fragment. 2. Claes Jansz.Visscher: Zes forten bij Hulst (1645), fragment. 3. Jan Baele, Figurative kaerte van de limiten van Hulst en het Land van Waes (1655), bewerkt. 4. Herman Pierssens II: Caerteringe ende Metinge van den polder van Kieldrecht Staten bodem (1715, weergave van ca 1688), bewerkt. 5. Brief van Jan Stevens de Munck (1677). 6. en 7. Herman Pierssens II: Caerteringe ende Metinge van den polder van Kieldrecht Staten bodem (1715, weergave van ca 1688), fragmenten. 8. Foto van: H. Soete (november 2009). 9. W.T. Hattinga: Kaarte van Staats Vlaanderen (1745), fragment. 10. J. Houbraken: Portret van Jan de Munck (1762). 11. Foto van: H. Knoester (mei 2013). 12. Foto van: onbekend.
45
Bijlage 1: Parenteel van Steven de Munck. Afkortingen: geb = geboren ged = gedoopt get = doopgetuigen jd = jonge dochter jm = jongeman Bronvermeldingen: vdf16 = Zeeuws Archief, Collectie Familie Van der Feen, voorl. inv. nr 16 rep = J.M.G. Leune, Repertorium Lillo-Liefkenshoek 1585-1786 (Capelle a.d. IJssel, webversie oktober 2013) c3 = Zeeuws Archief, DTBL Colijnsplaat 3 h14 = Zeeuws Archief, DTBL Hulst 14 h15A = Zeeuws Archief, DTBL Hulst 15A h33 = Zeeuws Archief, DTBL Hulst 33 h34 = Zeeuws Archief, DTBL Hulst 34 ha213 = Zeeuws Archief, Hulsterambacht, inv. nr 213 ha514 = Zeeuws Archief, Hulsterambacht, inv. nr 514 Voor de nummering is gekozen voor het volgende systeem: (Romeins cijfer).(Arabisch cijfer)(letter) Het Romeinse cijfer geeft de generatie aan, het Arabische cijfer het gezin waarin de persoon geboren is, en de letter geeft de persoon zelf aan. Generatie I: Gezin 1 ouders: onbekend Kinderen: I.1a Steven de Munck (rep) Generatie II: Gezin 1 vader: I.1a Steven de Munck trouwt met 1) Arjaentje de Munck Kinderen: II.1a Jan geb ca 1621 II.1b (mog.) Dingena (rep) II.1c Maria geb Doel ged Liefkenshoek 8-1-1623 get Mattheys de Witte en Maeyken Jacobs (rep) II.1d Margriete geb Doel ged Liefkenshoek 30-11-1625 get Jan Ary Janssen Dronckaert, Paschier de Witte en Maeyken Aryssen (rep) trouwt met 2) Cornelia de Witte Kinderen: II.1e Elisabet geb Doel ged Liefkenshoek 9-9-1629 get Hans van den Eynde, Hans Stappert en Anneken Hendriks (rep)
46
Generatie III: Gezin 1 vader: II.1a Jan Stevensz. de Munck Trouwt Liefkenshoek 4-1-1643 met Lisabeth van de Ende (vdf16) Kinderen: III.1a Jan ged Liefkenshoek 18-10-1643 get Hans van den Ende, Passchier Kille, Janneken Lauerens en Janneken de Munnick (rep) III.1b Amelberga ged Liefkenshoek 6-11-1644 get Joos van den Ende, Pieter Lucas, Dingeltie van den Ende en Margrieta de Munnick (rep) III.1c Steven ged Liefkenshoek 25-11-1646; get Joos Centen Ceuvelaar en Janneken Eyens (rep) III.1d Adriaentie ged Liefkenshoek 6-12-1648 get Laureys van den Eynde, Jan Jansen Brom, Elisabet de Munk en Elisabet Kille (rep) III.1e Joseph ged Liefkenshoek 7-8-1650 get Gillis van den Ende, Boudewyn N.N. en Mayeken de Witte (rep) III.1f Maria ged Liefkenshoek 8-12-1652 get Cornelis Meertens (rep) III.1g Idem, 20-12-1654 get Pieter Boogaart en Maria de Witte (rep) III.1h Elisabet de Munck (rep) III.1i Jacob de Munck (rep) Gezin 2 moeder: II.1e Elisabeth de Munck trouwt Liefkenshoek 2-5-1649 met Jacob Stappaert, geb en wonend Ouden Doel (rep) Kinderen: III.2a Johannis Stappaert, ged Liefkenshoek 13-11-1650 get Lauwereys Stappaerts, Jan de Munnick, Cathalina Stappaerts en Margrietie de Munnick (rep) Generatie IV: Gezin 1 vader: III.1a Jan Jansz. de Munck trouwt Liefkenshoek 23-5-1683 met Jannetje Fransd. Eyens (rep) Kinderen: IV.1a Francoos ged Hulst 31-12-1684 get Tobias Jansens Vossers, Jacobus Verstraten en Lisebet van den Enden (h14) IV.1b Isaack geb Kieldrecht ged Hulst 13-2-1686 get Jan Stevens en Elisabeth Jans van Bavel (h14) IV.1c Johannes ged Kieldrecht 14-9-1687 get Jacobus Jansse de Munck, Frans Leijens, Cornelia Leijens en Lisbeth Jansse de Munck (ha213) IV.1d Jacobus ged Hulst 2-11-1689 get Lauren van den Ende en Cornelia Eijsens (h14) IV.1e Jacobus ged Kieldrecht 5-12-1690 get Jacob Eyens, Jacobus Verstraten en Maria Geers (ha213) IV.1f Elisabeth ged Kieldrecht 5-12-1690 get Cornelis van den Enden, Matijs Bastiaense en Elizabeth van den Ende (ha213) IV.1g Francois ged Hulst 12-9-1692 get Jacobus Jansse de Munck en Pieternelle Maauwe (h14) IV.1h Jacobus ged Hulst 13-2-1695 get Gijsbrecht Gijsselsen en Elisabeth Saersen (h14) IV.1i Johanna ged Kieldrecht 1-10-1697 get Jan Verbruggen en Anneken Fransd. Eijsens (ha213)
47
IV.1j Sophia ged Kieldrecht 25-10-1699 get Anthonius Jacobs Koek en Maria Jansen de Munck (ha213) IV.1k Cornelis ged Hulst 12-2-1702 (h15A) Gezin 2 moeder: III.1b Amelberga Jansd. de Munck trouwt met Corneel Bouwens van de Putte Kinderen: IV.2a Joannes ged Colijnsplaat 27-2-1676 get Hendrik Haak en Cornelia van Merenburg (c3) IV.2b Arij ged Colijnsplaat 25-7-1677 get Lambregt van der Meulen en Janneken Lampers (c3) IV.2c Cornelis ged Colijnsplaat 5-2-1679 get Jan Marinissen en Grietje Haak (c3) IV.2d Cornelis ged Colijnsplaat 7-4-1680 get Jan van Heijs en Margareta Haak (c3) Gezin 3 vader: III.1c Steven Jansz. de Munck trouwt met Maria Verstraeten Kinderen: IV.3a Jan ged Liefkenshoek 8-3-1676 get Jan Stevens en Magdalena Verstraate (rep) IV.3b Maria ged Liefkenshoek 6-12-1677 get Pieter Verstraate, Joannis van Assendelft en Geertruyt Maartens (rep) IV.3c Elisabeth geb Staten Kieldrecht (blijkens de trouwinschrijving in h33) ged Hulst 7-51683 get Jan Jansen de Munck, Catalijna huisvrouw van Jan Button en Elisabeth de Munck (h14) IV.3d Margrieta idem IV.3e Jacob ged Hulst 7-4-1686 get Jacobus Jansen de Munck en Maria Jansen de Munck (h14) Gezin 4 moeder: III.1g Maria Jansd. de Munck trouwt met Jacob Jans Cavé (Kave, Cove) Kinderen: IV.4a Jan ged Colijnsplaat 21-8-1678 get Steven Jansen de Munck, Cornelis Duuring en Pieternelle de Walle (c3) IV.4b Davit ged Hulst 3-11-1680 get Pieter van der Gucht en Lisebet de Munck (h14) IV.4c Jacob ged Hulst 11-10-1682 get Jacobus de Munck en Lisebet van den Ende (h14) IV.4d Lisebet ged Hulst 5-3-1684 get Jan Steven de Munck en Maeijken Verstraten (h14) IV.4e Cornelis ged Kieldrecht 6-4-1687 get Aernout Aernousse en Anneken Aersse (ha213) IV.4f Jacob ged Kieldrecht 1-5-1689 get Jan Verbruggen en Elisabeth vrouw van Lieven Bouters (ha213) IV.4g Laurens geb Kieldrecht ged Hulst 12-8-1693 get Laurens van den Eijnde en Janneke Jans de Munck (h14) Gezin 5 moeder: III.1h Elisabeth Jansd. de Munck trouwt 1) Kieldrecht 14-3-1688 met Jan Verbrugge (ha213) Bruid: jd wonend Kieldrecht Bruidegom: weduwnaar van Josyne Marchand, wonend Hulst Kinderen: IV.5a. Elisabeth ged Hulst 5-1-1689 get Pieter Verbrugge en Janneke Heijsens (h14)
48
IV.5b Aeltje ged Hulst 12-9-1692 get Pieter Verbrugge en Elisabeth van de Ende (h14) IV.5c Maria ged Hulst 10-4-1694 get Marinus Verbrughe en Elisabeth Bouters (h14) IV.5d Pieternella ged Hulst 11-5-1696 get Pieter Verbrugge en Janneken Berghgrauw (h14) IV.5e Johannes ged Hulst 26-12-1700 get Engelbert Bollant schepen van Hulst en Maria van Putten (h15A) IV.5f Pieter ged Hulst 24-1-1703 get Steven Janse de Munck en Maria de Munck (h15A) trouwt 2) Hulst 1-6-1707 met Pieter de Cramer (h33) Bruid: weduwe wonend Hulst Bruidegom: jm wonend Axel Gezin 6 vader: III.1i Jacobus Jansz. de Munck trouwt 1) Kieldrecht 25-3-1691 met Pieternella Cornilles Mahu (ha213) Bruid : jd van de Polder van Namen, wonend in de Polder van Kieldrecht Bruidegom: jm wonend in de Polder van Kieldrecht Kinderen : IV.6a Cornelis geb Kieldrecht ged Hulst 19-3-1692 get Jan Jansen de Munck en Maria Majende (h14) IV.6b Jan geb Kieldrecht ged Hulst 23-9-1693 get Leendert Maiu en Elisabeth Jansse de Munck (ha213) IV.6c Jacobus, 9 jaar oud op 13-12-1704 (ha514) IV.6d Cornelia geb Polder van Kieldrecht ged Hulst 9-10-1697 get Gijsbert Gijsbertse en Janneke Janse de Munck (h14) IV.6e Leendert ged Kieldrecht 1-6-1699 get Hubrecht Gysbregsen en Francyne Mahu (ha213) IV.6f Pieter geb Staten Kling (blijkens de trouwinschrijving in h34), 4 jaar oud op 13-12-1704 (ha514) trouwt 2) Polder van Namen (met attestatie van Hulst) 22-12-1704 met Willemientie met den Eije (h33) Bruid: weduwe van Willem Hooglander Bruidegom: weduwnaar van Pieternelle Mahuij trouwt 3) Hontenisse 28-7-1726 met Anna Kornelis Kerstens (Anna van Kessel) (h34) Bruid: jd geb Sint Maartensdijk wonend Hontenisse Bruidegom: weduwnaar van Wilhelmina Stoffels, geb Kieldrecht wonend Zandberg Kinderen: IV.6h Johannes ged Hulst 30-4-1730 get Jakob van den Enden en Kornelia Verduinen (h15A) trouwt 4) Hontenisse 6-4-1732 met Elisabeth Weksteen (h34) Bruid: weduwe van Gillis Hendrikse van den Berg, wonend Hontenisse Bruidegom: weduwnaar van Anna Kornelis Kerstens, wonend Zandenberg Kinderen: IV.6i Elisabeth ged Hulst 18-4-1734 get Kornelia Verduin (h15A)
49
Bijlage 2: Parenteel van Adriaen met den Eye (Gedeeltelijk tentatief; niet alle verbanden konden met zekerheid worden vastgesteld.) Afkortingen: ged = gedoopt get = doopgetuigen jd = jonge dochter jm = jongeman Bronvermeldingen: rep = J.M.G. Leune, Repertorium Lillo-Liefkenshoek 1585-1786 (Capelle a.d. IJssel, webversie 2013) ha513 = Zeeuws Archief, Hulsterambacht, inv. nr 513 ha213 = Zeeuws Archief, Hulsterambacht, inv. nr 213 h33 = Zeeuws Archief, DTBL Hulst 33 hon7a = Zeeuws Archief, DTBL Hontenisse 7A ax9 = Zeeuws Archief, DTBL Axel 9 Generatie I: Gezin 1 ouders: onbekend Kinderen: I.1a Adriaen met den Eije (Metteneye) (rep) Generatie II: Gezin 1 vader: I.1a Adriaen met den Eije trouwt: onbekend Bruidegom: wonend Lillo vanaf 1622 of eerder tot 1662 Kinderen: II.1a Maijke (Matie) (rep) II.1b Stoffel (rep) Generatie III: Gezin 1 moeder: II.1a Maijke Metteneije trouwt 1) Gerrit Coole (Cools) (rep) Bruid: wonend Lillo vanaf de geboorte tot 1688 of later Bruidegom: wonend Lillo vanaf 1660 of eerder tot 1665 of eerder Kinderen: III.1a Adam (rep) trouwt 2) kort na 29-9-1667 David Heyndricks (rep) Bruid: weduwe van Cools, geb Lillo Bruidegom: wonend Lillo 1646 of eerder tot 1688 of eerder Kinderen: III.1b naam onbekend, een dochter, ca 10 jaar oud op 29-9-1667 (rep)
50
Gezin 2 vader: II.1b Stoffel met den Eye trouwt: onbekend, familienaam waarschijnlijk Wagenaar (rep)* Bruidegom: wonend Waarde in 1659 en 1664 Kinderen: III.2a Adriaen III.2b Wilhelmina Generatie IV: Gezin 1 vader: III.2a Adriaen met den Heij trouwt: Maria Geertse Stoop (ha513) Bruid: is na haar tweede huwelijk met Aernout Aernoutse op 10-10-1688 gaan wonen in Kieldrecht, woonde voorheen in de Nieuwe Grouw. (ha213) Kinderen:** IV.1a Geerart, 16 jaar oud op 4-9-1688 (ha513) IV.1b Pieternelle, 13 jaar oud op 4-9-1688 (ha513) IV.1c Cornelis, 9 jaar oud op 4-9-1688 (ha513) IV.1d Christoffel, 3 jaar oud op 4-9-1688 (ha513) Gezin 2 moeder: III.2b Wilhelmina met den Eije trouwt 1) Willem Hooglander*** (h33) Kinderen: IV.2a Stoffel IV.2b Adriaen trouwt 2) Polder van Namen (met attestatie van Hulst) 22-12-1704 met Jacobus Jansen de Munck (h33) Bruid: weduwe van Willem Hooglander Bruidegom: weduwnaar van Pieternelle Mahuij Generatie V: Gezin 1 moeder: IV.1b Pieternelle Matteneij trouwt Abraham Pruijmelaer Kinderen: V.1a Stephanus ged Hontenisse 15-1-1705 get Cornelis Matteneij, Joos Pruijmelaer en Maria Geertsen (hon7a) V.1b Sara (volgens briefje) of Maria (benoemd) ged Hontenisse 27-2-1707 get Joannis Pruijmelaar (absent), Stoffel Matteneij en Cornelis --- (hon7a) V1.c Josias ged Hontenisse 26-1-1710 get Daniel Pruijmelaar, Jan Vettens en Willemina Matteneij (hon7a) V.1d Cornelis ged Hontenisse 1-11-1711 get Laurijs Ockmans en Sijtje Haernauts (hon7a) V.1e Johannes ged Hontenisse 18-2-1714 get Aegbaert Wolfert, Adriaen Robleijd en Adriana Arnouts (hon7a)
51
Gezin 2 vader: IV.1d Christoffel Metteneij trouwt Anna Mertens Kinderen: V.2a Christoffel ged Hontenisse 5-4-1713 get Merten Denijs, Cornelis Metteneij en Maria Geertsen Stoop (hon7a) Gezin 3 vader: IV. 2a Christoffel Hooglander trouwt Hulst 5-1-1705 Elijsabeth Mahu (h33) Bruid: jd van de Polder van Namen Bruidegom: jm van de Polder van Namen Kinderen: V.3a Willem ged Hulst 28-8-1716 get Adriaen Hooglander en Cornelia de Muijnck (h15a) Gezin 4 echtgenoot: IV.2b Adriaen Hooglander trouwt 1) Axel 1710 Catharina Jansse (ax9) Bruid: jd van Axel Bruidegom: jm van de Polder van Namen trouwt 2) Axel 27-7-1722 Laurentie Janse (ax9) Bruid: jd van Wolferdijk Bruidegom: weduwnaar van Catrina Pieter Janse van Rozendaal * In 1670 wordt Nilken Wagenaar vermeld als schoonzuster van Stoffel met den Eye (rep). Mogelijk was zij een familielid van Pieter Wagenaer die is overleden in 1681. Adriaen metten Hey (III.2a) wordt genoemd als voogd over zijn kinderen. (ha513) Voogden waren meestal naaste familieleden van de overledene. ** Alle vier kinderen komen voor op de lijst van kerkgangers van de gemeente van Kieldrecht uit 1692. *** Willem Hooghlant wordt na het overlijden van Adriaen met den Heij (III.2a) in 1688 genoemd als voogd over zijn vier kinderen. (ha513)
52
Bijlage 3: Leyste der Ledemaeten van de kerke van Kieldrecht. 1. Winandus Ceinte 2. Jan Stevense de Munk 3. Matæus Ivens 4. Jan Jansse de Munk 5. Gillis Bourgillon 6. Jan Keetelaer 7. Pieter Verdonk 8. Jacob Jansse Cavé 9. Anna van Swaenswijk 10. Jacoba van Campen 11. Jennette Pelt 12. Elisabeth van den Ende 13. Janneke Fransse Leijens 14. Tanneken van Nieuwkerke 15. Tanneken Janss 16. Anneken Aerienss 17. Aeltie Hendrix 18. Elisabeth Jansse de Munk 19. Maria Verstraeten 20. Maria Jansse de Munk 21. Neeltie vrouw van Verdonk 22. Matæus Zeegers 23. Marytie Geers
26. Pieternella van Campen 27. Janneke van Campen 28. Elisabeth Ariens Dudingh – gekomen met kerkelyke attestatie van Geertruydenbergh 31. Willem Verhoeve – met attest: van de polder van Namen den 6 december 1696 aengenomen den 20 jan. 1697 32. Antonij Aertsen 33. Jan van de Fonteijne 34. Jan Steevense de Munck de jonge 35. Petronella Mahu 36. Francijntje Mahu Dit is de lidmatenlijst zoals opgesteld tussen 1686-1701. De nummering is bij de transcriptie toegevoegd. Op de lijst komen de volgende echtparen voor: 1 en 9, 2 en 12, 4 en 13, 14 en 5 (later 14 en 32), 6 en 11 (later 6 en 28), 7 en 21, 8 en 20, 17 en 22 (later 17 en 30, 30 hertrouwt later met 36), 23 en 29. Van 18, 19 en 35 is bekend dat zij waren getrouwd, maar hun echtgenoten komen niet op de lijst voor. 10, 26 en 27 zijn mogelijk kinderen uit een eerder huwelijk van 9 (Anna van Swaenswijk was eerder getrouwd met Willem van Campen, kapitein en majoor bij de infanterie). 34 is een zoon van 19. 53
33 is mogelijk een zoon uit een eerder huwelijk van 14 (Tanneken van Nieuwkerke was eerder getrouwd met Frans van de Fonteijne, zij hadden o.a. een zoon genaamd Jan). 23 staat ook bekend als Maria Geertse Stoop. 30 staat ook bekend als Gijsbrecht Gijsbrechtse Schuyringh
54
Bijlage 4: Overzicht van overstromingen en inundaties in de Polder van (Staten) Kieldrecht gedurende de periode 1583-1719 Overstroming/inundatie 1583 7 november 1653 23 juni 1673 26 augustus 1680
Oorzaak inundatie door het Staatse leger stormvloed inundatie door het Staatse leger stormvloed
Herbedijking 1653 1654 1680
Na de overstroming van 26 augustus 1680 wordt de polder gesplitst in Groot- en KleinKieldrecht. Groot-Kieldrecht: (26 augustus 1680 26 januari 1682 9 mei 1702
stormvloed) stormvloed inundatie door het Franse leger
1681 1682 1719
Klein-Kieldrecht: (26 augustus 1680
stormvloed)
1688
14 augustus 1701 3 maart 1715
inundatie door het Staatse leger stormvloed
najaar 1702 1715/16?
55
Contactgegevens van de auteur: E-mail:
[email protected]
56