UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2009 – 2010
De effecten van de steunmaatregelen aan de banken op de overheidsfinanciën
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de Bedrijfseconomie
Saskia De Leeuw
onder leiding van Prof. Dr. Rudi Vander Vennet
1
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Saskia De Leeuw
2
WOORD VOORAF
In dit dankwoord wil ik enkele mensen mijn dank betuigen voor hun steun bij het tot stand komen van deze masterproef. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn promotor Prof. Dr. Rudi Vander Vennet, die mij de onontbeerlijke hulp en het nodige advies verleende om dit werk tot een goed einde te brengen.
Tenslotte ook een woord van dank voor mijn ouders en vrienden omwille van hun steun en aanmoedigingen.
3
INHOUDSTAFEL I. II.
INLEIDING DE WERELDWIJDE FINANCIËLE EN ECONOMISCHE CRISIS 1. Ontstaan 1.1 Overvloed aan liquiditeit 1.2 Moral hazard en financiële innovatie 1.3 Instorting van de Amerikaanse huizenmarkt 1.4 Micro-economische oorzaken 2. Maatregelen ter ondersteuning van de financiële sector 2.1 Het Eurosysteem 2.2 De nationale overheden
III.
DE BELGISCHE FINANCIËLE SECTOR IN MOEILIJKHEDEN 1. Structuur van de Belgische financiële sector 2. Stand van zaken: naar een dieptepunt in 2008 2.1 Fortis 2.2 Dexia 2.3 KBC 2.4 Ethias 3. De overheid grijpt in 3.1 Kapitaalinjecties en kredietverleningen 3.2 Waarborgen
IV.
DE OVERHEIDSFINANCIËN 1. Financiering van de steunoperaties 1.1 Financieringsbehoeften 1.2 Financieringsmiddelen 2. Schuldgraad 3. Vorderingensaldo 4. Secundaire markt van overheidsobligaties 5. Staatssteun aan de financiële sector: de eurozone 6. Houdbaarheid en sanering 6.1 De overheid 6.2 De financiële sector
V. VI.
BESLUIT BIBLIOGRAFIE BIJLAGEN
4
GEBRUIKTE AFKORTINGEN
ABS: Asset Backed Security BBP: Bruto Binnenlands Product BTB: Belgian Treasury Bill CBFA: Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen CDO: Collateralized Debt Obligation CDS: Credit Default Swap CEO: Chief Executive Officer EC: Europese Commissie ECB: Europese Centrale Bank ELA: Emergence Liquidity Assistance ESA: European System of Accounts EU: Europese Unie FPB: Federaal Planbureau FPIM: Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij FOD: Federale Overheidsdienst FSA: Financial Security Assurance HRF: Hoge Raad van Financiën IFRS: International Financial Reporting Standards IMF: Internationaal Monetair Fonds MBS: Mortgage-Backed Security NBB: Nationale Bank van België NFS: Netto te Financieren Saldo OLO: Obligation Linéaire – Lineaire Obligatie ROE: Return on Equity SPV: Special Purpose Vehicle
5
I.
INLEIDING De val van Lehman Brothers was de escalatie van de financiële beroering die zich vanaf medio 2007 ontwikkelde op de Amerikaanse markten. De gevolgen waren desastreus en beperkten zich niet tot de Verenigde Staten alleen. De internationale verstrengeling van de financiële markten zorgde ook voor problemen bij partijen die veraf stonden van de moeilijkheden op de Amerikaanse vastgoedmarkt en ook België bleef niet gespaard. De financiële sector is een belangrijke peiler van de Belgische economie en wordt getypeerd door hoge concentratie. Het faillissement van één van de vier systeembanken, waarvan drie naar Belgisch recht, zou onherroepelijke schade toebrengen aan de ganse economie. Om die reden heeft de regering Leterme beslist om Fortis, Dexia, KBC en ook verzekeraar Ethias bij te staan tijdens de financiële crisis. De kapitaalinjecties en de waarborgen hadden tot doel de kapitaalbasis van de instellingen te verstevigen en de toegang tot de interbankenmarkt veilig te stellen. De weerslag die deze omvangrijke steunoperaties hebben op de overheidsfinanciën vormt het onderwerp van dit proefschrift. De evolutie van de schuldgraad en het vorderingensaldo staan hierin centraal. Het cijfermateriaal in verband met de steunoperaties waarop deze studie is gebaseerd komt hoofdzakelijk uit publicaties van de Hoge Raad van Financiën en de Nationale Bank van België alsook uit de verslagen van de financiële instellingen. Om de evolutie van de overheidsfinanciën te schetsen en de impact van de kapitaaloverdrachten naar de financiële sector af te bakenen, werden verschillende jaarrapporten van het Agentschap van de Schuld, de ECB en andere organen met elkaar vergeleken. Er dient op gewezen te worden dat de focus van deze studie ligt op het beleid dat uitgaat van de federale overheid. De evolutie van de schuld van de gezamenlijke overheid wordt bijgevolg verklaard door de financieringsbehoeften van de federale niveau die het gevolg zijn van de talrijke tegemoetkomingen aan de financiële sector. Dit valt te rechtvaardigen door de vaststelling dat de federale overheid verantwoordelijk is voor het absolute merendeel van de steunverlening en voor het overgrote aandeel in de samenstelling van de gezamenlijke overheidsschuld. De verschillende bedragen afkomstig van de regionale overheden worden vermeld voor de volledigheid, maar hun financiering en hun invloed op de
afzonderlijke
gewestbegrotingen,
de
gezamenlijke
vorderingensaldo worden hier niet ter studie genomen.
6
overheidsschuld
en
het
De structuur van dit proefschrift is drieledig. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende fenomenen die aan de basis liggen van het uitbreken van de crisis en de verschillende maatregelen die daarop genomen werden door het Eurosysteem en de nationale overheden. Hoofdstuk II spitst zich vervolgens toe op ontwikkelingen op Belgisch grondgebied en overloopt de benarde situatie van de financiële instellingen die gered werden door de overheid. Daarna worden de verschillende steunmaatregelen per bank afzonderlijk bestudeerd en berekend. Het laatste hoofdstuk behandelt de specifieke effecten die de totale overheidssteun gehad hebben op de overheidsfinanciën in 2008 en 2009. De evolutie van de schuldgraad en het vorderingensaldo staan hierbij centraal. Het beleid dat werd gevoerd door de Belgische regering wordt nadien gekaderd binnen de eurozone en bedenkingen in verband met houdbaarheid en sanering sluiten dit proefschrift af.
7
II.
DE WERELDWIJDE FINANCIËLE EN ECONOMISCHE CRISIS 1. Ontstaan 1.1 Overvloed aan liquiditeit Een belangrijke factor in het ontstaan van de crisis was de lage rente en de hiermee gepaard gaande expansieve kredietverlening in de Verenigde Staten in de jaren voor het uitbreken van de crisis. De daling van de spaarquote bij de Amerikaanse gezinnen deed het tekort op de betalingsbalans van de VS oplopen. Dit veroorzaakte een kapitaalinstroom uit de opkomende economieën, waaronder in de eerste plaats China, die aanzienlijke overschotten lieten optekenen. Zij investeerden hun reserves in Amerikaanse dollar waardoor de geldhoeveelheid in Amerika opliep (NBB, 2009). Deze aangroei van liquiditeiten resulteerde in een lage rente zowel op korte als lange termijn, wat verder werd aangemoedigd door het lage rentebeleid van de Federal Reserve. Door de recessie in 2001 ontstond de vrees voor een langdurige vertraging van de economische activiteit die de Fed ertoe aanzette de rente op een laag niveau te houden (FPB, 2009b). Tussen januari en december 2001 verlaagt de Amerikaanse Centrale Bank geleidelijk zijn discontovoet, die in twaalf maanden daalt van 6,5% tot 1,75%. Vervolgens blijft hij tussen 2002 en eind 2004 onder de 2%. Deze lage rente is ook het gevolg van lage risicopremies op financiële activa omdat de wereldeconomie op dat moment zich in een stabiele fase bevindt en beleggers meer risico’s durven nemen. Dit leidt tot nog meer kredietverlening (in het bijzonder hypothecaire kredieten) en tot een grotere financiële hefboom die de Amerikaanse economie ten goede komt. Gezinnen met lage inkomens worden aangemoedigd hypothecaire (subprime)leningen aan te gaan om een woning te kopen. Dit type lening wordt met variabele rentevoet verdertienvoudigd tussen 2000 en 2006 (Bellot, Coëme, De Croo, Van der Auwera & Collas, 2009, p.41). Men hield in dit verband meer rekening met de stijgende prijzen op de vastgoedmarkt (sedert eind de jaren ’90 tot 2005 kenden de vastgoed prijzen in de VS een positieve evolutie) en minder met het risicoprofiel van de kredietnemers.
1.2 Moral hazard en financiële innovatie De financiële moeilijkheden uit het verleden gaven aanleiding tot hervormingen die de banksector beter bestand moesten maken tegen eventuele nieuwe schokken op de markten. Met dit doel werd op het einde van de jaren ‘90 de Europese Centrale Bank opgericht die zou optreden als “lender of last resort”. Deze werd echter beschouwd als een soort verzekering die
8
de banken aanzette tot het nemen van grotere risico’s. Daarbij kwam dat het paradigma van de “efficiënte markten” heel erg populair werd bij bankiers die het gebruikten als argument in het kader van de deregulering van de financiële sector, die haar hoogtepunt kende met de afschaffing van de “Glass-Steagall act1” in ’99 (EC, 2009). Deze deregulering had tot gevolg dat de banken een erg grote leverage aanhielden en op zoek gingen naar winstgevende beleggingen voor deze talrijke extra middelen (FPB, 2009b). Ook andere investeerders werden aangetrokken door beleggingen voorzien van hoge rendementen en dito risico’s door het heersende klimaat van hoge liquiditeit en lage rente. Aldus ontstond er een wildgroei aan nieuwe financiële instrumenten die gecreëerd werden met het oog op hogere opbrengsten. Hypothecaire leningen werden opgedeeld, herverpakt en zo getransformeerd tot asset backed securities (ABS) en collateralized debt obligations (CDO) die via special purpose vehicles (SPV’s) verhandeld en uit de balans gehouden werden (De Larosière, 2009). Op die manier werden risicovolle producten op basis van Amerikaanse rommelhypotheken over wereldwijde banksysteem verspreid. Het effectiseren van hypothecaire kredieten heeft als voordeel dat zich men kan ontdoen van risicovolle leningen en men dus geen incentive heeft om potentiële debiteuren te screenen op hun terugbetalingscapaciteit. De best in de markt liggende onderliggende waarde is immers de hypothecaire schuldvordering, bij voorkeur als ze betrekking heeft op een woning (Bellot et al., p.44). Dit “originate-to-distribute”-model nam de plaats in van het “originate and hold”-model dat eigen was aan de financiële bemiddelingsactiviteit en ontwikkelde zich alsmaar meer door de grote vraag naar dergelijke producten die een hoog rendement koppelden aan een op het eerste zicht laag risico. Dit ogenschijnlijk lage risico wordt in de hand gewerkt door de populaire techniek van “repackaging” die een goede dosis diversificatie van het risico garandeert maar waardoor de herkomst van de verkochte financiële producten onmogelijk te achterhalen wordt en men dus niet meer in staat is het risico correct in te schatten. Bovendien stelde men een blind vertrouwen in het kwaliteit van de ratingbureaus die allerminst zuinig waren in het toekennen van AAA-ratings (ECB, 2009b). Vanwege de hevige concurrentie binnen de financiële sector moedigde het bezoldigingssysteem aan grotere risico’s te nemen en ook de traditionele spaarbanken namen deel aan de handel in de risicovolle, gestructureerde producten. De verspreiding van deze herverpakte leningen vergrootte de leverage binnen het financiële systeem op alsmaar intensievere wijze. De gemiddelde balanswaarde in de financiële sector nam exponentieel toe en er ontstond een grote kloof tussen het rendement op kapitaal in de financiële sector en het rendement in de reële economie. Investeerders en financiële
1
De “Glass-Steagall act” uit 1933 regelde de splitsing van commerciële en zakenbanken naar aanleiding van de financiële moeilijkheden uit die periode.
9
instellingen werden dus zeer kwetsbaar voor waardeverminderingen op activa (De Larosière, 2009). Grafiek: Balanstotalen van Europese financiële instellingen
Bron: Bloomberg
1.3 Instorting van de Amerikaanse huizenmarkt De moeilijkheden beginnen wanneer medio 2004 de inflatie opduikt en de Federal Reserve de rente liet stijgen van 1% tot 5,25%. Dit miste zijn effect niet op de subprime-leningen met variabele rentevoet die de laatste jaren veelvuldig toegekend werden: het aantal wanbetalingen neemt toe in de loop van 2005 en plots werd het duidelijk dat er te weinig aandacht was besteed aan het bedenkelijke risicoprofiel van de debiteuren. De risicopremies op de gestructureerde effecten die door deze rommelhypotheken gedekt werden, stijgen pas begin 2007 (NBB, 2009b). Bovendien herzagen de rating agencies hun waarderingsmethodologie en pasten hun rating voor deze instrumenten aan in de negatieve zin waardoor de verhandelde volumes steeds kleiner werden en verscheidene financiële instellingen in moeilijkheden kwamen bij gebrek aan liquide middelen. In een mum van tijd kwamen er berichten over grote verliezen bij hedge funds en liquiditeitsproblemen bij de Amerikaanse investeringsbank Bear Stearns en ook de hypothecaire herfinancieringsmaatschappijen Fannie Mae en Fredie Mac alsook de grootste verzekeraar ter wereld AIG bleven niet gespaard. Het hoogtepunt was echter het faillissement van de prestigieuze bank Lehman Brothers, de op drie na grootste in de VS (Agentschap van de Schuld, 2009). Door de wereldwijde verspreiding van gestructureerde financiële producten beperkten deze moeilijkheden zich niet tot de VS alleen. Ook de Europese 10
financiële markten en instellingen kwamen in de storm terecht, in de eerste plaats diegenen die blootgesteld waren aan de Amerikaanse woningmarkt of die in belangrijke mate aangewezen waren op financiering op de wholesale-markten (Kirkpatrick, 2009). Al gauw werd de Amerikaanse crisis een mondiale crisis. De interbancaire markt die voorzag in de nodige liquiditeiten droogde op door het onderlinge wantrouwen tussen de financiële instellingen, risicopremies schoten de hoogte in, de beurskoers van de banken tuimelde naar beneden en de spread tussen bedrijfs- en overheidsobligaties nam toe. Ook de reële economie werd aangetast: de kredietvoorwaarden voor ondernemingen en particulieren werden verstrengd, het consumentenvertrouwen daalde en veel vermogen ging verloren door de verlieslatende aandeelkoersen. Door de malaise in de vastgoedsector en de escalatie van de financiële crisis werd de groei van de Amerikaanse economie in de loop van 2008 negatief: de bbp-groei daalde met 0,1% in het derde kwartaal en met 0,7% in het laatste kwartaal. Ook in de eurozone groeide de economie in 2008 slechts met 1%, terwijl er in 2006 en 2007 een groei van respectievelijk 3% en 2,6% kon opgetekend worden (FOD, Budget en Beheerscontrole, 2010).
Tot en met
september 2008 bleef de wereldeconomie op een degelijk niveau dank zij het veerkrachtig economisch klimaat in de opkomende economieën (ECB, 2009a).
1.4 Micro-economische oorzaken
De ontwikkeling van de crisis binnen de financiële sector werd in de hand gewerkt door microeconomische aspecten, waarvan er drie de meeste aandacht verdienen (BIS, 2009). In de eerste plaats heerste er een gebrek aan incentives voor het managementpersoneel om een strategie op lange termijn uit te werken en die ook consequent door te voeren. Bonussen werden toegekend naargelang de resultaten op korte termijn zodat elke motivatie om zorgvuldig en voorzichtig om te gaan met risicovolle beleggingen verdween. Door de aanhoudende concurrentie en de hoge eisen van de aandeelhouders wordt winst op korte termijn nagestreefd. Op die manier worden banken aangemoedigd om meer risicovolle producten aan te kopen en de leverage de hoogte in te stuwen om de Return on Equity voor de aandeelhouders te optimaliseren. Het tweede micro-economisch aspect ligt in de gebrekkig functioneren van het ‘risk management’. De complexiteit van de gestructureerde financieringsinstrumenten verhindert zelfs de meest innovatieve risicomodellen een juiste inschatting te maken van het gevaar dat sommige beleggingsproducten inhielden. Daarenboven waren er voor dit soort financiële producten geen historische data beschikbaar zodat men zich niet kon baseren op het verleden om statistische metingen op te stellen en voorspellingen te 11
doen. Men verdedigde de aankoop van risicovolle financiële activa op basis van de positieve rating die deze producten gekregen hadden (OECD, 2009). Verder rezen er twijfels over de onafhankelijkheid en de competentie vanwege CEO’s en verliep de communicatie tussen de risk officers en het top-management dat de beslissingen neemt alles behalve vlot doordat de eersten zelden een belangrijke positie innamen in de betreffende organisaties en dus ook over onvoldoende middelen beschikten om relevante analyses uit te voeren. Het laatste element is het toezicht op de financiële sector. Banken werden verplicht een bepaald percentage kapitaal aan te houden in verhouding tot de hoeveelheid risicovolle activa. Dit viel gemakkelijk te omzeilen door de creatie van speciale investeringsvehikels die niet op de balans komen te staan en zo niet meegeteld werden bij de berekening van de verhouding kapitaal/risicovolle assets (Kirkpatrick, 2009).
Hoewel er signalen kwamen over de bedenkelijke houdbaarheid van het financiële systeem, werden deze toch genegeerd door het blinde streven naar opbrengsten en door een naïef vertrouwen in marktefficiëntie en in het zogezegde zelfregulerend karakter van het systeem. Men geloofde dat beleggers uit eigenbelang wel voldoende aandacht zouden besteden aan de producten die ze aankochten en dat op die manier de risico’s gereduceerd werden (EC, 2009).
2. Maatregelen ter ondersteuning van de financiële sector 2.1 Het Eurosysteem De liquiditeitscrisis vloeit voort uit het wantrouwen tussen de banken onderling om nog geld aan elkaar beschikbaar te stellen en kozen ervoor hun liquiditeiten als reserve aan te houden bij het Eurosysteem. De belangrijkste maatregelen om de liquiditeitstekorten2 aan te pakken en het stilvallen van de interbankenmarkt te doorbreken werden getroffen door de ECB en omvatten enerzijds de open markttransacties: -
basisherfinancieringstransacties (BHT’s): liquiditeitsverschaffende transacties met een looptijd van een week die wekelijks plaatsvinden
-
langerlopende herfinancieringstransacties (LHT’s): transacties met een looptijd van drie maanden die elke maand worden verricht
2
In de eurozone liepen de gemiddelde dagelijkse liquiditeitsbehoeften in 2008 op tot 487,1 miljard euro. Dit is 10,3% meer dan in 2007. (ECB, Jaarverslag 2008 p. 118)
12
-
“fine tuning”-transacties: liquiditeitsverschaffende of liquiditeitsverkrappende transacties die de liquiditeitsverhoudingen in de markt op peil houden
en anderzijds de permanente faciliteiten: -
marginale beleningsfaciliteit: mogelijkheid om zeer kortlopende faciliteiten te verkrijgen tegen beleenbaar onderpand
-
depositofaciliteit: mogelijkheid om deposito’s te plaatsen bij de centrale bank
Vanaf september 2008 werd er beduidend meer beroep gedaan op zowel de open markttransacties als op de permanente faciliteiten van de ECB. Om de risico’s van deze liquiditeitsverstrekking onder controle te houden, werd van de banken in kwestie steeds een onderpand gevraagd3. In het kader van de toenemende onrust bracht de Raad van Bestuur van de ECB enkele wijzigingen aan in haar monetair beleid. Zo werd de basisherfinancierng uitgevoerd tegen een vaste rente en met volledige toewijzing (ECB, 2009a). Wanneer deze maatregelen niet volstonden om bepaalde financiële instellingen van voldoende liquide middelen te voorzien, konden zij alsnog aanspraak maken op Emergency Liquidity Assistance (ELA) die uitgaat van de nationale centrale banken. Dit is onder andere het geval geweest in België. Het voornaamste rentetarief in het monetaire beleid van de ECB is de basisherfinancieringsrente of de reporente die de zeer korte rente op de interbankenmarkt stuurt. Banken kunnen bij de centrale bank leningen op korte termijn bekomen en indien zij over een liquiditeitsoverschot beschikken, kunnen zij liquiditeiten uitlenen aan banken met een financieringsbehoefte tegen een rente net boven de reporente (Bellot et al., 2009). Tot en met september 2008 kenden de rentevoeten van de ECB zowel op korte als op lange termijn een licht stijgend verloop. Bij het uitbarsten van de financiële crisis besloot de ECB haar monetaire beleid te versoepelen gezien de prijsstabiliteit in gevaar kwam door de internationale daling van de grondstoffenprijzen en door de aanhoudende beroering op de financiële markten. In oktober 2008 stond de rente op basisherfinanciering nog op 4,25% maar deze werd in verschillende etappes verlaagd om uiteindelijk in de tweede helft van
2009 op 1% terecht te komen (Barrios, Iversen,
Lewandowska & Setzer, 2009). Door deze lage rente werden er meer liquiditeiten ontleend, vooral in de loop van het laatste kwartaal van 2008. De rentevoet van de Euribor op 3 maanden kende daardoor een gelijkaardig verloop. Deze bleef relatief hoog door de moeilijkheden op de financiële markten en steeg tot 5,12% in oktober 2008. Dankzij de aanpassing van de rente door 3
De “single list” van de ECB die de activa definieert die als onderpand aanvaard worden is aan het begin van 2009 verstrakt ten nadele van ABS en niet-gewaarborgde bankobligaties.
13
de ECB, daalde zij tot 3,29% in december en bleef verder dalen zodat zij op het einde van 2009 nog slechts 0,71% bedroeg . Ook de rente van basisherfinancieringen op langere termijn daalde vanaf oktober 2008 (ECB, 2009a). Door de verlaging van deze rentetarieven konden de banken in de eerste plaats zichzelf van de nodige liquide middelen voorzien tegen gunstige voorwaarden zodat ze de schokken op de financiële markten konden opvangen zonder beroep te moeten doen op de moeilijk toegankelijke interbancaire markten. Dit betekende ook dat zij aan ondernemingen kredieten konden verstrekken om hun investeringen te financieren waardoor de economische groei niet achterop geraakte. In de tweede helft van september 2008 was de behoefte aan liquiditeiten zo hoog dat de basisherfinancieringstransacties niet meer aan de vraag konden voldoen en moest het Eurosysteem overgaan tot de verrichting van “fine tune”transacties. Voorts deden de banken in die periode meer dan anders beroep op de permanente faciliteiten van de ECB die doorgaans niet frequent gebruikt worden. Dit bewijst dat het vertrouwen tussen de banken onderling ernstig geschonden was (De Larosière, 2009).
2.2 De nationale overheden
Naast de renteverlagingen en liquiditeitsverschaffing door het Eurosysteem, hebben ook de nationale overheden bijgedragen aan de stabilisering van de financiële markten. Daar waar de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken instonden voor het aanbieden van oplossingen voor de liquiditeitsbehoefte die ontstond na het opdrogen van de interbancaire markt, was het aan de nationale overheden om de solvabiliteit van de financiële instellingen aan te pakken. Door de waardeverminderingen op de effectenportefeuilles werden de banken in de kern aangetast en werd hun voortbestaan bedreigd. Gezien het aandeel van de bankensector in de Belgische economie hield een potentieel faillissement van één van de vier grote banken op Belgisch grondgebied een systeemrisico in dat onherstelbare schade kon toebrengen aan de economie in haar geheel. Daarom besliste de regering om, bij gebrek aan private kapitaalverstrekkers, tussen te komen in de kapitaalbehoeften van Fortis, Dexia en KBC. De Nederlandse bank ING, die goed vertegenwoordigd was op Belgische bodem, kreeg steun van de regering van het thuisland. De Belgische verzekeringsmaatschappij Ethias kon ook rekenen op aanzienlijke overheidssteun.
14
Op 12 oktober 2008 werd een overeenkomst gesloten tussen alle regeringsleiders van de eurozone over een gezamenlijk actieplan4 om de financiële crisis tegen te gaan. Dit plan bevatte principes over de te volgen strategie wat betreft overheidssteun dat zou leiden tot een gecoördineerde inspanning op EU-niveau om de stabiliteit te doen terugkeren. De overheidsmaatregelen die in dit plan opgenomen werden zijn herkapitaliseringen, waarborgen van interbankenleningen en nieuwuitgegeven bankobligaties, depositogaranties en de overname van financiële activa (ECB, 2009c). De Belgische overheid maakte gebruik van elk van deze mechanismen om de solvabiliteitspositie van de financiële sector uit het slop te halen. De financiële rapportering van deze steunmaatregelen verloopt volgens de boekhoudkundige voorschriften van de ESA 95. Eurostat werkte deze voorschriften verder uit om zeker te zijn dat begrotingstekorten en staatsschulden op gelijkaardige manier berekend en gerapporteerd worden in de overheidsrekeningen van de lidstaten van de EU. Dit verslag werd gepubliceerd in september 2009. In tussentijd baseerden de lidstaten zich op de aanbevelingen van het Committee on Monetary, Financial and Balance of Payments Statistics (CMFB) dat de basis vormde voor het Eurostat Guidance Note5 (ECB, 2009c). Hierna volgt een overzicht van de algemene regels voor het boeken van overheidssteun aan de banken tijdens de financiële crisis. Om de lijst6 niet langer te maken dan relevant voor dit proefschrift, is ze beperkt tot de maatregelen7 die de Belgische overheid heeft toegepast in het kader van de hulp aan Fortis, Dexia, KBC en verzekeraar Ethias.
Herkapitalisering Wanneer de overheid intekent op een kapitaaluitgifte van een financiële instelling, spreekt men van een kapitaalinjectie of een herkapitalisering. In ruil ontvangt de overheid dan gewone aandelen, preferente aandelen of hybride kapitaalinstrumenten. Dit soort operaties wordt uitgevoerd door de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij8. Participaties hebben een directe invloed op de schuldratio van een land: de staatsschuld verhoogt evenredig met het ingebrachte kapitaal. Als de effecten worden verworven aan de
4
www.ue2008.fr Dit is terug te vinden op http://epp.eurostat.ec.europa.eu 6 Gebaseerd op de Eurostat Guidance Note. 7 Voor een overzicht van de 7 belangrijkste staatsinterventies in financiële instellingen wordt verwezen naar Calomiris, C.W., Klingebiel Daniela & Luc Laeven, 2004, A taxonomy of Financial crisis resolution mechanisms: Cross-country evidence, World Bank Policy Research Working Paper 3379. 8 FPIM, Jaarverslag 2008 p6: “In de algemene zin kan de strategie van de FPIM als volgt samengevat worden: het centraal beheren van de participaties van de federale overheid: de functie van openbare holding; *…+ en het meewerken aan projecten van de federale overheid: de functie van realisator voor rekening van de overheid, de zogenaamde gedelegeerde opdrachten.” Die activiteiten komen niet op de balans van het FPIM want ze zijn immers voor rekening van de Staat. 5
15
op dat moment geldende marktprijs, heeft dit geen rechtstreekse invloed op het vorderingensaldo van de overheid. Er is evenwel sprake van een onrechtstreekse invloed op het vorderingensaldo daar de bijkomende rentelasten die de extra schuld met zich meebrengt dit saldo negatief beïnvloedt. Effecten die worden verkregen aan een prijs beneden
de
marktwaarde
hebben
eveneens
een
negatieve
impact
op
het
vorderingensaldo. Dit was echter niet het geval bij de herkapitalisering door de Belgische overheid en dus bleef dit saldo intact, afgezien van de extra rentelasten.
Waarborgen Interbancaire leningen en nieuw uitgegeven obligaties kunnen een staatswaarborg krijgen. De wettelijke basis hieromtrent is Artikel 117bis van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, ingevoegd bij de wet van 15 oktober 20089. De toekenning van dergelijke waarborgen wordt beschouwd als een buiten-balanstransactie en heeft geen enkele negatieve weerslag op de overheidsschuld noch op het vorderingentekort zolang er geen beroep op wordt gedaan, zoals het geval was in België. Deze waarborgen worden echter niet gratis verstrekt. De vergoedingen die de Staat ontvangt, worden behandeld als een ontvangst uit de verkoop van diensten en hebben een positief effect op het vorderingensaldo.
Depositogaranties Om een bankrun te vermijden, werd op 17/11/2008 het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen opgericht. Wanneer banken de deposito’s van hun cliënten niet meer kunnen terugbetalen, worden deze vergoed door de overheid voor een bedrag van maximaal 100.000 euro. Ook hiervoor ontvangt de Staat een vergoeding.
Kredietverstrekkingen De banken kunnen in aanmerking komen voor een lening vanwege de overheid. Indien zij contractueel verplicht zijn tot het betalen van intresten en uiteindelijk tot de volledige terugbetaling, hebben dergelijke leningen enkel een tijdelijke invloed op de schuldgraad en blijft
het
vorderingensaldo
onaangetast.
Indien
men
kan
bewijzen
dat
de
terugbetalingscapaciteit van de instelling in kwestie ontoereikend is voor het terugstorten
9
Wet houdende de maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit (Belgisch Staatsblad van 17/10/2008).
16
van het aangegane krediet, wordt de lening beschouwd als een eenzijdige kapitaaloverdracht met een negatieve impact op het vorderingensaldo.
Overname van financieel actief In geval van een overname van financieel actief, wordt er een speciaal vehikel gecreëerd om afgewaardeerde activa, of activa waarvan de marktwaarde moeilijk is vast te stellen, in onder te brengen. De overheid draagt bij aan de financiering van zulk vehikel en waarborgt eventueel de opgenomen effecten (andere dan aandelen). Wanneer de overheid deze activa later verkoopt aan een prijs die lager is dan degene die ze zelf heeft betaald, wordt een negatief bedrag geboekt in het financieringssaldo. De schuld vermeerdert met de verworven activa.
De maatregelen die getroffen werden door de Belgische overheid werden goedgekeurd door de Europese Commissie en niet in tegenstrijd geacht met de principes van de vrije markt10. Deze tegemoetkomingen zijn niet vrijblijvend: de instellingen in kwestie zijn verplicht om de Staat te vergoeden en om ingrijpende herstructureringen door te voeren. Dit gebeurt volgens richtlijnen opgesteld door de Europese Commissie. Samengevat kan men dus stellen dat men de impact van de steunmaatregelen van de overheid aan de financiële sector moet vaststellen aan de hand van enerzijds de schuldgraad en anderzijds het vorderingensaldo. Voorts is het belangrijk te wijzen op het verschil tussen het bruto en netto vermogen van de overheid. De participatie en de leningen vergroten de bruto schuld van de overheid door de financiering aan de hand van nieuwe leningen, maar ze hebben weinig invloed op het netto vermogen daar de overheid in ruil voor het aangebrachte kapitaal aandelen of financieel actief verwerft voor dezelfde waarde (Buffel, 2009). De specifieke bedragen die bij de verschillende tussenkomsten horen, worden besproken in het tweede deel van het volgende hoofdstuk.
10
Voor meer informatie, zie Europese Commissie, 2009, Steunmaatregelen N 255/2009 – België en N 274/2009 – Luxemburg. Aanvullende steun ten behoeve van Fortis Bank, Fortis Bank Luxemburg en Fortis Holding, http://ec.europa.eu/competition/state_aid/register/ii/doc/N-255-2009-WLAL-nl12.05.2009.pdf.
17
III.
DE BELGISCHE FINANCIËLE SECTOR IN MOEILIJKHEDEN
1. Structuur van de Belgische financiële sector Figuur: Het belang van de financiële sector voor de Belgische economie
Bron: Febelfin (2009, p. 62)
De financiële sector heeft een belangrijk aandeel in de Belgische economie. Er waren in 2009 in totaal 103 banken gevestigd in België, waarvan 83 naar buitenlands recht. Dit grote aantal buitenlandse banken bezorgt België een derde plaats in de Europese rankschikking, na respectievelijk Luxemburg en Ierland. Wat de Belgische banksector typeert, is de hoge mate van concentratie: het aandeel van de vijf grootste banken in de totale activa van de gezamenlijke banken komt uit op 80,2% in 2008. Enkel Nederland en Finland doen beter met respectievelijk 86,8% en 82,8% (Febelfin, 2009). Tussen 2006 en 2008 was de financiële sector verantwoordelijk voor 5,3% van de bruto toegevoegde waarde in de gehele economie. De totale activa van de gezamenlijke kredietinstellingen ten opzichte van het BBP bedroeg in 2008 maar liefst 369,6%. Dit is bijna 40 procentpunten meer dan het gewogen gemiddelde van 15 lidstaten die tot de EMU behoren (Febelfin, 2009).
18
De
financiële
crisis
heeft
een
niet
te
miskennen
weerslag
gehad
op
de
activiteitenontwikkeling van de banken. Zoals te zien is op volgende grafiek, beleefde het balanstotaal van de Belgische banken haar hoogtepunt in augustus 2008 en bedroeg toen meer dan 1 500 miljard euro, een jaar later was dit bedrag met een vijfde gereduceerd. Deleveraging was een fenomeen dat zich vooral voordeed binnen de internationale activiteiten, zowel wat betreft de activa als de passiva (IMF, 2009). De uitstaande vorderingen op niet-Belgische tegenpartijen daalden tijdens dezelfde periode met bijna 30%. De totale vorderingen in vreemde valuta’s verminderden met 32,3%. De verplichtingen tegenover niet-ingezetenen vielen eveneens met 29% terug en de verplichtingen in vreemde valuta’s daalden zelfs met net geen 36% (Febelfin, 2009). Grafiek: Balanstotaal van de Belgische banksector
Bron: NBB
De reeds aangehaalde moeilijkheden op de interbankenmarkt komt ook tot uiting in de internationale component van de interbancaire activiteiten van de Belgische banksector (IMF, 2009). Na de val van de Amerikaanse Lehman Brothers in september 2008 liepen de vorderingen op buitenlandse bankiers met 40% terug en verplichtingen van dezelfde aard verminderden met ruim 43% over dezelfde periode. Traditiegetrouw ontlenen de Belgische banken meer dan ze uitlenen wat resulteert in een financieringssurplus. Eind 2006 was dit financieringssurplus nog 91 miljard euro waard, maar halveerde één jaar later bijna tot circa 49 miljard euro. Bij het hoogtepunt van de financiële crisis in september 2008 sloeg dit financieringssurplus om in een financieringsdeficit: het uitgeleende bedrag aan de 19
buitenlandse banken overtrof het van hen ontleende bedrag met meer dan 29 miljard euro. Ook het volume van de deposito’s van buitenlandse niet-bancaire klanten lag eind september 2009 bijna 12% lager dan een jaar eerder, namelijk 191,3 miljard euro (Febelfin, 2009). Gezien het maatschappelijke en economische belang van de banken, is België erg kwetsbaar tijdens een financiële crisis. België had eind 2008 ook vier zogenaamde « systeembanken » : Fortis, Dexia, KBC en ING. Dit zijn banken die dermate belangrijk zijn voor de eigen economie, dat een faillissement simpelweg geen optie is (Vandenberghe, 2009). Fortis, Dexia en KBC zijn drie Belgische grootbanken die bijzonder groot zijn in vergelijking met het land zelf (de cijfers dateren uit 2007). De tabel in bijlage 1 toont aan dat enkel Zwitserland en Ijsland over banken beschikken die in verhouding tot het thuisland nog groter zijn dan Fortis. Fortis, KBC en Dexia konden voortreffelijke resultaten voorleggen in de jaren die voorafgingen aan de crisis van 2008: de Return on Equity (ROE) schommelde tussen de 17 en 23%. Dit creëerde hoge verwachtingen bij de aandeelhouders, maar ook bij de banken zelf. De klassieke intermediatiefunctie van de banken was alsmaar minder winstgevend geworden door lage intermediatiemarges en beperkte kredietspread zodat er werd gezocht naar alternatieve manieren om aan de hoge winstverwachtingen te voldoen. Het opdrijven van de verhandelde volumes en het ontwikkelen van nieuwe financiële producten waren hiervan het gevolg. Zowel Fortis, KBC als Dexia volgden deze trend en legden zich toe op de handel in deze complexe, gestructureerde instrumenten. Zo raakten zij verstrengeld in het internationale kluwen van herverpakte rommelhypotheken uit de Verenigde Staten en werden zij blootgesteld aan torenhoge risico’s die zij niet als zodanig ingeschat hadden. Beursgenoteerde ondernemingen zijn sinds 1 januari 2007 verplicht om de reële waarde van hun financiële activa te rapporteren volgens de toelichtingsvereisten van de nieuwe norm IFRS 7 “Financiële instrumenten: informatieverschaffing”. Deze reële waarde moet worden bepaald door referentie aan gepubliceerde marktprijzen in een actieve markt of geschat op basis van waarderingsmethoden die zijn gestoeld op veronderstellingen die geen verband houden met beschikbare en waarneembare marktgegevens (Fortis, 2009). Het gevolg is dat afwaarderingen grote rechtstreekse schokken kunnen teweegbrengen in de resultatenrekening in het geval voor financiële activa die geklasseerd zijn binnen de categorie Available-for-sale (AFS) of in het eigen vermogen van de instelling in het geval voor financiële activa die vallen onder Fair value through profit or loss (FVPL) (Bellot et al., 20
2009). Velen achten de toepassing van deze waarderingsmethode verantwoordelijk voor de geleden verliezen. In de tweede helft van 2007 kreeg de markt van gestructureerde kredietinstrumenten te kampen met ernstige moeilijkheden die de waarneembaarheid van de prijzen voor activa gerelateerd aan Amerikaanse subprime hypothecaire leningen, namelijk ABS en CDO, vertroebelden. Ten gevolgde hiervan diende de waardering te gebeuren volgens de contante-waarde methode (Fortis, 2009). Het is zeer opvallend dat de ROE van de financiële instellingen drastisch teruggevallen is na het ineenstorten van de Amerikaanse hypothekenmarkt. In 2006 bedroeg de ROE van de in België gevestigde banken nog 22,4%. Een jaar later slechts 13,2% om vervolgens in 2008 een nooit geziene achteruitgang te kennen: de ROE wordt negatief en komt terecht op 36,5% (Febelfin, 2009). De volgende figuur maakt dit duidelijk: Figuur: Return on Equity van de in België gevestigde banken
Bron: Febelfin, 2010, p. 37
Het toezicht op de kredietinstellingen en de financiële markten is een opdracht die verdeeld worden onder de CBFA en de NBB die respectievelijk de micro-prudentiële en de macroprudentiële controle voor hun rekening nemen. De CBFA is belast met het toezicht op de financiële instellingen, bevordert de stabiliteit en de transparantie van de financiële markten en verdedigt de belangen van de consumenten van financiële diensten. De NBB legt zich toe op de stabiliteit van het financieel systeem als geheel en zodoende systeemrisico’s te beperken. De goede werking van het financieel systeem is ondermeer afhankelijk van het functioneren van de individuele instellingen die er deel van uitmaken. Daardoor is een efficiënte samenwerking van beide organen onontbeerlijk. Het Comité voor Financiële Stabiliteit verzorgt de coördinatie van dit macro-en microprudentiële toezicht (CBFA, 2010)(NBB, 2010b).
21
2. Stand van zaken: naar een dieptepunt in 2008 Vooraleer de verschillende maatregelen per bank in detail te bestuderen, volgt eerst een beknopte voorstelling en een samenvatting van de financiële evolutie van de instellingen die overheidssteun genoten hebben tijdens de crisis. 2.1 Fortis 2005
2006
2007
2008
Winst
3.941
4.352
3.994
-28.002
Eigen vermogen
19.656
21.551
34.194
7.310
Balanstotaal
728.994
775.229
871.179
92.870
ROE
23,0%
22,0%
17,1%
NEG
Koers (€)
19,32
24,75
24,39
10,45
Tot de structuurwijziging in 2008 bestond de Fortis groep uit de beursgenoteerde moedervennootschappen Fortis SA/NV (België) en Fortis NV (Nederland) die samen aandeelhouder waren van de holdings Fortis Brussels SA/NV en Fortis Utrecht NV, die op hun beurt respectievelijk Fortis Bank SA/NV en Fortis Insurance NV aanhielden. De tabel toont aan dat 2008 een rampjaar was voor Fortis met een gigantisch verlies van 28 miljard euro en een decimering van het balanstotaal (Fortis, 2009). Fortis Bank was heel actief in de internationale markt van gestructureerde kredietinstrumenten. Meer dan 95% van haar ABS-portefeuille had een AAA-rating. Fortis heeft zowel klassieke als innovatieve CDO’s gestructureerd en uitgegeven, maar door de toegenomen onrusten op de markten werd deze activiteit stopgezet. Dergelijke activiteit is niet nieuw en bestond al in het voormalige ASLK waar men al investeerde in ABS, CDO en CDS. De portefeuille die toen werd aangelegd, doorstond zonder moeilijkheden de crisis van 2001-2002 waardoor de investeringsactiviteit uitgebreid werd naar trading. Een ABS sales team werd opgezet en men besliste om uit te breiden naar posities in Amerikaanse dollar (Bellot et al., 2009). Op 13 mei 2008 maakt Fortis de resultaten van het eerste kwartaal bekend en rapporteert een verlies van 380 miljoen euro (na belastingen) op de gestructureerde kredietportefeuille. De nettowinst komt neer op 808 miljoen euro. Het resultaat van 2008 is een verlies van meer dan 28 miljard euro (Fortis, 2009).
22
2.2 Dexia 2005
2006
2007
2008
Winst
2.038
2.750
2.533
-3.326
Eigen vermogen
15.700
18.435
16.394
5.618
Balanstotaal
508.761
566.743
604.564
651.006
ROE
20,0%
23,1%
17,8%
NEG
(in miljoenen euro)
De beursgenoteerde financiële holding Dexia heeft participaties in Dexia Crédit Local (Frankrijk), Dexia Bank België en Dexia Banque Internationale (Luxembourg) en ook in Denizbank (Turkije) verworven in 2006. De Amerikaanse dochter Financial Security Assurance (FSA) werd aangehouden via Dexia Crédit Local en stond in voor de verzekering van geëffectiseerde schuldvorderingen (ABS). Dexia had een sterke aanwezigheid op de kapitaalmarkten verworven door de metier “Thesaurie en Financiële Markten”, zowel voor de herfinanciering en het balansbeheer van de Groep zelf als voor de uitwerking van gestructureerde producten. De activiteiten van deze metier leverden aanzienlijke winsten op tot en met 2007 maar werden grondig verstoord in 2008 waardoor de Groep zijn risicobereidheid naar een lager niveau heeft gebracht en de tradingactiviteiten voor eigen rekening werden stopgezet11. 2008 was ook voor Dexia een rampjaar. Het nettoverlies bedroeg -3,326 miljard euro, terwijl het oorspronkelijk “slechts” op 3 miljard euro werd geraamd. Van het eigen vermogen bleef nog een derde over en de Return on Equity werd negatief. De gevolgen van de crisis hebben zich bijzonder hard laten voelen op het nettoresultaat: de impact van de verstoringen op de markten zijn verantwoordelijk voor een verlies van -5,868 miljoen euro waarvan -3,139 miljoen euro toe te schrijven is aan de Amerikaanse dochtermaatschappij FSA. Door de toenemende onzekerheid en het wantrouwen op de Amerikaanse markt werd uit voorzichtigheidsoverweging collectieve waardeverminderingen op de RMBS-portefeuille geboekt van 300 miljoen euro die tot gevolg hadden dat het nettoverlies hoger lag dan verwacht. De opbrengsten werden bijna gehalveerd (48%) op jaarbasis als gevolg van de financiële crisis. Als we de impact van de crisis buiten beschouwing laten, stegen de opbrengsten op jaarbasis met 4% (zie het persbericht van Dexia op 26 februari 2009).
11
Voor meer informatie omtrent de vroegere activiteiten wordt er verwezen naar www.dexia.com.
23
2.3 KBC12 2005
2006
2007
2008
Winst
2.249
3.430
3.281
-2.484
Eigen vermogen
17.466
18.453
18.487
14.210
Balanstotaal
325.801
325.400
355.597
355.317
ROE
18%
24%
21%
NEG
(in miljoenen euro)
De KBC groep is een geïntegreerde bank-verzekeraar en richt zich in de eerst plaats op België (50%) en Centraal- en Oost-Europa (30%). Er zijn ook filialen in de Verenigde Staten, andere West-Europese landen en Zuidoost-Azië. Deze beursgenoteerde financiële holding participeert in 3 entiteiten: KBC Bank, KBC Verzekeringen en KB Luxemburg. De evolutie van de balanstotalen is veel minder uitgesproken dan bij Fortis en Dexia. Dit houdt verband met het feit dat KBC zich in verhouding tot de andere instellingen minder toespitste op de investerings- en beleggingsactiviteit en meer op de traditionele intermediatiefunctie. KBC begon haar activiteit in gestructureerde producten in 2001 met het oprichten van de Structured Credit Products Group waarbinnen de eerste CDO’s ontwikkeld werden. Medio 2007 werden de investeringen in ABS en CDO door het directie-comité van de KBC groep teruggeschroefd. In december 2008 werden de voorwaarden voor dit type investeringen nog strakker en werden investeringen in gestructureerde producten op basis van hypothecaire leningen uit de Verenigde Staten beëindigd. Ook KBC heeft forse verliezen geleden ten gevolgde van de financiële crisis. In de jaarrekening van KBC voor 2008 wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen de verliezen die rechtstreeks verband houden met de crisis en de onderliggende waarde, d.w.z. zonder de direct invloed van de crisis en andere uitzonderlijke gebeurtenissen. Zoals reeds vermeld, verplicht de nieuwe regelgeving van IFRS de beursgenoteerde bedrijven om activa aan marktwaarde in de boekhouding op te nemen. De IFRS-methode houdt rekening met de waardeverminderingen op gestructureerde kredieten, aandelenportefeuilles en de wankelende banken in de VS, veroorzaakt door de financiële crisis. Dit zorgt voor grote mutaties in het resultaat van de onderneming. De onderstaande grafiek illustreert dit.
12
De informatie en het cijfermateriaal uit dit onderdeel is terug te vinden in het jaarverslag 2008 van KBC, dat kan gedownload worden van https://multimediafiles.kbcgroup.eu/ng/published/KBCCOM/PDF/COM_RVG_pdf_jaarverslag_2008_NL.p df
24
Grafiek: Ontwikkeling van het nettoresultaat van KBC (in miljarden euro)
Bron: Jaarverslag KBC, p.14
Het nettoverlies van 2,5 miljard euro heeft een onderliggende waarde van een positieve 2,3 miljard euro wat een daling betekent van 28% tegenover 2007. De belangrijkste groeimotor van de KBC groep is de divisie Centraal- en Oost-Europa. Hoewel gewaardeerd aan IFRS-normen, leden zij geen verlies en rapporteren zelfs een winst van 188 miljoen euro. De divisie België deed het veel minder goed: een verlies van 397 miljoen euro tegenover een onderliggende waarde van 1,144 miljard euro. Dit slechte cijfer heeft een aandeel van 50% in het totale resultaat van de KBC groep.
25
Grafiek: Nettoresultaat Divisie België (in miljoenen euro)
Bron: KBC, jaarverslag 2008, p. 25
Grafiek: Nettoresultaat Divisie Centraal- en Oost-Europa
Bron: KBC, jaarverslag 2008, p. 31
26
2.4 Ethias13
2005
2006
2007
2008
Winst
86,6
138
149
-2.107
Eigen vermogen
1.400
1.500
1.700
1.101
Balanstotaal
23.985
26.391
28.700
28.600
ROE
N.B.
7,76%
N.B.
NEG
(in miljoenen euro)
Ethias is in de eerste plaats een verzekeringsmaatschappij met KMO’s als doelpubliek, maar biedt
anderzijds
ook
gestandaardiseerde
beleggingsproducten
aan.
Voor
de
herstructurering in 2008, was Ethias georganiseerd rond een groep van vier onderlinge verzekeringsbedrijven: Ethias Leven, Ethias Brand, Ahias Gemeen Recht en Ethias Arbeidsongevallen. De gevolgen van de financiële crisis lieten zich vooral voelen binnen Ethias Leven die te kampen kreeg met een gebrekkige solvabiliteit en een tekort aan dekkingswaarden door de sterke daling van de aandelenkoersen en de waarde daling van financiële obligaties en gestructureerde producten. Het verlies van vertrouwen in de solvabiliteit van Ethias bezorgde de verzekeraar liquiditeitsproblemen omdat er massaal veel FIRST-gelden (een beleggingsformule die pretendeert zeer rendabel en risicoloos te zijn) werden opgevraagd. Daar Ethias geen beursgenoteerde onderneming is, dient zij haar boekhouding niet op te stellen volgens de IFRS-normen. Beleggingen werden dus geboekt aan kostprijs en waardeverminderingen werden slechts gerapporteerd bij een blijvende minderwaarde, d.i. meer dan 20% lager dan de aanschaffingswaarde gedurende minimum drie jaar (Bellot et al., 2009). De portefeuille beleggingen en financiële aandelen leverde afwaarderingen op voor een bedrag van 2,4 miljard euro. Deze portefeuille bevatte hoofdzakelijk aandelen van Dexia14 , maar ook een niet te verwaarlozen bedrag aan gestructureerde financiële producten. De FIRST-formule
zorgde
voor
structurele
problemen
binnen
Ethias
doordat
het
gegarandeerde hoge rendement niet kon nagekomen worden door de verslechterde omstandigheden op de kapitaalmarkten. Daarbij kwam nog dat Ethias voor 120 miljoen
13
Alle informatie en cijfermateriaal in dit onderdeel is terug te vinden in het jaarverslag 2008 van Ethias dat te downloaden is op http://www.ethias.be/upload/corporate/nl/rapport/Rapport_annuel_Ethias_sa_NL.pdf 14 Ethias had een belang van 6% in Dexia.
27
euro blootsgesteld was aan Lehman Brothers. Uiteindelijk sloot Ethias 2008 af met een verlies van meer dan 2 miljard euro.
3. De overheid grijpt in Door de rampzalige financiële toestand en de afwezigheid van hoopvolle perspectieven, zag de Belgische regering zich genoodzaakt bovenvermelde instellingen van het faillissement te redden. In dit onderdeel wordt een overzicht gegeven van de kapitaalinjecties en de kredietverleningen die de federale en de regionale regeringen in het werk gesteld hebben om economische rampscenario’s te vermijden. 3.1 Kapitaalinjecties en kredietverleningen 3.1.1 Fortis Op 26/06/’08 gaf Fortis voor 1,5 miljard nieuwe aandelen uit aan een prijs die 20% lager lag dan de toenmalige beurskoers. De beurskapitalisatie zakte met 5 miljard euro onder de 23 miljard en strandde op die manier net onder KBC, die het leiderschap in beurskapitalisatie verwierf (IMF, 2010). Het wantrouwen van banken en beleggers blokkeerden de toegang tot de interbankenmarkt zodat Fortis te kampen kreeg met een acuut liquiditeitstekort. Institutionele beleggers haalden hun tegoeden op en de verdere verslechtering van de financiële markten tastte de solvabiliteit aan (Agentschap van de Schuld, 2009). Zowel de klassieke als de noodfinanciering van het Eurosysteem kon het tij niet keren en de moeilijkheden van Fortis Bank brachten de ganse holding naar de afgrond. De regeringen van België, Nederland en Luxemburg schoten ter hulp want het faillissement van een financiële instelling met dergelijke omvang zou een schok teweegbrengen die de ganse economie zou meesleuren. In het laatste weekend van september werd er een akkoord bereikt: elk van de drie regeringen zouden 49,9% van de aandelen van de entiteit die gevestigd is in hun land overkopen. Voor de Belgische staat betekende dit een bedrag van 4,7 miljard euro, Nederland zou 4 miljard euro investeren en Luxemburg had er 2,5 miljard euro voor over in de vorm van een verplicht in aandelen converteerbare lening. Enkel Nederland voerde dit akkoord niet uit en ging op 3 oktober over tot de volledige nationalisering van Fortis Bank Nederland nv, Fortis verzekeringen Nederland nv en Fortis Corporate Insurance nv voor een bedrag van 16,8 miljard euro (Buffel, 2009). Het vertrouwen in de groep keerde echter niet terug en de toegang tot de interbankenmarkt zat nog steeds muurvast. Op 10 oktober werd een nieuw reddingsplan uitgewerkt: de federale regering kocht voor 4,72 miljard euro de resterende helft van de aandelen van Fortis Bank 28
België zodat de Belgische tak volledig genationaliseerd was. De regering koos ervoor om 75% van deze aandelen door te verkopen aan BNP Paribas in ruil voor aandelen en behield de overige 25%. Ook werd er geopteerd voor de oprichting van een Special Purpose Vehicle, dat later de naam Royal Park Investments krijgt, waar de toxische activa van Fortis Bank België konden in ondergebracht worden. Dit werd voor 43,5% gefinancierd door de Belgische staat wat uiteindelijk resulteerde in een kapitaalinjectie van 600 miljoen euro. Het overige werd gefinancierd door Fortis Holding en BNP Paribas15. Het SPV genoot voorts van een deviezenlening verstrekt door de overheid ter waarde van 2 miljard euro. Fortis holding kreeg eveneens een lening in deviezen met een tegenwaarde van 3 miljard euro. Verder schrijft de Belgische staat een calloptie uit aan Fortis Holding op haar aandelen van BNP Paribas zodat deze recht heeft op de meerwaarde wanneer het aandeel uitkomt boven de 68 euro (FPIM, 2009). In 2009 werden deze deviezen teruggestort aan de Belgische overheid. De eigenlijk kasstroom bedroeg 4,85 miljard euro door wisselkoersverschillen. De overheid injecteerde dat jaar nog eens 140 miljoen euro aan het SPV van Fortis. Samengevat komt de totale staatssteun neer op: 2008 Eerste kapitaalinjectie
4,70
Tweede kapitaalinjectie
4,72
Kapitaalinjectie in SPV
6,00
Lening aan SPV (in deviezen)
2,00
Lening aan Fortis Holding (in deviezen)
3,00
Totaal 2008
15,02
2009
15
Terugbetaling lening aan SPV
-2,00
Terugbetaling lening aan Fortis Holding
-3,00
Kapitaalinjectie in SPV
0,140 Totaal 2009
-4,860
Totaal 2008-2009
10,16
Respectievelijk voor 44,7% en 11,8%
29
3.1.2 Dexia De groep Dexia zette 2008 in zonder speciale solvabiliteit- of liquiditeitsproblemen en behield een relatief gezonde financiële situatie aan tot in het derde kwartaal van 2008 waarin Dexia 2,2 miljard euro verloor aan de gevolgen van de financiële crisis. Dit verlies verslechterde de solvabiliteit van de groep en blokkering van de interbankenmarkt gaf aanleiding tot liquiditeitsproblemen. De Amerikaanse dochteronderneming FSA, één van de belangrijkste kredietverzekeraars in de wereld, had sterk te lijden onder de problemen op de Amerikaanse vastgoedmarkt door haar activiteiten in het verzekeren van MBS en CDO. Op 6 augustus ’08 werden alle activiteiten met betrekking tot ABS opgegeven en richtte de FSA zich enkel nog op financiële dienstverlening aan de overheidssector (NBB, 2009b). Dexia herkapitaliseerde haar dochteronderneming voor 300 miljoen euro. Eind september ’08 zag de groep zich genoodzaakt een kapitaalverhoging door te voeren van 6,4 miljard euro die tot stand kwam dankzij de steun van de overheden waar de 3 Dexia-banken gevestigd zijn, nl. België, Frankrijk en Luxemburg. De Franse regering tekende in op 3 miljard euro en de Luxemburgse droeg 376 miljoen euro bij. In België werd eveneens 3 miljard euro opgehaald, waarvan 1 miljard euro voor rekening van de federale overheid die in ruil 5,73% van de aandelen van Dexia verwierf en nog eens 1 miljard euro die gewestregeringen aanbrachten. De Vlaamse Gemeenschap stond 500 miljoen euro aan eigen middelen af aan Dexia, het Waalse Gewest hield het bij 350 miljoen euro en de overige 150 miljoen euro kwam uit Brussel. Voorts kon Dexia ook rekenen op de financiële steun van haar drie belangrijkste institutionele aandeelhouders, nl. Arcofin, Ethias en de Gemeentelijke
Holding
die
samen
1
miljard
euro
aanbrachten.
Zonder
deze
kapitaalverhoging zou de Tier 1-ratio van Dexia onder de reglementaire norm van 8% gezakt zijn (FPIM, 2009). Samengevat zien de verschillende steunmaatregelen er als volgt uit: 2008 Kapitaalinjectie door de federale overheid
1,00
Kapitaalinjectie door de regionale overheden
1,00
2009 Kapitaalinjectie door de federale overheid
0
Kapitaalinjectie door de regionale overheden
0
Totaal 2008-2009
30
2,00
3.1.3 KBC De toestand van KBC tijdens de financiële crisis was minder rampzalig in vergelijking met Fortis en Dexia. De groep raakte aan voldoende liquide middelen en tot halfweg september waren er op vlak van solvabiliteit geen problemen. De nadelen die KBC echter ondervond waren te wijten aan de overheidssteun die sectorgenoten hadden gekregen en de hogere verwachtingen in verband met de solvabiliteitsratio (Tier 1) die daarmee gepaard gingen. De referentie voor kapitaalbuffers steeg al snel boven de 8% (KBC, 2009). De val van Lehman Brothers veroorzaakte koersdalingen waar ook KBC niet tegen beschut leek en de afwaarderingen op de CDO-portefeuilles wekte het wantrouwen tegenover de financiële situatie van KBC waardoor haar gunstige liquiditeitspositie dreigde te verslechteren. Eind oktober ’08 moest KBC haar kernkapitaal te versterken met hulp van de federale regering. Een “hybride kapitaalinjectie” in de vorm van een achtergestelde lening, vanwege de overheid was het gevolg, in ruil voor bevoorrechte, niet-stemgerechtigde kapitaaleffecten. De Tier 1-ratio ging op die manier boven de 10%. Begin 2009 laaiden de moeilijkheden weer op door ratingverlagingen op CDO-portefeuilles en verslechterde economische omstandigheden. Deze keer was het de Vlaamse regering die de KBC-groep ter hulp kwam door middel van een tweede kapitaalinjectie van 2 miljard, met een bijkomende standbyfaciliteit van 1,5 miljard euro (IMF, 2010)
2008 Hybride kapitaalinjectie van de federale overheid
3,50
2009 Hybride
kapitaalinjectie
van
de
regionale
3,50
Totaal 2008-2009
7,00
overheden
3.1.4 Ethias Eind 2007 kreeg de Belgische verzekeringsgroep Ethias al een waarschuwing van de CBFA in verband met de participatie van 6,3% in het totale kapitaal van Dexia via haar levensverzekeringstak. De koers van Dexia daalde in de eerste zeven maanden van 2008 31
met 50%. Door de afhankelijkheid van een andere financiële instelling en door de verslechtering van het eigen vermogen, verlaagde Fitch de ratings voor Leven en Gemeenrecht van A+ naar A. De onrust op de financiële markten en het verlies op gestructureerde en afgeleide producten taste de solvabiliteit van Ethias aan. In september 2008 boekte Ethias Leven waardeverminderingen ten belope van 2,8 miljard euro (Rekenhof, 2009). Dit leidde tot een nieuwe verlaging van de rating naar BBB. De vertrouwenscrisis die daarop volgde zette spaarders er toe aan hun First-deposito’s weg te halen. Op 21 oktober kondigde het bestuur van Ethias een financieringsplan aan dat de liquiditeit en de solvabiliteit van de groep uit het slop moest halen. Het plan hield een kapitaalinjectie vanwege de federale en regionale overheden in voor een bedrag van 1,5 miljard euro. De federale, Vlaamse en Waalse regering namen elk een derde van deze som voor hun rekening en kregen in ruil preferente aandelen (Ethias, 2009). 2008 Kapitaalinjectie van de federale overheid
0,50
Kapitaalinjectie van de regionale overheden
1,00
2009 Kapitaalinjectie van de federale overheid
0
Kapitaalinjectie van de regionale overheden
0
Totaal 2008-2009
1,5
3.1.4 Totaal De volgende tabel biedt een overzicht van alle leningen en kapitaaloverdrachten van zowel de federale als de regionale overheden: 2008
2009
Totaal
Federaal
Regionaal
Federaal
Regionaal
Fortis
15,02
0
-4,86
0
10,16
Dexia
1,00
1,00
0
0
2,00
KBC
3,50
0
0
3,50
7,00
Ethias
0,50
1,00
0
0
1,50
0
0
0,16
0
0,16
20,02
2,00
-4,70
3,50
20,82
Kaupthing Totaal
32
De totale steun aan de financiële sector vanwege de gezamenlijk overheid bedroeg 20,82 miljard euro. Deze tegemoetkomingen hebben de kapitaalbasis van de instellingen in kwestie in belangrijke mate verbeterd. De gemiddelde Tier 1-ratio lag in 2009 boven de 10%16. Om vlot toegang te verkrijgen tot de interbankenmarkt, moeten financiële instellingen dit gemiddelde zo dicht mogelijk proberen te benaderen. Op die manier bewijzen de banken tegenover elkaar dat ze over voldoende kapitaal beschikken en dus een betrouwbare tegenpartij zijn. In onderstaande tabel is duidelijk dat de kapitaalinjecties in de Fortis, Dexia en KBC bijgedragen hebben tot het aandikken van deze kapitaalbuffer. De Tier 1-ratio’s van de drie banken overschrijden de 10% in 2009 (IMF, 2009). Figuur: Solvabiliteitsratio’s van Dexia, Fortis Bank en KBC
Bron: IMF Country Report Belgium, p. 12
3.2 Waarborgen De financiële sector genoot drie soorten staatswaarborgen, namelijk waarborgen op leningen die aangegaan zijn op de interbankenmarkt, waarborgen op eventuele verliezen op gestructureerde financiële activa en depositogaranties. Het totaal aan waarborgen aan de financiële instellingen (exclusief de depositogaranties) bedroeg 92,4 miljard euro of 27,4%
16
In de Basel I en II-akkoorden is een Tier I-ratio van 8% vastgelegd. Dit is een kapitaalbuffer uit gedrukt in een percentage van het risicogewogen actief.
33
van het bbp17. De interbankenschulden namen 2/3 van dit bedrag in beslag, de gestructureerde kredieten 1/3. In het kader van dit proefschrift wordt het niet relevant geacht een opsomming18 te geven van de verscheidene waarborgen die de overheid heeft verstrekt ter ondersteuning van de vermelde instellingen gezien zij slechts theoretisch een risico inhouden en geen weerslag hebben op het vorderingensaldo, noch op de schuldgraad van de Belgische staat. De kans dat de waarborgen effectief zullen worden overgemaakt wordt als zeer gering beschouwd (HRF, 2010). De vergoedingen die de instellingen betaald hebben, beïnvloeden het vorderingensaldo in de positieve zin en worden later in cijfers weergegeven.
17
Voor bijkomende informatie wordt er verwezen naar het meest recente Stabiliteitsprogramma van België (2009-2012), te downloaden van http://www.begroting.be/portal/page/portal/INTERNET_pagegroup/INTERNET_stabiliteitsprogramma 18 Voor een volledig overzicht zie Buffel, 2009.
34
IV.
DE OVERHEIDSFINANCIËN
1. Financiering van de steunoperaties 1.1 Financieringsbehoeften Door de staatssteun van 20,02 miljard euro aan de financiële instellingen, viel het bruto te financieren saldo van de federale overheid voor 2008 veel groter uit dan aanvankelijk gedacht (zie bijlage 2). In het financieringsplan voor 2008 werd het begrotingstekort in de strikte zin geraamd op 3 miljard euro maar door verslechterde economische omstandigheden (endogene factoren) werd dit geschatte bedrag meer dan verdubbeld en liep het op tot 7,43 miljard euro. Om het begrotingstekort van de Schatkist in de ruime zin te berekenen, d.i. het netto te financieren saldo, moet er rekening gehouden worden met exogene factoren, d.w.z. omstandigheden die de regering niet had voorzien en eerder van eenmalige en uitzonderlijke aard zijn. In dit geval slaat dit op de tegemoetkomingen aan de financiële sector die 20,02 miljard euro bedroegen. Dit brengt het totale netto te financieren saldo op 27,45 miljard euro. Dit is 24,45 miljard euro meer dan voorzien. Hierbij moet nog worden opgeteld de lange termijnschuld van 26,51 miljard euro die vervalt en in 2008 moet afgelost worden en de voorfinanciering onder de vorm van de vervroegde terugkoop van OLO’s voor 3,28 miljard euro. Dit alles resulteert in een bruto te financieren saldo van 57,34 miljard euro, dat oorspronkelijk op 32,99 miljard geraamd werd. De financieringsbehoeften van de Schatkist nemen in 2009 terug redelijke proporties aan (zie bijlage 3). Het bruto te financieren saldo wordt gehalveerd tegenover het vorige jaar en bedragen 28,79 miljard euro. Hoewel het begrotingstekort van de Schatkist in strikte zien meer dan het dubbele bedraagt dan geraamd, is het netto te financieren saldo flink gereduceerd dankzij de terugbetaling door het FPIM van de lening in deviezen ten belope van 4,38 miljard euro aan het Fortis-vehikel Royal Park Investments en komt op 7,77 miljard euro. Hierbij komt nog de lange termijnschuld van 17,92 miljard euro die vervalt in 2009 en de voorfinanciering onder de vorm van de vervroegde terugkoop van OLO’s aan 3,09 miljard euro.
1.2 Financieringsmiddelen De instrumenten waarover de Staat kan beschikken om haar schuld te financieren zijn schatkistcertificaten, Belgian Treasury Bills (BTB’s) en ontleningen op de interbankenmarkt voor de financiering op korte termijn en lineaire obligaties (OLO’s) en staatsbons voor de 35
financiering op lange termijn. De onvoorziene stijging van het bruto te financieren saldo in 2008 werd voornamelijk opgevangen door de uitgifte van extra korte termijnschuld (HRF, 2010). Het aandeel van de schuld dat binnen de 12 maanden dient terugbetaald te worden, moest beperkt blijven tot 25%, d.i. 2,5% meer dan het jaar ervoor. Deze verhoging kwam er uit vrees voor een langdurige economische recessie die de kostprijs van ontlenen op lange termijn de hoogte in zou jagen. Schatkistcertificcaten en OLO’s zijn de twee belangrijkste financieringsmiddelen van de Schatkist. Samen zorgden zij in 2008 voor 87,14% van de totale financiering van de Schatikist (73,59% OLO’s en 13,55% schatkistcertificaten). In 2009 vindt een kleine daling plaats van het aantal schatkistcertificaten, ten voordele van het aantal lineaire obligaties. Onderstaande tabel19 geeft hiervan een duidelijk overzicht. Schatkistcertificaten
Lineaire obligaties
Totaal *
2008
41,52 (73,59%)
225,42 (13,55%)
87,14%
2009
40,14 (12,49%)
241,63 (75,21%)
87,40%
* totaal aandeel van OLO’s en schatkistcertificaten in de uitstaande schuld van de federale overheid
a) Liquide producten waarvan de uitgiften transparant en voorspelbaar verlopen: schatkistcertificaten, OLO’s en staatsbons Voor de uitgifte van schatkistcertificaten verwachtte men voor 2008 min of meer een stabilisering. De toename van de schuld door de participaties in en de leningen aan de banken in het licht van de financiële crisis zorgen echter voor een toename van het uitstaand bedrag van schatkistcertificaten met 11,13 miljard euro. Op het einde van het jaar bedroeg het uitstaande bedrag in schatkistcertificaten 41,52 miljard euro (Agentschap van de Schuld, 2009). Onderstaande grafiek toont aan dat de piek zich situeerde in november waar het uitstaande bedrag in schatkistcertificaten tot 45,8 miljard euro opliep. In het vierde kwartaal werden er extra aanbestedingen georganiseerd die niet vermeld stonden op de uitgiftekalender om de staatsinterventies in de banksector te kunnen financieren. Er werd geopteerd voor schatkistcertificaten in de plaats van leningen op de interbancaire markt daar zij het goedkoopste instrument op korte termijn zijn. Een gedeelte van deze kortlopende effecten zal in de loop van 2009 een herfinanciering ondergaan door de plaatsing van langer lopende effecten (NBB, 2009b). 19
Opgemaakt aan de hand van de vermelde bijlagen.
36
Grafiek: Uitstaand bedrag van de schatkistcertificaten in 2009 (einde maand, in miljarden eur)
Bron: Agentschap van de Schuld, jaarverslag 2009, p. 27
De prijs van schatkistcertificaten is in tegenstelling tot de rentevoeten sterk gestegen. Normaalgezien opteren beleggers voor activa met een hoger rendement maar gezien het klimaat van onzekerheid tijdens de financiële crisis hebben schuldpapieren van de overheid ondanks de hoge prijs en de lage opbrengst een grotere aantrekkingskracht daar het weinig waarschijnlijk is dat een land failliet gaat(Barrios et al. 2009). De Belgische Staat gaf ook een hoger bedrag aan OLO’s uit dan de geplande 27 miljard euro. Er werd een recorduitgifte van 31,75 miljard euro vastgesteld dankzij de grote vraag naar staatsobligaties tijdens de financiële crisis (Rentefonds, 2010). Voor het 13de jaar op rij heeft de Belgische Staat ook staatsbons uitgegeven. De uitgifte in december kende een fenomenaal succes. Daar waar in maart, juni en september bedragen van respectievelijk 83,5 miljoen, 65,1 miljoen en 47,7 miljoen werden opgehaald, zorgde de uitgifte van 4 december 2008 voor een recordbedrag van 483,3 miljoen euro. Dit had alles te maken met de “flight to quality” tijdens de financiële crisis. De staatsbons van december hadden immers een beduidend lagere rente dan de voorgaande uitgiften van datzelfde jaar, maar het totaal ingeschreven bedrag was tien maal groter. De beleggers hechtten dan ook meer belang aan zekerheid dan aan rendement. De doelstelling om dat jaar 600 miljoen euro aan staatsbons op te halen werd dus nog net gehaald (Agentschap van de Schuld, 2009).
37
In 2009 is het uitstaande bedrag aan schatkistcertificaten tijdens de eerste maanden gestegen, ondermeer om het hoge bedrag aan OLO-terugbetalingen van de maand maart 2009 te kunnen financieren. Het hoogtepunt vond plaats in april toen er bijkomende schatkistcertificaten werden uitgegeven voor de financiering van anti-crisis maatregelen voor de bedrijven, in casu het uitstel van betaling van bedrijfsvoorheffing. Daarna werd het uitstaande
bedrag
geleidelijk
afgebouwd
dankzij
het
overschot
aan
lange
termijninstrumenten. Het finaal uitstaande bedrag aan schatkistcertificaten bedroeg op het einde van het jaar 1,38 miljard euro minder dan in 2008. Ook de korte termijnschuld in deviezen (aangegaan voor de financiering van Royal Park Investments) en andere schuld op korte termijn werd in 2009 fors afgebouwd (Rentefonds, 2010). De lineaire obligaties die in 2009 werden uitgegeven, brachten 35 miljard euro op wat 5 miljard meer is dan oorspronkelijk voorzien. Dit was ruim voldoende om het bruto te financieren saldo van 28,79 miljard euro te dekken. Zodus werd er beslist om het surplus aan schatkistcertificaten dat werd uitgegeven in het kader van de steunverlening aan de financiële sector te herfinancieren door middel van schuld op langere termijn. Het totaal uitstaande bedrag aan schatkistcertificaten daalde in 2009 lichtjes met 1 miljard euro en onderging het totaal uitstaande bedrag aan OLO’s een gevoelige toename van 15 miljard euro waarvan 8 miljard te wijten is aan de herfinanciering van de extra korte termijnschuld die werd aangegaan om de reddingsoperaties uit te voeren (HRF, 2010). De uitgifte van staatbons kende in 2009 een minder groot succes. Men verwachtte dat particulieren voor 750 miljoen in deze obligatie zouden beleggen, maar het totaal opgehaalde bedrag strandde uiteindelijk op 670 miljoen euro, wat net iets meer is dan in 2008 maar toch nog steeds onder de verwachtingen.
b) Op maat gemaakte producten De op maat gemaakte producten hebben enkel betrekking op schatkistbons of Belgian Treasury Bills (BTB’s). Dit zijn leningen in euro en in deviezen op zeer korte termijn en zijn verwant aan schatkistcertificaten, maar ze kunnen tegen een veel lagere rente worden uitgegeven. Toch geniet dit kortlopend overheidspapier geen voorkeur omdat het uitgiftebedrag volledig afhankelijk is van de vraag en dus onzekerheid creëert. Uit onderstaande tabel is in 2008 de opmerkelijke toename van het belang van BTB’s in de financiering van de staatsschuld af te lezen.
38
(in miljarden euro)
2007
2008
2009
BTB’s in euro
1,48
4,64
0,46
0
3,92
0
BTB’s in deviezen
De sterke toename van de BTB’s in deviezen is volledig te wijten aan de deviezenlening die werd gegeven voor de financiering van Royal Park Investments. Deze werd volledig teruggestort in 2009 (FPIM, 2009). Desalniettemin worden BTB’s slechts beschouwd als aanvullende financiële instrumenten en blijven de schatkistcertificaten het belangrijkste financieringsproduct op korte termijn vanwege de grotere liquiditeit en betrouwbaarheid. 2. Schuldgraad Zoals reeds vermeld, hebben de tegemoetkomingen van de overheid ten voordele van de financiële sector een rechtstreekse invloed op de totale schuld. Die verhoogt immers parallel met het bedrag dat in de verschillende instellingen geïnjecteerd is. In 2008 belandde België op vlak van overheidsfinanciën in een situatie zoals men die kende in het begin van de jaren 1990: grote vorderingstekorten en een toenemende schuldratio. Het grootste deel van de overheidsschuld is de verantwoordelijkheid van het federaal niveau. Een belangrijke factor in het bepalen van de evolutie van de schuld van de federale overheid is het NFS, wat gelijk is aan de som van het begrotingssaldo en het saldo van de schatkistverrichtingen. Hierin worden de extra schulden opgenomen die overheid is aangegaan voor de financiering van de participaties en leningen aan de bankensector (Rekenhof, 2010a). In 2008 bedroeg dit NFS 27,45 miljard euro terwijl men slechts 3 miljard vooropgesteld had. De onverwachte stijging is quasi volledig toe te wijzen aan de bovengenoemde steunmaatregelen: het bruto uitstaand bedrag van de federale staatsschuld neemt in 2008 toe met 25 miljard euro waarvan 20,02 miljard euro in de vorm van overheidssteun naar de financiële sector ging. Dit zorgt ervoor dat de geconsolideerde schuld van de gezamenlijke overheid 308,74 miljard euro bedraagt, tegenover 285,81 miljard euro in 2007, een stijging van de schuldratio met 5,8% van het bbp. De steun aan de banken zijn zogenaamde exogene factoren die de schuld doen toenemen met 6,8% zodat de gezamenlijke schuld van de overheden 89,1% bedraagt. Wanneer we deze buiten beschouwing laten, zou de schuld met 1,2% gedaald zijn dankzij de gunstige invloed van de endogene factoren (FOD Budget & Beheerscontrole, 2010). 39
Tabel: Weerslag op de Maastrichtschuld van de stock-flow aanpassingen
Bron: Hoge Raad van Financiën, 2010, p. 44
In 2009 ondergaat de staatsschuld de effecten van de economische crisis. Het bruto uitstaand bedrag van de federale overheid komt op 321,84 miljard euro, 11 miljard meer dan in 2008. De geconsolideerde schuld van de gezamenlijke overheid bedroeg 326,60 miljard euro, d.i. een recordstijging van 8,3% ten opzichte van 2008. In tegenstelling tot in 2008, is de toename van de schuldgraad in 2009 voor slechts een tiende te wijten aan exogene factoren en voor de rest aan endogene factoren (NBB, 2010): een gigantisch overheidstekort van -6,0% van het bbp, wat een vervijfvoudiging is op één jaar tijd, het ontstaan van een nieuw sneeuwbaleffect en de werking van de automatisch stabilisatoren. Verder moet door de crisis de schuldgraad berekend worden op een kleiner bbp. Dit zorgt voor een noemereffect van zeker 2% (HRF, 2010) Om de bijkomende schuld in 2008 te financieren werd er hoofdzakelijk beroep gedaan op korte termijninstrumenten omdat die tijdens de financiële crisis fors gedaald waren. In de periode september-december 2008 daalde de korte rente van 4,25% naar 2,75% door de aanhoudende crisis (ECB, 2009a) Het uitstaande bedrag in schatkistcertificaten steeg van 30,39 miljard euro naar 41,52 miljard euro. Het uitstaande bedrag in OLO’s nam toe met een kleine 5 miljard euro. Dat brengt de gewogen gemiddelde rentevoet in 2008 op 4,30%. Dit betekent een daling tegenover 2007, toen deze 4,56% bedroeg (Rentefonds, 2009). Tabel: Schuldevolutie van de overheid
Bron: Stabiliteitsprogramma van België 2009-2012, p. 27
40
3. Vorderingensaldo Het vorderingensaldo houdt, in tegenstelling tot het NFS, geen rekening met eenmalige en uitzonderlijke gebeurtenissen zoals overheidssteun in de vorm van participaties en kredietverleningen. Het vorderingensaldo stijgt dus niet evenredig met de bijkomende schuld zoals het NTF. Het vorderingensaldo bepaalt het tekort of het overschot van de gezamenlijke overheid en wordt aangewend als referentie voor internationale vergelijkingen (FPB, 2009). Het is vooral de federale overheid die verantwoordelijk is voor het merendeel van het tekort. De gemeenschappen en de gewesten bereiken traditioneel een evenwicht, zelfs in 2008. In 2009 hadden zij eveneens te kampen met een begrotingstekort: -0,7% van het bbp. De federale overheid moest een tekort van 4,3% van het bbp in haar rekeningen vermelden (NBB, 2010b). Het tekort in 2008 bleef vrij beperkt en bedroeg -4.061 miljoen euro, d.i. 1,2% van het bbp. Dit valt te verklaren door het feit dat de miljardensteun aan de banken niet gedurende het volledige jaar maar enkel in het laatste kwartaal van het betreffende jaar hebben plaatsgevonden. De negatieve impact van de financiële crisis op het vorderingssaldo bedroeg iets meer dan 85 miljoen euro (NBB, 2010a). De verdeling van dit bedrag ziet er uit als volgt: Tabel: Netto opbrengst/kost voor de gezamenlijke overheid in 2008 (impact op het vorderingensaldo) In miljoenen euro
A. Opbrengsten (a+b+c+d)
76,6
a) Vergoedingen op waarborgen
21,7
b) Intrestbetalingen
2
c) Dividenden
52,9
d) andere
0
B. Kosten (e+f+g+h)
162
e) Rentelasten
143,4
f) Kapitaalinjecties
0
g) Beroep op waarborgen
0
h) Andere
18,6 41
C. Netto resultaat (A-B)
-85,4
Bron: NBB, 2010a
In het kader van de reddingsoperaties van de financiële instellingen, is de impact van de bijkomende rentelasten op het vorderingensaldo. Het totaal aan rentelasten dat de overheid dient te betalen in 2008 resulteerde in 12,837 miljard euro of 3,8% van het bbp, iets minder dan in 2007. Van dit bedrag was 143 miljoen euro rechtstreeks toe te schrijven aan de extra schuld die de overheid heeft moeten aangaan om te kunnen participeren in en lenen aan de financiële sector. Naar schatting komt 92,05 miljoen euro op de rekening van de federale overheid. Deze lichte daling van de totale rentelasten kwam tot stand ondanks de toename van de schuld en de quasi-stabilisatie van de impliciete rentevoet (FPB, 2009b). Tabel: Evolutie van de rentelasten en determinanten
Bron: HRF, 2010, p.40
Het is vooral in 2009 dat de gevolgen van de economische crisis de overheidsfinanciën aantasten. Minder ontvangsten en meer uitgaven deden het overheidstekort de hoogte inschieten zodat het vorderingensaldo op -20.187 gebracht wordt (Rekenhof, 2010b). Dit is -6,0% van het bbp en drie keer het tekort van het jaar ervoor. In totaal was het netto resultaat van de steunoperaties aan de banken negatief: de weerslag op het vorderingensaldo was -290,6 miljoen euro. Dit is te verklaren door het grote bedrag aan intrestlasten die de overheid gedurende het ganse jaar heeft moeten betalen op de 20 miljard extra schuld die ze in 2008 heeft moeten aangaan. De verdeling van deze kost is weergegeven in volgende tabel:
42
Tabel: Netto opbrengst/kost voor de gezamenlijke overheid in 2009 (impact op het vorderingensaldo) In miljoenen euro
A. Opbrengsten (a+b+c+d)
666,3
a) Vergoedingen op waarborgen
507,5
b) Intrestbetalingen
37,6
c) Dividenden
121,2
d) andere
0
B. Kosten (e+f+g+h)
956,9
e) Rentelasten
938
f) Kapitaalinjecties
0
g) Beroep op waarborgen
0
h) Andere
18,9
C. Netto resultaat (A-B)
-290,6
Bron: NBB, 2010a
In 2009 staat de gewogen gemiddelde rentevoet op 3,68% dankzij de aanhoudende daling van de rente op korte termijn die de rentelasten opnieuw laten inkrimpen. De daling van de intrestlasten bedroeg dat jaar 0,1% van het bbp door het monetair beleid van het Eurosysteem, de risicoaversie van de beleggers en de economische recessie (FOD, Budget & Beheerscontrole, 2010). Ook de impliciete rente daalt gezien de schuldgraad toegenomen is. Het totale bedrag aan intrestbetalingen komt neer op 3,7% van het bbp, d.i. 12,435 miljard euro, waarvan 938 miljoen euro de rentelasten zijn die er door de tegemoetkomingen aan de financiële sector zijn bijgekomen. Die extra rentelasten bedragen 0,3% van het bbp en worden gedeeltelijk gecompenseerd door de opbrengsten uit de staatssteun, voornamelijk de ontvangen waarborgvergoedingen. De negatieve impact van de steun aan de financiële sector mag dan in 2009 het drievoud zijn van in 2008, toch valt de verslechtering van de overheidsfinanciën quasi volledig toe te schrijven aan endogene factoren. Dit houdt in dat de stijging van het vorderingentekort en de schuldgraad in 2009 veroorzaakt werd door een terugval van de reële economie van maar liefst -3,1%. Men spreekt in dit geval van een ‘structureel’ tekort wat maakt dat de Belgische overheidsfinanciën in tegenstrijd zijn met de bepalingen van het Stabiliteits- en Groeipact dat een tekort boven de 3% enkel door de vingers ziet wanneer het kan verklaard worden door tijdelijke en uitzonderlijke omstandigheden. De procedure inzake overdreven
43
tekorten die door de Europese Commissie tegen België werd opgestart, gebiedt een tekort van -3% tegen 2012. De tussenkomsten van de Staat in de financiële instellingen zullen in de toekomst nog een pak opbrengsten leveren. De netto ontvangsten met een positief effect op het vorderingensaldo die in 2009 reeds 666,3 miljoen euro bedroegen, zouden in 2010 oplopen tot 939,3 miljoen euro en in 2011 tot 1.295,9 miljoen euro. Een aanzienlijk deel van deze bedragen zal voortvloeien uit inkomsten uit de depositogarantieregeling (Fonds): in 2010 worden zij geraamd op 220 miljoen euro, in 2011 670 miljoen euro en vanaf 2012 recurrent 540 miljoen euro (HRF, 2010, p.46). Wanneer de banken terug stabiel en winstgevend zijn, zullen de door de overheid verworven aandelen verkocht of terugbetaald worden waardoor het vorderingensaldo positief zal worden beïnvloed en de schuld zal afnemen.
4. Secundaire markt van overheidsobligaties Het uitbreken van de onrust op de financiële markten in september 2008 bleef niet zonder effect op het rendement van overheidsobligaties. Dit rendement is van groot belang want het bepaalt de rentevoeten waartegen de Staat nieuwe obligaties kan uitgeven op de primaire markt. Lage rentevoeten op de secundaire markt betekenen dus een lagere financieringskost voor overheidsschuld. De rentedaling die overal in de Eurozone op gang gebracht werd in het laatste kwartaal van 2008 liet zich ook gevoelen op de markt van Belgisch overheidspapier. Het rendement op schatkistcertificaten op drie maanden nam een duik na de zomer: in september bedroeg het rendement 4,2% en tegen het einde van het jaar werd de 2% niet meer gehaald. Het rendement op het Duitse schuldpapier op drie maanden was zelfs gezakt tot op 1% in dezelfde periode (Rentefonds, 2009). Dit valt zeker te verklaren door het monetaire beleid van het Eurosysteem, maar de belangrijkste oorzaak van deze rentedaling op kortlopende staatsobligaties is de toegenomen risicoaversie van de beleggers. De grote onzekerheid die heerste op de financiële markten dreef de beleggers naar zeer liquide en veilige effecten. Bovendien deed dit soort activa bijzonder goed dienst als onderpand bij het Eurosysteem en op particuliere markten (ECB, 2009a). Deze “flight to quality” die duidelijk waar te nemen was vanaf september, stuwde het rendement op de gegeerde schatkistcertificaten naar beneden. De daling van de Eurobor-rente op 3 maanden begon iets later en vond pas plaats in november. Als gevolg hiervan bleef de spread op 3 maanden tussen de Euribor-rente en de schatkistcertificaten hoog in het voordeel van de Schatkist (IMF, 2009). De gemiddelde 44
spread op 3 maanden is in 2008 met bijna 100 basispunten gestegen, met een piek in oktober. Deze spread zakte echter fors in de loop van 2009 toen de Euribor-rente een flinke duik nam, namelijk van 2,46% in januari naar 0,71% in december. Grafiek: Rendementen op schuldpapier van de overheid en de spread met de Duitse Bund
Bron: IMF, 2010, p. 24
Het rendement op langer lopende overheidsobligaties onderging eveneens een significante daling onder impuls van de risicoaverse beleggers. Om het rendement van leningen van soevereine emittenten te beoordelen, richt men zich tot het rendementsverschil met de 10jarige Duitse Bunds, die als de meest veilige en liquide belegging wordt beschouwd en aldus gekenmerkt wordt door een lage rente. In tijden van crisis en financiële onrust neemt de spread met de Duitse staatslening gewoonlijk toe. Van 1999 tot medio 2007 was de gemiddelde Bund-spread 18 basispunten; in oktober 2008 steeg dit naar gemiddeld 99 basispunten (OECD, 2009). Deze spread verschilt echter van land tot land: schuldpapier uitgegeven door landen met een groot begrotingstekort en een hoge staatsschuld hebben traditioneel een hogere spread met de Duitse Bund, zoals België, Italië en Spanje. Zij worden gepercipieerd als minder kredietwaardig en worden verhandeld aan een hoge risicopremie. Nederland en Frankrijk hebben dezelfde rating als Duitsland en kennen een beperkter renteverschil (Attinasi, Checherita, & Nickel, 2010). Vooral tijdens perioden van onzekerheid worden landspecifieke kenmerken in verband met overheidsfinanciën een belangrijk criterium dat beleggers hanteren om te discrimineren tussen landen onderling. De miljardensteun van de Belgische Staat aan de financiële sector en instabiele politieke situatie na de verkiezingen van 2007 deed de rentespread tussen België en Duitsland toenemen. Hoewel de rente op staatsobligaties in het algemeen daalde bij het uitbreken van 45
de crisis, was de vlucht van de beleggers naar kwaliteit en liquiditeit voornamelijk in het voordeel van het Duitse schuldpapier. De grootste renteverschillen werden opgetekend in het begin van 2009; ook de OLO-rente maakte een opstoot in januari en februari maar daalde daarna opnieuw. De gemiddelde spread op jaar basis bedroeg in 2008 42 basispunten en in 2009 64 basispunten. Op het einde van 2009, toen de onrust op de markten was afgenomen, was de OLO-bundspread teruggelopen naar 32 basispunten (Rentefonds, 2010). Tabel: Rendementen van Euribor, schatkistcertificaten en OLO’s
Bron: NBB20
20
Eigen verwerking
46
5. Staatssteun aan de financiële sector: de eurozone Op 7 oktober 2008 legde de ECOFIN een aantal richtlijnen vast in verband met het herstel van vertrouwen in en een betere werking van het financiële sector. De doelstelling was de overheidssteun gecoördineerd te laten verlopen en negatieve spillover-effecten voor andere lidstaten te vermijden. Daarnaast was er ook een Europees actieplan21 opgesteld dat een kader biedt voor uitzonderlijke crisismaatregelen binnen de eurozone die dienen getroffen te worden met het oog op de terugkeer van de rust op de financiële markten. Dit plan focuste zich op de ondersteuning van de passiva-zijde van de balansen van de financiële instellingen: staatswaarborgen, herkapitaliseringen en depositogaranties. De onderstaande tabel geeft een overzicht van de overheidsmaatregelen ten voordele van de financiële sector uitgevoerd door de landen van de eurozone in 2008 en 2009: Tabel: Steunmaatregelen aan de financiële sector en de gevolgen voor de staatsschuld
Bron: Attinasi, 2010, p. 15 (ECB)
Zoals uiteengezet in het vorige hoofdstuk over de financiële rapportering van dergelijke staatssteun, hebben de kapitaalinjecties in de eerste plaats een directe weerslag op de bruto schuldlast en worden zij quasi volledig buiten beschouwing gelaten bij het berekenen van
21
Op 12 oktober 2008
47
het vorderingensaldo22. Aan de hand van de tabel valt af te lezen dat de totale schuld op de balans van de eurozone gestegen is met 2,5% van het bbp tegen het einde van 2009 door de overheidssteun aan de banken. België behoort samen met Ierland, Luxemburg en Nederland tot de landen die hun schuld het meest hebben zien oplopen. Nederland spant de kroon met 11,3% van het bbp, d.i. bijna het dubbele van België (6,4% van het bbp). Ook wat betreft de toekenningen van waarborgen hoort België bij de top van de eurozone. Enkel Ierland waarborgde een hoger bedrag en rapporteert het uitzonderlijk hoge percentage van 172% van het bbp. België houdt het op 14,2%, wat net iets meer is dan Nederland (13,7%). Deze waarborgen staan geboekt als voorwaardelijke verplichtingen en hebben enkel een impact op de overheidsfinanciën als ze ook effectief uitgevoerd worden. Tabel: Steunmaatregelen aan de financiële sector en de gevolgen voor de voorwaardelijke verplichtingen van de overheid
Bron: Attinasi, 2010, p. 15 (ECB)
Het totale bedrag aan gewaarborgde leningen binnen de eurozone is aanzienlijk en loopt tegen het einde van 2009 op tot meer dan 20% van het bbp. Deze massale overheidssteun binnen het eurogebied heeft, zoals het geval is bij de landen onderling, weinig invloed op de netto financiële situatie: het vorderingensaldo is vrijgesteld 22
De totale invloed op het deficit van de eurozone is minder dan 0,1% van het bbp.
48
van eenmalige beslissingen en in ruil voor de bijkomende schuld ontvangen de overheden financieel actief. Er zijn echter 2 onontbeerlijke risico’s verbonden aan de huidige staat van de financiële structuur van de landen van de eurozone (Attinasi, 2010, p.18). Het eerste risico is in dat de financiële activa die de overheden ontvangen hebben tijdens de herkapitaliseringen op termijn in waarde kunnen dalen. Gezien er geen sprake is van ambities om op te treden als bankier of verzekeraar, zullen de landen in de toekomst alle aandelen van de hand doen en de opbrengsten die daarmee gepaard gaan hangen af van de marktwaarde op dat ogenblik. Als de verkoopprijs van de aandelen lager uitvalt dan de initiële aankoopprijs, betekent dit een verlies dat zal worden ingecalculeerd in de netto vermogen van de overheid. Het tweede risico heeft betrekking op de waarborgen die de financiële instellingen genieten. Deze kosten blijven voorwaardelijk en beïnvloeden de overheidsfinanciën niet23 zolang de instellingen in kwestie er geen gebruik van maken. Wanneer dit wel het geval is, zal dit een ernstige verslechtering van de bruto schuld teweegbrengen. België heeft voor een bedrag dat 14,2% van het bbp van 2009 evenaart waarborgen verleend aan de 4 noodlijdende financiële instellingen. De overheid kan nog extra waarborgen toestaan die kunnen oplopen tot 26,7% van het bbp. Wanneer de regering het nodig zou achten deze verdere waarborgen toe te staan en er ook effectief beroep wordt op gedaan, dan zou dit rampzalige gevolgen kunnen hebben voor de uitstaande bruto overheidsschuld. Op het niveau van de eurozone is het plafond voor de waarborgen vastgelegd op 20,1% van het bbp en tot nu toe zijn er voor minder dan helft van dit percentage daadwerkelijk waarborgen toegekend. Deze twee risico’s vormen een bedreiging voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn. Een indirect invloed van de staatssteun de overheidsfinanciën heeft plaats op de secundaire markten van staatsobligaties. Tussen september 2008 en maart 2009 zijn er twee algemene trends waar te nemen: de rente op obligaties van het overgrote deel van de eurozone daalde dankzij de “flight to quality” van risicoaverse beleggers en de toename van de rentespread tegenover de Duitse Bund, vooral in het geval van landen met hoge schuld en dito tekorten. Er werd in de periode van grote onzekerheid meer belegd in schuldpapier van soevereine emittenten maar er werd gediscrimineerd tussen de landen onderling op basis van gepercipieerde kredietwaardigheid (Barrios et al., 2009). Voor het uitbreken van de crisis, volgden de rendementen op staatsobligaties van de landen van de eurozone een convergent patroon dat duidelijk wordt doorbroken in september 2008. Dit is duidelijk weergegeven op de volgende grafiek.
23
Tenzij de vergoedingen die de overheid ervoor ontvangt
49
Bron: Bron: Attinasi et Al., 2010, p. 36 (ECB)
Ierland, Griekenland, Portugal en Italië hebben de grootste spread ten opzichte van Duitsland. België scoort behoorlijk goed wat betreft de OLO-Bundspread in vergelijking met de andere landen van de eurozone. Enkel Frankrijk, Nederland en Finland kennen lagere rendementen op hun overheidsobligaties. Vanaf maart 2009 keerde de rust op de markten terug en namen de renteverschillen met Duitsland terug normale proporties aan. Het grote voordeel van deze lage rendementen tijdens deze crisisperiode is dat de overheden hun extra aangegane schuld tegen een lagere rentevoet kunnen uitgeven op de primaire markt. Wanneer het economisch herstel echter weer op gang komt en het beleggen in bedrijfsobligaties opnieuw winstgevend wordt, zullen de rendementen op schuldpapier van de overheden terug moeten stijgen om voldoende beleggers te lokken. Dit zal dan weer leiden tot hogere rentelasten voor de financiering van de staatsschuld.
50
6. Houdbaarheid en sanering 6.1 De overheid
Door de analyse van de internationale macro-economische situatie na vorige financiële crisissen is het duidelijk dat er na een crisisperiode geen voldoende stevig herstel optreedt om de economie weer op gang te brengen. Het gebrek aan stabiliteit van het financieel systeem de grote onzekerheden die daarmee gepaard gaan zullen moeten tegengegaan worden
door
budgettaire
saneringsmaatregelen
om
de
houdbaarheid
van
de
overheidsfinanciën te vrijwaren. België werd bijzonder hard getroffen door de problemen in drie financiële instellingen die een systeemrisico inhielden en belandde in de diepste recessie sinds de Tweede Wereldoorlog. De economische activiteit bereikte een dieptepunt met een negatieve groei van -4%, vergezeld van een deficit van bijna 6% van het bbp24 en een schuldratio van bijna 90% van het bbp (FPB, 2009a). Extra inspanningen zullen noodzakelijk zijn om het tekort terug te brengen naar de door het Verdrag van Maastricht toegelaten grens van 3%. Conform de Europese aanbevelingen zijn er op de verschillende beleidsniveaus herstelprogramma’s opgesteld. Daarin ligt de klemtoon op de tewerkstelling en de concurrentiepositie van de bedrijven25 en wordt er nagedacht over een efficiënter toezicht en betere regulering van de financiële sector. Volgende grafiek toont de doelstellingen op lange termijn wat betreft schuldgraad, vorderingensaldo en primair saldo conform het meest recente stabiliteitsprogramma26:
24
Groot terkort maar wel onder het eur gemiddelde: voor eurozone wordt tekort verwacht van -6,4% bbp volgens voorspellingen van de EC van november 2009. 25 Voor meer info: Stabiliteitsprogramma van Belgie 2009-2012 van de FOD Budget en Beheerscontrole: http://www.begroting.be/portal/page/portal/INTERNET_pagegroup/INTERNET_stabiliteitsprogramma 26 Aanpassing van de aanvullende nota bij het stabiliteitsprogramma dat is opgesteld in september2009
51
Grafiek: Schuldgraad, vorderingensaldo en primair saldo op lange termijn (in % van het bbp)
Bron: Stabiliteitsprogramma van België 2009-2012, p. 64
De budgettaire inspanningen zijn noodzakelijk om de kredietwaardigheid van de Belgische Staat te verhogen zodat de rendementen op de overheidsobligaties een lager peil bereiken op lange termijn. Dit is nodig om de kosten van de schuldfinanciering te verlichten alsook om de spaarquote van de gezinnen te verlagen waardoor de economie verder gestimuleerd wordt. De wereldeconomie laat vanaf medio 2009 de recessie achter zich door het kordate monetair beleid, de tegemoetkomingen aan de financiële sector en de daarmee samengaande terugkeer van de rust op de financiële markten. Vooral in 2010-2011 kan men spreken van een wereldwijd economisch herstel: in 2010 wordt de bbp-groei in de wereld (exclusief EU) op 3,8% geraamd en in 2012 op 5%. In de landen van de eurozone is de groei eerder van bescheiden aard: in 2010 verwacht men een groei van het bbp met 0,9% en 2,3% in 2012 (NBB, 2010a). De aanhoudende onzekerheid die veroorzaakt wordt door gigantische begrotingstekorten, steeds hoger oplopende schulden en een instabiel financieel systeem werpt echter een schaduw op de positieve vooruitzichten en blijven de twijfels omtrent de duurzaamheid van het herstel. De financiële sector blijft immers fragiel en het is afwachten wat de gevolgen zullen zijn van de afbouw van de staatssteun. Om deze dreiging het hoofd te kunnen bieden is er nood aan Europese en internationale samenwerking alsook 52
aan een budgettaire sanering om de ongunstige evolutie van overheidsfinanciën tegen te houden. Vooral in België, waar de vergrijzing de grootste uitdaging vormt, is de toestand van de huidige overheidsfinanciën niet houdbaar. Grafiek: OECD Projections - Belgium
Bron: OECD, 2010, p. 2
Een gestage heropname van de economische activiteiten heeft ook in België plaats. Voor 2010 en 2011 voorziet men een beperkte toename respectievelijk 1,4% en 1,9% die opklimt tot 2% en hoger vanaf 2012. Het consumentenvertrouwen wordt geleidelijk aan teruggewonnen maar bereikt de eerste vijf jaar het niveau van voor de crisis niet (OECD, 2010). Het geraamde tekort voor de gezamenlijke overheid is nog steeds aanzienlijk en bedraagt -4,9%, wat een verbetering is van 1,2% ten opzichte van het jaar ervoor. Bij ongewijzigd beleid zou dit tekort opnieuw de 5% overschrijden. Voor 2011 gaat men uit van een tekort van -4,2% van het bbp (NBB, 2010a). De doelstellingen uit het Stabiliteitsprogramma van januari 2010, namelijk een tekort van -3% in 2012 en een evenwicht in 2015, vergen dus een omvangrijke budgettaire saneringsinspanning. Voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën is een beperking van de uitgaven onontbeerlijk en alle bestuursniveaus zullen moeten besparen om het gezamenlijk deficit terug te brengen (OECD, 2010). Aan de financiën van alle deelentiteiten van de gezamenlijke overheid werd immers schade toegebracht. De federale overheid en de sociale zekerheid werden logischerwijs harder getroffen door crisis door de weerslag van de automatische stabilisatoren die eigen zijn Entiteit I. De afdeling Financieringsbehoeften van de Overheid van de Hoge Raad van Financiën (HRF, 2010) beveelt de een structureel budgettair saneringsprogramma dat dient uitgewerkt te worden ten laatste in de zomer van 2010. Dit zal een herziening en een concretisering moeten zijn van het Stabiliteitsprogramma uit 2009 en zal een besparing van 1,1% van het 53
bbp voorschrijven in 2012 en 1,3% van het bbp in 2013. Hiervan moet twee derde gebeuren door Entiteit I want door de stijging van de primaire uitgaven die hoofdzakelijk toe te schrijven zijn aan pensioenen, gezondheidszorg en automatische stabilisatoren, heeft Entiteit I (de federale overheid en de sociale zekerheid) steeds het grootste aandeel in het tekort van de gezamenlijke overheid. De federale overheid veroorzaakte het grootste deel van de tekorten: -1,6% van het bbp van het gezamenlijk tekort van -1,2% van het bbp in 2008 en -4,8% van het tekort van -6,0% van het bbp (HRF, 2010). Het is duidelijk dat het federale niveau de zwakste begrotingssituatie kent. De besparingsmaatregelen zijn bijgevolg noodzakelijk om de reputatie van en het vertrouwen in de Belgische overheidsfinanciën te herstellen om de rentevoeten op staatsobligaties op een laag niveau te houden en zo de kosten van de broodnodige budgettaire sanering te beperken. Dit is zeer belangrijk met het oog op de houdbaarheid op lange termijn. Door het toepassen van een restrictief begrotingsbeleid zijn de Gemeenschappen, Gewesten en lokale overheden in staat om op korte of middellange termijn een evenwicht te bereiken. De budgettaire sanering van Entiteit I, en dan voornamelijk de federale overheid, vormt de grootste uitdaging. De meest aangewezen strategie is die van de schuldafbouw. De Belgische staatsschuld krijgt immers sinds 2009 opnieuw te maken met een sneeuwbaleffect: de rentelasten op die schuld zijn zo zwaar dat er nieuwe schuld moet worden aangegaan om ze te kunnen betalen. Dit zal ervoor zorgen dat de overheidsschuld vanaf 2011 terug boven 100% van het bbp zal uitkomen. Het afbouwen van deze enorme schuldenberg moet prioriteit krijgen om de vergrijzing te kunnen opvangen. Alle extra of onverwachte inkomsten moeten de komende jaren in hun totaliteit aangewend worden om de schuldenlast te verminderen. Daarnaast zullen grote inspanningen moeten geleverd worden, zowel door de federale als door de regionale overheden, om meer mensen aan het werk te krijgen, de sociale uitgaven in te perken, het brugpensioen in de privésector te ontmoedigen en de financiële verantwoordelijkheid van de regio’s en de gemeenten te versterken (FPB, 2009b). Dit laatste punt is belangrijk om de geloofwaardigheid van de Belgische staatsstructuur op te krikken: de federale overheid is immers verantwoordelijk voor de aflossing van de schulden terwijl ze slechts controle heeft over een fractie van de opbrengsten en de uitgaven (IMF, 2010). Om de kans op een nieuwe bankencrisis te vermijden is het van groot belang dat er gestreefd wordt naar een efficiënter regelgevingskader en een gecoördineerd toezicht. Daarom draagt de Belgische overheid actief bij tot de ontwikkeling van initiatieven op internationaal en Europees niveau om de sector te hervormen. Deze hervormingen zijn gebaseerd op de aanbevelingen uit het verslag van de Delarosièregroep. In nationaal 54
verband heeft de regering een Hoog Comité voor een nieuwe financiële architectuur opgericht dat zich bezighoudt met het uittekenen van een beter financieel systeem, samen met de Bijzondere Parlementaire Commissie27. Deze voorzag in de oprichting van een “Comité voor systeemrisico’s”28Naar het voorbeeld van Duitsland en Nederland heeft België in het kader van de hervorming van het toezicht op de financiële sector gekozen voor het zogenaamde Twinpeakmodel dat vanaf 2011 ingevoerd wordt (CBFA, 2010). Deze vernieuwing
bevat
een
verenigde
structuur
waarbij
het
microprudentieel
en
macroprudentieel toezicht in handen wordt gegeven van de het Eurosysteem29. De CBFA zal nieuwe bevoegdheden krijgen inzake de bescherming van consumenten en zal zich concentreren op toezicht op beursgenoteerde ondernemingen en financiële markten. 6.2 De financiële sector De Belgsiche financiële sector heeft de storm doorstaan: de overheidsgaranties hebben de toegang tot de interbankenmarkt opnieuw vrij gemaakt, de liquiditeitstekorten zijn weggewerkt, de kapitaalratio’s zijn gestegen en het proces van deleverage zet zich door. Dankzij de lage rente hebben banken in de loop van 2009 een hogere intrestmarge kunnen hanteren die hen heeft toegelaten een solide en gezonde kapitaalbasis uit te bouwen. Maar ondanks de reddingsoperaties blijft de sector fragiel door de blijvende risico’s omtrent de onzekere
terugbetaling
van
verstrekte
kredieten
en
waardeverminderingen
op
gestructureerde activa. Asset management activiteiten brengen immers minder op door het slechte economische klimaat. Daarbij komen nog de mogelijke spillovers van ‘mature markets’ zoals Duitsland, de Verenigde Staten en Japan en, in het geval van KBC, door de invloeden van opkomende economieën uit Oost-Europa. Ook de blootstelling aan landen met een grote schuld zoals Frankrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten kan de Belgische banken duur komen te staan (IMF, 2010). De steun aan de banken zal vanaf 2010 geleidelijk en gradueel afgebouwd worden om felle reacties op de markten te vermijden (OECD, 2009).
Gezien de internationale en
grensoverschrijdende oriëntatie van de Belgische banken streeft de overheid naar internationale samenwerking en coördinatie wat betreft de exit-strategieën zoals geformuleerd in de aanbevelingen van de Delarosière-groep. Wanneer de financiële instellingen terug stabiel en winstgevend zijn kan de overheid haar steunoperaties 27
Zie: Hoog Comité voor een Nieuwe Financiële Architectuur, 2009, Eindrapport, http://www.docufin.fgov.be/intersalgnl/thema/actueel/pdf/High_level_committee_on_a_new_financial_a rchitecture_final_report_executive_summary_NL_20090616.pdf 28 Daar het vorige comité voor financiële veiligheid de crisis niet heeft kunnen voorkomen. 29 Toezicht op de financiële instellingen is normaal de bevoegdheid van de CBFA.
55
terugbetaald zien of kan ze haar verworven aandelen uit de sector verkopen. Om een herhaling van de chaos uit 2008 te vermijden in de toekomst moet er een adequaat macroprudentieel toezicht georganiseerd worden om banken ervan te weerhouden excessieve risico’s te nemen.
56
V.
BESLUIT De periode van economische groei en stabiliteit op de financiële markten heeft geleid tot een overdaad aan liquiditeiten en buitensporig risicogedrag. De hoge winstverwachtingen werden ingelost door de internationale handel in gestructureerde kredieten die een domino-effect
teweegbracht
binnen
het
wereldwijde
financiële
systeem.
Het
topmanagement van de banken leefde in een euforie, balanstotalen werden aangedikt en signalen in verband met dreigende verliezen werden genegeerd. De ondergang van de Amerikaanse investeringsbank Lehman Brothers gaf echter het startschot van een crisis met een omvang die sedert de Tweede Wereldoorlog geen gelijke heeft gekend. De eerste pogingen om de schokken te temperen en de financiële instellingen van het nodige kapitaal te voorzien kwamen van het Eurosysteem. De massale liquiditeiten die de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken ter beschikking hebben gesteld konden de rust op de marken niet doen terugkeren. Bijkomende maatregelen waren essentieel. De Belgische regering besliste over te gaan tot het verstrekken van kredietwaarborgen en kapitaalinjecties om de solvabiliteit van de noodlijdende instellingen te herstellen. Deze steunoperaties waren conform het Europese Actieplan van … oktober 2008 en werden goedgekeurd door de Europese Commissie. De banken die werden geholpen waren Fortis, Dexia en KBC en ook de verzekeringsmaatschappij Ethias kreeg overheidssteun. De federale overheid nam het leeuwendeel van de steunmaatregelen voor haar rekening en pompte in 2008 meer dan 20 miljard euro in de financiële sector. De regio’s droegen 5,5 miljard euro bij. Het totaal aan staatssteun dat verleend werd in 2008 en 2009 door de gezamenlijke overheid bedroeg 20,82 miljard euro. Om dit te kunnen financieren was de overheid verplicht bijkomende schuld aan te gaan die extra rentelasten met zich meebracht. In eerste instantie gaf de Staat kortlopend schuldpapier uit waardoor het uitstaand bedrag aan schatkistcertificaten fors opliep in het laatste kwartaal van 2008. Deze korte termijnschuld werd gedeeltelijk geherfinancierd door lineaire obligaties in 2009. Ook in het eerste kwartaal van 2009 liep het aantal uitstaande schatkistcertificaten op omwille van anti-crisis maatregelen die betrekking hadden op de reële economie. Daarna liep daalde dit aantal. De miljarden die de federale overheid investeerde in de bankensector deden de schuldgraad fors oplopen. De federale overheidsschuld vermeerderde recht evenredig met het bedrag dat werd geleend. Het verschil tussen de federale schuld van 2007 en 2008 bedraagt immers quasi 20 miljard euro . Dit is het rechtstreekse effect van de herkapitaliseringen op de overheidsfinanciën. De netto vermogenspositie van de Staat verandert echter niet. In ruil voor het aangebrachte kapitaal verwierf de Belgische Staat aandelen van dezelfde waarde.
57
Wanneer de betreffende instellingen opnieuw gezond en winstgevend zullen zijn, zal de overheid deze effecten van de hand doen. Doet zij dit tegen een prijs die de aankoopprijs evenaart, dan blijft haar netto vermogen onaangeroerd. Doet zij dit tegen een lagere prijs, dan boekt zij een minwaarde in haar rekeningen. Het onrechtstreekse effect doet zich voor op het vorderingensaldo van de overheid. Dit saldo wordt berekend op basis van endogene factoren en dus hebben de bovenvermelde steunoperaties hier geen invloed op daar zij van eenmalige en uitzonderlijke aard zijn. Wat dit saldo wel beïnvloedt, zijn de extra rentelasten die bij de nieuwe schulduitgifte horen. In 2008 en 2009 samen, bedroeg deze bijkomende kost 1,08 miljard euro. Dankzij de lagere rente zijn de intrestkosten uitgedrukt als percentage van het bbp quasi onveranderd gebleven. Het vorderingensaldo van 2008 was negatief en bedroeg -1,2%. Dit beperkte tekort was te wijten aan het feit dat de steunmaatregelen aan de financiële sector aan het einde van het jaar plaatsvonden. Op die manier werden de gevolgen voor het vorderingensaldo verschoven naar het volgende jaar. In 2009 was er sprake van een te kort van -6%. Aan de basis liggen problemen van economische aard die ontstaan zijn door de problemen in de financiële sector. De recessie die ingezet werd eind 2008, liet zich dus vooral voelen in de overheidsrekeningen van 2009. In vergelijking met andere landen is de Belgische staatsschuld ernstig toegenomen. België behoort op dit vlak samen met Nederland, Luxemburg en Ierland tot de top van de eurozone. Ook op de secundaire markt van obligaties afkomstig van soevereine emittenten heeft die financiële crisis felle reactie uitgelokt. Algemeen beschouwd, stelt men een enerzijds daling van de rendementen op staatsobligaties vast en anderzijds een toename van het renteverschil met de obligaties uitgegeven door Duitsland. De onzekerheid op de beurzen kwam vooral de Duitse Bunds ten goede. De beleggers discrimineerden tussen de landen onderling op basis van kredietwaardigheid. Door de miljardensteun aan de banksector en de groeiende staatsschuld werd de OLO-Bund spread alsmaar groter. De vrees dat de Belgische regering de steunoperaties niet zou kunnen financieren wekte het wantrouwen van beleggers. In de loop van 2009 keerde de spread terug naar een acceptabel niveau. Het deficit dat België heeft opgelopen in 2009 in strijd met het tekort van -3% dat door het Verdrag van Maastricht is opgelegd als bovengrens. Ook de schuldratio van België ligt mijlenver boven de aanvaardbare 60% van het bbp. Het staat vast dat tot nu toe het ganse pakket aan steunmaatregelen voor België een verlieslatende operatie is geweest. Dit is een zeer pijnlijke situatie, maar ze moet afgewogen worden tegen het rampscenario dat zich zou 58
afgespeeld hebben wanneer één of meerdere systeembanken failliet zou gegaan zijn en de ganse economie zou meegesleurd hebben. In 2010 zal de overheid een saneringsplan moeten kunnen voorleggen om op termijn aan alle budgettaire normen te voldoen. Het tekort van -3% moet worden gerealiseerd in 2012 om in 2015 een evenwicht te bekomen. Vast staat dat de afbouw van de schuld en de stabilisering van het financieel systeem absolute prioriteit moeten krijgen. Wat de financiële sector betreft, zal men een combinatie van het micro- en het macroprudentieel toezicht doorvoeren vanaf 2011. Dit TwinPeaksmodel moet de goede werking van de financiële sector garanderen en toestanden zoals men die kende in 2008 proberen te voorkomen. Daartoe ziet men ook het belang in van de internationale coördinatie op Europees en mondiaal niveau van een regelgevend en toezichtskader gezien de banken en de financiële markten meer dan ooit met elkaar verweven zijn. De geplande Europese harmonisering zal vorm krijgen op grond van de aanbevelingen die beschreven staan in het Delarosière-rapport. Tot op heden30 is er nog steeds geen akkoord bereikt tussen de Europese lidstaten over de oprichting en de van 3 nieuwe Europese toezichtsautoriteiten (voor de banken, de verzekerings-maatschappijen en de markten) die ruime bevoegdheden zouden krijgen tijdens crisissituaties en zouden kunnen optreden boven de hoofden van de nationale autoriteiten31.
30 31
Juli 2010 Zie het artikel in De Tijd (2010, 23 juli) van K. Van Haver, “Weg naar financieel toezicht EU ligt open”.
59
VI.
BIBLIOGRAFIE Agentschap van de Schuld, jaarverslag 2008, Brussel. Agentschap van de Schuld, jaarverslag 2009, Brussel. Attinasi, M.G., 2010, Euro area fiscal policies: response to the financial crisis, in: Occasional Paper No. 109, ECB, april 2010, p. 12-21. Attinasi, M.G., Checherita, C. & Nickel, C., 2010, Euro area fiscal policies and the crisis: the reaction of financial markets, in: Occasional Paper No. 109, ECB, april 2010, p. 35-43. Bank of International Reforms, 2009, Annual Report 2008/09. http://www.bis.org/publ/arpdf/ar2009e.htm. ((02/08/2010). Barrios, S., Iversen, P, Lewandowska, M., Setzer, R., Determinants of intra-euro area government bond spreads during the financial crisis, in: Economic Papers 388, European Commission, november 2009. Bellot, F., Coëme, G., De Croo, H., Van der Auwera, L. en Collas, B., 2009, De financiële en bankcrisis: Verslag namens de Bijzondere Commissie belast met het onderzoek naar de financiële en bankcrisis, Belgische Senaat 27/04/2009, Wervingsstuk nr. 4-1100/1. Buffel, L., 2009, De steunmaatregelen van de Belgische overheden ten gunste van de financiële sector en de weerslag ervan op de overheidsfinanciën, in: Documentatieblad Federale Overheidsdienst Financiën – België, jg. 69, nr. 2, 2de kwartaal 2009. CBFA, een korte voorstelling, http://www.cbfa.be/nl/aboutcbfa/pres/pdf/presentation.pdf. (09/08/2010). Dexia, 2009, Persbericht 26 februari 2009, http://www.dexiabil.lu/webquotes/htm/download/nl/20090226_CP_NL.pdf. (14/07/2010) ECB, 2009, Jaarverslag 2008. ECB, 2009, Legal Working Paper Series No. 8, juli 2009. Ethias, 2009, Jaarverslag 2008, http://www.ethias.be/upload/corporate/nl/rapport/Rapport_annuel_Ethias_sa_NL.pdf. (14/07/2010). Europese Commissie, 2009, Steunmaatregelen N 255/2009 – België en N 274/2009 – Luxemburg. Aanvullende steun ten behoeve van Fortis Bank, Fortis Bank Luxemburg en 60
Fortis Holding, http://ec.europa.eu/competition/state_aid/register/ii/doc/N-255-2009WLAL-nl-12.05.2009.pdf. (30/03/2010). Europese Commissie, 2009, Economic crisis in Europe: causes, consequences and reponses, European Economy 7, http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/publication15887_en.pdf. (15/04/2010) Eurostat Guidance Note, 2009,
.(30/07/2010). ECB, 2009, The impact of government support to the banking sector on euro area public finances, Monthly Bulletin, July, p. 63-74. Febelfin, 2009, Jaarverslag 2008, http://www.febelfin.be/export/sites/default/febelfin/pdf/nl/publicaties/KerncijfersFebelf in2008.pdf. (12/07/2010). Febelfin, 2010, Jaarverslag 2009, http://www.febelfin.be/export/sites/default/febelfin/pdf/nl/publicaties/jr2009nl.pdf, (01/08/2010). Federale Overheidsdienst, Budget en Beheerscontrole, 2010, Het Stabiliteitsprogramma van België (2009-2012), http://www.begroting.be/portal/page/portal/INTERNET_pagegroup/INTERNET_stabiliteit sprogramma. (03/08/2010). Federaal Planbureau, 2009, Economische analyses en vooruitzichten, Communiqué, 20 mei 2009. Federaal Planbureau, 2009, Economische vooruitzichten 2009-2014, http://www.plan.be/admin/uploaded/200905191212010.proj2009_nl.pdf. (15/07/2010). Fortis, 2009, Jaarverslag 2008, www.analist.be/reports/fortis_be-2008.pdf. (13/07/2010). FPIM, 2009, Jaarverslag 2008. IMF, 2009, Country Report No. 09/87, maart 2009, Washington D.C. Hoge Raad van Financiën, 2010, Afdeling “Financieringsbehoeften van de Overheid”, Evaluatie 2008-2009 en begrotingstrajecten ter voorbereiding van het volgende stabiliteitsprogramma,
61
http://www.docufin.fgov.be/intersalgnl/hrfcsf/adviezen/PDF/HRF_fin_advies_201001.pdf. (12/07/2010). KBC, 2009, Jaarverslag 2008, https://multimediafiles.kbcgroup.eu/ng/published/KBCCOM/PDF/COM_RVG_pdf_jaarversl ag_2008_NL.pdf. (13/07/2010). Kirkpatrick, G., 2009, The Corporate Governance Lessons from the Financial Crisis, Financial Market Trends, OECD 2009, pre-publication version for Vol. 2009/1, http://www.oecd.org/dataoecd/32/1/42229620.pdf. (01/08/2010). Larosière, de, J., 2009, The high-level Group on Financial supervision in the EU, Report, 25 februari 2009, Brussel. Nationale Bank van België, 2009, Jaarverslag 2008, Brussel. Nationale Bank van België, 2010, Jaarverslag 2009, Brussel. Nationale Bank van België, 2009, Instituut voor de Nationale Rekeningen, Persmededeling 31/03/2009. < http://www.nbb.be/doc/DQ/N/DQ3/HISTO/NNCO08.PDF>. (19/07/2010). Nationale Bank van België, 2010, Instituut voor de Nationale Rekeningen, Persmededeling 31/03/2010, < http://www.nbb.be/doc/DQ/N/DQ3/HISTO/NNCO09.PDF>.(19/07/2010). Nationale Bank van België, 2010, Hoofdactiviteiten, . (04/08/2010). Nationale Bank van België, 2010, Economische projecties voor België – Voorjaar 2010, http://www.nbb.be/doc/TS/Publications/EconomicReview/2010/ecotijdI2010N_H1.pdf, (19/07/2010). Nationale Bank van België, 2010, Hoofdactiviteiten, http://www.nbb.be/doc/ts/Publications/brochures/activiteiten2010.pdf. (09/08/2010). Nationale Bank van België, 2010, Gegevens over het optreden van de Belgische overheid in het kader van de financiële crisis, http://www.nbb.be/doc/dq/E_pdf_EDP/FT201004.pdf, (17/07/2010). Nationaal Hervormingsprogramma 2008-2010 – België, Vooruitgangsrapport 2009, http://www.be2010.eu/admin/uploaded/200910220936090.NRP_2009_nl_01.pdf. (08/08/2010). 62
OECD, 2009, Belgium – Economic Outlook 87, Country summary, http://www.oecd.org/document/46/0,3343,en_33873108_33873261_45268718_1_1_1_1,0 0.html, (14/07/2010). OECD, 2009, The financial crisis. Reform and exit strategies. http://www.oecd.org/dataoecd/55/47/43091457.pdf. (09/08/2010) Rekenhof, 2009, Impact van de financiële crisis en de genomen steunmaatregelen op het beheer van de staatsschuld en de evolutie van de staatsfinanciën, Brussel. Rentefonds, 2009, jaarverslag 2008, www.rentefonds.be. (02/05/2010). Rentefonds, 2009, jaarverslag 2009, www.rentefonds.be. (02/05/2010). Rekenhof, 2010, 166ste boek van het Rekenhof, Opmerkingen en documenten aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers voorgelegd, Volume I. Rekenhof, 2010, 166ste boek van het Rekenhof, Opmerkingen en documenten aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers voorgelegd, Volume II. Turner, A., 2009, The Turner Review, A regulatory response to the global banking crisis. http://www.fsa.gov.uk/pubs/other/turner_review.pdf. (20/02/2010) Van Haver, K., (2010, 23 juli). Weg naar financieel toezicht EU ligt open. De Tijd, http://www.tijd.be/nieuws/archief/Weg_naar_financieel_toezicht_EU_ligt_open-.89417241615.art?highlight=financieel%20toezicht. (10/08/2010) Vandenberghe, H., 2009, Wetsvoorstel houdende verplichting voor financiële instellingen om een financieel noodplan op te stellen, Wervingsstuk nr. 4-1461/1Belgische Senaat, zitting 2009-2010, 15 oktober 2009,http://www.senate.be/www/?MIval=/publications/viewPub.html&COLL=S&LEG=4&NR=1461&VOLGNR=1&LANG=nl, (21/07/2010). Werkgroep “Kredieten aan de ondernemingen”, 2009, Syntheseverslag. http://www.cefip.be/FILES/Documenten/NL/Kredieten%20aan%20de%20onderneminge n_NL.pdf. (25/03/2010).
63
BIJLAGEN
64
Bijlage 1: Verhouding balanstotaal – bbp van financiële instellingen32
32
Bron: Bellot, F., Coëme, G., De Croo, H., Van der Auwera, L. en Collas, B., 2009, De financiële en bankcrisis: Verslag
namens de Bijzondere Commissie belast met het onderzoek naar de financiële en bankcrisis, Belgische Senaat 27/04/2009, Wervingsstuk nr. 4-1100/1. (p. 108)
65
Bijlage 2: De financiering van de Schatkist in 200833
33
Bron: Agentschap van de Schuld, Jaarverslag 2008, p. 18
66
Bijlage 3: De financiering van de Schatkist in 200934
34
Bron: Agentschap van de Schuld, Jaarverslag 2009, p. 18
67