De familie Lanszweert en de stad Oostende
1
Stadsarchief Oostende Oostendse historische publicaties 17
Oostende 2008
2
Oostendse Historische Publicaties
De familie Lanszweert en de stad Oostende
Jacques van Wijnendaele Doctor in de Geschiedenis
3
4
Inhoud INLEIDING
7
1 VAN POPERINGE TOT OOSTENDE
9
KROMBEKE, POPERINGE, IEPER .
11
ANTOON LANSZWEERT KOMT IN OOSTENDE.
16
2 VAN HET VERRE OOSTEN TOT IN DE VLAAMSE POLDERS: ANDREAS LANSZWEERT
21
ANDREAS, EEN MAN, EEN OMGEVING
23
ANDREAS EN DE ZEE
25
ANDREAS EN DE POLDERS
31
ANDREAS EN ZIJN FAMILIE
43
3 DE POLITIEK IN OOSTENDE IN 1830, EEN FAMILIEZAAK ? JAN BAPTIST LANSZWEERT
47
EEN BEROERDE EEUWWISSELING
49
NAPOLEON LOGEERT BIJ J.B. LANSZWEERT
52
HET FAMILIALE NETWERK VAN JAN-BAPTIST LANSZWEERT
54
DE WEG NAAR DE VERKIEZINGEN VAN 1830
63
DE VERKIEZINGEN VAN 1830. EEN POGING TOT VERKLARING
68
DE PRINS EN DE BURGER
79
EEN BURGEMEESTERSCHAP ZONDER GESCHIEDENIS
82
4 EDUARD LANSZWEERT, AMATEUR-WETENSCHAPPER
89
EEN FAMILIE DIE VERDWIJNT
91
APOTHEKERS VAN VADER OP ZOON
92
5
5 GENEALOGIE VAN DE FAMILIE LANSZWEERT VAN OOSTENDE
101
DE VOOROUDERS VAN ANTOON LANSZWEERT
104
ANTOON IN OOSTENDE, ZIJN KINDEREN EN KLEINKINDEREN
105
DE KINDEREN VAN FRANÇOIS EN ANNE BONDELUE
107
DE JONGERE TAK VAN PHILIPPE FRANÇOIS EN HENRIETTE DEDAU : JAN BAPTIST EN ZIJN NAKOMELINGEN
109
DE OUDERE TAK VAN PHILIPPE FRANÇOIS I EN HENRIETTE DEDAU: PHILIPPE FRANÇOIS II EN ZIJN NAKOMELINGEN
111
LOUIS DÉSIRÉ LANSZWEERT EN ZIJN NAKOMELINGEN
113
BIBLIOGRAFIE EN BRONNEN
117
BRONNEN
117
1. GEDRUKTE BRONNEN
117
2. HANDGESCHREVEN BRONNEN
118
3. DIVERSE BRONNEN
118
ZOEKINSTRUMENTEN
119
STUDIES
119
COLOFON
124
6
Inleiding De ontwikkeling van onze Vlaamse steden is altijd te danken geweest aan de werkijver van de plaatselijke families die, ongeacht hun sociale positie, gedurende jaren en eeuwen samengewerkt hebben om van de dorpen actieve, rijke en wereldberoemde centra te maken. De groei van onze steden heeft echter niet alleen te maken met de inzet van individuele families, maar ook met de inzet van opeenvolgende generaties die, ieder op hun beurt, iets bijgebracht hebben tot de evolutie van de samenleving. Dit is ook het geval geweest in de stad Oostende, met echter één speciaal aspect dat men elders niet vindt. Na het Beleg van 1601-1604 was de stad, of liever wat er nog van overbleef, totaal verwoest en ontvolkt. In de loop van de zeventiende eeuw moest men een beroep doen op mensen van andere streken. De meeste families die naderhand als echt Oostendse families beschouwd werden, zijn tijdens deze periode vanuit heel Vlaanderen gekomen om zich in de havenstad te integreren. Zo ging het ook met de familie Lanszweert, afkomstig uit Poperinge. Antoon Lanszweert vestigde zich op het einde van de zeventiende eeuw, na zijn huwelijk met een plaatselijk meisje, Louisa Van den Abeele, definitief in Oostende. Tijdens de twee volgende eeuwen hebben de nakomelingen van Antoon en Louisa een niet te verwaarlozen rol gespeeld in de ontwikkeling van de Stad. De laatste mannelijke vertegenwoordiger van die Oostendse familie stierf in 1906. De familie kende twee eeuwen actieve aanwezigheid in de Stad. Eén van de familieleden was burgemeester tijdens de Revolutie van 1830, een heel delicate en zelfs gevaarlijke periode voor de Stad. Een ander familielid was actief in de soms ongelooflijke en romantische onderneming van de Oostendse Compagnie, hij was zeerover ten dienste van de keizerin en maakte de polders rond de stadskern bewoonbaar. Nog een andere Lanszweert kwam als amateurwetenschapper in contact met de meeste Europese wetenschappers. In tegenstelling tot andere families, zoals de Van Iseghems of de Serruys, is de naam Lanszweert echter al lang verdwenen en vergeten in Oostende. Geen standbeeld, geen straatnaam, geen enkel teken doet de huidige bevolking nog denken aan deze destijds vooraanstaande familie die een grote bijdrage tot de groei van de stad heeft gehad. Dankzij sommige hedendaagse historici dook de naam Lanszweert opnieuw op en kreeg de familie opnieuw een plaats in verscheidene studies 1.
1
Bijvoorbeeld J. PARMENTIER, Het gezicht van de Oostendse handelaar, Oostende, 2004 (Oostendse Historische Publicaties, 11), p. 251-252; G. VANDAMME, “Meer gegevens over de Oostendse familie Lanszweert”, De Plate, 1989, p. 11-12.
7
Dit boek wil een herinnering zijn aan de Oostendenaars van weleer. Als kleinzoon van Louisa Lanszweert, de laatste erfgename van de familie, kreeg ik een deel van het familiearchief in handen. Omdat de stad zo weinig archieven heeft, bracht dit familiearchief mij ertoe om deze studie te realiseren. Ondanks het belang van de onthullingen uit het familiearchief, komt veel informatie uit gespecialiseerde historische werken over de Oostendse geschiedenis en uit de archieven van openbare instellingen waarvan een lijst in de bibliografie te vinden is. Ik zou graag iedereen willen bedanken die met het verzamelen van gegevens en het maken van dit boek te maken had, onder andere Mevr. Vermaut, archivaris in Oostende, de directie en het personeel van de Koninklijke Bibliotheek Brussel, van het Rijksarchief in Brussel, Antwerpen, Brugge, van het Museum voor Natuurwetenschappen Brussel, M. Falise voorzitter van de kring “De Plate”, de VVF Oostende. Voor het nalezen en verbeteren van de teksten, gaat mijn dank naar Mevr. Betsy Geeroms, Mevr. M. Vanlerberghe en vooral naar Mevr. Myriam Borremans.
8
1 Van Poperinge tot Oostende .
9
10
De meest merkwaardige persoonlijkheid van de familie in de 18de eeuw is Andreas Lanszweert, medewerker bij de Oostendse Compagnie, zakenman, zeerover, opbouwer van dijken. Hij is wellicht één van de meest typische figuren van een tijd die gekenmerkt is door het begin van het grootscheepse kapitalisme. Alvorens zijn activiteiten te beschrijven zullen wij de oorsprong van de familie bestuderen. Hiervoor verplaatsen we ons naar het laat-middeleeuwse Poperinge.
Krombeke, Poperinge, Ieper 2. De eerste Lanszweert, die wij als voorvader van de Oostendse familie Lanszweert kunnen aanwijzen, is een zekere Merlin, zoon van Nicolas, of Merlin I. Hij werd geboren in Krombeke rond 1557 en was getrouwd met Jacqueline Vermeersch, dochter van Merlin Vermeersch. Hun twee zonen werden geboren in 1596 (Merlin II) en in 1598 (Jan). Ze hadden ook nog twee dochters: Jacqueline en Jeanne. De tweede zoon, Jan of Josse, laat in 1625 in Krombeke (gelegen in de buurt van Poperinge) de grote hoeve van Sint-Jan bouwen die als zetel van de familie zal gelden en nog bestond in de 19de eeuw. Op deze hoeve was lang het familiewapen te zien dat wellicht de oorsprong van de naam “Lanszweert” verklaart; het familiewapen vertoont twee zwaarden « d’or à deux épées en sautoir ». Dat wapen werd ook door de volgende generaties gebruikt en was nog te vinden op het bezoekkaartje van Edward Lanszweert in de tweede helft van de 19de eeuw 3. Toch moeten we rekening houden met enkele andere gegevens. Hoewel het geslacht niet vóór de 16de eeuw te vinden is, zijn de naam Lanszweert (onder verschillende schrijfwijzen) en de familiewapens ouder. Een Jakemes Lanczweert wordt vermeld in Ieper op 11 februari 1284; hij is waarschijnlijk dezelfde persoon als Jakemes Longe Espee die in 1278 verschijnt en wiens naam het Vlaamse woord in het Frans vertaalt 4. Een Michel Longuespee is in 1594-95 voorschepen van Poperinge5 en in 1485 vinden we een Louis Lansweert die schepen is in Bergues 6. De familienaam is dus ouder dan de 16de eeuw. Een andere familie, of een tak van dezelfde familie, bezit dezelfde wapens. We vinden ook talrijke varianten zoals Lanksweert of Lancksweert waarvan de spelling dichter schijnt te 2 3 4 5 6
Voor de genealogie, de bewijzen en de nota’s zie Hoofdstuk V. VAN HILLE, Descendance de Jacqueline de Backer et de Mailliard Lansweert, p. 194 ; B.R.B. Ms Fonds Merghelynck, n°42, Veurne, nr161 ; Obiit in de kerk Sint-Maarten in Ieper ; docum. auteur. C. WYFFELS, Analyses de reconnaissances de dettes passées devant les échevins d’Ypres (1249-1291), CRH, Brussel, 1991, p. 122, 238. OPDEDRINCK, p. 148, 156. Postérité Lansweert-Kekeraert, W. VAN HILLE (uitg.), Tablettes des Flandres, Document 6, Annexe 4, Brugge 1961, p. 37-78.
11
staan bij wat oorspronkelijk « een lang zwaard » was. Christine Broeders trouwt vóór 1599 met Augustin Lancsweert 7. Die familie bestaat nog altijd. In Nederland zijn er Lancsweert te vinden met als wapens: “de gueule à deux épées d’argent garnies d’or passées en sautoir” 8. Lt. Gen. Maurice Lanksweert kreeg de officiële toekenning van de wapens “d’azur à deux épées d’argent passées en sautoir, les pointes en haut” met het devies “ Ik houd lang sweert” 9. In de 17de eeuw, vóór de komst van Antoon Lansweert uit Poperinge, zijn er al leden van de familie Lancksweert in Oostende te vinden: François Lancksweert is schepen, penningmeester (1631-1642) en zijn zoon Charles, eveneens schepen en penningmeester (1672-1690) 10. Het is dus meer dan waarschijnlijk dat het geslacht met de namen “Lanc-Lanck- LangLants- of Lans-zweerd” vanaf de Middeleeuwen in de streek Poperinge-Ieper, met als wapens twee zwaarden, aanwezig was. Dat geslacht heeft zich vermoedelijk op het einde van de Middeleeuwen in verscheidene takken verspreid, waarvan de Lancksweert en de Lanszweert. Gezien het thema van dit boek vooral de verdere activiteiten van de familie Lanszweert in Oostende is, hebben wij de studie over een eventueel groter en ouder geslacht hier niet doorgevoerd. De tak die wij gaan volgen begint dus met Merlin I Lanszweert, geboren rond 1557 in Krombeke bij Poperinge. Hij was de voorouder van Antoon, stichter van de Oostendse familie Lanszweert. Wij brengen hier een samenvatting van het leven van deze familie tot aan de aankomst van Antoon in Oostende op het einde van de 18de eeuw. De familietakken die na de 18de eeuw in de streek van Poperinge en Ieper gebleven zijn, hebben wij in deze studie niet verder gevolgd.
7
8 9
10
Tabl. Flandres, 5, p. 128. A. de SELLIERS de MORANVILLE, « Deux armoriaux manuscrits d’Ostende au XVIIème siècle », Recueil de l’office généalogique et héraldique de Belgique, 6, 1957, p. 5-32, p. 22. F. KOLLER, Armorial ancien et moderne de Belgique, Verviers, 1979, p. 140. W.DE BROCK, « Drie Dokumenten in verband met Oostende », Ostendiana 1971, 1972, p. 13-17.
12
De thans verdwenen hoeve “Sint-Jan Steen” werd gebouwd in 1625 door Jan, zoon van Merlin I.
De hoeve “Sint-Jan Steen” zoals afgebeeld op de familiestamboom Deze omvangrijke en indrukwekkende woning was een mengeling van een boerderij, een kasteel en een patriciërshuis en was dicht bij de stad gelegen. Ze toonde met trots de familiewapens, de fameuze twee zwaarden. Deze eigendom vormde een leen, in het feodale recht dat nog altijd voor de Franse revolutie bestond. Dat leen moest, volgens de ouderwetse plechtigheid, bij elk overlijden door de leenheer opnieuw toegekend worden aan de erfgenaam. Dit gebeurde in directe opeenvolging. De toekenning gebeurde op 22 april 1677 ten voordele van Merlin IV Lanszweert (1625-1691), zoon van de stichter, en achtereenvolgens ten voordele van zijn zoon Jan, geboren in 1663 en griffier in Reningelst, en zijn kleinkinderen Albert in 1714, Pierre Corneille op 26 augustus 1756, en eindelijk op 11 juli 1770 Marie Angeline 11. Het bezit van de hoeve gaat dan, wegens gebrek aan erfgenaam in deze lijn, over naar een andere nakomeling van de zoon van de stichter. Ondertussen is het feodale stelsel voorbij en gebeurt de overname door de erfgenaam Narcisse Devroe, geboren in 1793, zoon van Joseph Devroe en Narcisse Ursula Lanszweert, onder de bepalingen van het nieuw burgerlijk recht. Sommige leden van de familie bekleden plaatselijke functies. Jacques Melchior Lanszweert (1672-1719) wordt een aanzienlijke burger van Poperinge. Hij trouwt in 1698 met een 11
VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 42.
13
burgeres, Petronille de Vos, wordt raadgever van de stad en jaar na jaar wordt hij in het stadsbestuur herkozen: als raadslid in 1715, 1716, 1719, 1725, 1726 en als schepen in 1711, 1712, 1714, 1717, 1718, 1725 12. Frans Lanszweert, geboren in Krombeke op 10 februari 1648, echtgenoot van Marie Mallebranche (gestorven in Stavele in 1694), wordt schepen in Stavele 13. De huwelijken gebeuren gewoonlijk in de streek, waarschijnlijk met gelijksoortige families. De nakomelingen van Jan Lanszweert blijven ook in de streek wonen. Alleen Pieter (17001771) gaat naar Ieper wonen. Zijn broer Merlin IV (1625-1691) verhuist naar Stavele waar hij schepen van de parochie en van de heerschap wordt. Door hun huwelijk komen sommige van de meisjes in aanzienlijke families terecht en verhogen zo het aanzien van hun aanverwanten. Jeanne Lanszweert (1671-1715) trouwt met Arnold Le Lieur, schepen en griffier in Stavele; Martine Lanszweert (1678-1757) trouwt met Jacques Haegebaert die in 1695 het feodaal hof van Steenhof met zes achterlenen gekocht had. Dit hof was oorspronkelijk afkomstig van de graaf van Hoorn. Christina Lansweert huwt op 11 januari 1696 met Charles Pierre Boudins (1668-1705), erfgenaam van lenen in Oostvleteren en Reninge 14; Marie Angéline Lanszweert huwt met Benoît Joseph Reyphins die burgemeester en schatbewaarder in Poperinge is. Hun kleinzoon Lodewijk Augustus Reyphins (1767-1838) was advocaat en zal door de koning der Nederlanden lid en daarna voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal benoemd worden 15. Het paar Pieter Jakob Lanszweert en Catherine Iweins heeft geen zoon maar hun twee dochters doen op hun beurt een goede partij: de oudste dochter Colette Françoise (1766- 1836) trouwt in 1786 met Charles Joseph Huughe, heer van Peutevin, burgemeester van Ieper en lid van de Provinciestaten. De jongste dochter, Narcisse Ursule (1773-1824), trouwt met Joseph Léonard Devroe, heer van Bulscamphove en Kerskenshove. Ook de mannen komen soms door hun huwelijk in bekende families terecht. Jan, geboren op 4 september 1663, trouwt op 30 juli 1697 met Marie Anne Marsilles, geboren op 5 maart 1676 en dochter van Philip, schepen en raadslid in Poperinge 16. Deze echtvereniging brengt Jan in de omgeving van de bestuurders van de stad Poperinge. Philip Marsilles, vader van Marie Anne, was trouwens schepen en raadslid. Haar grootvader André Marsilles (gestorven in 1653), schepen, burgemeester en baljuw, was in de echt verbonden met Marie Makeblyde wiens vader André burgemeester was van 1609
12 13 14 15 16
Ph. VAN HILLE (uitg.), Indices op de Poorterboeken van Poperinghe 1568-1796, Het Magistraat van Poperinge 1568-1793, 1969, p. 190. Ph. VAN HILLE, Descendance de Jacqueline de Backer et de Mailliard Lansweert, p. 190. « Postérité Boudins-Kekeraert », Tablettes de Flandre, Documents, 6, annexe 6, p. 79. Les mémoires d’un orangiste : L. A. Reyphins, ex-président de la seconde chambre des Etats-Généraux, 1835, L. FRANCOIS (éd.), Commission Royale d’Histoire, Brussel, 1989, p. VI. VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 37; VAN HILLE, Indices, p. 83.
14
tot 1618 17. De familie Makeblyde was sinds de jaren 1450 van hoge stand 18 en leek een soort exclusiviteit te hebben op de hoogste stadsfuncties: Jan Makeblyde was burgemeester van 1627 tot 1632, Louis was burgemeester van 1572 tot 1573. En dan vermelden we nog niet de functies van raadgevers, schepenen of kerkmeesters 19. Jan Frans Lanszweert (1732-1770) trouwt met Jacqueline Boone. Deze familie Boone vindt men terug in het bestuur van de stad Poperinge met Robert als raadgever in 1569-71, Jacques als lid van de magistratuur in 1667, Pieter in 1686, 1688, 1691, Guillaume in 1718-19 20. In het algemeen blijven kinderen en kleinkinderen in dezelfde streek wonen. Men verhuist alleen voor een huwelijk. Vaak gaat deze aankomst in een nieuwe omgeving gepaard met succes; het is alsof de verplaatsing de ontplooiing van verborgen talenten toelaat. Merlin III, geboren in Krombeke in 1625, wordt schepen van Stavele waar hij in 1680 sterft. Zijn nakomelingen blijven in Stavele. Pieter Lanszweert (1700-1771), zoon van Jacob (16721733) en kandidaat in de Rechten, verlaat Poperinge om in 1727 met een meisje van Ieper te trouwen, Pétronille Degrente, in deze stad geboren in 1701. Hij bouwt er zijn loopbaan uit en ook zijn kinderen zullen er blijven wonen. De verhuizing zal voor hem en zijn kinderen fortuin brengen! Zijn dochter Marie Barbe (1737- 1783) trouwt met een zeer rijke man, Charles Joseph Emmanuel du Bus, heer van o.a. Hollebeke, Ten Hove, Spreaux, Meurins, terwijl zijn zoon Pieter Jakob (1734-1802), licentiaat in de Rechten 21, burger van de stad Ieper, er belangrijke functies bekleedt. Hij wordt schepen, griffier van de Vierschaere van de stad Ieper, pensionaris-raadgever bij de feodale rechtbank van Ieper en daarna eerste pensionaris-raadgever. Hij trouwt met Catherine Narcisse Thérèse Iweins en treedt zo in een eerbiedwaardige Ieperse familie waarvan een lid, François, al in 1522 schepen is geweest. Die Iweins worden heren van Eeckhoutte en Wyart. Uit dit korte overzicht kunnen wij al een paar conclusies trekken. De familie Lanszweert die wij hier bestuderen, is afkomstig in de XVIde eeuw van Merlin I Lanszweert en gevestigd in Krombeke, bij Poperinge, waar ze een landhoeve of een hof bouwt dat juridisch als feodaal leen beschouwd wordt. Ze gebruikt ook zonder betwisting burgerlijke wapens. Verscheidene familieleden gaan in de nabijheid wonen, in Poperinge, Stavele en Ieper, waar zij hun eigen familie nestelen, zonder de betrekkingen met Krombeke af te breken. De ambten die de Lanszweert in die verschillende steden en gemeenten bekleden
17 18 19 20 21
Tabl. Flandres, 6, p. 282-285. Over de familie Makeblyde : Tabl. Flandres, 6, 1955, p. 277-294. VAN HILLE, Indices, p. 193. VAN HILLE, Poorterboek, p. 171. Petrus Jacobus Lanswert, 1752, Rechten (A. SCHILLINGS, Matricule de l’Université de Louvain , CRH, Brussel, 1969, vol. 8, p. 205, nr 19).
15
en hun echtelijke verbindingen met aanzienlijke, soms rijke en zelfs adellijke families, getuigen van regionale bekendheid en achtenswaardigheid.
Antoon Lanszweert komt in Oostende. In dit rustige leven tussen Ieper en Poperinge, zonder onvoorziene gebeurtenissen noch verre reizen, waar iedere generatie de toekomst van haar eigen kinderen met zorg voorbereidde, waar ooms en nichten nooit ver van elkaar woonden, waar de oude hoeve van Jan zekerheid en continuïteit waarborgde, gebeurde er toch iets onverwachts dat het uitgangspunt vormt van ons verhaal. Rond 1675 vertrok Antoon Lanszweert naar Oostende waar hij trouwt en op 10 december 1676 een eerste kind krijgt. Zo verlaten wij de familietak Lanszweert uit de streek Poperinge – Ieper die er een eigen leven blijft leiden en verplaatsen we ons naar de kust. Wie was deze Antoon? Waarom heeft hij de normale gang van zaken plotseling veranderd ? Waarom zocht hij fortuin in een verre en onbekende streek ? Antoon Lanszweert was de kleinzoon van Jan die in 1625 het Sint-Jans Steen gebouwd had. Die heeft twee zonen, Merlin IV (1625 -1691) en Jan, vader van Antoon (1632-1695). Al die mensen wonen met hun kinderen in Krombeke, meer dan waarschijnlijk in de familiehoeve. Merlin was tweemaal getrouwd, met Marie Leroy en met Catherine Dumortier. Zij hadden verscheidene kinderen. Jan de jongere en zijn echtgenote Margriet Priem hebben, behalve Antoon (geboren in 1652) nog een andere zoon Jacques (geboren in 1655) en een dochter Petronille (geboren in 1657). Van Jacques en Petronille is er echter geen spoor meer; zij stierven vermoedelijk in hun kinderjaren. Merlin IV, oom van Antoon, heeft natuurlijk alle rechten op de hoeve die hem op 22 april 1677 toegekend wordt. Vermoedt Antoon, in overeenkomst met zijn vader, dat hij geen kans maakt in de streek waar hij in het leenhof van zijn oom en zijn neven zijn hele leven zonder hoop zal moeten doorbrengen? Is dat de reden van zijn vertrek? Waarom is zijn bestemming Oostende? Hebben de al vermelde Lanksweert (met een k) een rol in deze keuze gespeeld? In de 17de eeuw vindt men immers in Oostende François Lancksweert als schepen en penningmeester (1631-1642) en zijn zoon Charles, ook schepen en penningmeester (1672-1690) 22. Heeft deze Charles iets gedaan om deze verre aanverwant te helpen en hem een introductie in de havenstad te bezorgen vooraleer deze familietak uit de stad verdwijnt, want na deze Charles vinden wij in Oostende geen Lanksweert (met een k) meer.
22
W.DE BROCK, « Drie documenten in verband met Oostende », Ostendiana 1971, 1972, p. 13-17.
16
In ieder geval wordt in 1676 in Oostende het huwelijk tussen Antoon Lanszweert en Louisa Vandenabeele voltrokken 23. De vrouw is de dochter van Adrien Vandenabeele en Louisa Abrahams. In 1609 wordt de naam Vandenabeele al in Oostende vermeld 24 en op 27 oktober 1623 vinden wij Lambrecht Van den Abeele, zoon van Cornelis en Cathelijne Wante 25. Bij het huwelijk is Antoon 24 jaar oud, Louisa pas 16. Het paar zal zeventien geboorten kennen: Louisa op 10 december 1676, Barba Theresa op 17 augustus 1678, Frans op 22 september 1680, Maria op 20 februari 1682, Antoon op 18 september 1683, Geneviève Godelieve op 21 oktober 1685, Anna Rosa op 23 december 1686, Margriet op 26 oktober 1688, Jacques-Joseph op 29 september 1690, Jacques-François op 18 oktober 1693, Jan op 11 november 1695, Andreas op 31 augustus 1698, Johanna op 16 april 1702, Matthieu op 24 februari 1697 en nog drie doodgeborenen. Zoals het destijds het geval was, sterven veel van die kinderen zeer jong: Louisa toen ze nog geen 3 jaar oud was in 1679, Geneviève Godelieve na een paar weken in december 1685, Jacques-Joseph en Matthieu vlak na hun geboorte, Jacques-François na vijf maanden op 9 maart 1694, Jan na twee maanden in januari 1696. Van al die kinderen zullen er acht de volwassen leeftijd bereiken: drie zonen Antoon, Franz en Andreas en vijf meisjes Maria, Anna Rosa, Barba Theresa, Margriet en Johanna. Behalve Johanna waren zij aanwezig of vertegenwoordigd toen de inventaris van de goederen van hun overleden moeder in 1714 opgemaakt werd 26. Daar vernemen we de uitbouw van de familie Lanszweert: Barbara is getrouwd met kapitein Jan Fitzgerald, Anna Rosa met Willem Rycx, minderjarige zoon van Philip Rycx; Margriet Ludovica met Rudolfus Halluin, Maria is ongehuwd 27. Die vier dochters krijgen elk 138 gulden van de erfenis van hun moeder28. Sommige van die kinderen zullen in de verdere geschiedenis van de familie geen grote rol spelen. Barba Theresa of Barbara was getrouwd met Jan Fitzgerald, een Ierse kapitein die in Duinkerke was gevestigd. Hij vocht tijdens de Spaanse Successieoorlog als zeerover in de traditie van Jean Bart en was in dienst van de koning van Frankrijk 29. Zij gaat in Duinkerke wonen en op 22 april 1716 verkoopt zij 20 gemets schorreland in SintCatharina onder ‘s Heerwoutermans, afkomstig van haar moeder Louise van den Abeele,
23 24 25 26 27 28 29
Klappers Parochieregister Oostende, Huwelijken, R.A. Brugge. W. DEBROCK, « Drie documenten in verband met Oostende », Ostendiana, 1972, p. 13-17. Brugsche Vrije Register 16224, fol. 126 ; VERHAEGEN 278. Staet van goede ter sterfhuyse van Jff de weduwe van Sr Anthone Lanszweert zoals gesloten den 19 xber 1714 (Docum. auteur). Staet van goede ter sterfhuyse 1714. Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 96-97. Brugsche Vrije Register 16307, fol. 177; VERHAEGEN 1130; R. MAGOSSE, Al die willen te kap’ren varen: de Oostendse kaapvaart tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713), Oostende, 1999 (Oostendse Historische Publicaties, 7), p. 82; H. MALO, La grande guerre des corsaires. Dunkerque (1702-1715), Parijs, 1925, p. 151, 240.
17
aan Antoon Ignace van Steelant 30. Margriet Ludovica trouwt met Bernard Rudolfus Halluin. Van Johanna onthouden we alleen dat zij op 13 mei 1772 sterft in Boulogne 31. De voornaamste familieleden die in dit verhaal overblijven zijn, naast Andreas aan wie een heel hoofdstuk zal gewijd worden, zijn overlevende broeders Antoon en Frans en zijn zuster Anna Rosa, de echtgenote van Philip Rycx. Anna Rosa en haar echtgenoot, notaris Philip Rycx senior, zullen in de loopbaan van Andreas van grote betekenis zijn32. Geboren op 23 december 1686, trouwt Anna Rosa in 1709 met notaris Philip Rycx de oude (Oostende, 31 mei 1680 - Oostende, 26 maart 1763). Een andere Rycx, Antoon Franciscus (Brugge 1681 - Oostende 1731), getrouwd in 1710 met Francisca Vermeersch en daarna in 1725 met Marie Isabelle de Gennellis, werkte als handelaar in boter, Arabische en Oost-Indische koffiebonen 33. Anna Rosa en Philip hebben in hun huwelijk weinig geluk: hun beide zonen, Franz en Philip, sterven vroeg en in 1712 overlijdt ook Anna Rosa. Zelfs na dit overlijden blijven de banden tussen de families Lanszweert en Rycx heel hecht. De notaris treedt in een tweede huwelijk met Marie Françoise Van Paemel. Andreas Lanszweert wordt in 1722 peter van hun dochter Joséphine Françoise terwijl in 1733 Antoon Lanszweert peter wordt van Antoon Guillaume Rycx 34. Philip Rycx woont in 1714 in een huis in de Weststraat dat hij van zijn schoonmoeder Louise van den Abeele huurt 35. Philip Ryck verkoopt in 1716 een perceel grond in Stene aan Frans Lanszweert 36. Hij zal later als procureur voor de zoon van Franz werken. Wij zullen verder zien dat Andreas altijd veel vertrouwen schenkt aan Philip Rycx en hem steeds “Mijnheer ende Cozijn”noemt 37. Geboren in Oostende op 18 september 1683, trouwt Antoon Lanszweert op 24 oktober 1706 met een meisje van Brugge, Maria Van Ockerhout (Brugge 19.11.1683 – Oostende 1729) 38. Haar vader, Laurent Van Ockerhout (1647-1699), stond aan het hoofd van het ambacht van kaarsenmakers. Hij bezat de oliemolen De Papegaey en had bij zijn vrouw Anna Bauwens acht kinderen. De zuster van Maria was sinds 1705 getrouwd met Jean Claijs, waarschijnlijk een Oostendenaar39. Haar broer Louis (1690-1750), deken van de Brugse kaarsenmakers, was de laatste van de familie om dit vak uit te oefenen 40. De 30 31 32 33 34 35 36 37
38 39 40
Brugsche Vrije Register 16307, fol. 177; VERHAEGEN 1130. Tableau Descendants; Klappers Parochie register Oostende, Overlijden, Dopen . Over die familie zie: M. SEBRECHTS, « De familie Rycx », Ostendiana, 2, 1975, p. 7-37, p. 18-19; ook PARMENTIER, Gezicht, p. 319. PARMENTIER, Gezicht, p. 319. SEBRECHTS, Familie Rycx, p. 20. Staet van goede ter sterfhuyse 1714. Brugsche Vrije Register 16308, fol. 49v ; VERHAEGEN 1135; SEBRECHTS, Familie Rycx, p. 18-19. Brief Andreas Lanszweert aan Philippe Rycx 26 augustus 1759. Over deze familie: E. COPPIETERS, Histoire de la famille Van Ockerhout à Bruges, Loppem, 1961. Brugsche Vrije Register 16307, fol. 14; VERHAEGEN 1121. COPPIETERS, Van Ockerhout, p. 52-53.
18
familie was trouwens gestegen op de sociale ladder: een oom van Maria, Jacques (16401699) studeerde rechten, werd advocaat van de stad en ook zijn zonen Léonard (16821733) en Jean Baptiste (1692-1762) promoveerden in de rechten. Zo werd de familie in 1733 in de adelstand verheven 41. Dit invloedrijke huwelijk zal voor Andreas van nut zijn. Antoon en Maria hebben twee dochters: Maria en Anna, beiden geboren in Brugge in 1707 en 1708 42 maar woonachtig in Oostende. Op 12 juli 1715 verkoopt hij, samen met zijn zuster Ludovica, getrouwd met Rudolfus Halluin, schorreland in Sint-Catharina aan Antoon Ignace van Steelant. Die eigendom komt van zijn moeder 43. Hij schijnt toch in financiële moeilijkheden te geraken. In 1713 staat hij achter met terugbetalingen en de deurwaarder legt beslag op zijn hofstede en zijn eigendom 44. Het jaar van zijn overlijden is moeilijk vast te stellen:1729 of 1737 volgens de registers ? Hij schijnt echter nog in leven te zijn in 1743 want dan wordt hij vermeld als eigenaar in de Sint-Catharinapolder 45
. Van de dochters weten wij weinig. Maria Lanszweert sterft in Oostende in 1732 of
175546. Over de activiteiten van Antoon, stichter van de Oostendse familie, weten wij niets. We hebben echter veel meer getuigenissen over wat Louisa, moeder van die talrijke kinderen, na het overlijden van haar man doet. Zij schijnt een actieve vrouw te zijn geweest en over veel geld beschikt te hebben. Antoon sterft in Oostende op 28 juni 1708 47, Louisa pas zes jaar later op 30 augustus 1714. Intussen heeft zij grond gekocht, in 1710 een huisje met 20 gemets land in Oudenburg dat zij in 1714 aan Antoon Ignace van Steelant terugverkoopt. Alsof zij al de toekomstige activiteiten van haar zoon Andreas voorzag, koopt zij in 1709 ook grond in de Sint-Catharinapolder, de helft van een “schaperij” genoemd « Fort Ste.- Isabelle », in 1713 schorreland onder ‘s Heerwoutermans komende van Adriaan van Liebeke. Ze koopt ook schorreland niet ver daar vandaan in Stene 48. Die gronden worden verpacht en op 29 april 1713 vraagt de pachter Pieter de Brock aan de weduwe Antoon Lanszweert vrijstelling van betaling omdat hij door het doorsteken van de dijken en de dagelijkse vloed van het zeewater de schorren niet kan gebruiken 49. Wij bezitten ook de inventaris die bij het overlijden van Louisa van de Abeele opgesteld werd 50. Hieruit blijkt dat zij aanzienlijke bezittingen had waarvan wij hier de onroerende 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50
COPPIETERS, Van Ockerhout, p. 53. Tableau des descendants de Merlin Lanszweert. Brugsche Vrije Register 16307, fol. 14; VERHAEGEN 1121. Brugsche Vrije Register 16304, fol. 49v, VERHAEGEN 1097; Brugsche Vrije Register 16305, fol. 80, VERHAEGEN 1108. 8 februari 1743. Klappers Parochie register Oostende, Overlijden. Tableau des descendants de Merlin Lanszweert. Brugsche Vrije Register, 16301, fol. 42, VERHAEGEN 1079; 16305, fol. 168, VERHAEGEN 1115; 16300, fol. 8, VERHAEGEN 1O63; 16304, fol. 118, VERHAEGEN 1102; 16299, fol. 130v, VERHAEGEN 1059. INGHELBRECHT, Procesbundels, n°858, p. 242. Staet van goede ter sterfhuyse 1714.
19
goederen zullen vermelden. Die zijn van twee soorten: in de stad Oostende gelegen huizen 51, buiten de stad gelegen grond (voornamelijk schorreland) 52. In de stad worden verscheidene huizen vermeld: het sterfhuis op de oosthoek van de Nieuwe Markt waar Louisa gewoond heeft en dat aan Franz, mits vergoedingen aan de andere erfgenamen, wordt gegeven 53; een huurhuis met twee kleinere in de Sint-Antonius van Paduastraat
54
,
een huis in de Weststraat dat verhuurd is aan Philip Rycx; een huis in de Oude Magazijnstraat en nog een huurhuis in de Oostmolenstraat 55. Wat voor de toekomst meer belang heeft zijn de talrijke percelen schorrelanden waarvan in de inventaris verduidelijkt wordt dat zij door Louisa tijdens haar weduwschap aangekocht werden 56. Deze lijst is zeer lang en getuigt van een voortdurende aankoopactiviteit en van een specifieke interesse voor goedkope schorrelanden. Het geheel van die schorrelanden, die zich over de parochies van Oudenburg, Steene, Zandvoorde en in het algemeen in de Sint-Catharinapolder uitstrekken, wordt in 1714 geschat op 623 gulden 57. Was Andreas’ moeder al geïnteresseerd in een mogelijke ontwikkeling van die verlaten oppervlakten die regelmatig door de zee overstroomd werden en waar er alleen, tussen die overstromingen, schapen te vinden waren? Heeft zij daarover met haar jongste zoon gesproken? Heeft Andreas sommige van deze aanwervingen bijgewoond? Heeft hij soms met zijn moeder door die droevige en eindeloze schorrelanden gelopen en zo een voorspelling gehad van wat er daarmee in de toekomst kon gebeuren? Heeft hij, na het overlijden van zijn moeder, toen deze inventaris openbaar werd voorgelezen, minder aandacht gehad voor de stedelijke huizen dan voor de waardeloze percelen half-grond half-zee? Dacht hij toen al aan de toekomstmogelijkheden van deze gronden? Heeft hij in zijn dromen een nieuwe stad voor ogen gehad op de plaats van die waardeloze grond 58? Dit is niet wat de notarissen ons in hun eerbiedwaardige notulen meedelen maar in ieder geval betekende in 1714 de nalatenschap van Louisa van den Abeele het toekomstige project van haar jongste zoon en de toekomstige uitbreiding van Oostende. 51 52 53 54 55 56 57
58
Baeten van immeubele goederen ten desen sterfhuyse gecompeteert hebbende ende noch competerende (Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 2-8). Andere baeten van schorrelanden ten desen sterfhuyse competerende (Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 9-39). Op den hecke van de nieuwe marct op de oostsyde van dese (Staet van goede ter sterfhuyse 1714). Eenen huyse…met twee achterhuysekens ten voorhoofde in de straete genaemt de St Anthoine de Padua Staet van goede ter sterfhuyse 1714) . Staet van goede ter sterfhuyse 1714. Schorrelanden by de overledene gecocht geddurende haren weduwelycken staet van verscheyde persoonen (Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 9). In de prochie van Steene… gelegen ter prochie van Oudenburgh…in Sandvoorde… in de prochie van Ste Catharine buyten dese stadt (Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 10, 13, 17, 20 en schatting p. 38). Ter pryse van vyfthien ponden grooten Vlaems courant (Staet van goede ter sterfhuyse 1714, p. 10).
20
2 Van het Verre Oosten tot in de Vlaamse polders: Andreas Lanszweert
21
22
Andreas, een man, een omgeving Andreas Lanszweert was de jongste overlevende zoon van Antoon Lanszweert en Louisa Vandenabeele. Hij trouwt met Marie Thérèse Boubereel. Het dateren van zijn leven is betwist: Parmentier neemt de volgende jaren: geboren in Oostende in 1709, getrouwd in 1749, overleden in Oostende in 1759; volgens andere gegevens dateert men zijn geboorte op 31 augustus 1698, zijn overlijden in Brussel op 28 november 1758; volgens Van Hille is hij geboren in 1678 59. Voor wat de geboorte betreft is 1678 uitgesloten, Andreas’ zuster Barbara Theresa is op 17 augustus 1678 geboren; 1709 is dan weer te laat vermits zijn vader in 1708 gestorven is en Andreas al in 1725 als cargo vertrekt en dit een verantwoordelijke positie was die hij pas na zijn verblijf in Indië waarnam. Het huwelijk moet vóór 1749 voltrokken zijn, daar een dochter, Maria Theresa, op 31 Januari 1732 geboren is 60. Andreas’overlijden moet na 11 augustus 1760 hebben plaats gevonden vermits wij nog een brief van hem bezitten die hij op deze datum schreef aan zijn neef 61. Een zekere Andreas Lanszweert is in 1784 in Brugge gestorven 62. De meest betrouwbare data zijn dus, volgens mij: geboorte 31 augustus 1698 ; huwelijk 1730 of 1731; overlijden na 1760, waarschijnlijk 1784. De positie van die jonge man in zijn familie is interessant: hij is in dit groot gezin de jongste zoon, 18 jaar jonger dan Frans en 15 jaar jonger dan Antoon. De man is begaafd maar ook eigenzinnig. In een brief van 9 januari 1727, schrijven de Antwerpse directeurs van de Oostendse Compagnie aan Thomas Ray, hun collega uit Oostende : “Die jongeman bezit bekwaamheden maar ook ijdelheid en koppigheid, een soort mens dat de baas wil spelen” 63. Zo zal hij in 1738, terwijl hij voor de de Deense Aziatische Compagnie werkt, in conflict raken met zijn overste Christian Lintrup64. Hij is veelzijdig maar ook ongestadig en gaat in zijn loopbaan meerdere dingen aanpakken zonder er altijd het maximum uit te halen. Hij heeft zeker de kwaliteiten van een zakenman, maar heeft waarschijnlijk minder geld verdiend dan velen van zijn stadsgenoten. In een periode waarin de familie een grote rol speelt, blijft hijzelf kinderloos. Van zijn huwelijk met Maria Theresa Bobereel, geboren in Oostende op 5 mei 1697, heeft hij maar één dochter Maria Theresa, die kort na haar geboorte sterft (geboren op 31 januari 1732, gestorven op 8 maart van hetzelfde jaar). Dit kan misschien ook Andreas’ onbestendigheid en zijn uiteindelijke moedeloosheid verklaren. Men mag in
59 60 61 62
63 64
PARMENTIER, Gezicht, p. 251 ; Tableau Descendants ; VAN HILLE, Tabl. Flandres, documents, 6, p. 43. Tableau Descendants.. Brief aan Philippe Lanszweert. Klappers Parochie register Oostende, Overlijden. « ce jeune homme a de la capacité mais il a autant de vanité et d’entêtement si pas davantage, ordinairement ce sont des sujets qui prétendent faire le maître » (DEMP, Compagnie, p. 52 noot 3). PARMENTIER, Gezicht, p. 251.
23
ieder geval zijn kwaliteiten niet ontkennen: zijn stoutmoedigheid en zijn besluitvaardigheid doen hem al op zeer jonge leeftijd naar het Verre Oosten vertrekken. Dankzij zijn intelligentie stelt hij zich op als voorloper van de Europese kolonialisten door aan de Oostendse Compagnie een Indische kolonie voor te stellen. Hij zal later, door het indijken van de polders, het aanzicht en de toekomst van de stad Oostende grondig veranderen. Het uitzicht van het huidige Oostende, vanaf de Vindictivelaan en de Henri Serruyslaan tot en met de plaats van het huidige stadhuis, is gegroeid uit de visie en het werk van Andreas Lanszweert die, meer dan iemand anders, een moderne stad tot stand gebracht heeft. Later nog, toen hij al oud was, zal hij tijdens familieruzies als vechter optreden. Hij zal zijn neef Philip leiden, raad geven en aanmoedigen. Juridische terminologie heeft hij niet op de universiteit maar in het zakenleven geleerd. Hij beoordeelt een testament als onwettig 65 en hij citeert juridische axioma’s in het Latijn 66. Hij kent ook zijn eigen plaats in de familie en is zich ervan bewust dat de andere famileleden hem vrezen. Als hij in Oostende was gebleven, hadden zij hun neef niet durven aanvallen 67. Spaarzaam en geldbewust was hij zeker, zelfs tot in het belachelijke toe: hij vraagt “documenten, zeer klein geschreven, op zeer dun papier en alles samen op te sturen om minder portkosten te betalen” 68. Deze man was zeker de schitterendste figuur van de familie. Hij zal een doorslaggevende rol spelen in de evolutie van Oostende in de achttiende eeuw. Hij begint zijn loopbaan in de Oostendse Oostindische Compagnie, een onderneming die, alhoewel van korte duur, een enorme impact zal hebben op het collectief geheugen van de tijdgenoten maar voornamelijk van de Oostendenaars.
65 66
67
68
dunckt my dat sulck testament geen plaets kan grijpen als gants strydigh zynde jegens de costuymen van vlaenderen (Brief André Lanszweert aan Philippe Lanszweert 11 augustus 1760, p. 1). volgens het bekende axiome juris: quod semel placuit, amplius displicere non potest, anderseits souden alle contracten konnen geannullert worden (Brief André Lanszweertaanà Philippe Rycx 26 augustus 1759, p. 2) Ik hadde nogtans gewenscht dat sulc gebeurd had terwyl ik nog tot Ostende was, dogh gelove dat Wybo daarom myn vertrek afgewaght heeft (Brief André Lanszweert aan Philippe Rycx 26 augustus 1759, p. 2) copie van mynen neefs antwoorde en van partyens replyque tsamen toe te senden, doch so compres op postpapier geschreven om de omkosten van het port te diminueren (Brief Andreas Lanszweert 26 augustus 1759) ; alles op zeer dun postpapier en zeer compres geschreven om de briefporten zoo ver mogelyck te menageeren (Brief Andreas Lanszweert 11 augustus 1760).
24
Andreas en de zee Op 3 februari 1725 vertrekt Andreas Lanszweert met het schip L’Impératrice op weg naar Indië. Als wij als geboortedatum 1698 aanvaarden, is hij dan 27 jaar oud. Net zoals Jean Tobias, P. Van Heurch, Henri Klumper en Pilliet heeft hij de functie van «subrecargo». De cargo (in het Spaans subrecargo) was verantwoordelijk voor de handelszijde van de reis, nl. het kopen en verkopen van handelsgoederen 69. Andreas verdient daarvoor 900 gulden per jaar. Het schip, geleid door kapitein Jan de Clerck en onderkapitein Willem De Brouwer, heeft 28 kanonnen en een 93-koppige bemanning. De reis zal meer dan een jaar duren en L’Impératrice zal op 18 juni 1726 in Oostende terug zijn 70. Deze reis maakt deel uit van de beroemde, avontuurlijke en kortdurende Oostendse Compagnie 71. Door een octrooi van keizer Karel VI gesticht op 19 december 1722, heeft de Compagnie als doel de handel met China en India te promoveren. De eerste schepen behalen in 1724 ongelooflijke winsten. Uit China worden thee, zijde en porselein teruggebracht en in de grote zaal van het Oostendse stadhuis in openbare veiling verkocht. Omdat Nederland en Engeland dit als concurrentie voor hun eigen business beschouwden, oefenden zij druk uit op de keizer. Op 31 mei 1727, bij het voorlopig Verdrag van Parijs, wordt er een einde gemaakt aan het octrooi en op 16 maart 1731, bij het tweede Verdrag van Wenen, wordt de Compagnie afgeschaft «opgeofferd aan de dynastieke belangen van het Oostenrijkse vorstenhuis». Dankzij een laatste toegeving mogen in 1732 nog twee schepen naar het Verre Oosten vertrekken 72. Andreas heeft dus in één van deze kleurrijke expedities zijn eerste “heldendaden” verricht. Hij kreeg er zeker de smaak voor de uitdagingen van het opkomende kapitalisme, voor grootscheepse ondernemingen en voor de vele mogelijkheden die een zeehaven bood tijdens de opkomst van een wereldeconomie. Daarbij maakte hij nog een andere ontdekking binnen het kapitalisme: het loon van een ondercargo was niet zo schitterend, maar het was voor de beambten mogelijk (en zelfs een ingeworteld kwaad!) om goederen “mee te nemen”. Deze “paccotille” kochten en verkochten zij, via de niet-officiële handel, 69 70 71
72
DE GRYSE, Oostends China handel, p. 307 ; KONINCKX, Flanderin, p. 247. HUISMAN, Belgique commerciale, p. 139, nr. 4 , p. 373-374 ; LAUDE, Compagnie d’Ostende, p. 65, noot 3 ; PARMENTIER, Gezicht, p. 251. Over de Oostendse Compagnie : K. DEGRYSE, « De Oostendse China handel (1718-1735) », Belgisch tijdschrift voor filologie en geschiedenis, 1974, 51, p. 306-347 ; G.G. DEMP, « La Compagnie d’Ostende. Voyages et projets de colonisation, Bulletijn der Maatschappij van Geschied_ en Oudheidkunde te Gent, 1926, 34, p. 34-55 ; M. HUISMAN, La Belgique commerciale sous l’empereur Charles VI. La Compagnie d’Ostende, Brussel, 1902 ; N. LAUDE, « La compagnie d’Ostende et son activité commerciale au Bengale (1725-1730 », Mémoires de l’Institut Royal Colonial Belge, Section des Sciences Morales et Politiques, 1945, 12 ; J. PARMENTIER, Oostende en Co, Gent-Amsterdam, 2002 ; M.W. SERRUYS, Oostende en de Oostendse Compagnie, KUL, 1999 . DE GRYSE, Oostends China handel, p. 306-307.
25
voor eigen rekening. Deze manier van handel drijven schijnt belangrijker te zijn geweest in de Oostendse Compagnie dan elders en men kon er op die manier vlug fortuin maken 73. In ieder geval opende de deelname aan zulke reis voor een jonge Vlaming een deur naar nieuwe mogelijkheden. Bovendien kan men vaststellen dat, waarschijnlijk wegens gebrek aan ervaren personeel bij de plaatselijke bevolking, de belangrijkste functies door vreemdelingen (meestal Engelsen) werden uitgeoefend 74. Andreas is dus één van de eerste Oostendenaars die ervaring opdeed tijdens een verre zeereis en die met de tropische handel in contact kwam. De onderkapitein aan boord van L’Impératrice was Willem de Brouwer die in de loopbaan van Andreas een belangrijke rol zal spelen en die wij meermaals in zijn leven zullen ontmoeten 75. Willem De Brouwer, geboren in Oostende op 15 december 1693, trouwde in 1723 met Marie Françoise de Chaene (1700-1760). Eerst in dienst van de Oostendse Compagnie, zal hij daarna op eigen rekening als kapitein varen en handel drijven. Hij wordt een beroemd zeeman die verscheidene reizen naar China leidt. Hij is ook een bedachtzaam zakenman en een stoutmoedig financier die, na het einde van de Oostendse Compagnie, in de Deense en Zweedse Oostcompagnies investeert. Vriend, medewerker en, in een zekere zin, medeplichtige van Andreas, zal hij hem zijn hele leven lang vergezellen. Als beslagen zee- en zakenman, zal hij hem steeds de weg aanwijzen. Intussen hield de jonge Andreas zich niet alleen bezig met de normale handelstaak van een cargo. Hij werkte een voorstel uit dat, indien de Compagnie was blijven bestaan, de stad Oostende op nieuwe banen had kunnen leiden. Hij stelde namelijk aan de directie van de Compagnie voor een kolonie te creëren. Van bij het begin stelde zich immers het probleem van “een tussenlanding” tijdens de lange zeereis van Oostende naar het Verre Oosten. De reis in één stuk realiseren was gevaarlijk en deed directie en manschappen aarzelen. Het probleem kwam al ter sprake en men had voorgesteld één of meer kolonies als verversingsplaats voor de schepen te voorzien. Andreas maakt hierover in 1726 twee verslagen met concrete voorstellen 76. Hij geeft de raad om op een verlaten Franse vestiging, Port Dauphin op het eiland Madagascar, een post te bouwen als bevoorradingsstation en depot voor slavenhandel. Een tweede voorstel
73 74
75
76
DE GRYSE, Oostends China handel, p. 309; HUISMAN, Belgique commerciale, p. 374. DE GRYSE, Oostends China handel, p. 307. Over Willem de Brouwer : R. COPPIETERS ‘t WALLANT, Notices généalogiques et historiques sur quelques familles en Flandre Occidentale, Brugge, 1946, p. 334-352 ; J. PARMENTIER, « Guillielmo de Brouwer (1693-1767) », Ostendiana, 6, 1993, p. 125. Die verslagen en de briefwisseling hiermotrent zijn nog te vinden in het archief van de Oostendse Compagnie in Antwerpen: AV Antwerpen, fonds CO, losse dossieren 5604, 5650, 5704 en RA Brugge 4202/4110. Hierover DEMP, Compagnie d’Ostende, p. 50, LAUDE, Compagnie d’Ostende, p. 65-66 ; PARMENTIER, Guillielmo de Brouwer, p. 129 ; PARMENTIER, Gezicht, p. 251.
26
heeft meer bijval: de kolonisatie van het verlaten Braziliaanse eiland Fernando do Noronha, een eiland in de Atlantische Oceaan op 350 km van Cap Saint-Roque. Andreas verdedigt zijn project en roemt de voordelen van Fernando do Noronha omwille van het gematigde klimaat, het drinkbare water en de grond die geschikt is voor de teelt van suiker en tabak. Men zou er een stapelplaats en een handelssteunpunt kunnen opbouwen. Zwarte slaven zouden vanuit Madagascar naar daar kunnen gebracht worden. De winsten van de teelt en de kolonisatie zouden ten bate komen van de Compagnie. Ten gevolge van deze voorstellen werd in 1727 een prospectie ondernomen; de schepen La Concorde en Marquis de Prié kregen bevel alle gegevens over het eiland te bevestigen. Kapitein de Brouwer van de Marquis de Prié beschrijft het eiland in zijn scheepsjournaal. Gesteund in zijn vooronderstellingen, reageert Lanszweert op deze informatie en stuurt een nieuw verslag aan de directie. Door het opdoeken van de Compagnie werd het project echter nooit verder ontwikkeld. De jonge cargo had zijn best gedaan en hij had in ieder geval van helderziendheid en vastberadenheid getuigd. Andreas maakte echter weinig gebruik van zijn ervaring bij de Oostendse Compagnie; in 1738 vertrekt hij nog eenmaal als tweede supercargo bij de Deense Aziatische Compagnie. Aan boord van de Kongen af Danmark maakt hij een reis naar Canton maar hij raakt er in conflict met de eerste supercargo Christian Lintrup over de lucratieve “ paccotille”. Hij wordt zelfs beschuldigd van smokkel: hij zou, samen met de derde supercargo Johan Ludwig Abbestee, een lading Chinese goederen voor rekening van een Franse handelaar in Canton verhandeld hebben. Is hij overdreven hebzuchtig in een sector waar de eerlijkheidsnormen toch al niet zo strikt waren ? Of heeft hij zich te veel vijanden gemaakt? In ieder geval zal hij vanaf nu op eigen rekening werken en dichter bij zijn geboorteplaats blijven. Later beweert hij wel dat hij nog de gelegenheid heeft gehad om voor de Compagnie Van Embden als supercargo naar China te reizen tegen 24.000 gulden. 77. Intussen is hij in 1730 of 1731 getrouwd en dit kan ook zijn verblijf in Oostende verklaren. In Oostende is Andreas echter nog altijd dicht bij de kust met al haar mogelijkheden en uitdagingen. Zijn tweede bedrijvigheid is even avontuurlijk als de eerste: hij wordt zeerover!
77
met verscheyde brieven kan doen blycken dat over drye jaeren my vanweghen de Compagnie Van Embden is gepresenteert vier en twyntigh duysent guldens om als chef supercargo een reys naer China te doen (Ontslagbrief Andreas Lanszweert) .
27
Voor ons hoort deze activiteit meer thuis in Amerikaanse ridderfilms dan in de werkelijkheid. Tijdens de achttiende eeuwse langdurige oorlogen, was het echter nog altijd de gewoonte zelfstandige zeemannen te gebruiken om het handelsverkeer van de vijand te storen. In 1744-45, tijdens de oorlog tegen Frankrijk, vindt men deze oorlogstechniek, die onder de controle van de staat werd uitgeoefend, nog op kleine schaal terug. Wij bezitten nog altijd in ons archief de “lettres de course” die deze officiële zeeroverij toeliet en zelfs promootte 78. In de aanstellingstekst van de kapitein van een zeeroverschip lezen we volgende vrij opzienbarende opmerkingen: “Gezien het binnen de koninklijke bevoegdheden ligt om de handel en het vrije verkeer te begunstigen, moet de kapitein de vijanden van hare Majesteit de koningin van Hongarije en Bohemia en hun bondgenoten op zee, langs de kusten en in hun havens, aanvallen; hij moet ze beschouwen als piraten en mensen zonder geweten. Maar hij moet ook de oorlogswetten, de ordonnanties en gebruiken van de marine eerbiedigen en aan de bondgenoten, vrienden en onderdanen van hare Majesteit geen nadeel brengen” 79. In de praktijk luidde het systeem als volgt: de reder van een boot kreeg de toelating zich als zeerover in te schrijven mits een paar verplichtingen tegenover de koning en mits het naleven van de opdracht van de kapitein. Voor het naleven van deze verplichtingen moest iemand anders zich borg stellen 80. De reder moest ook een kapitein voorstellen die daarna door de koning zelf benoemd werd. Het driehoekssysteem “reder-borg-kapitein” veronderstelde natuurlijk goede betrekkingen tussen deze drie personen, die samen voordeel en gevaar liepen. Bovendien moeten het ook personen zijn die bij de plaatselijke autoriteiten bekendheid en erkentelijkheid genieten. Zo kunnen wij ook de interne betrekkingen in de stad navolgen. Uiteindelijk verdween de zeeroverij maar Andreas Lanszweert speelde er toch een relatief belangrijke rol in. Op 9 september 1744 wordt Daniel Lindersen benoemd tot kapitein van het oorlogsschip Charles de Lorraine, de reder is Jan Daglet, de borg Andreas Lanszweert.
78
79
80
De volgende gegevens zijn te vinden in Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, T O94, 563, 1719-1746. Zie ook W. DEBROCK, « De laatste Oostendse kapers », De Plate, 21, 1992, p. 196-199. …comme il convient au royal service de Sa Majesté la reine de Hongrie et de Bohême de favoriser le commerce et la libre navigation…pour en cette qualité sortir en mer, armée en guerre, sur les ennemis de Sa Majesté et sur tous leurs alliés…exercer sur eux toutes les voyes et actes d’hostilié usitées par les loies de la guerre, les prendre et amener prisonniers avec leurs navires… même pour courir sur eux en pirates et gens sans aveu, en quelques lieux qu’il les pourra rencontrer, dans leurs ports comme aussi sur terre…pour nuire aux dits ennemis et leurs alliés. Et il lui sera en charge de garder et faire garder, par ceux de son équipage, les ordonnances et coutumes de la marine et de la navigation, et de ne faire aucun tort aux amis, alliés et sujets de Sa Majesté (Akte van benoeming van Daniel Lindersen , 9 september 1744. Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 208) En zal conformeeren naer de placcaten van haer Majesteyt. In verzekerynde van welcke hy gepresenteert heeft voor borge…(Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 211-212).
28
Het schip van 70 vat is gewapend met tien kanonnen 81. Op 15 december 1744 wordt Sebastien Bertram benoemd tot kapitein van het oorlogsschip L’Archiduchesse. Deze keer is de overreder Andreas Lanszweert en de borg Jan Daglet. Het schip van 25 vat met vijf kanonnen werd veroverd op de vijand 82. Deze twee omgekeerde situaties van reder en borg getuigen van de enge samenwerking tussen Lanszweert en Daglet. Op 21 mei 1745 wordt Lanszweert niet meer als borg maar als reder van de Charles de Lorraine vermeld 83. Deze Jan Daglet was een bekend figuur in het Oostendse handelsmilieu. In 1730 was hij lid van de Sint-Niklaasgilde 84. Op 17 maart 1745 ontmoeten we opnieuw Willem de Brouwer samen met Andreas Lanszweert als borg
85
. In maart 1745 verovert Lindersen een schip van Stettin dat aan
Andreas verkocht wordt 86. Op 21 mei 1745 brengt het schip Charles de Lorraine, met als kapitein Daniel Lindersen en als reder Andreas Lanszweert, in de haven van Oostende de schepen Petrus Adrani en De Jonge Alide, met hun ladingen die op zee veroverd werden87. Die ladingen worden in februari 1746 verkocht 88. De verovering van de Franse
81
82
83
84
85
86 87 88
commandant sur un navire de guerre estant une barque longue, nommé le prince Charles de Lorraine, du port de septante tonneaux, monté de dix pièces de canon ». « Ten selven daegge compareerde…Johanes Daglet den welcken als opperreeder heeft gepresenteerd voor capitaine op het voorseyde barque longue genaemt den prins Karel van Lorraine…van welcken hy gepresenteerd heeft voor borge Andries Lanszweert…als borge in de principael van vier duysent gulden . Lindersen legt op 8 september 1744 eed af. (Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 209-210) Den selven daegge compareerde ter greffie van Hare Majesteits Admiraliteyt de Coninginne van Hongary ende Boheme tot Ostende, in persone dr Andries Lantsweerts, den welcken als overreeder heeft gepresenteert voor capitain op het voorseyde Barque Longue, genaemd L’Archiduchesse groot omtrent 25 vat gemonteert met vyf stucken canon, gelonende dat hy capiteyn in t exploiteren van syne Majesteits vyanden, hem sal conformeeren naer de placaeten van haar voorseyde Majesteit in verlokeringe van welke hy gepresenteert heeft voor borgge Sr Joannes Dagelets, den welke alhier mede compareerde, hem heeft gestelt ende geconstitueert als borge ende principael van de somme van vier duyssent gulden…. Le 15.12.1744 nomination de Sebastien Bertram comme capitaine de l’archiduchesse (Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 211-212). capit Daniel Lindersen, commanderende den schipiper van oorlog genaemt Prinse Carlos van Lorraine….verleden op requeste van Sr Andreas Lanszweert reder van den voorleden scheepe van oorlooge (Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel). Een lid van deze familie, Anna Daghelet trouwt met Michael Joannes Balbaert, een belangrijke huidenkoopman en eigenaar van drie schepen. Hun tweede zoon, Judocus Ignatius Balbaert (17691830) wordt later en hoofdbestuurder van de Berg van Barmhartigheid (E. SMISSAERT, « Wie was Judocus Ignatius Balbaert », De Plate, 1997, p. 265; PARMENTIER, Gezicht, p. 31-32, p. 415). Datum den 17 maert 1745 ten selven daeghe compareerde …capne Guillaume De Brauwer, den welcken heeft verklaert hem te stellen als secker ende borghe over sr Andreas Lanszweert dit om by hem te genieten effect van sententie syne voordelegewesen door de gecommitteerde rechters van de voorseyde Admiraliteyt op den 8en van dese looppende maent maerte ende ten nadeele van Joan Becker…(Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 212-213). DEBROCK, laatste Oostendse kapers, p. 197. Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 213-214. Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 215.
29
kaper Le Terrible, drie kleine Friese koopvaardijschepen, een Engels en twee Pruisische schepen betekent een overwinning voor Lindersen en Lanszweert. Die successen hebben echter hun keerzijde. Met de inname van Oostende op 24 augustus 1745 door de Fransen en op bevel van een koninklijk decreet uit 1746, wordt de teruggave van de Friese en Pruisische schepen geëist. Die schepen en hun ladingen waren al verkocht, voornamelijk aan Willem De Brouwer. Lanszweert moet de opbrengsten inleveren. Voor de restitutie van de twee Engelse schepen spant de Britse viceconsul Hatton een proces aan voor de Raad van Vlaanderen dat, zonder resultaat, aansleept tot in 1749 89. Intussen hield Andreas zich voornamelijk bezig met de indijking van de SintCatharinapolder. Wanneer hij later zijn ontslagbrief voor deze laatste taak stuurt 90, vermeldt hij de processen over de veroverde schepen en klaagt dat de zorgen die hij had bij deze indijking hem niet toelieten zich met zijn eigen processen bezig te houden. Hij beweert dat hij daardoor veel geld verloren heeft. Het ging om vijf schepen en hun ladingen die de koningin wegens staatsbelang aan de koning van Pruisen had moeten teruggeven 91. Indien Andreas meer tijd had gehad, dan zou hij aan de koningin in Wenen de terugbetaling hebben kunnen vragen. Gezien zijn bezigheden bij de inpoldering, was deze reis echter onmogelijk92. Deze zeeroversactiviteit moet als een tijdelijke, bijkomstige en uiteindelijk als een niet rendabele activiteit beschouwd worden. Desalniettemin laat zij ons toe nogmaals de durf van Andreas Lanszweert vast te stellen. Ook laat de zeeroverij ons kennismaken met de kring van mensen als handelsman Daghelet, kapitein Lindersen en de steeds aanwezige Willem de Brouwer. Deze laatste zal erin slagen om, dankzij de oorlog, door de Deense koning ambassadeur te worden benoemd bij de koning van Frankrijk in Oostende en in de andere steden die Lodewijk XV in Vlaanderen had veroverd. Wie ook de overwinnaar was, hij was zeker om de Brouwer als trouwe dienaar te vinden 93. Maar er zijn nog andere interessante figuren in die omgeving van “zeerovers”. Zo is er Lindersen die waarschijnlijk een afstammeling is van kapitein Joannes Lindersen, bijgenaamd Van Emden. Arnoldus Bauwens wordt verder ook vermeld als “eersten raderechter van haere Majesteyts
89
90 91
92
93
PARMENTIER, Gezicht, p. 251-252. Aan de heeren gelande van den polder van Sinte Catharine (Ontslagbrief). myne vyf prijsschepen met hunne laedinghen, die Zy by het vijfde artykle van het vredenstractaet van Dresden aen den koning van Pruyssen par raison d’Etat heeft moeten consentieren my te doen restitueeren (Aan de heeren gelande van den polder van Sinte Catharine). t’welck oock de oorsaeck is gheweest, dat ick niet ter reghten tydt my hebben connen begeven naer Weenen om aen de voeten van haere Majesteyt te versoecken, myne juste indemnisatie van fl. 88.000… dogh my ter reghter tydt niet hebbende connen absenturen, om zoo ghewightighe saecke tot Weenen met de gherequireerde diligentie te gaen solliciteren, is de zelve aldaer als in den vergheetboeck ghevaelle (Aan de heeren gelande van den polder van Sinte Catharine) A Ostende et autres villes de la Flandre maritime nouvellement conquises par les armes de Sa Majesté (Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 215-216 op 18 maart 1746).
30
Admiraliteyt binnen de stad ende poort van Oostende” 94. Daarnaast is er ook nog Vandenabeele. Op 16 juli 1744 stelt reder Basilius Ferdinandus Vanden Abeele, Abraham Pieter Dierix voor als kapitein van het schip De jonge Caterine. Het schip wil hij uitrusten voor de oorlog 95. Meer dan waarschijnlijk is die B.F. Vanden Abeele de eigenaar van een handelshuis in Nieuwpoort.96. Hij is bovendien verwant met Lanszweert langs moederszijde. Een andere naam uit dit milieu en die nog een belangrijke rol zal spelen in de verdere geschiedenis van de familie Lanszweert, is Balthasar Van der Heyde . Hij treedt op 30 april 1744 op als borg voor het schip Le Pigeon, met als kapitein John Price 97. Zelfs wanneer Andreas nadien heel andere en nieuwe activiteiten zal doen, blijft hij in feite altijd met zeezaken bezig. In 1752 treedt hij nog op als reder van twee grote haringsloepen die hun vastgebied hebben nabij de Hebriden en de Orkaden 98.
Andreas en de polders Temidden zijn oorlogsactiviteiten was Andreas al lang bezig met zijn belangrijkste verwezenlijking waarvan de resultaten nu nog bestaan en die langdurige invloed zal hebben op de uitbreiding van de stad Oostende: de indijking van de SintCatharinapolder99. Die polder omringde de stad in het zuiden en het oosten. Voor het Beleg van 1601 waren er een dorp met de Sint-Catharinakerk en daarrond velden. Om de stad te beschermen, werden de dijken gebroken en de Sint-Catharinapolder werd sinds 1627 gebruikt als “spoelkom” voor de haven. De polders werden schorrelanden die bij hoogtij door de zee werden overstroomd. Zo werd Oostende dat door deze schorrelanden was afgezonderd een soort eiland. Deze gronden, die altijd nat waren en met aanslibbing bedekt, waren bijna waardeloos en dienden enkel om schapen te laten grazen 100. Op 29 april 1713 vraagt pachter Pieter de Brock aan weduwe Antoon Lanszweert vrijstelling van betaling omdat hij de schorren niet kan gebruiken tengevolge van het doorsteken van de 94 95 96 97 98 99
100
Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, op 13.10.1744. Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, p. 200. PARMENTIER, Gezicht, p. 174, 374. Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA Brussel, TO94, 563, op 30 april 1744 ; DEBROCK, laatste Oostendse kapers, p. 197. PARMENTIER, Gezicht, p. 252. Dit probleem werd al grondig bestudeerd : J. BOWENS, Nauwkeurige Beschrijving der oude en beroemde zee-stad Oostende, Bruges, 1792, 2, p. 106-107 ; J. DE SMET, “De Indijking van de SintKaterinepolder 1744-1749”, Biekorf Westvlaams Archief, 1970, 71, p. 159-165 ; J.B. DREESEN, G. VANDAMME, Geschiedenis van een parochie te Oostende, Ostende, 1984 ; G. VANDAMME, « De indijking van de Ste Catharinepolder en de bouw van het « Blauw Kasteel », De Plate, 1987, p. 83-85; G. VANDAMME, “De historische polders van Oostende 1584-1810”, De Plate, 1993, p. 131-139. De ontslagbrief van Andreas Lanszweert Aan de heeren gelande van den polder van Sinte Catharine (dokumentatie van de schrijver) brengt sommige interessante gegevens. De oppervlakten hebben wij hier tot het gemet afgerond. BOWENS, Nauwkeurige Beschrijving, 2, p. 106 ; DE SMET, Indijking, p. 159.
31
dijken en de dagelijkse vloed van het zeewater 101. De dorpelingen hadden hun woningen moeten verlaten, maar rond 1740 was het gebied al zover drooggelegd dat de polder al door enkele families bewoond was 102. Op een kaart van de polder, getekend in 1751 na de indijking door Pieter Maysaffe 103, ziet men dat de Sint-Catharinapolder begrensd was door de duinen, de stad én de huidige haven. Ze strekte zich in het westen uit tot aan de Steense dijk, een dijk die in 1608 vlak na het Beleg van Oostende vanaf de duinen richting Snaaskerke gebouwd werd om het dorp Stene te beschermen 104. Via erfenissen en aankopen was Andreas Lanszweert de grootste bezitter geworden van deze streek. Men vermeldt hem trouwens tussen de grootste grondbezitters met 256 gemets. Andere eigenaars waren de kerk van Oostende met 110 gemets, Joseph Oliviers (sasmeester van het sas van Slijkens) met 107, de Brugse SintDonaaskerk met 89, Jan Baptist Coppieters met 78, Jan Philips Lippens (de ondernemer die de indijking realiseert) met 73 105. Andreas Lanszweert bezat het centrale gedeelte gelegen op de grond van het voormalige “hof van St Cathelinen ten Bogaerde” dat verwoest werd ten tijde van het Beleg van Oostende. Dit is nu de omgeving van het kruispunt van de huidige Leffinge- en Stuiverstraat 106. Onder de kleinere grondbezitters vinden wij Pieter Legillon, Critsaert, Adornes en Pieter Van der Haege, Charles Acquaert, Cornelis van Remoortel. Zoals normaal vóór de Revolutie zijn verscheidene kerkelijke instellingen grondbezitters van weliswaar kleinere percelen : de Rijke Klaren, de “Capelrie eerste misse in Oostende”, “O.L. Vrouwe gilde in Oostende”, “ Triniteit in Oostende”, “ ‘t Clooster van de Chartreusinnen in Brugghe”, “het seminarie van Brugghe”, “ het clooster van St Godelieve”. Wij vinden echter ook Frans Lanszweert, Andreas’ broer 107 en zijn andere broer Antoon tussen de kleinere grondbezitters 108. Er zijn veel kleine landerijen die tijdens de onderhandelingen als leegstaand werden beschouwd omdat ze niet meer werden opgeëist door vroegere eigenaars die overleden waren of die hun eigendomstitel verloren waren109. Hoe had Andreas, die wij tot nu toe altijd op zee aantroffen, zoveel schijnbaar waardeloze grond verworven? Zijn moeder bezat in 1709 in de omgeving al de helft van een schaperij, « Fort St Isabelle » genoemd, en ook de Sint-Catharinapolder. In 1713 101 102 103
104 105 106 107 108 109
INGHELBRECHT, Procesbundels, n°858, p. 242. BOWENS, Nauwkeurige Beschrijving, 2, p. 106 ; DE SMET, Indijking, p. 159. Caerte figurative van den nieuwen bedijckten polder ghenaemt den Ste Catharine polder, 1751, 3 delen (doc. auteur). D. DESCHACHT, Straatnamen van Oostende van A tot Z, 1998, p. 152. DE SMET, Indijking, p. 162, VAN DAMME, Indijking, p. 83. VAN DAMME, Indijking, p. 84. Caerte figurative. Acte 8 février 1743. VAN DAMME, Indijking, p. 84.
32
kocht zij nog schorreland aan in de omgeving van ‘s Heerwoutermans en ook nog in Stene 110. Na haar overlijden worden door haar dochter Barbara in 1716 en een jaar later door haar andere kinderen, Antoon en Ludovica, gedeelten van die eigendom verkocht aan Antoon Ignace van Steelant.111. Andreas blijft bovendien ook grote stukken van de polder kopen. Dit gebeurt al in 1743 wanneer de toelating voor de indijking al gevraagd werd. Het gaat dus om zuivere speculatie: Andreas rekent op de meerwaarde van de grond na de indijking. Op 8 februari 1743 verkopen de weduwe van Ignatius de Grijsperre, Joanne Kempe (dochter van Philippe Kempe en van Joanne Therese Zoete) en de erfgenamen (zijn dochter Joanne de Grijsperre, weduwe van Jacobus Verbeke, hertrouwd met Jacobus Claeijssens, en de twee minderjarige kinderen van Jacobus Verbeke en Joanne de Grijsperre), aan Andreas 72 gemets grond in de polder.
112
. Op 13
april 1743 koopt Andreas nog 9 gemets gebruikt door zijn broer Frans. De verkoper is Ignace Van den Abeele, zoon van Adolphe en Franchoyse van Haverskercke 113. Op 13 juli 1743 koopt hij nog 43 gemets in Zandvoorde, Sint-Catharina en Bredene 114. Hij zal in 1748 op de nieuwe dijk ook de schaapdrift in pacht nemen 115. Op 3 december 1742 vraagt Andreas Lanszweert, in naam van alle eigenaars, officieel het octrooi voor de indijking van de Sint-Catharinapolder 116. Het gaat om twee belangrijke werken: enerzijds het bouwen van een zeesluis op de Sint-Catharinakreek om het aanbrengen van zeewater te kunnen controleren. Deze sluis wordt voorzien in de verlenging van de Kapellestraat, ten zuiden van de huidige Kapellebrug, en wordt tegen vijandelijke aanvallen voorzien van een halvemaanvesting. Anderzijds houden deze werken ook de bouw in van een dijk rond de polder ten noorden en ten westen van de Gouweloose Kreek, een zeer lange dijk die zich op het einde met de Steense Dijk moest verbinden. De huidige Zandvoordestraat en de Zandvoordeschorredijkstraat werden later aangelegd op de plaats van die oude dijk. Alleen de Zwanenhoek, Lisjemorre en de Snaaskerkeschorre zouden nog onder water blijven. Zo kon men de hele SintCatharinapolder droogmaken. Andreas wilde de vergunning in zes maanden tijd verkrijgen maar het duurde langer. Op 17 juli 1743 krijgt hij een verlenging en de definitieve toestemming komt pas op 9 mei 1744. Er zijn wel enkele voorwaarden aan verbonden: onder andere de 110 111 112 113
114 115 116
Brugsche Vrije Register, 16301, fol. 42, VERHAEGEN 1079; 16305, fol. 168, VERHAEGEN 1115 ; 16300, fol. 8, VERHAEGEN 1O63; 16304, fol. 118, VERHAEGEN 1102; 16299, fol. 130v, VERHAEGEN 1059. Brugsche Vrije Register 16307, fol. 177 ; VERHAEGEN 1130. Acte 8 février 1743, Brugsche Vrije Register 16336, fol. 58 ; VERHAEGEN 1318. André poorter van Oostende koopt 9.0.32 land te Sint Catharina onder s’Heerwoutermans, gebruikt door Sr Frans Lantsweert van Frans Ignatce Van den Abeele fs Adolphe en Franchoyse van Haverskercke (Brugsche Vrije Register 16336, fol. 81v ; VERHAEGEN 1319). Brugsche Vrije Register 16336, fol. 103 ; VERHAEGEN 1320. VANDAMME, Meer gegevens, p. 11. VANDAMME, Meer gegevens, p. 11.
33
vrijstelling van alle feodale rechten gedurende twaalf jaar en anderzijds een forfaitaire betaling van tweeduizend gulden ten gunste van de fortificaties van Oostende. Om de kosten van indijking te dekken zal het polderbestuur gedurende de eerste vier jaren de polder zelf mogen laten bebouwen. Bij dijkdoorbraken moet geen nieuw octrooi gevraagd worden. De polders achter de nieuwe polder die beschermd worden door de nieuwe indijking, moeten in de kosten bijdragen. Op verscheidene vlakken merkt men dat de grote eigenaars door de onderhandelingen begunstigd worden: alleen de eigenaars met ten minste dertig gemets hebben stemrecht in de vergaderingen van het polderbestuur; de niet door de vroegere eigenaars opgeëiste gronden worden eigendom van de generaliteit van de polder; door ruilverkaveling zullen de landerijen van iedere eigenaar die verspreid liggen samengebracht worden; de eigenaars tenslotte die niet willen meedelen in de kosten, worden onteigend ten voordele van de poldergemeenschap die hun de waarde van hun schorren zal terugbetalen 117. De ontslagbrief die Andreas Lanszweert schrijft op het einde van zijn activiteiten in de polder, brengt bijkomende inlichtingen over deze moeizame en langdurige onderhandelingen 118. De officieuze onderhandelingen begonnen al in 1741, één jaar voordat het octrooi officieel werd aangevraagd. Het struikelblok was de verdediging van de stad: door het bouwen van een sluis en een dijk zou de stad verzwakt kunnen worden. Men vreesde dat een mogelijke vijand hiervan gebruik zou kunnen maken als invalsweg naar Oostende 119. Andreas had dus als eerste taak de autoriteiten ervan te overtuigen dat de stad door de werken niet slechter maar veeleer beter beschermd zou worden. Hij overhandigde in Brussel een voorstel aan de graven van Harrach en Chanclos en aan de hertog van Arenberg. Na verscheidene discussies wordt het ontwerp aanvaard. Het project wordt dan aan de heren Pieter Legillon, Joseph Olliviers, Coppieters, de Straeten en Hendrik Buquoy voorgesteld. Pas daarna wordt de aanvraag voor het octrooi officieel ingediend. Ondertussen zijn we al in december 1742. Het was voorzien dat de kosten voor die aanvraag ten laste van Andreas vielen, mits een forfaitaire vergoeding van 1000 patacons te betalen na het krijgen van het octrooi. Andreas moest volgens de overeenkomst met de andere eigenaars twyntigh jaeren vrydommen vragen. Hij heeft er 60 aangevraagd, wat geweigerd werd door de Leden van Vlaenderen 120. Op het laatste ogenblik, toen alles bijna klaar was, werd Harrach door de graaf van Königsegg-Erps als gouverneur van de Oostenrijkse Nederlanden vervangen en de onderhandelingen moesten
117 118 119 120
DE SMET, Indijking, p. 159-160. die kostbaere en langhdeurighe sollicitatie (Ontslagbrief van Andreas Lanszweert « Aen de heeren gelande van den polder van Sinte Catharine »). Ende dat den viande daer door een facijlder acces tot de selve zoude becommen (Ontslagbrief van Andreas Lanszweert ). Als wesende ongehoort en sonder exempel in andere dyckagien (Ontslagbrief van Andreas Lanszweert ).
34
opnieuw hervat worden 121. Andreas verkreeg 60 jaar “vrijdom” terwijl de eigenaars van de polder van Zantvoorde slechts 20 jaar gekregen hadden en voor een verlenging 15.000 gulden moesten betalen. Uit wat voorafging blijkt dat de onderhandelingen moeilijk en langdurig waren, maar men moet er rekening mee houden dat Andreas Lanszweert in zijn ontslagbrief alle argumenten probeert samen te brengen om zijn houding te verdedigen en een verdere beloning te krijgen 122. Eindelijk wordt op 2 mei 1744 de toestemming gegeven en kunnen de werken beginnen. Op 23 juni 1744 wordt een overeenkomst gesloten met Jan Filips Lippens uit Moerbeke-Waas, grote medeëigenaar van de polder, om de indijking voor 72.000 gulden te ondernemen 123. Het gaat waarschijnlijk om de zoon van Joannes Lippens, die zich begin achttiende eeuw vanuit Eeklo in Moerbeke had gevestigd. Deze zoon is Johannes Philippus (1698-1788), griffier en ontvanger van de heerlijkheid Wulfsdonk en wiens zoon Philippus Franciscus (1742-1817), griffier van voornoemde heerlijkheid zal worden maar vooral als landmeter actief zal zijn en een belangrijke rol zal spelen bij de aanleg van het nieuw bassin in Oostende 124. Speciale aannemers werden belast met het delven van de grachten 125. Op 9 september 1744 was er een doorbraak van de dijk en herstellingen waren nodig 126. Volgens wat Andreas beweert, heeft hij zich ook na het begin van de werken honderd procent aan de indijking toegewijd om de verscheidene problemen op te lossen 127. De indijking was waarschijnlijk voltooid in de zomer van 1745 128. Al gauw stelde zich een nieuw probleem. Ten gevolge de Oostenrijkse successieoorlog met Frankrijk, belegerden de Fransen van 17 tot 23 augustus 1745 de stad Oostende. Het garnizoen moest zich overgeven en de Fransen bleven de stad bezetten tot eind januari 1749. De polder noch de indijking schijnen te hebben geleden van de oorlog 129. Er moesten premies aan de nieuwe autoriteiten betaald worden o.a. aan Loewendal, de Franse gouverneur van de stad die van de directie van de polder een
121
122
123 124 125 126
127
128 129
Graaf Frédéric de Harrach (1696-1749), was in 1740-43 tussentijdse algemeen gouverneur van de Oostenrijkse Nederlanden en werd tot in maart 1744 door Charles Ferdinand de Königsegg-Erps (16961759) vervangen (H. HASQUIN (dir.), Dictionnaire d’Histoire de Belgique, Namen, 2000). opdat U.E.gelieven in consideratie te nemen dat zoo lanckdeurigen arbeyt ende de uytnemende voordelen daeruyt ghesprooten eyndelick eene condigne belooninge meriteren (Ontslagbrief van Andreas Lanszweert, conclusie ). DE SMET, Indijking, p. 161. M. NUYTTENS, Inventaris van het archief van de familie Lippens 1701-1986, Brussel, 1996, p. 9. DE SMET, Indijking, p. 164. DE SMET, Indijking, p. 164; De deurbraecke in de voorseyde dijkagie voorgevallen zijnde, weird de selve ten volgenden saysoene ervat ende gheslooten korts voor het opkommen van het belegh van Oostende (Ontslagbrief A. Lanszweert) . Weird ten zelven jaere de dyckagie begonnen, waerin ick my wederom ten volle hebbe gheemployeert, om de selve voort te zetten, ende menighsvuldighe obstakels ende difficulteyten te boven te commen (Ontslagbrief A. Lanszweert) . DE SMET, Indijking, p. 161. J.B. DREESEN, G. VANDAMME, Geschiedenis van een parochie te Oostende, Oostende, 1984.
35
tuin van twee gemeten bewerkt kreeg 130. Volgens Andreas wilde het Oostenrijkse garnizoen, dat voornamelijk uit Engelse en Hollandse troepen bestond, tijdens de Franse aanval door de werken breken om de stad beter te kunnen beschermen. Hij zou dat persoonlijk belet hebben en zo is hij gedurende het hele Beleg, ondanks het gevaar, in de stad gebleven131. Na de indijking werden de dijken door een specialist, Cornelius De Meyer, dijkgraaf van de Generale Vrije Polder in Sinte-Margriete en Waterlandkerkje, nagekeken. De landmeters Maelstaf en Heems moesten de polders meten en op kaart brengen. Speciale aannemers werden belast met het delven van al de grachten 132. Op de gedroogde polder werden rechte wegen getrokken die het braakliggend terrein van Louise van den Abeele in vierkanten verdelen. Het zijn de Gistelsesteenweg , de Steenstraete (vandaag Zilverlaan), de Stuyvenstraete die de Duinenweg tot aan de dijk langs de Gouweloose Kreek verbindt en de Leffingestraete vanaf de Sint-Kathelijnebrug tot aan de Steense Dijk. In 1765 wordt op de vroegere Sint-Catharinapolder de Torhoutsesteenweg aangelegd 133. Eenmaal de zee is geweerd, kan men met de landbouw beginnen. Op 24 september 1745 wordt een overeenkomst gesloten om de nieuwe polder volledig uit te rusten voor de landbouw. Aan Lippens wordt opdracht gegeven de landerijen te bezaaien en de oogst aan boord van de schepen te leveren. De ene helft van de opbrengst gaat naar Lippens, de andere helft naar de polder 134. De grote gelanden krijgen bovendien vier kleine partijen waar ze gerst en koolzaad laten zaaien om nadien de gemiddelde opbrengst per gemet te kunnen berekenen, dit waarschijnlijk om de waarde van de grond en van de pacht te kunnen vaststellen 135. Andreas houdt zich dus blijkbaar ook bezig met het productief maken van het hele terrein. Dat was moeilijk aangezien Lippens de grond slecht voorbereid had en nog vol onkruid stond. De eerste oogst was zeer slecht en de eerste pachters verloren veel geld.136. Het werd heel moeilijk de streek opnieuw aantrekkelijk te maken 137. Andreas had het recht pachters tegen welke prijs ook te 130 131
132 133 134 135
136
137
DE SMET, Indijking, p. 164. het garnisoen, dat byna gants uyt Engelsche en hollanders bestond, den polder wederom wilden deursteken ende souden gedaen hebben ; indien ik dien kryghsraed met deurslaande redenen niet gheconvinceert hadde dat men (zoo als gebleken is) voor geene approche noghte attacque langs den cant van den polder te vreesen er hadde, ende daerom om zoodanigh voorval voorder te connen voorkommen, heb ick gedurende het belegh, in de stadt gebleven, alwaer ick zoo, als aen geheel Oostende bekend is, veel perykel voor myn leven onderstaen hebbe(Ontslagbrief A. Lanszweert) . DE SMET, Indijking, p. 164. zie Caerte figurative van den nieuwen bedijckten polder ghenaemt den Ste Catharine polder, 1751, 3 delen (doc. schrijver). DREESEN, Parochie, p. 46-47, 51. DE SMET, Indijking, p. 161. DE SMET, Indijking, p. 164. ende door het menigsvuldigh onkruyt waermede Lippens den polder vergeven had, versmaght waeren … hebben die paghters sigh met sulcke bedroefde vrughten moeten contenteeren, en zyn daerdoor gheruineert gheworden, (Ontslagbrief A. Lanszweert . dogh die landen waeren alsnu in zoodanigh discredit gevallen, dat yedereen daervan een afkeer hadde (Ontslagbrief A. Lanszweert) .
36
vinden, maar hij nam noodgedwongen veel meer grond dan voorzien voor eigen rekening tegen een hoge prijs. Zo probeerde hij andere mogelijke pachters meer vertrouwen te schenken 138. Uiteindelijk werd het inderdaad een succes: niet alleen de winsten van de andere eigenaars, maar ook de waarde van hun grond stegen sterk.139. Andreas vermeldt een grondwaarde die met 9 vermenigvuldigd werd 140. De problemen bij het verkrijgen van de vergunning, de bouw van de dijk en van de sluis, het Beleg van Oostende, de voorbereiding van de schorrelanden voor de landbouw en het vinden van pachters, blijven echter nog lang gepaard met veel financiële problemen.. Zelfs als de zaak op lange termijn zeer rendabel wordt, moet zij in de tussenperiode verder gefinancierd worden. Op 6 oktober 1745 beslist het polderbestuur 24.000 gulden te ontlenen aan 4%. Men ontleent uiteindelijk slechts 21.000 gulden bij de Brugse families Veranneman, d’Hulster en van Ockerhout, bij een kapelaan van SintWalburga en bij de confrerie van Sint-Gillis in Brugge 141. Het is hier interessant de interventie op te merken van de familie Ockerhout die verwant was met Antoon Lanszweert, broer van Andreas. Een belangrijke geldschieter is de aannemer Lippens zelf die 18.000 gulden in lening aan de polder geeft 142. De gemengde functies van Lippens, die tezelfdertijd de polder moest indijken en de grond als landbouwgrond moest voorbereiden en financieren, moesten uiteindelijk wel problemen scheppen. De eerste helft van de 76.000 gulden moest betaald worden aan Lippens op het ogenblik dat de dijken gesloten waren en de polder van de zee was afgesloten. Lippens eiste echter de volledige betaling, alhoewel het polderbestuur over het werk niet tevreden was. Op 3 november 1747 en 16 oktober 1748 werd het bestuur door de magistraat van het Brugse Vrije verplicht 66.000 gulden met interest te betalen. Alleen 6.000 gulden werden afgetrokken wegens onvoldoende goed werk aan de sluis 143. Het bestuur van de polder werd verscheidene malen genoopt Lippens voor het gerecht te dagen wegens niet uitvoering van zekere bepalingen. Op 6 oktober 1748 werden 60.000
138
139
140
141 142 143
in welcke verpaghtinghe ick, om die landen in valeur te brengen, de selve hebbe opgheooght tot deurgaens twyntigh guldens par ghemet, zoo dat daerdoor omtrent de helft van die vacante landen aen my verbleven is… alhewel het my gepermitteert was alle die landen als publiequelick verpaghe wordende,zoo wel als iemande anders voor neghen jaeren tot zoo leghen prys te paghten… eenighe der selve partyen omtrent myne hofstede liggende in paghte genomen tot negen gulden par gemet, om door myn exempel de voordere partyen tot dien selven prys te connen brengen (Ontslagbrief A. Lanszweert) . dat myne vianden zelfs als nu zullen moeten convenieeren, dat ick door myne onophoudelicken arbeyt den polder niet alleen circa vyf duysent ponden grooten boven haere ontlastinge geprocureert heb (Ontslagbrief A. Lanszweert). maer daerenboven dat die schorrelanden die voortyts geen een gulden per gemet konden uytbrengen, door my tot de waerdye van negen guldens per gemet gebraght zyn geworden (Ontslagbrief A. Lanszweert) . DE SMET, Indijking, p. 161. DE SMET, Indijking, p. 161. DE SMET, Indijking, p. 162-163.
37
gulden ontleend aan Cornelis Carpentier aan 5,50 procent interest voor de betaling aan Lippens 144. De rekening werd op 17 november 1749 ter goedkeuring voorgelegd aan de magistraat van het Brugse Vrije. Er werd eindelijk door “de Geestelijken en Leden van Vlaanderen” besloten de zeedijk op kosten van de provincie te laten herstellen 145. Lanszweert klaagt over de zorgen die deze processen met zich meebrachten 146. Hij moet uiteindelijk zelf geld lenen bij zijn oude vriend Willem de Brouwer die, na zijn zeetochten, ook interesse krijgt voor de nieuwe initiatieven van Andreas. Op 21 juli 1736 neemt Andreas bij hem een lening van 1000 gulden met een hypotheek op 39 gemets schorreland in Bredene, Zandvoorde en Sint-Catharina 147. Met het einde van de werken in de polder in zicht, wil Andreas er zich ook gaan vestigen. Hij bouwt in het centrum van zijn eigendom een “huis van plaisance”, ook genoemd het “Kasteelken” of het “Blauw Kasteel”, op het kruispunt van de Leffingestraat en de Blauwkasteelstraat 148. Op 24 december 1753 leent hij daarvoor bij Willem de Brouwer 41.500 gulden met hypotheek op zijn nieuwgebouwd huis met 249 gemets land 149. Dit betekent een aanzienlijk bedrag, maar ook een aanzienlijk deel van zijn eigendom die zich daarmee in de door hem tot stand gebrachte polder bevindt. Na al deze avonturen, zorgen en omwentelingen, na de reizen in India, het project van het eiland Fernando do Noronha, de zeeroverij, de lange jaren om de polder in te dijken, de betwistingen en de eindeloze processen, is de nu bijna 60 jarige Andreas, aan het einde van de problemen gekomen. Hij kan rustig temidden die uitgestrekte landbouwgronden die hij zelf tot stand heeft gebracht, zijn laatste jaren in rust doorbrengen. Hij is één van de meest achtenswaardige Oostendse personaliteiten geworden en heeft de dromen van zijn moeder, die al vroeg schorreland had gekocht en van zijn eigen jeugd verwezenlijkt. Hij woont als gentleman-farmer in een kasteel waar hij niet alleen als heer maar als “schepper” beschouwd wordt want al het land rond zijn huis is door zijn eigen initiatief, door zijn eigen bedrijvigheid tot stand gekomen. Hij kan eindelijk in een kasteel van het leven genieten. En toch…
144 145
147
148 149
DE SMET, Indijking, p. 162. DE SMET, Indijking, p. 165. 146 Naer alle de voorvallen van de dyckagie zym ghevolghe de ontallycke difficulkteyten en processen met… Lippens, met de welcke ick zoodanigh overlast hebbe geweest dat ick niet alleen verscheydene maelen zoodanigh afgemat en uytgheput hebbe gheweest, dat ick meynde het leven daerby te laeten (Ontslagbrief A. Lanszweert) . 21.7.1736 André Lantsweert, poorter van Oostende, leent 1000 gulden bezet op 39.0.6 schorreland, deel van ca 100.0.0 te Bredene, Zandvoorde en Sint Catharina van d’heer Guille de Brouwere (Brugsche Vrije Register 16329, fol. 37v ; VERHAEGEN 1263). BOWENS, 2, p. 107 ; DREESE, Parochie, p. 47-48 ; DESCHACHT, Staatnamen, p. 28; VANDAMME, Meer gegevens, p. 11. Brugsche Vrije Register 16344, fol. 111v ; VERHAEGEN 1382; PARMENTIER, Gezicht, p. 252.
38
Op 12 november 1757 verkoopt hij zijn “huis van plaisance” met 150 gemets land in de polder van Sint-Catharina aan zijn oude makker Willem de Brouwer en verhuist naar Brussel alsof hij opnieuw een nieuw leven wil beginnen 150. Waarom deze onvoorziene verandering op een leeftijd die destijds als reeds ver gevorderd beschouwd werd? Is het om praktische redenen? Is Andreas Lanszweert op financieel gebied te ver gegaan? Is hij zo overbelast met schulden dat hij zijn bezittingen moet verkopen om zijn schuld tegenover de Brouwer terug te betalen en zo een mogelijke failliet het hoofd te kunnen bieden? Is hij door de houding van de Oostendenaars tegenover hem teleurgesteld? Nergens vinden we een antwoord. Later werd geschreven dat “hij de eeuwige dankbaarheid van zijn stadsgenoten verdient” maar verwachtte hij in zijn geboortestad zelf niet meer onmiddellijke dankbaarheid 151? Of was hij door het werk aan het hoofd van de polder zo vermoeid dat hij niet alleen zijn ontslag heeft gegeven maar ook levensmoe was geworden en gevlucht is? In zijn ontslagbrief spreekt hij van een langdurig en moeilijk beheer 152. Of was hij zo bedroefd door de familietoestand die wij verder gaan beschrijven, dat hij verkoos te vluchten? Was zijn hele leven tenslotte niet een soort eindeloze vlucht, een interne noodzaak om projecten aan te vangen en te laten vallen, om altijd elders nieuwe mogelijkheden te zoeken zonder van het resultaat te kunnen genieten? Heeft deze laatste verhuizing te maken met praktische problemen? In ieder geval vinden wij een brief van hem gedateerd: Brussel augustus 1759. Hij had Oostende niet lang daarvoor verlaten 153. Met de indijking van de Sint-Catarinapolder was Andreas’reis echter duidelijk nog niet ten einde.
150 151 152 153
Brugsche Vrije Register 16348, fol. 18 ; VERHAEGEN 1400 « André Lanszweert mérite la reconnaissance éternelle de ses concitoyens » (BOWENS, 2, p. 106-107). zoo langdeurighe en moeylicke directie van den polder (Ontslagbrief Andreas Lanszweert ). Ik hadde nogtans gewenscht dat sulc gebeurd had terwyl ik nog tot Ostende was, dogh gelove dat Wybo daarom myn vertrek afgewaght heeft (Brief Andreas Lanszweert 26 augustus 1759)
39
40
Caerte figurative van den nieuwen bedijckten polder ghenaemt den Ste Catharine polder, 1751 (SAO, KP/H66)
41
42
Andreas en zijn familie Andreas had gelijk om zich zorgen te maken over de toekomst van zijn familie. Hij was zelf kinderloos gebleven, zijn broer Antoon had alleen maar dochters en zijn oudste broer Frans veroorzaakte problemen. Als oudste van de familie had Frans, bij het overlijden van hun moeder, de hoofdrol gespeeld en het ouderlijk huis gekregen, alsook grond binnen de Sint-Catharinapolder 154. Hij werd echter beschuldigd van geldverkwisting, een hoofdzonde in de burgerlijke handelskringen van een provinciestad! Hij ruïneerde zichzelf: het huis van zijn echtgenote was al voor 2.800 gulden verpand; dit was ook het geval met twee schaperijen die hij bezat, de eerste verhuurd aan zijn zuster Maria, de tweede aan een ons bekend persoon, Willem de Brouwer 155. Zijn echtgenote Anne-Marie Bondelue, met wie hij in 1707 trouwde, moest haar juwelen en zilverwerk aan Theresa Boubereel als pand geven om de leningen te kunnen betalen 156. Het was deze Theresa Boubereel, die op dat ogenblik met haar broer Nicolas woonde, die later met Andreas zou trouwen. Men merkt hoe familieleden en vrienden uit de burgerij elkaar hielpen maar altijd mits waarborgen en tegenprestaties. Deze toestand werd onhoudbaar. In september 1734 werd Frans, met toestemming van de stadsoverheid bij de Cellebroeders van Brugge, opgesloten “niet vanwege krankzinnigheid maar vanwege verkwisting” Hij overleed meer dan twintig jaar later op 26 maart 1758 in de instelling van de Alexianen.157. Door de nood gedwongen en om opnieuw geld te verdienen moest zijn zoon Philip beenhouwer en schapenhouder worden. Hij slaagde in dit opzet en kon weer een kapitaal opstapelen 158 en de schulden van zijn vader terugbetalen 159. Hij trouwt pas in 1758 op 48-jarige leeftijd nadat hij al die jaren de financiële zorg voor zijn moeder had waargenomen160. Hij kwam van Duinkerke terug waar hij een rendabele baan gevonden
154 155 156 157
158
159 160
Staet van goede ter sterfhuyse 1714 ; VANDAMME, Meer gegevens, p. 11; Caerte figurative. Antwoorde om Sr Ph. Lanszweert, §8. Antwoorde om Sr Ph. Lanszweert, §6 ; Klappers Parochieregister Oostende, Huwelijken, R.A. Brugge. Segt waer te syn dat Sr François Lanszweert, in de maendt september 1734, met consent van d’heeren van het Magistraet deser stede, is gestelt geworden onder de directie van de Alexianen Cellebroeders binnen de stadt Brugge, alwaer hy op den 26 Maerte 1758 is overleden. Dat hy aldaer niet is gestelt geweest ter causen van syn imbeciliteyt alleene dogh wel naementlick ter causen hy alles was dilapiderende verteiverende en verquistende… daerdoor syne familie soo verregebracht en geruineert hadde, dat juffrouw Anne Marie Bondelue partyens gemeene moeder niet wiste van wat hout pylen maecken (Antwoorde om Sr Phls Lanszweert, p. 1 en §2) Philippus Lanszweert, beenhauwer… de beenhouwers fonctie nogte schaperin waer by U de geruineerde familie herstelt ende het nagelaten capitael gewonnen hebt (Brief Andreas Lanszweert 11 augustus 1760). Antwoorde om Sr Ph. Lanszweert,§9-10. Antwoorde om Sr Ph. Lanszweert, §45; VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 44.
43
had, enkel om zijn moeder te helpen 161. Alles wat de moeder op het einde van haar leven bezat, kwam van het werk dat hij voor haar verrichtte 162. Deze inlichtingen komen van processtukken over de nalatenschap van Anne-Marie Bondelue, Frans' echtgenote die op 10 augustus 1760 stierf. Andreas verdedigde in deze nalatenschap de rechten van zijn neef Philip163. Dit is waarschijnlijk de laatste slag van de oude vechter 164. Het geschil over de nalatenschap speelt zich af tussen Philip enerzijds en zijn zusters en schoonbroers anderzijds. De overleden moeder had vroeger aan Philip een huis verkocht; de overige erfgenamen beschouwden de verkoop als een geschenk en wilden het in de totaliteit van de nalatenschap brengen. Het huis was gelegen in Stene en werd op 22 september 1758 verkocht. Het omvatte grond en schapen en was uitgerust als schaperij. Philips zusters waren Marie-Adrienne (1711-1762), weduwe van Pierre Jacques Pipij, Anne-Marie (1713-1779) getrouwd met Jacques Dossaert , Isabelle (1715-1794), getrouwd met Daniel Wybo, en twee kloosterzusters in het klooster der Conceptionisten, Thérèse Louise (1718-1755) en Louise (1723- 1800) 165. De leider van de familiegroep schijnt Daniel Wybo te zijn. Hij wachtte tot na het vertrek van Andreas naar Brussel om de aanklacht in te dienen 166. Als dusdanig heeft dit geschil maar weinig belang. Het toont wel aan dat familieproblemen van alle tijden zijn. Tevens legt het wel weer enkele karaktertrekken van Andreas bloot: alhoewel hij veraf woont, volgt hij de zaak van nabij. Verder getuigt hij van veel genegenheid tegenover zijn neef Philip die hij als zijn zoon beschouwt en beschermt 167. Ondanks zijn ouderdom beroept hij zich nog altijd op zijn geheugen 168; van de juristen eist hij spoed 169. Tegenover zijn tegenstanders is hij meedogenloos: hij noemt ze de “vijanden van zijn neef” 170. Hij blijft in nauw contact met
161 162 163 164 165
166
167
168 169
170
Antwoorde om Sr Ph. Lanszweert, §50. Alle het gonne partyens gemeene moeder besit voortscomt van den deurenaerbeydt, oppassinge ende goede sorge van desen (Antwoorde om Sr Ph. Lanszweert, §44). dat uw moeder den 8 deser overleden is (Brief Andreas Lanszweert 11 augustus 1760). Brieven van Andreas Lanszweert van 17 augustus 1759 aan Philip Ryck, van 26 augustus 1759 aan Philip Rycx, van 11 augustus 1760 aan Philip Lanszweert, antwoorde om Sr Ph. Lanszweert (docum. auteur). uw welmeynende susters de weduwe Pipij en de twee Conceptionisten ( Brief Andreas Lanszweert 11 augustus 1760). Een uitvoeriger beschrijving van de familieleden vindt men hieronder in het Hoofdstuk 5. copie der requeste die Wybo jegens mynen neve P. Lanszweert eyndelyck heeft bestaen te presenteeren … Ik hadde nogtans gewenscht dat sulc gebeurd had terwyl ik nog tot Ostende was, dogh gelove dat Wybo daarom myn vertrek afgewaght heeft (Brief Andreas Lanszweert aan Philippe Rycx 26 augustus 1759, ). en gelieve mynen geseyden neve ende zyne huysvrouw myn hertelyck complement te doen, ende te seggen dat zy hun daer in geensints moeten bedroeven nog te ontrusten (Brief Andreas Lanszweert 26 augustus 1759). ende na myne beste memorie (Brief Andreas lanszweert 17 augustus 1759). daerom versoecke U nogmael alsboven alle mogelycke diligentie te gebruijcken om de saeck te verkorten (Brief Andreas Lanszweert aan Philippe Rycx 26 augustus 1759) door gedeurige opstookingen van uw vijanden (Brief Andreas Lanszweert aan Philippe Lanszweert 11 augustus 1760).
44
oude vrienden en familieleden die hem steunen, zoals Philip Rycx, vaak genoemd “Mynheer ende Cosyn”, die procureur is en voor Philip werkt. Hij is ook de raadgever. We ontmoeten ook weer De Brouwer die in alle gevallen geraadpleegd moet worden 171. Op juridisch gebied blijkt Andreas geen onwetend man te zijn; hij beschouwt een testament als “een zinloos middel dat als enig doel heeft Philip bang te maken” 172, hij kent de gebruiken die in Vlaanderen van toepassing zijn 173 en citeert Latijnse juridische regels 174. De briefwisseling uit deze periode getuigt ook van zijn minachting tegenover vrouwenwerk. Zo vinden wij het volgende verwijt tegenover Philips zusters: terwijl Philip het fortuin van de familie op een eerbiedwaardige wijze herstelt en er als een soort held uitkomt, waren de enige bezigheden van zijn zusters, als vrouwen, “naaien en thuis blijven werken en zo hebben ze niet meer verdiend dan hun eigen kleren en wat ze gebruiken” 175. Ook merkwaardig is de permanente tussenkomst van priesters in het privéleven van de leken. Zo werd de prijs van het aan Philips verkochte huis vastgesteld in overeenstemming met de Kapucijn Norbert, biechtheer van de overleden moeder 176. Wij vernemen ook dat de aan het klooster betaalde bruidschat (dote monasticale) voor de twee zusters Conceptionisten het aanzienlijke bedrag van 2.000 gulden per persoon bedroeg 177. Over veel meer gegevens uit deze brieven beschikken wij niet, maar het conflict schijnt op een vreedzame wijze beëindigd te zijn. De scheidsrechters waren stadspensionaris Thomas De Grysperre voor Philips enerzijds, en stadsschatbewaarder Judocus Van Berblock, voor de tegenpartij 178 anderzijds. Op 18 juni 1761 verkoopt Philip uiteindelijk een deel van zijn bezittingen in de Sint-Catharinapolder die van zijn moeder Anne-Marie Bondelue komen, aan zijn drie zusters 179. Het door Anne-Marie verworven deel wordt later, in 1775, aan Daniel Wybo verkocht 180. Deze overeenkomsten betekenen waarschijnlijk het eindpunt van het geschil in de familie.
171 172 173 174 175
176 177 178 179 180
d’heer pensionaris de Brouwer … niets buyten zynen raed te doen (Brief Andreas Lanszweert aan Philippe Rycx 26 augustus 1759) eenen onooselen bijtebaen om U vervaert te maecken (Brief Andreas Lanszweert 11 augustus 1760). dunckt my dat sulck testament geen plaets kan grijpen als gants strydigh zynde jegens de costuymen van Vlaenderen (Brief Andreas Lanszweert 11 augustus 1760). volgens het bekende axiome juris: quod semel placuit, amplius displicere non potest, anderseits souden alle contracten konnen geannullert worden (Brief Andreas Lanszweert 26 augustus 1759) als nayen stoppen spellewercken en eenigh huyswerck, zoo als doghters gemeynelyck doen, waerin zy ten hoogsten genomen maer hun kost en kleederen zouden verdient hebben (Brief Andreas Lanszweert 11 augustus 1760). Antwoorde om Sr Ph. Lanszweert, §21. Antwoorde om Sr Ph. Lanszweert, §82. Antwoorde om Sr Phls Lanszweert. Brugsche Vrije Register 16350, fol. 105 ; VERHAEGEN 1425. Brugsche Vrije Register 16369, fol. 28v ; VERHAEGEN 1537.
45
Hiermee verdwijnt ook Andreas Lanszweert van het toneel. Hij woont voortaan in Brussel en sterft veel later in 1784 in Brugge181. Tot op het einde blijft de man, half dromer-half ondernemer, een raadsel.
181
Klappers Parochie register Oostende, Overlijden.
46
3 De politiek in Oostende in 1830 een familiezaak ? Jan Baptist Lanszweert
47
48
Een beroerde eeuwwisseling Ondanks de mislukking van de Indische Compagnie, kent Oostende vooral in de tweede helft van de achttiende eeuw een bijzonder snelle ontwikkeling. In 1781 beslist keizer Jozef II dat de stad een vrijhaven wordt, dat ze twee nieuwe dokken krijgt en dat de vestingen ontmanteld moeten worden. Het jaar daarop wordt er een handelsbeurs opgericht. De huurprijzen stijgen en worden als overdreven beschouwd, wat niet belet dat de bevolking snel groeit. Meer en meer schepen komen de haven binnen, meer dan 2.500 in het jaar 1782 182. Het intellectuele en sociale leven gaat ook mee met zijn tijd. In 1784 komt er een vrijmetselaarsloge «La loge des trois niveaux établie à l’Orient d’Ostende» en in 1787 een letterkundige club 183. Na het vertrek van Andreas speelt de familie Lanszweert slechts een bescheiden rol; voor ons verhaal is deze periode dus niet zo belangrijk. Voor de toekomst van de stad is deze Oostenrijkse periode echter van fundamenteel belang omdat zij zoveel herinneringen zal nalaten. De hoofdrolspelers in de gebeurtenissen van 1830 zullen altijd nostalgisch blijven denken aan deze periode. Dit is nog opmerkelijker door het feit dat de daaropvolgende Franse Revolutie voor de stad rampzalige gevolgen zal meebrengen 184. Door de eindeloze oorlogen tegen Engeland wordt het scheepsverkeer praktisch stopgezet, de ingang van de haven verzandt 185 en in maart 1796 wordt het vrijhavenstatuut voor Oostende afgeschaft 186. Wat gebeurt er met de familie Lanszweert na het verdwijnen van Andreas? Hij had geen zoon en zijn broer Antoon had alleen maar dochters. De voortzetting van de familienaam rust dus nu op Frans' zoon Philip, die wij al ontmoet hebben tijdens de strijd met zijn zusters en schoonbroers. Geboren in 1710 als onderdaan van de koning van Spanje, overlijdt hij pas in 1795, als zogezegde “vrije burger” van de Franse Republiek. Wij zagen dat hij als beenhouwer, de vaderlijke rijkdom had helpen herstellen 187. In 1767 werd hij lid van de Sint-Niklaasgilde, een beroepsorganisatie voor vrije winkeliers 188. In 1774 verkoopt hij in Stene een huis met een schuilplaats voor de schapen 189, in 1785
182 183
184
185 186 187
188 189
DE BEAUCOURT, Biographie, p. XII-XIII ; PASQUINI, Histoire, p. 263 J.M. BEKAERT, « De « Société Littéraire », De Plate, 2000, p. 107-108. Voor de Franse overheersing : G. BILLIET, « Oostende in de Franse tijd », De Plate, 1978, p. 64-66, p. 8990, p. 113-116 ; P. VERHAEGEN, La Belgique sous la domination française 1792-1814, Brussel-Parijs, 1929. DREESEN, Parochie, p. 45-46 ; VERHAEGEN, Belgique domination française, 4, p. 103, 335. G. BILLIET, Oostende Franse tijd. Philippus Lanszweert, beenhauwer… de beenhouwers fonctie nogte schaperin waer by U de geruineerde familie herstelt ende het nagelaten capitael gewonnen hebt (Brief Andreas Lanszweert 11 augustus 1760 ). PARMENTIER, Gezicht, p. 418. Philippus Lantsweert en Hendrica Theresa de Deyne, verkoopt een huis met schaapstalle te Stene onder Camerlinckambacht (Brugsche Vrije Register 16366, fol. 37v ; VERHAEGEN 1533).
49
gebruikt hij grond rond de Leffingestraat 190, in 1790 leent hij 1.000 gulden met hypotheek op 12 gemets grasland in Sint-Catharina 191. Hij treedt dus op als een actieve en goed geslaagde zakenman. In 1758 huwde hij met een meisje uit Rijsel, Henriette Dedeau. De oude oom Andreas was bij het huwelijk getuige en werd ook peter van een zoon, die ook Andreas genoemd werd maar al na vijf weken zou sterven 192. Geboren in 1731 was Henriette twintig jaar jonger dan haar echtgenoot. Zij schonk hem meerdere kinderen van wie er vier de volwassene leeftijd bereikten: twee dochters, Isabelle Francesca en Maria Theresa, en twee zonen, Philip Frans en Jan Baptist. Een onbetwistbaar teken van welvaart voor de familie is het feit dat die twee zonen in 1804 deel uitmaakten van de honderd personen die in het district de meeste belastingen betaalden: in 1818 betalen zij ten minste vijftig gulden directe belastingen en genieten dus het stemrecht. De dochters schijnen ongehuwd te zijn gebleven. Isabella Francesca (1763-1840), in 1787 lid van de Sint-Niklaasgilde, leent in 1824 geld aan Barbara Huyghe, weduwe van scheepstimmerman Pr. Denys. Met dit geld kan haar man de scheepsbouw verderzetten193. Maria Theresa (1770-1845) wordt, samen met haar broer Jan Baptist, als eigenares van gronden in Klemskerke vermeld 194. Na Andries, die na één maand in 1759 gestorven was, draagt de eerste zoon dezelfde naam als zijn vader, Philip Frans (1760-1819). Hij verlaat het vaderlijke beenhouwersvak en is de eerste in de familie die het beroep van apotheker uitoefent. Hij wordt altijd met die titel aangeduid, bijv. bij het overlijden van zijn beide zonen Frans Adolf in 1809 en Frans August in 1813, van zijn tante Louisa in 1800 en bij zijn eigen overlijden 195. Dit beroep zal gedurende de hele negentiende eeuw van vader op zoon overgaan. Toch woont Philip Frans niet in de vestiging die de familiale apotheek zal worden in de Kapellestraat, maar wel tot zijn dood in het pand op nr. 32 in de SintJozefstraat 196. Het huis met winkel in de Kapellestraat 17, waarvan hij eigenaar is, verhuurt hij op 29 mei 1806 aan Pieter Segaert. In deze akte wordt hij eveneens als apotheker aangeduid 197. Hij zou in 1800 door decreet tot gemeenteraadslid benoemd zijn geweest maar zou de functie geweigerd hebben 198. Deze Philip Frans trouwt twee keer, 190 191 192 193
194 195 196
197 198
9.0.13 vettegras tegen de Leffingestraet te Sint Catharina gebruikt door Philippe Lantsweert (Brugsche Vrije Register 16390, fol. 47 ; VERHAEGEN 1652). Brugsche Vrije Register 16405, fol. 18 ; VERHAEGEN 1749. R. VANCRAEYNEST, « Over de familie Lanszweert », De Plate, 1989, p. 34. Tableau Descendants ; PARMENTIER, Gezicht, p. 423 ; D. FARASYN, « Scheepswerven te Oostende (1609-1913) », De Plate, 2006, p. 8-12, p. 10 ; Klappers Parochie register Oostende, Dopen, R.A. Brugge. Ostendiana, 2, p. 74 ; Tableau Descendants ; Klappers Parochie register Oostende, Dopen, R.A. Brugge. R.A. Brugge, Burgerstand. R.A. Brugge, Burgerstand ; VANDAMME, Meer gegevens, p. 11. Acte de bail du 29 mai 1806, concernant la maison et le magasin, 17 rue de la Chapelle, Ostende, entre Ph. Lanszweert, propriétaire, et Pierre Segaert, locataire. SOYER, p. 246. De auteur vermeldt een N. Lanszweert apotheker maar de voornaam is waarschijnlijk fautif.
50
schijnbaar met twee halfzusters (van dezelfde vader en twee verschillende moeders). Het eerste huwelijk gebeurt met Anne Constance Paret, geboren in Diksmuide in 1747. Deze dochter van Jan Baptist Paret en Rosa Lieven is 13 jaar ouder dan haar echtgenoot en baart een zoon Philip die de bevalling in 1789 niet overleeft. Zijzelf sterft tien jaar later in 1799. De weduwnaar, die pas 39 jaar is, hertrouwt met de halfzuster van zijn eerste vrouw, Colette Jeanne Paret, dochter van Jan Baptist Paret en Maria Vandromme. Deze keer is de echtgenote 9 jaar jonger dan haar man. Zij kreeg meerdere kinderen van wie zes de volwassen leeftijd bereiken: vier dochters (Virginie Augustine, Rosalie Thérèse, Amélie Colette, Eugénie Jeanne) en twee zonen (Louis Désiré en Philippe François) 199. Deze familietak zal de naam Lanszweert en het beroep van apotheker verder zetten en wij zullen hen later terugvinden. De tweede zoon, Jan Baptist zal in de eerste helft van de 19de eeuw meer van zich laten horen. Hij werd geboren in april 1767 200. Hij overleed in Oostende op 29 september 1845. Terwijl zijn broer apotheker werd, wordt hij altijd officieel als “gewone handelaar” aangeduid. In 1814 staat hij genoteerd als “schoenmaker” 201. Rond de jaren 1830, toen hij meer dan zestig jaar oud was, werd hij invalide maar kon hij nog altijd, in speciale omstandigheden, wandelen 202! Men beschrijft hem als “eerbiedwaardig” 203. Hij woont eerst in de Sint-Jozefsstraat waar twee van zijn kinderen in 1798 overlijden 204. Daarna verhuist hij naar de Kaaistraat 6, in een huis waarin later de groten der aarde zullen logeren en dat alzo beroemd zal worden. Het is ook geweten dat hij in 1814 drie knechten had die in dat huis woonden 205. In 1794 vluchtte hij met zijn echtgenote naar Nederland, waarschijnlijk uit schrik voor de Franse Revolutie. Eén van zijn zonen werd in Middelburg op 19 juni 1794 geboren maar het jaar daarna woont het gezin al terug in Oostende waar hun dochter Henrietta Coletta op 27 oktober 1795 wordt geboren. Jan Baptist was getrouwd met Isabella Vanderheyde. Zij hadden tien kinderen van wie sommige zeer jong gestorven zijn, wat destijds zeer vaak gebeurde. Dit gebeurde met Karel Lodewijk,Virginia Paulina. Een andere zoon kreeg ook de naam Karel Lodewijk maar overleed in 1823 toen hij pas 22 jaar oud was. Op 23 februari 1830, na een lang
199 200 201
202 203 204 205
Tableau Descendants ; VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 44 ; Klappers Parochie register Oostende, Dopen, R.A. Brugge.. Tableau Descendants. In 1768 voor MAERVOET, Biografische gegevens, p. 22 ; VANDAMME, Meer gegevens, p. 11. bij het overlijden van zijn dochter Virginia Paulina in 1798, van zijn zuster Louisa in 1800, van zijn neef Franz Adolf in 1809, van zijn broer Philip Franz in 1819 (R.A. Brugge, Burgerstand ; Volkstelling 1814, p. 115 ) L’Indépendant, 20.7.1831. « Le respectable bourgmestre Lanszweert » (L’Indépendant, 17.7.1836). Karel Lodewijk en Virginia Paulina (R.A. Brugge, Burgerstand) VANDAMME, Meer gegevens, p. 11 ; Volkstelling 1814, p. 115.
51
samenleven met Jan Baptist, is ook hun moeder Isabella Coletta gestorven, vlak voor de Belgische Revolutie die de loopbaan van haar echtgenoot sterk zou veranderen. Gezien zijn vlucht naar Middelburg kunnen we veronderstellen dat hij de Franse Revolutie vreesde; naar alle waarschijnlijkheid verwelkomde hij dus het Franse Keizerrijk, al bekleedt hij er geen officiële functies. Een teken van sympathie tegenover het Keizerrijk is te vinden in de voornamen van twee van zijn kinderen: op 4 maart 1806 wordt een Napoleon Lanszweert geboren en op 9 augustus 1807 een Hortense Joséphine Lanszweert! Josephine was destijds de echtgenote van de keizer en Hortense zijn schoondochter, de naam van Jan Baptists dochter werd dus zonder twijfel bewust gekozen.
Napoleon logeert bij J.B. Lanszweert Het eerste publieke optreden van Jan Baptist gebeurt trouwens ter gelegenheid van het bezoek van Napoleon in Oostende in 1810. De keizer komt dan in zijn huis logeren 206. Napoleon kwam al eerder in Oostende en zou er ook nog terugkomen. Bij vroegere bezoeken in 1798 en 1804, had hij in een huis in de Langestraat geslapen 207. De stad beschikte niet over een paleis: het verblijf van belangrijke figuren was altijd al een probleem. Zo verbleef de Deense koning in 1768, op weg naar Engeland, bij zijn consul. De grote hertog Paul van Rusland, de toekomstige tsaar Paul I, bracht in juli 1782 de nacht door in de conciërgewoning van het stadhuis, terwijl de aartshertogin Maria Christina bij de stadsgouverneur logeerde. Gewoonlijk kwam Maria Christina in die conciërgewoning net zoals keizer Jozef II op 11 juni 1781. Op 30 maart 1815 verbleef Lodewijk XVIII bij Frans de Bal in de Kapellestraat. Lodewijk XVIII was, wegens de terugkomst van Napoleon van het eiland Elba, uit Frankrijk gevlucht 208. In 1810 kwam de keizer niet alleen om de haven en de vestingen te controleren, het was tevens een plechtig bezoek. Hij was vergezeld door keizerin Marie-Louise, door het keizerlijk hof en door de koning en de koningin van Westfalen met hun eigen hofhouding. Deze koning was Napoleons jongste broer, Jérôme, en zijn echtgenote Catharina van Wurtemberg. Het verblijf in Oostende maakte deel uit van een triomfantelijk bezoek aan heel België. Op het toppunt van zijn heerschappij, vóór het fiasco van de veldtocht in Rusland, wilde de meester van Europa aan zijn Belgische 206
207 208
Over dit bezoek zie J.M. BEKAERT, « Napoleon en Marie-Louise op bezoek te Oostende 20 en 21 mei 1810 », De Plate, 1999, p. 74-76; J. DELHAIZE, La domination française en Belgique, T. 5, 1911, Brussel, p. 270-295; PASQUINI, p. 338-339; G. SOYER, Le drame révolutionnaire et Napoléon à Ostende, Oostende, 1928, p. 331. SOYER, p. 289. Voor deze inlichtingen : DE BEAUCOURT, Biographie, p. IX, XI, XV, XVI.
52
onderdanen zijn macht tonen. Hij wilde waarschijnlijk ook zijn nieuwe echtgenote voorstellen: Marie-Louise was een Habsburgse prinses, nakomelinge van onze vroegere, traditionele vorsten. Het politieke doel van de reis was dus ook, dankzij de aanwezigheid van de kleindochter van keizerin Maria-Theresa, de binding tussen zijn bewind en onze provincies te versterken en te legitimeren. Er wordt beweerd dat Marie-Louise tijdens dit bezoek meer toegejuicht werd dan de keizer zelf. Die zou haar, bij een bal in Brussel, gezegd hebben: “ Doe maar, Louis, morgen kan je aan je vader schrijven dat je met je goede Belgen gedanst hebt”. Het keizerlijke echtpaar vertrok van het kasteel van Compiègne op 26 april 1810, kwam op 29 april in Brussel aan, ging op 30 april per boot van Antwerpen naar Breda en kwam terug op 13 mei. ‘s Anderendaags vertrokken zij terug vanuit Brussel, bezochten daarna Gent, Brugge en Oostende. Het bezoek eindigde in Duinkerke op 21 mei 209. Het bezoek aan Oostende werd op 1 mei aangekondigd en op 3 mei officieel bevestigd met een vraag aan de bevolking om met zorg en in versneld tempo de voorbereidingen af te werken. Op 5 mei volgde een uitzonderlijke zitting van de gemeenteraad. Bij deze zitting was de burgemeester afwezig. Zijn adjunct, Vanderheyde, nam het voorzitterschap waar 210
. Men mag hier niet uit het oog verliezen dat Vanderheyde de schoonvader van Jan
Baptist Lanszweert was. Wij worden hierbij voor de eerste keer in de loopbaan van Jan Baptist geconfronteerd met de rol van de familiale betrekkingen. De vergadering besliste tot de oprichting van drie commissies in voorbereiding tot de feestelijkheden en in het verstrekken van logies aan het keizerlijke echtpaar en hun gevolg. In de eerste commissie die als opdracht had met de bestaande middelen logies te verstrekken aan al die schitterende persoonlijkheden zetelden Vanderheyde, Jacques Serruys en Jean De Vette. De tweede commissie werd belast met het protocol; men vond er J. De Ridder, A. Van Iseghem zoon, Ch. Delmotte, Frans De Bal en Charles Lauwers. De derde commissie moest ervoor zorgen dat de gevels van de huizen versierd werden en de straten er netjes uitzagen. Er werd toen beslist Napoleon en de keizerin in het huis van Jan Baptist Lanszweert, in de Kaaistraat 6, te logeren. Het huis Lanszweert kreeg voor de gelegenheid het statuut van paleis. Daar komt ook, in dienst van zijn meester, de paleismaarschalk. Dit was natuurlijk voor die gewone Oostendse handelaar, broer van een apotheker, die zelf nooit een officieel ambt had bekleed, een onvoorziene triomf. Hij had die eer blijkbaar te danken aan het feit dat zijn huis als het mooiste van de stad beschouwd werd. In ieder geval zal dit tijdelijke keizerlijke paleis bekend blijven en de roem zal verbonden blijven 209 210
Bijzonderheden over deze reis vindt men o.a. in J. DELHAIZE, La domination française en Belgique, T. 5, 1911, Brussel, p. 270-295. De volgende inlichtingen zijn meestal te vinden bij : BEKAERT, Napoleon en Marie-Louise, p. 74-76.
53
met zijn eigenaar. De koning en de koningin van Westfalen verblijven bij Frans De Bal, in de Kapellestraat 30. De andere personaliteiten, generaals, officiers, edelmannen, hovelingen en dignitarissen worden in de huizen van de plaatselijke burgerij verspreid. Het bezoek was een echte triomf. De nationale garde versierde haar vaandel met een N. Men vond overal in de stad triomfbogen, erediensten, verlichtingen, bloemenversieringen, wapenschouwingen, muziek en vermakelijkheden. Het keizerlijke echtpaar kwam vanuit Brugge aan boord van een bevlagde bark en ontscheepte op het Sas-Slijkens. Steeds met militaire overwegingen bezig, ging de Keizer te paard de kustlijn inspecteren. Bij zijn terugkomst stapte hij, vergezeld van de keizerin en de koning van Westfalen, in een bark bestuurd door matrozen van de kustwacht en samen bezochten ze de havendokken. Aan de overzijde van het sluishoofd wachtten de Oostendse magistraten hen op. Nadat de burgemeester de sleutels van de stad aan de Keizer had aangeboden, steeg die te paard en bezocht vervolgens de jachtsluis. De keizerin trok meteen naar «het paleis», het huis van Jan Baptist. In de namiddag werd op het stadhuis een receptie gegeven en 's avonds, in het “hôtel du Commerce” een weelderig galabal dat veel opzien baarde 211. Isabella Coletta Lanszweert trad er in gala op als één van de hofdames van de keizerin. 's Anderendaags om 7 uur ’s morgens verliet het keizerlijke gezelschap de stad en trok naar Veurne en verder naar Duinkerke. Jan Baptist kreeg van de keizer een bedankingsbrief. Wat voor hem echter nog belangrijker was, was dat zijn huis voortaan een soort keizerlijk paleis werd waar zijn echtgenote fungeerde als de gastvrouw van de overwinnaar van Austerlitz en van een Habsburgse prinses.
Het familiale netwerk van Jan-Baptist Lanszweert Nu Jan Baptist in de publieke sfeer gekomen is, zou ik graag, vooraleer zijn verdere loopbaan te schetsen, een overzicht geven van zijn positie in de stad. In die burgerlijke periode werden de steden door een kleine kern burgers bestuurd. Ten hoogste een honderdtal mensen beslisten over de stadszaken. Op de namenlijst van de Oostendse kiezers in 1830 zijn er 138 personen te vinden212. Die mensen zijn al dan niet met elkaar verwant, waarderen of haten elkaar, hebben goede of slechte herinneringen aan hun jeugd die ze bijna allemaal samen hebben beleefd. Zij vormen een gesloten groep met alle menselijke reacties die in een dergelijke groep gebeuren. Wij mogen ook de invloed van de vrouwen niet vergeten, die dames van de burgerij die samen 's namiddags thee of koffie gebruiken, samen praten, over elkaar kwaadspreken, al die schoonmoeders en 211 212
De andere dames waren Mevr. Muscar, de Bal, Van Moorsel, de Vette, de Cleir, Van Iseghem, Serruys en Vander Heyde. Het “hôtel du commerce » is nu het O.L.V. College aan de Vindictivelaan. Naamlijst der ingezetenen der stad Oostende, die in de directe belastingen ten minsten vyftig gudlens betalende, en de verdere vereischten bezittende, tot kiesers mogen benoemd worden, 4 septembre 1830.
54
schoonzusters, soms vriendinnen, soms tegenstandsters, die elkaars jurken en zilverwerk bekijken, goedkeuren of kritiseren. Wat nu soms als de kleingeestigheid van het provincieleven beoordeeld wordt, betekent niets tegenover het gesloten leven van een stadje van vroeger. De steden waren ver verwijderd van elkaar en leefden als gesloten gemeenschappen. Voor de tijd van de spoorwegen was Oostende op twee dagreizen van Brussel verwijderd! Er waren wel nauwe banden met Brugge. Twee boten maakten dagelijks tweemaal de overzet over het kanaal tussen de twee steden: het eerste vertrek vanuit Brugge was om 7 uur ’s morgens, het tweede om 4 uur ’s namiddags 213. De afgeslotenheid werd bovendien nog vergroot door de afstand tussen de sociale klassen. De burgerij leefde wel tussen het volk, maar nam helemaal niet deel aan de volkse en anonieme manier van leven van venters, ambachtslui, boeren, matrozen en meiden. De burgerij wantrouwde deze massa: de Franse Revolutie met de straatopstootjes, zijn hoofden op lanzen, zijn uitwassen allerhande was niet ver meer! We zullen later zien hoe in 1830 de Oostendse burgerij beïnvloed was door de herinneringen aan deze periode. Jan Baptist leefde dus in een rijke omgeving die zeer eng was en blind voor de buitenwereld. Zijn houding en die van de andere acteurs in het toneelspel van de Revolutie is slechts te begrijpen in het kader van deze besloten Oostendse burgerij. De status die hij binnen die burgerij inneemt, wordt in de eerste plaats bepaald door zijn familiebanden. Het lijkt ons interessant eerst even stil te staan bij deze relaties tussen zijn aanverwanten. Enerzijds zijn er de familiebanden tengevolge van het huwelijk van JanBaptist met een Vanderheyde wat een echte clanvorming tot gevolg heeft. Anderzijds zijn er de huwelijken van hun kinderen en neven en nichten, langs de kant van de Lanszweert en langs de kant van de Vanderheyde. Jan Baptist trouwt op 8 oktober 1793 met Isabella Coletta, dochter van Balthazar Vanderheyde. Hij komt zo in een zeer gekende familie in Oostende terecht die bedrijvig was in de touwslagerij, de visserij en de rederij. In 1793 heeft deze familie al geschiedenis geschreven ! De eerste Vanderheyde die vermeld wordt bij het begin van de 18de eeuw was Andries die toen samen met Thomas de Grijsperre havenmeester van Oostende was. Hij was getrouwd met Judoca de Schonamille, één van zijn zonen Daniel met Marie Thérèse van Aecken, zijn zuster Maria met Joanes Vignault 214, zijn neef Antoon, scheepskapitein op de schepen De Hope en den Vrede, met Jeanne Jossine Galley 215,
213 214
215
Standaerd van Vlaenderen, 2565, 6.7.1830. Andries (1670-1738), havenmeester en 1710 ; Daniel (1692-1734); Balthazar Frans (1700-1782) ; PARMENTIER, Gezicht, p. 361; Brugsche Vrije Register 16301, fol. 38 ; VERHAEGEN 1078; R.A. Brugge. Parochiereg. Overl. 6086; R.A. Brugge. Parochiereg. Huwel. 4933. R.A. Brugge, Burgerstand.; Gazette van Gend, 18 février 1779; R.A. Brugge. Parochiereg. Huwel. 4602; den Vrede kap. A. vander Heyde (Gazette van Gend, 8 maart 1779).
55
hun zoon Antoon Balthazar met Marie Béatrice Ocket 216. Die vernoemde families zijn in de stad bekend 217. De zoon van Andries, Balthazar Frans, koopt in 1727 het huis « De vechtende Haenen » in de Kaaistraat en houdt zich bezig met zeeroverij met John Price als kapitein van de barque longue « Le Pigeon » 218. De schoonbroers en schoonzussen van Jan Baptist zijn eveneens belangrijke personen. De oudste zoon van Balthazar Frans, Balthazar Jan, is de echtgenoot van Anna Anastasia Van Outryve, die de touwslagerij van de familie heeft overgenomen. Hij is ook deken van de Sint-Niklaasgilde, hij houdt zich bezig met visserij, is lid van de “Oostendse Camer der Visscherie” en is uitbater van de Oostendse oesterputten. In 1814 vervult hij ook enkele publieke functies : hij is assistent van de burgemeester, rechter bij de handelsrechtbank, lid van de Kamer van Koophandel en lid van de arrondissementsraad. Hij wordt beschouwd als een notabele; een officieel rapport zegt over hem dat hij “aanbevelenswaardig is door zijn diensten aan de gemeenschap, zijn rechtschapenheid, zijn kennis en zijn persoonlijke kwaliteiten. Hij geniet veel aanzien. » Zijn zoon zal in 1830 bij de stemgerechtigden behoren 219. Zijn broer Gaspard Antoon is getrouwd met Isabella Claissonne, zuster van de apotheker Eugène Claissonne220. Zijn zus, Maria Constanza, is getrouwd met notaris Frans Josef Donny 221. De zoon van Donny en Maria Constanza, François Constantin Donny, wordt advocaat in 1816 en nadien gemeentesecretaris in Oostende. Van 1832 tot 1845 is hij lid van de kamer van afgevaardigden en in 1834 advokaat-generaal bij het beroepshof van Gent 222. Deze François Constantin, aangetrouwde neef van Jan Baptist Lanszweert, is dus gemeentesecretaris in de periode dat Jan Baptist burgemeester is. De volgende generatie, zowel langs de kant van de Lanszweert als van de kant van de Vanderheyde, zal zich meer en meer integreren in de plaatselijke burgerij en zal hiermee zeker bijdragen tot de politieke carrière van Jan Baptist Lanszweert. Eén van de zonen van Jan Baptist en Isabelle Colette, Désiré Alexis, trouwt op 13 juli 1825 met Justina Declerck, dochter van Salomon Declerck en van Joséphine Merghelinck. De Declercks zijn een gekende familie. Joannes Declerck, geboren in 1760, was handelaar. Eugène Declerck komt voor op de lijst van de kiesgerechtigden. Joannes
216 217 218 219 220 221 222
Antoon Balthazar, Oostende 27 juli 1766- Oostende 22 maart 1820, zijn huwelijk (R.A. Brugge, Burgerstand). F.G.C. BETERAMS (uitg.), The high society belgo-luxembourgeoise au début du gouvernement de Guillaume I roi des Pays-Bas (1814-1815), Wetteren, 1973, p. 476-477. PARMENTIER, Gezicht, p. 363; R.A. Brugge, not. F.J. Van Caillie, 1941, 18, min. Phil. Rycx de oude, 1727, akte 30 ; LEMAITRE, Liste corsaires, 1964, p. 286. Balthazar Jan, 1763-1817 (PARMENTIER, Gezicht, p. 365; BETERAMS, High Society, p. 209; Naamlijst Kiesers.). R.A. Brugge, Burgerstand. Overl. R.A. Brugge, Burgerstand. Huwel. François Constantin Donny, 1791- 1872 (DE BEAUCOURT, Biographie, p. 95-98).
56
Declerck de oude trouwde in 1729 met Maria Jacoba Van Aecken van de schoonfamilie van Balthazar Frans Vanderheyde. Salomon Declerck, toekomstige schoonvader van de zoon van Jan Baptist Lanszweert, is in 1814 lid van de gemeenteraad, adjunct van de burgemeester, voorzitter van het kanton. In een rapport van 1814 wordt over hem gesproken als « aanbevelenswaardig door zijn betrouwbaarheid en zijn persoonlijke kwaliteiten en geniet van de algemene achting» 223. Een dochter van Jan Baptist, Justina Carolina, trouwt op 9 juli 1827 met Auguste Löhr (1796-1840), weer een naam uit een gekende familie. Op het einde van de 18de eeuw was Pieter Johannes Löhr de belangrijkste reder van de visserij van de stad. Hij was schepen tussen 1764 en 1792, nadien medewerker aan het Franse regime, in 1792 verkozen tot « représentant du peuple libre ». Bij die gelegenheid ontvangt hij aan het hoofd van de troepen de tricolore sjerp en de Frygische muts. Hij was ook één van de stichters van het letterkundig gezelschap en hij komt ook voor op de lijst van de kiesgerechtigden 224. Een neef van Jan-Baptist, Louis Désiré Lanszweert, is apotheker en huwt op 28 april 1825 met Josefina Louisa Verpoorten, dochter van Jan Gommarus Verpoorten en van Agnès Vandenabeele. Van deze familie Verpoorten, die ook op de befaamde kiezerslijsten voorkwam, bezitten wij een dossier dat bewijst dat zij een groot fortuin bezat 225. Een zus ten slotte van deze Louis Désiré, en dus een nicht van Jan Baptist, Eugenia Joanna Lanszweert, trouwt op 26 december 1832 met Félix Hippolyte Belpaire, zoon van de chirurg Sidron Joseph Belpaire. Antoine Belpaire (1789-1839) was in 1816 notaris, in 1821 handelsgriffier in Oostende en na 1827 handelsgriffier in Antwerpen. Hij was ook lid van de Koninklijke Academie en heeft ook een studie over de geschiedenis van Oostende geschreven 226. Al deze relaties langs de kant van Jan Baptist betekenen een belangrijke springplank, maar ook langs de kant van de familie Vanderheyde zijn er heel wat interessante huwelijken. Men zou bijna kunnen spreken van een heuse huwelijkspolitiek. Balthazar Jean zelf speelt hierin geen grote rol want hij sterft al in 1817, nog voor zijn kinderen getrouwd zijn. Zijn het dan zijn weduwe, Anna Anastasia, of zijn schoonbroer, Jan Baptist Lanszweert, die zich bezig hielden met deze « koppelarij » of gebeurde alles 223 224
225 226
Tableau Descendants ; R.A. Brugge, Burgerstand ; Naamlijst Kiesers ; PARMENTIER, Gezicht, p. 102-110; BETERAMS, High Society, p. 205. Familie Mergelinck is ook belangrijk in Ieper en Veurne. Auguste Löhr 1796-1840, Pieter Johannes Löhr, Oostende 1723-Oostende na 1794 (Tableau Descendants; R.A. Brugge, Burgerstand ; Naamlijst Kiesers ; FARASYN, 1769-1794, p.65; PEELLAERT, Contribution, p. 25-26; PARMENTIER, Gezicht, p. 265-266; BEKAERT, Société Littéraire, p. 107-108). R.A. Brugge, Burgerstand ; Naamlijst Kiesers, Doc. auteur. Antoine Belpaire, 1789-1839 (Tableau Descendants ; R.A. Brugge, Burgerstand ; VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 44 ; BEAUCOURT, Biographie ; BELPAIRE, « Notice historique sur la ville et le port d’Ostende », Nouveaux Mémoires de l’Académie Royale des Sciences et Belles-Lettres de Bruxelles, 1837, 10).
57
toevallig? We zullen het nooit weten; feit is nochtans dat al deze verbintenissen de positie van de familie Lanszweert in het gesloten milieu van de burgerij alleen maar kunnen versterkt hebben. Eén van de zonen van Balthazar Jean, Balthazar François, trouwt op 17 september 1816 met Charlotte Louise Delmotte, dochter van Charles Joseph Delmotte en Marie Françoise Leep. Charles Joseph Delmotte was burgemeester van Oostende en lid van de Provinciale Staten van West-Vlaanderen. Later zullen we ook de familie Leep nog tegenkomen 227. Een andere zoon, Edouard Marie, trouwt op 22 september 1829 met Mathilde Ludovica De Ridder, dochter van Jacques De Ridder en wijlen Anna Theresa Breugel. Jacques de Ridder zal een belangrijke rol spelen in de politieke carrière van Jan-Baptist Lanszweert 228. Eén van de dochters van Balthazar Jean en Anna Anastasia, Adelaide Silvine 229, trouwt op 18 april 1820 met een handelaar uit Gistel, François Hugues Perlau, die in verband staat met François Hoys, een gekende Oostendenaar 230. De Vanderheydes ten slotte sluiten een dubbel huwelijk met de Serruys, een familie die nog niet lang in Oostende woont maar die erg verweven zal worden met de geschiedenis van de stad 231. Amélie Henriette Vanderheyde trouwt op 14 februari 1816 in Rotterdam met Leonard Jan Serruys, handelaar, reder, schepen van Oostende, voorzitter van de Kamer van Koophandel, sinds 1815 eigenaar van het huis aan de Langestraat 69 waar in 1798 Bonaparte logeerde en in 1829 de keizer van Brazilië 232. Dit huis vormt als het ware de tegenhanger van het huis van Jan Baptist Lanszweert aan de Kaaistraat waar Bonaparte verbleef toen hij als Napoleon op het toppunt van zijn roem stond. De broer van Amélie Henriette, Carolus Maria Vanderheyde, trouwt op zijn beurt op 18 juni 1828 met Juliana Jacoba, de zus van Léonard Jean Serruys 233. Léonard Jean en Juliana Jacoba zijn de kinderen van Jacques François Serruys en Julienne Hertoghe. De vader is distilleerder. De moeder is de dochter van Jean Baptiste Hertoghe en Johanna Jacoba Löhr 234
. We hebben al gezien dat één van de dochters van Jan Baptist Lanszweert, Justina
227 228 229 230 231 232
233 234
Balthazar François Vanderheyde, geboren op 18 november 1791 (R.A. Brugge, Burgerstand. Huwel.). Edouard Marie Vanderheyde, geboren op 8 december 1802 (R.A. Brugge, Burgerstand. Huwel.) Adélaïde Silvine geboren op 4 juli 1799, François Perlau geboren in Oostende op 7 april 1796. R.A. Brugge, Burgerstand. Huwel.; O. LE MAIRE, « Famille Hoys », Tablettes des Flandres, 4, Brugge, 1951, p. 218-266, p. 235, n. 50. Over de familie Serruys : L. PEELLAERT, Contribution à l’histoire et à la généalogie de la famille Serruys, 1987. Amélie Henriette Vanderheyde, Oostende, 8 april 1798- Oostende, 4 oktober 1852 ; Leonard Jan Serruys, Ostende 9 december 1786-Rotterdam 23 november 1834 (R.A. Brugge, Burgerstand. Huwel.; PEELLAERT, Contribution, p. 100). Carolus Maria Vanderheyde, Oostende 25 maart 1801-11 februari 1874 ; Juliana Jacoba Serruys, 28 maart 1802-2 februari 1868 (R.A. Brugge, Burgerstand. Huwel. ; PEELLAERT, Contribution, p. 36, 100). Jacques François Serruys,1759-1824 (PEELLAERT, Contribution, p. 36).
58
Carolina, in 1827 trouwde met Auguste Löhr. Jacques François Serruys en zijn vrouw hebben ervoor gezorgd dat ze via de huwelijken van hun zonen hun eigen familie nog meer verankerd werd in de Oostendse burgerij. Bovendien versterken zij zo ook de familievertakkingen van Jan Baptist Lanszweert vermits het ook de schoenbroers zijn van nicht en neef Vanderheyde. Eén van de zonen van Jacques François Serruys, Louis François, trouwt met Justine de Bal. Het is in het huis van François de Bal dat in 1810, bij het bezoek van Napoleon aan Oostende, de koning en de koningin van Westfalen hadden gelogeerd ! François de Bal vinden we ook terug op de lijst van notabelen van de Stad uit 1814 235. Een andere zoon, Henri François, trouwt met Mélanie Virginie Declerck. Deze familienaam hebben we al vernoemd bij het huwelijk van een zoon van Jan Baptist Lanszweert, Désiré Alexis, met Justina Declerck 236. Een derde zoon, Antoine Jean, trouwt in 1818 met Julie Marie de Brouwer 237. Een andere zoon van Jacques François, Pierre Jean Serruys, ten slotte zal afgevaardigde voor Antwerpen zijn in het Nationaal Congres van 1830 238. Jacques François Serruys heeft een broer die erg beroemd zal worden. JeanBaptiste Serruys, advocaat in Oostende en politicus, zal in 1830 afgevaardigde voor Oostende zijn in het Nationaal Congres op het ogenblik dat Jan Baptist Lanszweert burgemeester is van de stad. Er zullen duidelijk ideologische en politieke banden geweest zijn tussen deze twee heren. Ze zijn in elk geval heel nauw verbonden door de dubbele huwelijken van hun neven en nichten. Julienne Jacqueline en Edouard Jean Serruys, nicht en neef van Jean Baptiste Serruys, zijn respectievelijk getrouwd met Charles en met Emilie Vanderheyde, neef en nicht van Jan Baptist Lanszweert. Alsof dit alles nog niet genoeg is, voegen we er nog twee verbintenissen aan toe ! Een dochter van Jan Baptist Lanszweert, Mélanie-Jeannette, trouwt op 24 oktober 1832 met Richard Marie Lauwers, brouwer in Torhout, zoon van Carolus Franciscus Lauwers, burgemeester in Torhout, en van… Isabella Serruys 239. Lange tijd daarvoor was ook Jacobus Nicolaes Ocket in 1793 getrouwd met een zekere Isabelle Serruys, en de Vanderheydes waren al verwant aan de Ockets 240.
235 236 237 238 239
240
Louis François Serruys, 1793-1858 ; Justine de Bal, 1796-1851 (PEELLAERT, Contribution, p. 36 ; BETERAMS, High Society, p. 476-477). Henri François, 1796-1883; Mélanie Virginie De Clerck, 1801-1852 ; dit huwelijk vindt plaats in 1826 (PEELLAERT, Contribution, p. 36). Antoine Jean Serruys, 1792-1867 ; Julie Marie De Brouwer, 1799-1867 (PEELLAERT, Contribution, p. 36). Pierre Jean Serruys, 1785-1841 (PEELLAERT, Contribution, p. 36). Mélanie-Jeannette Lanszweert, Oostende, 26 juli 1802- ; Richard Marie Lauwers, Bruges, 10 maart 1805-Torhout, 28 juni 1842 (R.A. Brugge, Burgerstand; VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 52; Tableau Descendants). Jacques Nicolas Ocket, Oostende 6.12.1752-Oostende 24.2.1798 (PARMENTIER, Gezicht, p. 286). Zie noot
59
Jacques en Jean-Baptiste Serruys worden in 1814 beschouwd als notabelen en als telgen van één van de oudste families van de stad 241. Aan de vooravond van de gebeurtenissen die zowel het land als de stad erg zullen schokken, is Jan-Baptist Lanszweert langs alle kanten verwant met de belangrijkste families van zijn stad, van de oudste zoals de Ocket tot de jongste zoals de Serruys. Niets liet vermoeden dat hij een politieke carrière zou uitbouwen, want hij komt zelfs niet voor op de lijst van notabelen van 1814. Heel zeker hebben alle geciteerde familiebanden bijgedragen tot zijn verdere loopbaan op latere leeftijd.
241
BETERAMS, High Society, p. 476-477.
60
61
62
De weg naar de verkiezingen van 1830 We zullen hier de omstandigheden schetsen die aanleiding zullen geven tot de Revolutie van 1830. Meer in het bijzonder zullen we deze Revolutie plaatsen in het kader van de familie Lanszweert en meer bepaald in relatie tot de carrière van Jan-Baptist Lanszweert. De eerste politieke actie van Jan-Baptist is terug te vinden in een tekst van 1817 over de visvangst op zee. In 1817 bezorgen Oostendenaars die verklaren « woonachtig te zijn in West-Vlaanderen, geïnteresseerd in de nationale visvangst als eigenaars van boten of als reders, onder de auspiciën van het “College van Staten van hun provincie”, aan de koning een gedrukte verhandeling over de nationale visvangst 242. De tekst gaat meer bepaald over concurrentieproblemen tussen de « Hollandse en de Vlaamse vis ». Op het vlak van de visvangst wilde het Hollandse regime aan de Vlamingen dezelfde rechten geven als aan de Hollanders, ook al waren de situaties heel verschillend. De Vlaamse vissers werkten met kleinere bemanningen dan de Hollanders. Bovendien voorzagen zij al tijdens de zeereis een definitieve inzouting terwijl de Hollanders het bij een voorlopige zouting hielden. Er waren een heleboel toelatingen, normen en taxatiesystemen. De ondertekenaars van de tekst vragen dat « in de visvangst elke provincie zijn eigen manier van werken kan behouden… de Provinciebesturen verantwoordelijk zijn voor de visaangelegenheden… de beslissing van het college van de noordelijke provincies zou opgeheven worden alsook het wetsontwerp om alle oude Hollandse gewoontes in verband met de haringvangst terug verplicht te maken in heel het Rijk». Het gaat dus duidelijk om het respecteren van eigenaardigheden van de Vlaamse visvangst ; men wil absoluut geen uniformisering van de bepalingen die gelden voor de Hollandse visvangst. De belanghebbenden vragen ook « het verbod op import van kabeljauw, haring en verse vis van buitenlandse visvangst ». Het gaat hier niet om verzet tegen het Hollandse regime maar om specifieke, plaatselijke problemen. Zonder een detailstudie te maken over de visvangst in die tijd en zonder in te gaan op de gefundeerdheid van de argumenten, halen we toch drie punten aan : de rol van Jan-Baptist Lanszweert, de samenstelling van het comité dat geen bestaande organisatie lijkt te zijn maar veeleer een ad hoc samengaan van belanghebbende personen en ten slotte enkele geschiedkundige feiten waarnaar het comité verwijst.
242
Mémoire présenté au roi sur la pêche nationale, Oostende, 1817. Een exemplaar van deze tekst bevindt zich in de Koninklijke Bibliotheek. Over de visvangsproblemen, zie: G. et R. DESNERCK, Vlaamse Vissezij en Visservaartuigen, 1974, Handzame, vol. 1, p. 124; R. VANCRAEYNEST, « De lokale Oostendse rederijen in 1820 », De Plate, 1996, p. 107.
63
De handtekening van Jan-Baptist Lanszweert staat bovenaan de tekst. Misschien leidde hij wel de debatten en was hij verantwoordelijk voor het opstellen van de tekst. Dit zou dan zijn eerste publieke optreden zijn. Hij was geïnteresserd in de visvangst vermits hij, zonder evenwel een grote reder te zijn, toch eigenaar was van een galjas en twee sloepen. Hij neemt hier voor de eerste keer een leadershipspositie. De meeste andere ondertekenaars kennen we 243. Er is de schoonbroer van Jan-Baptist, Balthazar Vanderheyde, van wie we weten dat hij twee galjassen en twee sloepen bezit 244. Er zijn Jacques Serruys en Antoine Declerck van wie we de familiebanden met de families Lanszweert-Vanderheyde 245. Er staat ook de naam vermeld van Pierre Segaert die op 29 mei 1806 het huis en de winkel op nr. 17 van de Kapellestraat in huur neemt van Philippe Lanszweert 246. Verder zijn er nog Devanderleep of Louis Devander (1777-1840), echtgenoot van Rosa Eugénie Leep. Ter herinnering : Marie Françoise Leep was de moeder van Charlotte Delmotte die in 1816 trouwde met één van de zoons Vanderheyde 247. De motie herhaalt aspecten die men ook nadien zal blijven herhalen. Er is de nostalgie naar het Franse regime dat Frankrijk als afzetgebied bood voor de Vlaamse visvangst van kabeljauw en haring. De tekst stipuleert dat, sinds 1814 « de vis, beperkt tot plaatselijke consumptie, verkocht wordt aan zeer lage prijzen; de nieuwe boten blijven in de scheepswerven liggen bij gebrek aan kopers». Er is duidelijk een tegenstelling tussen de belangen van de vissers en die van de Vlaamse industriëlen. De brouwers bijv. vonden in de Nederlandse kolonies wél afzet voor hun goederen en vulden de productie van hun Nederlandse collega’s aan. De vissers daarentegen stonden in felle concurrentie met de Hollandse schippers en hunkerden naar een afzetmarkt in de buurt. Er bestonden weliswaar in de sector premies en het totaalverbod op invoer van vis, maar tijdens het Hollandse regime legden slechts weinig schepen in de Oostendse haven aan 248. Het meest van al betreurde men nog het Oostenrijkse regime. De motie herinnert eraan dat in die tijd « de rederijen voor de visvangst welig tierden in Vlaanderen omdat de regering hen ook sterk ondersteunde » en dat « in 1785 het Brussels gerechtshof alle
243
244 245
246 247
248
De verhandeling werd geschreven door mensen afkomstig uit Oostende, Nieuwpoort en Brugge. De Oostendenaars zijn het talrijkst en staan ook als eersten vermeld. Het zijn : J.B. Lanszweert / J. Serruys et C.J. / M. Van Cleempoel / F. Huyse / Devanderleep / J.H.Callens/ Pierre Segaert / pour Ch. Van Imschoot : Serap. Van Caeneghem / Frans Pieters / J. Freyman / Depotter / Caron-Leep / B. Vanderheyde fils / Périer / Ph. Debrock /L-B Dezutter Desforges / F. Vergauwen/ J. Gillegodt / Etienne Lams / J. Debarsee / Antoine Declerck/ C. Musin/ P.J. Ketels. Op pagina 24 van de tekst vinden we dezelfde handtekeningen, behalve « Jacques Serruys et Comp. » VANCRAEYNEST, Lokale Oostendse Rederijen , p. 108. Zie noten hieronder Huurovereenkomst van 29 mei 1806, betreffende het huis en de winkel, Kapellestraat 17, tussen Ph. Lanszweert, eigenaar, en Pierre Segaert, huurder (documentatie van de auteur). Voir PARMENTIER, Gezicht, p. 253, 255 ; VANCRAEYNEST, Lokale Oostendse Rederijen , p. 108; DE MEY, Nomen ; DE MEY, Louis Leep notaris, p. 154-155. DESNERCK, Vlaamse Visserij, vol. 1, p. 124.
64
buitenlandse kabeljauw in België verbood ». Daartegenover staat dat « het koninklijk college van de visvangst van de noordelijke provincies de behoudsgezinde principes van een echte vrijheid heeft omgebogen tot een echte vrijheid van industrie». Diezelfde uitingen van heimwee naar het Oostenrijks regime zijn typisch voor de stad Oostende. We zullen ze nog horen van locale politici en van oudere mensen die familiebelangen hebben in de rederij of in de visvangst. Deze nostalgie naar het verleden van hun jeugd lijken de twee Jean-Baptiste samen te brengen : Jean-Baptiste Serruys en Jan-Baptist Lanszweert. Tijdens de gebeurtenissen die het ontstaan van de Belgische Staat tot gevolg zullen hebben, kan men binnen de stad Oostende verscheidene bewegingen onderscheiden die tezelfdertijd op mekaar zullen inwerken. Er is eerst en vooral een tendens tot verandering binnen de burgerij. Die wil institutionele hervormingen tot meer vrijheid, zonder nochtans echte scheuringen met de regering van Den Haag te beogen. Deze revolutionaire tendens betekent een schok voor de niet-burgerij en komt vooral van invloeden van buiten de stad. Deze reactie van de burgers wil vooral de orde herstellen niet zozeer uit grootse politieke interesse op niveau van het hele land, of zelfs helemaal niet uit politieke interesse, maar veeleer vanuit de drang tot economische voorspoed voor de Stad. Komt daarbij nog een tikkeltje nostalgie naar de Oostenrijkse tijd. De Oostendse gezagdragers zijn in elk geval niet de « leiders » van de gebeurtenissen maar ze beleven ze mee, volgen ze op de voet en proberen er vooral zoveel mogelijk voordeel voor hun Stad uit te halen. De Revolutie van 1830 gebeurt los van de Oostendse burgerij die probeert zich er wel zoveel mogelijk in te schikken en er profijt uit te halen. In deze zware en bedreigende omstandigheden, zijn de familiebanden zeer belangrijk. Zo behouden ze de solidariteit met de machthebbers en heeft de economische situatie er alle baat bij ! De grote politiek speelt hier niet mee. Het is in dit kader van gezond verstand, realisme en « plaatselijk eigenbelang » dat men de tussenkomsten van Jan-Baptist Lanszweert moet begrijpen. De drang naar liberalisering blijkt tot uiting te komen in het banket dat georganiseerd werd bij ondertekening op 9 juli 1829 in Brugge ten voordele van de afgevaardigden die zich verzetten tegen het regime 249. De deelnemers willen helemaal geen revolutie ontketenen, eerder een liberalisering binnen het kader van het bestaande beleid. Zij noemen zichzelf « de verdedigers van de grondwettelijke zaak » en brengen daarbij een toast op de koninklijke familie. Hoe onbeduidend de gebeurtenis in WestVlaanderen ook mag zijn, het is het eerste teken van oppositie tegen de politiek van Den Haag. Het is interessant even stil te staan bij de deelnemers aan dit banket. De meest gevierde man is de Muelenaere « die moedige député », die we later als afgevaardigde voor de stad Oostende zullen zien zetelen in het Nationaal Congres maar die, als 249
Voor meer details over dit banket en over wat volgt, zie : C. RODENBACH, Episodes de la révolution dans les Flandres, 1829, 1830, 1831, Brussel, 1833.
65
verkozene voor meerdere districten, uiteindelijk die van Brugge zal kiezen. Later zal hij minister worden onder koning Leopold I. Een andere opvallende aanwezige is JeanBaptiste Serruys « de oude man, vriend van de Muelenaere, de Nestor van de provincieafgevaardigden». Vanuit Brugge is er Van Ockerhout, bestuurder van het Bureau voor Weldadigheid. Vergeten we niet dat de broer van Andreas Lanszweert getrouwd was met een dochter van Van Ockerhout. Voor Torhout is er burgemeester Lauwers, die gehuwd is met Isabella Serruys en wiens zoon drie jaar later zal trouwen met MélanieJeannette Lanszweert, dochter van Jan-Baptist 250. Voor Oostende zijn er, benevens Serruys, schepen de Knuyt, die we nog zullen terugvinden onder het burgemeesterschap van Jan-Baptist Lanszweert, Balthazar Vanderheyde, neef van Jan-Baptist, Donny secretaris van het regentschap in Oostende en neef van Balthazar 251. Deze politieke bijeenkomst heeft meer weg van een familiereünie ! De plaatselijke affiniteiten, de vriendschapsbanden en de familierelaties lijken meer door te wegen dan de grote politieke denkbeelden die op dat moment bovendien nog heel vaag zijn. Vooral De Muelenaere en Jean-Baptiste Serruys stelen de show ! Ook al lijken we een vleug van versoepeling van het Hollandse Regime te ontwaren in West-Vlaanderen, toch moeten we beseffen dat de Revolutie van 1830 zich ver buiten de muren van Oostende afspeelt. De stad zal niet deelnemen aan de Revolutie, ze zal ze op een passieve wijze ondergaan 252. Op 29 augustus kunnen de garnizoenstroepen nog naar Brugge worden gestuurd, wat erop wijst dat de situatie in de havenstad toen nog goed onder controle was. Het stadsbestuur beperkt zich ertoe de burgerwacht in paraatheid te houden. Eind september beginnen dan de gevechten. Op 26 september 1830 stoot een oproerbende tegen een garnizoen op de Hoge Wacht, op de hoek van de Louisastraat en de Markt. Twee manifestanten sneuvelen tijdens het vuurgevecht en een groep patriotten vertrekt naar Brussel om daar een handje toe te steken. Generaal Charles Goethals, een Belg die uitzonderlijk generaal-majoor en militair bevelhebber van de provincie is geworden, stuurt ‘s anderendaags het garnizoen van Brugge naar Oostende om er het nieuwe Regime uit te roepen; hij geeft hierbij opdracht aan de Hollandse majoor van Nieuwpoort om zich terug te trekken in Oostende. De derde oktober laat hij dan met een stoomboot, die hem ter beschikking was gesteld door de Engelse consul, de officieren en de Hollandse officieren naar Vlissingen vertrekken. Ondertussen deserteren de Belgische miliciens en lopen sommige mensen rond met de 250 251
252
Zie noot hieronder. Zie noot hieronder Over deze rellen, lees meer in W. DEBROCK, « Jean-Joseph-Pierre Maclagan Oostends Orangist », Ostendiana, 4, 1982 ; J.B. DRESEN, « Oostende en de onafhankelijkheid van Belgie », De Plate, 23, 1994, p. 2 ; W. MAERVOET, « De politieke evolutie in het arrondissement Oostende (1830-1914) », Ostendiana, 1971 ; RODENBACH, Episodes, p. 97-101 ; A. SMITS, 1830 Scheuring in de Nederlanden, Heule, 1983, 2, p. 65-78.
66
Brabantse cocarde. Eigenlijk gebeurt alles buiten het initiatief van de Oostendse bevolking ; er is een machtsvacuüm. Van op afstand bekeken lijkt alles nu nog erger. « Men meldt mij dat heel mijn provincie West-Vlaanderen op zijn kop staat, dat in Oostende het garnizoen deserteert uit verraad… dat er overal een wilde anarchie heerst»253. Dan treedt de burgerij op. Zij ziet zichzelf als de behoeder van de sociale orde en heeft een grote afkeer van ordeloosheid en uitspattingen. De herinneringen aan de sansculotten zit nog vers in het geheugen. Op 27 september publiceert « de Raad der Regering der Stad Oostende » een manifest om de bevolking tot kalmte aan te zetten 254. De tekst wordt ondertekend door de notabelen die we al bijna allemaal kennen : De Knuyt als deelnemer aan het banket in 1829, Balthazar François Vanderheyde de neef van Jan-Baptist Lanszweert en echtgenoot van de dochter van de oud-burgemeester Charles Delmotte, Jacques De Ridder wiens dochter Mathilde het jaar voordien getrouwd was met een zoon Vanderheyde 255, Auguste Wieland en Jean Van Iseghem, toekomstige gemeenteraadsleden onder het burgemeesterschap van Jan-Baptist, A.L.Malfaison, J. Herrewyn en ten slotte Louis-Désiré Lanszweert, apotheker, geboren in 1801, zoon van Philippe François en dus een neef van Jan-Baptist, die zo zijn entree maakt op de politieke scène. Bekijken we even de tekst van het manifest waarvan hierboven sprake. De slachtpartij van de avond voordien is te wijten, niet aan het leger dat eerder pacifistisch was, maar aan « losgeslagen inwoners » 256. De tekst roept op tot publieke rust want alleen op die manier kan de veiligheid en het geluk van iedereen gewaarborgd blijven 257. Bij gebrek aan reacties is het kwaad echter niet tegen te houden; rijke vreemdelingen verlaten de stad, de openbare werken vallen stil, de handel wordt beperkt en elk vertrouwen is zoek 258. De notabelen doen uiteindelijk een beroep op de gezinshoofden
253 254 255 256
257
258
Les mémoires d’un orangiste : L. A. Reyphins, ex-président de la seconde chambre des Etats-Généraux, 1835, L. FRANCOIS (uitg.), Brussel, 1989, p. 63. Inwoners van Oostende, Oostende den 27 september 1830. De Raad der Regeering der stad Oostende. Zie noot hieronder Vreedzame Militairen zijn door eenige misleide burgers getergd, aangerand en mishandeld geworden ; en het garnizoen heeft gebruik van deszelfs wapenen gemaakt…. Onstuimige bewegingen (Inwoners van Oostende ) wanneer de rust verder mogt gestoord worden… eene zoo onrustige stad… om de zelve in rust te houden… om de rust te behouden… de rust zal voortaan ongestoord blijven… door handhaving der inwendige rust en openbare veiligheid zonder welke er niemand eenig geluk kan bestaan (Inwoners van Oostende ). deze gevolgen zijn nog maar te beschouwen als een begin der rampen die ons allen bedreigen, wanneer de rust verder mogt gestoord worden : de talrijke begoede vreemdelingen, aan welke zoo veele huisgezinnen een eerlijk bestaan te danken hebben, eene zoo onrustige stad zouden verlaten, dat de openbare werken zouden geschorst worden, alle handelszaken belemmerd, alle vertrouwen vernietigd (Inwoners van Oostende ).
67
die ervoor moeten zorgen dat vrouw en kinderen binnen blijven 259. De bazen moeten hun personeel kalm houden 260. Alle bewuste burgers hebben tot plicht de vrede te bewaren261. De tekst is geschreven uit angst, er staat geen enkel politiek engagement in. Op een paternalistische manier doet men een beroep op het gezond verstand en op de traditionele autoriteiten (de vaders en de bazen). De praktische maatregelen die genomen worden liggen in dezelfde lijn : op 5 oktober 1830 weigert het stadsbestuur de toegang tot de stad aan de revolutionair Bartels en een honderdtal boeren.
De verkiezingen van 1830. Een poging tot verklaring Na de revolutionaire gebeurtenissen die zich vooral in Brussel afspeelden, werd er in de herfst van 1830 een dubbele verkiezing georganiseerd in heel het land. Er werd enerzijds gestemd voor de aanstelling van de vertegenwoordigers op het Congres dat werd samengeroepen in Brussel. Het Congres had als opdracht het lot van de dissidente provincies te regelen en een grondwet op te stellen. Anderzijds waren het ook gemeentelijke verkiezingen. Om een duidelijk beeld te krijgen van de motivaties van het kiezerscorps, is het nuttig deze twee verkiezingen, die bijna samen plaats vinden, samen te behandelen. De afgevaardigden die gekozen worden voor het Nationaal Congres zijn Félix de Muelenaere en J.B.H. Serruys met als plaatsvervangers Auguste Wielandt vader en Jean Maclagan vader 262. De resultaten van de Oostendse gemeenteraadsverkiezingen van 18 november zijn als volgt : Jan-Baptist Lanszweert wordt burgemeester. Schepenen worden notaris J.B. Ysengrin en J. Maclagan senior. Gemeenteraadsleden Prosper Massez, Th Janssens, J. Van Iseghem, A. Wielandt vader, F. van Caillie, J. de Ridder, Th. Hamman, L. Bauwens en H. Serruys 263. Hoe is de keuze van de verkozenen te verklaren ? Hoe is de aanstelling van JanBaptist Lanszweert als burgemeester te verklaren in deze delicate periode ? De man is immers een nieuweling in de politiek en bovendien ook al een bejaard man ! Geboren op 15 april 1767, is hij reeds zestig jaar als hij verkozen wordt, wat in die tijd al oud was ! Bovendien is hij een ziekelijke man. Wanneer hij enkele maanden later ‘s avonds door de
259 260
261 262 263
zijne onbejaarde kinderen, zijn vrouw, zijne dochters zich verwijderd houden van alle verzamelingen op straten en markten (Inwoners van Oostende ). alle meesters, werkbazen enz hunne pogingen aanwenden om desnoods de gemoederen van hunne knegten en andere onder hun staande personen te stillen en tot bedaren te brengen (Inwoners van Oostende ). dat ieder weldunkend inwoner alles doe wat in zijne magt is om de rust te behouden (Inwoners van Oostende ). Journal des Flandres, 276, 7.11.1830. Journal des Flandres, 320, 19 november 1830.
68
straten wandelt met prins Leopold, spreekt men over hem omdat « hij terug zijn benen kan gebruiken» 264. Daar kwam nog bij dat hij « patriot » zou geweest zijn in een stad die bekend stond als « orangistisch ». Het was inderdaad algemeen bekend dat alleen Lanszweert en Ysengrin overtuigde patriotten waren, Maclagan was een overtuigd orangist, Massez en de Ridder « gewone » orangisten en Serruys een gematigd orangist265. Ik wil deze mening verder toelichten en een poging doen om de keuze van de kiezer te verduidelijken. Ik wil er onmiddellijk bij vermelden dat bij het beoordelen van de gebeurtenissen ik helemaal niet beschik over documenten en ik me dus gedeeltelijk baseer op vooronderstellingen. Het betitelen van de stad als « orangistisch » baseert zich vooral op de positie van MacLagan in het Nationaal Congres. Zijn houding is ontegensprekelijk duidelijk. Als één van het twintigtal Orangisten in het Congres is MacLagan één van de grote verdedigers van het Huis van Oranje. Terwijl hij zijn pleidooi houdt voor de unie met Nederland veroorzaakt hij tumult in de vergadering. In het Congres is hij één van de 28 leden (tegen 161 voorstemmen) die tegen de uitsluiting van de macht in België van de familie Nassau stemt. Bij de discussie over de keuze van de nieuwe koning, stelt hij op 12 januari 1831 de prins van Oranje voor 266. Al deze zaken staan weliswaar vast, maar toch moet het geheel gerelativeerd worden. Deze houding mag zeker niet veralgemeend worden naar de hele stad toe. Eerst en vooral werd Maclagan niet als afgevaardigde verkozen maar als plaatsvervangend afgevaardigde. Het is de Muelenaere die verkozen werd maar omdat hij ook verkozen was in Brugge, Oostende en Tielt kiest hij voor Brugge en maakt zo de weg vrij voor zijn eerste opvolger. De Muelenaere, die lid was van de Tweede Kamer, stond bekend als een tegenstander van het Hollandse Regime en als een soort martelaar van de vrijheid 267 ! Hij zal later minister van Buitenlandse Zaken worden onder het nieuwe bewind en heeft helemaal niets van een orangist. Waar Maclagan echter vooral bang voor is, zijn de annexatie bij Frankrijk en de bijhorende wreedheden van de Revolutie; hij opteert voor een verbond met Engeland en spreekt zich uit tegen de kandidatuur van de hertog van Nemours. Dan kan hij niet meer voor de prins van Oranje stemmen omdat besloten werd de leden van de familie Oranje-Nassau als onaanvaardaar te beschouwen. Op dat ogenblik gaat zijn voorkeur uit naar Karel van Oostenrijk, naar het 264
265 266
267
L’Indépendant, 20.7.1831. Zie noot hieronder. DEBROCK, Maclagan, p. 110; E. WITTE, Politieke Machtstrijd in en om de voornaamste Belgische steden 1830-1848, Pro Civitate, 1973, p. 21. “La monade orangiste de l’ancien congrès constitutionnel” (Eclaireur, 22 juli 1836) ; L. de LICHTERVELDE, Le Congrès national de 1830. Etudes et portraits, Brussel, 1922, p. 54 ; DEBROCK, Maclagan, p. 110-113 ; MAERVOET, Politieke evolutie, p. 63. Voor de tussenkomsten tijdens het Congres, zie : Discussions du Congrès National de Belgique, E. HUYTTENS (uitg.), Brussel, 1844. Félix De Muelenaere (Pittem, 1794-Pittem 1862); minister van Buitenlandse Zaken van 24.7.1831 tot 12.11.1831, van 4.8.1834 tot 13.12.1836, van 13.4 1841 tot 5.8.1841 ; SCHEPENS, Provincieraad, 1, p. 380.
69
regentschap van Surlet de Chokier en tenslotte stemt hij op 4 juni 1831 voor Leopold van Saksen-Coburg 268. Hij was dus vooral « anti-Frans ». En dan is er nog de zakelijke kant van de affaire : Maclagan was brouwer van beroep. In 1797 vestigt hij een brouwerij in het oude klooster van de Capucijnen die hij in 1838 terug verkoopt. Hij is een handelaar en een gefortuneerd zakenman, lid van de handelsrechtbank van 1819 tot 1821, voorzitter van deze rechtbank van 1822 tot 1824269. De brouwersindustrie heeft alle belang bij een unie met Nederland. Joseph Serruys zal later schrijven: « In Holland wilde men alleen nog Belgisch bier drinken. In Batavia begon men dezelfde smaak te ontwikkelen » 270. Maclagan is trouwens door het Congres aangesteld als lid van de commissie die het alcoholdecreet behandelt. Deze problematiek interesseerde ook Oostende omdat de haven accijnsrechten kon heffen op de export 271. De brouwerij betekende destijds de belangrijkste economische activiteit na de visserij. In 1818 telde de stad negen brouwerijen en slechts enkele andere ambachtelijke industrieën 272. Het kan niet anders of er moet binnen de Oostendse burgerij een clan van industriëlen hebben bestaan die er alle belang bij had uitvoermogelijkheden in Nederland en in Nederlands Indië te vinden. Dit in tegenstelling met de vissersrederijen die de concurrentie van Holland vreesden, zoals we al eerder zagen273. Maclagan zou in deze optiek bij de eerste clan horen, Serruys-Lanszweert bij de tweede. Opmerkelijk is dat we ook Maclagan niet terugvinden in het netwerk van huwelijken waarin deze tweede groep verstrikt zit ! Kunnen we besluiten dat Maclagan niet echt de publieke opinie van zijn stad weergaf ? Misschien wel. Wat wist men in Oostende immers van zijn activiteiten in het Congres ? De stad trok zich daar weinig van aan en dat was duidelijk de wens van de burgerij die in zijn motie van september schrijft « We moeten alles op ons laten afkomen, we hebben geen invloed op de gebeurtenissen en we hebben maar één doel als Oostendenaars en dat is de voorspoed van onze stad en haar bewoners » 274. Wat er in Brussel gebeurt interesseert Oostende niet en Maclagan mag rustig verder praten ! Ook hij was vooral bezig met de economische interesses van zijn stad. Naar aanleiding van de discussie van het Verdrag van de 18 artikelen in juli 1831, verdedigt hij de Oostende tegen Antwerpen. Hij pleit voor de vrijheid van handel en 268 269 270 271 272 273
274
DEBROCK, Maclagan, p. 111-113. DEBROCK, Maclagan, p. 109. Lettre Joseph Serruys 17.3.1831 (CORDEWIENER, Naissance, p. 230). DEBROCK, Maclagan, p. 116. R. VANCRAEYNEST, « Nijverheidsintellingen in de stad Oostende in de tijd van Willem I », De Plate, 1997, p. 84-85. Men kan deze redenering in verband brengen met de Memorie van 1817, zie hierboven. De 8 visserijen gebruikten, in 1818, 80 arbeiders, de 9 brouwerijen 19 (VANCRAEYNEST, Nijverheidsintellingen, p. 8485). Laat ons, in stille bedaardheid, den loop afzien van gebeurtenissen waar op wij geenen invloed kunnen hebben... Ostendenaaren wij hebben allen het zelfde belang, wij vormen allen den zelfden wensch den welvaard van onze stad en landgenoten (Inwoners van Oostende).
70
voegt eraan toe dat als men geluisterd had naar « de commerce » men nog een orangistisch regime had gehad 275. Maclagan is orangist uit eigenbelang zoals anderen « belgicistisch » zijn. Zijn belangen als industrieel zijn totaal verschillend van die van de « vissers ». Maglagan lijkt mij uiteindelijk weinig representatief te zijn en heeft waarschijnlijk weinig invloed gehad op de plaatselijke gebeurtenissen. De positie van de Serruys, via huwelijken nauw verbonden met de families Lanszweert- Vanderheyde, lijkt ons interessanter dan die van Maclagan. Jan-Baptist Serruys wordt gewoonlijk beschouwd als een orangist, « een conservatief orangist” een gematigd en behoudsgezind orangist
276
of
277
, « één van de grote orangistische
voormannen van Oostende…die het beleid van Willem I zeer sterk en fanatiek steunde in de Tweede Kamer en later ook in het Nationaal Congres » 278. Hij was effectief lid van de Staten-Generaal vanaf 1815 ; op dat ogenblik heeft hij gestemd voor de basisacte van het Koninkrijk der Nederlanden en sindsdien heeft hij de wetten goedgekeurd, zoals die voorgedragen werden door de koning, evenals het budget van 1820 voor tien jaar279. Als lid van het Congres zal hij vóór de uitsluiting van alle Nassauleden stemmen maar tegen de spoedbehandeling van deze motie 280. Bij het stemmen tot uitsluiting zou hij echter gehandeld hebben uit angst. Deze verklaring wordt vaak aangehaald en baseert zich op een zinnetje dat zijn broer Joseph schreef : « zijn vrouw zei me dat hij gestemd had tegen zijn mening in, uit schrik. » 281 Deze familieroddel lijkt me niet relevant : Jean-Baptiste kan daarmee zijn keuze hebben willen goedpraten tegenover zijn vrouw of andere conservatieve familieleden die hem die houding verweten ! Kan men op basis hiervan het politieke kamp van Jean-Baptiste Serruys bepalen ? Ik denk dat we elders moeten zoeken. Als jurist in een familie van handelaars die zich nog niet lang in Oostende had gevestigd, was Jean Baptiste Serruys duidelijk een carrièreman die over lijken loopt om zijn doel te bereiken. Hij is advocaat, in 1790 raadspensionaris van Oostende, gemeentelijk schatbewaarder en vrederechter in 1796, notaris in 1810, lid van de Tweede Kamer van de Staten-Generaal vanaf 1815, lid van het Nationaal Congres in 1830, lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers in 1831-1832, raadgever bij het Hof van Cassatie in 1832 : hij maakt een schitterende carrière doorheen alle regimes 282. Nochtans heeft hij bepaalde overtuigingen, of dat lijkt toch zo. We vermeldden reeds dat 275 276 277 278 279 280 281 282
DEBROCK, Maclagan, p. 115. Jean-Baptiste Serruys, 1754-1832. L. FRANCOIS, « Jean Baptiste Serruys : een Orangistische stem in het Nationaal Congres (1830-1831) », Ostendiana, 1978, 3, p. 159-165; WITTE, Machtstrijd, p. 21. DEBROCK, Maclagan, p. 107. P. OPSTAELE, « Théodore François Michel Hamman (1792-1875) », De Plate, 17, 1988, p. 89-95, p. 91. FRANCOIS, Serruys Oostends politicus, p. 93; MAERVOET, Politieke evolutie, p. 63. DEBROCK, Maclagan, p. 110. Lettre Joseph Serruys 29.11.1830, CORDEWIENER, Naissance, p. 190. Overgenomen door o.a. DEBROCK, Maclagan, p. 111 noot 18; FRANCOIS, Serruys Oostends politicus, p. 208. MAERVOET, Biografische gegevens, 1984, p. 91.
71
deze « nestor » in 1829, op het banket van Brugge, werd beschouwd als een vriend van de Muelenaere en als één van de voorvechters van de grondwettelijke zaak283. Was dit louter arrivisme van een oude rot in het politieke vak die het tij rondom zich zag keren ? Volgens mij ligt de zaak anders. Hiervoor baseer ik mij op een tekst die hij schreef in 1830, de « historische nota over de handel in de Nederlanden» 284. Hij verdedigt hierin met klem de onafhankelijkheid van België om economische redenen, met name de aanwezigheid van grondstoffen en de rol van de Schelde 285. De snelle ontwikkeling van het nieuwe land zou enkel nadeel kunnen berokkenen aan zijn noorderburen 286. Maar hij blijft vóór alles een Oostendenaar. Hij kijkt nog altijd met nostalgie naar de tijd van de Indische Compagnie 287. Gelukkig heeft het kanaal Oostende-Gent veel veranderd en is dit een nieuwe economische ader geworden 288. De toekomst is dus aan Oostende en het te volgen voorbeeld blijft het Oostenrijkse regime. Zoals destijds, moet men de visserij blijven aanmoedigen, de import van vreemde vissen verbieden en de rederijen steunen289. België heeft als havens Antwerpen, Nieuwpoort en Oostende en de haven van Brugge moet hierop een aanvulling zijn290. Deze dubbele bekommernis om het Oostenrijkse voorbeeld te volgen en de economische bloei van Oostende te verwezenlijken zijn de grote thema’s van de nota en tegelijkertijd de fundamenten van de politiek van Jean-Baptiste Serruys. Deze twee aandachtspunten verklaren ook zijn diepe band met Jan-Baptist Lanszweert. Kijken we maar naar de toespraak die laatsgenoemde enkele maanden later zal uitspreken bij het overhandigen van de sleutels van de stad aan Leopold. Serruys had even goed dezelfde zinnen kunnen schrijven : « Deze zelfde sleutels werden reeds overhandigd aan keizer Jozef II van wie de Oostendenaars een goede herinnering meedragen. Deze prins bracht bloei en voorspoed in onze stad door haar een vrije haven te geven…Zoals hij zal
283 284 285
286
287
288
289
290
Zie noten hieronder J.B.H. SERRUYS, Notice historique du Commerce des Pays-Bas, Oostende, 1830. « la Belgique possède toutes les sources qui forment ou sont les causes de la richesse des nations… l’agriculture, les mines de fer, de charbon… un des plus beaux fleuves de l’Europe » (SERRUYS, Notice historique, p. 23-24). « au fur et à mesure que la navigation, le commerce et l’industrie prirent de l’accroissemnt dans les PaysBas autrichiens, ces sources de l’ancienne prospérité des Provinces-Unies, dont la Belgique cessa d’être tributaire, ont dû décroître en proportion » (SERRUYS, Notice historique, p. 22). « depuis la fermeture de l’Escaut et la suppression de la compagnie des Indes…l’esprit de commerce était pendant quelque tems (sic) comme éteint dans les provinces des Pays-Bas autrichiens » (SERRUYS, Notice historique, p. 19). « en vertu de l’octroi de l’impératrice Marie-Thérèse du janvier 1751, les états de Flandre firent creuser aux frais de cette province, des coupures par les villes de Gand et de Bruges, et aussi approfondir le canal entre ces deux villes, et par ce moyen on établit une navigation directe, libre et facile depuis la mer jusques dans l’intérieur du pays » (SERRUYS, Notice historique, p. 19). « la navigation nationale prit de la consistance, on encouragea les armements pour la pêche de la morue et des harengs… le gouvernement prohiba l’importation de tout hareng étranger…il défendit de même l’entrée de la morue de pêche étrangère » (SERRUYS, Notice historique, p. 20). « dans la Flandre, sur les bords de la mer du nord, on a les ports de Nieuport et d’Ostende … le dernier vaste et commode ». Le port de Bruges « est en quelque sorte la continuation de celui d’Ostende par un des plus beaux canaux du monde » (SERRUYS, Notice historique, p. 24-25).
72
uwe Majesteit onze handel en onze scheepvaart beschermen» 291. De twee Jean-Baptiste, Serruys geboren in 1754 en Lanszweert dertien jaar later, hebben vele zaken gemeenschappelijk : ze beleefden hun jeugd onder het Oostenrijkse regime, kenden nadien de lotgevallen van oorlogen en invasies, hebben gemeenschappelijke familiale belangen in de visserij en zijn bovendien de ooms van dezelfde koppels uit de huwelijken tussen de families Serruys en Vanderheyde. De carrière van Serruys is briljanter dan die van Lanszweert, de familie van deze laatste is dan weer veel langer gevestigd in de stad én hij had ook nog een grootoom die deelnam aan het avontuur van de Indische Compagnie ! Door zijn deelname aan het Oostenrijkse, het Franse en het Hollandse regime, heeft Serruys bij alle politieke groepen gewerkt en is op die manier aanvaardbaar geworden zowel voor conservatieven als voor liberalen. Lanszweert heeft als bonus zijn familie « Ancien Régime» maar ook zijn Fransgezinde relaties tengevolge van de ontvangst van Napoleon en zijn kinderen die hij de namen Napoléon en Stéphanie gaf. Dankzij hun lange carrières en vele gesloten compromissen, komen de twee heren heel goed overeen met elkaar en met de hoofdrolspelers van alle politieke families. Deze verklaringen berusten niet op veel teksten, maar toch geven ze een aanvaardbare verklaring voor de twee verkiezingen van 1830 : onderlinge verstandhouding en een algemeen akkoord tussen de Oostendse handelaars liggen aan de basis van de verkiezingsuitslag. Om het mechanisme helemaal te begrijpen, moet men ook in overweging nemen dat in het van kracht zijnde kiessysteem, slechts weinigen mochten stemmen : 130 mensen mochten in Oostende hun stem uitbrengen enkel op basis van inkomsten 292. Tengevolge van de huwelijkspolitiek binnen deze beperkte groep, maken heel wat kiezers deel uit van dezelfde familieclans. Als men alleen al rekening houdt met de huwelijksrelaties binnen de groep Serruys-Lanszweert, telt men al 23 stemmen, 3 Vanderheyde (Charles, Edouard, Balthazar), 3 Lanszweert (Louis, Désiré, Jan-Baptist), 2 Ryckx (Antone, Pieter), 2 Declerck (Antonius, Eugène), 1 Claeysone (Eugenius), 1 Verpoorten (Fr.), 1 Lohr (Auguste), 1 Lauwers-Ocket, 1 Ocket (Léopold), 1 Deridder (Jacobus), 1 De Bal (Franciscus), 1 Donny (Franciscus), plus nog 5 stemmen Serruys (Carel, Edouard, Henri, J.-H., J.-B. H.) 293. Dit betekent dus binnen de vrij beperkte kieskring een niet te verwaarlozen homogene, familiale clan in een tijd waarin nog geen georganiseerde
291
292
293
« Ces mêmes clefs ont été offertes à l’Empereur Joseph II dont les Ostendais bénissent encore la mémoire. Ce prince a fait fleurir notre ville en lui accordant le port franc…Comme lui Votre Majesté saura protéger notre commerce et notre navigation » (LICHTERVELDE, Léopold I et la formation, p. 24). Naamlijst der ingezetenen der stad Oostende, die in de directe belastingen ten minsten vyftig gudlens betalende, en de verdere vereischten bezittende, tot kiesers mogen benoemd worden, 4 septembre 1830 (doc. schrijver); E. WITTE, Politieke Machtstrijd in en om de voornaamste Belgische steden 18301848, Pro Civitate, 1973, p. 9-10, spreekt over 300 kiezers. Er zijn inderdaad kiezers die genoemd worden tengevolge van hun bezit. Naamlijst der ingezetenen.
73
politieke partijen bestonden. Het is immers pas in 1843 dat de eerste kandidaten zich als katholiek en liberaal profileren bij de gemeenteraadsverkiezingen 294. Deze burgers zijn de rellen en opstanden beu en hechten alleen belang aan het aanstellen van betrouwbare mannen die hun belangen dienen en die geen extreme dingen doen. Achteraf bekeken bleek de situatie niet zo dramatisch te zijn als zij zich inbeeldden, maar deze mensen beleefden het zo en de dreiging was volgens hen overal aanwezig. Naast deze burgerij, liepen er op de straten en op de kaaien mensen rond die niet terugdeinsden voor een hardhandige aanval op het gemeentehuis ; de herinnering aan de revolutionaire rechtbank en de guillotine lag nog vers in het geheugen. Brussel is voor de meesten heel ver weg, maar daar lijkt de bevolking scherp te staan en een nieuwe Danton kan daar altijd plots opstaan ! Maar er gebeurt wel wat in de havenstad : er zijn ook de Hollandse boten die voor anker liggen aan de kust en die op 19 november 1830 de haven van Oostende blokkeren. Zij nemen een koopvaardijschip in beslag en leiden het af naar Vlissingen en zij beschieten een klein Engels schip dat zij de haventoegang verbieden 295. Vissersboten moeten uitvaren om geld in het laatje te brengen maar ook om werk te verschaffen aan de vissers die anders werkloos rondlopen op straat. De zee betekent echter ook een permanent gevaar in deze troebele tijden 296. Er is dus dringende nood aan vrede, veiligheid, stevige nationale politiek of zij nu orangistisch is of anders : als ze maar de rust terug brengt in Oostende en de handel terug doet herleven ! In dit verband geeft de correspondentie van Joseph Serruys, de broer van JeanBaptiste, een goed beeld van de houding van de burgerij, ook al is het eerder de houding van Antwerpen, Brugge en Brussel dan die van Oostende 297. Er is eerst en vooral de angst : angst voor de anarchie298, voor de vreemdelingen 299, de Jacobijnen, de extremisten 300 en de terroristen 301. Angst voor de oorlog, voor een gewapend optreden
294 295 296 297
298 299 300 301
P. OPSTAELE, « Théodore François Michel Hamman (1792-1875) », De Plate, 17, 1988, p. 89-95. Le Courrier des Pays-Bas, 326, 22.11.1830. « Tous leurs navires sont dehors et Dieu sait quel sort leur est réservé » ; « Les navires de mon neveu courraient grand risque » (Brieven Joseph Serruys 23.11.1830, p. 184 ; 29.1.1831, p. 215). La naissance de l’Etat belge à travers une correspondance privée (octobre 1830-décembre 1831), A. CORDEWIENER (uitg.), Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, 1967, 133, p. 141-271. « En adoptant la république nous nous jetons dans l’anarchie » (Brief Julien van de Walle 11.11.1830, p. 167). « Il y a une masse de figures étrangères en ville. Nos bons bourgeois bruxellois en ont peur » (Brieven Joseph Serruys 29.1.1831, p. 214). « tous ces jacobins, radicaux et carbonari qui ne cherchent qu’à bouleverser et détruire pour y substituer l’anarchie et le désordre » (Brieven Joseph Serruys 17.3.1831, p. 226). « J’ai bien plus peur du règne des terroristes que de l’influence des puissances » (Brieven Joseph Serruys 17.3.1831, p. 230).
74
tengevolge van de val van de Nassau-dynastie302, angst voor de inmenging van de Pruisen, zelfs angst voor een algehele oorlog 303. Angst ook voor een economische ramp die de bevolking op de vlucht zou doen slaan 304, angst voor de concurrentie van Amsterdam en Rotterdam, voor het vertrek van de internationale makelaars van Antwerpen 305. Een tweede onderwerp dat terug te vinden is in zijn brieven is de lofzang op de veiligheid 306, de handel 307 en de materiële voorspoed 308. Voor deze burgerij in doodsangst die vooral bekommerd was om de plaatselijke welstand, is het politieke spel niet zo belangrijk. Het grote politieke werk laten ze over aan de grote machthebbers 309. Volgens mij is dus niet zozeer de keuze tussen « orangisten » en « onafhankelijken » belangrijk geweest tijdens de Oostendse verkiezingen in de herfst van 1830. Voor Joseph Serruys kwam het erop aan een einde te maken aan de anarchie en een leider te hebben: het speelde dan weinig rol of dit nu een prins van Oranje of van Saksen-Coburg was 310. Ik geloof eerder in een arrangement dat de onderlinge samenhang binnen de burgerij verzekerde dan in een echte politieke stellingname. Men hechtte meer belang aan het lokale niveau, de plaatselijke sociale vrede, de veiligheid en de rijkdom dan aan de toekomst van het land. De mensen die plaatselijk verkozen werden, waren ernstige mensen uit de betere klasse die niemand angst in boezemen en die door hun familierelaties overal aanknopingspunten hebben zodat ze altijd de kastanjes uit het vuur kunnen halen, wat er ook in Brussel of elders gebeurt. In een dergelijke enge en homogene caucus, verkiest men de Muelenaere, een gekend man die in dienst was van 302
303
304 305
306
307
308
309
310
« Pourquoi toujours irriter et provoquer tant que la Hollande peut nous faire tant de mal encore » ; « Je crois moi que l’expulsion des Nassau et surtout le choix d’un prince indigène amèneraient la guerre » (Brieven Joseph Serruys 23.11.1830, p. 184, 29.11.1830, p. 189). « Je m’attends aussi à la guerre générale » ; « Si les troupes prussiennes et autres devaient nous envahir, ce serait mille fois pire et Dieu nous en préserve ! » (Brieven Joseph Serruys 9.11.1830, p. 162 ; 29.11.1830, p. 189). « sans la liberté de l’Escaut et sans relations commerciales avec nos voisins, la moitié de notre population devra s’émigrer » (Brieven Joseph Serruys 22.1.1831,p. 208). « Rotterdam et Amsterdam chercheront à s’attirer toutes les affaires et à faire autant de tort que possible à Anvers… Les maisons étrangères liquident et font leurs paquets. Ce sont les chefs de la plupart de ces maisons qu’il aurait fallu consulter pour savoir ce qui convenait pour l’intérêt du pays (Brieven Joseph Serruys 29.1.1831, p. 215-216). « la troupe du comte de Pontécoulant, notre garde bourgeoise et surtout une garde d’élite semblent devoir assurer la tranquillité publique » (Brief Auguste van de Walle 24.10.1830, p. 148) ; « il faut que les honnêtes gens se montrent forts » (Brief Julien van de Walle 4.11.1830, p. 156). « Le haut commerce et l’industrie ne sont pas représentés dans le Congrès… il nous fallait un libre commerce avec la Hollande et avec ses colonies sans autre commun avec elle » (Brieven Joseph Serruys 29.11.1830, p. 190). « Pour aimer son pays il ne faut envisager que son bonheur et sa prospérité » ; « Les intérêts matériels du pays n’entrent plus en considération » (Brieven Joseph Serruys 17.1.1831, p. 201 ; 22.1.1831, p. 208). « L’Angleterre et la France désirent notre bonheur » ; « Les grandes puissances veulent la paix et le repos de l’Europe. Elles ne permettront pas que notre querelle avec la Hollande devienne le germe d’une guerre générale » (Brieven Joseph Serruys, 25.6.1831, p. 246 ; 3.11.1831, p. 256). Naar aanleiding van de intronisatie van Leopold I schrijft hij: « Quoi qu’il en soit, il est heureux que nous ayons un chef auquel tous les partis vont se rallier. On est content parce que nous sortons de l’anarchie. Il en aurait été de même avec le prince d’Orange » (Brieven Joseph Serruys 28.7.1831, p. 252).
75
de Nassaus, maar die een reputatie van gehechtheid aan de vrijheid te verdedigen heeft. Men verkiest ook Maclagan, notoir orangist die de industriële belangen van de stad vertegenwoordigt door zijn brouwersactiviteiten. Men verkiest daarom ook Serruys, man op leeftijd en met ervaring, katholiek en conservatief maar tevens aanhanger van de Muelenaere, wiens juridische carrière goed van pas komt bij de opstelling van een grondwet en wiens familie weliswaar nog niet zo lang in Oostende woont maar die toch al goed geïntegreerd is. Het zullen deze drie persoonlijkheden zijn die naar Brussel worden gestuurd, officieel om de toekomst van het land te bepalen, maar vooral ook om te letten op de belangen van de stad Oostende. Binnen dit wijs compromis stelt zich dan de vraag wie te kiezen als burgemeester. Mogelijke kandidaten zijn De Ridder of Donny of Louis Désiré Lanszweert die de motie voor de bevolking heeft ondertekend. Deze laatste is apotheker en met zijn 29 jaar waarschijnlijk te jong om alle verwachtingen in te lossen. Men verkiest zijn oom, een man op jaren met veel ervaring, een vaste waarde, met dochters, neven en kozijns in bijna alle huishoudens, een rijk man die Napoleon als gast had en binnenkort Leopold I zal ontvangen, een weduwnaar wiens vrouw pas gestorven is (in februari 1830) en die dus veel vrije tijd heeft… Het is een voorzichtig man die de gematigde ideeën van JeanBaptiste Serruys deelt en die men zal omringen met waardige en bekwame schepenen en raadgevers. Met deze oude man loopt men geen risico’s op avontuur. Men zal van hem slechts één concrete herinnering aan zijn burgemeesterschap behouden : de ontvangst in Oostende van de nieuwe koning. Hij zal zich van deze taak kwijten met waardigheid en gemoedelijkheid. Zoals het destijds de gewoonte was, maakte een anoniem schrijver over hem een leuk en charmant gedichtje, gedateerd op 12 november 1830, waarin de kwaliteiten van de nieuw verkozenen worden getoond. Hij werd « verkozen door de goede burgers… van deze geliefde stad ». Hij verwijst naar het verleden: « zijn glorierijke voorouders / maakten ons geluk » en hij staat borg voor de toekomstige welvaart « We zullen de vruchtbaarheid zien stromen in overvloed » 311. Bij gebrek aan meer informatie en in de hoop dat archiefstukken die nu nog gesloten zijn voor onderzoekers ter beschikking komen, lijkt het bovenstaande scenario mij het meest aanvaardbare en waarschijnlijke.
311
Hommage à Mr J.-B. Lanszweert (documentatie van de auteur)
76
77
78
De prins en de burger De meest opvallende gebeurtenis van de nieuwe burgemeester is in de mémoires van de stad én van het land bewaard gebleven: de ontvangst van de nieuwe koning der Belgen op 17 juli 1831. Na Veurne is Oostende de eerste stad die de nieuwe soeverein ontvangt. Op dat moment is hij al wel verkozen, maar nog niet geïntroniseerd want hij zal pas vier dagen later in Brussel zijn. Jan-Baptist Lanszweert, himself, ontvangt hem bij de poorten van de stad. Leopold zal bovendien zijn eerste nacht in zijn nieuwe koninkrijk doorbrengen in het huis van Lanszweert in de Kaaistraat. De aanstelling van de prins van Saksen-Coburg was, in de ogen van de burgerij, eerder een element van vrede en stabiliteit dan van onafhankelijkheid. Zowel Maclagan als Jean-Baptiste Serruys hadden voor hem gekozen. Het is weer in de briefwisseling van Joseph Serruys dat we de tevredenheid van de burgers lezen bij de aanstelling van de kandidaat. Ze waren bang geweest voor een lokale prins omdat die niet genoeg steun zou gekregen hebben van de grote mogendheden; de hertog van Nemours zou de vijandschap van de andere landen hebben veroorzaakt of nog erger, een terugkeer naar de Republiek hebben betekend met alle nare gevolgen van 1793 vandien 312. Zowel burgerij als de gewone bevolking staan positief tegenover Leopold. Dat tonen ze met enthousiasme van bij zijn aankomst in Veurne en nadien in Oostende: het wordt een ware triomftocht 313. Op alle pleinen staan er groene bomen en triomfbogen in alle straten. De 17de klinkt er om 6 uur ‘s avonds een artilleriesalvo om de aankomst van Leopold aan te kondigen. Een enorme massa ontvangt de soeverein, ze trekt de losgemaakte wagen door de straten. ’s Anderendaags vertrekt Leopold naar Brugge en gaat nadien naar Gent en Brussel. Iedereen die erbij was getuigt van het emotionele verloop en van de spontaneïteit van die dag. De indruk dat iedereen gelukkig was, maakt het romantische plaatje compleet
314
.
Vele aspecten van dit bezoek zijn elders beschreven; ik zou me eerder willen buigen over wat voorafging aan dit bezoek: waarom koos men de stad Oostende uit voor
312
313
314
« Il faut être, ou ennemi de sa patrie, ou n’avoir aucune notion des intérêts du pays, pour être incliné de nommer un chef indigène … si de duc de Nemours était élu, Lord Ponsonby quitterait Bruxelles dans les 24 heures » ; « l’acceptation (du duc de Nemours) aurait amené une guerre générale » ; « J’en ai trop vu en 93 et 94 pour ne pas en redouter le retour » (Brieven Joseph Serruys, 29.1.1831, 14.2.1831,17.3.1831¸ p. 211, 215, 217, 230). Over dit bezoek vindt men heel wat informatie in de algemeen geschiedkundige werken en in de bronnen van die periode, o.a.: J. LEBEAU, Souvenirs personnels (1824-1841) et correspondance diplomatique, A. FRESON (uitg.), Brussel, 1883, p. 148, 149 ; L’Indépendant, 18.7.1831, 19. 7. 1831, 20.7.1831, 21.7.1831 ; Journal des Flandres, 17.7.1831, 20.7.1831 ; Moniteur Belge, 18.7.1831 ; L. de LICHTERVELDE, Léopold I et la formation de la Belgique contemporaine, Brussel, 1929. « Rien d’officiel ni de factice dans cet accueil : tout y est vrai et spontané … le bonheur était dans toutes les âmes… c’est les yeux vingt fois pleins de larmes…que je fis ce voyage… mon émotion… une grande puissance d’émotion… rien n’excita plus ma sensibilité… Jamais je n’ai été témoin d’un spectacle plus attendrissant » » (LEBEAU, Souvenirs, p. 147-149).
79
de eerste nacht op Belgische bodem? Daarnaast wil ik nog even blijven stilstaan bij de persoonlijke inbreng van de nieuwe burgemeester tijdens deze ontvangst. Tijdens de voorbereidende activiteiten zijn de onderhandelaars die bemiddelden tussen de prins die intussen in Londen verbleef en het Congres dat in Brussel zetelde, noodzakelijkerwijze in Oostende langs gekomen. De plaatselijke autoriteiten waren waarschijnlijk de eersten om de resultaten van de discussies te kennen. Onmiddellijk na de aanstelling, vertrekt de secretaris van Lord Ponsonby naar Londen in een wagen met vier paarden, voorafgegaan door twee koeriers die de prins op de hoogte zullen brengen van zijn verkiezing. Een stoomboot werd vooraf in gereedheid gebracht. De afgevaardigden van het Congres werden door Leopold ontvangen in zijn residentie in Londen op de avond van 26 juni 1831. Ze keren ‘s nachts terug, behalve de Merode die te moe is en in Oostende blijft. De bemanningen van de prins ontscheepten naar Oostende op 13 juli, zijn paarden kwamen ‘s anderendaags aan. Terwijl de bagage aankwam op de avond van 13 juli, werd er aan de burgemeester een brief overhandigd die geschreven werd door provinciegouverneur de Meulenaere, één van de vijf députés in Londen. In deze brief verzekert men dat de koning in Oostende zal aankomen op 17 juli tussen 4 en 5 uur én dat hij er de nacht zal doorbrengen. Op 16 juli arriveren in Oostende de minister van Binnenlandse Zaken en de generale overste van de burgerwachten van het Rijk, baron Emmanuel d’Hoogvorst. Voor de officiële aankomst, is er dus al een heen en weer geloop van allerlei personaliteiten die door de stad trekken en overal het nieuws verspreiden. Op die manier heeft men de aankomst kunnen voorbereiden met « triomfbogen, bogen met groene takken en bomenrijen ». Ook de bevolking in de stad en de omgeving werden gemobiliseerd om de officiële stoet te organiseren samen met de burgerwacht, de rijkswacht te paard, het garnizoen, de Koninklijke Sociëteit van Rethorica, de Koninklijke Sociëteit van de Schutters van Sint-Andries en Sint-Barbara, en de boogschutters van de Sint-Sebastiaangilde. Ook de verscheidene autoriteiten en hogere officieren van de burgerwacht en van het garnizoen hielpen mee en alles werd ondersteund door de muziek van de militaire kapel 315. Een andere eigenaardigheid is de omweg naar Oostende via Calais en Veurne. De kortste weg voor de prins was direct van Londen naar Oostende te gaan en nadien naar Brussel. Leopold zou eraan gehouden hebben via Calais te komen om er de nadruk op te leggen dat hij onder de bescherming van de twee mogendheden Frankrijk en GrootBrittannië kwam316. Maar waarom dan nog een omweg in plaats van onmiddellijk naar Brugge te komen ? Ik durf geloven dat die vos van Saksen-Coburg eerst wou peilen naar 315 316
Moniteur Belge, 29 juin 1831, p. 54 ; Journal des Flandres, 6.6.1831, 16.7.1831 ; L’Indépendant, 19.7.1831 ; BEAUCOURT, Ostendiana, Biographie, 2, p. 172-273. LICHTERVELDE, Léopold I et la formation, p. 15.
80
de publieke opinie van dit landje dat toch een revolutionaire reputatie had ; met zijn gebruikelijke voorzichtigheid begon hij eerst met het kleine stadje Veurne, om pas nadien een middelgrote stad als Oostende aan te doen, nadien een wat grotere stad als Brugge te passeren en ten slotte pas de situatie in Gent en Brussel te interpreteren. Op die manier wilde hij wellicht de polsslag van het land nemen. Als de reacties echt vijandig zouden zijn, zou de haven van Oostende een snelle poort zijn om terug te vertrekken. De reisweg zou door Leopold zelf zijn uitgedokterd zoals in het Staatsblad van 15 juli te lezen stond : « Hij zal de weg van Calais naar Oostende nemen, waar hij de tweede nacht zal doorbrengen » 317. De filosofie achter deze reisweg is slechts een veronderstelling van mijnentwege, maar in elk geval was de test in Brugge en in Oostende meer dan positief. Jan-Baptist Lanszweert vervulde tijdens deze romantische dag heel goed zijn rol. In het bijzijn van de leden van de gemeenteraad, de troepen en de plaatselijke sociëteiten, ontving hij de vorst aan de stadspoort en overhandigde hem de sleutels van de stad met de woorden die wij al citeerden: « Deze zelfde sleutels werden reeds overhandigd aan keizer Jozef II van wie de Oostendenaars een goede herinnering meedragen ? Deze prins bracht bloei en voorspoed in onze stad door haar een vrije haven te geven… Zoals hij zal uwe Majesteit onze handel en onze scheepvaart beschermen». De koning gaf hem de sleutels terug met de woorden “dat ze in geen betere handen konden zijn”. Daarop trok hij door de stad en stapte af aan het huis van de burgemeester in de Kaaistraat. Daar verleent hij audiëntie aan de verscheidene lichamen, hij dineert met vijftig disgenoten, onder wie de minister van Binnenlandse zaken, de bisschop van Gent, de autoriteiten en alle hogere officieren die op dat moment in Oostende aanwezig waren. ‘s Anderendaags vertrekt hij om 10 uur naar Brugge 318. De plaatselijke burgerij heeft Lanszweert wellicht gefeliciteerd voor de inhoud van zijn toespraak en voor de waardige ontvangst. De tevredenheid van de bevolking stond weer garant voor sociale vrede en dus gaan de zaken weer goed ! Nog enkele details die kaderen in de visie van Lanszweert en de zijnen : de nieuwe koning bezoekt de haven waar alle gebouwen bevlagd zijn en hij neemt er deel aan de tewaterlating van een zeilschip met de naam Leopold. Matrozen van alle landen kruipen op de masten en wuiven met hun petten temidden vele vaantjes. De vorst was al op de hoogte van een oud project om de haven te renoveren en hij snijdt dit onderwerp onmiddellijk aan bij de hoofdingenieur van de provincie. Hij geeft die de toelating de havenwerken te starten alsook de werken aan de fortificaties die hij zelf zal betalen indien de staatskas dit niet toelaat319. Er is ten slotte nog de aanwezigheid van de
317 318 319
« Il suivra la route de Calais à Ostende, où il s’arrêtera la seconde nuit » (Moniteur Belge, 15 juillet 1831 ; HUYTTENS, Discussions, 3, p. 572, noot 2). Moniteur Belge, 18.7.1831 ; LICHTERVELDE, Léopold I et la formation, p. 22-25. L’Indépendant, 21.7.1831 ; Moniteur Belge, 18.7.1831.
81
Kerk. Mgr Van de Velde, bisschop van Gent, op toernee in het oud-bisdom Brugge, is van Roeselare naar Oostende gesneld om er zijn pontificale kleren aan te trekken en nog tijdig aanwezig te zijn als de stoet voor de Sint-Pieterskerk voorbijtrekt. ‘s Avonds zit hij mee aan de dis. ‘s Anderendaags zal Leopold in Brugge vertellen dat hij de bisschop van Gent heeft gezien in Oostende en dat die de wens heeft geuit in Brugge en bisdom en een seminarie op te richten. « Ook al ligt dit helemaal niet in mijn bevoegdheid, toch wens ik alles in het werk te stellen om deze zaak te doen lukken. Mijn relaties met de Heilige Stoel waren altijd heel vriendschappelijk en ik denk dat mijn goede daden hiervoor enig gewicht in de schaal kunnen werpen» 320. Dat is grote politiek die het petje van Lanszweert te boven gaat maar, goede katholiek die hij is, weet hij ook hoe belangrijk de religieuze vrede en de sociale gevoelens zijn en luistert hij gewillig naar deze scène waarbij de bisschop bijna toevallig op de weg staat waar net op dat moment de nieuwe vorst langs komt… Jan-Baptist Lanszweert gaf die dag een mooi staaltje van public relations dat zijn vrienden en zijn familie van hem verwacht hadden. Om 7 uur ‘s avonds, temidden animatie en verlichting, loopt de koning door de stad in het gezelschap van een aanzienlijke staf. Hij neemt de arm van de burgemeester die, plots, terug zijn benen kan gebruiken 321 ! Iedereen kan zich wel de gevoelens van deze hinkende, oude man voorstellen, hij de inwoner van een kleine stad, die ooit schoenmaker en visser was, die afstamde van beenhouwers en schapehoeders, de eenvoudige burger in een tijd waarin de adel nog alle touwtjes in handen had ; hij stapt nu door zijn geboortestad aan de arm van een afstammeling van de kiezers van Saksen, de weduwnaar van de kroonprinses van Engeland, een familielid van de Tsaar, kortom aan de arm van de nieuwe koning. Dit was heel zeker de mooiste en de meest ontroerende avond van zijn leven.
Een burgemeesterschap zonder geschiedenis Behalve deze memorabele 17de juli 1831, weten we weinig over het burgemeesterschap van Lanszweert. Misschien is er ook niet veel meer gebeurd. We zullen het dan maar hebben over een erevlag die aan de stad overhandigd werd, over de schepenen en de gemeenteraadslieden met wie hij samen werkte, over de evolutie van de stad. Wat er gebeurde in de stad, ook al was dat weinig, blijkt toch voldoende geweest te zijn voor een herverkiezing als burgemeester in 1836 322.
320 321 322
Journal des Flandres, 17.7.1831 ; LICHTERVELDE, Léopold I et la formation, p. 26 ; HUYTTENS, Discussions, 3, p. 573, noot 2. L’Indépendant, 20.7.1831. L’Indépendant, 17.7.1836 ; WITTE, Machtstrijd, p. 29.
82
Erevlaggen werden in 1832 uitgereikt aan een honderdtal steden die actief hadden deelgenomen aan de revolutie. Ook de stad Oostende viel die eer te beurt. Voor deze gelegenheid trokken de burgemeester, de schepenen en de notabelen op 27 september 1832 naar Brussel om de vlag plechtig in ontvangst te nemen. Ze kwamen pas twee dagen later terug en werden aan de Brugse poort door een grote menigte opgewacht. Het vaandel werd overhandigd aan de burgerwacht van de stad 323. Als medewerkers van de nieuwe burgemeester werden in 1830 verkozen tot schepenen: J.B. Ysengrin en J. Maclagan en, als gemeenteraadsleden: Prosper Massez, Th Janssens, J. Van Iseghem, A. Wielandt vader, van Caillie, J. de Ridder, Th. Hamman, L. Bauwens, H. Serruys. Bij gebrek aan gegevens over de activiteiten van de locale autoriteiten, kunnen enkele inlichtingen over deze personen misschien een licht werpen op de werking van het stadsbestuur 324. De twee schepenen werden beschouwd als behorende tot twee totaal verschillende tendenzen : Maclagan was een orangist terwijl Ysengrin, samen met Lanszweert een overtuigde patriot was. Ysengrin was 45 toen hij in functie trad. Hij werd herkozen in 1836 « tot grote vreugde van de vrienden van de koning en van de stad » stond te lezen in de krant L’Indépendant. Hij was celibatair toen hij in 1830 op de kiezerslijsten stond. Hij was schepen van 1830 tot 1836 en nadien lid van de gemeenteraad tot in 1845 325. Wij kennen Maclagan al van zijn tussenkomsten tijdens het Congres. Hij was tegelijkertijd plaatsvervangend afgevaardigde en verkozen schepen. Zijn orangistische overtuigingen zullen hem blijkbaar niet beletten om mee de stad te besturen met Lanszweert et Ysengrin, de twee « Belgicisten», wat nog maar eens bewijst dat de verschillende politieke overtuigingen niet bepalend waren voor de sympathieën of antipathieën tussen mensen. Met zijn 70 jaar in 1830 is hij al een bejaard man. Hij was de zoon van een Schot en een Française en lid van de vrijmetselaarsloge Les Trois Niveaux. Weggestemd door de kiezers van de gemeenteraad in 1838, vestigt hij zich nadien in Brugge waar hij sterft op 88-jarige leeftijd326. Het gemeenteraadslid Prosper Massez is afkomstig uit Gent. In 1830 is hij in de vijftig en heeft enkele bezittingen in Oostende. Eén van zijn huurders is Pierre Segaert, die we al als huurder van Lanszweert hebben ontmoet. Hij was afgevaardigde voor de
323 324
325 326
J.P. FALISE, “ Het erevaandel 1830 van de stad Oostende”, De Plate, 1983, p. 270-272. Heel wat informatie komt uit W. MAERVOET, « Biografische gegevens nopens Oostendse politici 18301914 », De Plate, 1982, p. 88, 101, 184, 204 ; 1983, p. 36, 131, 177, 249 ; 1984, p. 22, 65, 90, 135, 149, 196, 208. J.B. Ysengrin, Oostende 25 november 1785- Oostende 19 februari 1845 (MAERVOET, Biografische gegevens, 1984, p. 210 ; L’Indépendant, 17.7.1836 ; Ostendiana, 4, p. 110 ; Naamlijst Kiesers). Jean Joseph Pierre Maclagen, Duinkerke 1770- Brugge 5 december 1857, zoon van William Maclagan geboren in Perth en van Cécile Janssen geboren in Vieille Eglise in de buurt van Bourbourg (DEBROCK, Maclagan ; MAERVOET, Biografische gegevens, 1984, p. 52).
83
orangisten en werd niet meer verkozen in de gemeenteraad van 1836. Van 1836 tot 1846 is hij lid van de provincieraad 327. Thomas Janssens zal de gemeenteraad verlaten in 1833 om gemeentesecretaris te worden en het jaar nadien vrederechter. Op de lijst van kiezers vindt men ook de namen van Michel Janssens en Franciscus Janssens die waarschijnlijk familie van mekaar zijn 328. Jean Van Iseghem is de zoon van André Van Iseghem die in 1787 schepen was, burgemeester in 1800 en nadien nog eens in 1805. De zoon is een heel ander type. Hij zit sinds 1824 in de gemeenteraad. Hij was reder, consul van Denemarken, voorzitter van de Kamer van Koophandel en van de handelsrechtbank. In 1836 wordt hij schepen en in 1848 lid van de kamer van volksvertegenwoordigers. Hij hoort bij de clan Van Iseghem, die drie leden telt op de kiezerslijst : Jean, Constantin en Thomas. De familie heeft francofiele bindingen ; mevrouw Van Iseghem was één van eredames van keizerin MarieLouise op het bal in 1810, één van de dochters was getrouwd met Arnold Mussart, burgemeester onder het Frans regime, zoon Jean is lid van de sociëteit van de « anciens Frères d’Armes de l’empire français ». Hij is duidelijk één van de belangrijke figuren in de gemeenteraad 329. Auguste Wielandt is een wat oudere notabel van Zwitserse afkomst die al geruime tijd in Oostende gevestigd is. Het is een man van de oude tijd die veel beleefd heeft als voorzitter van de Evangelische Synode, als stichtend lid in 1787 van de « Cercle Littéraire », als burgemeester in 1798 onder het Frans regime en als lid van de de provincieraden van West-Vlaanderen onder Willem I 330. Hij vormt door zijn ouderdom en zijn ervaring een groot contrast met notaris Van Caillie die amper 30 is 331. Een ander gemeenteraadslid is Jacques De Ridder. Hij is even oud als Jan-Baptist Lanszweert. Deze mannen van dezelfde leeftijd hebben nog een bijkomende band door het huwelijk in 1829 tussen de dochter van Jacques, Mathilde Ludovica, met de neef van Jan-Baptist, Edouard Marie Vanderheyde. In 1814 werd hij gerekend bij de notabelen, hij was vrederechter, in de Hollandse tijd lid van de gemeenteraad en van de Kamer van
327 328 329
330 331
Prosper Massez, Gent 1778- Oostende 1846 (MAERVOET, Biografische gegevens, 1984, p. 53; DEBROCK, Maclagan, p. 108; Volkstelling 1814, p. 118; noot hierboven). Thomas François Janssens, 1784-1874 (MAERVOET, Biografische gegevens, 1983, p. 250; Naamlijst Kiesers). Jean Joseph Van Iseghem, 1784-1856 (Naamlijst Kiesers ; BEAUCOURT, Ostendiana, p. 138-150 ; MAERVOET, Biografische gegevens, 1984, p. 198; MAERVOET, Politieke evolutie, p. 65 ; PASQUINI, p. 338-339 ; SOYER, p. 268, 299 ; Ch. VAN ISEGHEM, André Van Iseghem, notes biographiques , Gent, 1894). Auguste Wielandt (Naamlijst Kiesers ; BETERAMS, High Society, p. 210 ; DEBROCK, Maclagan, p. 108 ; BEKAERT, Société Littéraire, p. 107-108; MAERVOET, Biografische gegevens, 1984, p. 210). Félix van Caillie, Brugge, 1799- Oostende, 1879 (MAERVOET, Biografische gegevens, 1984, p. 149).
84
Koophandel. Hij is een zeer belangrijk man wiens broer, Philippe, bewaarder van de hypotheekkas, senator is tussen 1839 en 1851 332. Théodore Hamman, een man van nauwelijks 40, wiens vader voorzitter van de Kamer van Koophandel is geweest alsook schepen en burgemeester van Oostende tussen 1795 en 1796, is één van de grootste reders van Oostende. Twee van zijn broers, Joseph en Jean, kwamen om in zee. In januari 1836 zal hij samen met Emile de Brauwer, De Knuyt-De Brauwer, Van Imschoot-De Broch de « Compagnie d’Assurance sur les bateaux de pêche » stichten. Hijzelf is schatbewaarder en secretaris. In 1852 heeft hij 25 schepen 333
. Het gemeenteraadslid Bauwens zou kunnen behoren tot de oude Oostendse
familie Bowens, van wie één van de telgen, Jacques, in de 18de eeuw schepen, postmeester en stadshistoricus was. Twee andere leden van de familie, Paul en JeanBaptiste, waren vóór hem burgemeesters. Deze Bauwens was een geneesheer van amper 30 jaar 334. Ten slotte is er nog een man die zeer belangrijk was zowel qua persoonlijkheid als qua familiale afkomst nl. Henri Serruys, zoon van Jacques en neef van Jan-Baptist. Hij is in de 30 wanneer hij Lanszweert opvolgt als burgemeester van Oostende in 1836. Hij zal op die post blijven tot in 1861. Hij is getrouwd met Mélanie Virginie Declerck, wat hem in de invloedssfeer van Jan-Baptist Lanszweert brengt 335. Samengevat kan men stellen dat dit gemeentelijk apparaat zeer evenwichtig lijkt : de verschillende economische belangen zijn vertegenwoordigd met brouwers als Maglagan en reders als Hamman, de verschillende politieke tendenzen zijn eveneens terug te vinden met orangisten als Maclagan en belgicisten als Isengrin en bovendien zitten alle leeftijden naast mekaar : de oude en wijze Jan-Baptist Lanszweert en Auguste Wielandt naast de jongere generatie van Van Caillie en Henri Serruys. De familieclans Serruys, Lanszweert-Vanderheyde, Van Iseghem, Janssens hebben er ieder hun eigen plaats en verzekeren er door hun huwelijkspolitiek de vertegenwoordiging, de representativiteit en de cohesie van de ploeg.
332
333
334
335
Jacques de Ridder, Oostende 25 januari 1767- Oostende 13 december 1848 ; Philippe de Ridder, 17731856 (Naamlijst Kiesers ; BETERAMS, High Society, p. 206 ; DEBROCK, Maclagan, p. 110 ; MAERVOET, Biografische gegevens, 1983, p. 36). Théodore Hamman, 1792-1875 (MAERVOET, Biografische gegevens, 1983, p. 178 ; P. OPSTAELE, « Théodore François Michel Hamman (1792-1875) », De Plate, 17, 1988, p. 89-95). L. Bauwens, Oostende 1800-1861; Jacques Bowens 1729-1787 ; Paul Bowens burgemeester in 16901692, 1707-1711 ; Jean Baptiste Bowens burgemeester in 1711-1717, 1725-1728 ( BEAUCOURT, Ostendiana, Biographie, 2, p. 49-52 ; MAERVOET, Biografische gegevens, 1982, p. 88 ; J. BOWENS, Nauwkeurige Beschrijving der oude en beroemde zee-stad Oostende, Brugge, 1792). Henri François (1796-1883), zoon van Jacques Serruys en van Julienne Hertoghe (MAERVOET, Biografische gegevens, 1984, p. 91) ; Mélanie Virginie De Clerck, 1801-1852 ; het huwelijk vindt plaats in 1826 (PEELLAERT, Contribution, p. 36). Zie noot hierboven.
85
We beschikken over te weinig documentatie over deze periode om duidelijk uiteen te zetten hoe deze groep heeft gefunctioneerd of zelfs te zeggen wat ze concreet heeft gerealiseerd. De stad kent een zekere ontwikkeling, maar de grote bloei zal pas later komen met de komst van de spoorweg in 1837-38 en de toename van het toerisme vanaf de jaren 1850 336. Maar reeds zijn de eerste tekenen van een verandering merkbaar : de kleine armzalige vissershaven weggedrukt tussen Nieuwpoort en Blankenberge zal stilaan het centrum van het meest selecte toerisme van Europa worden. De havenactiviteit blijft nog beperkt ondanks de aanwezigheid van 48 schepen in januari 1831. In juli van hetzelfde jaar kwam de driemaster Vasco de Gama 337. De toekomst zal eerder liggen op het strand en de badplaats dan bij de haven. In augustus 1834 treft men al een groot aantal buitenlanders aan die aangetrokken worden door de badplaats. Reizigers komen van alle kanten van Europa ; de stoomboot vanuit Londen brengt in één dag 103 passagiers ! Wanneer het mooie Amerikaanse schip Dalmatia in de haven ligt, is de koning erg geïnteresseerd en brengt een bezoek 338. Eenmaal Leopold goed en wel geïnstalleerd is en erkend door heel Europa, komt hij regelmatig naar Oostende. In mei 1833 worden hij en de koningin met enthousiasme onthaald en brengt hij een bezoek aan de haven in een open koets, zonder gevolg en zonder escorte, voor de matrozen die « in slagorde stonden opgesteld op de ponten ». Op 8 augustus ontvangt hij in audiëntie burgemeester Lanszweert, senator van Hoobroeck de Mooreghem, Donny van de kamer van volksvertegenwoordigers alsook de andere burgerlijke en militaire overheden 339. De koninklijke familie komt elke zomer terug en huurt dan het huis aan de Langestraat dat Edouard Jean Serruys in 1815 heeft aangekocht en waar koningin Louise zal sterven op 11 oktober 1850. Deze interesse van de Royalties is de « koningin der badsteden » zeker ten goede gekomen en misschien was de trouw van Leopold wel gegroeid toen hij die eerste avond op Belgisch grondgebied aan de arm van de oude, kreupele maar fiere heer wandelde in de badstad die ter zijner ere gedompeld was in feestvreugde. In 1836 wordt Jan- Baptist Lanszweert herkozen maar, waarschijnlijk gezien zijn ouderdom, geeft hij zijn ontslag als burgemeester en in 1839 geeft hij ook zijn ontslag in de gemeenteraad en trekt hij zich volledig terug uit het politieke leven 340. Hij houdt zich verder bezig met het beheer van zijn gebouwen ; in 1840 heeft hij bezittingen in Klemskerke 341. In 1824 leent hij geld aan Barbara Huyghe met een hypotheek op de
336 337 338 339 340 341
FOUTRY, p. 82 ; MAERVOET, Politieke evolutie, p. 63. L’Indépendant, 12.2.1831. ; Journal des Flandres, 17.7.1831. Journal des Flandres, augustus 1834. FOUTRY, p. 82 ; BEAUCOURT, Ostendiana, Biographie, 2, p. 175 ; Journal des Flandres, augustus 1834. L’Indépendant, 17.7.1836 ; VANDAMME, Meer gegevens, p. 11. Ostendiana, 2, p. 74.
86
werkplaats van haar overleden echtgenoot. In 1830 koopt hij het perceel waar nu het maritiem station is. In 1839 verkoopt hij alles 342. Hij leidt deze handelsoperaties samen met zijn zussen Marie en Isabelle. Hij sterft in Oostende op 29 september 1845. Eigenaardig genoeg ligt hij niet begraven op het oude kerkhof aan de Nieuwpoortsesteenweg waar de andere grote Oostendenaren van de 19de eeuw, zijn naaste familieleden en zijn vrienden liggen, maar in het kleine kerkje van Onze-LieveVrouw-ter-Duinen in Mariakerke. Een eenvoudige steen in de zijmuur vermeldt alleen : « gestorven in Oostende op 26.7.184? in de leeftijd van 78 ans, echtgenoot van Colette Isabelle Vanderheyde ». Daarnaast is de steen van « Constantin François Vanderheyde, zoon van Balthazar Vanderheyde en Anne Anastasie van Autryve, overleden in Oostende » 343
. Is het uit nederigheid of hield hij van deze intieme plek temidden de wilde natuur als
een klein tuintje temidden de stormen en de duinen? Was het zijn eigen wil om, zoals eertijds zijn grootoom Andreas die ook in zijn oude dag wegvluchtte uit Oostende, de eenzaamheid en de vergetelheid op te zoeken en er eeuwig te verblijven ? Niemand zal het ooit weten, maar het is daar in dat kleine Duinenkerkje dat de Oostendse handelaar ligt die ooit in zijn huis een keizer en een koning ontving…
342 343
D. FARASYN, « Scheepswerven te Oostende (1609-1913) », De Plate, 2006, p. 8-12. De gedenkstenen zijn nog altijd te zien in het kerkje in Mariakerke.
87
88
4 Eduard Lanszweert amateur-wetenschapper
89
90
Een familie die verdwijnt Ondanks de tien kinderen die de oud-burgemeester had, verdwijnt de mannelijke tak van zijn familie in twee generaties tijd. Twee van zijn zonen sterven heel jong : de eerste zoon met de naam Charles-Louis sterft voor zijn eerste verjaardag op 6 augustus 1798 in het huis in de Sint-Jozefsstraat. De tweede Charles-Louis zal als vrijgezel om het leven komen in een ongeval op de openbare weg op 22 jarige leeftijd op 28 augustus 1823. Twee andere jongens, Jean-Baptiste (1794-1864) en Napoléon (1806-1875) leven veel langer maar ze zullen nooit trouwen! Ze worden begraven in hetzelfde graf. Drie van zijn dochters trouwen en hebben kinderen: Justine Caroline trouwt met Auguste Löhr met wie ze zeven kinderen heeft, Mélanie Jeannette trouwt met Richard Lauwers en zal twee kinderen krijgen. Ze woont in Torhout. Hortense Joséphine zal samen met haar man Louis Verhaeghe twee kinderen hebben. De familienaam Lanszweert zal alleen verder gezet worden door het zesde kind van Jean Baptiste, Désiré Alexis die zelf zeven kinderen had. Hij is een belangrijk man: hij is de echtgenoot van Justine Declerck, van wie wij de verwantschap reeds hebben aangetoond. Geboren in 1799, zal hij 71 jaar worden. Hij is luitenantkolonel van de burgerwacht, stadsontvanger van Oostende en ridder in de Leopoldsorde. Hij maakt ook deel uit van het bestuur van de « school der teeken-en bouwkunde der Stad Oostende » 344.
Désiré Alexis Lanszweert
Geen enkele van zijn zeven kinderen blijkt getrouwd te zijn. Ze worden allemaal begraven zonder echtgenoot. Twee zonen, Félix en Gustave, worden bijgelegd in het graf van hun ouders ; een andere zoon, Alexis Désiré, alsook de dochters Juliette, Stéphanie, Louise en Clémentine liggen begraven in een familiekelder waarop vermeld staat :« Sépulture des frères et sœurs Lanszweert » 345. 344 345
Le Livre d’Or de l’Ordre de Léopold et de la Croix de Fer, 2, p. 32 ; HOCHSTEYN, Ordre de Léopold, p. 165 ; VANDAMME, Meer gegevens, p. 11-12. Oude begraafplaats Nieuwpoortsesteenweg, Oostende.
91
Over de generatie van de kleinkinderen van Jean-Baptiste is heel weinig geweten. Alexis Désiré was makelaar en, van 1864 tot 1866, op het einde van zijn leven, maakte hij nog deel uit van de gemeenteraad. 346, Félix Jean was stadsontvanger net als zijn vader en Gustave Adolphe stierf als gepensioneerd staatsambtenaar met een decoratie van het burgerlijk kruis. De familie lijkt heel vroom te zijn geweest, ook al stond Alexis Désiré genoteerd als liberaal. Félix Jean is lid van de kerkraad van de kerk van Sint-Pieter en Paulus 347 en Stéphanie laat op haar sterfbed missen lezen door alle confrerieën en congregaties van de stad, van de Confrerie van de zielen van het vagevuur tot de Confrerie van het Heilig Aangezicht 348.
Apothekers van vader op zoon Na de verdwijning van de jongere tak van de familie Lanszweert, bleef de oudere taak, gesticht door Philippe François, broer van de burgemeester die dezelfde voornaam als zijn vader draagt. Geboren in 1760 en gestorven in 1819, volgt hij niet de commerciële en ambachtelijke carrière van zijn ouders en zijn broer. Hij wordt apotheker. Hij staat zijn leven lang als dusdanig geïdentificeerd : in 1800 bij de dood van zijn tante Louise, in 1809 bij de dood van zijn zoon François Adolphe, in 1813 bij de dood van zijn andere zoon François Auguste en ook bij zijn eigen dood 349. In 1778 sticht hij de apotheek die nog altijd bestaat aan het begin van de Kapellestraat en waar twee van zijn zonen en zijn kleinzoon ook zullen werken 350. In 1806 verhuurt hij aan Pieter Segaert een huis en een winkel in de Kapellestraat 17 351. Er bestaan van hem nog dossiers met bedragen die klanten hem verschuldigd waren, voornamelijk een zekere weduwe Lievin Van Yper die ook renten aan hem moet betalen. Hij regelde dus zelf zijn activiteiten en beheerde zijn fortuin 352. Hij treedt tweemaal in het huwelijk met twee halfzusters afkomstig uit Diksmuide. Hun gemeenschappelijke vader was Jean Baptiste Paret, hun moeders waren respectievelijk Rose Lieven en Marie Vandromme. Het eerste huwelijk vond plaats met Anne Constance Paret die dertien jaar ouder was dan hij. Zij stief kinderloos in 1799. Daarna trouwde Jan-Baptist met haar veel jongere halfzus, Colette Jeanne Paret (geboren in 1769). Zij schenkt hem, in tegenstelling tot het eerste huwelijk, heel wat kinderen. Kinderziektes zullen echter het leven kosten aan François Adolphe en aan François Auguste die al enkele maanden na hun geboorte sterven, respectievelijk in 1809 en 1813. 346 347 348 349 350 351 352
VANDAMME, Meer gegevens, p. 12 Oude begraafplaats Nieuwpoortsesteenweg, Oostende. Rouwbiljetten V.V.F. Oostende ; VANDAMME, Meer gegevens, p. 12. R.A. Brugge, Burgerstand. R.A. Brugge, Burgerstand. Contrat de bail (docum. auteur). Docum. Auteur.
92
Door hun huwelijken verlaten de dochters de stad. Virginie trouwt in 1827 met Frédéric Callens, geneesheer en burgemeester in Aarsele. Zij zullen verscheidene kinderen hebben. Rosalie trouwt met een brouwer uit Wakken, Constant Vandemaele. Zij overlijdt in Gent in 1870. Eugénie treedt in 1832 in het huwelijk met een Oostendenaar van een zeer gekende familie, nl. Félix Hippolyte Belpaire. Zij zullen ook in Wakken gaan wonen en daar worden ook hun kinderen geboren 353: Amélie Colette (op 42-jarige leeftijd gestorven in Oostende in 1844) was niet getrouwd. Eén van de twee zonen die de volwassen leeftijd hebben bereikt, zal de ene (naar zijn vader en grootvader Philippe François genoemd) kinderloos sterven na zijn huwelijk met Catherine Amerlinck, afkomstig uit Pittem 354. Het is tenslotte op de andere zoon, Louis Désiré, dat alle hoop van de familie zal gevestigd zijn. Geboren in 1801, hij zal pas op 85-jarige leeftijd in 1887 sterven. Zoals zijn vader is hij apotheker en zoals zijn oom Jan-Baptist houdt hij zich bezig met de politiek. Wij hebben gezien dat hij zich in de jaren 1830 bij de burgers bevond die de bevolking tot kalmte aanmaanden. Hij zal lange tijd, van 1840 tot 1851 en van 1857 tot 1866, lid zijn van de gemeenteraad. Hij maakt tussen 1855 en 1887 deel uit van het Sint-Vincentius’ Genootschap, van het Secretariaat van de armen en in 1861, van de Koninklijke Cecilia Cirkel 355. Hij trouwt met Joséphine Verpoorten met wie hij drie zonen en twee dochters zal hebben 356. De familie Verpoorten is een rijke familie die veel aanzien krijgt in de stad. De vader van Joséphine was aannemer en werkte nog aan de fortificaties van de stad. Wij zijn in het bezit van heel wat financiële documenten alsook van een dossier betreffende een geschil met zijn vennoot, Jean Freyman 357.
353 354 355 356 357
Tableau Descendants ; VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 44 ; R.A. Brugge, Burgerstand. Tableau Descendants ; VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 44. VANDAMME, Meer gegevens, p. 12 ; J.M.BEKAERT, « De origines van de cercle Caecilia », De Plate, 1999, p. 49-50. R.A. Brugge, Burgerstand; Registre cimetière Oostende Nieuwpoortssteenweg et renseignements sur la pierre tombale ; Naamlijst Kiesers ; Tableau Descendants ; VANDAMME, Meer gegevens, p. 12. Acte de transaction Verpoorten-Freyman ; dossier Verpoorten (Docum. auteur).
93
De zus van Joséphine, Jeanne Thérèse Verpoorten, was gehuwd met Pierre Schaken, eveneens een aannemer van openbare werken, die 1870 in zijn kasteel in Joinville-le-Pont stierf, vereremerkt met verscheidene eretekens van diverse ordes 358.
Pierre Schaken Na de dood van Jean Verpoorten erven zijn weduwe en zijn acht kinderen zeven huizen in de stad: in de Sint-Thomasstraat 3, Kapellestraat 58 en 59, Werfstraat 16, Aertshertoginnestraet 23, Goedewindstraat 10 en 26, Capucinnestraat 26. In de omgeving waren er de hofsteden met 39 ha in Bredene, met 11 ha in Mariakerke, met 30 ha in Middelkerke, en vier kleinere hofsteden in Ichtegem 359. Louis Désiré Lanszweert vertegenwoordigt dus in het midden van de 19de eeuw het type van de gerespecteerde, rijke burger die een eerzaam beroep uitoefent, die ook nog bezig is met allerlei activiteiten van de stad en bovendien een interessant huwelijk heeft afgesloten. Het zijn de gouden jaren van een provinciale “bourgeois”.
358
359
Akte notaris Ysengrin 5.7.1839 (Docu auteur) ; Rouwbiljet Pierre Schaken ; dossier Verpoorten (docum. auteur ). Akte notaris Ysengrin 5.7.1839, Docu auteur.
94
We weten helemaal niets over de oudste zoon, Louis André, geboren in 1825 en evenmin over zijn dochter, Clémence Joséphine, geboren in 1828 360. De andere dochter, Louise Marie, (1845-1910) trouwt in 1867 met een dokter uit Oostende, August De Hondt. Wanneer ze weduwe wordt en kinderloos achterblijft, stort ze zich in de devotie en bij haar overlijden is ze voorzitster van de Congregatie van de H. Maagd, lid van de Derde Orde van de H. Dominicus, lid van de Dames van Barmhartigheid en van alle confrerieën van de stad 361.
Louis Désiré heeft nog twee zonen, alletwee apothekers : Aimé Désiré en Edouard François.
360 361
Tableau Descendants ; VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 44. Tableau Descendants ; R.A. Brugge, Burgerstand ; Rouwbilletten V.V.F. Oostende ; rouwbericht (doc.auteur); VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 44.
95
Aimé Désiré, geboren in 1826 was bovendien nog “onderwijzer in de Zondagsschool ten voordele der armen te Oostende, zijn geboorteplaats”. De stamboom die hij van zijn familie maakte in 1841 op amper 15-jarige leeftijd is nog bewaard, alsook de stamboom uit 1848 waarop deze studie zich baseert en ook een klein boekje getiteld « Choix de Romances à Aimé Lanszweert », gedateerd op 20 oktober 1845 . Deze jongeman bleek dus heel wat bezigheden te hebben die soms weinig te maken hadden met de apotheek. Hij sterft echter al jong, op 25-jarige leeftijd in 1852 alleen deze enkele geschriften nalatend 362.
Van de familie Lanszweert bleef er dus alleen nog Eduard François over die, bij het overlijden van zijn broer, 19 jaar was. Eduard is de zoon van Louis Désiré en van Joséphine Verpoorten, geboren in juli 1833. Hij zal de laatste telg van de familie zijn die actief is in Oostende. Net als zijn broer is hij een vrij interessant personnage die bovendien ook een hobby heeft. We hadden al in de familie de 18de eeuwse zakenman Andreas, de politicus van het begin 19de eeuw JanBaptist en tenslotte is er nu ook een wetenschapper. In de eerste plaats runt hij weliswaar zeer gewetensvol zijn apotheek die ondertussen een vaste waarde in de stad is geworden 362
Tableau Descendants ; VAN HILLE, Postérité Lansweert-Kekeraert, p. 44 ; Faire-part ; docum. auteur.
96
en vaak afgebeeld staat op 19de eeuwse zichtkaarten 363. Hij wordt zelfs « apotheker van de koning » genoemd ! 364. Maar hij is vooral geïnteresseerd in wetenschappelijk onderzoek. Jaar na jaar houdt hij zich bezig met de studie van de fauna en de flora langs de kust en verzamelt hij exemplaren van planten en zeedieren. Hij is sinds 1867 lid van de Belgische Vereniging voor Weekdieren, hij publiceert de resultaten van zijn opzoekwerk in de Annalen van deze vereniging 365. Hij staat in nauw contact met de beroemde Quetelet, voorzitter voor het leven van de Belgische Academie voor Wetenschappen en directeur van het Observatorium en ook met de opvolgers van Quetelet. Zijn frequente waarnemingen worden jaarlijks naar deze organisaties gestuurd en worden nadien vaak gepubliceerd in de publicaties van de Koninklijke Academie van België 366. Hij brengt ook gegevens bij elkaar die zijn vrienden hem bezorgen, zoals Mac Leod die in Gent de bloeiperiodes van zijn wijnstokken bestudeert 367. Een correspondent uit Genève vraagt hem speciaal om inlichtingen over de ontwikkeling van de bladeren van bepaalde bomen omdat zijn waarnemingen over de vegetatieperiodes gepubliceerd werden door M. Quetelet « die garant stond voor de juistheid van de gegevens » 368. Het tijdschrift Pêche et Pisciculture noemt hem « een bescheiden wetenschapper die zich sinds vele jaren bezig houdt met veel moed en verdiensten met alles wat te maken heeft met maritieme zoölogie; het is een vermaard malacoloog ; zijn collecties nemen een eervolle plaats in het Museum voor Natuurwetenschappen in Brussel » 369. Hij beperkt zich niet tot waarnemingen en opzoekingswerk, hij wil ook aan de inwoners van Oostende en aan de talrijke toeristen en kinderen op een concrete manier de wonderen van het zeeleven tonen op een wetenschappelijke manier. Hij wil tevens van Oostende een centrum voor wetenschappelijke studies maken. Wanneer hij op pensioen is, realiseert hij daarom zijn meest gedurfde project dat gedurende een hele tijd één van de curiositeiten van de stad zal zijn: een immens aquarium waar men de fauna en de flora van de Noordzee in het echt kan zien 370. Hij legt dit aquarium aan in de oude kazematten op de hoek van de Van Iseghemlaan en de Louisestraat. Het publiek kan daar de 363
364 365
366 367 368 369 370
O. VILAIN, « Een overzicht van de 19de-eeuwse Oostendse Porseleinkaarten », Ostendiana, 4, 1982, p. 147-157. Brief Quetelet 11 .2. 1871 (docu auteur). E. LANSZWEERT, « Liste de zoophytes et de mollusques inférieurs du littoral belge » en « Les bancs d’huîtres devant Ostende », Annales de la Société Malacologique de Belgique, 3, 1868, p. 113-126, p. XVII-XVIII. Brieven Quetelet 11.2.1871, 14.2.1872, 25.1.1875 ; J.C. Houzeau, directeur de l’Observatoire Royal de Bruxelles 6.2. 1879 ; Observatoire Royal 27.1.1883 (docu auteur). Brief 2.11.1875 Mac Leod (doc. auteur). Brief 29.9.1875 (doc. auteur). Pêche et Pisciculture, 7, December 1896. De hieronderstaande inlichtingen komen uit : « L’aquarium d’Ostende », Pêche et Pisciculture, 7, december 1896, p. 250-255 ; N. HOSTYN, « Een natte attractie uit 1894 : Lebon’s aquarium », De Plate, december 1976, p. 13-14 ; E. SMISSAERT, « Het eerste zee aquarium te Oostende », De Plate, 1994, p. 181-206. We hebben geen nieuwe documenten gevonden betreffende dit onderwerp.
97
onderzeese dieren in hun natuurlijke omgeving bewonderen. Ook scholen kunnen er op een didactische manier gebruik van maken en hij heeft ook als bedoeling er een wetenschappelijk laboratorium, een soort van zoölogische zeestation van te maken. Hij krijgt hierbij hulp van fotograaf Lebon en electro-ingenieur G. Cobbaert. Het project werd voorbereid tijdens studiereizen om de beste bewaringsprocédés van onderzeese fauna te ontdekken. De opening voor het publiek vond plaats op zondag 1 julil 1894. Het succes is onmiddellijk verzekerd en de bezoekers stromen in grote getale toe. Iedereen is enthousiast over de eenvoud en de perfectie van de installaties die het beste van alle buitenlandse voorbeelden samenbrengen. Het initiatief wordt volledig gefinancierd door Eduard Lanszweert zelf die hooguit een subsidie van 2.500 f van de stad krijgt ; het geheel zal hem waarschijnlijk hopen geld hebben gekost. Voor deze man die zich helemaal toewijdt aan de wetenschap zijn financieel succes en roem van minder belang ; hij verheugt zich meer om de goedkeuring van universiteitsprofessoren en wetenschappers. Die lof blijft weliswaar niet uit maar zal niet de creatie en de homologatie van het wetenschappelijk station tot gevolg hebben waarvan zijn schepper eigenlijk droomde. Edouard Lanszweert pleit tevergeefs voor de uitbreiding van het project met de hulp van staatssubsidies ; het onderzees zoölogisch station komt er evenmin. De universiteiten van Gent en Luik verzetten zich tegen deze uitbreiding van het aquarium tot een maritiem onderzoekscentrum. De beslissing van Brussel ligt in handen van G. Gilson, directeur van het Brussels Museum voor Natuurwetenschappen, professor biologie in Leuven, Belgisch afgevaardigde van de Internationale Raad voor de exploratie van de zee, een gulzig man die met veel lof over het initiatief en de initiatiefnemer spreekt, maar die vooral het geheel zelf in handen wil nemen. Het project zal derhalve geen vervolg kennen. Bij de dood van Lanszweert in 1906, zal de oorlog zware schade toebrengen aan de installatie. Wanneer ook nog Lebon sterft, zal het Aquarium helemaal verkommeren en alleen nog dienen als depot voor de zoo van Antwerpen. In 1928 wordt alles gesloten. Zo eindigt de droom van Eduard Lanszweert die voor zijn inzet, en als schadevergoeding, de titel van Ridder in de Leopoldsorde krijgt. Naast het wetenschappelijk opzoekingswerk en de oprichting van het Aquarium, houdt de zoon van Louis Désiré zich bezig met politiek en maakt gedurende 7 jaar, van 1872 tot 1879, deel uit van de gemeenteraad. Hij zetelt er voor de liberale partij maar geeft uiteindelijk zelf zijn ontslag. Binnen zijn stad vervult de man heel wat activiteiten : voorzitter van de Commissie van de Burgerlijke Gasthuizen, van de lokale Commissie van geneesheren, van administratieve raad van de Berg van Barmhartigheid en beheerder van de nijverheidsschool 371.
371
Rouwbrieven V.V.F. Oostende ; MAERVOET, Biografische gegevens, p. 22.
98
Bekijken we ten slotte ook de plaats van deze man in zijn sociaal en vooral familiaal kader. Hij zat lange tijd vast in een hechte familieclan. Zijn moeder sterft als hij 45 is, zijn vader als hij 54 is, zijn zus Louise zal hem overleven.
Louise Lanszweert Er zijn de ooms en tantes Verpoorten en zijn neven langs de kant van de burgemeester : Jan-Baptiste junior die in 1864 sterft, Hortense in 1868, Désiré Alexis in 1871, Napoléon in 1875, en hij zal nog lang te maken hebben met de kinderen van Désiré Alexis (Alexis-Désiré tot bij zijn dood in 1866, Félix in 1895, Gustave in 1888, Juliette in 1899, Clémentine in 1901 ; alleen Stéphanie en Louise zullen langer leven dan hij). Hijzelf huwt pas op latere leeftijd. Hij trouwt in 1887, op 54-jarige leeftijd, met Louise Mathilde Versluys, een vrouw die half zo oud is als hij (geboren in 1850). Dit huwelijk vindt plaats op 29 september, zijn vader stierf op 29 januari. Is dit toeval ? Verzette de 87-jarige patriarch zich tegen dit huwelijk van zijn zoon die daarom moest wachten tot na zijn dood ? We weten het niet maar de samenloop van omstandigheden is eigenaardig.
99
Eduard en zijn vrouw zullen slechts één dochter hebben, Louise. Dat betekende destijds het einde van de familielijn van deze burgerlijke familie. Eveneens het einde van de apotheek Lanszweert want de studies van apotheker waren toen nog ondenkbaar voor een vrouw. De apotheek aan de Kapellestraat die ooit gesticht was door grootvader Philippe François werd verkocht aan Joseph Van de Weghe, grootvader van de huidige eigenaar372. Eduard François Lanszweert sterft op 9 maart 1906, zijn weduwe in 1920.
Hun dochter Louise trouwt met een dokter, Octave van Wijnendaele, die tot aan zijn dood in 1962 in Oostende werkzaam zal zijn. Na de oorlog 1914-18 zullen deze twee in een lange en schandelijke echtscheiding gewikkeld zijn. Louise hertrouwt met de Gentenaar Raymond Janssens. Totaal geruïneerd ligt zij nu begraven ver van haar geboortestad in Dinan in Bretagne. Ondertussen is de bourgeoisietijd voorbij maar zijn de namen van de vele families die we in de loop van deze geschiedenis zijn tegengekomen, nog altijd bekend : Serruys, De Brouwer of Van Iseghem. Van de naam Lanszweert blijft echter geen enkele herinnering meer over. Alleen de Blauwkasteelstraat kan voor ingewijden nog herinneren aan de gekke ambitie van een man die 800 ha moerasgrond wilde droogleggen en dat men daar dan een stad heeft gebouwd…
372
Mondelinge inlichtingen van Michel Van de Weghe en vermelding van het jaartal binnen in de apotheek.
100
5 Genealogie van de familie Lanszweert van Oostende
101
102
Deze genealogische samenvatting berust op de alfabetische en chronologische tabel van alle afstammelingen van Merlin Lanszweert, opgesteld op 26 april 1848, en op de Tableau généalogique des descendants de Merlin, samengesteld door Aimé Désiré Lanszweert van Oostende in 1847 (documentatie van de auteur). Dit laatste overzicht werd gedeeltelijk aangevuld en verbeterd op basis van diverse andere bronnen en studies 373. Wij volgen heel bijzonder de evolutie van de familienaam Lanszweert en dus de afstammelingen via de zonen maar vermelden ook de verbintenissen die de dochters aangaan. De eerste Lanszweert, die wij als voorvader van de Oostendse familie kunnen aanwijzen, is een zekere Merlin of Merlin I, zoon van Nicolas, geboren in Krombeke in 1557, getrouwd met Jacqueline Vermeesch, dochter van Merlin Vermeersch. Zij hebben twee zonen Merlin II, geboren in 1596 en Jan I geboren in 1598 en twee dochters Jacqueline en Jeanne 374. Krombeke ligt bij Poperinge. Die tweede zoon Jan I, of Josse, laat in 1625 in Krombeke de grote hoeve van Sint-Jan bouwen die als zetel van de familie zal gelden. Dit zou wel de vroegere oorsprong zijn van de familie Lanszweert. De familiewapens met twee zwaarden « d’or à deux épées en sautoir » zijn nog ter plaatse te zien 375. Die wapens werden door de volgende generaties gebruikt en waren nog te vinden op het bezoekkaartje van Edouard Lanszweert in de tweede helft van de XIXde eeuw. Maar wij moeten onmiddellijk enkele voorbehouden maken. Alhoewel het geslacht niet verder dan de 16de eeuw terug te brengen is, zijn de naam Lanszweert, onder verschillende vormen uitgedrukt, en de familiewapens ouder. Een Jakemes Lanczweert wordt reeds vermeld in Ieper op 11 februari 1284, misschien dezelfde persoon als Jakemes Longe Espee op 25 juli 1278 376. Een Michel Loguespee is schepen van Poperinge in 1594-95 377. In 1485 is Louis Lansweert schepen in Bergues 378. De naam is dus ouder dan de 16de eeuw.
373
374 375 376 377 378
Staatsarchieven in Brugge ; het oude kerkhof aan de Nieuwpoortsesteenweg in Oostende ; Rouwbrieven, (V.V.F. Oostende en documentatie van de auteur) ; Descendance de Jacqueline de Backer et de Mailliard Lansweert, W. VAN HILLE (éd.), Tablettes des Flandres, Document 3, Brugge 1961, p. 137-194 ; Postérité Lansweert-Kekeraert, W. VAN HILLE (éd.), Tablettes des Flandres, Document 6, Annexe 4, Brugge 1961, p. 37-78 ; A. MERGHELYNCK, Cabinet des titres de généalogie et d’histoire de la West-Flandre et des régions limitrophes. Vade mecum pratique de connaissances historiques. Recueil d’inventaires d’archives et indicateur nobiliaire et patricien de ces contrées, Doornik, 1896-1897. Tableau Descendants. VAN HILLE, Descendance de Jacqueline de Backer et de Mailliard Lansweert, p. 194 ; B.R.B. Ms Fonds Merghelynck, n°42, Veurne, n°161 ; Obiit in de kerk van Sint-Maarten in Ieper. C. WYFFELS, Analyses de reconnaissances de dettes passées devant les échevins d’Ypres (1249-1291), CRH, Brussel, 1991, p. 122, 238. OPDEDERINCK, p. 148, 156. Postérité Lansweert-Kekeraert, W. VAN HILLE (éd.), Tablettes des Flandres, Document 6, Annexe 4, Brugge 1961, p. 37-78.
103
De voorouders van Antoon Lanszweert
Jan I (geboren in Crombeke en 1598), zoon van Merlin I en van Jacqueline Vermeersch. Hij trouwt met Françoise Kekeraert (overleden in Krombeke op 6 augustus 1646), dochter van Corneille Kekeraert en Anne Beudaert. Hij laat omstreeks 1625 de hoeve Sint-Jan Steene bouwen in Krombeke. Hun kinderen zijn: Merlin III (Krombeke, 15 december 1625-19 september 1691), Françoise (geboren in Krombeke op 14 september 1627), Marie (geboren in Krombeke op 2 juli 1629), Jan II (geboren in Krombeke op 6 juni 1632- aldaar overleden op 29 juli 1695), François (geboren in Krombeke op 15 juni 1635).
Jean II (Krombeke, 6 juni 1632- Krombeke 29 juli 1695), zoon van Jan en Françoise Kekeraert. Hij was getrouwd met Marguerite Priem, dochter van Antoine Priem en van Anne Haelewyck. Hun kinderen zijn: Antoon (Krombeke, 29 januari 1652- Oostende, 28 juni 1708), Jacques (geboren in Krombeke op 27 januari 1655-), Pétronille (geboren in Krombeke op 30 juni 1657).
104
Antoon in Oostende, zijn kinderen en kleinkinderen Antoon is de zoon van Jean en Marguerite Priem. Hij werd geboren in Krombeke op 29 januari 1652 en stierf in Oostende op 28 juni 1708. Hij trouwt in Oostende in 1676 met Louise Vandenabeele (Oostende, 2 februari 1660Oostende, 30 augustus 1714). Zij is de dochter van Adrien Vandenabeele en Louise Abrahams. Hun kinderen zijn: 1. Louise (Oostende, 10 december 1676 - Oostende, 23 november 1679). 2. Barbe Thérèse (geboren in Oostende op 17 augustus 1678), zij huwt op 22 april 1716 met kapitein Jean Fitzgerald uit Duinkerke. 3. François (Frans) (Oostende, 22 september 1680- Brugge, 26 maart 1758), trouwt in 1760 met Anne Bondelue (Oostende, 8 september 1687-Oostende, 10 augustus 1760), dochter van Antoine Bondelue en Jeanne Bostraet 379. 4. Marie (Oostende, 20 februari 1682 - Oostende, 9 augustus 1747), zij blijft waarschijnlijk ongehuwd. 5. Antoon (Oostende 18 september 1683- 1737), trouwt op 24 oktober 1706 met Marie Van Ockerhout (Brugge 19 november 1683Oostende, 1729), dochter van Laurent Van Ockerhout (1647-1699) en van Anne Bauwens. Ze hebben twee dochters : Anne, geboren in Brugge op 26 juli 1708, en Marie geboren in Brugge op 10 augustus 1707. 6. Geneviève Godelieve (geboren in Oostende op 21 oktober 1685 en daar twee maanden later gestorven op 18 december 1685), 7. Anne Rose (Oostende, 23 december 1686 - Oostende, 29 augustus 1712), Zij trouwt in 1709 met Philippe Ryck de oude, notaris in Oostende (Oostende, 31 mei 1680 - Oostende, 26 maart 1763). Zij hebben twee zonen: François en Philippe, beiden zeer jong gestorven. 8. Marguerite (Oostende, 26 oktober 1688-), huwt met Rudolfus Halluin. 9. Jacques-Joseph (Oostende, 29 september 1690 en ’s anderendaags gestorven), 10. Jacques-François (Oostende, 18 oktober 1693 - Oostende, 9 maart 1694, enkele maanden na zijn geboorte), 11. Jean (Oostende, 11 november 1695- Oostende, 26 januari 1696, eveneens enkele maanden na zijn geboorte),
379
Voor hun kinderen zie verder.
105
12. Matthieu (Oostende, 24 februari 1697 - Oostende 25 februari 1697, doodgeboren). 13. Andreas (Oostende, 31 augustus 1698- Brugge 1784 ?), trouwt met Thérèse Bobereel (Oostende, 5 mei 1697-), dochter van Charles Bobereel en van Jeanne Dewitte. Hun enige dochter Marie Thérèse, sterft enkele maanden na haar geboorte (Oostende, 31 januari 1732Oostende, 8 maart 1732). Hij zal de polders rond Oostende droogleggen. 14. Jeanne (Oostende, 16 april 1702 - Boulogne, 13 mei 1772), trekt weg naar Boulogne. Er is niets teruggevonden van haar burgerlijke staat.
106
De kinderen van François en Anne Bondelue Hun kinderen zijn: 1. Guillaume (Oostende, 19 februari 1708 - Brugge, 26 juli 1715), als kind gestorven. 2. Philippe François I (Oostende, 3 april 1710 - Oostende, 21 september 1795), trouwt in 1758 met Henriette Dedau (Lille, 6 september 1731Oostende, 17 januari 1807), dochter van de Pierre Dedau en Isabelle Defrance. Hun kinderen zijn : André (Oostende, 9 september 1759 Oostende, kort na zijn geboorte op 17 oktober 1759), Philippe François II (Oostende, 17 oktober 1760 - Oostende, 9 december 1819), Isabelle Françoise (Oostende, 7 januari 1763 - Oostende, 17 augustus 1840), Jean Baptiste (15 april 1767 - Oostende, 29 september 1845), François (Oostende, 13 mei 1769 - Oostende, 18 juni 1769), ook enkele maanden na zijn geboorte overleden), Marie Thérèse (Oostende, 10 oktober 1770 - Oostende, 27 februari 1845). Twee dochters, Isabelle en Marie Thérèse, en twee zonen, Philippe François II en Jean Baptiste, zullen de volwassen leeftijd bereiken. De twee meisjes blijken nooit getrouwd te zijn geweest. We volgen verder de afstammelingen van de twee jongens, Philippe François II en Jean Baptiste, die de volwassen leeftijd bereiken. 3. Marie Adrienne (Oostende, 7 oktober 1711 - Oostende, 15 februari 1762), trouwt in 1728 met Pierre Jacques Pipij (geboren in Oostende op 1 december 1705), zoon van Pierre Pipij en Marie Osten. 4. Anne-Marie (Oostende, 11 september 1713-Bredene, 9 januari 1779), trouwt in 1739 met Jacques Dossaer (geboren in Oostende op 21 december 1715), zoon van Jacques Dossaer en Marie Hollebeke. Hun kinderen zijn: Jacques Dossaer (Oostende, 5 oktober 1739 - Oostende, 30 juni 1818), Pierre Dossaer (Oostende, 16 januari 1742 - Oostende, 13 oktober 1793), Jean Baptiste Dossaer (Oostende, 14 april 1743 Oostende, 5 maart 1745), François Dossaer (Oostende, 22 mei 1744 Oostende, 5 oktober 1747). 5. Elisabeth Françoise (Oostende, 20 juli 1715 - Oostende, 14 december 1794), trouwt met Daniel Wybo (Oostende, 24 maart 1716 - Oostende, 7 oktober 1779), zoon van Léonard Wybo en van Barsen . Zij hebben volgende kinderen: Daniel Michel Wybo (Oostende, 28 september 1744- Oostende, 10 januari 1779), Anne Wybo (Oostende, 18
107
september 1718 - Oostende, 12 september 1748), Philippe Wybo (Oostende, 16 augustus 1752- Oostende, 3 december 1808). 6. Antoine (Oostende, 21 januari 1717-Oostende, 27 oktober 1723), jong gestorven. 7. Thérèse Louise (Oostende, 9 september 1718 - Oostende, 16 januari 1755), wordt religieuze in de orde van de Conceptionisten. 8. François (Oostende, 13 februari 1720 - Oostende, 16 juni 1720), leefde slechts enkele maanden. 9. Catherine (Oostende, 12 augustus 1721 - Oostende, 17 september 1723), jong gestorven. 10. Louise (Oostende 20 mei 1723 - Oostende, 6 april 1800), wordt religieuze in de orde van de Conceptionisten.
108
De jongere tak van Philippe François en Henriette Dedau : Jan Baptist en zijn nakomelingen Jan Baptist, (Oostende, 25 april 1767 - Oostende, 29 september 1845), burgemeester van Oostende (1830-1836), trouwt op 8 oktober 1793 in Oostende met Isabelle Colette Vanderheyde (Oostende, 12 januari 1770 - Oostende, 23 februari 1830), dochter van Balthazar Vanderheyde en van Marie Anne Van Aecke. Zij hebben volgende kinderen: 1. Jean Baptiste II (Middelburg, 19 juni 1794 – Oostende, 10 maart 1864). 2. Henriette Colette (geboren in Oostende op 27 oktober 1795). 3. Justine Caroline (Oostende, 10 oktober 1796 -), trouwt in Oostende op 9 juli 1827 met Auguste Löhr (Oostende, 15 december 1796 Oostende, 1 maart 1840), zoon van François Löhr en Françoise Andues. Zij hebben volgende kinderen: Auguste Löhr (geboren in Oostende op 3 juni 1828 en waarschijnlijk een kinderdood gestorven), Auguste Löhr (geboren in Oostende op 20 juli 1829), Justine Löhr (geboren in Oostende op 11 januari 1831), Alexis Löhr (geboren in Oostende op 25 augustus 1832), Louise Löhr (geboren in Oostende op 28 april 1834), Mathilde Löhr (geboren in Oostende op 5 maart 1838), Hélène Löhr (geboren in Oostende op 5 augustus 1840). 4. Charles-Louis (Oostende, 9 november 1797 - Oostende, 6 augustus 1798), jong gestorven. 5. Virginie Pauline (Oostende, 14 september 1798 - Oostende, 10 november 1798, enkele maanden na haar geboorte). 6. Désiré Alexis (Oostende, 15 oktober 1799- Oostende 15 juli 1871), stadsontvanger, hij trouwt op 13 juli 1825 met Justine Declerck (Oostende, 15 oktober 1798 - 13 mei 1884), dochter van Salomon Declerck en van Joséphine Marie Merghelinck. Hun kinderen zijn: Alexis Désiré (Oostende, 15 juni 1826 - 23 mei 1866), Félix Jean (Oostende, 25 oktober 1827 - 22 oktober 1895), Gustave Adolphe (Oostende, 27 oktober 1828 - 2 april 1888), Juliette Joséphine (Oostende, 31 oktober 1829 - 17 februari 1899), Stéphanie Victoire (Oostende, 29 april 183119 november 1907), Louise Mélanie (Oostende, 20 september 1832- 8 april 1913), Clémentine Victoire (Oostende 3 oktober 1834 - Oostende 19 januari 1906). 7. Charles Louis (Oostende, 8 januari 1801 - Oostende, 28 augustus 1823). Hij komt om op de openbare weg op 22-jarige leeftijd.
109
8. Mélanie-Jeannette (Oostende, 26 juli 1802-), trouwt op 24 oktober 1832 met Richard Marie Lauwers (Brugge, 10 maart 1805-Torhout, 28 juni 1842), zoon van Charles François Lauwers, burgemeester van Torhout en van Isabella Serruys. Ze hebben twee kinderen: Richard (geboren in Torhout op 13 november 1834) en Hélène (geboren in Torhout op 1 maart 1836). 9. Napoléon (Oostende, 4 maart 1806- Oostende, 10 maart 1875). 10. Hortense-Joséphine (Oostende, 9 augustus 1807- Oostende 1 januari 1868), zij trouwt op 26 december 1832 met Louis Verhaeghe (Ieper, 9 september 1811-1870), zoon van Charles Verhaeghe en van Barbe Denorme. Ze hebben twee kinderen: Louise Marie (geboren in Oostende op 18 augustus 1834) en Charles Louis (Oostende, 14 januari 1842 - Brussel 190I).
110
De oudere tak van Philippe François I en Henriette Dedau: Philippe François II en zijn nakomelingen Philippe François II (Oostende, 17 oktober 1760- Oostende, 9 december 1819), trouwt met Anne Constance Paret (Diksmuide, juni 1747 - Oostende, 5 september 1799), dochter van de Jean Baptiste Paret en Rose Lieven. Ze hadden één kind: Philippe (Diksmuide, 21 maart 1789 - Diksmuide, 25 maart 1789), gestorven enkele dagen na zijn geboorte. Na de dood van Anne Constance trouwt Philippe François II met de halfzus van zijn eerste vrouw, Colette Jeanne Paret (Diksmuide, 31 augustus 1769 -), uit het tweede huwelijk van haar vader Jean Baptiste Paret met Marie Vandromme. Philippe François II en Colette Jeanne Paret hadden volgende kinderen : 1. Louis Désiré. Zie verder. 2. Amélie Colette (Oostende, 11 september 1802 - Oostende, 5 december 1844), blijft ongehuwd. 3. Virginie Augustine (geboren in Oostende op 21 november 1803), zij trouwt op 9 mei 1827 met Frédéric Jean Callens (Avelgem, 6 mei 1796 - 27 mei 1874), dokter, zoon van Pierre Callens en Régine Roohaert. Zij hebben volgende kinderen : Emile Frédéric Callens (geboren in Nevele op 6 maart 1829), Herminie Colette (geboren in Aarsele op 16 juni 1830), Alphonse Héliodore (geboren in Aarsele op 4 oktober 1832), Zélie Marie (geboren in Aarsele op 1 november 1833), RémondFrançois (geboren in Aarsele op 12 juli 1838), Jules Auguste (geboren in Aarsele op 31 maart 1847). 4. Rosalie Thérèse (Oostende, 2 augustus 1805 – Gent, 4 november 1870), Zij trouwt op 29 februari 1832 met Constant Pierre Vandemaele (geboren in Wakken op 6 augustus 1810), zoon van Pierre Vandemaele en Rosalie Derym. 5. Philippe François III (geboren in Oostende op 3 maart 1807), hij trouwt met Catherine Amerlinck (Pittem, 11 januari 1799 - Pittem, 26 november 1847), dochter van Ferdinand Amerlinck en Anne Minx. Het huwelijk blijft kinderloos. 6. François Adolphe (Oostende, 24 oktober 1808 - Oostende, 14 maart 1809), jong gestorven. 7. Eugénie Jeanne (Oostende, 25 februari 1810 - 11 juli 1885), trouwt op 26 december 1832 met Félix Hippolyte Belpaire (Oostende, 3 augustus 1803-), zoon van Sidron Joseph Belpaire en Antoinette Haerelbeke. Ze hebben volgende kinderen : Céline-Eugénie (geboren in Wakken op 15 juli 1829), Félix Hippolyte (geboren in Wakken op 10 januari 1835),
111
Eulalie-Marie (geboren in Wakken op 3 februari 1836), Marie-Sophie (geboren in Wakken op 29 november 1837), Jules Alphonse (geboren in Wakken op 24 juni 1840), Alexis Alfred (geboren in Wakken op 24 juli 1842), Elise Catherine (geboren in Wakken op 3 augustus 1844), Gustave Adolphe (geboren in Wakken op 16 juni 1846), Valérie Frédérique (geboren in Wakken op 16 augustus 1847). 8. François Auguste (Oostende, 8 juni 1812 - Oostende, 26 april 1813), jong gestorven.
112
Louis Désiré Lanszweert en zijn nakomelingen Louis Désiré (Oostende, 20 augustus 1801-Oostende, 29 januari 1887), zoon van Philippe François II en van Colette Paret , trouwt op 28 april 1825 met Joséphine Louise Verpoorten (Oostende, 25 augustus 1805 - 6 december 1878), dochter van Jean Gommarus Verpoorten en Agnès Vandenabeele. Uit dit huwelijk komen vijf kinderen: 1. Louis André (geboren in Oostende op 30 november 1825 en er waarschijnlijk zeer jong gestorven), 2. Aimé Désiré (Oostende, 13 november 1826 - Oostende, 18 februari 1852), apotheker, ongehuwd gestorven, 3. Clémence Joséphine (geboren in Oostende op 7 april 1828), 4. Edouard François (Oostende, 8 juli 1833-Oostende 9 maart 1906), apotheker, trouwt op 29 september 1887 met Louise Mathilde Versluys (Bredene, 12 februari 1850 – Oostende, 28 april 1920), dochter van Philippe Jacques Versluys en Sophie Van Massenhove. Zij hebben één dochter, Louise (Oostende 1889- Dinan, Frankrijk, 4 oktober 1972). Zij trouwt met Octave van Wijnendaele (11 mei 1878 - Oostende, 8 mei 1962), geneesheer. Nadien hertrouwt zij met Raymond Janssens (Gent, 20 juni 1884 - Brussel 1946). Louise heeft één zoon : Edouard van Wijnendaele (Oostende, 29 juni 1909 -Dinan, Frankrijk, 25 augustus 1980). Edouard heeft één zoon Jacques, geboren in Brussel op 23 juli 1934, die ook één zoon heeft, Rodolphe, geboren in Brussel op 21 juni 1971. Die heeft twee zonen, Théo en Matthias. 5. Louise Marie (Oostende, 1 maart 1845- Oostende 14 oktober 1910). Zij trouwt op 10 september 1867 in Oostende met Auguste Joseph Marie Dehondt, geneesheer.
113
114
stamboom afstammelingen Merlin Lanszweert
115
116
Bibliografie en bronnen Bronnen 1. Gedrukte bronnen Analyses de reconnaissances de dettes passées devant les échevins d’Ypres (12491291), C. WYFFELS (uitg.), CRH, Brussel, 1991. Annuaire de la noblesse de Belgique, baron de Steyn d’Altenstein (uitg.), 19, Brussel, 1865. « L’aquarium d’Ostende », Pêche et Pisciculture, 7, december 1896, p. 250-255. Bulletin usuel des lois et arrêtés, A. DELEBECQUE (uitg.), Brussel, 1867 Le Courrier des Pays-Bas. Descendance de Jacqueline de Backer et de Mailliard Lansweert, W. VAN HILLE (éd.), Tablettes des Flandres, Document 3, Brugge 1961, p. 137-194. Discussions du Congrès National de Belgique, E. HUYTTENS (uitg.), Brussel, 1844. Gemeenteblad der Stad Oostende, 1940. The high society belgo-luxembourgeoise au début du gouvernement de Guillaume I, roi des Pays-Bas (1814-1815), F.G.C. BETERAMS (uitg.), Wetteren, 1973. Hommage à Mr J.-B. Lanszweert, père, élu le 11 novembre 1830 bourguemaitre d’Ostende par les bons bourgeois de cette ville (documentatie van de auteur). L’Indépendant. Indices op de Poorterboeken van Poperinghe 1568-1796, Het Magistraat van Poperinge 1568-1793, Ph. VAN HILLE (uitg.), 1969. Inwoners van Oostende, Oostende den 27 september 1830. De Raad der Regeering der stad Oostende. Journal des Flandres. J.B. LANSZWEERT e.a., Mémoire présenté au roi sur la pêche nationale, Oostende, 1817. J. LEBEAU, Souvenirs personnels (1824-1841) et correspondance diplomatique, A. FRESON (éd.), Brussel, 1883. Les mémoires d’un orangiste : L. A. Reyphins, ex-président de la seconde chambre des Etats-Généraux, 1835, L. FRANCOIS (éd.), Brussel, 1989. MERGHELYNCK, Cabinet des titres de généalogie et d’histoire de la West-Flandre et des régions limitrophes. Vade mecum pratique de connaissances historiques. Recueil d’inventaires d’archives et indicateur nobiliaire et patricien de ces contrées, Doornik, 1896-1897.
117
Naamlijst der ingezetenen der stad Oostende, die in de directe belastingen ten minsten vyftig gudlens betalende, en de verdere vereischten bezittende, tot kiesers mogen benoemd worden, 4 september 1830 (documentatie van de auteur). La naissance de l’Etat belge à travers une correspondance privée (octobre 1830décembre 1831), A. CORDEWIENER (éd.), Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, 1967, 133, p. 141-271. RODENBACH, Episodes de la révolution dans les Flandres, 1829, 1830, 1831, Brussel, 1833. SCHILLINGS, Matricule de l’Université de Louvain , CRH, Brussel, 1969. J.B.H. SERRUYS, Notice historique du Commerce des Pays-Bas, Oostende, 1830. Standaerd van Vlaenderen. Volkstelling 1814, deel XIII, Stad Oostende, VVF Brugge, 1980.
2. Handgeschreven bronnen Acte de bail du 29 mai 1806, concernant la maison et le magasin, 17 rue de la Chapelle, Ostende, entre Ph. Lanszweert, propriétaire, et Pierre Segaert, locataire (documentatie van de auteur). Acte du 8 février 1743 passé à Bruges. Cession de terres dans le polder SainteCatherine à André Lanszweert (documentatie van de auteur). Archives du Siège d’amirauté de Flandre, registre des patentes, suppléments de courses et actes de caution, ARA, Brussel, T O94, 563, 1719-1746. Burgerstand Oostende, ARA, Brugge. Brugse Vrije Registers, ARA, Brugge. Klappers Parochie registers Oostende, V.V.F. Oostende. Lettres du 26 août 1759 d’André Lanszweert à Philippe Rycx, du 11 août 1760 d’André Lanszweert à son neveu Philippe Lanszweert, d’André Lanszweert aux propriétaires du polder Sainte-Catherine (documentatie van de auteur) Tableau alphabétique et chronologique de tous les descendants de Merlin Lanszweert, 26 avril 1848 (documentatie van de auteur).
3. Diverse bronnen Rouwbrieven, V.V.F. Oostende. Oud kerkhof aan de Nieuwpoortse steenweg in Oostende.
118
Zoekinstrumenten F.A. BAUWEN, Huwelijken der Stad Ieper. D. DESCHACHT, Straatnamen van Oostende van A tot Z, 1998. L. FRANCOIS, Bibliografie van de Geschiedenis van Oostende , Oostende, 2000 (Oostendse Historische Publicaties). L. HOCHSTEYN, L’ordre de Léopold. Liste de tous les dignitaires depuis la fondation de l’ordre jusqu’au 31 décembre 1886, Brussel, 1887. L. INGHELBRECHT (éd.), Inventaris van de verzameling Procesbundels van het Brugse Vrije, deel 1, 2004. F. KOLLER, Armorial ancien et moderne de Belgique, Verviers, 1979, p. 140. Le Livre d’Or de l’Ordre de Léopold et de la Croix de Fer, Brussel, 1858. MERGHELYNCK, Cabinet des titres de généalogie et d’histoire de la West-Flandre et des régions limitrophes. Vade mecum pratique de connaissances historiques. Recueil d’inventaires d’archives et indicateur nobiliaire et patricien de ces contrées, Doornik, 1896-1897. M. NUYTTENS, Inventaris van het archief van de familie Lippens 1701-1986, Brussel, 1996 Tablettes des Flandres, Brugge en Tablettes des Flandres, Documents, Brugge. W. VAN HILLE (éd.), Postérité Lansweert-Kekeraert, Tablettes des Flandres, Document 6, Annexe 4, Brugge 1961, p. 37-78 ; Descendance de Jacqueline de Backer et de Mailliard Lansweert, Tablettes des Flandres, Document 3, Brugge 1961, p. 137- 194 ; J. VERHAEGHE (éd.), Oostende en Randparochies, deel 2 : de wettelijke passeringen 1547-1796, VVF, Oostende.
Studies J.J. ALTMEYER, Notices historiques sur la ville de Poperinghe, Gent, 1840. R. de BEAUCOURT de NOORTVELDE, Ostendiana, Oostende, 1897. R. de BEAUCOURT de NOORTVELDE, Biographie Ostendaise, Oostende, 1899. J.M.BEKAERT, « De origines van de cercle Caecilia », De Plate, 1999, p. 49-50. J.M. BEKAERT, « Napoleon en Marie-Louise op bezoek te Oostende 20 en 21 mei 1810 », De Plate, 1999, p. 74-76. J.M. BEKAERT, « De « Société Littéraire », De Plate, 2000, p. 107-113. G. BILLIET, « Oostende in de Franse tijd », De Plate, 1978, p. 64-66, p. 89-90, p. 113116. J. BOWENS, Nauwkeurige Beschrijving der oude en beroemde zee-stad Oostende, Brugge, 1792.
119
E. COPPIETERS, Histoire de la famille Van Ockerhout à Bruges, Loppem, 1961. R. COPPIETERS ‘t WALLANT, Notices généalogiques et historiques sur quelques familles en Flandre Occidentale, Brugge, 1946. W. DEBROCK, « Drie Dokumenten in verband met Oostende », Ostendiana 1971, 1972, p. 13-17. W. DEBROCK, « Jean-Joseph-Pierre Maclagan Oostends Orangist », Ostendiana, 4, 1982. W. DEBROCK, « De laatste Oostendse kapers », De Plate, 21, 1992, p. 196-199. J. DELHAIZE, La domination française en Belgique, T. 5, 1911, Brussel. J. DE MEY, « Louis Leep, notaris te Oostende 1821-1825 : nomen est omen », De Plate, 2006, p. 154-163. G.G. DEMP, « La Compagnie d’Ostende. Voyages et projets de colonisation, Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent, 1926, 34, p. 34-55. J. DENYS, La famille de Breyne, Gent, 1939. J.DE SMET, “De Indijking van de Sint-Katerinepolder 1744-1749”, Biekorf Westvlaams Archief, 1970, 71, p. 159-165. G. et R. DESNERCK, Vlaamse Visserij en Visservaartuigen, 1974, Handzame, vol. 1. Ch. DE SOR, Napoléon en Belgique et en Hollande, Parijs, 1839. J.B. DREESEN, G. VANDAMME, Geschiedenis van een parochie te Oostende, Oostende, 1984. J.B. DRESEN, « Oostende en de onafhankelijkheid van Belgie », De Plate, 23, 1994, p. 2. J.B. DREESEN, « Oostendse schepen uit de 18de eeuw », De Plate, 1996, p. 243-249. J.P. FALISE, “ Het erevaandel 1830 van de stad Oostende”, De Plate, 1983, p. 270272. D. FARASYN, 1769-1794. De 18de eeuwse bloeiperiode van Oostende, Oostende, 1998 (Oostendse Historische Publicaties 2). D. FARASYN, « Scheepswerven te Oostende (1609-1913) », De Plate, 2006, p. 8-12. V. FOUTRY, Geschiedenis van Oostende, Antwerpen, 1938. L. FRANCOIS, « Jean Baptiste Serruys : een Orangistische stem in het Nationaal Congres (1830-1831) », Ostendiana, 1978, 3, p. 159-165. L. FRANCOIS, “Jean Baptiste Serruys, Oostends politicus en verdediger van de handelsbelangen (Torhout 1754-Brussel 1833) ”, Genootschap voor Geschiedenis, 125, 1988, p. 187-213. L. FRANCOIS, « De petitiebeweging in het arrondissement Oostende 1828-1830 », De Plate, 1994, p. 278-280.
120
M. HUISMAN, La Belgique commerciale sous l’empereur Charles VI. La Compagnie d’Ostende, Brussel, 1902. Ch. KONINCKX, « Andreas Jacobus Flanderin. Een achttiende eeuws middelgrote koopman », Bijdragen tot de Geschiedenis, 1973, 56, p. 243-290. L. DE LANZAC DE LABORIE, La domination française en Belgique, T.2, Parijs, 1895. N. LAUDE, « La compagnie d’Ostende et son activité commerciale au Bengale (17251730 », Mémoires de l’Institut Royal Colonial Belge, Section des Sciences Morales et Politiques, 1945, 12. D. LAUREYS, « Burgemeester Alfons Pieters », De Plate, 1989, 18, p. 4-9. O. LE MAIRE, « Famille Hoys », Tablettes des Flandres, 4, Brugge, 1951, p. 218-266. O. LEMAITRE (éd.), « Liste des corsaires ostendais », The Belgian Shiplover, 80, p. 126130 ; 81, 1961, p. 209-214 ; 82, 1961, p. 298-299 ; 97, 1964, p. 79-86 ; 98, 1964, p. 187-192 ; 99, 1964, p. 279-286. L. de LICHTERVELDE, Le Congrès national de 1830. Etudes et portraits, Brussel, 1922. L. de LICHTERVELDE, Léopold I et la formation de la Belgique contemporaine, Brussel, 1929. W. MAERVOET, « De politieke evolutie in het arrondissement Oostende (18301914) », Ostendiana, 1971 , p. 63. W. MAERVOET, « Biografische gegevens nopens Oostendse politici 1830-1914 », De Plate, 1982, p. 88, 101, 184, 204 ; 1983, p. 36, 131, 177, 249 ; 1984, p. 22, 65, 90, 135, 149, 196, 208. R. MAGOSSE, Al die willen te kap’ren varen : de Oostendse kaapvaart tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713, Oostende, 1999, (Oostendse Historische Publicaties 7). J. OPDEDRINCK, Poperinghe en Omstreken tijdens de Godsdienstberoerten der XVIe eeuw of den Geuzentijd, Brugge, 1898. P. OPSTAELE, « Théodore François Michel Hamman (1792-1875) », De Plate, 17, 1988, p. 89-95. J. PARMENTIER, « Guillielmo de Brouwer (1693-1767) », Ostendiana, 6, 1993, p. 125. J. PARMENTIER, Oostende en Co, Gent-Amsterdam, 2002. J. PARMENTIER, Het gezicht van de Oostendse handelaar, Oostende, 2004 (Oostendse Historische Publicaties, 11). J.N. PASQUINI, Histoire de la ville d’Ostende et du port, Brussel, 1842. L. PEELLAERT, Contribution à l’histoire et à la généalogie de la famille Serruys, 1987. L. SCHEPENS, De Provincieraad van West-Vlaanderen, vol. 1, Lannoo-Tielt-Amsterdam, 1976.
121
M. SEBRECHTS, « Louis Bernaert (1685-1741) commissaris van de Oostendse Compagnie, zijn bloed-en aanverwanten », Ostendiana 1971, 1972, p. 33-47. M. SEBRECHTS, « De familie Rycx », Ostendiana, 2, 1975, p. 7-37, p. 18-19. de SELLIERS de MORANVILLE, « Deux armoriaux manuscrits d’Ostende au XVIIème siècle », Recueil de l’office généalogique et héraldique de Belgique, 6, 1957, p. 5-32. M.W. SERRUYS, Oostende en de Oostendse Compagnie, licentiethesis KUL, 1999. E. SMISSAERT, « Het eerste zee aquarium te Oostende », De Plate, 1994, p. 181-206. E. SMISSAERT, « Wie was Judocus Ignatius Balbaert », De Plate, 1997, p. 265. SMITS, 1830 Scheuring in de Nederlanden, Heule, 1983 G. SOYER, Le drame révolutionnaire et Napoléon à Ostende, Oostende, 1928. L. VAN COOLPUT, « Beknopte Inleiding tot de Oostendse Koopvaardijvloot 18301880”, De Plate, 2002, p. 70-82. R. VANCRAEYNEST, « Over de familie Lanszweert », De Plate, 1989, p. 34. R. VANCRAEYNEST, « De lokale Oostendse rederijen in 1820 », De Plate, 1996, p. 107. R. VANCRAEYNEST, « Nijverheidsinstellingen in de stad Oostende in de tijd van Willem I », De Plate, 1997, p. 84-85. G. VANDAMME, “Meer gegevens over de Oostendse familie Lanszweert”, De Plate, 1989, p. 11-12. G. VANDAMME, « De indijking van de Ste Catharinepolder en de bouw van het « Blauw Kasteel », De Plate, 1987, p. 83-85. G. VANDAMME, “De historische polders van Oostende 1584-1810, De Plate, 22, 1993, p. 131-139. Ch. VAN ISEGHEM, André Van Iseghem, notes biographiques , Gent, 1894. P. VERHAEGEN, La Belgique sous la domination française 1792-1814, Brussel-Parijs, 1929. O. VILAIN, « Een overzicht van de 19de-eeuwse Oostendse Porseleinkaarten », Ostendiana, 4, 1982, p. 147-157. J. WALGRAVE, “De bevolking van Oostende en haar betrekkingen met de Zee in de Franse tijd”, Marine Academie Mededelingen, 14, 1962, p. 15-33. E. WITTE, Politieke Machtstrijd in en om de voornaamste Belgische steden 1830-1848, Pro Civitate, 1973.
122
123
Colofon Auteur : Jacques van Wijnendaele
Eindredactie en vormgeving : Claudia Vermaut Druk : Stadsdrukkerij De verantwoordelijkheid voor de inhoud van dit boek berust uitsluitend bij de auteur. De uitgever is hiervoor niet verantwoordelijk. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Verantwoordelijke uitgever : Johan Vandenabeele, stadssecretaris, Stadhuis, Vindictivelaan 1, 8400 Oostende Wettelijk depot : D/2008/0342/14
124
125