De effecten van ProDemos Binnenhof voor scholen
Jasmijn Verbeek Juli 2015
Inleiding Politiek goed geïnformeerde en betrokken burgers zijn essentieel onderdeel van elke democratie. Burgers moeten begrijpen waar de politiek over gaat en moeten zich betrokken voelen bij het politieke proces om weloverwogen politieke keuzes te kunnen maken en de democratie te kunnen waarborgen. Toch raken burgers niet van zelf betrokken bij democratie en gaat kennis vergaren over de democratie en politiek niet altijd van nature (Galston, 2001). Door de eeuwen heen hebben wetenschappers zich bezig gehouden met de vragen wanneer, hoe en als resultaat waarvan individuen politieke kennis, meningen, vaardigheden, attitudes en gedragspatronen vergaren (Dekker, 1991). In de jaren 50 en 60 richtte wetenschap zich vooral op de invloed van de familie op het proces van politieke socialisatie. Meer recent onderzoek echter benadrukt dat educatie van grote invloed is op de politieke oriëntaties van jonge mensen (Almond and Verba, 1963: 379; Jennings and Niemi, 1968; Torney-Purta, 2002). Verder is er groeiend bewijs dat politieke socialisatie vooral effectief is op jonge leeftijd. Jongeren staan nog open voor nieuwe informatie en vormen voornamelijk in deze periode hun mening en houding ten opzichte van de politiek. Ondanks verbeterde en meer wijdverspreide politieke educatie is de politieke kennis en betrokkenheid van jongeren in westerse landen nog steeds laag (Levine and Youniss, 2006: 3; Milner, 2008: 4). Het gevaar hiervan is dat jongeren ‘political dropouts’ worden, wat inhoudt dat zij zo weinig betrokken zijn bij en zo weinig kennis hebben van de politiek dat zij niet meer zullen participeren in de samenleving (Milner, 2010: 24). Traditioneel en formeel onderwijs lijkt niet voldoende antwoorden te hebben om dit probleem op te lossen. Een veelbelovende alternatieve vorm van educatie is ‘political education on-site’. Door te leren over politiek op authentieke politieke plaatsen, zoals in en rondom het parlement, ervaren jongeren politiek direct. Deze manier van leren is minder abstract, interactief en dichterbij de belevingswereld van jongeren, waardoor ze meer leren van politiek en zich meer betrokken gaan voelen bij het proces. ProDemos – Huis voor Democratie en Rechtsstaat, gevestigd in Den Haag in Nederland, biedt jongeren het programma ‘Binnenhof voor Scholen’ waarin ze de politiek direct kunnen ervaren.
Onderzoek De groeiende noodzaak jongeren te betrekken bij de politiek en de democratische rechtstaat en ze de benodigde basiskennis mee te geven, maakt het van groot belang de effecten van het ‘political on-site education’ programma van ProDemos te onderzoeken. De onderzoeksvraag die hierbij centraal staat is, luidt als volgt: Wat zijn de effecten van het ‘on-site political education’ programma van ProDemos op de politieke kennis en politieke betrokkenheid bij jongeren? Ruim 600 havo-leerlingen hebben deelgenomen aan het onderzoek in het voorjaar van 2015 door voor- en of nametingvragenlijsten in te vullen. Met het experimentele Solomon four-group onderzoeksdesign zijn de effecten van het programma getest. De resultaten worden in dit rapport gepresenteerd.
Het programma ‘Binnenhof voor scholen’ Het eendaagse programma ‘Binnenhof voor scholen’ van ProDemos in Den Haag voor middelbare scholieren bestaat uit een breed scala aan activiteiten, zowel in het gebouw van ProDemos als buiten op het Binnenhof, in de Ridderzaal en het parlement. De activiteiten in het ProDemos gebouw vinden plaats in ruimtes vergelijkbaar met echte Nederlandse 'politieke ruimtes', zoals de Trêveszaal, een Statenzaal, een Raadszaal, de Senaat en de Tweede Kamer. Op deze manier krijgen de leerlingen het gevoel daadwerkelijk op deze belangrijke politieke plekken te zijn. De ruimtes bieden plaats voor simulaties van verkiezingen, quizzes, interactieve spellen, discussie en reflectie en inspireren tot levendige rollenspellen en debatten. Het andere gedeelte van het programma vindt buiten de muren van ProDemos plaats, waar de politiek daadwerkelijk bedreven wordt. De leerlingen zien het parlement in actie in de Tweede Kamer, krijgen een rondleiding over het Binnenhof en ontmoeten vaak een parlementslid (ProDemos, 2014). In beide onderdelen van de dag leren de leerlingen interactief over politiek door politiek te ervaren in een authentieke politieke omgeving, wat het programma een typisch voorbeeld maakt van ‘onsite political education’.
Opzet van het onderzoek Onderzoeksdesign Om te testen of het programma van ProDemos effect heeft op de politieke kennis en betrokkenheid van de leerlingen is er gebruik gemaakt van een Solomon four-group onderzoeksdesign (Solomon, 1949). Dit design kent vier onderzoeksgroepen. De eerste groep is een experimentele groep met zowel een voor- als een nameting De Tweede groep is een controle groep met wederom een voor- en nameting. Aan de hand van deze groepen kan er vastgesteld worden of de effecten die gemeten worden veroorzaakt zijn door het programma en niet door externe of toevalsfactoren (Campbell en Stanley, 1963: 24-25). Dit design kan echter niet controleren voor de invloed van de pretest op de resultaten en daarom zijn er twee extra groepen toegevoegd. De derde groep is een experimentele groep met enkel een nameting en de vierde groep is een controle groep met enkel een nameting (Babbie en Benaquisto, 2002: 227). Door een dergelijk strikt design te gebruiken is zowel de interne als externe validiteit van het onderzoek hoger dan bij het gebruik van een klassiek experiment met twee groepen (Babbie, 2013). Figuur 1. Solomon four-group onderzoeksdesign
Om het effect van het programma vast te stellen worden er zes vergelijkingen tussen de verschillende groepen gemaakt. Door de nameting van groep 1 te vergelijken met de nameting van groep 2 (vergelijking A), door middel van de statistische test independent sample t-test, kan worden vastgesteld wat de effectiviteit van het programma is. Als de nameting van groep 1 significant anders is dan de nameting van groep 2, dan heeft het programma een effect. Vergelijking B en C worden getest door middel van paired sample t-tests en geven aan of de experimentele en controle groep over tijd veranderen. Als de controle groep ook over tijd veranderd, dan hebben externe factoren effect op de resultaten. Verder, als de voormetingen in vergelijking D niet significant van elkaar verschillen, kan worden vastgesteld dat het randomisatie proces effectief is geweest. Door de verschillen in de vergelijkingen E en A met elkaar te vergelijken kan verder worden vastgesteld of de voormeting effect had op de resultaten en met vergelijking F en G kan precies worden vastgesteld of de voormeting direct een effect had op de resultaten, of indirect via het programma. Onderzoeksgroep en procedure Aan dit onderzoek deden 643 middelbare scholieren uit 4 havo mee afkomstig van 7 verschillende middelbare scholen door het land (uit Haarlem, Amsterdam, Breda, Gouda, Eindhoven en Uden). Groep 1 bestond uit 159 participanten, groep 2 uit 104 participanten, groep 3 uit 199 participanten en groep 4 uit 179 participanten. Vrouwen zijn licht oververtegenwoordigd in het experiment (vrouw: 55%, man: 45%) en de leeftijd van de participanten varieert van 15 tot 17 jaar, met een gemiddelde leeftijd van 16 jaar. De docenten van de verschillende scholen die zich in hadden geschreven in de maanden maart, april of mei 2015 voor het programma ‘Binnenhof voor scholen’ zijn per mail, en later per telefoon, benaderd voor deelname aan het onderzoek. De voormeting vragenlijsten van de experimentele groepen over de politieke kennis en betrokkenheid van de jongeren zijn afgenomen op ProDemos zelf, voorafgaand aan het programma. De voormeting vragenlijsten van de controle groepen en alle nameting vragenlijsten zijn afgenomen op de scholen in aanwezigheid van de onderzoeker.
Het meetinstrument De vragenlijst bestond uit zowel vragen naar de politieke kennis als de politieke betrokkenheid van de leerlingen. De objectieve kennisschaal bestond uit 11 vragen, waarvan 4 open vragen, over de kennis van onder andere de taken van de Tweede Kamer, de minister-president, de Raad van State, de parlementaire democratie, de regering en de wetgevingsprocedure. Verder is er ook gevraagd naar de subjectieve kennis van de leerlingen op het gebied van de politiek in Nederland, de Tweede Kamer en politieke partijen in Nederland. De politieke betrokkenheid is gemeten aan de hand van een reeks aan vragen over de stemintentie van de leerlingen, de participatie-intentie (meedoen aan een demonstratie, volgen van politici op internet, meedoen aan een handtekeningenactie, spreken van een politicus en naar een politiek debat gaan), politieke interesse, frequentie van praten over politiek, politiek mediagebruik, politiek intern en extern zelfvertrouwen, politieke emoties, en politiek cynisme.
De resultaten Het programma lijkt een positief significant effect te hebben op de politieke objectieve kennis van de participanten (zie figuur 2). Gemiddeld scoorden de participanten die deelnamen aan het ProDemos programma (M = 10,69, SD = 1.854) significant hoger dan de participanten die niet deelnamen aan het ProDemos programma (M=8.28, SD = 2.871). Dit betekent dat de participanten die deelnamen aan het ProDemos programma 76% van de vragen correct hebben beantwoord, in vergelijking met 59% van de vragen door de participanten die niet deelnamen aan het programma. Het verschil is significant en de effectmaat vrij groot (t = 7.572, p <.001, r = .51) (vergelijking A). Vergelijkingen B en C laten zien dat het effect enkel te zien is in de experimentele groep. Vergelijk D laat zien dat de randomisatie effectief is geweest. Dit is het geval bij alle variabelen. Vergelijkingen E, F en G laten zien dat de pretest enigszins effect heeft gehad op het programma, maar niet direct op de resultaten. Het programma heeft ook een positief effect gehad op de subjectieve politieke kennis van de leerlingen (zie figuur 3). De leerlingen hebben dus na deelname aan het programma niet alleen meer kennis van politiek, ze hebben ook het idee dat ze meer kennis hebben van politiek. De participanten in de experimentele groep (M = 6.19, SD = 1.917) dachten meer kennis te hebben van politiek dan de participanten in de controle groep (M = 5.43, SD = 2.080). Vergelijking A laat zien dat dit verschil significant is. Vergelijkingen B, C, E, F en G laten zien
dat enkel het programma dit effect heeft veroorzaakt en dat externe factoren of de voormeting geen effect hebben gehad op de resultaten. Figuur 2. Politieke objectieve kennis (0-14)
Figuur 3. Subjectieve politieke kennis (0-12)
Verder heeft het programma een positief effect op verschillende aspecten van politiek betrokkenheid (zie figuur 4). Zo stijgt de intentie tot stemmen wel in de experimentele groep, maar niet in de controle groep en is het verschil in stemintentie tussen groep 1 en 2 in de nameting significant (vergelijking A: t = 2.009, p < .05, r =.14). De effectgrootte is vrij klein. De overige vergelijkingen laten zien dat de voormeting geen effect heeft gehad op de uitkomsten. Figuur 4. Stemintentie (0-4)
Figuur 5. Intentie tot het bijwonen van een debat (0-4)
Het programma had geen effect op de algemene participatie intentie van de leerlingen, maar wel op de intentie een politiek debat bij te wonen (zie figuur 5). De participanten in de experimentele groep scoorden significant hoger op de intentie een debat bij te wonen dan de participanten in de controle groep (t = 2.516, p <.05, r =.15). In eerste instantie lijkt het alsof er een verschil is in de nametingscore van groep 1 en 3 wat een voormetingseffect zou impliceren. Dit verschil blijkt echter niet significant te zijn. Figuur 6. Politiek interesse (0-4)
Het programma heeft ook een positief effect op de politieke interesse van de leerlingen (zie figuur 6). Vergelijking A laat zien dat de participanten die deelnamen aan het ProDemos programma (M =1.94, SD = 0.969) significant hoger scoren op politieke interesse dan de participanten die niet deelnamen aan het ProDemos programma (M = 1.70, SD = 0.912). Hoewel de effectgrootte klein is, is het verschil wel significant (t = 1.974, p <.05, r =.12). Externe factoren en de voormeting hadden geen invloed op de uitkomst. Over het algemeen echter scoren alle participanten laag op politieke interesse. Bij het extern politiek zelfvertrouwen van de leerlingen gebeurt iets opvallends (zie figuur 7). Zowel in de experimentele als de controle groep daalt het externe politieke zelfvertrouwen van de participanten significant over tijd. De leerlingen hebben dus minder het idee dat ze invloed kunnen uitoefenen op de Nederlandse politiek. Echter de daling van het
externe politieke zelfvertrouwen is minder in de experimentele groep dan in de controle groep, wat er voor zorgt dat er een significant verschil is tussen de nametingen van groep 1 en 2. De voormeting lijkt geen effect te hebben veroorzaakt. Figuur 7. Extern politiek zelfvertrouwen (0-8)
In eerste instantie lijkt het programma geen effect te hebben op de positieve emoties ten opzichte van politiek bij de leerlingen (zie figuur 8). De frequentie van politieke emoties verschilt niet significant tussen de experimentele en controle groep en de frequentie verandert ook niet over tijd binnen de experimentele of controle groep. Echter, er is wel een significant verschilt tussen de experimentele groep en controle groep zonder voormeting. Dit zou kunnen betekenen dat de voormeting effect heeft gehad op de beleving van het programma, waardoor de stijging niet meer zichtbaar is in groep 1 en 2. Het kan echter ook zijn dat de randomisatie toch niet succesvol was bij groep 3 en 4. Het effect is dus onduidelijk. Verder lijkt er in eerste instantie ook geen effect van het programma te zijn op de negatieve emoties van de leerlingen (zie vergelijking A en B) (zie figuur 9). Hoewel echter er geen daling te zien is over tijd in de experimentele groep, is er echter wel een significante stijging van negatieve emoties te zien in de controle groep (vergelijking C). Het lijkt er dus op
dat hoewel het programma de negatieve gevoelens niet minder maakt, het wel zorgt dat een stijging van negatieve gevoelens over tijd gestopt wordt. Verder lijkt er, net als bij de positieve emoties, een effect van de voormeting te zijn. Figuur 8. Positieve emoties (0-16)
Figuur 9. Negatieve emoties (0-16)
Het programma had verder geen significante effecten op de participatie-intentie, de frequentie praten over politiek, politiek media gebruik en intern politiek zelfvertrouwen. De effecten van het programma zijn vervolgens allemaal gecontroleerd voor twee belangrijke covariabelen, geslacht en leeftijd, met de statistische test MANCOVA (Multivariate Analysis of Covariance) (Field, 2009: 586). Zowel leeftijd (F (1.623) = 12.334, p < .001), als geslacht (F (1,623) = 5.257, p < .05) zijn significant gerelateerd aan de subjectieve kennis van de participanten. Dit betekent dat hoe hoger de leeftijd, hoe meer de participanten denken te weten over politiek, en jongens denken ook meer te weten over politiek dan meisjes. De effecten zijn echter klein, respectievelijk (η2p = .019) en (η2p = .008) (zie tabel 1). Leeftijd en geslacht hebben geen significant effect op de objectieve politieke kennis van de participanten. Wanneer gecontroleerd voor de effecten van leeftijd en geslacht op de subjectieve kennis van de participanten, blijft het effect van het programma nog steeds significant. Het programma heeft een gemiddeld tot groot effect op de politieke objectieve kennis van de participanten (η2p = .097) en een klein tot gemiddeld effect op de politieke subjectieve kennis van de participanten (η2p = .039). Tabel 1. Invloed van leeftijd en geslacht op kennis Covariabelen en onafhankelijke variabele Leeftijd Geslacht
Afhankelijke variabelen
F (df)
(sig)
η2p
Objectieve kennis Subjectieve kennis Objectieve kennis Subjectieve kennis Objectieve kennis Subjectieve kennis
1.612 (1,623) 12.334 (1,623) .393 (1,623) 5.257 (1,623) 66.687 (1,623) 25.005 (1,623)
.205 .000*** .531 .022* .000*** .000***
.003 .019 .001 .008 .097 .039
Experimentele groep gecontroleerd voor leeftijd en geslacht Leeftijd heeft verder een significant effect op de frequentie van het praten over politiek van de participanten (F (1,625) = 4.853, p < .05) en het mediagebruik (F (1,625) = 5.878, p < .05), (zie tabel 2). Het effect is echter klein, respectievelijk (η2p = .008) en (η2p = .009). Voor beide variabelen geldt, hoe hoger de leeftijd van de participant, hoe meer er gepraat wordt over politiek en hoe meer media gebruikt wordt voor politiek. Leeftijd lijkt verder effect te hebben op de intentie tot stemmen van de leerlingen, echter is het verband niet significant (F (1,625) = 3.119, p = .078, η2p = .005). Leeftijd heeft geen effect op de andere afhankelijke variabelen.
Tabel 2. Invloed van leeftijd en geslacht op politieke betrokkenheid Covariabelen en onafhankelijke variabele Leeftijd
Geslacht
Experimentele groep gecontroleerd voor leeftijd en geslacht
Afhankelijke variabelen
Stemintentie Participatie intentie Politieke interesse Praten over politiek Mediagebruik Intern politiek zelfvertrouwen Extern politiek zelfvertrouwen Positieve emoties Negatieve emoties Politiek cynisme Stemintentie Participatie intentie Politieke interesse Praten over politiek Mediagebruik Intern politiek zelfvertrouwen Extern politiek zelfvertrouwen Positieve emoties Negatieve emoties Politiek cynisme Stemintentie Participatie intentie Politieke interesse Praten over politiek Mediagebruik Intern politiek zelfvertrouwen Extern politiek zelfvertrouwen Positieve emoties Negatieve emoties Politiek cynisme
F (df)
3.119 (1,625) .676 (1,625) 1.019 (1, 625) 4.853 (1, 625) 5.878 (1, 625) .050 (1, 625) .257 (1, 625) .879 (1, 625) .944 (1, 625) .364 (1,625) .011 (1,625) 5.374 (1,625) .332 (1,625) 2.307 (1,625) 11.643 (1,625) 20.412 (1,625) 2.423 (1,625) .112 (1,625) 7.423 (1,625) 5.046 (1,625) 10.482 (1,625) 2.764 (1,625) 8.523 (1,625) 3.591 (1,625) .086 (1,625) 1.835 (1,625) 12.766 (1,625) 6.872 (1,625) 8.920 (1,625) 38.048 (1,625)
(sig)
η2p
.078 .411 .313 .028* .016* .823 .613 .349 .332 .547 .915 .021* .564 .129 .001** .000*** .120 .738 .007** .025* .001** .097 .004** .059 .770 .176 .000*** .009** .003** .000***
.005 .001 .002 .008 .009 .000 .000 .001 .001 .001 .000 .009 .001 .004 .018 .032 .004 .000 .012 .008 .016 .004 .013 .006 .000 .003 .020 .011 .014 .057
Geslacht voorspelt de intentie tot participeren significant (F (1,625) = 5.374, p < .05). Dit betekent dat jongens eerder geneigd zijn te participeren in politiek dan meisjes. Het effect is echter klein (η2p = .009). Geslacht heeft ook een significant effect op het media gebruik van de leerlingen (F (1,625) = 11.643, p < .01) en het interne politieke zelfvertrouwen van de leerlingen (F (1,625) = 20.412, p < .001), met een respectievelijk klein (η2p = .018) en klein tot middelgroot effect (η2p = .032). Voor beide variabelen betekent dit dat de jongens hoger scoorden dan de
meisjes. Geslacht had ook een significant effect op de negatieve indicatoren van politieke betrokkenheid: negatieve emoties (F (1,625) = 7.423, p < .01, η2p = .012) en politiek cynisme (F (1,625) = 5.046, p < .05, η2p = .008). Op de andere variabelen had het geslacht geen effect. Wanneer er gecontroleerd werd voor geslacht, werd duidelijk dat het programma nog steeds dezelfde significante effecten heeft op de variabelen, met een gemiddelde effectgrootte op politiek cynisme (η2p = .057) en een klein effect op de overige variabelen.
Conclusie en discussie Wat zijn de effecten van het ‘on-site political education’ programma van ProDemos op de politieke kennis en politieke betrokkenheid bij jongeren? Het kan geconcludeerd worden dat het programma ‘Binnenhof voor scholen’ van ProDemos een positief effect heeft gehad op zowel de objectieve als subjectieve politieke kennis van de participanten (zie tabel 3). Dit betekent dat de participanten niet alleen meer kennis krijgen van politiek, maar ook zelf het gevoel hebben dat ze meer kennis hadden. Het programma had verder een gemixt effect op de politieke betrokkenheid van de leerlingen. Terwijl het programma geen effect had op de participatie-intentie in totaliteit, het praten over politiek, mediagebruik en intern politiek zelfvertrouwen, had het programma wel een duidelijk positief effect op de stemintentie, intentie tot debat, politieke interesse en de daling van het politiek cynisme. Dat specifiek de intentie tot debat door het programma wordt vergroot, kan verklaard worden door het feit dat ‘het debat’ een belangrijk onderdeel vormt van het programma. Niet alleen zien de leerlingen een debat in de Tweede Kamer, ook simuleren zij een Tweede Kamerdebat op ProDemos met hun klasgenoten en docenten. Het programma had een onduidelijk effect op de positieve emoties van de leerlingen door de invloed van ofwel de voormeting of verkeerde randomisatie. Verder stopt het programma de stijging van negatieve emoties van de leerlingen ten opzichte van politiek, maar is ook hier een voormetingseffect of verkeerde randomisatie zichtbaar. Tot slot, had het programma een dempend effect op de daling van het externe politieke zelfvertrouwen. Dit kan geïnterpreteerd worden als een positief effect van het programma. Het programma had verder geen negatieve effecten op de kennis of betrokkenheid van de leerlingen bij politiek. Ondanks dat leeftijd en geslacht van significante invloed waren op sommige afhankelijke variabelen, bleef de invloed van het programma significant, nadat er voor geslacht en leeftijd gecontroleerd was.
Tabel 3. Resultaten van de t-test samengevat Effect Kennis Objectieve kennis Subjectieve kennis Betrokkenheid Stemintentie (Positief) Intentie tot debat Politieke interesse
Onduidelijk effect
Geen effect
Positieve emoties Extern zelfvertrouwen
Participatie-intentie Praten over politiek Media gebruik Intern zelfvertrouwen
Betrokkenheid Politiek cynisme (Negatief)
Negatieve emoties
Aanbevelingen moeten voorzichtig gemaakt worden, gezien de beperkingen van het onderzoek. Dit onderzoek heeft zich gericht op de korte termijn effecten van het programma. De lange termijn effecten zijn niet onderzocht. Enerzijds ligt het niet voor de hand dat een eendaags programma lange termijn effecten heeft op de leerlingen wat betreft hun politieke kennis en betrokkenheid. Anderzijds, gezien het programma inzet op het direct ervaren van de politieke in een politieke context, is het goed mogelijk dat het programma een blijvende herinnering vormt en aanzet geeft tot meer betrokkenheid en kennis in de toekomst. Verder is het mogelijk dat het programma een ander effect heeft op jongeren van een ander schooltype op de middelbare school. Dit onderzoek heeft zich enkel gericht op de leerlingen van 4 havo. Al met al echter, sluit het strikte onderzoeksdesign, met voor- en/of nametingen, experimentele groepen en controle groepen, uit dat de gevonden effecten veroorzaakt zijn door de voormeting, externe factoren of toevalsfactoren, waardoor kon worden vastgesteld dat de gevonden effecten door het programma zijn veroorzaakt. Dit onderzoek wijst duidelijk uit dat het programma positief en significant bijdraagt aan de politieke kennis en vele aspecten van politieke betrokkenheid van de leerlingen.
Referenties Almond, G. and S. Verba. 1963. The civic culture: political attitudes and democracy in five nations. Princeton: Princeton University Press. Babbie, E.R. and L. Benaquisto. 2002. Fundamentals of social research. Toronto: Thomson Nelson. Babbie, E.R. 2013. The basics of social research. Sixth edition. Belmont CA: Wadsworth, Cengage learning. Campbell, D., and J. Stanley. 1963. Experimental and quasi-experimental designs for research. Boston, MA: Houghton Mifflin. Dekker, H. 1991. ‘Political socialization theory and research.’ In: Politics and the European younger generation, eds. H. Dekker and R. Meyenberg. Oldenburg: 15-58. Field, A. 2009. Discovering Statistics using SPSS. Third edition. Sage: London. Galston, W.A. 2001. ‘Political knowledge, political engagement and civic education.’ Annual Review of Political Science 4: 217-234. Jennings, M.K. and R.G. Niemi. 1968. ‘The transmission of political values between parent and child.’ American Political Science Review 62: 169-184. Levine, P. and J. Youniss. 2006. Youth civic engagement: an institutional turn. Working Paper 45: February 2006. Medford MA: Center for Information and Research on Civic Learning and Engagement. Milner, H. 2008. The informed political participation of young Canadians and Americans. CIRCLE Working Paper 60: May 2008. Milner, H. 2010. The Internet generation; Engaged citizens or political dropouts. Medford, MA: Tufts University Press. ProDemos – Huis voor democratie en rechtsstaat. 2014. Jaarverslag 2013. Den Haag: ProDemos. Last viewed: 19-02-2015. Available at: file://vuw/Personal$/Homes/ 10/s1028472 /Downloads/ProDemos+Jaarverslag+ 2013+def+web%20(3).pdf. Solomon, R.L. 1949. ‘An extension of control Group design.’ Psychological Bulletin 46: 137150. Torney-Purta, J. 2002. ‘The school’s role in developing civic engagement: A study of adolescents in twenty-eight countries.’ Applied Developmental Science 6(4): 202-211.