CompetenceCentre for Pension Research
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit Z.D.M. van den Boogaard MSc
Tilburg University / CompetenceCentre for Pension Research
2013
CompetenceCentre for Pension Research
Z.D.M. van den Boogaard MSc
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Tilburg University / CompetenceCentre for Pension Research
2013
In de reeks Brochures Toekomstvoorzieningen zijn verschenen: 1. Pensioenregister in zicht? De haalbaarheid van een pensioenregister. 2. Gelijke Behandeling Pensioen en Lijfrente Op weg naar een rechtvaardiger en toegankelijker systeem voor lijfrentepremieaftrek. 3. Pensioenkwalificatie in internationale verhoudingen 4. 10 jaar Wet verevening pensioenrechten bij scheiding 5. Pensioen en werknemersmobiliteit in de EU Fiscale en juridische knelpunten 6. ‘Gefaseerde uittreding’ Deeltijd (on)mogelijkheden in het driepijlerstelsel van toekomstvoorzieningen 7. De Derde Pijler: een volwassen pijler met toekomst? 8. Pensioen ZZP-er is niet zo bijzonder! Een inventarisatie van het fiscale en juridische pensioenkader voor zelfstandigen zonder personeel 9. Arbeidsvormneutraal pensioenkader: een logische vervolgstap 10. De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
2
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
3
Voorwoord Begin 2012 ben ik door Gerry Dietvorst en Bastiaan Starink benaderd om in vervolg op mijn masterthesis “De eigen woning, een aanvulling op het pensioen?” nader onderzoek te doen naar de eigen woning in combinatie met de financiering van de oude dag en de fiscaliteit. Deze brochure in de reeks Brochures Toekomstvoorzieningen van het CompetenceCentre for Pension Research is het resultaat van dit onderzoek. Mede doordat de eigen woning en de oude dag zulke dynamische en actuele onderwerpen zijn, heb ik het afgelopen jaar met veel plezier aan deze brochure gewerkt. Verder wil ik graag Gerry Dietvorst, Bastiaan Starink, Michael Visser en Helga van Bijnen hartelijk bedanken voor de wijze woorden en de inspirerende overwegingen. Tot slot wil ik graag Niels Koek bedanken voor zijn praktische hulp. Dit onderzoek is afgesloten op 1 september 2013. Culemborg, oktober 2013 Zaira van den Boogaard
© Alle rechten voorbehouden ISBN: 978-94-6167-181-3 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier.
4
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
5
Inhoudsopgave Voorwoord
5
Inhoudsopgave
6
Lijst met afkortingen
8
Hoofdstuk 1 Inleiding en onderzoeksvraag
9
Hoofdstuk 2 De huidige situatie omtrent de eigen woning en de oude dag 11
2.1 De eigen woning anno 2013 2.2 De pensioenvoorzieningen anno 2013 2.3 De zorgvoorzieningen anno 2013 2.4 Conclusie
11 12 14 15
Hoofdstuk 3 Initiatieven op het gebied van de eigen woning en de oude dag 17 3.1 Eigen haard is zilver waard 3.2 Wonen, zorg en pensioenen 3.2.1 Wonen, zorg en pensioenen: hervormen en verbinden 3.2.2 Naar een drie-eenheid van pensioen, wonen en zorg 3.2.3 Wonen, zorg en pensioen: naar een integrale benadering? 3.2.4 Enkele macro-economische bedenkingen omtrent wonen, zorg en pensioenen 3.2.5 De toereikendheid van pensioeninkomens in Nederland; een meerpijlerbenadering 3.2.6 Genoeg pensioen? 3.2.7 Nieuw verbindend vermogen; een zoektocht naar nieuwe verknopingen van wonen, zorg en pensioenen 3.2.8 Vitaliteit en solidariteit 3.2.9 Dorst! Het eigenwoningbezit als onderdeel van de verzorgingsstaat 3.2.10 Je huis als pensioen? Mogelijkheden en beperkingen voor verschillende inkomensgroepen in Nederland 3.2.11 Conclusie 3.3 Het eigenwoningbezit als pensioenvoorziening 3.4 Evaluatie van de beschreven initiatieven 3.5 Conclusie
17 19 19 19 20 21 22 22
Hoofdstuk 4 Verzilveren waarde van de eigen woning
35
4.1 4.2 4.3
35 36 36 36 37 38 39 40 40 40 41 41
6
Gehanteerde uitgangspunten Goedkopere woning 4.2.1 Algemeen 4.2.2 Aanvullende uitgangspunten 4.2.3 Cijfermatige uitwerking 4.2.4 Voor- en nadelen 4.2.5 Fiscale gevolgen Huurwoning 4.3.1 Algemeen 4.3.2 Aanvullende uitgangspunten 4.3.3 Cijfermatige uitwerking 4.3.4 Voor- en nadelen
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
23 24 25 25 26 26 30 33
4.3.5 Fiscale gevolgen 4.4 Vestigen woonrecht 4.4.1 Algemeen 4.4.2 Aanvullende uitgangspunten 4.4.3 Cijfermatige uitwerking 4.4.4 Voor- en nadelen 4.4.5 Fiscale gevolgen 4.5 Vestigen huurrecht 4.5.1 Algemeen 4.5.2 Aanvullende uitgangspunten 4.5.3 Cijfermatige uitwerking 4.5.4 Voor- en nadelen 4.5.5 Fiscale gevolgen 4.6 Opeethypotheek 4.6.1 Algemeen 4.6.2 Aanvullende uitgangspunten 4.6.3 Cijfermatige uitwerking 4.6.4 Voor- en nadelen 4.6.5 Fiscale gevolgen 4.7 Krediethypotheek 4.7.1 Algemeen 4.7.2 Aanvullende uitgangspunten 4.7.3 Cijfermatige uitwerking 4.7.4 Voor- en nadelen 4.7.5 Fiscale gevolgen 4.8 Vergelijking verschillende methoden 4.9 Conclusie
42 42 42 42 43 43 44 45 45 45 46 46 47 47 47 47 47 48 49 50 50 50 51 51 51 52 52
Hoofdstuk 5 De fiscaliteit
53
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
53 54 57 58 59 59 60 62
Stimuleren eigenwoningbezit en aflossen hypotheek Vrijstelling overwaardelijfrente in box III Aanvullende (fiscale) wijzigingen Vergelijking verschillende methoden na toepassing fiscale voorstellen Alternatieven benaderingen 5.5.1 Pensioenpremies als aflossing eigenwoningschuld 5.5.2 Pensioenbox Conclusie
Hoofdstuk 6 Conclusie en aanbevelingen
63
6.1 Conclusie 6.2 Aanbevelingen
63 65
Literatuurlijst
67
Bijlage I Bijlage II Bijlage III Bijlage IV
72 73 74 76
Verloop pensioenkapitaal Verloop prijsontwikkeling woningen Verloop verzilverde waarde eigen woning Verloop pensioenpremies als aflossing eigenwoningschuld De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
7
Lijst met af kortingen
Hoofdstuk 1
Anw Algemene nabestaandenwet AOW Algemene Ouderdomswet AWBZ Algemene wet bijzondere ziektekosten BNB Beslissingen in belastingzaken Nederlandse belastingrechtspraak CBS Centraal Bureau voor de Statistiek CPB Centraal Planbureau DNB De Nederlandsche Bank e.v. En verder FD Het Financieele Dagblad FOR Fiscale oudedagsreserve HR Hoge Raad der Nederlanden LTV-ratio Loan-to-value ratio Ministerie van BZK Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening & Milieubeheer Ministerie van VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport NEA Netspar Economische Adviezen nr. Nummer OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling p. Pagina PW Pensioenwet red. Redactie RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu SER Sociaal-Economische Raad Stcrt. Nederlandse Staatscourant SVB Sociale Verzekeringsbank TROS Televisie en Radio Omroep Stichting UBIB 2001 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 UBLB 1965 Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 UBSW 1956 Uitvoeringsbesluit successiewet 1956 vol. Volume VP bulletin Vermogende Particulieren bulletin Wet IB 2001 Wet inkomstenbelasting 2001 Wet LB 1964 Wet op de loonbelasting 1964 Wmo Wet maatschappelijke ondersteuning WPNR Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie WRR Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
De eigen woning en de oude dag; twee onderwerpen die de laatste jaren flink in de maatschappelijke belangstelling staan. Zo worden de ontwikkelingen van de huizenprijzen iedere maand nauwlettend in de gaten gehouden; de huizenprijzen zijn namelijk sinds 2008 substantieel gedaald waardoor de prijzen van verkochte koopwoningen inmiddels rond het niveau van tien jaar geleden liggen.1 In combinatie met veelvuldig afgesloten (gedeeltelijk of volledig) aflossingsvrije hypotheken zorgt dit ervoor dat meer dan de helft van de huishoudens met een leeftijd onder de 35 jaar en een kwart van de huishoudens met een leeftijd tussen de 35 – 55 jaar, momenteel een negatieve overwaarde op de eigen woning heeft.2 Daarentegen heeft bijna 60 procent van de huiseigenaren van 65 jaar en ouder meer dan € 200.000 aan overwaarde op de eigen woning.3 Enerzijds een groot verschil, maar tegelijk ook een verklaarbaar verschil. Zo hebben oudere huiseigenaren hun woning over het algemeen gekocht in tijden dat de huizenprijzen (aanzienlijk) lager waren en dus een lagere hypotheek afdoende was. Daar in het merendeel van de gevallen op de hypotheek is afgelost en de huizenprijzen tot 2008 voornamelijk zijn gestegen, resulteert voor deze groep huiseigenaren veelal een overwaarde op de eigen woning. Gezien het huidige economische klimaat kan het interessant zijn om te bezien welke mogelijkheden deze oudere huiseigenaren hebben om het vermogen dat in de eigen woning besloten ligt, te gelde te (kunnen) maken. Want ondanks dat het relatief illiquide vermogen is, zijn hier verschillende mogelijkheden voor en kan dat net de extra financiële armslag geven die men nodig heeft.
Inleiding en onderzoeksvraag
Ook op het gebied van de oude dag is een aantal ontwikkelingen gaande. Zo staat de pensioensector door de langdurig lage rente in combinatie met de gestegen levensverwachting zodanig onder druk dat sinds 2008 van veel pensioenfondsen de dekkingsgraad is gedaald tot (ver) onder de 100 procent.4 Omdat de meeste van deze pensioenfondsen vervolgens in de afgelopen jaren niet in staat zijn gebleken om de situatie te herstellen, is het korten op pensioenen een feit geworden. Zo zijn van honderdduizenden mensen de pensioenen inmiddels tussen de 0,5 procent en 7 procent gekort en hebben zij een verdere daling in het vooruitzicht als de bovenvermelde situatie niet op korte termijn herstelt.5 Een andere recente ontwikkeling op het gebied van de oude dag is dat de overheid de AOW-leeftijd de komende jaren stapsgewijs verhoogd. Zo is de AOW-leeftijd in 2019 66 jaar, in 2023 67 jaar en wordt de AOW-leeftijd daarna aan de levensverwachting gekoppeld.6 Verder wordt de pensioenleeftijd voor aanvullende pensioenen per 1 januari 2014 direct naar 67 jaar verhoogd.7 Het doel van deze verhogingen is om het pensioenstelsel de komende jaren beter betaalbaar en schokbestendiger te maken.8 Maar ten aanzien van de oude dag verkeert niet alleen de pensioensector in zwaar weer, ook in de zorgsector zal op korte termijn een aantal veranderingen moeten plaatsvinden. Zo stegen de zorguitgaven het afgelopen decennium jaarlijks met ruim 4 procent per jaar, waardoor momenteel ruim € 67 miljard euro per jaar aan collectief verzekerde zorg wordt uitgegeven. Voor de komende jaren voorspelt het CPB een verdere stijging van 2,6 tot 4,2 procent per jaar en voorspelt het RIVM zelfs een jaarlijkse stijging van 5 procent.9 Het gevolg is dat de zorguitgaven een steeds groter beslag op de overheidsfinanciën leggen en dit leidt, als (op korte termijn) geen maatregelen worden getroffen, op enig moment tot een onhoudbare situatie voor de overheid. 1
CBS 2013b. Onder overwaarde wordt in dit onderzoek het verschil verstaan tussen de waarde van de eigen woning en de op de eigen woning rustende hypothecaire lening. Een negatieve overwaarde resulteert als de waarde van de eigen woning lager is dan de hypothecaire lening. Als gevolg hiervan zullen bij de verkoop van een woning met een negatieve overwaarde, de verkopers geconfronteerd worden met een restschuld. Zie Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 46. 3 Taskforce Verzilveren 2013, p. 13. 4 DNBulletin 2013. 5 Van der Leij 2012. 6 Kamerstukken II 2011/12, 33 290, nr. 3, p. 5 e.v. Door de koppeling van de AOW-leeftijd aan de levensverwachting is het de verwachting dat voor mensen die momenteel 25 jaar zijn, de AOW-leeftijd in 2059 71,5 jaar is. Kamerstukken II 2012/13, 33 610, nr. 8, p. 13. 7 Kamerstukken II 2011/12, 33 290, nr. 3, p. 2. 8 Kamerstukken II 2012/13, 33 400, nr. 1, p. 43. 9 Ministerie van VWS 2012, p. 6. 2
8
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
9
Ondanks dat het bovenstaande een beperkte weergave is van de huidige problematiek op het gebied van de eigen woning en de oude dag, maakt het duidelijk dat op deze gebieden de komende decennia een aantal (ingrijpende) veranderingen te verwachten zijn. Een aantal van deze veranderingen is naar verwachting stelselspecifiek, maar steeds vaker wordt naar verbindingen tussen deze domeinen gekeken. Zo zijn oudere huiseigenaren wellicht gekort op hun pensioen. Ze bezitten dikwijls wel een interessante overwaarde op de eigen woning. In deze brochure onderzoek ik of en hoe de fiscaliteit ertoe kan bijdragen dat de eigen woning en de oude dag elkaar (op financieel vlak) kunnen aanvullen.10
Onderzoeksvraag De onderzoeksvraag welke in dit onderzoek centraal staat, luidt als volgt: “Kan de fiscaliteit mensen stimuleren om het vermogen dat besloten zit in de eigen woning in te zetten voor de financiering van de oude dag en zo ja, hoe kan de fiscaliteit deze stimulans vormen?” Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden, heb ik de volgende deelvragen geformuleerd: • Welke initiatieven zijn er op het gebied van de eigen woning en de oude dag? • Hoe worden deze initiatieven in de maatschappij ontvangen? • Welke methoden zijn er om het vermogen dat in de eigen woning besloten ligt te verzilveren? • Welke rol kan de fiscaliteit vervullen bij het verwezenlijken van deze initiatieven?
Hoofdstuk 2 De huidige situatie omtrent de eigen woning en de oude dag
Alvorens in het navolgende hoofdstuk in te gaan op reeds verschenen publicaties op het gebied van de eigen woning en de oude dag, beschrijf ik in dit hoofdstuk de actuele situatie omtrent deze gebieden.11 Hierna wordt afzonderlijk ingegaan op de eigen woning, de pensioen- en de zorgvoorzieningen anno 2013.12
2.1 De eigen woning anno 2013 Anno 2013 zijn het roerige tijden op de woningmarkt.13 Zoals in de inleiding aangegeven, dalen de woningwaarden al jaren en stijgt het aantal verkopen van woningen waarbij mensen met een restschuld achterblijven.14 Waar in 2009 ongeveer 15 procent van de huiseigenaren een negatieve overwaarde had, is nu van 25 tot 30 procent van de woningen de waarde in het economische verkeer lager dan de hypothecaire schuld die op de woning rust.15 Naast de dalende woningwaarden draagt ook het aantal aflossingsvrije hypotheken bij aan dit stijgende aantal woningen met een negatieve overwaarde. Zo was op 1 januari 2013 circa de helft van de hypotheken gedeeltelijk of volledig aflossingsvrij.16 Als gevolg van de populariteit van deze hypotheken is de LTV-ratio van 39 procent in 2002 opgelopen naar gemiddeld 60 procent in 2012.17 In combinatie met de jarenlange bereidheid van hypotheekverstrekkers om een (veel) hogere hypotheek te verstrekken dan de waarde van de woning bedraagt, resulteert dit in het feit dat steeds meer huiseigenaren in de financiële problemen (zijn ge)komen.18
Afbakening Het doel van dit onderzoek is een aanzet te geven tot discussie ten einde initiatieven op het gebied van de eigen woning en de oude dag te verwezenlijken. Daarbij wordt in dit onderzoek primair onderzocht welke rol de fiscaliteit hierin kan spelen. Het is dan ook geenszins mijn bedoeling volledig te zijn.
Verantwoording van de opzet Hierna geef ik in hoofdstuk twee een beschrijving hoe de eigen woning en de oude dag er anno 2013 uitzien. Deze uitgangspunten vormen de basis voor mijn verdere onderzoek. Daarna ga ik in hoofdstuk drie in op enkele beschreven initiatieven op het gebied van de eigen woning en de oude dag en evalueren hoe deze initiatieven in de maatschappij worden en/of zijn ontvangen. In hoofdstuk vier omschrijf ik vervolgens een zestal methoden om de waarde van de eigen woning te verzilveren en daarbij ga ik onder andere in op de financiële en de fiscale gevolgen van deze methoden. In hoofdstuk vijf staat aansluitend de fiscale vormgeving centraal en in hoofdstuk zes volgen tot slot mijn conclusies, beantwoord ik de onderzoeksvraag en geef ik aanbevelingen voor eventueel vervolgonderzoek.
10
Doordat dit onderzoek zich expliciet richt op het vermogen dat besloten ligt in de eigen woning en mensen die een woning huren deze financiële buffer in beginsel missen, gaat het in dit onderzoek alleen om eigenaar-bewoners. De eventuele mogelijkheden die huurders in dit verband hebben, valt buiten het bereik van mijn onderzoek. Verder richt ik mij in dit onderzoek vooral op de eigen woning en de pensioenvoorzieningen. Zoals ook uit de aanbevelingen in hoofdstuk zes zal blijken, dienen de mogelijkheden voor de zorgvoorzieningen nader onderzocht te worden.
10
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Omdat de financiële stabiliteit van de overheid door onder andere dit toenemende aantal (rest)schulden en betalingsproblemen onder druk is komen te staan, is in het kader van de schuldreductie en in een poging om de woningmarkt vlot te trekken per 1 januari 2013 een aantal fiscale bepalingen omtrent de eigen woning gewijzigd.19 Zo zijn de vrijstellingen voor de kapitaalverzekering eigen woning, de beleggingsrekening eigen woning en spaarrekening eigen woning uit de Wet IB 2001 vervallen voor mensen die op 31 december 2012 geen gebruik maakten van deze producten.20 Daarnaast hebben mensen met nieuw af te sluiten hypotheken vanaf 1 januari 2013 alleen recht op hypotheekrenteaftrek als de hypotheek ten minste volgens een annuïtair aflossingsschema in 30 jaar wordt afgelost.21 Ten aanzien van deze aftrek van hypotheekrente zijn voorts verdere wijzigingen aangekondigd. Het kabinet-Rutte-Asscher is voornemens om het maximale tarief waartegen hypotheekrente kan worden afgetrokken in stappen te verlagen naar het tarief van de derde belastingschijf van box I van de inkomstenbelasting. Daarbij wensen zij deze wijzigingen voor zowel nieuw af te sluiten als voor bestaande hypotheken te laten gelden.22 11
Omdat het gedetailleerde en complexe vakgebieden zijn, is dit hoofdstuk beperkt tot een globale beschrijving. In het vervolg van dit onderzoek wordt onder oudedagsvoorzieningen zowel de pensioenvoorzieningen als de zorgvoorzieningen (op latere leeftijd) verstaan. 13 Zie voor meer informatie over de huidige ontwikkelingen op de woningmarkt het Woononderzoek Nederland 2012, Ministerie van BZK & CBS 2013. 14 Onder de eigen woning wordt in dit onderzoek verstaan de eigen woning zoals deze op grond van artikel 3.111 Wet IB 2001 is gedefinieerd. Een uitgebreide omschrijving van dit begrip gaat dit onderzoek te buiten, maar voor meer informatie verwijs ik naar J.E. van den Berg, De eigen woning, FED Fiscale brochures, Deventer: Kluwer 2010. 15 Ministerie van VROM & CBS 2010, p. 59. Zo stelt het CBS dat op basis van cijfers uit 2011 al van ruim één miljoen woningen de waarde van de woning lager ligt dan de hypothecaire schuld. Dit komt neer op ongeveer 25 procent van de woningen. Zie CBS 2013a. De DNB heeft echter in een recent onderzoek gesteld dat dit percentage al op 30 ligt. Zie Jansen, Bijlsma, Kruidhof & Pattipeilohy 2013, p. 11. 16 Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 3, p. 2. 17 Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 45. 18 Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 3, p. 2. Overigens zitten voornamelijk jongere huiseigenaren in de gevarenzone. Hoe korter de woonduur is, hoe hoger het risico op een restschuld over het algemeen is. Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 46. 19 Kamerstukken II 2012/13, 33 400, nr. 1, p. 31. Als voorloper op deze wijzigingen is in dit kader per 1 juli 2012 het tarief voor de overdrachtsbelasting al permanent op 2 procent gesteld. Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 3, p. 3. 20 Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 3, p. 6. 21 Artikel 3.120 Wet IB 2001 juncto artikel 3.119a Wet IB 2001 juncto 3.119c Wet IB 2001. Zie Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 3, p. 4. 22 Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15, p. 32. De Commissie-Van Dijkhuizen gaat op dit punt zelfs verder door een verlaging naar het tarief van de eerste belastingschijf aan te bevelen en deze verlaging zelfs in één keer door te voeren, Commissie-Van Dijkhuizen 2012, p. 77. Met dergelijke wijzigingen wordt overigens tegemoetgekomen aan de aanbevelingen van de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft Nederland namelijk onlangs sterk aanbevolen om beperkingen op de hypotheekrenteaftrek spoedig door te voeren, Europese Commissie 2013, p. 6. 12
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
11
Hiertegenover staat dat met deze wijzigingen in de fiscale behandeling van de eigen woning een verandering is ingezet waardoor het verzilveren van de waarde steeds interessanter wordt. Door de wetswijzigingen worden mensen niet alleen gestimuleerd om een eigen woning te kopen, men wordt ook gestimuleerd om de hypothecaire schuld die op de woning rust af te lossen.23 Zoals later in dit onderzoek zal blijken, zijn dit twee belangrijke voorwaarden om de eigen woning daadwerkelijk een solide onderdeel van de oudedagsvoorzieningen te laten zijn.
percentages voor een eindloonregeling per 1 januari 2014 verlaagd naar 1,55 procent, voor een middelloonregeling naar 1,75 procent en worden de percentages voor beschikbare premieregelingen dienovereenkomstig aangepast. Tot slot is in dit wetsvoorstel een maximering van het pensioengevend loon opgenomen. Door deze begrenzing is de omkeerregel niet langer van toepassing op pensioenopbouw over het gedeelte dat het pensioengevend loon hoger is dan € 100.000.33
Een andere ontwikkeling op de woningmarkt is, dat oudere mensen steeds langer in de oorspronkelijke eigen woning blijven wonen. Ten opzichte van 1998 is de gemiddelde woonduur voor gepensioneerden in 2012 al met drie jaar toegenomen. Enerzijds is dit een gevolg van het feit dat men gemiddeld op een gezondere wijze ouder wordt. Anderzijds is een oorzaak gelegen in het beleid van de overheid om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen.24
Verder is naar aanleiding van een alternatief afkomstig van de sociale partners het wetsvoorstel ‘Wet pensioenaanvullingsregelingen’ per 27 juni 2013 door de Tweede Kamer aangenomen. Met dit wetsvoorstel blijft de maximering van het pensioengevend loon op € 100.000 gehandhaafd, maar worden ten aanzien van de pensioenopbouw over dit hogere loon zogenoemde pensioenexcedentregelingen voorgesteld. Met een pensioenexcedent-regeling wordt een netto spaarfaciliteit in box III van de inkomstenbelasting geïntroduceerd waar men onder voorwaarden fiscaal gefacilieerd pensioen over het gedeelte dat het loon hoger is dan € 100.000, kan opbouwen.34 Of deze wijzigingen daadwerkelijk per 1 januari 2014 worden ingevoerd, zal naar verwachting snel duidelijk worden.
Door deze problemen op de woningmarkt wordt echter vergeten dat de totale overwaarde in de Nederlandse woningen ruim € 500 miljard bedraagt. Daarvan betreft bijna 80 procent woningen van 50-plussers en hebben gepensioneerden een aandeel van 38 procent in deze totale overwaarde. Doordat de gemiddelde overwaarde van gepensioneerden vervolgens € 257.000 is, is bij hen volop potentie aanwezig om het vermogen besloten in de eigen woning te verzilveren.25
2.2 De pensioenvoorzieningen anno 2013
Een andere ontwikkeling op het gebied van pensioenvoorzieningen is dat steeds vaker van een vijfpijlerpensioenmodel wordt gesproken, waar het voorheen gebruikelijk was om de verschillende categorieën pensioenvoorzieningen in drie pijlers te verdelen.35 De eerste pijler bestaat in beide modellen uit AOW en Anw en de tweede pensioenpijler omvat het arbeidsgerelateerde pensioen. De reguliere derde pijler bestaat uit vrijwillige pensioenvoorzieningen; de lijfrenten.36 Dietvorst omschrijft de vierde pijler vervolgens als het menselijk kapitaal; het ver-
Ook op het gebied van pensioenvoorzieningen is een aantal ontwikkelingen gaande.26 Zo is het korten op pensioenuitkeringen inmiddels een feit. Door de vergrijzende samenleving in combinatie met de langdurig lage rente zijn de dekkingsgraden van pensioenfondsen onder de 100 procent gezakt.27 Doordat de pensioenfondsen, ondanks rendementen van 13 procent, niet in staat zijn om het pensioenkapitaal op peil te brengen, is de verwachting dat verdere kortingen zullen volgen als de situatie zich niet op korte termijn herstelt.28
mogen om na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd flexibel – al dan niet in deeltijd – door te werken met als doel het inkomen en het pensioenkapitaal aan te vullen. De vijfde pijler ziet Dietvorst ten slotte als het zelfgespaarde vermogen en dit kan bijvoorbeeld een spaarrekening, een effectenportefeuille of overwaarde van de eigen woning betreffen.37 Door andere pensioenbronnen nadrukkelijker bij de pensioenplanning te betrekken kan naar zijn mening een meer gevarieerde beleggingsmix ontstaan.38
Verder heeft ook op het gebied van pensioenvoorzieningen per 1 januari 2013 een aantal fiscale wetswijzigingen plaatsgevonden. Zo is de AOW-leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 66 jaar in 2019 en 67 jaar in 2023. Verdere verhogingen van de AOW-leeftijd hangen af van de ontwikkeling van de levensverwachting.29 De pensioengerechtigde leeftijd wordt echter per 1 januari 2014 ineens naar 67 jaar verhoogd.30 Doordat hierdoor het totale aantal jaren waarin pensioenkapitaal kan worden opgebouwd met twee jaren toeneemt, hebben ook wijzigingen aan het Witteveenkader plaatsgevonden. Zo worden de maximale opbouwpercentages per 1 januari 2014 aangepast, waardoor voor een eindloonregeling in plaats van 2,0 procent maximaal 1,9 procent fiscaal gefacilieerd pensioen kan worden opgebouwd. Voor een middelloonregeling wordt het percentage van 2,25 verlaagd naar 2,15 en voor beschikbare premieregelingen worden de percentages in gelijke zin aangepast.31 In het regeerakkoord van kabinet-Rutte-Asscher is evenwel een snellere verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd opgenomen, namelijk van 66 jaar in 2018 en 67 jaar in 2021.32 Dit voornemen is inmiddels een wetsvoorstel, welke op 27 juni 2013 door de Tweede Kamer is aangenomen. In dit wetsvoorstel zijn bovendien verdere verlagingen van de maximale fiscale opbouwpercentages opgenomen. Als de Eerste Kamer met dit wetsvoorstel akkoord gaat, worden de opbouw-
Zeker als de opbouwpercentages daadwerkelijk per 1 januari 2014 verder verlaagd worden en het maximale fiscale pensioengevend loon gemaximeerd wordt, is de verwachting dat deze vierde en vijfde pensioenpijler een grotere rol gaan spelen. Doordat men hierdoor minder pensioenkapitaal opbouwt wat niet volledig door langer door te werken gecompenseerd kan worden, wordt het steeds belangrijker om zelf aanvullende oudedagsvoorzieningen te treffen.
23
Taskforce Verzilveren 2013, p. 9. Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 18. 25 Taskforce Verzilveren 2013, p. 5. 26 Zie voor meer informatie over de verschillende soorten pensioenvoorzieningen onder andere naar Bollen-Vandenboorn 2013. 27 Van der Leij, 2012. 28 ‘Zwarte Zwanen’, Omroep MAX, 1 juli 2013. 29 Kamerstukken II 2011/12, 33 290, nr. 3, p. 5 e.v. 30 Dit geldt in principe alleen voor de pensioenopbouw welke na 1 januari 2014 plaatsvindt. De voor 1 januari 2014 opgebouwde pensioenaanspraken worden in beginsel vanaf 65-jarige leeftijd uitgekeerd. Het wordt daarbij evenwel mogelijk om ook deze oudere aanspraken om te zetten naar aanspraken op pensioenuitkeringen vanaf 67 jaar. 31 Kamerstukken II 2011/12, 33 290, nr. 3, p. 12. 32 Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15, p. 57. 24
12
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
33
In lijn met de maximering van het pensioengevend loon zal ook het pensioengevend inkomen in de derde pijler en voor de FOR worden afgetopt. Kamerstukken II 2012/13, 33 610, nr. 3, p. 6 e.v. De Commissie-Van Dijkhuizen heeft in haar interimrapport zelfs een maximering van het pensioengevend loon op € 62.500 opgenomen. Commissie-Van Dijkhuizen 2012, p. 84. 34 Kamerstukken II 2012/13, 33 672, nr. 3, p. 2. In de literatuur worden echter veel vraagtekens gesteld aan de effectiviteit van de voorgestelde verlaging van het maximale pensioengevend loon. Zie onder andere Starink & Janssen 2013. 35 Dietvorst 2010, p. 5. 36 Bollen-Vandenboorn 2013, p. 358. 37 Dietvorst 2010, p. 6. Overigens kan de volgorde van deze vierde en vijfde pensioenpijler ook worden omgedraaid. Zo ziet Visser het menselijk kapitaal liever als vijfde pensioenpijler, omdat dit in zijn optiek het ‘luchtventiel’ vormt om het inkomen voor de oude dag later bij te kunnen sturen. Zie Visser 2011, p. 31. 38 Dietvorst 2010, p. 5.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
13
2.3 De zorgvoorzieningen anno 2013 Evenals de gebieden eigen woning en pensioenen staan ook de zorgvoorzieningen anno 2013 voor een aantal uitdagingen.39 In tegenstelling tot de andere gebieden is het voornaamste probleem van de zorgvoorzieningen gelegen in de snel stijgende collectieve zorguitgaven. Sinds 2001 stijgen de reële zorguitgaven namelijk met gemiddeld meer dan 4,25 procent per jaar waardoor de collectieve zorguitgaven intussen een kwart van de totale collectieve uitgaven beslaan.40 Voor de periode 2010 – 2015 wordt een verdere stijging van € 60 naar € 76 miljard voorzien.41 Voor dit opwaartse effect van de zorguitgaven zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. Zo is de stijging niet alleen het gevolg van een snel stijgende levensverwachting, het is ook het gevolg van een kwaliteitsverbetering in de zorg en het feit dat de overheid sinds het begin van deze eeuw sterk stuurt op het verkorten van de wachtlijsten. In de jaren tachtig van de vorige eeuw beheerste de overheid de zorguitgaven namelijk via aanbodsturing en krappe budgettering. Doordat de resulterende wachtlijsten vervolgens een maatschappelijk probleem werden, is sinds 2001 zowel voor de curatieve als voor de langdurige zorg ingezet op kwaliteitsverbetering en het verkorten van de wachtlijsten. Een deel van de snelle stijging van de collectieve zorguitgaven is dan ook het gevolg van deze inhaalslag.42 Verder maakt nieuwe technologie steeds meer mogelijk en wordt deze techniek bij een grotere groep mensen toegepast. In combinatie met het meer behandelen van patiënten met een relatief lage ziektelast, resulteert een groter zorgvolume wat vervolgens meer geld kost.43 Andere oorzaken zijn gelegen in de stijgende welvaart en de toegenomen mondigheid van patiënten. Doordat men minder ongemakken accepteert, neemt de vraag naar zorg toe. Verder wenst men in een ziekenhuis of kliniek vaker een eenpersoonskamer en wenst men uitgebreid geïnformeerd te worden (wat ook meer tijd en dus meer geld kost).44 Tot slot leiden de zogenoemde “welvaartziekten” zoals obesitas en daaraan gerelateerde ziekten vaker tot complexe behandelingen waarbij de verzorging (en de kosten) toenemen.45 Als deze groei van de collectieve zorguitgaven zich de komende jaren op een gelijke wijze blijft voortzetten, zal dit naar verwachting leiden tot een onhoudbare situatie voor de overheid. Om dit te voorkomen zijn in 2013 verschillende maatregelen getroffen. Zo wordt ingezet op een productiviteitswinst welke verder gaat dan alleen het hanteren van lagere tarieven. Belangrijk is vooral dat het zorgvolume beperkt wordt en dat een ander zorglandschap gecreëerd wordt; namelijk meer extramuralisering.46
Alleen deze mensen kunnen vanaf 1 januari 2015 de benodigde zorg in een beschermende, intramurale omgeving ontvangen.48 Om daadwerkelijk te zorgen dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven wonen, krijgen gemeenten vanaf 2015 via de Wmo een bredere verantwoordelijkheid. Doordat de aanspraken op door de AWBZ gefinancierde extramurele zorg komen te vervallen, wordt budget overgeheveld naar de Wmo om gemeenten meer vrijheid te geven om de benodigde zorg te organiseren.49 Verder krijgen zorgverzekeraars op dit vlak meer verantwoordelijkheid.50
2.4 Conclusie Ondanks dat in dit hoofdstuk slechts een beperkt beeld is geschetst van de actuele situatie omtrent de eigen woning, pensioen en zorg is wel duidelijk dat op alle drie de gebieden ontwikkelingen gaande zijn. Enerzijds zijn het drie heel verschillende gebieden; ze hebben elk andere uitvoerders, andere belanghebbenden, andere regels en andere doelen. Anderzijds zijn er naar mijn mening een aantal potentiële verbindingen te onderscheiden en punten waarop de drie gebieden elkaar in de toekomst wellicht kunnen aanvullen. Zo staan in 2013 veel eigen woningen ‘onder water’, maar zijn er tegelijk ook veel mensen die relatief veel geld bezitten maar wat illiquide vermogen is, omdat het besloten ligt in de eigen woning. De pensioen- en zorgvoorzieningen hebben daarentegen vooral te kampen met tekorten en snel stijgende uitgaven. Omdat de overheid momenteel niet in staat is om dergelijke tekorten te dichten – indien dit al wenselijk zou zijn – wordt het belangrijker dat mensen zelf hun eigen financiële verantwoordelijkheid gaan nemen. Wellicht is hier zelfs een rol voor de eigen woning voor weggelegd. Nu kunnen de Chinese muren tussen deze drie gebieden niet snel worden weggenomen. Het is naar mijn mening wel belangrijk om een visie voor de toekomst op te stellen en met oplossingen te komen om belemmeringen op korte termijn weg te nemen. In het navolgende hoofdstuk wordt op een aantal van deze visies en voorgestelde oplossingen nader ingegaan en in hoofdstuk vijf beschrijf ik mijn eigen ideeën op dit gebied.
De eerste stappen op het gebied van het hervormen en het extramuraliseren van de zorg, zijn in gang gezet. Zo is per 1 januari 2013 een vermogensinkomensbijtelling geïntroduceerd voor het vaststellen van de eigen bijdrage voor zorg via de AWBZ of maatschappelijke ondersteuning via de Wmo. Als gevolg wordt 8 procent van het vermogen in box III van de inkomstenbelasting meegeteld bij de indicatie van de vermogenspositie van de verzekerde.47 Verder is in april 2013 aangekondigd dat de AWBZ per 1 januari 2015 ingrijpend hervormd gaat worden. Het uitgangspunt bij deze hervormingen is vooral te kijken naar wat mensen wel kunnen in plaats van wat zij niet meer kunnen. Indien op enig moment blijkt dat ondersteuning nodig is, wordt vanaf 2015 eerst gekeken naar het eigen sociale netwerk en de financiële mogelijkheid van de persoon om zelf hulp aan huis in te kopen. Alleen als men echt niet meer zelfredzaam is en voor de meeste kwetsbare personen bestaat nog recht op de nieuwe kern-AWBZ.
39 Doordat de eigen woning en de pensioenvoorzieningen in dit onderzoek centraal staan, wordt slechts beperkt op de zorgvoorzieningen anno 2013 ingegaan. 40 Taskforce Beheersing Zorguitgaven 2012, p. 10. 41 Taskforce Beheersing Zorguitgaven 2012, p. 4. 42 Taskforce Beheersing Zorguitgaven 2012, p. 12. 43 Kamerstukken II 2012/13, 33 400, nr. 1, p. 29. 44 Ministerie van VWS 2012, p. 16. 45 Taskforce Beheersing Zorguitgaven 2012, p. 19. 46 Taskforce Beheersing Zorguitgaven 2012, p. 32. 47 Kamerstukken II 2011/12, 33 204, nr. 3, p. 1.
14
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
48
Pagina 4 van de bijlage “Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg” bij Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 296. Pagina 8 van de bijlage “Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg” bij Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 296. 50 Pagina 6 van de bijlage “Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg” bij Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 296. 49
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
15
Hoofdstuk 3 Initiatieven op het gebied van de
eigen woning en de oude dag
“Met het oog op de stijgende zorguitgaven en de toenemende druk op ons pensioenstelsel kan er in de toekomst meer vraag ontstaan naar producten die het mogelijk maken om het vermogen uit de eigen woning vrij te maken”.51 Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in de Miljoenennota 2013 drie studies aangekondigd specifiek gericht op de combinatie eigen woning – pensioenen – zorg. Hoewel deze studies alle drie een andere invalshoek hebben, zijn ze allen gericht op de vraag hoe deze gebieden elkaar in de toekomst kunnen aanvullen dan wel kunnen versterken. In de navolgende paragrafen ga ik op twee van deze studies, namelijk van de Taskforce Verzilveren en de WRR, nader in.52 Daarnaast ga ik in dit hoofdstuk afzonderlijk in op het proefschrift van Janneke Toussaint.53 In het kader van haar promotie heeft zij namelijk vanuit een psychologisch oogpunt onderzocht hoe mensen de rol van eigenwoningbezit zien in hun financiële strategie. Aansluitend evalueer ik deze beschreven initiatieven in paragraaf 3.4 en dit hoofdstuk wordt in paragraaf 3.5 afgesloten met een conclusie.
3.1 Eigen haard is zilver waard De Taskforce Verzilveren is een maatschappelijk initiatief waarbij de Vereniging Eigen Huis, het Ministerie van BZK en andere organisaties, deskundigen en wetenschappers onder leiding van Paul Tang een tweeledig onderzoek hebben gedaan op het gebied van de eigen woning – pensioenen – zorg. Zo heeft de Taskforce Verzilveren eerst een analyse gemaakt van de huidige belemmeringen om het vermogen besloten in de eigen woning te verzilveren en zijn daarna mogelijkheden onderzocht om deze belemmeringen te overwinnen zonder dat de huidige situatie volledig op de schop hoeft.54 In dit kader heeft de Taskforce Verzilveren in haar studie een onderscheid gemaakt tussen drie manieren om de waarde van een eigen woning te verzilveren, namelijk door te verhuizen, door te lenen (en te blijven wonen) en door te verkopen en te blijven wonen. Vanzelfsprekend kent elke methode eigen voor- en nadelen, waar in dit rapport uitgebreid op in wordt gegaan.
Huidige belemmeringen Zo concludeert de Taskforce Verzilveren ten aanzien van de eerste methode – verhuizen – dat ondanks dat dit wellicht de meest voor de hand liggende methode is, de praktijk anders is.55 De bereidheid om te verhuizen daalt namelijk naarmate de leeftijd vordert en er blijkt zowel kwantitatief als kwalitatief bezien een tekort te zijn aan geschikte koop- en huurwoningen voor ouderen.56 De tweede methode – lenen (en blijven wonen) – is volgens de Taskforce Verzilveren voornamelijk interessant om grote en/of onregelmatige uitgaven te financieren. Een belemmering van deze methode is volgens de Taskforce Verzilveren evenwel dat deze methode niet voor alle huizenbezitters is weggelegd. Voor huizenbezitters met een voldoende en bestendig inkomen zal het afsluiten van een nieuwe of tweede hypothecaire lening over het algemeen niet tot problemen leiden (ondanks dat geen recht bestaat op hypotheekrenteaftrek). Voor huizenbezitters met voldoende inkomen voor levensonderhoud maar met onvoldoende liquiditeit kan de rente- en aflossingslast mogelijk te zwaar zijn. Derhalve concludeert de Taskforce Verzilveren dat het verzilveren in dit verband wellicht het meest lastig is voor de ouderen die er het meest behoefte aan hebben.57 51
Kamerstukken II 2012/13, 33 400, nr. 1, p. 46. Omdat de studie van de SER tot dusver heeft geresulteerd in een interim-rapport dat voornamelijk gericht is op de betaalbaarheid van de zorg, ga ik in dit onderzoek niet nader op deze studie in. Zie voor meer informatie SER 2012. 53 Ik heb gekozen om deze drie studies uit te werken, omdat dit drie recente en relatief grotere studies zijn. Daarnaast is de combinatie eigen woning – pensioenen – zorg een regelmatig terugkerend onderwerp in de vakliteratuur, waarvan een aantal van deze publicaties in dit onderzoek aangehaald wordt. 54 Taskforce Verzilveren 2013, p. 9. 55 Taskforce Verzilveren 2013, p. 27. 56 Taskforce Verzilveren 2013, p. 33. 57 Taskforce Verzilveren 2013, p. 29. 52
16
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
17
Ten aanzien van de derde methode – verkopen en blijven wonen – stelt de Taskforce Verzilveren tot slot dat de belangrijkste belemmeringen zijn, dat de systematische risico’s die verkoop op termijn met zich meebrengen over het algemeen leiden tot een lagere verkoopopbrengst en dat transparantie van de verdeling van deze risico’s noodzakelijk is voor het vertrouwen van ouderen in dergelijke producten.58
Mogelijke oplossingen In hoofdstuk vier en vijf van het rapport gaat de Taskforce Verzilveren vervolgens in op mogelijke oplossingen om de hiervoor beschreven belemmeringen op te heffen. Zo stelt de Taskforce Verzilveren ten aanzien van de eerste methode (verhuizen) dat de keuze om te verhuizen vooral een persoonlijke overweging is. Een ruimer aanbod aan betaalbare en toegankelijke koop- en huurwoningen acht de Taskforce Verzilveren in dit verband evenwel van belang om ouderen te stimuleren om het vermogen van de eigen woning te verzilveren.59 Met betrekking tot de belemmering dat het afsluiten van een lening niet voor alle ouderen is weggelegd, komt de Taskforce Verzilveren in dit rapport met enkele nieuwe voorstellen. Hier ga ik later apart op in. Omtrent de methode van het verkopen en blijven wonen concludeert de Taskforce Verzilveren ten slotte dat de initiatieven op dit vlak vooral gekenmerkt worden door kleinschaligheid en dat een markt voor verzilverproducten hiervoor in ontwikkeling moet worden gebracht. De Taskforce Verzilveren is namelijk van mening dat er een aantal goede initiatieven en producten op dit gebied is en dat deze met de juiste ondersteuning zeker tot wasdom kunnen komen.60
Nieuwe voorstellen Zoals hiervoor al aangegeven draagt de Taskforce Verzilveren in haar rapport ook enkele nieuwe voorstellen aan om het vermogen dat besloten ligt in de eigen woning te verzilveren. Zo stelt de Taskforce Verzilveren voor om de huidige PW aan te passen, zodat het voor ouderen mogelijk wordt om bij een pensioenfonds een bedrag ineens te lenen in ruil voor een lagere pensioenuitkering. Naar de mening van de Taskforce Verzilveren kan dit namelijk een uitkomst zijn voor ouderen voor wie het niet mogelijk is om een (extra) hypothecaire lening af te sluiten.61 Een andere optie die in dit verband naar voren komt, is om het aanvullende pensioen als onderpand voor een hypothecaire lening te gebruiken. Deze additionele zekerheid zou weifelende aanbieders naar de mening van de Taskforce Verzilveren over de streep kunnen trekken om verzilverproducten aan te bieden.62 Een andere vorm van verzilveren welke in dit rapport naar voren komt, is dat ouders hun kinderen aan een hypotheek kunnen helpen door deels garant te staan voor de rente en aflossing van de hypotheek van de kinderen.63 Ondanks dat dit niet tot een geldelijke uitkering leidt, wordt op deze manier toch het vermogen dat besloten ligt in de eigen woning aangewend. Als variant hierop draagt de Taskforce Verzilveren vervolgens het zogenoemde “twee-generatiehuis” aan.64 Dit behelst niet zozeer het te gelde maken van het vermogen van de eigen woning, maar hiermee wordt de woning zelf benut om op latere leeftijd comfortabel te wonen.65 Tot slot stelt de Taskforce Verzilveren een nieuw te ontwikkelen “zorghypotheek” voor. De zorghypotheek kan namelijk een uitkomst zijn voor ouderen, die ineens voor onverwacht grote uitgaven komen te staan om zelfstandig en zelfredzaam in de eigen woning te kunnen blijven wonen. Doordat deze mogelijkheid pas op latere leeftijd relevant wordt, is het langlevenrisico voor de aanbieders beter te overzien waardoor de kosten ten opzichte van een reguliere hypothecaire lening lager kunnen zijn.66
Conclusie Alles overziend concludeert de Taskforce Verzilveren in haar rapport dat regulering en zelfregulering noodzakelijk is om een maatschappelijk verantwoorde markt voor verzilveren te laten ontstaan. Daarbij dienen de transacties maatwerk te zijn en is betrouwbare voorlichting en deskundig advies noodzakelijk om de drempel voor ouderen om het vermogen van de eigen woning te verzilveren, te verlagen.67
3.2 Wonen, zorg en pensioenen “Wonen, zorg en pensioenen” is een verkennende studie door de WRR en het ministerie van BZK waarbij een tiental essays bijeen zijn gebracht welke nader ingaan op mogelijkheden om tot een samenhangende benadering te komen van wonen, zorg en pensioenen.68 In de navolgende paragrafen ga ik op deze verschillende essays afzonderlijk in.
3.2.1 Wonen, zorg en pensioenen: hervormen en verbinden Wendy Asbeek Brusse en Cor van Montfort beschrijven in het eerste essay uitgebreid de huidige problematiek van de woning-, zorg- en pensioensector en de hervormingsagenda van het kabinet Rutte II. Aansluitend wordt aan de hand van samenvattingen van de navolgende essays een aantal denkrichtingen afgeleid. De eerste benadering die Asbeek Brusse en Van Montfort destilleren, is een integrale aanpak met een samenhangend financieringsmodel. Door de financiering en consumptie van wonen, zorg en pensioen over de levensloop met elkaar te verbinden zou meer individuele flexibiliteit ontstaan en meer maatwerk om bij de zorg- en woonbehoeften van ouderen aan te sluiten. Bij deze nadering wordt evenwel de kanttekening geplaatst dat het succes voornamelijk afhangt van een gunstige conjuncturele ontwikkeling en indien één element zich niet naar verwachting ontwikkelt, het samenhangende stelsel ondermijnd wordt.69 Een minder ingrijpende denkrichting is de tweede die Asbeek Brusse en Van Montfort resumeren, waarbij per domein naar kleine aanpassingen wordt gekeken om zo de verschillende domeinen stap voor stap naar elkaar toe te laten groeien. Enerzijds kan hierdoor flexibel op de actualiteit worden aangesloten en anderzijds is men bang dat door deze stapsgewijze benadering de samenhang in de loop van de tijd verloren gaat.70 Een alternatieve benadering zien de schrijvers vervolgens in het stimuleren van de praktijk om initiatieven te ontwikkelen, te laten groeien en pas waar nodig de stelsels aan te passen. In tegenstelling tot de andere denkrichtingen zou deze alternatieve benadering al op korte termijn tot vernieuwende en innovatieve arrangementen kunnen leiden, maar voor de langere termijn worden evenwel vraagtekens geplaatst of ingrijpendere wijzigingen nodig zijn om de domeinen in hun kern te raken.71 De laatste denkrichting heeft tot slot een andere invalshoek en wel langs de lijn systeem – individu en financiële haalbaarheid – inhoudelijke ambities.72
3.2.2 Naar een drie-eenheid van pensioen, wonen en zorg In dit essay van Lans Bovenberg zijn twee macro-economische uitdagingen het uitgangspunt, te weten de stijgende zorgkosten van de ouderenzorg en de hypotheekfinanciering van het eigen woningbezit. Op basis van de levensloopbenadering acht Bovenberg het in dit verband van belang om het pensioenvermogen en het vermogen in de eigen woning verder te mobiliseren.73 Door de verschillende vermogensvormen beter uit te wisselen houdt men voldoende bestedingsruimte over tijdens het werkzame leven en krijgt men meer eigen verantwoordelijkheid en regie over de manier waarop men op latere leeftijd wil wonen en verzorgd wil worden.74
58
Taskforce Verzilveren 2013, p. 33. Taskforce Verzilveren 2013, p. 39. 60 Taskforce Verzilveren 2013, p. 40. 61 Taskforce Verzilveren 2013, p. 39. 62 Taskforce Verzilveren 2013, p. 37. 63 Bij deze mogelijkheid plaatst de Taskforce evenwel de kanttekening dat er momenteel maar één aanbieder van deze mogelijkheid in de markt is. 64 Voor een twee-generatiehuis wordt de woning van ofwel de ouders ofwel dat van één van de kinderen zodanig aangepast dat twee huishoudens de woning delen. 65 Taskforce Verzilveren 2013, p. 37. 66 Taskforce Verzilveren 2013, p. 37. 59
18
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
67
Taskforce Verzilveren 2013, p. 35. Kamerstukken II 2012/13, 33 400, nr. 1, p. 46. 69 WRR 2012, p. 26. 70 WRR 2012, p. 27. 71 WRR 2012, p. 27. 72 WRR 2012, p. 27. 73 De levensloopbenadering onderscheidt de volgende vier fasen waarin mensen volgens Bovenberg verschillende behoeften hebben: 1) het begin van het werkzame leven, 2) de rest van het werkzame leven, 3) het begin van de pensioenperiode en 4) de tweede helft van de pensioenperiode waarin men hulpbehoevend kan worden. Zie WRR 2012, p. 36. 74 WRR 2012, p. 36. 68
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
19
Zo ziet Bovenberg de aangescherpte hypotheekmogelijkheden als een grote belemmering voor mensen aan het begin van hun werkzame leven. Tegenwoordig moet namelijk relatief veel eigen vermogen in de woning geïnvesteerd worden bij de aankoop en mensen die net aan het werkzame leven beginnen, bezitten dit vermogen meestal niet. Doordat ze wel deelnemen aan verplichte pensioenregelingen ligt het naar de mening van Bovenberg voor de hand om dit vermogen te benutten voor de financiering van de eigen woning, bijvoorbeeld door middel van bouwsparen.75 In het verlengde hiervan pleit Bovenberg voor een hervorming van het collectieve pensioenstelsel door de doorsneeopbouw te vervangen door een degressieve opbouw van pensioenkapitaal. Hierdoor wordt in de beginjaren meer kapitaal opgebouwd dan premie wordt ingelegd en krijgen jongeren meer kapitaal voor de aankoop van een eigen woning tot hun beschikking.76 Daarnaast zullen door deze veranderingen de individuele eigendomsrechten van het pensioen beter gedefinieerd moeten worden. Als men dan een woning koopt, dient precies duidelijk te zijn hoeveel pensioenrechten worden opgegeven.77 Voor de rest van het werkzame leven acht Bovenberg het tevens van belang dat een deel van het pensioenkapitaal kan worden ingezet voor de aflossing van de eigenwoningschuld. Een woning vrij van schuld is immers pensioen in natura.78 Hierbij wordt evenwel de kanttekening geplaatst in hoeverre het geheel aflossen optimaal is. Indien men namelijk net voor het pensioen zit en een pensioentekort heeft, dan is aflossen niet optimaal. Deze mensen doen er beter aan om het vermogen liquide te houden, zodat hun pensioen kan worden aangevuld. Daarnaast blijkt uit diverse onderzoeken dat een LTV-ratio van 60 procent al voldoende is om het risico op restschuld zo goed als uit te sluiten.79 Maar ook na pensionering ziet Bovenberg mogelijkheden waardoor pensioenfondsen een mobielere en dynamischere rol kunnen spelen. Zo kunnen pensioenfondsen producten aanbieden of aanbieders ondersteunen bij producten, die het mogelijk maken om het vermogen uit de eigen woning liquide te maken. Daarnaast ziet Bovenberg een oplossing gelegen in zogenoemde zorgannuïteiten.80 Voor de tweede helft van de pensioenperiode ziet Bovenberg vervolgens mogelijkheden voor pensioenfondsen om bij te dragen aan de financiering van woon-zorg-arrangementen of dat zij hun inkoopkracht kunnen benutten bij het collectief verkopen van de oorspronkelijke eigen woningen.81 Kortom, Bovenberg pleit in dit essay voor een dynamischere benadering van besparingen zowel gedurende het werkzame als het gepensioneerde leven.82
3.2.3 Wonen, zorg en pensioen: naar een integrale benadering? Op het huidige gebied van kredietverlening dragen Hans de Boer, Myrthe de Jong en Gijs van der Vlugt in het derde essay aanvankelijk de oplossing aan om institutionele beleggers te stimuleren om hypotheken op te kopen. Doordat deze methode evenwel verschillende nadelen en hoge risico’s met zich mee brengt, is naar de mening van De Boer, De Jong en Van der Vlugt een alternatieve oplossing op het gebied van de kredietverlening gelegen in het vergroten van de transparantie van de verhandelde producten. Op deze wijze verkrijgen investeerders niet alleen meer zekerheid, het maakt het ook gemakkelijk om investeerders in de kredietverlening te betrekken.83
75
WRR 2012, p. 39. WRR 2012, p. 41. 77 WRR 2012, p. 43. 78 WRR 2012, p. 43. 79 WRR 2012, p. 45. 80 Zorgannuïteiten zijn verzekeringen tegen een lang leven in ongezonde toestand en combineren een omgekeerde levensverzekering met een schadeverzekering. WRR 2012, p. 50. 81 WRR 2012, p. 51. 82 Zie voor een uitgebreidere uitwerking van het initiatief van de dynamische toekomstvoorziening het NEA-paper van de heren Bovenberg, Koelewijn en Kortleve uit 2011 (Bovenberg, Koelewijn & Kortleve 2011). Hierin pleiten de heren niet alleen voor meer dynamiek in de opbouw- en in de uitkeringsfase, maar ook voor meer interactie tussen de domeinen werk, pensioen, zorg en wonen. 83 WRR 2012, p. 60.
Een andere belemmering zien De Boer, De Jong en Van der Vlugt gelegen in het feit dat een groot deel van het vermogen van mensen niet liquide is (pensioen en woningen). Door deze vermogensopbouw flexibeler in te richten zou men beter in staat zijn om onverwachte schokken (bijvoorbeeld ontslag of arbeidsongeschiktheid) of toenemende eigen bijdragen in de zorg, op te vangen.84 De schrijvers benadrukken op dit punt evenwel dat het flankerend beleid goed in ogenschouw moet worden genomen. Aansluitend gaan De Boer, De Jong en Van der Vlugt in op het regelmatig als oplossing voor de integrale benadering van wonen, zorg en pensioenen aangehaalde zorgsparen. Mede door de verschillende vormen waarin dit zorgsparen is geïnitieerd en vanwege enkele uitvoerende complicaties, onderscheiden de schrijvers in dit essay oplossingen voor de cure en de care. Voor de cure zou verplicht individueel zorgsparen een oplossing kunnen zijn, maar kent nadelen vanwege het onvoorziene karakter van zorg. Verder zijn De Boer, De Jong en Van der Vlugt van mening dat deze verplichtstelling zowel voor mensen met lage inkomens als met hoge inkomens, geen werkelijke oplossing biedt. Mensen met een laag inkomen kunnen dit vermogen waarschijnlijk niet opzij leggen en mensen met een hoog inkomen kunnen de zorgkosten (gemakkelijk) uit hun reguliere inkomen en/of vermogen financieren.85 Zodoende zien de schrijvers een eenvoudigere oplossing gelegen in het verhogen van de eigen bijdragen en/ of het verkleinen van het verzekerde pakket zonder flankerend beleid.86 Voor de langdurige zorg zien De Boer, De Jong en Van der Vlugt tot slot oplossingen in het liquide maken van het vermogen van de eigen woning en wederom het verhogen van de eigen bijdragen. Maar omdat het eigenwoningbezit over het algemeen daalt naarmate de leeftijd stijgt en het verhogen van de eigen bijdragen de hiervoor beschreven nadelen bevat, zijn de schrijvers van mening dat moet worden nagedacht over een meer specifiek vangnet voor mensen met de allerlaagste inkomens. Alles overziend zijn de schrijvers van mening dat de specifieke problemen om specifieke oplossingen vragen en dat een integrale oplossing vanwege de grote diversiteit aan problemen, wellicht erger is dan de kwaal.87
3.2.4 Enkele macro-economische bedenkingen omtrent wonen, zorg en pensioenen Zoals de titel aangeeft, beschrijft Marnix Amand in dit essay verschillende macro-economische effecten van de beoogde hervormingen op het gebied van wonen, zorg en pensioenen.88 Het naar mijn mening belangrijkste macro-economische effect dat Amand beschrijft, is de theorie van de “asset meltdown”.89 Deze theorie houdt in dat mensen sparen in tijden dat ze meer verdienen dan gebruiken en zodra ze de activa nodig hebben, deze weer verkopen. Daarbij wordt verondersteld dat zowel nu als straks een markt aanwezig is waar gekocht en verkocht kan worden en waar anderen precies de omgekeerde transacties afsluiten.90 Nu lijkt deze markt aanwezig, maar door de vergrijzing stijgt het aantal verkopers ten opzichte van het aantal kopers, waardoor de prijs van de activa zal dalen. Als gevolg zullen ouderen meer moeite hebben om hun besparingen te verzilveren.91 Hoewel sparen de meest voor de hand liggende optie lijkt, blijkt het macro-economisch bezien dus tamelijk ineffectief.92 Daarnaast stelt Amand zichzelf in dit essay de vraag hoeveel eigenwoningvermogen daadwerkelijk voorhanden is en wie de uiteindelijke lasten dragen. Ten aanzien van het beschikbare eigenwoningvermogen is de waardedaling van de afgelopen jaren namelijk een probleem voor het vervroegd verzilveren. Daarnaast dient er voor dit verzilveren een partij te zijn die de woning wil financieren, maar daarbij is het de vraag tegen welke rente en tegen welke risico’s deze financiering plaatsvindt.93 Tot slot beschrijft Amand dat het huidige eigenwoningvermogen vooral vererft en dat door het verzilveren voornamelijk de erfenissen lager worden. Zodoende is de schrijver van mening
76
20
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
84
86 87 88 89 90 91 92 93 85
WRR 2012, p. 61. WRR 2012, p. 66. WRR 2012, p. 67. WRR 2012, p. 68. WRR 2012, p. 71. WRR 2012, p. 74. WRR 2012, p. 73. WRR 2012, p. 74. WRR 2012, p. 76. WRR 2012, p. 78.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
21
dat het verzilveren eigenlijk een indirecte belasting is op erfenissen. Nu is dit naar zijn mening een effectieve methode van belastingheffing, maar dient daarbij wel de kanttekening te worden geplaatst dat de uiteindelijke kosten van het verzilveren door de jongere generatie wordt gedragen.94
te worden betaald en ontstaat recht op de fiscale ouderenkorting.102 Dat dit percentage per sociaaleconomische groep verschilt, blijkt wel uit de gemiddelde inkomensstijging van 12 procent die mensen die vanuit een uitkeringssituatie pensioneren, ontvangen.103
3.2.5 De toereikendheid van pensioeninkomens in Nederland; een meerpijlerbenadering
Maar niet alleen het inkomen verandert na pensionering, ook het uitgavenpatroon, waarbij over het algemeen geldt dat zodra men ouder wordt, het bestedingspatroon beperkter wordt. Alles overziend is Soede van mening dat de inkomensdaling redelijk in lijn is met de afgenomen behoeften van ouderen, maar dat weinig rekening wordt gehouden met het dalen van de bestedingsbehoeften op latere leeftijd. In dit kader stelt Soede dan ook voor om het hoog-laag pensioen vaker te gebruiken of de indexatie voor gepensioneerden lager vast te stellen dan voor werkende mensen.104
Het vijfde essay is van Marike Knoef, Jim Been, Rob Alessie, Coen Caminada, Kees Goudswaard en Adriaan Kalwij en zij hebben in het kader van het OESO-project genaamd ‘Retirement Savings Adequacy’ empirisch onderzoek verricht naar de vermogenscomponenten die Nederlanders hebben opgebouwd als oudedagsvoorziening. Daarbij hebben ze tevens een vergelijking gemaakt tussen het verwachte inkomen na pensionering en het referentie-inkomen.95 Hiervoor hebben de schrijvers de AOW-rechten, de aanvullende pensioenrechten, het opgebouwde vermogen in vrijwillige pensioenproducten, de eigen woning en het privévermogen beoordeeld en afgezet tegen verschillende leeftijdscategorieën en sociaaleconomische groepen. Zo blijkt uit het onderzoek dat vóór pensionering arbeid de belangrijkste bron van inkomen is en dat het vermogen op spaarrekeningen over het algemeen oploopt tot dat men 69 jaar oud is. Daarna neemt het vermogen op de spaarrekeningen iets af.96 Vervolgens hebben Knoef, Been, Alessie, Caminada, Goudswaard en Kalwij de vermogenscomponenten geannuïtiseerd en berekend wat de verschillende leeftijdscategorieën en sociaaleconomische groepen met hun opgebouwde vermogen als inkomen kunnen ontvangen na pensionering.97 Aansluitend hebben de schrijvers aan de hand van deze vervangingsratio’s berekend in welke mate de verschillende categorieën en groepen na pensionering in hun levenstandaard kunnen voorzien. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat als naar de gemiddelde contante waarde van de vermogenscomponenten ten opzichte van de inkomensverdeling wordt gekeken, de AOW nagenoeg vlak is over de inkomensverdeling maar dat de omvang van andere vermogenscomponenten toeneemt naarmate het bruto inkomen van mensen toeneemt.98 Verder blijkt uit dit onderzoek dat de mediane pensioenannuïteit over alle leeftijdscategorieën en sociaaleconomische groepen tezamen ongeveer 80 procent van het bruto inkomen bedraagt en dat vermogen uit onroerend goed en overige private besparingen een fors positief effect heeft op deze vervangingsratio.99 Tot slot kwalificeren de schrijvers de eerste generatie allochtonen, alleenstaande vrouwen en mensen die langer dan een jaar zijn aangewezen op werkloosheids-, bijstands- of arbeidsongeschiktheidsuitkering, elk om verschillende redenen, als kwetsbare groepen.100 Ten opzichte van het gemiddelde ligt het vervangingsratio van deze groepen lager dan 70 procent waardoor zij, naar de mening van Knoef, Been, Alessie, Caminada, Goudswaard en Kalwij, het grootste “pensioenrisico” lopen.
3.2.6 Genoeg pensioen? In dit essay gaat Arjan Soede in op de inkomensveranderingen die mensen na pensionering ervaren en op de vraag of dit inkomen aansluit bij de gewijzigde (financiële) behoeften na pensionering. Zo is een te laag pensioen vanzelfsprekend niet wenselijk, maar ook een te hoog pensioen is niet efficiënt. De pensioenpremies hadden dan immers lager vastgesteld kunnen worden.101 Uit diverse onderzoeken waar Soede zich in dit essay op baseert, blijkt dat bij een bruto pensioen van 70 procent van het laatst verdiende loon, de gemiddelde persoon er na pensionering 15 procent op achteruit gaat. Na pensionering hoeven immers geen AOW- en pensioenpremies meer 94
95 96 97 98 99
WRR 2012, p. 76. WRR 2012, p. 84. WRR 2012, p. 95. WRR 2012, p. 97. WRR 2012, p. 101. WRR 2012, p. 108. 100 WRR 2012, p. 104. 101 WRR 2012, p. 118.
22
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
3.2.7 Nieuw verbindend vermogen; een zoektocht naar nieuwe verknopingen van wonen, zorg en pensioenen Taco Brandsen, Jan Kees Helderman en Cor van Montfort zien op de domeinen wonen, zorg en pensioenen al verschillende verbindingen, maar destilleren in dit essay aan de hand van een analyse van de huidige stelsels en de huidige ontwikkelingen op de verschillende domeinen, uitgangspunten voor een meer duurzame verbinding. Zo blijkt uit hun analyse dat mensen verschillende motieven hebben om deel te nemen aan een sociaal verzekeringsstelsel. Deze stelsels staan momenteel niet alleen door de huidige economische crisis onder druk, er is ook sprake van een sterke sociaal-culturele pressie. Deze pressie zou enerzijds het resultaat zijn van de toenemende mismatch tussen de verdeling van de risico’s en beschikbare middelen en anderzijds het gevolg zijn van het eroderen van het draagvlak voor de collectieve solidariteit. Zo worden gepensioneerden ook wel als “the greedy generation” aangeduid, omdat zij niet alleen verwachten in alles gecompenseerd te worden (gestegen kosten etc.), ze menen er recht op te hebben.105 Daarnaast zorgt het eroderende draagvlak ervoor dat steeds meer naar het Angelsaksische model wordt geneigd, waarbij kapitaal tussen generaties wordt overgedragen maar enkel in de familiaire sfeer. Doordat de collectieve solidariteit hierdoor steeds verder lijkt op te drogen, dreigen de collectieve voorzieningen op termijn onbetaalbaar te worden.106 Vervolgens onderscheiden Brandsen, Helderman en Van Montfort drie typen initiatieven welke momenteel bijdragen aan verbindingen op de domeinen wonen, zorg en pensioenen. Zo gaan de schrijvers op verschillende voorbeelden in van organisaties die op zoek zijn gegaan naar niches in de bestaande markten om zo nieuwe diensten, producten en organisatievormen te ontwikkelen (bijvoorbeeld Syntrus Achmea, de omkeerhypotheken voor het dekken van onverwachte zorguitgaven, het Wooninvesteringsfonds en het idee van zorgruil).107 Het tweede type initiatief dat Brandsen, Helderman en Van Montfort onderscheiden, zijn initiatieven die een reactie zijn op veranderingen in (Europese) wet- en regelgeving. Als voorbeeld van dit type initiatieven wordt onder andere ingegaan op de recente ontwikkelingen binnen de AWBZ, waardoor wonen en zorg gescheiden wordt. De schrijvers verwachten dat deze scheiding op korte termijn tot nieuwe allianties en combinaties zal leiden.108 Het derde type initiatief is ten slotte het experimenteren en oplaten van “proefballonnen”. Dit type initiatieven dient overigens naar de mening van de schrijvers vooral uit de markt zelf te komen.109
102 Zie voor de ouderenkorting artikel 8.17 Wet IB 2001 en voor de alleenstaande ouderenkorting artikel 8.18 Wet IB 2001. WRR 2012, p. 120. 103 WRR 2012, p. 121. 104 WRR 2012, p. 123. 105 WRR 2012, p. 132. 106 WRR 2012, p. 133. 107 WRR 2012, p. 134. 108 WRR 2012, p. 137. 109 WRR 2012, p. 139.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
23
Brandsen, Helderman en Van Montfort concluderen aansluitend op deze analyse dat de wil om te innoveren en te experimenteren zeker aanwezig is, alleen dat de huidige situatie ver verwijderd is van een duurzame governance met passende sociale voorzieningen. Ten einde deze duurzame governance verder te ontwikkelen extraheren de schrijvers evenwel drie uitgangspunten welke in ogenschouw moeten worden genomen. Zo dienen de collectieve voorzieningen krimpbestendig te zijn en moeten zij niet al te zeer afhankelijk zijn van groeiverwachtingen. Daarnaast dienen de voorzieningen sterker aan elkaar gekoppeld te worden en tot slot achten de schrijvers transparantie en een sluitende governance noodzakelijk om de drie domeinen daadwerkelijk duurzaam te kunnen verbinden.110 Het duurzaam Nieuw Verbindend Vermogen laat zich naar de mening van Brandsen, Helderman en Van Montfort namelijk alleen binnen verzekerde grenzen verbinden.111
3.2.8 Vitaliteit en solidariteit Met het oog op het creëren van verbindingen tussen de domeinen wonen, zorg en pensioen ziet Diana Monissen echter een belangrijke rol weggelegd voor zorgverzekeraars. Naar de mening van Monissen zijn zorgverzekeraars namelijk vanuit hun maatschappelijke positie uitgegroeid tot instanties die goed in staat zijn om een onderscheidende rol te spelen. Zorgverzekeraars staan immers dicht bij de mensen waardoor ze goed op behoeften kunnen in spelen.112 In dit kader onderscheid Monissen vervolgens drie actuele uitdagingen waar zorgverzekeraars een verschil kunnen maken. Zo kunnen zorgverzekeraars bijdragen aan de samenwerking tussen mensen in dorpen en wijken op het gebied van vitaliteit en gezondheid. Door preventie en zelfmanagement te stimuleren kunnen zorgverzekeraars ouderen verder ontzorgen en tegelijkertijd empoweren.113 Als voorbeeld van een zorgverzekeraar die in dit kader al eerste stappen heeft gezet, haalt de schrijver vervolgens De Friesland Zorgverzekeraar aan. Deze zorgverzekeraar investeert onder het motto ‘jong geleerd is oud gedaan’ namelijk al jaren flink in sport op Friese basisscholen.114 De tweede uitdaging die in dit kader wordt onderscheiden, is hoe deze betrokkenheid georganiseerd moet worden. Monissen is daarbij van mening dat ontschotting noodzakelijk is en dat zorg meer in de eigen woonomgeving van mensen gaat plaatsvinden. Dit zou namelijk een daling in de zorgkosten kunnen bewerkstelligen en resulteren in een hogere kwaliteit van zorg. In dit kader ziet de schrijver overigens naast zorgverzekeraars ook een rol voor woningcorporaties weggelegd.115 De derde uitdaging waar zorgverzekeraars ten slotte een rol kunnen spelen is het creëren van solidariteit en van saamhorigheid. Door concreet in te zetten op de eigen kracht en verantwoordelijkheid van mensen, maar daarbij de aandacht voor bijzondere omstandigheden als onverzekerden, illegalen en wanbetalers niet uit het oog te verliezen, kunnen zorgverzekeraars naar de mening van de schrijver zorgen voor een solidaire eenheid. Alleen door een deel te zijn van een dergelijke solidaire eenheid wordt volgens Monissen ieders belang gediend.116 Alles overziend is Monissen dus van mening dat zorgverzekeraars vanuit hun maatschappelijke positie een belangrijke rol kunnen spelen om te zorgen dat men een vitaler en solidair leven kan leiden. Voorwaarde is overigens wel dat de zorgverzekeraars lef moeten hebben om de gebade paden te verlaten.117
3.2.9 Dorst! Het eigenwoningbezit als onderdeel van de verzorgingsstaat Vanwege de interessante bandering en conclusies van Marja Elsinga en Janneke Toussaint staat in de volgende paragraaf het proefschrift van Toussaint centraal. Omdat in dit proefschrift de psychologische aspecten van het eigenwoningbezit uitgebreid wordt beschreven, ga ik in deze paragraaf niet afzonderlijk op dit essay van Elsinga en Toussaint in.
3.2.10 Je huis als pensioen? Mogelijkheden en beperkingen voor verschillende inkomensgroepen in Nederland Het laatste essay welke in de studie van de WRR is opgenomen, is het essay van Caroline Dewilde en Nada Delfani waarin de relatie tussen pensioenen en eigenwoningbezit centraal staat. In het eerste gedeelte van dit essay gaan de schrijvers in op de zogenoemde “afruil” tussen het eigenwoningbezit en het pensioenvermogen. Hieruit blijkt echter dat indien al sprake is van een afruil, dit voornamelijk historisch gegroeid is in landen waar eigenwoningbezit in een vroeg stadium gestimuleerd werd en waar de pensioenvoorzieningen minder genereus waren.118 Daarnaast concluderen Dewilde en Delfani dat ondanks dat het bezit van een eigen woning in principe een effectieve bescherming tegen armoede vormt, het bezit niet per definitie leidt tot meer mogelijkheden om de woningwaarde te utiliseren.119 Zo is het hoge eigenwoningbezit in Zuid-Europese landen voornamelijk ingegeven door het ontbreken van zowel een sociale als een private huursector. Gevolg is dat een woning in principe een familiaire bezitting is en het niet mogelijk is om de waarde van de woning te verzilveren om de persoonlijke financiële situatie te verbeteren.120 In het tweede gedeelte van dit essay gaan Dewilde en Delfani vervolgens specifiek op de Nederlandse situatie in. Zo blijkt dat in Nederland het eigenwoningbezit over het algemeen daalt naarmate het inkomen lager is en dat het pensioenvermogen hoger is voor mensen met een eigen woning ten opzichte van mensen met een huurwoning. Doordat mensen met een hoger inkomen voorts ook een hoger pensioenvermogen hebben, zijn zij dus minder aangewezen op de eigen woning om de gewenste levenstandaard te kunnen behouden.121 Een andere belemmering zien de schrijvers vervolgens gelegen in de beperkte woningmarkt. Zo ontbreken in landen waar bijna iedereen een eigen woning heeft alternatieven zoals huurwoningen, terwijl in landen waarbij de woningmarkt wel uit verschillende segmenten bestaat, er altijd een gedeelte van de bevolking is dat niet de mogelijkheid heeft om een eigen woning te kopen.122 Tot slot hebben mensen met lagere inkomens over het algemeen meer problemen om daadwerkelijk vermogen in de eigen woning op te bouwen. Zo hebben deze mensen over het algemeen hogere hypotheken in verhouding tot de waarde van de woning. Sinds de daling van de huizenprijzen zijn dan ook relatief veel woningen van mensen met lagere inkomens onder water komen te staan. Zij zullen het vermogen uit de eigen woning naar alle waarschijnlijkheid niet als aanvullende oudedagsvoorziening kunnen gebruiken.123 Daarnaast zijn de “winsten” op de eigen woning slechts relatief zolang het vermogen niet liquide gemaakt is. Daar komt bij dat bij de verkoop van de oorspronkelijke eigen woning, eerst een eventuele hypotheek moet worden afgelost en daarna ofwel een nieuwe koopwoning moet worden aangeschaft of een woning gehuurd moet worden. Doordat deze nieuwe koopwoning inmiddels ook in waarde is gestegen en de huidige huurmarkt beperkt is, waardoor voor geschikte huurwoningen ook hoge huren worden gevraagd, is het voor mensen met lagere inkomens vaak lastig om daadwerkelijke aanvullingen te realiseren.124 Al met al zijn Dewilde en Delfani van mening dat de eigen woning als aanvullende
110
WRR 2012, p. 140. WRR 2012, p. 143. 112 WRR 2012, p. 153. 113 Daarbij wordt met preventie niet alleen het stimuleren van mensen om een gezonde levensstijl aan te houden bedoeld, het gaat ook om het voorkomen van zorgafhankelijkheid. WRR 2012, p. 155. 114 WRR 2012, p. 154. 115 WRR 2012, p. 156. 116 WRR 2012, p. 159. 117 WRR 2012, p. 160. 111
24
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
118
WRR 2012, p. 186. WRR 2012, p. 187. 120 WRR 2012, p. 192. 121 WRR 2012, p. 193. 122 WRR 2012, p. 195. 123 WRR 2012, p. 196. 124 WRR 2012, p. 197. 119
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
25
oudedagsvoorziening een aantal belemmeringen kent waarbij mogelijk zelfs de solidariteit tussen verschillende sociale bevolkingsgroepen in het gedrang kan komen.125
3.2.11 Conclusie Alles overziend zijn het naar mijn mening tien interessante maar ook heel verschillende essays. Elke schrijver heeft zijn essay vanuit een andere invalshoek geschreven en als gevolg daarvan zijn ook verschillende oplossingen geboden. Een eenduidige richting of conclusie is naar mijn mening dan ook niet uit dit rapport van de WRR te destilleren.
3.3 Het eigenwoningbezit als pensioenvoorziening In haar proefschrift gaat Janneke Toussaint in op de rol van het eigenwoningbezit in verschillende Europese landen in relatie tot een veranderende verzorgingsstaat. Door allerlei factoren vinden namelijk op het gebied van de oudedagsvoorzieningen grote hervormingen plaats waardoor mensen hun financiële strategie moeten aanpassen om de nieuwe risico’s die deze hervormingen met zich mee brengen, op te kunnen vangen. Daarnaast constateert Toussaint op het gebied van het eigenwoningbezit veranderingen. Zo is het aantal Europese huizenbezitters de afgelopen twee decennia zo gestegen dat inmiddels 66 procent van de Europese huishoudens een eigen woning bezit. Doordat voorts blijkt dat deze eigen woning doorgaans het grootste aandeel in het vermogensbezit van Europeanen is, is Toussaint gaan onderzoeken of dit vermogen in de eigen woning een interessant onderdeel is (of kan worden) van de financiële strategie van huiseigenaren.126
Drie theorieën Alvorens Toussaint op haar bevindingen ten aanzien van de verschillende Europese landen ingaat, beschrijft ze drie theorieën waarvan later de toepasbaarheid wordt onderzocht. Allereerst de levenscyclustheorie. Deze theorie streeft ernaar om het inkomen gedurende de verschillende levensfasen constant te houden. Hierdoor wordt eerst geld geleend, gaat men sparen gedurende het werkzame leven en dient in de laatste fase te worden ontspaard.127 De vermogensopbouw van de eigen woning volgt deze theorie in principe goed, zij het dat het ontsparen in de laatste fase vaak niet geëffectueerd wordt.128 De tweede theorie ziet specifiek op de wisselwerking tussen de koopwoning en de oude dag. Jim Kemeny heeft namelijk ontdekt dat in landen met een minder genereuze verzorgingsstaat, meer mensen een eigen woning bezitten. Omdat de gemiddelde huiseigenaar de hypotheek rond pensionering heeft afgelost, resulteert voor hem ten opzichte van een huurder relatief lage woonlasten. Doordat deze huiseigenaren vervolgens de mogelijkheid hebben om dit vermogen te consumeren, verwacht Kemeny in het licht van de huidige versoberingen op het gebied van de oude dag, dat het eigenwoningbezit de komende jaren verder zal stijgen.129 De derde theorie gaat ten slotte in op de rol van het eigenwoningbezit in het zorgbeleid, het zogenoemde “asset-based welfare policies”. Deze theorie is vooral afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk waar effectief op het eigenwoningbezit is ingezet als spaarinstrument, maar waarbij de overheid ook het consumeren van het vermogen in de eigen woning actief is gaan stimuleren. Doordat is gebleken dat deze stimulans het meest doeltreffend is voor de minder welvarende mensen, kan volgens deze theorie de gemiddelde welvaart stijgen als dit een actief beleid van de overheid wordt. Als gevolg zou men ook beter in staat zijn om zelf in voldoende mate in oudedagsvoorzieningen te voorzien.130
125
WRR 2012, p. 199. Toussaint 2011, p. 1. 127 Modigliani & Brumberg 1954, p. 31. 128 Toussaint 2011, p. 3. 129 Toussaint 2011, p. 5. 130 Toussaint 2011, p. 6. 126
26
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Vergelijking Nederland – Duitsland Na deze theorieën komen de verschillende rechtsvergelijkende onderzoeken naar de overeenkomsten en verschillen in eigenwoningbezit in verschillende Europese landen aan bod. Zo blijken op het gebied van de sociale voorzieningen veel overeenkomsten tussen Nederland en Duitsland te bestaan. In beide landen zijn de voorzieningen de afgelopen jaren versoberd, maar in verhouding tot andere Europese landen zijn het nog steeds genereuze voorzieningen. Er zijn evenwel twee grote verschillen; zo lijkt de Nederlandse arbeidsmarkt gunstiger dan de Duitse arbeidsmarkt, maar een belangrijker verschil is dat de Nederlandse bevolking enigszins groeit. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat de Duitse bevolking al een aantal jaren afneemt, wat op termijn zeker invloed gaat hebben op de sociale voorzieningen maar ook op de Duitse woningmarkt.131 Verder is het eigenwoningbezit zowel in Nederland als in Duitsland relatief laag ten opzichte van het Europese gemiddelde. Verschil op dit punt is evenwel dat de Duitse private huursector een acceptabel alternatief is, terwijl de huursector in Nederland vooral sociale huur betreft.132 Verder is de waarde van Duitse woningen relatief stabiel terwijl de Nederlandse huizenprijzen tot een jaar of vijf geleden vooral zijn gestegen.133 Tot slot is nog een interessant verschil dat de Duitsers hun hypotheek het liefst zo snel mogelijk aflossen, terwijl de Nederlanders deze graag behouden.134
Housing asset-based welfare Uit een ander rechtsvergelijkend onderzoek blijkt voorts dat vooral in Hongarije en Portugal de theorie van Kemeny ondersteund wordt. In deze landen bezit namelijk een hoog percentage van de bevolking een eigen woning, terwijl de sociale voorzieningen relatief mager zijn.135 Omdat de woning in deze landen vaak familiair bezit is, vervult de woning dikwijls de rol van sociale voorziening. In Duitsland en België wordt echter voornamelijk een woning gekocht omdat men weinig vertrouwen heeft in hun pensioenvoorzieningen en op deze wijze de woonlasten op de oude dag relatief beperkt blijven. In deze landen wordt overigens ook veel op de hypotheek afgelost.136 In Zweden en Nederland zijn de pensioenvoorzieningen echter royaal waardoor het vermogen in de eigen woning meer als verrassende aanvulling wordt beschouwd, terwijl het in Finland juist gebruikelijk is om de woning aan de volgende generatie te geven.137 Alleen in het Verenigd Koninkrijk blijkt, zoals hiervoor vermeld, de wisselwerking tussen eigenwoningbezit en sociale voorzieningen duidelijk aanwezig. Reverse mortgage schemes zijn hier actief gestimuleerd, waardoor de woning een belangrijk onderdeel van de financiële strategie is geworden. Op basis van dit onderzoek tussen acht Europese landen definieert Toussaint evenwel drie aandachtspunten. Ten eerste wordt de wisselwerking sterk beïnvloed door de conjunctuur. In tijden van economische neergang worden namelijk niet alleen de sociale voorzieningen soberder, de huizenprijzen dalen doorgaans ook. Hierdoor wordt de aanvulling die de eigen woning zou kunnen vormen, beperkt. Een andere voorwaarde is dat de wisselwerking zowel voor mensen met hoge inkomens als mensen met lage inkomens gestimuleerd moet worden. Wordt hier geen rekening mee gehouden dan ontstaat grote ongelijkheid. Tot slot ligt volgens Toussaint een uitdaging gelegen in het dalende vertrouwen in financiële instellingen. Door de financiële crisis is men namelijk minder geneigd om producten als een reverse mortgage af te sluiten.138
131 Dit hoofdstuk in het proefschrift van Toussaint is in juni 2007 afgerond, waardoor deze cijfers niet geheel actueel zijn. Toussaint 2011, p. 30. 132 Toussaint 2011, p. 33. 133 Toussaint 2011, p. 34. 134 Toussaint 2011, p. 41. 135 Toussaint 2011, p. 59. 136 Toussaint 2011, p. 64. 137 Toussaint 2011, p. 68. 138 Toussaint 2011, p. 72.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
27
Levenscyclustheorie Vervolgens heeft Toussaint in drie – zeer verschillende – Europese landen onderzocht of de levenscyclustheorie opgaat. In potentie is deze theorie namelijk goed op het eigenwoningbezit toe te passen, maar ook op dit punt blijken Europese verschillen te definiëren. Zo kent alleen Duitsland een acceptabele private huursector waardoor in combinatie met de veelal afgeloste hypotheken op eigen woningen, de levenscyclustheorie goed toepasbaar is zonder dat opnieuw een schuld wordt aangegaan.139 In het Verenigd Koninkrijk is de levenscyclustheorie in principe ook goed toepasbaar, zij het dat hier middels actief overheidsbeleid gestimuleerd is om in de laatste levensfase juist weer een schuld aan te gaan.140 In Hongarije is het verzilveren van het vermogen van de eigen woning echter aanzienlijk complexer. Zoals uit het voorgaande onderzoek blijkt, zijn woningen in Hongarije veelal familiair bezit en als ouders besluiten het vermogen van de woning te verzilveren, gaat dat ten koste van het vermogen van de kinderen.141
Onderdeel eigen woning in financiële strategie Vervolgens heeft Toussaint in acht Europese landen onderzocht of en op welke manier de eigen woning een onderdeel van de financiële strategie van de inwoners is. Hieruit blijkt dat de eigen woning hoofdzakelijk wordt gezien als een dak boven het hoofd en dat een aanvullende oudedagsvoorziening vrijwel nooit de reden is voor jonge generaties om een eigen woning te kopen. Daarnaast blijkt de eigen woning een bepaalde levensstandaard alsmede een zekere mate van onafhankelijkheid te representeren. Op latere leeftijd wordt de eigen woning, zeker in tijden van economische neergang, voornamelijk als appeltje voor de dorst gezien. Hoewel dit argument in principe in alle onderzochte landen naar voren kwam, zijn er verschillen te detecteren. Zo wordt in Slovenië het vermogen besloten in de eigen woning vaak gebruikt om op latere leeftijd de zorgkosten te betalen.142 Een ander argument dat onder andere in Hongarije en Portugal, is de erfenis-in-ruil-voorsteun-strategie. In deze strategie verzorgen kinderen hun ouders en krijgen ze daar de woning waar ze gezamenlijk in wonen, voor terug.143 Als men toch besluit om de eigen woning te verzilveren, wordt veelal naar een kleinere woning verhuisd. Bijkomend voordeel van deze verhuizing is het beperken van de onderhoudskosten. Zowel fysiek als financieel blijkt het onderhoud aan de woning op latere leeftijd veelal een belemmering te zijn. Kanttekening die hierbij geplaatst moet worden, is dat verhuizen niet voor iedereen een reële optie blijkt te zijn. Mensen die namelijk een woning uit het laagste segment bezitten, hebben vrijwel geen mogelijkheden om een goedkopere woning te kopen.144 Verder blijkt uit dit rechtsvergelijkend onderzoek dat men over het algemeen niet enthousiast is over financiële producten. Op dit punt spelen twee factoren een rol, waarvan het erfenismotief de grootste factor is. In dit kader blijken mensen zonder kinderen namelijk sneller geneigd om een reverse mortgage af te sluiten dan mensen met kinderen. Het erfenismotief speelt overigens meer in landen waar de financiële toekomst voor kinderen onzekerder is. In deze landen behouden de ouders graag (het vermogen in) de eigen woning, zodat ze dit aan hun kinderen kunnen nalaten. In landen waar kinderen een betere toekomst hebben, speelt de erfenis om een andere reden een belangrijke rol. In deze landen wil men hun kinderen namelijk niet tot last zijn bij latere zorguitgaven, zodat ook zij (het vermogen in) de eigen woning behouden als financiële buffer.145 De andere factor welke ervoor zorgt dat men over het algemeen niet enthousiast is over financiële producten, is het wantrouwen dat men tegen de financiële instellingen heeft. Vooral de hoogte van de kosten en het feit dat deze kosten niet transparant zouden zijn, wordt als
(te) bezwaarlijk ervaren. De conclusie die Toussaint uit dit onderzoek trekt, is dat zowel de oudere als de jongere generatie de wait-and-see-strategie hanteert en het verzilveren van het vermogen in de eigen woning voornamelijk wordt gezien als de laatste oplossing. Daarbij verwacht Toussaint echter dat als de pensioenvoorzieningen verder dalen en de zorgkosten blijven stijgen, de eigen woning vanzelf een belangrijker onderdeel in de financiële strategie gaat worden.
Mogelijkheden voor Nederland Na de verschillende Europees georiënteerde onderzoeken heeft Toussaint samen met haar promotor Marja Elsinga, meer specifiek de Nederlandse rol van het eigenwoningbezit in een veranderende verzorgingsstaat bestudeerd. Uit deze studie blijkt dat het verzilveren van het vermogen besloten in de eigen woning in Nederland over het algemeen minder noodzakelijk is voor een voldoende inkomen op de oude dag dan in andere Europese landen. De Nederlandse sociale voorzieningen zijn royaal en voornamelijk door een sterke tweede pijler met arbeidsgerelateerde pensioenvoorzieningen, zijn ook de Nederlandse pensioenvoorzieningen omvangrijk in verhouding tot deze in andere Europese landen.146 Uit interviews blijkt voorts dat Nederlanders van 65 jaar en ouder die vroegtijdig met pensioen zijn gegaan, zich nauwelijks zorgen maken over hun financiële toekomst. Zij hebben veelal een goed pensioen en hoeven financieel gezien niet op hun kinderen te leunen. Jongere generaties hebben evenwel meer twijfels en hebben vaker de verwachting dat de eigen woning een (belangrijk) onderdeel van de financiële strategie op de oude dag gaat vormen.147 In het kader van het wel of niet verzilveren speelt ook in Nederland het hebben van kinderen een rol, zij het meer bescheiden dan in andere Europese landen. Nederlandse ouders zien namelijk over het algemeen een goede financiële toekomst voor hun kinderen, zodat zij de erfenis minder nodig achten. Een groter verschil is echter te onderscheiden tussen werknemers en zelfstandigen. In Nederland is het aantal zelfstandigen de afgelopen jaren fors toegenomen en zij sparen veelal niet voor een aanvullend pensioen. Zij zien dan ook een grotere rol voor de eigen woning als aanvullende oudedagsvoorziening.148 Verder blijkt uit deze onderzoeken dat de voornaamste reden voor Nederlanders om het vermogen besloten in de eigen woning niet te verzilveren gelegen ligt in de Nederlandse cultuur. Vanuit het calvinisme hechten Nederlanders namelijk waarde aan het adagium “eerst sparen, dan uitgeven”. Omdat men immers niet weet wat in toekomst gaat gebeuren, wordt een spaarpot belangrijk geacht om eventuele toekomstige financiële tegenvallers op te vangen.149 Doordat jongere generaties hier iets minder waarde aan hechten dan oudere generaties, is het voor de toekomst wel de verwachting dat de eigen woning een grotere rol gaat spelen in de financiële planning.150 Bovendien blijkt dat in Nederland vooral mensen met hogere inkomens een eigen woning bezitten en dat mensen met lagere inkomens vaker een sociale huurwoning bewonen. Doordat deze laatste groep de financiële buffer van de eigen woning missen en zij over het algemeen lagere aanvullende oudedagsvoorzieningen hebben opgebouwd, is hier een verschil tussen Nederlandse bevolkingsgroepen te onderscheiden. Als hier niet actief op geanticipeerd gaat worden, hebben Toussaint en Elsinga de verwachting dat deze kloof in de toekomst groter gaat worden, vooral doordat huurders veelal niet in staat zijn aanvullende oudedagsvoorzieningen op te bouwen.151 Tot slot blijkt dat ook in Nederland niet op grote schaal gebruik wordt gemaakt van reverse mortgages. Dit is vooral gelegen in de relatieve onbekendheid en het feit dat mensen die net een hypothecaire schuld hebben afgelost, niet snel geneigd zijn om opnieuw een schuld aan te gaan. Doordat jongere generaties evenwel meer gewend zijn aan
139
Toussaint 2011, p. 86. Toussaint 2011, p. 92. 141 Toussaint 2011, p. 90. 142 Toussaint 2011, p. 108. 143 Toussaint 2011, p. 110. 144 Toussaint 2011, p. 113. 145 Toussaint 2011, p. 124. 140
28
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
146
Toussaint 2011, p. 136. Toussaint 2011, p. 140. 148 Toussaint 2011, p. 167. 149 Toussaint 2011, p. 145. 150 Toussaint 2011, p. 144. 151 Toussaint 2011, p. 169. 147
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
29
het aangaan van schulden, is de verwachting dat het aantal reverse mortgages in toekomst wel zal toenemen.152 Alles overziend zijn er in Nederland twee grote uitdagingen alvorens de eigen woning daadwerkelijk een aanvullende oudedagsvoorziening vormt: het zogenoemde appeltje-voor-de-dorst-principe en het relatief hoge aantal hypotheken welke mensen ook na pensionering nog hebben.153
Conclusie Alles overziend concludeert Toussaint dat het eigenwoningbezit in de onderzochte Europese landen een verschillende rol speelt in relatie tot de (veranderende) verzorgingsstaten. Zo blijkt dat de aankoop van een eigen woning over het algemeen geen sterk verband heeft met de verwachtingen over de toekomstige oudedagsvoorzieningen, maar dat het wel als een betrouwbare financiële buffer wordt beschouwd. Verder komt in dit proefschrift naar voren dat, zoals de theorie van Kemeny ook stelt, naarmate de verzorgingsstaat minder genereus is, de eigen woning een belangrijkere financiële bezitting wordt bevonden. Omdat Nederlanders daarentegen in verhouding over het algemeen royale oudedagsvoorzieningen hebben, is de Nederlandse rol van het eigenwoningbezit op dit gebied anders dan in landen waar deze royale oudedagsvoorzieningen ontbreken. De eigen woning is hierdoor in Nederland minder noodzakelijk als aanvullende oudedagsvoorziening. Daarbij komt dat Nederlanders relatief hoge hypotheken hebben welke niet altijd zijn afgelost ten tijde van pensionering. Als gevolg is de daadwerkelijke aanvulling van de eigen woning op de bestaande oudedagsvoorziening ten opzichte van andere Europese landen beperkter. Verder worden verschillende argumenten aangedragen waardoor men het niet wenselijk vindt om het vermogen besloten in de eigen woning te verzilveren. De belangrijkste en meest gehoorde argumenten op dit vlak zijn het appeltje-voor-de-dorst-principe en het erfenismotief. Daarnaast blijkt dikwijls sprake te zijn van ongelijkheid tussen verschillende bevolkingsgroepen. Mensen met lagere inkomens sparen over het algemeen niet alleen minder, ze bezitten ook minder vaak een eigen woning en dat terwijl zij de aanvullende oudedagsvoorziening over het algemeen het hardst nodig hebben. Omdat een eigen woning echter meer risico met zich meebrengt dan een huurwoning, is het stimuleren van eigenwoningbezit onder lagere inkomensgroepen niet vanzelfsprekend de oplossing. Al met al blijken Europeanen verschillende (zwaarwegende) argumenten te hebben om het vermogen besloten in de eigen woning niet te liquideren, maar heeft Toussaint de verwachting dat de eigen woning in de toekomst een grotere rol gaat spelen in de financiële planning.
3.4 Evaluatie van de beschreven initiatieven In de voorgaande paragrafen zijn enkele initiatieven gericht op de combinatie eigen woning, pensioenen en zorg beschreven. De drie aangehaalde publicaties hebben elk een andere benaderingswijze maar komen vrijwel allemaal tot de conclusie dat voor de eigen woning een interessante rol als aanvullende oudedagsvoorziening is weggelegd. Zo komt de Taskforce Verzilveren in haar rapport met het voorstel om een ruimer aanbod aan betaalbare en toegankelijke koop- en huurwoningen te creëren omdat men alleen door de aanwezigheid van voldoende alternatieven, daadwerkelijk een keuze heeft om het vermogen te verzilveren. Daarnaast stelt de Taskforce Verzilveren dat de huidige initiatieven vooral door kleinschaligheid gekenmerkt worden en dat de markt in beweging moet worden gebracht om het verzilveren toegankelijker te maken. Als alternatief pleit de Taskforce Verzilveren vervolgens voor het aanpassen van de PW zodat een gedeelte van het pensioenvermogen voor de aankoop van een eigen woning of de aflossing van de hypothecaire schuld, kan worden gebruikt. Verder wordt de ontwikkeling van zogenoemde twee-generatiehuizen voorgesteld alsmede de zorghypotheek.
152 153
Toussaint 2011, p. 186. Toussaint 2011, p. 182.
30
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Hoewel ik het met het creëren van een ruimer aanbod aan geschikte woningen en het in beweging brengen van de markt geheel eens ben, roept een aantal voorstellen ook vragen bij mij op. Hoe kan deze markt bijvoorbeeld in beweging worden gebracht? De Taskforce Verzilveren blijft het antwoord op deze vraag schuldig. Verder dienen de individuele eigendomsrechten van de pensioenopbouw geheel transparant te zijn alvorens een gedeelte van dit vermogen voor de aankoop van een eigen woning kan worden gebruikt. Dit lijkt mij gecompliceerd en bovendien moet men voldoende zekerheid hebben dat de resterende oudedagsvoorzieningen afdoende zijn. Voorts vraag ik mij ten aanzien van het twee-generatiehuis af of dit bij de Nederlanders past. Zeker in verhouding tot bijvoorbeeld Hongaren, zijn Nederlanders over het algemeen minder familiair ingesteld. De zorghypotheek is naar mijn mening tot slot een interessante oplossing, zeker gezien de lagere kosten doordat het pas op latere leeftijd gaat spelen. Maar ook hiervoor dient de markt eerst in ontwikkeling te worden gebracht. De WRR heeft in haar studie ook diverse initiatieven aangedragen, voornamelijk vanuit een economisch perspectief. Zo pleit Bovenberg voor een meer dynamische benadering van de verschillende vermogensvormen en ziet hij daarbij een expliciete rol voor pensioenfondsen weggelegd. De Boer, De Jong en Van der Vlugt delen deze mening maar plaatsen daarbij de kanttekening, dat gezien de specifieke problemen op de verschillende domeinen een integrale oplossing de situatie wellicht erger maakt dan meer specifieke oplossingen. Amand gaat op dit punt zelfs verder doordat hij vanuit een macro-economisch oogpunt van mening is, dat sparen relatief inefficiënt is. Het veronderstelt namelijk dat een geschikte markt aanwezig is en het feit dat deze markt momenteel aanwezig is, betekent niet dat dit in de toekomst ook het geval zal zijn. Door het nagenoeg gelijktijdig pensioneren van de “babyboomgeneratie” stijgt het aantal verkopende partijen in de toekomst terwijl het aantal kopers naar verwachting zal dalen. Verder wordt in verschillende essays de solidariteit als aandachtspunt genoemd. Niet alleen tussen generaties staat de solidariteit onder druk, mogelijk ook tussen verschillende inkomensgroepen. Het percentage eigenwoningbezit stijgt namelijk naarmate het inkomen stijgt. Dit heeft tot gevolg dat de financiële buffer van de eigen woning vaker ontbreekt bij mensen met lagere inkomens en dat terwijl zij deze aanvulling doorgaans het meest nodig hebben. Tot slot worden in het kader van het verbindend vermogen tussen de drie domeinen eigen woning – pensioenen – zorg, organisaties aangehaald die succesvol op zoek zijn gegaan naar niches, waardoor zowel nieuwe producten als nieuwe allianties zijn ontstaan. Deze studie van de WRR bevat naar mijn mening niet alleen een aantal aantrekkelijke voorstellen en initiatieven, het bevat ook een aantal interessante kanttekeningen. Zeker als sparen vanuit een macro-economisch perspectief wellicht niet altijd even efficiënt is, is dat naar mijn mening zeker een aandachtspunt waar rekening mee moet worden gehouden. Ook het voorstel van de dynamische toekomstvoorziening zoals Bovenberg bepleit, vind ik interessant. Maar juist omdat dit een zo ingrijpend voorstel is, vraag ik mij of dit – voor het moment – niet te ingrijpend is. Ondanks dat in kleinere aanpassingen het gevaar schuilt dat de samenhang verloren gaat of dat onbewust verkeerde stappen worden gezet, vraag ik mij af of een dergelijke ingrijpend voorstel noodzakelijk is. Tot slot vind ik de ontwikkeling dat organisaties zelf opzoek gaan naar niches in de markt zeer positief. Dit sluit ook aan bij hetgeen in het rapport van de Taskforce Verzilveren is aangedragen en is naar mijn mening een stap in de goede richting om de markt in beweging te brengen. Ik deel op dit punt echter wel het aandachtspunt dat dergelijke initiatieven niet afhankelijk moeten zijn van groeiontwikkelingen. Mocht zich namelijk een economische achteruitgang voordoen, is het belangrijk dat de nieuwe initiatieven niet gelijk instorten. Aansluitend blijkt uit het proefschrift van Toussaint dat binnen Europa het eigenwoningbezit een verschillende rol in de financiële strategie van mensen speelt. Zo is in Duitsland de private huursector een goed alternatief en wordt veel op hypothecaire schulden afgelost. In Hongarije en Portugal is de woning echter veelal familiair bezit waardoor verzilveren niet realistisch is, maar waar vanwege dit erfenis-voor-zorg-motief relatief lage zorgkosten op de oude dag resulteren. Reverse mortgages zijn evenwel een ander gegeven. In veel Europese landen bestaat namelijk wantrouwen tegen deze producten en de financiële instellingen. In het Verenigd Koninkrijk zijn reverse mortgages
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
31
daarentegen wel succesvol, zij het na jaren van actief overheidsbeleid. Kortom, in elk land is de positie van de eigen woning verschillend en zijn deze verschillen veelal historisch ingegeven. Er zijn echter wel een aantal bezwaren welke door inwoners van vrijwel alle onderzochte landen worden gedragen. Zo zijn het appeltje-voor-de-dorst adagium en het erfenismotief veelgehoorde argumenten om het vermogen in de eigen woning niet te verzilveren. Mijns inziens zijn ook de conclusies van Toussaint waardevol, vooral tegen de historische achtergrond van de verschillen. Voor Nederland zijn hier naar mijn mening vervolgens een aantal belangrijke aandachtspunten uit te destilleren. Zo heeft het op grote schaal aflossen van hypotheken en de grote private huursector tot gevolg dat de eigen woning in Duitsland een interessante aanvullende oudedagsvoorziening is en zorgt het Hongaarse en Portugese erfenis-voor-zorg-motief voor een soort pensioen in natura. Verder deel ik de verwachting van Toussaint dat het Nederlandse “eerst sparen – dan uitgeven” onder jongere generaties een minder grote rol speelt. Zij zijn namelijk meer gewend om een schuld aan te gaan. Bovendien zijn de Nederlandse jongeren onzekerder over hun financiële toekomst. Kortleve en Verbaal bevestigen deze verwachting. Zo is uit één van hun onderzoeken gebleken dat mensen onder de vijftig jaar vaker verwachten dat zij meer pensioen nodig zullen hebben dan zij denken te ontvangen.154 Zodoende deel ik de mening van Toussaint, Kortleve en Verbaal dat het van belang is om jongere generaties meer te stimuleren om te sparen voor aanvullende oudedagsvoorzieningen.
3.5 Conclusie Al met al zijn er in de literatuur verschillende voorstellen en initiatieven beschreven in het kader de combinatie eigen woning, pensioenen en zorg. De meeste van deze publicaties zijn vanuit een economisch perspectief ontwikkeld, maar er zijn ook onderzoeken die specifiek op de psychologische beweegredenen in zijn gegaan. Over het algemeen concludeer ik uit de beschreven literatuur dat men het er over eens is dat de eigen woning een interessante aanvullende oudedagsvoorziening is. Omdat de fiscaliteit bij deze voorstellen evenwel nauwelijks betrokken wordt, ga ik in het navolgende hoofdstuk per verzilvermethode de huidige fiscale wet- en regelgeving nader onderzoeken. Wellicht dat enkele fiscale aanpassingen een concrete stimulans kunnen vormen, zodat de eigen woning daadwerkelijk als aanvullende oudedagsvoorziening gebruikt gaat worden.
Alles overziend, blijkt uit de verschillende beschreven initiatieven dat de eigen woning wel degelijk een interessante aanvullende oudedagsvoorziening is, maar dat het de vraag is hoe de eigen woning deze rol kan effectueren? De beschreven initiatieven en voorstellen zijn vooral economisch ingestoken en bevatten naar mijn mening weinig concrete maatregelen. Verder valt mij op dat weinig van deze voorstellen de fiscaliteit raken. De Taskforce Verzilveren spreekt in dit verband wel over aanpassingen aan de PW, maar meer als formaliteit om te bewerkstelligen dat het pensioenvermogen voor andere doeleinden gebruikt kan worden. Daarbij heeft de Europese Commissie in het Groenboek en in het Witboek Pensioenen haar bedenken geuit bij fiscaal gedreven oplossingen. Naar haar mening zijn de kosten van belastingvoordelen vaak aanzienlijk waardoor vraagtekens bij de doelmatigheid kunnen worden gezet, zeker nu de overheidsbegrotingen onder zware druk staan.155 Derhalve pleit de Europese Commissie in het Witboek Pensioenen dat voordat nieuwe fiscale wijzigingen worden doorgevoerd eerst de bestaande wetgeving grondig op haar uitvoering en doelmatigheid beoordeeld moet worden.156 Ik ga in de navolgende paragraaf niet alleen op verschillende verzilvermethoden in, maar ook per methode de huidige fiscale behandeling beoordelen. Werkt de huidige fiscale wet- en regelgeving stimulerend of juist als belemmering om het vermogen in de eigen woning te verzilveren? Mocht de huidige fiscale wet- en regelgeving namelijk een belemmerende uitwerking hebben, dan kan deze door middel van fiscale aanpassingen wellicht beperkt of zelfs weggenomen worden. Verder is de fiscaliteit ook een bewezen effectief instrument om bepaald gedrag van mensen te stimuleren. Zo zijn mensen door de invoering van de hypotheekrenteaftrek sterk aangemoedigd om een eigen woning te kopen. Dat dit succesvol is, blijkt wel uit het feit dat momenteel ongeveer 60 procent van de Nederlandse huishoudens in een koopwoning wonen.157 Nu zal in de fiscaliteit wellicht niet dé oplossing gezocht moeten worden voor de problemen op de gebieden eigen woning – pensioenen – zorg, het kan wellicht wel bijdragen aan hervormingen op deze gebieden. Bovendien kunnen dergelijke fiscale wijzigingen al op een korte termijn worden ingevoerd en is het waarschijnlijk een minder vergaande oplossing dan bijvoorbeeld de dynamische toekomstvoorziening, maar werkt een dergelijke concrete hervorming wellicht wel voldoende stimulerend om de markt in beweging te brengen.
154
Kortleve en Verbaal 2011, p. 5. Europese Commissie 2010, p. 7. 156 Europese Commissie 2012, p. 23. 157 Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 13. 155
32
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
33
Hoofdstuk 4 Verzilveren waarde van de eigen woning Omdat het vermogen dat besloten zit in de eigen woning liquide moet zijn alvorens het als een aanvullende oudedagsvoorziening kan fungeren, ga ik hierna op zes verschillende methoden in die dit mogelijk maken.158 Een aantal is voornamelijk interessant als de eigen woning niet (langer) met een hypotheek bezwaard is, maar er zijn ook mogelijkheden voor het geval nog een (kleine) hypotheek op de woning rust.159 Aangezien ik het belangrijk vind dat een methode niet alleen theoretisch interessant is maar ook in financieel opzicht, zal ik per methode een cijfermatige uitwerking maken, waardoor de verschillende methoden ook op deze wijze met elkaar vergeleken kunnen worden. Aansluitend ga ik per methode op verschillende aspecten in die mensen als voor- of als nadeel kunnen ervaren en op de huidige fiscale behandeling van de betreffende methode. Zoals in het vorige hoofdstuk aangegeven werkt de huidige fiscale behandeling wellicht als een belemmering in plaats van als een stimulans om het vermogen besloten in de eigen woning te verzilveren. Paragraaf 4.8 bevat vervolgens nog een overzicht met de belangrijkste financiële resultaten, voor- en nadelen die mensen kunnen ervaren en de huidige fiscale gevolgen. Het hoofdstuk wordt tot slot in paragraaf 4.9 met een conclusie afgesloten.
4.1 Gehanteerde uitgangspunten Omdat het voor een solide vergelijking van de verschillende methoden noodzakelijk is dat dezelfde grondslagen gehanteerd worden, zet ik in deze paragraaf eerst de uitgangspunten uiteen welke voor alle methoden gelijk zijn:160 • Twee personen zijn beiden op 1 januari 1988 geboren. • Vanaf hun 25ste levensjaar beginnen ze aan het werkzame leven en verdienen ze beiden vanaf de aanvang een bruto jaarloon van € 33.000.161 • Vanaf hun 25ste levensjaar begint tevens de pensioenopbouw en beide personen nemen deel aan een beschikbare premieregeling waarbij volgens de maximale premiestaffels ouderdomspensioen wordt opgebouwd.162 • Tussen hun 25ste en 30ste levensjaar sparen ze gezamenlijk € 5.000 per jaar als startkapitaal voor de latere aanschaf van een eigen woning.163
158
Voor een uitwerking van methoden die in Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten worden gehanteerd om het vermogen dat in een eigen woning besloten ligt te verzilveren, verwijs ik onder andere naar Van den Boogaard 2011, hoofdstuk vier en vijf. Omdat de betreffende methoden in deze landen in principe niet fiscaal gedreven zijn, wordt in dit onderzoek verder niet op deze methoden ingegaan. 159 In dit verband zal ik per methode vermelden of de betreffende methode mogelijk is indien nog een (kleine) hypotheek op de woning rust. Voor de berekeningen in de paragrafen “cijfermatige uitwerking” in dit hoofdstuk en in het volgende hoofdstuk, ben ik ervan uitgegaan dat de hypotheek op de oorspronkelijke eigen woning voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd volledig is afgelost. Mochten de mensen een (beperkte) hypotheekschuld op de oorspronkelijke eigen woning hebben, zullen andere cijfermatige uitwerkingen resulteren. 160 De aanvullende uitgangspunten die specifiek voor een bepaalde methode gehanteerd zijn, vermeld ik per methode in de paragrafen “aanvullende uitgangspunten”. 161 Het bruto jaarloon van € 33.000 is het bruto modale inkomen van 2012. Dit jaarloon stijgt vervolgens met 2 procent per jaar als gevolg van indexatie en autonome loonsverhogingen. Beide personen hebben een vlak carrièrepad. Zie http://www.rijksoverheid.nl/ onderwerpen/ overheidsfinancien/vraag-en-antwoord/wat-is-het-bruto-modaal-inkomen.html, geraadpleegd op 21 februari 2013. Het bruto jaarloon is bij beide personen voorts gelijk aan het pensioengevend jaarloon. Uitgaande van een AOW-franchise van € 13.227 per persoon (bedrag 2013) resulteert in het eerste jaar een pensioengrondslag van € 19.773 (artikel 18a, lid 8, onderdeel a Wet LB 1964 juncto artikel 18g, lid 2, onderdeel a Wet LB 1964 juncto artikel 10b, lid 1 UBLB 1965). Zie voor het verloop van dit jaarloon bijlage één van dit onderzoek. 162 Bij deze berekeningen zijn de opgebouwde pensioenpremies de netto pensioenpremies. Er is daardoor geen rekening gehouden met kosten die verzekeraars in rekening brengen of met premies die verzekeraars voor de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid in rekening brengen. Het vakantiegeld wordt geacht te zijn begrepen in de maandelijkse termijnen. Artikel 18a, lid 3 Wet LB 1964 juncto Besluit van 23 oktober 2007, nr. CPP 2007/552M, Stcrt. 2012, p. 6, tabel 1 juncto Besluit van 12 februari 2013, nr. BLKB 2013/43M, Stcrt. 2013, 4432, p. 7, tabel 1. 163 Met dit spaargeld wordt het heffingsvrije vermogen van box III (artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.5 Wet IB 2001) niet overstegen, waardoor dit startkapitaal is vrijgesteld van vermogensrendementsheffing (artikel 5.1 Wet IB 2001 juncto artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.3 Wet IB 2001). De twee personen ontvangen 2 procent rente per jaar over dit opgebouwde spaargeld.
34
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
35
• Op 30-jarige leeftijd kopen de twee personen gezamenlijk een eigen woning van € 300.000.164 • Voor de aanschaf van de eigen woning wordt het opgebouwde spaargeld uit box III van € 26.280 in de eigen woning geïnvesteerd. • Daarnaast wordt voor de aanschaf van de eigen woning een annuïtaire hypotheek afgesloten van € 273.720 welke in 30 jaar wordt afgelost.165 • Gedurende hun 30ste tot 60ste levensjaar lossen ze annuïtair op hypothecaire lening af en wordt periodiek rente betaald.166 • Op het moment dat beide personen 60 jaar zijn, is de hypothecaire lening op de eigen woning volledig afgelost. • Na pensionering ontvangen beide personen een volledige AOW-uitkering.167 • Beide personen overlijden op 82 jarige leeftijd.
• De verkoopwaarde van de oorspronkelijke eigen woning wordt geïnvesteerd in de aankoop van de nieuwe eigen woning (€ 384.785) en is voor het overige gedeelte een aanvulling op de reeds opgebouwde oudedagsvoorzieningen (€ 336.687).171
4.2.3 Cijfermatige uitwerking Op basis van de hiervoor vermelde uitgangspunten resulteert de volgende cijfermatige uitwerking voor de methode van een goedkopere woning:172
4.2 Goedkopere woning 4.2.1 Algemeen Eén van de mogelijkheden om de waarde van de woning te verzilveren is door de oorspronkelijke eigen woning te verkopen en een goedkopere (kleinere) woning te kopen. De verkoopopbrengst van de oorspronkelijke eigen woning wordt dan deels geherinvesteerd in de nieuwe woning en kan deels als aanvullende oudedagsvoorziening worden gebruikt.168
4.2.2 Aanvullende uitgangspunten In aanvulling op de in paragraaf 4.1 vermelde uitgangspunten zijn de volgende grondslagen specifiek gehanteerd voor de methode van de goedkopere woning: • Zodra de twee personen de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar bereiken, wordt de oorspronkelijke eigen woning verkocht. De verkoopwaarde van deze woning bedraagt € 721.472.169 • Op 67-jarige leeftijd wordt vervolgens een nieuwe en goedkopere eigen woning gekocht. De aankoopwaarde van de nieuwe woning is € 384.785.170
164
Omwille van eenvoud is bij de berekeningen geen rekening gehouden met verschuldigde overdrachtsbelasting, courtages die makelaars in rekening brengen, notariskosten en evenmin met andere kosten die men voor de aanschaf of de eventuele latere verkoop van de eigen woning maken. 165 Ter indicatie van de hoogte van de maximale hypotheek die de twee personen op basis van hun inkomens kunnen verkrijgen, heb ik een proefberekening gemaakt op: https://www.rabobank.nl/particulieren/producten/ hypotheken/. Op 21 februari 2013 konden de twee personen gezamenlijk in principe een hypotheek van € 287.200 afsluiten. Artikel 3.119a, lid 1, onderdeel b Wet IB 2001. 166 Bij een annuïtaire hypotheek betaalt men maandelijks een gelijk bedrag. Doordat vanaf de eerste betaling gedeeltelijk op de eigenwoningschuld wordt afgelost, wordt de rentecomponent ieder jaar lager en het aflossingsdeel groter. Als gevolg daarvan daalt de hypotheekrenteaftrek gedurende de looptijd van de hypotheek, waardoor de netto woonlasten stijgen. Artikel 3.110 Wet IB 2001 juncto artikel 3.120 Wet IB 2001 juncto artikel 3.119a, lid 1 Wet IB 2001. 167 Conform de website http://www.svb.nl/int/nl/aow/hoogte_aow/bedragen/index.jsp, geraadpleegd op 28 februari 2013, hebben de twee personen in 2013 recht op een AOW-uitkering van maximaal € 750,35 per persoon, per maand (inclusief heffingskorting). Voor de navolgende berekeningen ga ik ervan uit dat deze uitkering conform een gemiddelde jaarlijkse prijsindexatie van 2 procent zal stijgen. Zie voor het verloop van de indexatie en de uiteindelijke uitkeringen bijlage één van dit onderzoek. 168 Deze methode is voornamelijk interessant voor mensen met een woning vrij van hypotheek. Voor de toepassing van deze methode als aanvullende oudedagsvoorziening is het namelijk vereist dat met de verkoopopbrengst van de oorspronkelijke eigen woning niet alleen een nieuwe woning kan worden gekocht. Er moet ook (voldoende) vermogen resulteren om als aanvullende oudedagsvoorziening te kunnen gebruiken. Als gevolg kan alleen een aantrekkelijke aanvulling op de reeds bestaande oudedagsvoorzieningen resulteren als men geen of slechts een heel beperkte hypotheek heeft. 169 Uitgaande van de aankoopwaarde van de eigen woning van € 300.000 en een waardestijging conform de jaarlijkse gemiddelde waardestijging van bestaande koopwoningen over de periode 2000-2012 van 2,4 procent, is de waarde van de woning bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar € 721.472. Zie voor de gemiddelde waardestijging van bestaande koopwoningen http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=81884ned&D1=0-2&D2=101,118,135,152,169,186,203,220,237,254,271-274, 276-278,280-282,284-286,288-291,293-295,297-299,301-303,305-307&HDR=T&STB=G1&VW=T, laatst gewijzigd op 21 maart 2013 en geraadpleegd op 6 april 2013. Voor een meer gedetailleerd beeld van deze prijsontwikkeling verwijs ik naar bijlage twee van dit onderzoek. 170 Uitgaande van een woning die toen de twee personen 30 jaar oud waren € 160.000 zou hebben gekost en waarbij de waardestijging zich wederom conform de jaarlijkse gemiddelde stijging van bestaande koopwoningen over de periode 2000-2012 van 2,4 procent heeft ontwikkeld, is de waarde van een dergelijke woning bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar, € 384.785. Zie voor deze prijsontwikkeling bijlage twee van dit onderzoek.
36
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
171
Op grond van de zogenoemde bijleenregeling van artikel 3.119a, lid 4 Wet IB 2001 juncto artikel 3.119aa Wet IB 2001 heeft men bij de aankoop van een nieuwe woning alleen recht op hypotheekrenteaftrek indien de overwaarde van de oorspronkelijke eigen woning wordt gebruikt voor de aankoop van de nieuwe eigen woning. Besluit men evenwel om voor de nieuwe eigen woning een hypothecaire lening af te sluiten en de overwaarde van de oorspronkelijke eigen woning vrij te spenderen, bestaat (voor dat gedeelte van de lening) niet langer het recht op hypotheekrenteaftrek. 172 Alle vermelde bedragen zijn in euro’s. Om de bruto maandelijkse pensioenuitkeringen voor beide personen te berekenen heb ik aan de hand van http://www.aegon.nl/rekenmodules/aegon/bereken/lijfrentecalculator/ index.html?wel=lijfrentecalculator, geraadpleegd op 22 september 2013, becijferd wat voor uitkeringen met het totale pensioenvermogen van ieder € 448.692 kan worden verkregen. Als uitgangspunten voor deze berekeningen zijn beide personen op 1 januari 1945 geboren en verkrijgen ze een levenslange uitkering per maand met als ingangsdatum 1 oktober 2013. Mocht één van beide komen te overlijden, dan worden de lijfrente-uitkeringen voor 100 procent van het uit te keren bedrag naar de partner overgezet. Zie voor een gedetailleerd verloop van het opgebouwde pensioenkapitaal inclusief 5,674 procent rendement bijlage één van dit onderzoek. Dit rentepercentage van 5,674 is als uitgangspunt genomen zodat het totale pensioenkapitaal op het moment van pensioneren gelijk is indien beide personen deel hadden genomen aan een middelloonregeling en ze na pensioneren 70% van het gemiddeld verdiende loon zouden ontvangen. Voorts blijkt uit de inkomenssamenstelling van http://statline. cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70991ned=&D1=4&D2=16,29-30,46-47,56,59,64,72,77,79-81,108,119,l&D3=0,1920,24-27&D4=a&HD=081111-1550&HDR=T,G1 &STB=G2,G3, laatst gewijzigd op 7 november 2012 en geraadpleegd op 10 april 2013, dat indien beide personen 65 jaar en ouder zijn, in 2011 van een bruto inkomen van 100 een besteedbaar vermogen van 77,2 resulteerde. Als gevolg ben ik voor de berekeningen in dit hoofdstuk uitgegaan van een belastingdruk van 22,8 procent. Voor de berekeningen van de netto onttrekkingen van het verzilverd vermogen is de totale aanvulling van de verkoopwaarde van de oorspronkelijke eigen woning, op een reguliere bankspaarrekening gezet. Vervolgens zijn aan de hand van een gemiddeld jaarlijkse rentepercentage van 2 procent en een vermogensrendementsheffing van 1,2 procent (artikel 5.1 Wet IB 2001 juncto artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.3 Wet IB 2001 juncto artikel 2.13 Wet IB 2001) de jaarlijkse uitkeringen voor 15 jaren berekend. Uiteraard kan men kiezen voor een langere periode van aanvullende uitkeringen, maar dan resulteren lagere aanvullende uitkeringen. Omdat het aannemelijk is dat twee personen naast dit vermogen ook regulier spaargeld hebben, is bij de berekeningen geen rekening gehouden met het heffingsvrije vermogen conform artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.5 Wet IB 2001 en ook niet met de ouderentoeslag ex artikel 5.6 Wet IB 2001. Voor een gedetailleerd verloop van de netto onttrekkingen van het verzilverd vermogen verwijs ik naar bijlage drie van dit onderzoek.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
37
4.2.4 Voor- en nadelen Men kan het als een voordeel van deze methode ervaren dat door de aankoop van een nieuwe eigen woning beter bij de woonwensen van dat moment kan worden aangesloten. Zo wordt gelijkvloers wonen op latere leeftijd dikwijls als prettig ervaren en kan de oorspronkelijke eigen woning te ruim zijn geworden nadat eventuele kinderen uit huis zijn gegaan. Daarbij wordt het door de stijgende levensverwachting en de veranderingen in de zorg ook steeds interessanter om na pensionering nog een passende eigen woning te zoeken. Voorheen bleef men regelmatig – eigenlijk net te lang – in de oorspronkelijke eigen woning wonen om daarna naar een verzorgingstehuis en eventueel later naar een verpleegtehuis te gaan. Omdat deze periode tot de opname in een verzorgings- dan wel verpleegtehuis relatief kort was, ging men gedurende dit tijdvak niet snel op zoek naar een andere woning. Doordat men niet alleen ouder wordt maar ook fitter ouder wordt en men tegenwoordig pas op een veel hogere leeftijd naar een verpleegtehuis gaat, wordt het steeds aantrekkelijker om nog te verhuizen en gedurende deze periode in een woning te wonen welke juist wel bij de woonwensen van dat moment past.
Als ik tot slot de resultaten van de cijfermatige uitwerking in aanmerking neem, vind ik dit, ondanks diverse psychische en praktische aspecten die men als (te) bezwaarlijk kan beschouwen, zowel in theorie als in financieel opzicht een heel interessante en transparante wijze om het vermogen van de eigen woning vrij besteedbaar te maken. Met een deel van de verkoopwaarde van de oorspronkelijke eigen woning als aanvulling op de reeds opgebouwde oudedagsvoorzieningen resulteert immers een aanzienlijk hoger jaarlijks netto besteedbaar vermogen.
4.2.5 Fiscale gevolgen
Verder kan men het als een voordeel ervaren dat de nieuwe eigen woning (wederom) vrij van schuld is en dat geen sprake is van een ingewikkeld financieel product of financiële constructie. Daarnaast hoeft men bij deze methode geen periodieke huur te betalen. Zeker als de oorspronkelijke eigen woning vrij van schuld was, is men veelal niet meer gewend aan (hoge) maandelijkse lasten waardoor het als een voordeel van deze methode wordt ervaren dat men niet met dergelijke lasten geconfronteerd wordt. Verder is het aannemelijk dat deze goedkopere woning kleiner is, waardoor de exploitatiekosten naar verwachting lager zijn.
Onder de huidige wet- en regelgeving zijn verschillende fiscale aspecten aan de methode van de goedkopere woning te onderscheiden. Zo worden om te beginnen de belastbare inkomsten uit deze eigen woning middels het zogenoemde eigenwoningforfait in box I van de inkomstenbelasting in de heffing betrokken.176 Indien de voordelen uit deze eigen woning meer bedragen dan de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten, bijvoorbeeld in het geval dat men geen hypothecaire lening op de nieuwe eigen woning heeft afgesloten, hebben deze mensen recht op een aftrek wegens geen of geringe eigen woningschuld.177 Door deze aftrek worden de belastbare inkomsten uit de nieuwe eigen woning uiteindelijk tot maximaal nihil verlaagd. Omdat mensen bij deze methode zowel de juridische als de economische eigendom van de nieuwe eigen woning bezitten, wordt men verder niet met een mogelijke belastingheffing over een eventueel vruchtgebruik geconfronteerd. Voorts worden mensen door de zogenoemde bijleenregeling in principe gedwongen om eerst de verkoopwaarde van de oorspronkelijke eigen woning te gebruiken voor de financiering van de nieuwe eigen woning.178 Zoals in paragraaf 4.2.2 vermeld, beperkt deze bijleenregeling namelijk een eventueel recht op hypotheekrenteaftrek.179
Vervolgens kunnen mensen het als een voordeel van deze methode ervaren dat men wederom in het bezit is van een eigen woning. Enerzijds behouden ze hun “safe haven” en anderzijds houdt men vermogen om aan hun erfgenamen na te laten. Uit onderzoek blijkt namelijk dat mensen graag vermogen achter de hand hebben voor eventueel slechtere tijden. Indien dit op een later moment gewenst is, kan men met deze methode ook het vermogen dat in deze nieuwe eigen woning besloten ligt verzilveren.173 Verder wordt, ondanks dat Nederlanders relatief gezien
Daarnaast zijn ten aanzien van het restant van de verkoopwaarde van de oorspronkelijke eigen woning (dus na de aankoop van de nieuwe eigen woning) tevens fiscale facetten te identificeren. Indien men namelijk besluit om dit restant op een spaarrekening te zetten, behoort het vermogen tot de grondslag sparen en beleggen van box III in de inkomstenbelasting.180 Voorzover het totale vermogen vervolgens hoger is dan het heffingsvrije vermogen, is vermogensrendementsheffing van 1,2 procent verschuldigd.181
niet een heel sterk erfenismotief hebben, de erfwens dikwijls als argument gebruikt om het vermogen in een eigen woning niet te verzilveren.174 Doordat men met deze methode wederom in het bezit is van een eigen woning, kan zodoende aan deze erfwens tegemoet worden gekomen. Wat in dit kader tot slot als voordeel kan worden ervaren, is dat geen nadelige economische gevolgen resulteren als één of beide personen vroeg kom(t)(en) te overlijden. De oorspronkelijke eigen woning is namelijk tegen de waarde in het economische verkeer verkocht en niet zoals bij het vestigen van een woonrecht tegen een (veel) lagere waarde. Omdat de nieuwe eigen woning vervolgens ook tegen de waarde in het economische verkeer is gekocht, kan de woning na een overlijden wederom tegen (ongeveer) deze waarde verkocht worden. Er zijn echter ook verschillende aspecten van deze methode welke mensen als belemmering kunnen ervaren. Zo is, zoals in hoofdstuk drie beschreven, uit diverse onderzoeken gebleken dat mensen het liefst zo lang mogelijk in de oorspronkelijke eigen woning blijven wonen en dat de bereidheid tot verhuizen afneemt naarmate de leeftijd van de personen stijgt. Daarnaast brengt een verhuizing op hogere leeftijd over het algemeen meer stress met zich mee waardoor deze methode negatieve gevolgen voor de gezondheid kan hebben. Andere nadelen kunnen voorts zijn dat de nieuwe eigen woning mogelijk in een andere sociale leefomgeving ligt waardoor ouderen, in combinatie met het minder mobiel worden, geïsoleerd kunnen raken en daarnaast voelt een kleinere leefruimte doorgaans minder prettig aan. Ter afsluiting is nog een belangrijk nadeel van deze methode gelegen in het feit dat het aanbod van betaalbare en toegankelijke woningen voor ouderen, erg beperkt is.175
173
Hier kan dan één van de methode welke in de navolgende paragrafen wordt beschreven, voor gebruikt worden. Toussaint 2011, p. 42. Toussaint 2011, p. 67. 175 Taskforce Verzilveren 2013, p. 27. 174
38
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Een andere mogelijkheid is om van het restant van de verkoopwaarde direct ingaande periodieke uitkeringen te kopen. Doordat deze uitkeringen een reeks van uitkeringen behelzen, waarbij elke uitkering afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis (de uitkering stopt immers op het moment dat (één van) de perso(o)n(en) kom(t)(en) te overlijden) en verder geen tegenprestatie hoeft te worden geleverd, kwalificeren deze uitkeringen op grond van de Wet IB 2001 in beginsel als lijfrente-uitkeringen.182 Op grond van de rangorderegeling van de Wet IB 2001 behoren deze uitkeringen vervolgens in principe in box I van de inkomstenbelasting, maar indien niet aan alle in box I gestelde voorwaarden wordt voldaan, behoren de periodieke uitkeringen tot box III.183 In box III worden alle bezittingen en schulden vervolgens voor de waarde in het economische verkeer in aanmerking genomen.184 176
Artikel 3.110 Wet IB 2001 juncto artikel 3.111, lid 1 Wet IB 2001. Artikel 3.123a Wet IB 2001. Artikel 3.123a Wet IB 2001 is per 1 januari 2005 ingevoerd met enerzijds het doel om mensen te stimuleren om op de hypothecaire lening af te lossen en anderzijds als lastenverlichting voor mensen die geen of slechts een lage eigenwoningschuld hebben. Zie in dit verband Kamerstukken II 2003/04, 29 209, nr. 3 p. 1. 178 De bijleenregeling conform artikel 3.119a, lid 4 Wet IB 2001 juncto artikel 3.119aa Wet IB 2001 en de hypotheekrenteaftrek ex artikel 3.110 Wet IB 2001 juncto artikel 3.120 Wet IB 2001 juncto artikel 3.119a, lid 1 Wet IB 2001. 179 Daarnaast wordt de mogelijkheid tot hypotheekrenteaftrek beperkt door artikel 3.119c, lid 4 Wet IB 2001 juncto artikel 3.119c, lid 5 Wet IB 2001. Op grond hiervan wordt de aftrek van hypotheekrente namelijk gelimiteerd voor een periode van maximaal dertig jaren. Na deze dertig jaar is hypotheekrenteaftrek in het geheel niet mogelijk. 180 Artikel 5.3 Wet IB 2001. 181 Artikel 5.1 Wet IB 2001 juncto artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.3 Wet IB 2001 juncto artikel 2.13 Wet IB 2001. 182 Artikel 1.7 Wet IB 2001. Zie in dit verband HR 23 juni 1954, nr. 11 600, BNB 1954/344. Hierin is geconcludeerd dat verhuur niet als een periodieke uitkering in de zin van de Wet IB 2001 kwalificeert omdat men voor die huur een woning ter beschikking moet stellen en dus een tegenprestatie moet leveren. Doordat men bij deze methode een periodiek bedrag uitgekeerd krijgt zonder dat daar een tegenprestatie voor geleverd hoeft te worden, is a contrario wel sprake van een periodieke uitkering in de zin van de Wet IB 2001. 183 Artikel 2.14 Wet IB 2001. Om niet aan deze voorwaarden te voldoen moet de overeenkomst zo geredigeerd worden dat ofwel niet aan de lijfrentedefinitie van artikel 1.7 Wet IB 2001 wordt voldaan, ofwel door contractueel andere dan de in artikel 3.125 Wet IB 2001 toegestane lijfrentevormen, overeen te komen. Zie hiervoor Sillevis & Van Kempen 2010, p. 626. 184 Artikel 5.19 Wet IB 2001. 177
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
39
Voor de waardering van periodieke uitkeringen in box III zijn evenwel aanvullende waarderingsregels opgenomen. Op grond van deze waarderingsregels wordt het jaarlijkse bedrag van de periodieke uitkeringen vermenigvuldigd met een factor die afhankelijk is van de leeftijd van de perso(o)n(en).185 Deze waarde die tot slot uit deze berekening resulteert, verhoogt de rendementsgrondslag in box III, waar uiteindelijk vermogensrendementsheffing over is verschuldigd.186
4.3.3 Cijfermatige uitwerking Voor de methode van de huurwoning resulteert vervolgens de volgende cijfermatige uitwerking:
4.3 Huurwoning 4.3.1 Algemeen Een andere mogelijkheid om de waarde van een eigen woning te verzilveren is door de oorspronkelijke eigen woning te verkopen en een woning te gaan huren. Op deze wijze kan men de gehele verkoopopbrengst van de oorspronkelijke eigen woning als aanvullende oudedagsvoorziening gebruiken, maar dient wel maandelijks huur te worden betaald.187
4.3.2 Aanvullende uitgangspunten Naast de in paragraaf 4.1 vermeldde uitgangspunten, zijn de volgende uitgangspunten specifiek voor de methode van de huurwoning gehanteerd: • Zodra de personen de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar bereiken, verkopen ze de oorspronkelijke eigen woning. De verkoopwaarde van deze woning bedraagt € 721.472. • Op 67-jarige leeftijd gaan de twee personen vervolgens een woning huren. Voor deze woning moet maandelijks een bedrag van € 1.953 aan huur betaald worden.188 • De gehele verkoopwaarde van de oorspronkelijke eigen woning is een aanvulling op de reeds opgebouwde oudedagsvoorzieningen.
4.3.4 Voor- en nadelen Ten opzichte van de methode van het kopen van een goedkopere woning, is het bij deze methode een voordeel dat mensen de gehele verkoopopbrengst tot hun beschikking krijgen. Hier moet voorts wel periodiek huur van betaald worden, maar het overige kan volledig als aanvullende oudedagsvoorziening worden besteed. Uit de cijfermatige berekeningen blijkt in dit verband dat deze aanvulling behoorlijk is, namelijk op het vestigen van het woonrecht na, de hoogste aanvullende oudedagsvoorziening.
185
Artikel 5.23 Wet IB 2001 juncto artikel 19 UBIB 2001. Artikel 5.1 Wet IB 2001 juncto artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.3 Wet IB 2001 juncto artikel 2.13 Wet IB 2001. 187 Deze methode kan door zowel mensen met als zonder een hypothecaire lening op de oorspronkelijk eigen woning gebruikt worden. Met de verkoopwaarde van de oorspronkelijke eigen woning kan namelijk een eventuele hypothecaire lening worden afgelost. In dat geval zal de aanvulling op de reeds opgebouwde oudedagsvoorzieningen wel lager uitvallen. 188 Uitgaande van een huur van € 850 per maand op het moment dat de personen 25 jaar oud waren en waarbij de huur zich conform een gemiddelde jaarlijkse prijsindexatie van 2 procent heeft ontwikkeld, is de hoogte van de maandelijkse huur bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar, € 1.953. Zie voor de prijsontwikkeling bijlage twee van dit onderzoek. 186
40
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Wat verder als voordeel kan worden ervaren is dat het (groot) onderhoud van een huurwoning in principe voor rekening van de verhuurder komt waardoor men hier geen zorgen (meer) over hoeft te maken en de huurders in dit verband geen ‘verrassende’ facturen zullen ontvangen.189 Daarnaast hoeft men zich bij deze methode geen zorgen te maken over de latere verkoop van de woning. Momenteel staan woningen over het algemeen vrij lang te koop en bij een eventuele opname in een verpleegtehuis of bij een plotseling overlijden worden nabestaanden bij deze methode niet geconfronteerd met een woning die verkocht moet worden. Daarnaast spelen de nadelen van een eventueel vroegoverlijden, zoals in paragraaf 4.2.4 beschreven, in dit verband niet. De oorspronkelijke eigen woning is immers tegen de waarde in het economische verkeer verkocht. Tegelijkertijd kunnen de ouderen het feit dat men bij deze methode geen eigen woning meer bezit als een nadeel beschouwen. Men is op deze wijze namelijk niet langer in het bezit is van een safe haven of een woning om aan erfgenamen na te laten.190 189
Mogelijk kan hierdoor wel een “moral hazard-probleem” ontstaan. Uit onderzoek blijkt namelijk dat men zich anders gaat gedragen indien ze niet zelf de risico’s loopt en als gevolg neemt de kans op verwaarlozing van de woning toe. Zie in dit verband Caplin 2000, p. 11. 190 Toussaint 2011, p. 67.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
41
Ondanks dat men ook met deze methode in beginsel geen schuld aangaat en geen sprake is van een ingewikkeld financieel product of financiële constructie, kan men het als nadeel ervaren dat periodiek huur moet worden afgedragen. Zeker indien de oorspronkelijke eigen woning vrij van schuld was, zal men de hoge maandlasten niet (meer) gewend zijn. Voorts gaan de nadelen die in paragraaf 4.2.5 ten aanzien van de beperkte verhuisgeneigdheid, het beperkte aanbod aan geschikte huurwoningen, de andere sociale leefomgeving en de kleinere leefruimte ook voor deze methode op.
4.4.3 Cijfermatige uitwerking Voor de methode van het vestigen van een woonrecht ontstaat de volgende cijfermatige uitwerking:
Alles overziend ben ik van mening dat ook de methode van het huren van een woning zowel in theorie als in financieel opzicht heel interessant is, maar dat er wederom diverse psychische en praktische aspecten zijn die men als bezwaarlijk kan beschouwen.
4.3.5 Fiscale gevolgen Doordat men met de methode van de huurwoning geen eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 bezit, zowel de juridische als de economische eigendom van de woning ligt immers in handen van de verhuurder, wordt men niet geconfronteerd met een belastingheffing middels het eigenwoningforfait en/of een vruchtgebruik.191 Verder gaan de in paragraaf 4.2.5 beschreven fiscale gevolgen ten aanzien van de vermogensrendementsheffing in box III in het geval men het vermogen op een spaarrekening stort of gaat gebruiken voor de aankoop van periodieke uitkeringen, ook ten aanzien van de methode van de huurwoning op. Naar verwachting zullen de financiële gevolgen bij deze methode zelfs groter zijn aangezien het gehele verkoopresultaat als aanvullende oudedagsvoorziening wordt gebruikt.
4.4 Vestigen woonrecht 4.4.1 Algemeen Door het vestigen van een woonrecht kan men in de oorspronkelijke eigen woning blijven wonen, maar verkrijgt een investeerder de eigendom van de woning. Bij een woonrecht behoudt men na de verkoop van de woning namelijk het recht om in de woning te blijven wonen zonder dat voor het woongenot huur verschuldigd is.192 Ondanks dat dit woonrecht in de verkoopwaarde van de woning verdisconteerd wordt waardoor doorgaans een lagere verkoopwaarde resulteert, kan men wel de volledige verkoopwaarde als aanvullende oudedagsvoorziening gebruiken.193
4.4.2 Aanvullende uitgangspunten Voor de methode van het vestigen van een woonrecht worden voor de navolgende berekeningen, naast de in paragraaf 4.1 vermeldde uitgangspunten, onderstaande uitgangspunten gehanteerd: • Zodra de personen de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar bereiken, verkopen ze de woning aan een investeerder en wordt gelijktijdig een woonrecht op de oorspronkelijke eigen woning gevestigd. • Door de vestiging van het woonrecht is de verkoopwaarde van de woning niet € 721.472, maar ontvangen de personen een verkoopwaarde van € 390.632 voor de woning.194 • De gehele verkoopwaarde van de woning is een aanvulling op de reeds opgebouwde oudedagsvoorzieningen.
191
Artikel 3.111 Wet IB 2001. http://www.eigenhuis.nl/hypotheken-financien/woonlasten/pensioen/, geraadpleegd op 2 december 2012. 193 Deze methode kan wederom door zowel mensen met een hypotheekvrije woning als door mensen met een hypothecaire schuld op de woning maar wel met een overwaarde, worden gebruikt. 194 De verkoopopbrengst van € 390.632 is berekend aan de hand van de waarderingstabellen voor periodieke uitkeringen conform artikel 5 UBSW 1956 juncto artikel 7 UBSW 1956, waarbij uitgegaan is van een jaarlijkse huur van € 33.084 (zijnde de jaarlijkse verschuldigde huur indien een huurrecht op de woning wordt gevestigd). Als gevolg resulteert de volgende berekening: € 721.472 -/- (10 * € 33.084) = € 390.632. Verder is geen rekening gehouden met prijsveranderingen door het onderhandelen tussen de investeerder en de verkopende partij. 192
42
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
4.4.4 Voor- en nadelen Ten opzichte van de andere methoden resulteert bij de methode van het vestigen van een woonrecht het hoogste netto besteedbare vermogen. Men is bij een woonrecht namelijk geen periodieke huur verschuldigd waardoor de gehele verkoopopbrengst als aanvullende oudedagsvoorziening kan worden gebruikt. De verkoopopbrengst is door dit woonrecht overigens wel lager dan bij de reguliere verkoop van een woning, omdat de investeerder alleen de blote eigendom van de woning koopt en vanzelfsprekend het woonrecht dat de mensen genieten en de bijbehorende risico’s in de verkoopwaarde verdisconteert.195 Wat men verder als een voordeel van deze methode kan ervaren is dat de verkopende partij in de oorspronkelijke eigen woning kan blijven wonen. Zoals eerder aangegeven, blijkt uit diverse onderzoeken dat men hier over het algemeen veel belang aan hecht. Doordat de investeerder bij deze methode vervolgens verantwoordelijk wordt voor het (groot) onderhoud van de woning, kan als bijkomend voordeel worden ervaren. Een ander voordeel ten opzichte van de in de paragrafen 5.2 en 5.3 uitgewerkte methoden is dat de nadelen van een verhuizing en een andere sociale leefomgeving voor deze methode niet van toepassing zijn. Daarnaast hoeft men zich bij deze methode geen zorgen te maken over de toekomstige verkoop van de woning; de verkoop heeft immers al plaatsgevonden. Deze verkoop kan evenwel tot nadelige economische gevolgen leiden indien één of beide perso(o)n(en) vroeg kom(t)(en) te overlijden. De woning is dan wel verkocht, maar rekening houdend met het woongenot dat ze nog jaren zouden hebben, is de woning tegen een (veel) lager bedrag verkocht dan de waarde in het economische verkeer ten tijde van de verkoop. Het voordeel in het geval dat de personen dan kort na de verkoop komen te overlijden, is geheel voor de verstrekker en gaat direct ten koste van de nalatenschap. 195
Risico’s die potentiële aanbieders van dergelijke producten nu als barrière ervaren waardoor zij hun handen niet aan dergelijke producten willen branden zijn bijvoorbeeld de waardedalingen van woningen, onzekerheid omtrent fiscale wetgeving (hypotheekrenteaftrek), het langlevenrisico, het onderhoudsrisico, etc. Zie verder de conclusies van de Taskforce Verzilveren waaruit blijkt dat de systematische risico’s bij dergelijke producten hoog en omvangrijk (kunnen) zijn. Taskforce Verzilveren 2013, p. 31.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
43
Wat op dit moment verder een nadeel van deze methode is, is dat er weinig aanbieders van dit product zijn.196 Omdat het gezien de risico’s en de kosten onwaarschijnlijk is dat een particuliere investeerder het product voor een realistische prijs kan aanbieden, moet het voor het welslagen van deze methode worden aangeboden door grotere investeerders.197 Pas als een investeerder een voldoende grote portefeuille met woningen heeft, is het mogelijk om de risico’s te verdelen.198 Wanneer er meerdere aanbieders met een dergelijke portefeuille zijn, kunnen door de concurrentie meer realistische prijzen worden bedongen. Zolang dit niet het geval is, zal het vestigen van een woonrecht een relatief duur product zijn. Daarnaast kan men het in dit verband als nadelig ervaren dat de woning wellicht niet geheel bij de woonwensen van dat moment past of dat bepaalde aanpassingen noodzakelijk zijn om prettig in de woning te kunnen blijven wonen (bijvoorbeeld het installeren van domotica of een traplift).199 Ook zullen de exploitatiekosten van een grotere woning naar verwachting hoger uitvallen en doordat men de verkoopwaarde al gedurende het leven heeft ontvangen, hebben ze niet langer een safe haven achter de hand en zal tevens een beperktere nalatenschap resulteren.200 Zeker mensen met kinderen kunnen dit laatste als (heel) bezwaarlijk van deze methode ervaren. Vooral door het financiële overzicht en het feit dat men met deze methode in de oorspronkelijke eigen woning kan blijven wonen, is deze methode in beginsel interessant. Maar voordat het echt een interessante methode is, is het van belang dat er meerdere aanbieders van dit product op de markt komen waardoor daadwerkelijk een realistische prijs kan ontstaan. Zodra dat het geval is, ben ik van mening dat dit een aantrekkelijke methode is om de waarde van de oorspronkelijke eigen woning te verzilveren.
4.5 Vestigen huurrecht 4.5.1 Algemeen Het vestigen van een huurrecht is in de kern vergelijkbaar met het vestigen van een woonrecht met als verschil dat bij een huurrecht wel periodiek huur aan de investeerder moet worden betaald.206 Door deze huur is de verkoopwaarde van de oorspronkelijke eigen woning hoger dan bij het vestigen van een woonrecht en resulteert in beginsel een hogere aanvulling op de reeds opgebouwde oudedagsvoorzieningen.207
4.5.2 Aanvullende uitgangspunten Aanvullend op de in paragraaf 4.1 vermeldde uitgangspunten zijn de navolgende uitgangspunten gehanteerd voor de berekeningen ten aanzien van de methode van het vestigen van een huurrecht: • Zodra de personen de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar bereiken, verkopen ze de woning aan een investeerder en wordt gelijktijdig een huurrecht op de oorspronkelijke eigen woning gevestigd. • Door de vestiging van het huurrecht is de verkoopwaarde van de woning niet € 721.472, maar ontvangen de personen een verkoopwaarde van € 577.178 voor de woning.208 • Als gevolg van dit huurrecht moeten de personen maandelijks een bedrag van € 2.757 aan huur betalen.209 • De gehele verkoopwaarde van de woning is een aanvulling op de reeds opgebouwde oudedagsvoorzieningen.
4.4.5 Fiscale gevolgen Doordat men met de methode van het vestigen van een woonrecht de blote eigendom van de woning verkoopt en zelf het vruchtgebruik van de woning behoudt, gaan waardeveranderingen hen niet langer grotendeels aan.201 Als gevolg is geen sprake van een eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 en hoeft men geen eigenwoningforfait in aanmerking te nemen in box I.202 Dit vruchtgebruik dient vervolgens wel in box III van de inkomstenbelasting in de heffing te worden betrokken. Zoals eerder aangegeven worden bezittingen en schulden in beginsel tegen de waarde in het economische verkeer in aanmerking genomen, maar ten aanzien van genotsrechten zijn evenwel aanvullende waarderingsregels opgenomen.203 Op grond van deze aanvullende regels worden de jaarlijkse voordelen namelijk op 4 procent van de waarde van hetgeen aan het genotsrecht is onderworpen gesteld, waarna deze voordelen bij wijze van fictie vermenigvuldigd worden met een factor die afhankelijk is van de leeftijd van de perso(o)n(en).204 Het bedrag dat uiteindelijk resulteert, verhoogt de rendementsgrondslag van box III en vormt de grondslag waar de vermogensrendementsheffing over wordt berekend.205 De fiscale gevolgen ten aanzien van de verkoopwaarde van de oorspronkelijke eigen woning zijn tot slot gelijk aan de in paragraaf 4.2.5 beschreven gevolgen. Zowel in het geval dat men besluit om de verkoopwaarde op een spaarrekening te zetten of door van deze verkoopwaarde een (direct) ingaande lijfrente te kopen, dienen zij over deze bezittingen vermogensrendementsheffing te betalen. 196 Zo biedt Torenstad Verzilverd Wonen het product vanwege de onzekere woningmarkt op dit moment in het geheel niet aan. Zie hiervoor http://www.torenstad-verzilverdwonen.nl/index.php?id=17, geraadpleegd op 15 maart 2013. 197 Dit kunnen bijvoorbeeld woningcorporaties of financiële instellingen zijn. 198 Anderzijds kan een dergelijke portefeuille ook risicovoller zijn. Het woningmarktrisico raakt immers de gehele portefeuille waardoor deze risico’s minder goed verdisconteerd kunnen worden. Zie in dit verband Hendriks 2013, p. 92. 199 Qua domotica kan in dit verband gedacht worden aan het installeren van bedsensoren in combinatie met automatische loopverlichting voor in de nacht of videotelefonie waardoor direct contact met een zorgverlener kan worden opgenomen. 200 Toussaint 2011, p. 145. 201 Artikel 3.110 Wet IB 2001 juncto artikel 3.111 Wet IB 2001. 202 Doordat de personen het vruchtgebruik in dit geval niet krachtens erfrecht hebben verkregen is artikel 3.111, lid 1, sub b Wet IB 2001 in dit geval niet van toepassing waardoor alsnog sprake zou zijn van een eigen woning in de zin van de Wet IB 2001. 203 Artikel 5.19 Wet IB 2001 juncto artikel 5.22 Wet IB 2001 juncto artikel 5.23 Wet IB 2001. 204 Artikel 18 UBIB 2001 juncto artikel 19 UBIB 2001. 205 Artikel 5.1 Wet IB 2001 juncto artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.3 Wet IB 2001 juncto artikel 2.13 Wet IB 2001.
44
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
206
http://www.eigenhuis.nl/hypotheken-financien/woonlasten/pensioen/, geraadpleegd op 2 december 2012. De methode kan eveneens door mensen met en zonder hypothecaire schuld op de eigen woning, gebruikt worden. 208 Conform de brochure Torenstad Verzilverd Wonen, “Comfortabel in uw eigen woning; met Torenstad Verzilverd Wonen en Dudok Wonen” werd de verkoopwaarde – toen dit product nog in de markt was – op 80 procent van de vrije verkoopwaarde gesteld (€ 721.472 * 80 procent = € 577.178). 209 Uitgaande van een huur van € 1.200 per maand op het moment dat de personen 25 jaar oud waren en de woning € 300.000 waard was en waarbij de huur zich conform een gemiddelde jaarlijkse prijsindexatie van 2 procent heeft ontwikkeld, is de hoogte van de huur bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar, € 2.757 per maand. Zie voor een gedetailleerd verloop van deze prijsontwikkeling bijlage twee van dit onderzoek. 207
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
45
4.5.3 Cijfermatige uitwerking
4.5.5 Fiscale gevolgen
De cijfermatige uitwerking behorend bij de methode van het vestigen van een huurrecht is als volgt:
Net als bij een woonrecht kwalificeert de woning na de vestiging van een huurrecht niet langer als een eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 en worden de voordelen uit deze woning niet (langer) middels het eigenwoningforfait belast.211 Verder verkrijgt de investeerder door dit huurrecht zowel de blote eigendom als het vruchtgebruik van de woning. Hierdoor hoeft dit vruchtgebruik – in tegenstelling tot bij de methode van het vestigen van een woonrecht – niet in de heffing van box III in de inkomstenbelasting te worden betrokken. Ten aanzien van de verkoopwaarde wordt men echter wederom met verschillende fiscale consequenties geconfronteerd en deze zullen bij een huurrecht zelfs omvangrijker zijn. Door dit huurrecht wordt immers een hogere verkoopwaarde ontvangen en met de omstandigheid dat men nu periodiek huur moet betalen wordt geen rekening gehouden in box III. Uiteindelijk zal zowel in het geval dat de verkoopwaarde op een spaarrekening wordt gestort als in het geval dat periodieke lijfrente-uitkeringen worden aangekocht, een hoger bedrag aan vermogensrendementsheffing resulteren.212
4.6 Opeethypotheek 4.6.1 Algemeen Een opeethypotheek wordt ook wel een omgekeerde hypotheek genoemd en houdt in dat (opnieuw) een hypotheek op de woning wordt gevestigd, maar ditmaal één die uit twee gedeelten bestaat. Eén gedeelte van de hypotheek kan men vrij opnemen en het andere gedeelte is voor toekomstige rentebetalingen gereserveerd.213 De verschuldigde rente over de opnamen wordt periodiek bij de schuld geschreven, waardoor men gedurende de looptijd van de hypotheek geen rente hoeft te betalen. Ook kent een opeethypotheek in principe geen aflossingsverplichting. Bij de uiteindelijke verkoop van de woning worden namelijk zowel de opgenomen bedragen als het rentecomponent van de opeethypotheek, afgelost.214
4.6.2 Aanvullende uitgangspunten 4.5.4 Voor- en nadelen De voor- en nadelen die men bij het vestigen van een huurrecht kan ervaren zijn in principe gelijk aan de in paragraaf 4.4.4 beschreven voor- en nadelen van het vestigen van een woonrecht.210 Het verschil is evenwel dat men bij een huurrecht periodiek huur moet betalen, wat als een nadeel kan worden ervaren. Zeker indien de oorspronkelijke eigen woning vrij van schuld was, zal men dergelijke hoge maandelijkse woonlasten niet (meer) gewend zijn. Bovendien zal deze periodieke huur relatief hoog zijn, omdat het naar alle waarschijnlijkheid een grotere woning betreft. Een ander gevolg van het feit dat men bij deze methode periodiek huur moet betalen is, dat de verkoopwaarde van deze woning hoger is dan bij het vestigen van een woonrecht. De investeerder loopt immers minder risico. Enerzijds zorgt dit ervoor dat de nadelige financiële consequenties bij een vroegoverlijden van de perso(o)n(en) beperkter zullen zijn, anderzijds is de daadwerkelijke aanvulling van het netto besteedbaar vermogen ook beperkter doordat men periodiek huur verschuldigd is. In verhouding tot de andere methoden resulteert met het vestigen van een huurrecht zelfs de laagste aanvullende oudedagsvoorziening. Naar mijn mening is het vestigen van een woonrecht interessanter dan het vestigen van een huurrecht.
210
Met als opmerking dat Torenstad Verzilverd Wonen ook dit product vanwege de onzekere woningmarkt op dit moment in het geheel niet aanbiedt. Zie hiervoor http://www.torenstad-verzilverdwonen.nl/index.php?id=17, geraadpleegd op 22 september 2013.
46
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Voor de navolgende berekeningen heb ik de volgende uitgangspunten aanvullend op de in paragraaf 4.1 vermelde uitgangspunten, gehanteerd: • Zodra de personen de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar bereiken, wordt een opeethypotheek afgesloten met als onderpand de oorspronkelijke eigen woning. • De opnamelimiet van de opeethypotheek is € 139.244, waardoor voor 15 jaar een maandelijkse aanvullende oudedagsvoorziening van € 774 resulteert.215
211
Artikel 3.110 Wet IB 2001 juncto artikel 3.111 Wet IB 2001. Artikel 5.1 Wet IB 2001 juncto artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.3 Wet IB 2001 juncto artikel 2.13 Wet IB 2001. 213 Omdat deze rente gebaseerd is op opnamen voor consumptieve doeleinden, is deze rente conform artikel 3.119a Wet IB 2001 juncto artikel 3.120 Wet IB 2001 niet aftrekbaar voor de inkomstenbelasting. 214 Of deze methode gebruikt kan worden door mensen die nog een (kleine) hypothecaire schuld op de woning hebben rusten, is afhankelijk van de financiële aanbieder. Voor mensen die geen schuld op de woning hebben rusten, behoort de opeethypotheek in ieder geval tot de mogelijkheden. http://www.consumentenbond.nl/test/ geld-verzekering/wonen/hypotheken/extra/huis-opeten/, geraadpleegd op 16 december 2012. 215 Voor de berekening van de opnameruimte voor de opeethypotheek heb ik gebruik gemaakt van de online rekenmodule van Florius. Zie hiervoor https://www.florius.nl/consument/hypotheken/berekenzelfhoeveeluopkunt nemen, geraadpleegd op 10 april 2013. De uitgangspunten van de berekening zijn twee personen die beiden op 1 januari 1945 zijn geboren, de waarde van de woning is € 721.472, geen hypothecaire schuld en de uitkeringen worden gelijkmatig verdeeld over 15 jaren. Zie voor een voorbeeld van het verloop van de opnamen en de renten van een opeethypotheek bijlage drie van dit onderzoek. Doordat met een opeethypotheek een netto maandelijkse aanvulling van € 774 resulteert, is de jaarlijkse netto aanvulling (€ 774 * 12 maanden) € 9.288. 212
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
47
4.6.3 Cijfermatige uitwerking De cijfermatige uitwerking van de methode van de opeethypotheek ziet er als volgt uit:
kleine hypothecaire schuld op de woning rustte, kunnen ouderen het onprettig vinden om hiermee opnieuw een schuld op te bouwen. Daarnaast worden dergelijke hypotheken menigmaal als ingewikkelde financiële producten ervaren en met de woekerpolissen nog vers in het geheugen, is men (momenteel) minder geneigd dergelijke producten af te sluiten. Voorts is het een groot nadeel dat Nederland ook voor deze producten geen uitgebalanceerde markt heeft. Voornamelijk door de hoge risico’s die opeethypotheken met zich meebrengen (woningmarktrisico, langlevenrisico, etc.) zijn er op dit moment maar weinig aanbieders.217 Verder is de opeethypotheek, zoals ook uit de cijfermatige uitwerking blijkt, een relatief duur product. Dit komt enerzijds door het hoge rentepercentage (als gevolg van de hoge risico’s die de aanbieder in haar prijs verdisconteert) en anderzijds doordat rente periodiek bij de schuld wordt bijgeschreven, er feitelijk sprake is van rente op rente. In combinatie met het opnieuw opbouwen van een schuld heeft men met deze methode al snel het gevoel dat ze weinig ontvangen in verhouding tot wat de woning waard is.218 Doordat de schuld uiteindelijk pas wordt afbetaald (zowel het geleende gedeelte als de rentelast) bij de verkoop van de woning, kan men het voorts als een nadeel ervaren dat de woning verkocht moet worden, maar dat de verkoopopbrengst wel voldoende moet zijn om de schuld af te lossen. Tot slot kan het een nadeel zijn dat de woning niet (geheel) bij de woonwensen van het moment past, waardoor soms (kostbare) aanpassingen gedaan moeten worden om te zorgen dat men in de eigen woning kan blijven wonen (bijvoorbeeld het installeren van domotica of een traplift). Alles overziend ben ik van mening dat vooral doordat de opeethypotheek een relatief duur financieel product is en de daadwerkelijke aanvulling op de oudedagsvoorzieningen beperkt is (in verhouding tot de andere methoden resulteert bij de opeethypotheek zelfs de op één na laagste aanvulling op de reeds bestaande oudedagsvoorzieningen), vind ik de opeethypotheek vooralsnog – ondanks haar interessante kern – minder geschikt.
4.6.4 Voor- en nadelen Wat men als groot voordeel van de methode van de opeethypotheek kan ervaren is, dat de eigenaren wederom in de oorspronkelijke eigen woning blijven wonen. Zoals bij de methoden woonrecht en huurrecht al aangegeven, blijkt uit diverse onderzoeken dat ouderen hier over het algemeen veel waarde aan hechten. Als gevolg gaan de verschillende nadelen die een verhuizing met zich mee brengt voor deze methode niet op. Andere gevolgen van de omstandigheid dat men bij de methode van de opeethypotheek nog een eigen woning bezit, is dat ze veelal hun gewenste safe haven behouden en tegelijkertijd tegemoet wordt gekomen aan een mogelijke erfwens.216 Hoe groot deze safe haven en de uiteindelijke erfenis is, is afhankelijk van de hoogte van de opeethypotheek. Doordat de schuld gedurende de looptijd progressief stijgt, zal de safe haven en/of nalatenschap namelijk kleiner worden naarmate men langer in de woning blijft wonen. Een ander voordeel van de opeethypotheek is dat de nadelige financiële consequenties welke een vroegoverlijden met zich mee kan brengen, (relatief) beperkt zullen zijn. Als men namelijk kort na het afsluiten van de hypotheek komt te overlijden, is de schuld in verhouding beperkt. Omdat de woning daarna “gewoon” tegen de waarde in het economische verkeer verkocht kan worden, doen de nadelige financiële consequenties zoals in paragraaf 4.4.4 bij het woonrecht beschreven, zich hier minder voor. Vanzelfsprekend zal met de verkoopopbrengst van de woning de schuld moeten worden afgelost waardoor per saldo een lagere nalatenschap zal resulteren, maar daar staat tegenover dat de betreffende personen wel een periode een aanvulling op de oudedagsvoorzieningen hebben ontvangen. De opeethypotheek kent evenwel ook een aantal facetten die men als een nadeel kan ervaren. Zo wordt met de opeethypotheek wederom een hypotheek op de eigen woning aangegaan. Zeker indien voorheen geen of slechts een 216
Toussaint 2011, p. 67.
48
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
4.6.5 Fiscale gevolgen Aangezien men met de methode van de opeethypotheek nog steeds een eigen woning in de zin van de Wet IB 2001 bezit, zijn de belastbare inkomsten uit deze woning middels het eigenwoningforfait in box I van de inkomstenbelasting belast.219 Doordat de opeethypotheek echter voor consumptieve doeleinden wordt gebruikt en niet voor de aanschaf en/of verbetering van de eigen woning én niet annuïtair op de hypothecaire schuld wordt afgelost, kwalificeert de opeethypotheek niet als een eigenwoningschuld in de zin van de Wet IB 2001.220 Als gevolg is het voor mensen met een opeethypotheek niet mogelijk om de rente op deze hypothecaire lening in hun aangifte inkomstenbelasting af te trekken.221 Een ander gevolg van het feit dat de opeethypotheek niet kwalificeert als eigenwoningschuld in de zin van de Wet IB 2001, is dat de voordelen uit de eigen woning nu meer bedragen dan de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten.222 Voor dit verschil heeft men vervolgens recht op een aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld, waardoor de voordelen uit de eigen woning alsnog tot maximaal nihil verlaagd worden.223 Omdat men met de opeethypotheek een schuld opbouwt en deze schuld in de zin van de Wet IB 2001 geen box I of box II schuld is, dient deze vervolgens tegen de waarde in het economische verkeer in box III in aanmerking te worden genomen.224 Doordat de schuld toeneemt, zal het belastbare voordeel uit sparen en beleggen in de loop van
217
Zo is ABN AMRO al in 2011 gestopt met opeetconstructies (zie Nods 2011.) en is de SNS Bank begin 2012 gestopt met het aanbieden van hun Extra Inkomen Hypotheek (zie hiervoor https://www.snsbank.nl/particulier/hypotheken/mijn-hypotheek/extra-ruimte-hypotheek. html, geraadpleegd op 23 juni 2013). Zie met betrekking tot de risico’s overigens Taskforce Verzilveren 2013, p. 31. 218 Zie in dit verband tevens het item over opeethypotheken in ‘Radar’, TROS, 11 maart 2013. 219 Artikel 3.110 Wet IB 2001 juncto artikel 3.111, lid 1 Wet IB 2001. 220 Artikel 3.119a, lid 2 Wet IB 2001. 221 Artikel 3.120 Wet IB 2001 juncto artikel 3.119a Wet IB 2001. 222 Artikel 3.110 Wet IB 2001 juncto artikel 3.111, lid 1 Wet IB 2001. 223 Artikel 3.123a, lid 1 Wet IB 2001 juncto artikel 3.123a, lid 2 Wet IB 2001. 224 Artikel 5.3, lid 3 Wet IB 2001 juncto artikel 5.19 Wet IB 2001.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
49
de jaren dalen.225 Als gevolg daalt gedurende de looptijd van de opeethypotheek de rendementsgrondslag waarover men vermogensrendementsheffing verschuldigd is tot maximaal nihil.226 Doordat de uitkeringen uit deze opeethypotheek tot slot een reeks van uitkeringen behelzen, waarbij elke uitkering, net als bij de voormelde methoden, afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis, kwalificeren deze uitkeringen wederom als periodieke uitkeringen welke in box III in de heffing moeten worden betrokken.227
4.7.3 Cijfermatige uitwerking Op basis van de hier voor beschreven uitgangspunten resulteert de volgende cijfermatige uitwerking voor de methode van de krediethypotheek:
4.7 Krediethypotheek 4.7.1 Algemeen Tot slot is de krediethypotheek een methode om het in de eigen woning geïnvesteerde kapitaal te verzilveren. De krediethypotheek lijkt in zekere zin op de opeethypotheek met als verschil dat een doorlopend krediet met de (over)waarde van de eigen woning als onderpand, op de woning wordt gevestigd.228 Men krijgt afhankelijk van de aanbieder een extra limiet op de betaalrekening of op een speciale bankrekening, waarbij in beide gevallen tot dit extra limiet het geld vrij opgenomen kan worden.229 De rente wordt vervolgens alleen berekend over de werkelijk opgenomen bedragen.230
4.7.2 Aanvullende uitgangspunten Aanvullend op de in paragraaf 4.1 vermelde uitgangspunten, zijn de volgende uitgangspunten specifiek voor de methode van krediethypotheek gehanteerd: • Zodra de personen de pensioengerechtigde leeftijd van 67 jaar bereiken, wordt een krediethypotheek afgesloten met als onderpand de oorspronkelijke eigen woning. • Het maximale limiet dat door middel van het afsluiten van een krediethypotheek als schuld kan worden opgenomen is € 459.938, waardoor voor 15 jaar een maandelijkse aanvullende oudedagsvoorziening resulteert van € 1.612.231
4.7.4 Voor- en nadelen De voor- en nadelen van een krediethypotheek zijn in principe vergelijkbaar met de in paragraaf 4.6.5 vermelde voor- en nadelen van een opeethypotheek. In tegenstelling tot de opeethypotheek is een krediethypotheek over het algemeen een minder duur product omdat een lager rentepercentage gehanteerd wordt en alleen over de daadwerkelijke opnamen rente wordt bijgeschreven. Als men in een bepaalde periode geen opnamen nodig heeft, loopt de schuld niet op en zal de rente ten gevolge minder hard stijgen. Hier staat tegenover dat als men in de beginjaren meer geld wenst op te nemen, de krediethypotheek alsnog duurder kan uitpakken dan de opeethypotheek. 225
Artikel 5.2 Wet IB 2001. Artikel 5.1 Wet IB 2001 juncto artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.3 Wet IB 2001 juncto artikel 2.13 Wet IB 2001. 227 Artikel 1.7 Wet IB 2001 juncto artikel 2.14 Wet IB 2001 juncto artikel 5.3, lid 3 Wet IB 2001 juncto artikel 5.19 Wet IB 2001 juncto artikel 5.23 Wet IB 2001 juncto artikel 19 UBIB 2001. 228 Het gebruik van de krediethypotheek staat in principe voor zowel mensen met een hypothecaire schuld op de eigen woning als zonder open. Indien men een hypotheek op de woning heeft, zal het nog op te nemen bedrag van het maximale schuldlimiet evenwel lager uitvallen. De reeds bestaande schuld wordt namelijk met de maximale schuldlimiet verrekend. 229 Zo krijgt men bij de ING een extra limiet op een reeds bestaande bankrekening (http://www.ing.nl/ particulier/hypotheken/ hypotheekvormen/krediethypotheek/index.aspx?first_visit=true, geraadpleegd op 21 maart 2013) en bij de SNS Bank twee extra bankrekeningen (http://www.snsbank.nl/particulier/hypotheken/mijn-hypotheek/extra-ruimte-hypotheek.html, geraadpleegd op 21 maart 2013). 230 Doordat ook deze rente ziet op opnamen voor consumptieve doeleinden is de rente over deze schuld onder de huidige wet- en regelgeving niet aftrekbaar in box I van de inkomstenbelasting (artikel 3.119a Wet IB 2001 juncto artikel 3.120 Wet IB 2001). http://www. eigenhuis.nl/hypotheken-financien/woonlasten/pensioen/, geraadpleegd op 2 december 2012. 231 De maximale schuldlimiet is conform http://www.rabobank.nl/particulieren/lokalebanken/valkenswaardenwaalre/senioren/verwaarde_van_uw_woning/, geraadpleegd op 6 april 2013, 75 procent van de executiewaarde van de eigen woning. Omdat de executiewaarde van de eigen woning op 85 procent van de vrije verkoopwaarde van de eigen woning wordt gesteld, resulteert de maximale schuldlimiet van (€ 721.472 * 85 procent * 75 procent =) € 459.938. Om vervolgens de maandelijkse aanvullende oudedagsvoorziening te berekenen is conform https://www.abnamro.nl/nl/prive/lenen/tarieven-overzicht.html#/?s=0/:S0, geraadpleegd op 6 april 2013, een rentepercentage van 5,9 gehanteerd. Afhankelijk van de schommelingen van deze variabele rente kunnen de daadwerkelijke uitkomsten variëren. De schuldlimiet van de krediethypotheek is in verhouding tot de opnamelimiet van de opeethypotheek hoger omdat deze schuldlimiet bestemd is voor zowel de opnamen als voor de rentebijschrijvingen. De opnamelimiet van de opeethypotheek is evenwel alleen voor de opnamen bestemd. Daarnaast hanteren financiële instellingen voor een opeethypotheek een hoger rentepercentage. Zie voor een voorbeeld van het verloop van de opnamen en de rentebijschrijvingen van een krediethypotheek bijlage drie van dit onderzoek. 226
50
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Uit de cijfermatige uitwerkingen blijkt tenslotte dat met een krediethypotheek ongeveer dertig procent meer oudedagsvoorzieningen kan worden verkregen ten opzichte van de reguliere oudedagsvoorzieningen. Doordat dit in verhouding tot de andere methoden een relatief beperkte aanvulling is, acht ik de krediethypotheek onder de huidige marktomstandigheden minder interessant als methode om de waarde van de eigen woning te verzilveren.
4.7.5 Fiscale gevolgen De fiscale gevolgen ten aanzien van de krediethypotheek zijn in beginsel vergelijkbaar met de in paragraaf 4.6.5 beschreven fiscale gevolgen van een opeethypotheek. Afhankelijk van de verstrekker van de krediethypotheek kan er evenwel nog een verschil zijn. Bij de SNS Bank is het namelijk mogelijk om met de krediethypotheek twee aparte rekeningen te openen, waardoor één gereserveerd wordt voor consumptieve doeleinden en één voor eventuele verbeteringen aan de eigen woning. Gezien de huidige wet- en regelgeving is het voor deze tweede rekening – mits periodiek op deze lening wordt afgelost – onder bepaalde voorwaarden wel mogelijk om de hypotheekrente af te trekken.232 Daarnaast zal deze schuld voor verbeteringen aan de eigen woning de voordelen van de eigen woning 232
Artikel 3.120 Wet IB 2001 juncto artikel 3.119a, lid 2, onderdeel b Wet IB 2001, juncto artikel 3.119c Wet IB 2001.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
51
in de zin van de Wet IB 2001 verlagen, waardoor de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld per saldo lager zal uitvallen.233 Omdat dit gedeelte van de schuld nu reeds in box I van de inkomstenbelasting is betrokken, verlaagt deze schuld de rendementsgrondslag van box III niet.234 Voor de rekening met consumptieve doeleinden zijn de fiscale gevolgen tot slot gelijk aan die fiscale gevolgen van de opeethypotheek.235
4.8 Vergelijking verschillende methoden Hierna volgt tot slot een overzicht met de belangrijkste resultaten van de verschillende methoden naast elkaar:236
Hoofdstuk 5
De fiscaliteit
Zoals uit voorgaande hoofdstukken blijkt, zijn in zowel theoretisch als in financieel opzicht verschillende methoden interessant om het vermogen dat besloten ligt in de eigen woning te verzilveren. Uit het vorige hoofdstuk blijkt tevens dat de huidige fiscale wet- en regelgeving belemmeringen bevat om dit vermogen te verzilveren. Zo is men nagenoeg geen belasting verschuldigd zolang het vermogen in de stenen van de woning besloten ligt, maar zodra het vermogen wordt verzilverd, wordt men met een belastingheffing geconfronteerd, namelijk met een vermogensrendementsheffing van 1,2 procent.237 Omdat dit geenszins stimulerend is om het vermogen te verzilveren, stel ik in dit hoofdstuk een aantal fiscale wijzigingen voor waardoor deze belemmeringen (grotendeels) worden weggenomen. Daarnaast wil ik met deze fiscale wijzigingen coherentie bereiken in de fiscale behandeling van de verschillende verzilvermethoden. Uit het vorige hoofdstuk blijkt namelijk dat de huidige fiscale gevolgen per verzilvermethode verschillen. Door met de fiscale wijzigingen een coherent systeem te creëren kan men voor het verzilveren de methode van de persoonlijke voorkeur kiezen, in plaats van dat deze keuze fiscaal gedreven is. Aangezien een eigen woning en een overwaarde op deze eigen woning de belangrijkste voorwaarden zijn om het vermogen besloten in de woning te kunnen verzilveren, ga ik daar in de navolgende paragraaf eerst op in. Vervolgens beschrijf ik in de paragrafen 5.2 en 5.3 een aantal voorstellen tot aanpassing van de fiscale wet- en regelgeving waardoor de huidige fiscale belemmeringen om te verzilveren beperkt worden. Aansluitend volgt in paragraaf 5.4 het aan de hand van deze fiscale voorstellen aangepaste totaal overzicht uit het vorige hoofdstuk. In paragraaf 5.5 komen enkele alternatieve fiscale voorstellen aan bod en in paragraaf 5.6 wordt dit hoofdstuk met een conclusie afgesloten.
5.1 Stimuleren eigenwoningbezit en aflossen hypotheek Teneinde de eigen woning als onderdeel van de oudedagsvoorzieningen te kwalificeren zijn twee zaken essentieel; het bezit van een eigen woning en het hebben van overwaarde op deze eigen woning. In dit kader is het dan ook noodzakelijk om deze beide zaken te bevorderen.
4.9 Conclusie Alles overziend ben ik van mening dat van de zes methoden die in dit hoofdstuk zijn beschreven, de methoden van de goedkopere woning, de huurwoning en het vestigen van een woonrecht de meeste interessante opties zijn. De andere beschreven methoden worden vooral gekenmerkt door de hoge kosten en risico’s die de betreffende methoden met zich mee brengen en dat er (momenteel) weinig aanbieders zijn. Omdat ik voorts tot de conclusie ben gekomen dat alle methoden verschillende nadelige fiscale consequenties hebben, ben ik van mening dat om het vermogen van de eigen woning daadwerkelijk een aanvulling op het huidige palet aan oudedagsvoorzieningen te laten zijn, fiscale aanpassingen noodzakelijk zijn. Zodoende ga ik in het volgende hoofdstuk verder in op een passende fiscale vormgeving hieromtrent. 233
Artikel 3.123a, lid 1 Wet IB 2001 juncto artikel 3.123a, lid 2 Wet IB 2001. Artikel 5.2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.1 Wet IB 2001 juncto artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.3 Wet IB 2001 juncto artikel 2.13 Wet IB 2001. 235 Zie hiervoor paragraaf 4.6.5 van dit onderzoek. 236 * Dit is afhankelijk van de vraag of de personen na afloop van deze 180 maanden nog voldoende vermogen bezitten om periodiek huur te betalen. ** Dit is afhankelijk van wat met de investeerder is overeengekomen. *** Hoe groot de safe haven en/of de nalatenschap is, is afhankelijk van de verhouding van de waarde van de woning en de schuld die op de woning rust. Zolang de schuld lager is dan de waarde van de woning, behoudt men vermogen voor eventueel slechtere tijden dan wel vermogen om aan erfgenamen te vererven. **** Dit is afhankelijk van de aanbieder. 234
52
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Het stimuleren van mensen om een eigen woning te kopen ligt, gezien de huidige crisis op de Nederlandse woningmarkt, gecompliceerd. Het aantal transacties van koopwoningen is de laatste jaren immers sterk teruggelopen, evenals de productie van nieuwbouwwoningen.238 Nu valt een oplossing hiervoor buiten het bereik van dit onderzoek. Cruciaal voor de daadwerkelijke kwalificatie van de eigen woning als aanvullende oudedagsvoorziening is in ieder geval dat men een eigen woning bezit. Daarnaast is in het kader van het verzilveren het creëren van overwaarde op de eigen woning belangrijk. Deze overwaarde kan in principe op twee manieren worden bewerkstelligd; door het stijgen van de huizenprijzen en door het aflossen van de hypothecaire schuld die op de woning rust. Doordat de huizenprijzen, zoals in hoofdstuk één al aangegeven, de afgelopen jaren sterk zijn gedaald en het feit dat men daar in principe persoonlijk geen invloed op heeft, is het vooralsnog geen realistische veronderstelling dat een stijging van de huizenprijzen op korte termijn bewerkstelligt dat men weer overwaarde op de eigen woning verwerft. Waar men persoonlijk wel invloed op heeft, is het beperken van de hypotheekschulden en op dit gebied is de laatste jaren een aantal stappen gezet. 237
Deze vermogensrendementsheffing wordt berekend over het totale vermogen uit sparen en beleggen voorzover het hoger is dan het belastingvrije vermogen. Artikel 5.1 Wet IB 2001 juncto artikel 5.2, lid 2 Wet IB 2001 juncto artikel 5.3 Wet IB 2001 juncto artikel 2.13 Wet IB 2001. 238 Ministerie van BZK & CBS 2013, p. 13.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
53
Zo is op 1 augustus 2011 de Gedragscode Hypothecaire Financieringen ingevoerd op basis waarvan de financiering voor de aankoop van een eigen woning is beperkt tot maximaal 106 procent van de waarde in het economische verkeer van de woning.239 Per 1 januari 2013 is zelfs een verdere verlaging van 1 procent per jaar in gang gezet, waardoor de LTV-ratio in 2018 maximaal 100 procent wordt.240 Enerzijds draagt deze verlaagde LTV-ratio significant bij aan de schuldreductie en wordt de kans dat men met een negatieve overwaarde wordt geconfronteerd, beperkt. Anderzijds kan deze verlaagde LTV-ratio mensen beperken om een eigen woning te kopen. Men moet hierdoor immers meer eigen geld inleggen en zeker bij starters op de woningmarkt ontbreekt dit vermogen dikwijls. Doordat in dit verband bovendien verdere beperkingen zijn voorgesteld, ben ik van mening dat met dergelijk lage financieringsnormen moet worden opgepast dat nog voldoende mensen een eigen woning kunnen kopen.241 Alleen dan kan de eigen woning namelijk een solide en gangbare aanvullende oudedagsvoorziening vormen. Een andere ontwikkeling op het gebied van de eigen woning in combinatie met een reductie van hypothecaire schulden is dat het per 1 januari 2013 verplicht is om op nieuw af te sluiten hypotheken ten minste annuïtair af te lossen om recht te hebben op hypotheekrenteaftrek.242 Dit is naar mijn mening een goede stap in de richting van het verzilveren. Zo worden mensen op een effectieve manier gestimuleerd om de hypothecaire schuld op de eigen woning af te lossen, terwijl het voor starters wel mogelijk blijft om een eigen woning te kopen.
5.2 Vrijstelling overwaardelijfrente in box III Zoals aangegeven is één van de conclusies uit het vorige hoofdstuk dat zolang het vermogen besloten ligt in de eigen woning nagenoeg geen belastingheffing resulteert, maar zodra het vermogen verzilverd wordt, men vermogensrendementsheffing verschuldigd is. Deze belastingheffing werkt naar mijn mening allerminst stimulerend om het vermogen van de eigen woning daadwerkelijk te verzilveren. Zodoende stel ik voor om – onder bepaalde voorwaarden – een vrijstelling voor een overwaardelijfrente te introduceren. Door met de gerealiseerde overwaarde van de (oorspronkelijke) eigen woning een overwaardelijfrente aan te kopen, wordt men door deze vrijstelling overwaardelijfrente niet geconfronteerd met vermogensrendementsheffing. Doordat deze vrijstelling zo een uitzondering op de reguliere vermogensrendementsheffing van box III is, dient deze vrijstelling overwaardelijfrente in box III van de inkomstenbelasting te worden ondergebracht. Besluit men evenwel om bij de verkoop van de eigen woning de overwaarde niet in een overwaardelijfrente te storten, resulteert de reguliere vermogensrendementsheffing. Beslist men enige tijd na het verzilveren alsnog om de overwaarde niet als aanvullende oudedagsvoorziening te gebruiken maar is wel van een vrijgestelde overwaardelijfrente gebruik gemaakt, volgt naheffing van de verschuldigde vermogensrendementsheffing vermeerdert met een revisierente.243
Overwaardelijfrente Een overwaardelijfrente is in principe vergelijkbaar met een reeds bestaande box III-lijfrente zij het dat een overwaardelijfrente wordt aangekocht met gerealiseerde overwaarde.244 Met een overwaardelijfrente koopt men dus een recht op een reeks toekomstige periodieke uitkeringen, waarbij elke uitkering afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis. De uitkering stopt in ieder geval bij het overlijden.
Ten aanzien van de duur van deze periodieke uitkeringen krijgt men vervolgens twee mogelijkheden. Men kan met een overwaardelijfrente een levenslang recht op periodieke uitkeringen kopen, maar het is ook mogelijk om voor een vaste periode van ten minste twintig jaar periodieke uitkeringen aan te kopen. Dit is een zogenoemde bancaire overwaardelijfrente.245 Hierdoor krijgt men meer keuzevrijheid om de oudedagsvoorzieningen naar eigen voorkeur in te richten. De periodieke uitkeringen die men vervolgens uit een overwaardelijfrente ontvangt, zijn in principe reguliere pensioenuitkeringen, zij het dat het onbelaste uitkeringen betreffen. Doordat een overwaardelijfrente met gerealiseerde overwaarde van de eigen woning is aangekocht, rust er namelijk geen fiscale claim op de uitkeringen. Als gevolg zijn de uitkeringen uit een dergelijke overwaardelijfrente vrijgesteld van inkomstenbelasting. Echter, het kapitaal in deze overwaardelijfrenten gaat meetellen met de vermogensinkomensbijtelling van de AWBZ. Zoals eerder aangegeven wordt de AWBZ namelijk drastisch hervormd en versoberd waardoor deze alleen beschikbaar is voor de meest kwetsbare mensen voor wie het echt niet verantwoord is om in de eigen leefomgeving te blijven wonen.246 Of een dergelijk kwetsbaar persoon ook daadwerkelijk recht heeft op AWBZ-gefinancierde zorg is vervolgens afhankelijk van het totale vermogen van deze persoon. Als dit vermogen namelijk hoger is dan het maximum wat voor de AWBZ-gefinancierde zorg wordt vastgesteld, dient men de zorgkosten privaat te financieren. Indien bijvoorbeeld geestelijke of fysieke functies komen te vervallen, kan men met de uitkeringen uit een overwaardelijfrente zelf de gewenste hulp inkopen. Bovendien kan hierdoor beter bij de wensen en de levenstandaard van de betreffende persoon worden aangesloten. Besluit men evenwel om de benodigde zorg niet zelf te betalen, zal men de zorg niet ontvangen. Nu is het zo dat deze overwaardelijfrenten nog ontwikkeld moeten worden en dat het product momenteel niet op de markt beschikbaar is. De markt zal daartoe dan ook in beweging moeten worden gebracht. Doordat de overwaardelijfrente nu is vrijgesteld in box III, wordt wellicht een eerste aanzet tot beweging gegeven. Zodra men vervolgens de eigen woning daadwerkelijk als aanvullende oudedagsvoorziening gaat gebruiken, verwacht ik dat deze markt vanzelf tot wasdom zal komen.
Toepasbaarheid Voor wat betreft de toepasbaarheid staat een vrijgestelde overwaardelijfrente in principe voor iedereen open. Dit betekent dat het zowel voor mensen jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd als voor gepensioneerden mogelijk is om een gerealiseerde overwaarde in een overwaardelijfrente om te zetten. Als iemand namelijk bijvoorbeeld omwille van een fysieke beperking een aantal jaar voor pensionering besluit om de oorspronkelijke eigen woning te verkopen en een goedkopere gelijkvloerse woning te kopen, is het belangrijk dat ook deze persoon gestimuleerd wordt om de overwaarde als aanvullende oudedagsvoorziening te gebruiken. Ten aanzien van de eerste uitkering uit een overwaardelijfrente dient evenwel een onderscheid te worden gemaakt. In principe kan namelijk bij de reeds bestaande lijfrente-regelgeving worden aangesloten. Als gevolg starten de uitkeringen uit een overwaardelijfrente zodra de persoon de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt doch uiterlijk vijf jaar na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.247 Gezien de achterliggende redenen van de recente verhogingen van de pensioengerechtigde leeftijd is het namelijk niet de bedoeling dat men door het gebruik van de overwaardelijfrente vervroegd met pensioen kan gaan.248
239
Dit percentage is opgebouwd uit 104 procent voor de financiering van de woning en 2 procent overdrachtsbelasting. Zie de Gedragscode Hypothecaire Financieringen zoals bij de Kamer van Koophandel te Amsterdam gedeponeerd onder nummer 273929. 240 Kamerstukken II 2011/12, 33 280, nr. 1, p. 23. 241 Zie in dit verband bijvoorbeeld het recente rapport van De Commissie Structuur Nederlandse Banken. In dit rapport beveelt de Commissie aan om de LTV-ratio op termijn naar maximaal 80 procent te verlagen. Daarbij stellen zij dat deze invoering contra-cyclisch moet plaatsvinden en dat voor starters een vorm van bouwsparen geïntroduceerd moet worden. Commissie Structuur Nederlandse Banken 2013, p. 22. 242 Indien men niet wenst af te lossen, verliest men het recht op hypotheekrentaftrek. Zie Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 3, p. 4. 243 De hoogte van deze revisierente, moet nader worden onderzocht. 244 Vanwege dit verschil en ten behoeve van de transparantie dienen deze overwaardelijfrenten apart in box III van de inkomstenbelasting te worden opgenomen in plaats van deze lijfrenten onder de reeds bestaande box III-lijfrenten te scharen.
54
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
245
Op dit punt kan zodoende bij de bestaande wet- en regelgeving omtrent banksparen worden aangesloten. Op grond van artikel 3.126a, lid 4 Wet IB 2001 worden – indien gekozen voor een reguliere lijfrente conform artikel 3.125 Wet IB 2001 – levenslang periodieke uitkeringen verkregen of conform artikel 3.126a, lid 4, onderdeel a, sub 2 Wet IB 2001 voor tenminste twintig jaar na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. 246 Pagina 14 van de bijlage “Hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg” bij Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 296. 247 Artikel 3.125 Wet IB 2001. 248 Kamerstukken I 2012/13, 33 402, nr. P, p. 2.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
55
Doordat een overwaardelijfrente ook gericht is op het financieren van zorguitgaven dient hier een uitzondering voor te worden opgenomen. Fysieke beperkingen kunnen zich namelijk al voor pensionering voordoen en dan kunnen uitkeringen uit een overwaardelijfrente wellicht net die extra financiële armslag geven die op dat moment nodig is. Als zich voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een situatie voordoet waarbij niet-gefinancierde AWBZ-zorg nodig is, kan men de uitkeringen uit een overwaardelijfrente eerder ontvangen. Zodra deze zorgbehoefte zich niet langer voordoet, stoppen de uitkeringen uit de overwaardelijfrente totdat de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt of wederom een zorgbehoefte ontstaat.249
Verder is voor de methode van het vestigen van een woonrecht een fiscale belemmering gelegen in de belastingheffing over de waarde van het vruchtgebruik. Het vruchtgebruik dat men van de oorspronkelijk eigen woning geniet, wordt namelijk voor een fictief vastgestelde waarde in box III belast met vermogensrendementsheffing. Doordat dit geen stimulans is om een dergelijk recht te vestigen, stel ik voor om ook hiervoor onder voorwaarden een uitzondering op te nemen. Als men een woonrecht op de oorspronkelijke eigen woning vestigt en met de gerealiseerde overwaarde een overwaardelijfrente aankoopt, wordt de waarde van het vruchtgebruik niet belast. Verder stel ik voor om wederom de voorwaarde op te nemen dat deze uitzondering waardoor de waarde van het vruchtgebruik niet wordt belast, uitsluitend kan worden toegepast indien men een pensioentekort heeft.
Coherent systeem Naast de fiscale stimulans om de eigen woning als aanvullende oudedagsvoorziening te gebruiken, heb ik mijzelf tot doel gesteld om met de voorstellen coherentie in de fiscale behandeling van de verschillende verzilvermethoden te bereiken. Uit het vergelijkende overzicht in paragraaf 4.8 blijkt namelijk dat de fiscale behandeling per verzilvermethode verschilt. Nu neemt de vrijstelling gerealiseerde overwaarde de grootste fiscale beperking weg, maar er is ook een aantal meer specifieke fiscale belemmeringen waar te nemen. Hierna volgen een aantal voorstellen met betrekking tot deze meer specifieke belemmeringen. Zo kan de huidige bijleenregeling belemmerend werken om overwaarde te realiseren door naar een goedkopere woning te verhuizen. Vanwege de bijleenregeling moet men namelijk voor het ontvangen van een (volledige) aftrek van hypotheekrente de verkoopopbrengst van de oorspronkelijke eigen woning gebruiken voor de aankoop van de nieuwe woning.250 Hierdoor resulteert in het kader van het verzilveren een lagere daadwerkelijke aanvullende
Nu is het begrijpelijk dat de overheid in eerste instantie van mening zal zijn dat de invoering van dergelijke (subsidie)maatregelen niet realistisch is in tijden van economische crisis. Het zijn echter wel maatregelen waardoor mensen gestimuleerd worden om zelf aanvullende oudedagsvoorzieningen te realiseren. Als gevolg neemt niet alleen het besteedbare inkomen van mensen toe, het zorgt ook voor meer verantwoordelijkheid voor het opbouwen van voldoende oudedagsvoorzieningen. Doordat de overwaardelijfrenten daarnaast meetellen bij de vermogensinkomenstoets voor de AWBZ, gaan mensen zelf meer zorgkosten dragen daar waar de overheid dergelijke kosten voorheen financierde. Hierdoor dragen de voorgestelde fiscale wijzigingen naar mijn mening bij aan het gebruik van de eigen woning als aanvullende oudedagsvoorziening en resulteren op termijn lagere overheidsuitgaven.
5.3 Aanvullende (fiscale) wijzigingen
oudedagsvoorziening. Omdat men bij de methode van de goedkopere woning evenwel in het bezit is van een eigen woning welke als onderpand voor een hypothecaire lening kan dienen, kan het wenselijk zijn om voor de aankoop van deze nieuwe woning een hypothecaire lening af te sluiten. De gerealiseerde overwaarde van de oorspronkelijke eigen woning kan dan geheel of nagenoeg geheel als aanvullende oudedagsvoorziening worden gebruikt. Ik stel voor om, onder voorwaarden, een uitzondering op de bijleenregeling op te nemen. Als men met de gerealiseerde overwaarde van de oorspronkelijke eigen woning een overwaardelijfrente aankoopt, kan men toch hypotheekrenteaftrek genieten indien voor de aankoop van de nieuwe woning een hypothecaire schuld wordt aangegaan. Omdat het desalniettemin niet wenselijk is om de huidige fiscale faciliteiten voor de oudedagsvoorzieningen te verruimen, staat deze uitzondering op de bijleenregeling wat mij betreft alleen open voor mensen met een pensioentekort.251 Zeker voor mensen in het lagere woningsegment kan deze uitzondering op de bijleenregeling interessant zijn om toch een aanvullende oudedagsvoorziening te realiseren.
Voormelde fiscale voorstellen brengen echter een aantal aanvullende aandachtspunten met zich mee. Zo dient nader onderzoek te worden gedaan naar de fiscale behandeling van het verzilverde vermogen in geval van echtscheiding en overlijden. Nu valt een nader onderzoek naar deze gevolgen buiten het bereik van dit onderzoek. Ten aanzien van overlijden heb ik evenwel het volgende voorstel.252 Indien men voor een bancaire overwaardelijfrente heeft gekozen, behoort het resterende overwaardelijfrentekapitaal namelijk tot de nalatenschap van de erflater. Dit in tegenstelling tot de gevallen waarin men voor een levenslang recht op uitkeringen uit een overwaardelijfrente heeft gekozen omdat het resterende vermogen dan vrijvalt in het kapitaal van de financiële dienstverlener. Ten aanzien van bancaire overwaardelijfrenten kan bijvoorbeeld besloten worden om het resterende vermogen zonder erfbelasting aan erfgenamen na te laten indien zij het als aflossing op de hypothecaire schuld gebruiken.253 Dit zal vermoedelijk op korte termijn tot een budgettaire derving voor de overheid leiden, maar het feit dat men aflost op de hypothecaire schuld werkt op langere termijn als een besparing voor de overheid. Niet alleen het aflossen wordt namelijk gestimuleerd, men creëert ook overwaarde op de eigen woning waardoor de eigen woning een aanvullende oudedagsvoorziening kan vormen.
Een andere fiscale belemmering is het feit dat een opeet- of krediethypotheek niet als een eigenwoningschuld in de zin van de Wet IB 2001 kwalificeert. Als gevolg vallen deze hypotheken in box III van de inkomstenbelasting en heeft men geen recht op hypotheekrenteaftrek. Doordat de rentelast gedurende de looptijd stijgt, kan dit voor mensen een beperking zijn om een opeet- of krediethypotheek af te sluiten. Derhalve stel ik voor om onder bepaalde voorwaarden een uitzondering in de Wet IB 2001 op te nemen waardoor opeet- en krediethypotheken wel als eigenwoningschuld kwalificeren. Als men dan een opeet- of krediethypotheek op de eigen woning afsluit en met de uitkeringen uit deze hypotheken overwaardelijfrenten aankoopt, kwalificeert de opeet- of krediethypotheek alsnog als een eigenwoningschuld in de zin van de Wet IB 2001. Als gevolg heeft men recht op hypotheekrenteaftrek.
Verder dient rekening te worden gehouden met mogelijk flankerend beleid van het totale pakket aan wijzigingen. Zo blijkt door de invoering van de vermogensinkomensbijtelling voor de berekening van de eigen bijdrage voor AWBZ-gefinancierde zorg, dat veel ouderen vermogensbestanddelen aan hun familieleden overschrijven om de eigen bijdrage zo laag mogelijk te houden.254 Omdat dergelijke vermogensverschuivingen niet de bedoeling zijn van het herzien van wet- en regelgeving, moet bij de invoering van de vrijstelling overwaardelijfrente ook met dergelijk flankerende aspecten rekening worden gehouden. Een ander aandachtspunt in het kader van het stimuleren van mensen om het vermogen besloten in de eigen woning te verzilveren is tot slot het creëren van bekendheid. Voor het welslagen van dit mogelijk nieuwe beleid ben ik namelijk van mening dat hieraan en aan de verschillende verzilvermogelijkheden, uitgebreide bekendheid moet
249
Doordat het totale kapitaal nu verminderd is met de uitkeringen in verband met de zorgbehoefte, dient het resterende kapitaal actuarieel herrekend te worden. 250 Artikel 3.119a, lid 4 Wet IB 2001 juncto artikel 3.119aa Wet IB 2001. 251 Voor mensen die reeds de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, is in dit geval het loon direct voorafgaand aan pensioneren het uitgangspunt. Om vervolgens een eventueel pensioentekort te berekenen dient dit loon geïndexeerd te worden. Artikel 3.124 Wet IB 2001 juncto artikel 3.127 Wet IB 2001 juncto artikel 3.128 Wet IB 2001 juncto artikel 3.129 Wet IB 2001. Zie Kamerstukken I 2012/13, 33 402, nr. P, p. 2.
56
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
252
Beide zaken verdienen echter wel grondig onderzoek alvorens de vrijstelling gerealiseerde overwaarde daadwerkelijk wordt ingevoerd. Het kabinet is voornemens om in het Belastingplan 2014 een mogelijkheid op te nemen op basis waarvan het mogelijk wordt om € 100.000 belastingvrij te schenken als de begiftigde het geld gebruikt voor de aankoop of de verbouwing van een eigen woning dan wel voor de aflossing van de eigenwoningschuld. Zie bijvoorbeeld http://www.nugeld.nl/portemonnee/3560230/belastingvrije-schenkingwoning.html. 254 Kamerstukken II 2011/12, 33 204, nr. 3, p. 2. 253
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
57
worden gegeven. Pas als men voldoende vertrouwen in het verzilveren heeft en het verzilveren op een transparante wijze kan plaatsvinden, zal men de eigen woning daadwerkelijk in gaan zetten als aanvullende oudedagsvoorziening. In dit verband kan bijvoorbeeld gekozen worden om de online rekenmodule van het pensioenregister verder uit te breiden.255 Zo zou men met een uitbreiding op de bestaande rekenmodule de financiële effecten van het verzilveren kunnen berekenen alvorens men de keuze maakt om het vermogen van de eigen woning daadwerkelijk te verzilveren. Op deze wijze worden niet alleen de mogelijkheden van het verzilveren inzichtelijk gemaakt, hierdoor kan men ook meer vertrouwen in het verzilveren krijgen.
5.4 Vergelijking verschillende methoden na toepassing fiscale voorstellen Door de voorgestelde fiscale wijzigingen te verwerken in het overzicht met de belangrijkste resultaten van de verschillende methoden, resulteert het volgende overzicht:256
5.5 Alternatieven benaderingen Verder heb ik in het kader van dit onderzoek een tweetal alternatieve benaderingen onderzocht, te weten het gebruik van pensioenpremies voor de aflossing van de eigenwoningschuld en de ontwikkeling van een zogenoemde pensioenbox.257 Beide benaderingen bevatten echter een aantal zwaarwegende belemmeringen zodat ik deze benaderingen – nu althans – niet als de meest optimale oplossingen beschouw. In de navolgende paragrafen wordt afzonderlijk op deze beide benaderingen in.
5.5.1 Pensioenpremies als aflossing eigenwoningschuld Naar aanleiding van een aantal publicaties waarin het gebruik van (een gedeelte van) de pensioenpremies voor de aflossing van de eigenwoningschuld is voorgesteld, ben ik nader onderzoek naar deze mogelijkheid gaan doen.258 Op het eerste gezicht lijkt het namelijk een voor de hand liggende mogelijkheid. Enerzijds bouwt men via het pensioen een spaarvermogen op, maar anderzijds moet men geld lenen omdat men niet voldoende eigen vermogen beschikbaar heeft om een woning te kunnen kopen. Dit lijkt tegenstrijdig te zijn. Als men vervolgens het zoeken naar verbindingen op het gebied van de eigen woning en de oude dag in het achterhoofd heeft, zou het gebruik van pensioenpremies voor de aflossing van de eigenwoningschuld een oplossing kunnen zijn. Toch blijkt dat er een aantal haken en ogen aan deze constructie zit. Het rendement dat men op een eigen woning kan behalen, ligt namelijk over het algemeen lager dan het rendement dat een financiële instelling op het pensioenvermogen behaalt. Ik zal dit toelichten aan de hand van een voorbeeld.259 In hoofdstuk vier is voor de berekeningen uitgegaan van een gemiddeld rendement op de eigen woning van 2,4 procent per jaar en een rendement op het pensioenvermogen van 5,674 procent per jaar. Als men in het rekenvoorbeeld van hoofdstuk vier zou besluiten om de pensioenpremies voor de aflossing van de hypothecaire schuld te gebruiken, is het totale vermogen voor de oude dag – dus zowel het vermogen besloten in de eigen woning als het opgebouwde pensioenkapitaal – € 704.563 + € 99.813 = € 804.376. Indien men de pensioenpremies echter op een reguliere wijze bij een financiële instelling zou hebben belegd en de hypothecaire schuld op de eigen woning middels het regulier besteedbare inkomen heeft afgelost, is het totale pensioenvermogen € 704.563 + € 897.385 = € 1.601.948. Door de pensioenpremies dus voor de aflossing van de hypothecaire schuld van de eigen woning te gebruiken, resulteert een bijna 50 procent lager vermogen voor de oude dag. Een andere belemmering van het gebruik van pensioenpremies voor de aflossing van de hypothecaire schuld op de eigen woning is dat men een relatief groot risico loopt door al het pensioenvermogen in één vermogensbestanddeel te beleggen. Als namelijk iets met dit vermogensbestanddeel gebeurt, bijvoorbeeld de waarde van de woning daalt, verdampt het pensioen mee. Voor een meer solide stelsel aan oudedagsvoorzieningen wordt derhalve aangeraden om verschillende vermogensbestanddelen als oudedagsvoorziening te kwalificeren.260 Tot slot zouden ook aan deze constructie voorwaarden moet worden gesteld, waardoor het voor zeer welvarende mensen niet mogelijk wordt om met de gesubsidieerde pensioenpremies in een steeds grotere woning te gaan wonen.261
255
www.mijnpensioenoverzicht.nl. * Dit is afhankelijk van de vraag of de personen na afloop van deze 180 maanden nog voldoende vermogen bezitten om periodiek huur te betalen. ** Dit is afhankelijk van wat met de investeerder is overeengekomen. *** Hoe groot de safe haven en/of de nalatenschap is, is afhankelijk van de verhouding van de waarde van de woning en de schuld welke op de woning rust. Zolang de schuld lager is dan de waarde van de woning, behoudt men vermogen voor eventueel slechtere tijden dan wel vermogen om aan erfgenamen te laten vererven.
256
58
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
257 Behalve de pensioenpremies zou in dit verband ook gekozen kunnen worden om het reeds opgebouwde pensioenvermogen te gebruiken voor de aflossing van de hypothecaire schuld op de eigen woning. Omwille van eenvoud ga ik hierna alleen op het mogelijke gebruik van de pensioenpremies voor de aflossing van de eigenwoningschuld, nader in. 258 Zie bijvoorbeeld Bovenberg, Koelewijn & Kortleve 2011 en het essay van De Boer et al. in WRR 2012, p. 57 – 70. 259 Zie voor een gedetailleerd verloop van deze vermogensontwikkelingen bijlage vier van dit onderzoek. 260 Dietvorst 2010, p. 9. 261 Dit kan bijvoorbeeld door deze constructie alleen open te stellen voor mensen die een pensioentekort hebben.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
59
Alles overziend vind ik het initiatief om pensioenpremies (gedeeltelijk) voor de aflossing van de eigenwoningschuld te gebruiken in haar kern een interessant initiatief. Gezien de onrustige woningmarkt ben ik evenwel van mening dat het nu niet opportuun is om een dergelijk initiatief te introduceren. Pas als de woningmarkt stabieler is en betere rendementen kunnen worden behaald, wordt het interessant. Bovendien mag het slechts om een gedeelte van de pensioenpremies gaan. Vanwege de risicospreiding blijft het van belang om een breed palet aan oudedagsvoorzieningen op te bouwen.
5.5.2 Pensioenbox Een alternatief welke ik gedurende dit onderzoek onderzocht heb, is de pensioenbox.262 Met de introductie van de pensioenbox krijgt iedereen een speciale box in de inkomstenbelasting waar automatisch alle pensioengerelateerde voorzieningen uit de tweede en derde pensioenpijler in worden ondergebracht.263 Als gevolg krijgt de pensioenbox in de Wet IB 2001 een eigen fiscaal regime. Daarnaast krijgt men de mogelijkheid om ook andere vermogensbestanddelen in de pensioenbox onder te brengen, bijvoorbeeld een eigen woning en een speciale bankspaarrekening. Gedurende de opbouwfase kan men deze vermogensbestanddelen in de pensioenbox onderling uitruilen. Zo kan bijvoorbeeld een gedeelte van het opgebouwde pensioenboxvermogen worden gebruikt als startkapitaal voor de aankoop van een eigen woning.264 Zodra men de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, ontvangt men periodieke uitkeringen uit dit pensioenboxvermogen, waarbij de hoogte van de uitkeringen afhankelijk is van het totale in de pensioenbox opgebouwde vermogen. Daarnaast zijn er twee andere bestedingsdoelen denkbaar, namelijk de financiering van specifieke zorguitgaven en aanpassingen aan de eigen woning. Zo kan men met de specifieke zorguitgaven bijvoorbeeld hulp aan huis inkopen. De aanpassingen aan de eigen woning kunnen voorts het installeren van een traplift of domotica behelzen en daar kan men de speciale bankspaarrekening voor gebruiken. Omdat gedurende de opbouwfase een riant pensioenboxvermogen kan ontstaan, is het belangrijk dat de introductie van de pensioenbox gepaard gaat met de introductie van een solide wet- en regelgeving. Doordat de pensioenbox naast de huidige boxen I, II en III in de inkomstenbelasting wordt ingevoerd, krijgt de pensioenbox een eigen fiscaal regime. Nu valt een onderzoek naar dit nieuwe fiscale regime buiten het bereik van dit onderzoek, maar ook hiervoor heb ik een aantal voorstellen. Zo dienen allereerst de wetsartikelen die zien op oudedagsvoorzieningen en/of periodieke uitkeringen naar het nieuwe hoofdstuk van de Wet IB 2001 inzake de pensioenbox te worden overgebracht.265 De pensioengerelateerde voorzieningen uit de tweede en derde pensioenpijler vallen immers automatisch in de pensioenbox en behoren niet langer tot box I van de inkomstenbelasting.
Verder stel ik voor dat de huidige omkeerregel die op pensioengerelateerde voorzieningen van toepassing is, in de pensioenbox van toepassing blijft. Als gevolg zijn de pensioenpremies in de opbouwfase aftrekbaar, is het rendement gedurende de opbouwperiode vrijgesteld en zijn alleen de latere periodieke uitkeringen belast. Ten aanzien van deze belastingheffing kan voorts worden besloten om een vast tarief in te voeren. Daarbij dient overigens voor de tariefstelling rekening te worden gehouden dat vooralsnog niet op alle pensioenboxbronnen een fiscale claim rust. Als een dergelijk vast tarief zou worden ingevoerd, zouden de pensioenpremies ook tegen dit vaste tarief in de opbouwfase aftrekbaar zijn en de latere uitkeringen hiertegen belast. Bijkomend is het in het kader van de stimulerende werking en de transparantie van belang, dat het gehele pensioenboxvermogen gedurende de opbouwfase wordt vrijgesteld. De latere uitkeringen zijn al belast. Tot slot dient een strafheffing te worden opgenomen. De vermogensbestanddelen die eenmaal in de pensioenbox zijn ondergebracht, kunnen immers alleen via één van deze uitkeringen de pensioenbox verlaten. Besluit men evenwel anders volgt de strafheffing. Aangezien het daarnaast de bedoeling is dat men ook andere vermogensbestanddelen in de pensioenbox gaat onderbrengen, dient dit fiscaal gestimuleerd te worden. Zo kan bijvoorbeeld besloten worden dat men alleen nog hypotheekrenteaftrek verkrijgt als de eigen woning in de pensioenbox is ondergebracht. Dezelfde voorwaarde kan ook aan de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld verbonden worden. Besluit men de eigen woning toch in box I te laten, bestaat niet langer recht op hypotheekrenteaftrek of op de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld, waardoor de voordelen uit de eigen woning in box I tegen het progressieve tarief belast worden. Naar mijn mening sluit deze introductie van de pensioenbox en het onderbrengen van de eigen woning in deze pensioenbox aan bij een aantal actuele ontwikkelingen. Zo worden mensen door de specifieke zorguitgaven en de speciale bankspaarrekening gestimuleerd om zo lang mogelijk in de eigen woning te blijven wonen. Verder sluit het aan bij de regelmatig in de literatuur beschreven wens om de eigen woning in box III van de inkomstenbelasting onder te brengen. Nu is de pensioenbox niet de voorgestelde box III, maar de pensioenbox is daar wel vergelijkbaar mee.266 Doordat het vaste tarief van de pensioenbox ook van toepassing is op de hypotheekrenteaftrek, past dit tot slot in de verlagingen die het kabinet-Rutte-Asscher voornemens is door te voeren ten aanzien van de hypotheekrenteaftrek.267 Alles overziend is de pensioenbox naar mijn mening een interessant initiatief. Het creëert enerzijds meer flexibiliteit in de wijze waarop men voor oudedagsvoorzieningen spaart en geeft men anderzijds ook meer eigen verantwoordelijkheid. Een daadwerkelijke invoering van de pensioenbox gaat naar mijn mening voor nu echter te ver. De invoering van de pensioenbox heeft namelijk een grote impact op de bestaande wet- en regelgeving waardoor een aanzienlijk deel van de huidige Wet IB 2001 op de schop moet. Bovendien kan een dergelijke introductie alleen in tijden van economische groei tot volledige wasdom komen. De huidige woningmarkt en pensioen- en zorgvoorzieningen zijn momenteel te instabiel en onrustig, dat de introductie van een pensioenbox deze onzekerheid alleen maar verder in de hand werkt. Een betrouwbare en consequente regelgeving is noodzakelijk om mensen weer vertrouwen in de overheid en de financiële instellingen te laten krijgen. Zolang dit vertrouwen niet aanwezig is, verwacht ik dat de introductie van een pensioenbox niet succesvol zal zijn. Derhalve ben ik van mening dat de pensioenbox voor nu een te vergaande constructie is.
262
De introductie van een speciale box in de inkomstenbelasting voor het inkomen op langere termijn is in 2011 reeds door Lundgren (red.) voorgesteld. Lundgren (red.) sprak in dit verband van Pensioen in box 4, zie Lundgren 2011. Doordat het kabinet in het regeerakkoord 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15, p. 77) heeft aangekondigd voornemens te zijn om naast de bestaande boxen in de inkomstenbelasting, een winstbox in te voeren, spreek ik omwille van transparantie en eenvoud liever van een pensioenbox. Dit initiatief van het invoeren van een winstbox is overigens al in 2011 in de Fiscale Agenda geïntroduceerd (Kamerstukken II 2010/11, 32 740, nr. 1, p. 42). 263 Omdat de AOW door middel van een omslagstelstel gefinancierd wordt, vindt gedurende het werkzame leven feitelijk geen kapitaalopbouw voor latere AOW-uitkeringen plaats. Doordat aldus geen “AOW-kapitaal” beschikbaar is, maakt de AOW geen onderdeel uit van de pensioenbox. Na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd ontvangt men naast de periodieke uitkeringen uit de pensioenbox levenslang AOW-uitkeringen. De pensioenbox zal overigens naast de reeds bestaande boxen I, II en III worden ingevoerd. 264 Indien van deze faciliteit gebruik wordt gemaakt, behoort de eigen woning automatisch tot het pensioenboxvermogen. 265 Zo dienen onder andere de huidige paragraaf 3.2.3 en afdelingen 3.5, 3.7 en 3.8 te worden verplaatst naar het nieuwe hoofdstuk in de Wet IB 2001 inzake de pensioenbox.
60
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
266
Zie onder andere Bovenberg & Stevens 2010, p. 148, Rijkers & Van Vijfeijken 2010, p. 254, Van Vijfeijken & Van Bakel 2011 en CommissieVan Dijkhuizen 2013, p. 7. 267 Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15, p. 32.
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
61
5.6 Conclusie In dit hoofdstuk heb ik een aantal fiscale wijzigingen voorgesteld ten einde het gebruik van de eigen woning als aanvullende oudedagsvoorziening te stimuleren. Het belangrijkste voorstel in dit verband is de invoering van een vrijstelling voor een overwaardelijfrente. Indien men dan met de gerealiseerde overwaarde een overwaardelijfrente aankoopt, resulteert geen vermogensrendementsheffing over deze overwaarde in box III. Met een overwaardelijfrente worden vervolgens periodieke uitkeringen voor na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd aangekocht, maar kan ook niet door de AWBZ gefinancierde zorg worden aangekocht indien dat gewenst is voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Voorts vind ik het belangrijk dat men een verzilvermethode kiest ongeacht de fiscale faciliteiten. Om een meer coherente fiscale behandeling van de verschillende verzilvermethoden te bewerkstellingen zijn enkele aanvullende fiscale wijzigingen voorgesteld. Zo stel ik voor om de bijleenregeling niet van toepassing te laten zijn als men voor de methode van de goedkopere woning een nieuwe eigen woning koopt en met de gerealiseerde overwaarde van de oorspronkelijke eigen woning overwaardelijfrenten aankoopt. Voorts is voorgesteld om de opeet- en krediethypotheek wel als eigenwoningschuld in de zin van de Wet IB 2001 aan te merken. Als gevolg krijgt men met dergelijke hypotheken wel recht op hypotheekrenteaftrek. Tot slot is voorgesteld om de belastingheffing over de waarde van het vruchtgebruik, welke men behoudt bij het vestigen van een woonrecht, af te schaffen.
Hoofdstuk 6 Conclusie en aanbevelingen 6.1 Conclusie In de voorgaande hoofdstukken heb ik onderzoek gedaan naar de vraag of de fiscaliteit mensen kan stimuleren om het vermogen besloten in de eigen woning in te zetten voor de financiering van de oude dag en zo ja, hoe de fiscaliteit deze stimulans kan vormen. In dit hoofdstuk beschrijf ik aan de hand van een aantal deelvragen mijn conclusies en volgen in paragraaf 6.2 aanbevelingen voor nader onderzoek.
Welke initiatieven zijn er op het gebied van de eigen woning en de oude dag en hoe worden deze initiatieven in de maatschappij ontvangen? In hoofdstuk drie zijn verschillende initiatieven en ideeën op het gebied van de eigen woning en de oude dag beschreven. Zo heeft de Taskforce Verzilveren in haar onlangs verschenen rapport oplossingen en voorstellen aangedragen, zoals het ontwikkelen van een ruimer aanbod aan betaalbare en toegankelijke koop- en huurwoningen, de mogelijkheid om bij een pensioenfonds een bedrag ineens te lenen en daarmee de hypotheek af te lossen, het gebruik van het aanvullend pensioen als onderpand voor een hypothecaire lening, het twee-generatiehuis en een nieuw te ontwikkelen zorghypotheek. Verder hecht de Taskforce Verzilveren belang aan betrouwbare voorlichting, deskundig advies en het leveren van maatwerk. Om hier tot slot een maatschappelijk verantwoorde markt voor te ontwikkelen, acht de Taskforce Verzilveren regulering en zelfregulering noodzakelijk. Een ander recent rapport is dat van de WRR waarin in tien verschillende essays een aantal auteurs hun toekomstvisies beschrijven. Zo is een aantal auteurs voorstander van een integrale aanpak met een samenhangend financieringsmodel voor wat betreft de financiering en consumptie van de eigen woning, de pensioen- en zorgvoorzieningen. Door deze drie aspecten over de levenscyclus met elkaar te verbinden, zou meer maatwerk en flexibiliteit ontstaan. Belangrijk aandachtspunt bij deze integrale aanpak is evenwel dat de ontwikkeling conjunctuur gevoelig is en als één onderdeel zich niet naar verwachting verloopt, het hele financieringsmodel ondermijnd wordt.268 Een ander interessant initiatief is om de maatschappij te stimuleren om zelf met ideeën te komen, deze te laten groeien en pas waar nodig stelsels aan te passen. Eén van de kanttekeningen in dit verband wordt evenwel door Amand geplaatst; de zogenoemde asset meltdown. Dat nu een geschikte verkoopmarkt aanwezig is, betekent niet dat deze er over vijftien jaar ook zijn zal. Verder ben ik in dit onderzoek op het proefschrift van Toussaint ingegaan. Hierin beschrijft zij de rol van het eigenwoningbezit in verschillende Europese landen in relatie tot het veranderende begrip ‘verzorgingsstaat’ in deze landen. Eén van haar belangrijkste conclusies is dat naarmate de verzorgingsstaat minder genereus is, de eigen woning een grotere rol in de financiële planning inneemt. Dit is volgens Toussaint dan ook een cruciale reden waarom Nederlanders slechts een beperkte rol aan de eigen woning toekennen; de Nederlandse verzorgingsstaat is immers relatief royaal. Verder hebben Nederlandse huiseigenaren in verhouding hoge hypothecaire schulden, waardoor minder overwaarde resulteert om te verzilveren. Daarnaast spelen het erfenismotief en het appeltjevoor-de-dorst-motief in alle onderzochte Europese landen – in meer of mindere mate – een rol om het vermogen juist niet te verzilveren. Zeker in tijden van economische crisis waar wantrouwen tegen financiële instellingen heerst, blijkt dat men graag een financiële buffer voor eventueel mindere tijden achter de hand wenst te houden. Toussaint verwacht tot slot dat ondanks deze motieven om het vermogen niet te verzilveren, de eigen woning in de toekomst een steeds interessanter onderdeel van de financiële planning wordt.
268 Zie bijvoorbeeld het concept van de dynamische toekomstvoorziening van Lans Bovenberg (paragraaf 3.2.2) en het flexibeler vermogen opbouwen volgens De Boer, De Jong en Van der Vlugt (paragraaf 3.2.3).
62
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
63
Al met al zijn de beschreven initiatieven op het gebied van de eigen woning en de oude dag zeer verschillend. Ze zijn voornamelijk economisch ingegeven, raken de fiscaliteit vrijwel niet en een eenduidige oplossing ontbreekt. Ook blijkt sprake te zijn van een relatieve onbekendheid. Men is dikwijls niet op de hoogte van de verschillende verzilvermogelijkheden. Wellicht is deze beperkte behoefte aan verzilveren ook een gevolg van de royale Nederlandse verzorgingsstaat. Alles overziend zijn het interessante initiatieven alleen komen ze momenteel nauwelijks van de grond.
Welke methoden zijn er om het vermogen dat in de eigen woning besloten ligt te verzilveren? In dit onderzoek zijn zes verschillende methoden onderzocht om het vermogen besloten in de eigen woning te verzilveren. Deze methoden zijn: het verhuizen naar een goedkopere woning of naar een huurwoning, de woning te verkopen aan een investeerder en gelijktijdig een woonrecht of een huurrecht op de woning te vestigen of een (nieuwe) hypotheek op de woning af te sluiten. Dit kan in de vorm van een opeethypotheek of een krediethypotheek. In hoofdstuk vier zijn deze methoden vervolgens op basis van verschillende aspecten met elkaar vergeleken. Er zijn persoonlijke voor- en nadelen die mensen kunnen ervaren, zoals de beperkte bereidheid tot verhuizen naarmate de leeftijd stijgt of het kunnen kiezen voor een woning die geheel bij de woonwensen van de gepensioneerde levensfase past. Verder is een cijfermatige vergelijking gemaakt en is per methode op de huidige fiscale behandeling ingegaan. De conclusies zijn vervolgens in het schema van paragraaf 4.8 weergegeven. Hoewel de persoonlijke voor- en nadelen slechts in beperkte mate kunnen worden weggenomen, ben ik van mening dat de methoden van de goedkopere woning, de huurwoning en het vestigen van een woonrecht de meest interessante opties zijn. Bij deze drie methoden resulteren de hoogste maandelijkse aanvullingen en zijn de risico’s relatief beperkt. De andere drie methoden worden namelijk vooral gekenmerkt door hoge kosten en financiële risico’s die met zich meebrengen dat er (momenteel) weinig aanbieders van deze methoden zijn. Wat echter een belangrijke conclusie van de fiscale vergelijking is, is dat zodra men besluit het vermogen besloten in de eigen woning te verzilveren – voor alle methoden – vermogensrendementsheffing resulteert. Dit kan doordat met de verkoopopbrengst van de oorspronkelijke eigen woning een (niet als box I kwalificerende) periodieke lijfrente wordt aangekocht, doordat het geld op een spaarrekening wordt gezet, middels een vruchtgebruik of doordat de uitkeringen uit een opeet- of krediethypotheek voor de Wet IB 2001 kwalificeren als periodieke uitkeringen in box III. Dit werkt naar mijn mening onvoldoende stimulerend om het vermogen te verzilveren. Zodoende ben ik van mening dat om het vermogen besloten in de eigen woning daadwerkelijk een interessante oudedagsvoorziening te laten vormen, stimulerende fiscale aanpassingen essentieel zijn.
Welke rol kan de fiscaliteit vervullen bij het verwezenlijken van deze initiatieven? Over de rol van de fiscaliteit in het kader van het stimuleren van de eigen woning als aanvullende oudedagsvoorziening wordt verschillend gedacht. Zo heeft de Europese Commissie in het Groenboek en het Witboek Pensioenen haar bedenkingen geuit bij fiscaal gedreven oplossingen. Doordat de kosten van dergelijke belastingvoordelen vaak aanzienlijk zijn, twijfelt de Europese Commissie aan de doelmatigheid van dergelijke oplossingen. Dat de fiscaliteit niet dé oplossing is voor de problemen op de gebieden van de eigen woning, pensioenen en zorg ben ik met de Europese Commissie eens. Maar ik denk ook dat de fiscaliteit wel kan bijdragen aan hervormingen en gedragsveranderingen bij mensen teweeg kan brengen. Het feit dat men namelijk vermogensrendementsheffing verschuldigd is zodra het vermogen besloten in de eigen woning liquide wordt gemaakt, is naar mijn mening een onvoorzien gevolg van de huidige fiscale wetgeving. Door deze fiscale belemmering weg te nemen, wordt het voor mensen aantrekkelijker om de eigen woning daadwerkelijk als aanvullende oudedagsvoorziening te gebruiken.
64
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Daarbij acht ik het overigens wel van belang dat de overheid een betrouwbaarheid toont waardoor de regeling ondanks wijzigingen in het politieke krachtenveld en fluctuaties in de economie, in stand blijft. Zodoende introduceer ik in dit onderzoek de vrijgestelde overwaardelijfrente. Dit is een lijfrentevoorziening welke in principe vergelijkbaar is met de reguliere box III-lijfrentevoorzieningen, maar welke gefinancierd wordt met gerealiseerde overwaarde. Als men besluit om met gerealiseerde overwaarde een overwaardelijfrente aan te kopen, wordt de lijfrente onder bepaalde voorwaarden in box III vrijgesteld van vermogensrendementsheffing. Doordat de overwaardelijfrente vervolgens meetelt met de vermogensinkomensbijtelling voor de AWBZ kan men met uitkeringen uit een overwaardelijfrente – indien nodig – ook zelf gewenste zorg inkopen, waardoor beter bij de levenstandaard van de betreffende persoon kan worden aangesloten. Verder is het naar mijn mening belangrijk dat men de verzilvermethode van de persoonlijke voorkeur kiest, los van de fiscale faciliteiten. Zodoende zijn in deze brochure ook een aantal fiscale aanpassingen geïntroduceerd welke methode-specifieke belemmeringen wegnemen. Belangrijk daarbij is echter dat deze fiscale wijzigingen alleen open staan voor mensen die in de zin van de Wet IB 2001 een zogenoemd pensioentekort hebben. De huidige fiscale faciliteiten voor het opbouwen van pensioenvoorzieningen dienen door deze fiscale wijzigingen niet verruimd te worden. De eerste fiscale wijziging in dit verband is het invoeren van een uitzondering op de bijleenregeling in de Wet IB 2001, waardoor de bijleenregeling niet van toepassing is indien men van een vrijgestelde overwaardelijfrente gebruikt maakt. Hierdoor behoudt men als men een goedkopere eigen woning koopt en met de verkoopopbrengst van de oorspronkelijke eigen woning een vrijgestelde overwaardelijfrente aankoopt, het recht op hypotheekrenteaftrek indien de aankoop van deze nieuwe eigen woning volledig met een (nieuwe) hypothecaire lening wordt gefinancierd. Een andere fiscale wijziging behelst ook een uitzondering op het recht op hypotheekrenteaftrek. Door deze tweede fiscale aanpassingen kan men hypotheekrenteaftrek verkrijgen indien men middels een opeet- of krediethypotheek overwaarde realiseert en een vrijgestelde overwaardelijfrente aankoopt. De laatste fiscale wijziging in dit kader is het afschaffen van de belastingheffing over het vruchtgebruik dat men bij het vestigen van een woonrecht geniet.
Alles overziend Hoewel de zogenoemde “Chinese muren” tussen de domeinen eigen woning, pensioenen en zorg niet zomaar kunnen worden weggenomen en de fiscaliteit niet leidend mag zijn, ben ik van mening dat de fiscaliteit kan bijdragen aan het gebruik van de eigen woning als aanvullende oudedagsvoorziening. Door de actuele ontwikkelingen op deze drie domeinen wordt namelijk steeds meer eigen verantwoordelijkheid van mensen verwacht en de financiële buffer besloten in de stenen van de eigen woning kan hier een interessante rol spelen. Naast een heldere communicatie over de verzilvermogelijkheden en meer publiciteit om de onwetendheid weg te nemen, zie ik belangrijke vervolgstap gelegen in de introductie van een vrijgestelde overwaardelijfrente. Doordat deze vrijgestelde overwaardelijfrente aansluit bij de bestaande fiscale wet- en regelgeving hoeven de huidige stelsels niet volledig op de schop en kunnen de voorgestelde fiscale aanpassingen zelfs al op korte termijn worden ingevoerd.
6.2 Aanbevelingen Naast een verder onderzoek naar de gevolgen bij echtscheiding en overlijden voor de vrijgestelde overwaardelijfrente, is het belangrijk om verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor de zorgvoorzieningen. In deze brochure is de zorg kort beschreven maar het verdient zeker een nadere verdieping. Een ander belangrijk aandachtspunt is het feit dat dit onderzoek alleen voor eigenaar-bewoners van toepassing is. Voor mensen die geen eigen woning tot hun beschikking hebben maar bijvoorbeeld een woning huren, ontbreekt de financiële buffer
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
65
welke in de eigen woning is gelegen.269 Doordat het aannemelijk is dat deze huurders ook behoefte hebben aan aanvullende pensioen- en zorgvoorzieningen dient op dit gebied verder onderzoek te worden gedaan.270 Bovendien dient naar mijn mening meer promotie te worden gemaakt voor de verschillende verzilvermogelijkheden. Met goede en transparantie communicatie kan de relatieve onwetendheid bij mensen worden weggenomen en is men wanneer zij zich oriënteren op hun oudedagsvoorzieningen, sneller geneigd om de eigen woning in de financiële planning te betrekken. In dit kader zie ik bijvoorbeeld voor www.mijnpensioenoverzicht.nl een interessante rol weggelegd. Door de rekenmodule zo aan te passen dat ook het vermogen besloten in de eigen woning kan worden meegenomen in de aanvullende berekeningen, kan men een meer gefundeerde keuze maken om het vermogen besloten in de eigen woning wel of niet te verzilveren. Eventueel zou de rekenmodule zelfs zo worden aangepast dat men ook de voor hen financieel meest gunstige verzilvermethode kan bepalen. Tot slot acht ik het van belang dat de fiscaliteit wordt meegenomen bij de ontwikkeling en promotie van nieuwe initiatieven en ideeën op het gebied van de eigen woning en de oude dag. Ik deel de mening dat de fiscaliteit niet leidend mag zijn, maar indien de huidige fiscale wet- en regelgeving een beperking vormt – zoals de vermogensrendementsheffing die resulteert bij het verzilveren – dient deze beperking naar mijn mening eerst te worden weggenomen alvorens het initiatief daadwerkelijk tot volle wasdom kan komen.
Literatuurlijst Boeken, tijdschriftartikelen & losbladige uitgaven Van den Berg 2010. J.E. van den Berg, De eigen woning, FED Fiscale brochures, Deventer: Kluwer 2010. Bollen-Vandenboorn 2013. A.H.H. Bollen-Vandenboorn (red.), Pensioen en de belangrijkste toekomstvoorzieningen, Den Haag: Sdu Uitgevers 2013. Van den Boogaard 2011. Z.D.M. van den Boogaard, De eigen woning, een aanvulling op het pensioen? (masterthesis Tilburg University), 2011. Van den Boogaard & Visser 2013. Z.D.M. van den Boogaard & M.R. Visser, ‘Over de waarde van de eigen woning als pensioenvoorziening’, WPNR, vol. 144 (2013), nr. 6987, p. 723 – 726. Bovenberg, Koelewijn & Kortleve 2011. A.L. Bovenberg, W. Koelewijn & N. Kortleve, ‘Naar een dynamische toekomstvoorziening. Integratie van werk, pensioen, zorg en wonen over de levensloop’, NEA-Paper, nr. 40, mei 2011. Bovenberg & Stevens 2010. A.L. Bovenberg & L.G.M. Stevens, Het fiscale stelsel van de toekomst: eenvoud, neutraliteit en draagkracht, Opinie in Studiecommissie Belastingstelsel: Continuïteit en Vernieuwing een visie op het belastingstelsel, Den Haag: 7 april 2010. Caplin 2000. A. Caplin, ‘The Reverse Morgage Market: Problems and Prospects, Innovations in Retirments Financing, 1 juni 2000. CBS 2013a. Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘Eigen woning van ruim één miljoen huishoudens onder water’, Webmagazine, 21 maart 2013. CBS 2013b. Centraal Bureau voor de Statistiek, ‘Bestaande koopwoningen in juni bijna 10 procent goedkoper dan jaar eerder’, Conjunctuurbericht, 22 juli 2013. Commissie Structuur Nederlandse Banken 2013. Commissie Structuur Nederlandse Banken, Naar een Dienstbaar en Stabiel Bankwezen, Den Haag: 28 juni 2013.
269
Zie onder andere Van den Boogaard & Visser 2013. Zo kan onderzocht worden of het niet veel interessanter is om het eigenwoningbezit verder te stimuleren in plaats van het bewonen van een huurwoning.
Commissie-Van Dijkhuizen 2012. Commissie Inkomstenbelasting en toeslagen, Naar een activerender belastingstelsel, interimrapport, Den Haag: oktober 2012.
270
66
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
67
Commissie-Van Dijkhuizen 2013. Commissie Inkomstenbelasting en toeslagen, Naar een activerender belastingstelsel, eindrapport, Den Haag: juni 2013.
Ministerie van VWS 2012. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De zorg: hoeveel extra is het ons waard?, Den Haag: juni 2012.
Dietvorst 2010. G.J.B. Dietvorst, ‘Van drie naar vijf pensioenpijlers’, VP bulletin, nr. 12.
Modigliani & Brumberg 1954. F. Modigliani & R. Brumberg, Utility analysis and the consumption function: An interpretation of cross-section data, in The Collected Papers of Franco Modigliani, Massachusetts: MIT Press: 2005.
DNBulletin 2013. DNBulletin, ‘Vijf jaar pensioensector: kortingen en indexatie in perspectief’, DNBulletin, 7 maart 2013.
Nods 2011. R. Nods, ‘Opeethypotheek minder populair bij banken’, Elsevier 26 mei 2011.
Europese Commissie 2010. Europese Commissie, Groenboek. Naar een adequate, duurzame en zekere Europese pensioenstelsels, Brussel: 7 juli 2010, COM(2010)365 def.
Rijkers & Van Vijfeijken 2010. A.C. Rijkers & I.J.F.A. van Vijfeijken, Fiscaliteit en vermogensvorming in een inkomstenbelasting, Opinie in Studiecommissie Belastingstelsel: Continuïteit en Vernieuwing een visie op het belastingstelsel, Den Haag: 7 april 2010.
Europese Commissie 2012. Europese Commissie, Witboek Pensioenen. Een agenda voor adequate, veilige en duurzame pensioenen, Brussel: 16 februari 2012, COM(2012)55 def.
Starink & Janssen 2013. B. Starink & E.H.M. Janssen, ‘Trammelant in pensioenland: het appeltje voor de dorst raakt uitgedroogd’, WPNR, vol. 144 (2013), nr. 6987, p. 718 – 722.
Europese Commissie 2013. Europese Commissie, Aanbevelingen van de raad over het nationale hervormingsprogramma 2013 van Nederland, Brussel: 29 mei 2013, COM(2013)369 def.
SER 2012. Sociaal-Economische Raad, Towards accessible, affordable and good quality healthcare, Den Haag: 19 oktober 2012.
Hendriks 2013. I.C.M. Hendriks, Langer in eigen huis wonen; is de omkeerhypotheek dé oplossing? (masterthesis Tilburg University), 2013. Jansen, Bijlsma, Kruidhof & Pattipeilohy 2013. W.J. Jansen, M. Bijlsma, M. Kruidhof & C. Pattipeilohy, ‘Financieringsproblemen in de hypotheekmarkt’, DNB Occasional Studies, vol. 11, nr. 1, maart 2013. Kortleve & Verbaal 2011. C.E. Kortleve & G.J. Verbaal, ‘In dialoog met deelnemers over hun pensioenvoorkeuren’, Pensioen Magazine, nr. 11, november 2011. Van der Leij 2012. L. van der Leij, ‘Korting op pensioenen is nodig om stelsel te redden’, fd.weekend 3 november 2012. Lundgren 2011. E. Lundgren (red.), ‘Pensioen in box 4 redt de woningmarkt’, Het Financieele Dagblad 31 maart 2011. Ministerie van BZK & CBS 2013. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties & Centraal Bureau voor de Statistiek, Wonen in ongewone tijden. De resultaten van het Woononderzoek Nederland 2012, Den Haag: maart 2013.
Sillevis & Van Kempen 2010. L.W. Sillevis & M.L.M. van Kempen (red), Cursus Belastingrecht Inkomstenbelasting 2010-2011 (studenteneditie), Deventer: Kluwer: 2010. Taskforce Beheersing Zorguitgaven 2012. Taskforce Beheersing Zorguitgaven, Naar beter betaalbare zorg, Den Haag: 15 juni 2012. Taskforce Verzilveren 2013. Taskforce Verzilveren, Eigen haard is zilver waard, Den Haag: 14 mei 2013. Toussaint 2011. J. Toussaint, Housing wealth in retirement strategies; Towards understanding and new hypotheses, Delft: Delft University Press 2011. Van Vijfeijken & Van Bakel 2011. I.J.F.A. van Vijfeijken & M.M.J.F. van Bakel, ‘De fiscale subsidiëring van de eigen woning onder vuur’, WPNR, vol. 142 (2011), nr, 6903, p. 861 – 868. Visser 2011. M.R. Visser, ‘Ieder zijn eigen pensioenschijf van vijf’, Pensioen Magazine, nr. 16, maart 2011. WRR 2012. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Wonen, zorg en pensioenen, Den Haag: december 2012.
Ministerie van VROM & CBS 2010. Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening & Milieubeheer & Centraal Bureau voor de Statistiek, Het wonen overwogen. De resultaten van het WoonOnderzoek Nederland 2009, Den Haag: maart 2010.
68
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
69
Parlementaire stukken Besluit van 23 oktober 2007, nr. CPP 2007/552M, Stcrt. 2012. Besluit van 12 februari 2013, nr. BLKB 2013/43M, Stcrt. 2013, 4432. Kamerstukken I 2012/13, 33 402, nr. P. Kamerstukken II 2003/04, 29 209, nr. 3. Kamerstukken II 2010/11, 32 740, nr. 1. Kamerstukken II 2011/12, 33 204, nr. 3. Kamerstukken II 2011/12, 33 280, nr. 1. Kamerstukken II 2011/12, 33 290, nr. 3. Kamerstukken II 2012/13, 30 597, nr. 296. Kamerstukken II 2012/13, 33 400, nr. 1. Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr. 3. Kamerstukken II 2012/13, 33 410, nr. 15. Kamerstukken II 2012/13, 33 610, nr. 3. Kamerstukken II 2012/13, 33 610, nr. 8. Kamerstukken II 2012/13, 33 672, nr. 3.
Jurisprudentie
Nugeld.nl • http://www.nugeld.nl/portemonnee/3560230/belastingvrije-schenking-woning.html Het Pensioenregister • http://www.mijnpensioenoverzicht.nl De Rabobank • http://www.rabobank.nl/particulieren/lokalebanken/valkenswaardenwaalre/senioren/overwaarde_van_uw_ woning/ • https://www.rabobank.nl/particulieren/producten/hypotheken/ Rijksoverheid • http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/overheidsfinancien/vraag-en-antwoord/wat-is-het-bruto-modaalinkomen.html SNS Bank • http://www.snsbank.nl/particulier/hypotheken/mijn-hypotheek/extra-ruimte-hypotheek.html Sociale Verzekeringsbank • http://www.svb.nl/int/nl/aow/hoogte_aow/bedragen/index.jsp
HR 23 juni 1954, nr. 11 600, BNB 1954/344.
Torenstad Verzilverd Wonen • http://www.torenstad-verzilverdwonen.nl/index.php?id=17
Overig aangehaalde bronnen
Vereniging eigen huis • http://www.eigenhuis.nl/hypotheken-financien/woonlasten/pensioen/
ABN AMRO • https://www.abnamro.nl/nl/prive/lenen/flexibel-hypotheek-krediet/index.html#/?s=0/:S0 Aegon • http://www.aegon.nl/rekenmodules/aegon/bereken/lijfrentecalculator/index.html?wel=lijfrentecalculator CBS StatLine • http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=81884ned&D1=0-2 &D2=101,118,135,152,169,186,203,220,237,254,271-274,276-278,280-282,284-286,288-291,293-295,297-299,301 -303,305-307&HDR=T&STB=G1&VW=T • http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=70991ned&D1=4&D2=16,29-30,46-47,56-59 ,64,72,77,79-81,108,119,l&D3=0,19-20,24-27&D4=a&HD=081111-1550& HDR=T,G1&STB=G2,G3 Consumentenbond • http://www.consumentenbond.nl/test/geld-verzekering/wonen/hypotheken/extra/huis-opeten/ Florius • https://www.florius.nl/consument/hypotheken/berekenzelfhoeveeluopkuntnemen De ING • http://www.ing.nl/particulier/hypotheken/hypotheekvormen/krediethypotheek/index.aspx?first_visit=true
70
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
71
Bijlage I
72
Verloop pensioenkapitaal
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
Bijlage II
Verloop prijsontwikkeling woningen
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
73
Bijlage III
74
Verloop verzilverde waarde eigen woning
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
75
Bijlage IV Verloop
pensioenpremies als aflossing eigenwoningschuld
76
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit
CompetenceCentre for Pension Research
De eigen woning, de oude dag & de fiscaliteit Z.D.M. van den Boogaard MSc
Tilburg University / CompetenceCentre for Pension Research
2013