De effecten van cultuureducatie en de gewenste kwaliteitsverbeteringen.
Maarten van Gaans, studentnummer 0642525 Afstudeerbegeleider: Dhr. W. Vluggen Opleiding Docent Muziek, spec. Muziek in Kunsteducatie Conservatorium Maastricht | Hogeschool Zuyd | 2011 -‐ 2012
Inhoud 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Samenvatting Inleiding Onderzoeksmethode Resultaten §3.1 Deelvraag 1 §3.2 Deelvraag 2 §3.3 Deelvraag 3 §3.4 Deelvraag 4 §3.5 Deelvraag 5 Conclusie Referentielijst Bijlagen -‐ Culturele infrastructuur in Nederland -‐ Begrippen en definities cultuureducatie
2
p. 3 p. 4 p. 6 p. 8 p. 8 p. 13 p. 21 p. 29 p. 34 p. 40 p. 43 p. 45 p. 45 p. 46
Samenvatting
Dit onderzoek beschrijft de effecten die cultuureducatie en –participatie hebben op de ontwikkeling van het kind. Naast deze effecten wordt de meerwaarde van cultuur op sociaal-‐maatschappelijk en economisch gebied onderzocht. Er zijn bepaalde kwalitatieve voorwaarden waaraan cultuur(educatie) moet voldoen, wil het een meerwaarde opleveren. In dit onderzoek heb ik het cultuureducatieprogramma van de scholen in de gemeente Gemert-‐Bakel bekeken. Het blijkt dat de nodige verbeteringen nodig zijn, willen de scholen voldoen aan de eisen die door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zijn opgesteld ten aanzien van de invulling en de kwaliteit van cultuureducatie. Om de kwaliteitsverbeteringen te realiseren zijn er diverse subsidieregelingen en fondsen in het leven geroepen waar scholen en cultuuraanbieders gebruik van kunnen maken. Het ministerie van OCW heeft echter de wens om culturele organisaties minder afhankelijk te maken van de overheid en heeft daartoe in de persoon van staatssecretaris Halbe Zijlstra de culturele basisinfrastructuur heringericht. Dit brengt vanaf 01 januari 2013 grote veranderingen met zich mee op het gebied van subsidieaanvragen. Deze veranderingen, maar ook de kansen in het heringerichte subsidiebestel, worden onderzocht en in beeld gebracht.
3
1. Inleiding
“Als deel van haar culturele taak heeft de overheid den plicht, de artistieke ontwikkeling van het volk te bevorderen”. Dat schreef de Amsterdamse SDAP-‐ wethouder van Kunstzaken en Onderwijs Emanuel Boekman in zijn proefschrift ‘Overheid en Kunst in Nederland’ waarop hij later promoveerde. “Voor zover kunstpolitiek ook de opvoeding tot het genieten van schoonheid inhoudt, richt zij zich zeker niet alleen tot het volwassen deel van de bevolking, doch ook tot de jeugd” (Boekman, 1939, p. 94). Het proefschrift van Boekman heeft indertijd behoorlijk wat losgemaakt, gezien het feit dat het de bakermat voor de Nederlandse cultuureducatie is gebleken. Kunst en cultuur – vaak ten onrechte in één adem genoemd – maken nog altijd veel los. Zeker nu, gezien de huidige economische crisis waarin ons land verkeert, is cultuur wekelijks in het nieuws, al dan niet als gemakkelijk ‘bezuinigingsobject’. In tegenstelling tot wat velen denken kijkt de overheid niet anders naar de rol die Boekman voorzag voor de overheid op het gebied van cultuureducatie. De overheid ziet nog altijd het belang van cultuureducatie in: “Cultuur geeft onze wereld en onze persoonlijke ontwikkeling vorm. Onze taal en cultuur laten zien waar we vandaan komen en wie we zijn. Cultuur staat zowel voor binding, identiteit en traditie als voor dynamiek, creativiteit en vernieuwing. Onze netwerken worden steeds internationaler. Cultuur is hier zowel een afspiegeling als een motor van. Je culturele bagage bepaalt in hoeverre je onderdeel kunt zijn van deze ontwikkelingen en klaar bent voor de toekomst” (Zijlstra, 2011, p. 2). Deze bevindingen – en legitimeringen voor investeringen in cultuur -‐ passeren dikwijls de revue, zonder de kwaliteit en representativiteit van de onderzoeken te noemen. De nieuwe kwaliteitseisen op het gebied van cultuureducatie in combinatie met meerwaarde die cultuureducatie zou opleveren vormden voor mij de aanleiding tot dit onderzoek. De nieuwe kwaliteitseisen maken onderdeel uit van de de herinrichting van de culturele basisinfrastructuur die vanaf 01 januari 2013 een feit is. Deze herinrichting zal veel veranderingen met zich meebrengen. Iedereen die werkt in de culturele sector of betrokken is hierbij zal dit gaan merken de komende jaren. Het is voor scholen en cultuuraanbieders van belang om te weten wat deze veranderingen inhouden en teweeg gaan brengen. Om te kijken hoe de theorie zich verhoudt ten opzichte van het beleid van de overheid heb ik onderzoek verricht binnen de gemeente Gemert-‐Bakel.
4
Het onderzoek wordt gestuurd door de hoofdvraag: “Op welke manier kan de kwaliteit van cultuureducatie in Gemert-‐Bakel versterkt worden en bijdragen aan de ontwikkeling van het kind?”. Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden heb ik de volgende deelvragen opgesteld: 1.) Welke invloed heeft cultuureducatie op de creatieve ontwikkeling van het kind? 2.) Wat is de maatschappelijke en economische waarde van kunst en cultuur? 3.) Hoe ziet de vernieuwde culturele basisinfrastructuur (2013-‐2016) eruit en welke subsidiemogelijkheden zijn er op het gebied van cultuureducatie? 4.) Hoe ziet de invulling van het cultuureducatieprogramma van de basisscholen in Gemert-‐Bakel eruit? 5.) Hoe kunnen culturele instellingen hun diensten en aanbod beter afstemmen op de vraag en behoefte van het onderwijs?
5
2. Onderzoeksmethode
In dit onderzoek heb ik mij beperkt tot cultuureducatie in het primair onderwijs in de gemeente Gemert-‐Bakel. De keuze voor het primair onderwijs is gemaakt omdat de cultuureducatie in het primair onderwijs een speerpunt is van zowel het ministerie van OCW als van de provincie Noord-‐Brabant. Daarnaast is het wetenschappelijk gezien veel interessanter om de invloeden van cultuureducatie op de ontwikkeling van het kind (4-‐12 jaar) te bestuderen dan de invloed die cultuureducatie uitoefent op pre-‐adolescenten in het voortgezet onderwijs. Cultuureducatie is bij de laatstgenoemde groep onlosmakelijk verbonden met cultuurparticipatie. Gezien het feit dat cultuurparticipatie door pre-‐adolescenten voornamelijk tot stand komt door omgevingsfactoren (vrienden, multimedia en sociale media) is er naar mijn mening geen objectieve onderzoeksmethode mogelijk. Deelvraag 1: Welke invloed heeft cultuureducatie op de creatieve ontwikkeling van het kind? Om dit te onderzoeken heb ik mij als eerste verdiept in de werken van diverse (ontwikkelings)psychologen als Jean Piaget, Lev Vygotsky en John R. Anderson. Al lerende en zoekende ben ik in aanraking gekomen met meerdere, voor mij toen nog onbekende, ontwikkelingspsychologen. Vervolgens ben ik aanraking gekomen met prof. dr. Barend van Heusden, hoogleraar cultuur en cognitie, in het bijzonder met betrekking tot de kunsten, aan de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen. Na mij verdiept te hebben in het onderzoek van Cultuur in de Spiegel (naar een doorlopende leerlijn in cultuuronderwijs) heb ik de kans gehad om een door hem gepresenteerde keynote over de ontwikkeling van het cultureel zelfbewustzijn bij te wonen. In deze keynote, die werd gepresenteerd bij de Zuid-‐Nederlandse regioconferentie over cultuureducatie, werd zeer regelmatig creativiteitsontwikkeling aangehaald. Deze keynote vormde in combinatie met mijn inmiddels opgedane kennis van cognitieve ontwikkelingspsychologiën en de literatuur die afkomstig is van Van Heusden, een gedegen basis om onderzoek te doen. Deelvraag 2: Wat is de maatschappelijke en economische waarde van kunst en cultuur? Voor de kwantitieve gegevens heb ik het meest gebruikt gemaakt van de brochure ‘In Beeld’ van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW); rapporten van SEO Economisch Onderzoek en berekeningen van het Centraal Bureau voor Statistiek. Om de maatschappelijke waarde van kunst aan te geven heb ik diverse nota’s en plannen van overheden gebruikt. Daarnaast is er in het verleden al veel onderzoek verricht naar de waarde van kunst en cultuur. De belangrijkste resultaten hieruit heb ik verwerkt in de beantwoording van deze deelvraag.
6
Deelvraag 3: Hoe ziet de vernieuwde culturele basisinfrastructuur (2013-‐2016) eruit en welke subsidiemogelijkheden zijn er op het gebied van cultuureducatie? De vierjaarlijkse subsidieregeling ondergaat vanaf 01 januari 2012 een metamorfose en is uitgewerkt in de regeling ‘Culturele basisinfrastructuur 2013-‐ 2016’. De herinrichting van het culturele veld staat uitgewerkt in de nota ‘Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid’ van staatssecretaris Zijlstra. Deze nota’s vormen dan ook de basis van het onderzoek binnen deze deelvraag. Daarnaast heb ik gebruik gemaakt van het provinciale subsidiebeleid van Noord-‐ Brabant. Deelvraag 4: Hoe ziet de invulling van het cultuureducatieprogramma van de basisscholen in Gemert-‐Bakel eruit? Om deze vraag te beantwoorden heb ik onder andere gebruik gemaakt van het door Kunstbalie ontwikkelde kunstmenu en heb ik kunstcoördinatoren en directeuren gevraagd naar de invulling van de ‘witte vlekken’ in het kunstmenu. Het kunstmenu neemt men af van Kunstbalie, het provinciale expertisecentrum voor cultuureducatie en amateurkunst. Deelvraag 5: Hoe kunnen culturele instellingen hun diensten en aanbod beter afstemmen op de vraag en behoefte van het onderwijs? De beantwoording op deze deelvraag is mede tot stand gekomen op basis van het stappenplan van YoungMentality (onderdeel van Motivaction). Dit stappenplan heb ik gespecificeerd op culturele organisaties. Daarnaast heb ik juridisch-‐ formele en informele samenwerkingsverbanden onderzocht die plaats kunnen hebben in de culturele sector. Tot slot heb ik gebruik gemaakt van de profielomschrijving van de marktplaats voor cultuureducatie, zoals die aanwezig zijn in de provincie Noord-‐Brabant. De resultaten van deze onderzoeken zijn verwerkt in hoofdstuk 3, waarna er een algehele conclusie wordt getrokken in hoofdstuk 4, waarmee de hoofdvraag beantwoord is.
7
3. Resultaten
§3.1. Welke invloed heeft cultuureducatie op de creatieve ontwikkeling van het kind? “Muzikale creativiteit moet, net als creativiteit op andere gebieden, beschouwd worden als een basale menselijke eigenschap en niet als een specifieke gave die slechts weinigen bezitten.” (Vygotksy) Creativiteit en innovatief denken lijken de sleutelwoorden te zijn van de 21ste eeuw. Het creativiteitsproces krijgt dan ook steeds meer aandacht vanuit het bedrijfsleven. Dit heeft geresulteerd in een soort maatschappelijke behoefte, welke zijn weg naar het onderwijs heeft gevonden. De vraag van het bedrijfsleven en indirect ook de maatschappij is om mensen ‘creatief te maken’. De huidige wijze waarop het onderwijs is ingericht, helpt creativiteit juist om zeep, zo stellen enkelen. “We are educating children out of their creativity” (Robinson & Aronica, 2009, p. 16). In deze onderzoeksvraag ga ik op zoek naar de invloed van cultuureducatie op de ontwikkeling van creativiteit. Om een kader te scheppen zal ik eerst duidelijk maken wat er met de term creativiteit wordt bedoeld. In tegenstelling tot wat velen denken heeft creativiteit in de basis niets te maken met het wel of niet kunstzinnig zijn. Volgens het onderzoeksteam van Cultuur in de Spiegel is creativiteit “het vermogen om herinneringen (dus de geheugenelementen van mensen) op een niet direct voor de hand liggende manier te gebruiken. Een creatief persoon is iemand die het verschil tussen herinnering en werkelijkheid op een nieuwe en minder voor de hand liggende manier overbrugt – bijvoorbeeld door nieuwe technieken te ontwikkelen of door dingen anders te benoemen (beeldspraak)” (http://www.cultuurindespiegel.nl). Vygotsky omschreef creativiteit als “het menselijk vermogen om het gegevene op een nieuwe manier op te vatten of op een nieuwe manier te combineren” (Geciteerd in: Verslag Kunst en Leren, 2011, p. 2). Er ligt dus een duidelijke link tussen de hedendaagse interpretatie van creativiteit en de interpretatie van een eeuw geleden. Creativiteit in het leerproces Creativiteitsontwikkeling is niet iets wat je als doel kunt stellen in het onderwijs; het vormt een onderdeel in het leerproces en moet behouden en ontwikkeld worden. “You can’t make creativity happen, you can only allow it to happen” Anderson (1994). Dit ‘toestaan’ kan tot uiting komen in het onderwijs, en dan met name in het kunstonderwijs. Het kunstonderwijs is onderwijs in het maken en het bedenken van nieuwe mogelijkheden. Je zou het citaat van Anderson kunnen interpreteren als een oefening: een oefening in verbeelding. Doordat je in het onderwijs bepaalde mogelijkheden ziet en handvaten krijgt aangereikt, maak je persoonlijke keuzes. Binnen het kunstonderwijs ontwikkel je een eigen stijl op het gebied van bijvoorbeeld musiceren, dansen, ontwerpen, regisseren of schrijven.
8
Deze keuzes maak je normaliter zelf; ze kunnen echter ook in overleg tot stand komen, of vanuit een traditie als uitdrukking van een plaatselijke cultuur. Maar zelfs als je werkt in een bepaalde traditie, als je dus leert te werken volgens regels en gewoontes, dan nog zul je zelf bepaalde keuzes moeten maken. Je leert van cultuuronderwijs dat een gewoonte of traditie je aan de ene kant houvast biedt en zekerheid, maar aan de andere kant ook veranderd kan worden en aangepast kan worden aan nieuwe omstandigheden. Het leren omgaan met verandering is dan ook een heel belangrijk aspect van cultuuronderwijs. (Efland 2002) Wat ik zojuist beschreven heb sluit aan bij de sociaal-‐constructivistische opvattingen dat een leerling actief moet participeren in zijn eigen leerproces. Het leerproces zelf moet ertoe leiden dat kinderen opgeleid worden tot divergente probleemoplossers. Tegenwoordig moet men andere competenties ontwikkelen dan de mens in voorgaande eeuwen moest. Creativiteit wordt door het bedrijfsleven gezien als de belangrijkste leiderschapskwaliteit.
Er wordt door de maatschappij tegenwoordig gevraagd om ‘divergente probleemoplossers’; mensen die met een verruimende blik en daardoor vanuit verschillende invalshoeken problemen of vraagstukken tegemoet kunnen treden. Creativiteit komt niet bovenop dit leerproces maar maakt er een belangrijk onderdeel van uit. Creativiteit en verbeelding Divergent denken, dat onlosmakelijk is verbonden met creativiteit, kan getraind worden in het onderwijs. Het proces behoeft een leercontext waarbij de leerling uitgenodigd wordt om zijn verbeelding te gebruiken. Hierbij dien ik op te merken dat verbeelding niet uitsluitend als een visueel begrip moet worden opgevat. Bij verbeelding kun je alle zintuigen gebruiken.
9
Vygotsky (1933) ziet in spel de ideale manier waarop de leerling zijn verbeelding kan gebruiken. In spel wordt volgens Vygotsky immers de betekenis van de dingen losgekoppeld om ze vervolgens een nieuwe betekenis te geven. Er opent zich op deze manier een nieuwe wereld van mogelijkheden. Hiermee is ook Vygotsky’s omschrijving van de term creativiteit – zoals beschreven op de vorige pagina – uitgelegd. Creativiteit en verbeelding hebben dus niet dezelfde betekenis; het zijn aparte functies. Creativiteit is een bepaalde denkstructuur en verbeelding maakt daar onderdeel vanuit. De verbeelding, zometeen gebruikt als ‘imagination’, is een heel gespecialiseerde cognitieve functie, een sterke emotionele ervaring en bijzondere manier van werken. “Imagination is the source of new possibilities. In the arts, imagination is a primary virtue. So it should be in the teaching of mathematics, in all of the sciences, in history, and indeed, in virtually all that humans create. This achievement would require for its realization a culture of schooling in which the imaginative aspects of the human condition were made possible. We ought to be helping our students discover new seas upon which to sail rather than old ports at which to dock.” (Eisner, 2009, p. 9). Eisner stelt dus dat we verbeelding moeten trainen bij studenten. Het belang van het ontwikkelen van de competentie om te verbeelden zien we terug bij meerdere ontwikkelingspsychologen. Onderzoekers stellen vast dat spel helpt het gat tussen verbeelding en werkelijkheid te vullen. Ook Russ (2003) merkt de connectie op tussen spel en de ontwikkeling van creativiteit: “Play and creativity have been linked in numerous ways. Theoretically, pretend play fosters the development of cognitive and affective processes that are important in the creative act. Russ’s (1993) model of affect and creativity identified the major cognitive and affective processes in play have been related to divergent thinking in children. In a longitudinal study, quality of fantasy and imagination in play predicted divergent thinking over time. […] An important question is whether play can facilitate creativity. Play has been found to facilitate insight ability and divergent thinking. Studies have also shown that children can be taught to improve their play skills.” In dit citaat ligt een waarde voor creativiteit omdat het leren verbeelden nieuwe voorstellingen, nieuwe mogelijkheden en veranderingen biedt. Je kunt op vele manieren omgaan met veranderingen: het opmerken van de verandering(en) en het analyseren ervan; je ertegen verzetten of meebewegen; erop reageren of het negeren. In het cultuuronderwijs, en dan met name in het kunstonderwijs, reageer je door iets te maken: van een compositie tot een schilderij en van een maquette tot het schrijven van poëzie. Dat onderscheidt kunstonderwijs van andere vormen van onderwijs, waar de nadruk minder op creativiteit, innovatie en verbeelding ligt (Eisner 2009). De zojuist genoemde creativiteit is van essentieel belang voor het leren, zo stelde Bert van Oers (bijzonder hoogleraar Cultuurhistorische Onderwijspedagogiek aan de VU) tijdens zijn keynote op de conferentie Kunst en Leren op 9 november 2011 te Utrecht.
10
Volgens Van Heusden (2009) beschikken mensen over verschillende strategieën die hen in staat stellen met verschil en verandering om te gaan. Deze strategieën zijn volgens hem onze ‘basic skills’, oftewel onze culturele basisvaardigheden. Er zijn vier culturele basisvaardigheden die je systematisch ten opzichte van elkaar kunt beschouwen: waarnemen (zintuiglijk); verbeelden; conceptualiseren en analyseren.
Figuur 1: De vier culturele basisvaardigheden. De pijl drukt de chronologische volgorde uit waarin de vaardigheden voorkomen. Waarneming en analyse zijn meer sensorisch (gericht op het kennen van de werkelijkheid), verbeelding en conceptualisering meer motorisch (gericht op het maken van werkelijkheid). Waarneming en verbeelding werken met concrete voorstellingen, conceptualisering en analyse met abstracte voorstellingen.
Onder de tweede culturele basisvaardigheid (de in dit hoofdstuk centraal staande verbeelding) verstaat Van Heusden “het manipuleren van het geheugen waardoor nieuwe voorstellingen – en daarmee ook nieuwe mogelijkheden – ontstaan.” Het verbeeldend vermogen – het vermogen om met bekende elementen iets nieuws te maken – is volgens van Heusden bijzonder groot. Een belangrijk gevolg van dit vermogen tot verbeelding is dat de we ons de toekomst anders kunnen voorstellen dan het verleden dat we al kennen. Wie zich de toekomst voorstelt doet ook niets anders dan met elementen uit het verleden – de eerder genoemde bekende elementen -‐ een voorstelling construeren en die opslaan in het geheugen – zodat ook ons beeld van de toekomst een herinnering wordt. Wat betreft het verleden is het cultuuronderwijs is de onderwijstak waar je kinderen kunt prikkelen tot nieuwsgierigheid. Want wie veel opmerkt, heeft meer bagage en meer geheugen. Omdat het cultuuronderwijs zo breed is (kunst, geschiedenis, filosofie, maatschappijleer) doen zich interessante dwarsverbanden voor waardoor je nieuwe kennis hebt die je meeneemt in je creatieve ontwikkeling.
11
Door het cultuuronderwijs leren kinderen het verleden, het culturele erfgoed te koesteren omdat het een bron is van mogelijkheden waaruit je kunt putten. Het verleden levert de bagage waarmee kinderen de toekomst vorm moeten gaan geven. Leerlingen zullen door het herhalen van het verleden niet ‘versteend’ raken maar zullen het verleden aanpassen en omvormen waardoor er een eigen stijl en identiteit ontstaat (Van Heusden 2011). Leerlingen zullen het verleden niet koesteren of waarderen vanwege intrinsieke motivaties, maar omdat ze er (onbewust) kennis vandaan halen. Zoals Van Heusden al aangaf is naast verbeelding ook een scherpe waarneming en een goed geheugen een culturele basisvaardigheid. Deze twee pijlers worden binnen cultuureducatie getraind, waarmee we een tweede meerwaarde van cultuureducatie op het gebied van creativiteitsontwikkeling gevonden hebben. Het cultuuronderwijs draagt dus in grote mate bij aan de creatieve ontwikkeling van het kind. Enerzijds leert cultuuronderwijs je omgaan met veranderingen -‐al dan niet door het ontwikkelen van de culturele basisvaardigheid ‘verbeelden’ -‐ en anderzijds leer je door het gegevene opnieuw te gebruiken en om te vormen een eigen stijl en identiteit te ontwikkelen die je nieuwe mogelijkheden kan bieden en kan vormen tot een individu met een divergente visie.
12
§3.2 Wat is de maatschappelijke en economische waarde van kunst en cultuur?
“De legitimatie van kunst is voor alles gelegen in de zeggingskracht van die kunst. Dat is wat blijft, soms ook na eeuwen.” A. 's Gravesande, voorzitter van de Vereniging voor kunst, cultuur en erfgoed / Kunsten '92
Voor onze beleidsmakers is kunst en cultuur een hot item; niet alleen om erop te bezuinigen, maar vooral om te onderzoeken welke impact kunst en cultuur hebben. Niet op de laatste plaats gebeurt dit omdat er vanuit de overheid een sterke behoefte aan legitimering van het te voeren beleid is. Om duidelijk in beeld te brengen wat de sociaal-‐maatschappelijke en economische waarde van kunst en cultuur is, ga ik uit van de definitie die de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Economie geduid hebben in het onderzoeksprogramma Cultuur en Economie, namelijk dat cultuur gezien wordt als onderdeel van de creatieve bedrijfstakken (Hofstede & Raes, 2006, p. 20). Alles wat buiten deze definitie van cultuur valt, zoals cultuur opgevat als een systeem van gedeelde normen en waarden, valt dus buiten de reikwijdte van dit onderzoek. Tot 2005 werden creatieve bedrijfstakken zoals grafisch ontwerp, architectuur, mediaontwikkeling en de reclamebranche als ‘gewone bedrijfstakken’ gezien; later kwam men door middel van een CPB-‐rapport tot inzicht dat er een rol is weggelegd voor de overheid om creatieve bedrijfstakken te stimuleren (Canoy, Nahuis, Waagmeester, 2005, p.13). Het blijkt dat er positieve maatschappelijke effecten zijn toe te schrijven aan de creatieve bedrijfstakken. Voor de cultuursector was deze uitkomst van groot belang; wanneer namelijk blijkt dat de creatieve bedrijfstakken een meerwaarde vormen voor de maatschappij is het voor de overheid een legitimering om te investeren in deze bedrijfstak. We zien dat de overheid vanaf dat moment het beleid gaat afstemmen op de verrichte onderzoeken naar de invloed die de aanwezigheid van creatieve bedrijfstakken heeft op het vestigingsklimaat van mensen en bedrijven in een wijk, stad of regio.Studies die een investering in cultuur voor-‐ of achteraf moeten legitimeren, zijn een hype vanaf dat moment. Uit de studies blijkt dat de effecten die een meerwaarde vormen in te delen zijn in grofweg drie hoofdcategorieën: 1. Individuele effecten: “cultuur vergroot het individuele genot, geluk en welzijn”. 2. Sociale effecten: “cultuur is een sociaal bindmiddel”. 3. Economische effecten: “cultuur is goed voor de economie”.
13
Individuele effecten Het meten van de impact die kunst en cultuur heeft op het individu heeft vanaf het allereerste moment ter discussie gestaan. De methodologie die hierbij namelijk wordt toegepast is over het algemeen die van empirisch onderzoek dat meestal, maar niet altijd, kwalitatief is (Boyes & Reid, 2010). Deze manier van onderzoeken veroorzaakt kritiek van twee kanten: Vanuit de kunsten, waar men van mening is dat deze manier van onderzoeken te eenzijdige informatie oplevert en anderzijds vanuit de wetenschap, waar men bezwaren heeft tegen de vooronderstelling en de methodologie van het onderzoek. Deze onderzoeken zijn vaak niet, of onvoldoende theoretisch onderbouwd. Dit geldt tevens voor de gekozen benadering. Om een divergente blik op de zaak te werpen heb ik zowel wetenschappelijke onderzoeken als onderzoeken door bureaus in opdracht van de overheid onderzocht. Het blijkt dat het effect van kunst en cultuur op een mens verder gaat dan alleen het genot dat men ervaart bij het bezoeken van een museum, concert of theater. Men hecht niet alleen waarde aan de inhoud van het bezoek maar ook aan de mogelijkheid tot receptieve kunstbeoefening; men hecht dus waarde aan de mogelijkheid om van cultuur te kunnen genieten. De aanwezigheid van cultuur vertegenwoordigt een soort ‘optiewaarde’, waarmee ik kan stellen dat cultuur naast individueel genot ook bijdraagt aan het geluk van iemand. Op de vorige pagina heb ik beschreven dat er vele onderzoeken zijn gedaan naar de effecten van kunst en cultuur op de vestigingskeuze van mensen en bedrijven. Er kan worden gesteld dat mensen evenveel waarde hechten aan de culturele voorzieningen in de stad of woonomgeving, als aan aanwezige voorzieningen zoals winkelvoorzieningen, scholen en parken. De aanwezigheid van en de mogelijkheid tot het bezoeken van culturele voorzieningen uit zich in trots op de stad en woonomgeving. Daarnaast heeft het een positieve uitwerking op het imago van de stad. Ter verduidelijking kan ik de ‘Culturele Lente die de gemeente Heerlen doormaakt, aanhalen. De gemeente Heerlen investeert, in tegenstelling tot het overgrote deel van de Nederlandse gemeenten, vele miljoenen in cultuur. De gemeente Heerlen bevindt zich aan de rand van Limburg, in de voormalige Oostelijke Mijnstreek, in een sociaal zwakkere regio. Volgens wethouder Diederen is dat een reden om juist extra te investeren in cultuur. Anticiperend op de vergrijzing in de regio en de leegstand van gebouwen in de binnenstad hoopt de gemeente met de investering van miljoenen de leefbaarheid in de stad te vergroten (Imagoverandering Heerlen; van drugsstad tot kunstcentrum, 2010, p. 4-‐5). De gemeente Heerlen speelt handig in op de vergrijzing in de regio en hoopt dat jongeren en hoger opgeleiden zich in de regio komen vestigen, aangezien onderzoek uitwijst dat mensen met een hogere opleiding willen wonen in steden met een gevarieerd cultureel aanbod.
14
Daarnaast is de gemeente ervan overtuigd dat kunst en cultuur en de deelname eraan, het (cultureel) zelfbewustzijn verhoogt en de trots van de inwoners, waarmee de leefbaarheid in de gemeente wordt verbeterd. Dat dit een juiste aanname is blijkt uit een onderzoek in opdracht van het ministerie van VROM (tegenwoordig I&M hetend) dat in 2009 is verricht. Hieruit komt naar voren dat de gemeente Heerlen in 2009 op de derde plaats eindigde op de lijst van steden met de beste leefbaarheid. Gezondheidszorg is één van de belangrijkste onderwerpen op de maatschappelijke agenda. Het blijkt dat kunst en cultuur een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het welzijn en de gezondheid van mensen. Hier ligt dan ook een taak van de gemeente, namelijk de taak om de gezondheid van haar inwoners te beschermen en te verbeteren. Dit is vastgelegd in de Wet Publieke Gezondheidszorg (WPG). Ook de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is gericht op gezondheid, bijvoorbeeld de taak van de gemeente om de openbare geestelijke gezondheidszorg te verbeteren. Op het gebied van welzijn blijkt dat deelname aan culturele activiteiten in de buurt onder andere leidt tot meer zelfvertrouwen, een groter gevoel van veiligheid en tevredenheid met de woonomgeving (Marlet, 2010, p. 41). Ook komt uit onderzoek van diezelfde Marlet naar voren dat mensen die deelnemen aan culturele activiteiten zich gelukkiger voelen en gezonder zijn, zowel mentaal als fysiek. Daarnaast zijn er onderzoeken waaruit blijkt dat kunst en cultuur een positieve invloed hebben op de genezing en de gezondheid van patiënten. Het herstel verloopt voorspoediger, zowel fysiek, mentaal als emotioneel. Dit resulteert in een korter verblijf in de kliniek of het verzorgingshuis (Rollins, 2009, p. 37-‐39). Hiermee levert cultuur niet alleen een positieve invloed op de gezondheid maar kan het mogelijk ook een kostenbesparing opleveren. Aangezien welzijn niet aan een leeftijd gekoppeld is zijn er ook onderzoeken gedaan naar de invloed van cultuur(participatie) op jongeren. Van Overbeek et al (2006, p. 2) constateren een positief effect van dansen op jongeren. Dans is namelijk een middel om jongeren in beweging te krijgen (denk aan de hype die momenteel heerst onder jongeren om aan ‘zumba’ te doen). Sociale effecten Dat cultuur een sociaal bindmiddel is, is evenzo bekend als het feit dat men genot ervaart bij het ondernemen van een culturele activiteit. Interessant is het echter om te onderzoeken of er ook (wetenschappelijk) bewijs is dat cultuur zorgt voor sociale cohesie, participatie en dergelijke. Uit een enquête-‐onderzoek van 21minuten.nl, tegenwoordig De Nationale Dialoog hetend, kwam naar voren dat men waarde hecht aan versterking van sociale cohesie, in de vorm van een meer solidaire en minder individualistische samenleving.
15
Aangezien cultuur onlosmakelijk is verbonden met de identiteit, is het van groot belang om te onderzoeken welke rol cultuur speelt op het gebied van de vorming van een collectieve identiteit en collectieve trots. Hier ligt een rol weggelegd voor culturele evenementen maar nog meer bij het cultureel erfgoed. Cultureel erfgoed maakt mensen bewust van de rijke cultuur en geschiedenis van hun leefomgeving en ontwikkeling van hun identiteit. De keerzijde van de medaille is dat er door de ontwikkeling van een collectieve, culturele identiteit een kloof kan ontstaan tussen verschillende bevolkingsgroepen. Als cultuur zich namelijk richt op een bepaalde geprivileerde bovenlaag kan er een kloof ontstaan tussen verschillende lagen. Een ander gevaar zouden culturele activiteiten kunnen zijn die gericht zijn op het versterken van culturele identiteit, bijvoorbeeld religieuze activiteiten. Daarnaast kunnen activiteiten bij bepaalde etnische groeperingen leiden tot radicalisme en rivalisme tussen deze groepen. Deze gevaren ten spijt kan over het algemeen geconcludeerd worden dat deelname aan culturele activiteiten in de woonomgeving zorgt voor meer sociale contacten met mensen uit de buurt. Ook leidt het tot meer vertrouwen in de gemeenschap en de gemeenschappelijke identiteit. Diverse provincies en gemeenten zien cultuur als een belangrijk sociaal bindmiddel tussen haar burgers (provincie Zeeland, 2005 & provincie Zuid-‐ Holland, 2008). Cultuur bevordert de maatschappelijke participatie in het algemeen en die van kwetsbare groepen in het bijzonder. Cultuur kan verschillen tussen mensen overbruggen omdat zij verbroedert. Verder blijkt uit een brief van staatssecretaris Albayrak (2009) dat de actieve deelname van gedetineerden aan kunst en cultuur een succesvolle terugkeer in de samenleving bevordert. Economische effecten Om de economische effecten te verklaren is het van belang om eerst de inrichting en de financiering van het Nederlandse cultuurstelsel onder de loep te nemen. Cultuur is onlosmakelijk verbonden zijn met onze economie en samenleving. Cultuur draagt bij aan innovatie, dynamiek en vitaliteit op tal van terreinen in ons economisch leven. De invloeden van cultuur op de economie zijn het best meetbaar en daardoor het meest uiteenlopend en het best gedocumenteerd. De invloeden vice versa zijn echter ook zeer interessant; deze kunnen we echter op pas langere termijn opmerken. Gezien de huidige economische recessie (april 2012) zal de economie een grote invloed hebben op de culturele sector in Nederland. Het besteedbaar inkomen van publiek en sponsoren zullen afnemen, wat als gevolg met zich meebrengt dat het verdienvermogen van culturele ondernemers zal krimpen en de begrotingen van cultuuraanbieders gebaseerd zullen moeten worden op handhaving met minder middelen. De intrinsieke waarde van kunst en cultuur is zoals eerder al aangegeven niet in geldbedragen of percentages uit te drukken; de economische waarde van kunst en cultuur in Nederland wel.
16
Het Ministerie van OCW heeft, om de economische waarde van de culturele sector te kunnen berekenen, de sector afgebakend binnen de creatieve sector. Bij deze afbakening heeft het ministerie de brede definitie van het CBS overgenomen waarbij er drie te onderscheiden pijlers zijn: kunsten en cultureel erfgoed, media-‐ en entertainmentindustrie en creatieve zakelijke dienstverlening. Daarnaast zijn bedrijven en werknemers te onderscheiden in onderdelen van de productieketen: creatie, productie en exploitatie (of presentatie). Zie onderstaande afbeelding:
Een belangrijk en veelgehoord economisch argument is, naast de directe werkgelegenheid bij cultuurinstellingen, het belang van cultuur voor het aantrekken van toeristen. De bezoekers van een theater, museum of festival geven niet alleen geld uit bij de kassa van die culturele instelling, maar ook in de plaatselijke horeca en de hotels. Op die manier stimuleren ze de stedelijke en de nationale economie. Er zijn, zowel in binnen-‐ als buitenland, zeer uiteenlopende schattingen over dit type economische baten van cultuur. Het CBS in Nederland heeft geen totaalcijfers over de culturele sector beschikbaar omdat deze niet op detailniveau beschikbaar zijn. In onderstaand figuur is de geschatte toegevoegde waarde van de sector (in procenten) afgezet tegen die van alle goederen en diensten in Nederland, het bruto binnenland product (bbp) in 2009. Hieruit blijkt dat de omvang van de culturele sector, van bibliotheek en museum tot designonderneming of architectenbureau, over de jaren heen schommelt rond de 3% van het bbp.
17
Het gesubsidieerde deel van de culturele sector genereerde in 2009 een omzet van ongeveer 5 miljard euro. Naast de professionele culturele sector, is ook de amateurkunstsector goed voor veel omzet. Jaarlijks geven amateurkunstenaars samen 1,35 miljard euro uit aan onder meer instrumenten, lessen en materiaal. Maar het economisch belang van de amateurkunstsector is groter dan deze uitgaven: in totaal gaat er 2,75 miljard euro in om. Nederlandse kunst-‐ en cultuurinstellingen zijn wereldwijd actief. Zo zijn op muzikaal gebied dj Armin van Buuren en André Rieu de belangrijkste Nederlandse exportproducten. De culturele sector exporteert producten in de vorm van onder meer voorstellingen, tentoonstellingen of ontwerpen naar het buitenland. Daarnaast exporteert de sector creatieve producten, zoals cd’s en dvd’s. De export van de culturele sector in 2009 is naar schatting circa 4,9 miljard euro. Dit is ongeveer 14 procent van de bruto productie van de culturele sector in dat jaar. In 2009 leverden auteursrechten in combinatie met alle optredens van Nederlandse artiesten in het buitenland 64,9 miljoen euro op. De export van deze producten steeg in 2009 met 29 procent ten opzichte van 2008. Behalve de export van de muzieksector werden 482 Nederlandse films vertoond op internationale filmfestivals en presenteerden galerieën Nederlandse kunst op tal van internationale beurzen. De exportwaarde van het Nederlandse boek betrof tot slot 383 miljoen euro (Ministerie van OCW, 2010). Dit zijn de cijfers die aantonen hoeveel er direct verdiend wordt met diensten zoals uitvoeringen, export en ontwerpen. Wat de legitimering van het investeringsbeleid van het Rijk betreft, is het erg interessant om te bekijken welke doorwerking de culturele sector heeft op de economie. Los van cultuur als vestigingsfactor voor bedrijven, die link heb ik in de vorige paragrafen beschreven, kan cultuur ook een bron van inspiratie zijn. Met het bezoeken van culturele activiteiten schijnt ‘cultural capital’ te worden opgebouwd dat de innovativiteit en creativiteit van werknemers en daardoor ook van bedrijven kan bevorderen.
18
Vanuit deze hypothese is een verband gevonden tussen de hoeveelheid cultureel erfgoed in een land en de economische groei (Hofstede en Raes, 2005). Denk bijvoorbeeld aan het grote aantal buitenlandse toeristen dat ons land bezoekt vanwege zijn vele culturele instellingen en hier entreekaartjes koopt, consumeert in de horeca en verblijft in hotels. Als gaan kijken naar de omzet in de culturele sector is 2/3 hiervan afkomstig uit de creatieve zakelijke dienstverlening, de entertainmentindustrie of de export; 1/3 is afkomstig uit subsidies. Hierbij valt wel op te merken dat 40% van dit 1/3 deel weer afkomstig is uit ‘de markt’. De overige inkomsten komen uit publieke middelen, vooral subsidies van gemeenten, de Rijksoverheid (inclusief fondsen) en provincies. De markt is daarmee veruit de grootste financieringsbron voor cultuur. Als we het gesubsidieerde deel van de omzet in de culturele sector in beeld willen brengen krijgen we het volgende overzicht: Paars: Rijk, 18%; Roze: Provincies, 5%; Beige: Gemeenten, 38%; Groen: Eigen inkomsten, 39%. Bron: Berenschot Presentatie Paradisodebat
19
Samenvattend zijn de effecten van cultuur weer te geven in een schema waarbij de culturele instellingen of uitingen alsvolgt zijn onderverdeeld: 1. Theaters, inclusief schouwburgen, concertzalen, bioscopen en filmhuizen; 2. Musea, inclusief galerieën, tentoonstellingen en cultureel en historisch erfgoed in musea; 3. Festivals, inclusief evenementen; 4. Architectuur & monumenten, cultureel en historisch erfgoed in het straatbeeld zoals historische gebouwen; 5. Cultuur in de buurt, cultuureducatie op school, muziekscholen, bibliotheken, uitleencentra en culturele evenementen en festivals in de buurt.
Actieve participatie
Passieve participatie
Individuele effecten Individuele baten cultuurconsumptie Optiewaarde aanwezige cultuur Verbetert onderwijsprestaties Bevordert trots op buurt en stad
Cultuur in de buurt
Theaters, Musea, Festivals
Verbetert welzijn en gezondheid Sociale effecten Bevordert sociale cohesie en collectieve identiteit Voorkomt criminaliteit en vergroot de leefbaarheid in de wijk Economische effecten Creëert (directe) werkgelegenheid
Cultuur in de buurt
Cultuur in de buurt
Theaters, Musea, Festivals
Aanwezigheid Culturele instelling of uiting Architectuur & Monumenten Cultuur in de buurt, Theaters, Musea Architectuur & Monumenten, Theaters, Musea, Festivals, Cultuur in de buurt
Cultuur in de buurt
Theaters, Musea, Festivals
Cultuur in de buurt
Stimuleert toerisme en bestedingen Trekt bedrijven aan
Theaters, Musea, Festivals
Trekt mensen (human capital) aan
Architectuur & Monumenten, Theaters, Musea, Cultuur in de buurt Architectuur & Monumenten Architectuur & Monumenten, Theaters, Musea, Festivals Architectuur & Monumenten, Theaters
20
§3.3 Hoe ziet de vernieuwde culturele basisinfrastructuur (2013-2016) eruit en welke subsidiemogelijkheden zijn er op het gebied van cultuureducatie?
Het Rijk/Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) De actuele economische ontwikkelingen en de herinrichting van het cultuurstelsel vanaf 1 januari 2013 zullen grote veranderingen met zich meebrengen. In de beleidsnota ‘Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid’ legt staatssecretaris Zijlstra de aankomende herinrichting uit: “Na de Tweede Wereldoorlog kreeg de Nederlandse overheid in de financiering van cultuur een grote rol. Het oordeel over wie subsidie moest krijgen, liet de overheid over aan kenners, die vaak een voorliefde voor vernieuwend aanbod hadden. Door verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder individualisering en keuzevrijheid, is dit model onder druk komen te staan. Ook wordt het oordeel van kenners niet meer als enig criterium geaccepteerd. Het draagvlak voor de huidige wijze van subsidiëring is daardoor afgenomen: in de maatschappij en als gevolg daarvan ook in de politiek. Het kabinet staat voor een omslag in het cultuurbeleid. Die is nodig omdat onze samenleving is veranderd en het cultuurbeleid daarmee niet langer in de pas loopt. De overheid treedt te veel op als financierder en bij de verlening van subsidies is nu te weinig aandacht voor publiek en ondernemerschap. Het kabinet wil dat culturele instellingen en kunstenaars ondernemender worden en een groter deel van hun inkomsten zelf verwerven. Culturele instellingen moeten minder afhankelijk worden van de overheid en daardoor flexibeler en krachtiger worden. Daarom bezuinigt het kabinet op cultuur. Het gaat om een bezuiniging van € 200 miljoen, waarvan ca.€ 125 miljoen op de culturele basisinfrastructuur: de culturele instellingen en de fondsen die een directe subsidie van het rijk ontvangen” (Zijlstra, 2011, p. 2). Het kabinet blijft culturele instellingen subsidiëren vanaf 2013; wel wordt het subsidiestelsel kleiner gemaakt. Er wordt in de komende periode sterk ingezet op een hoge artistieke kwaliteit. Om in aanmerking te komen voor een subsidie van het Rijk worden ter aanvulling op de zojuist genoemde artistieke kwaliteit de volgende criteria gehanteerd: -‐ aantrekken groot en breed samengesteld publiek; -‐ stimuleren van cultureel ondernemerschap; -‐ participatie en educatie voor kinderen en jongeren (samenwerking met onderwijs); -‐ collectie of aanbod moet van (inter)nationale betekenis zijn; -‐ goede spreiding van kunst-‐ en cultuurinstellingen in de regio’s noord, oost, zuid, midden en de grote steden Amsterdam, Rotterdam en Den Haag.
21
Het huidige kabinet Rutte I, in de persoon van de staatssecretaris, vindt het belangrijk dat de nieuwe rol van de overheid goed te motiveren is. Om een helder overzicht te geven van de rol die de overheid speelt in de nieuwe culturele basisinfrastructuur heb de herinrichting uitgewerkt. Bij iedere sector heb ik aangegeven welke rol het Rijk speelt. 1. Podiumkunsten en musea Het Rijk speelt een grote rol wat betreft de financiering van het aanbod. Een aantal instellingen/organisaties – deze komen verderop aan bod -‐ zijn volgens de overheid van groot (inter)nationaal belang. Vanwege deze grootschaligheid en het kwalitatief hoogstaande aanbod kan men zichzelf niet voorzien door opbrengsten die voortkomen uit de markt, zoals rijkscollecties van musea, opera’s of symfonische muziek. 2. Beeldende kunst, film en letteren Binnen deze sectoren gaat het om een gemengde rol van markt en overheid bij de productie. Er is sprake van een beperkt aantal rijksgefinancierde producerende instellingen en kunstenaars welke verderop in dit hoofdstuk aan bod zullen komen. 3. Architectuur, design en nieuwe media Het Rijk stimuleert research en development en talent, opdrachtgeverschap, ondernemerschap en professionalisering. Het Rijk heeft hier als financierder een bescheiden rol; het gaat om sectoren die sterk marktgericht zijn. Er zijn dus weinig rijksgefinancierde producerende instellingen of makers. 4. Cultuureducatie, amateurkunst en bibliotheken Het Rijk speelt hier een minder grote rol , aangezien het hier om deelgebieden gaat met een sterke rol van andere overheden, veelal door gemeenten gefinancierde instellingen, provinciale ondersteuning en een beperkte rol van de markt (met uitzondering van de amateurkunst). De bezuinigingsvoorstellen van staatssecretaris Zijlstra stuitten in 2011 op massaal protest van cultuurmedewerkers. Het negeren van het door de Raad van Cultuur uitgebrachte advies zorgde voor veel ophef.
22
De bezuinigingen die de staatssecretaris doorvoert zorgen voor opgedrongen fusies en opheffingen die het culturele landschap van Nederland onherroepelijk zullen veranderen. Om in beeld te brengen welke instellingen, fondsen, orkesten en gezelschappen onder de nieuwe culturele basisinfrastructuur vallen, heb ik op een overzicht uitgewerkt. Onder de nieuwe culturele basisinfrastructuur 2013 – 2016 valt het volgende: -‐ 7 orkesten, waarvan 5 volwaardige symfonieorkesten in de regio's Noord, Oost, Zuid en de verzorgingsgebieden Rotterdam -‐ Den Haag en Amsterdam, 1 begeleidingsorkest voor de opera en 1 ensemble voor de begeleiding van dans; -‐ 1 grootschalig operagezelschap van internationale statuur en 2 operaproductiekern met beperkte reistaak; -‐ 8 theater-‐ en jeugdgezelschappen in 8 kernpunten verspreid over het land; -‐ 1 Friestalig theatergezelschap; -‐ 1 podiumkunstenbreed festival van internationale statuur; -‐ 4 dansgezelschappen waarvan 2 grote gezelschappen van internationale statuur (1 balletgezelschap en 1 gezelschap voor moderne dans), 1 gezelschap met jeugddanstaak en 1 ander dansgezelschap; -‐ 6 presentatie-‐instellingen voor beeldende kunst en een instelling voor de ontwikkeling van bewezen talent in de beeldende kunst; -‐ 2 internationale filmfestivals (film en documentaires) en 1 festival voor actueel vernieuwend aanbod van de Nederlandse film; -‐ 3 ondersteunende lettereninstellingen (leesbevordering, landelijke bemiddeling en ondersteuning journalistiek); -‐ 4 ondersteunende instellingen voor film, creatieve industrie, cultuureducatie/amateurkunst en bibliotheken; -‐ 3 bovensectorale instellingen (internationaal cultuurbeleid, onderzoek en statistiek en digitalisering erfgoed); -‐ 5 cultuurfondsen: Fonds voor Cultuurparticipatie en Podiumkunsten, Mondriaan Fonds, Nederlands Fonds voor de film, Nederlands Letterenfonds, Fonds voor de Creatieve Industrie. Van de laatstgenoemde cultuurfondsen speelt het Fonds voor Cultuurparticipatie en Podiumkunsten, hierna te noemen Fonds, een grote rol op het gebied van cultuureducatie. Het Fonds krijgt naast haar primaire taak – het stimuleren van cultuurparticipatie -‐ van de staatssecretaris namelijk als taak mee het bewaken van de samenhang van de volgende acties en maatregelen omtrent cultuureducatie: a) Betere ondersteuning van scholen en leraren bij het geven van invulling aan de kerndoelen cultuureducatie. Het kabinet zou de Onderwijsraad en de Raad voor Cultuur in het najaar van 2011 gevraagd moeten hebben om een gezamenlijk advies over de vormgeving van cultuureducatie door scholen aan te bieden, maar dit heeft vanwege het nog niet afgeronde onderzoek ‘Cultuur in de Spiegel’ (naar een doorlopende leerlijn in cultuuronderwijs) vertraging opgelopen.
23
Op basis van dit advies zal de ondersteuning voor het onderwijs en de culturele instellingen door middel van concrete, inhoudelijke handvatten worden uitgewerkt. Dit gebeurt in afstemming op de zogenaamde kennisbases die lerarenopleidingen hebben ontwikkeld. Het advies zal in mei 2012 verschijnen. b) Van CEPO (versterking CultuurEducatie Primair Onderwijs) naar ‘prestatiebox’. Het budget van de regeling Versterking cultuureducatie primair onderwijs (€ 10,90 per leerling) zal met ingang van het schooljaar 2012-‐2013 gedurende 4 schooljaren via de ‘prestatiebox’ worden ingezet. Deze prestatiebox heeft als doel scholen in staat te stellen de kwaliteit van cultuureducatie te versterken. In totaal is hiervoor € 18 miljoen per schooljaar beschikbaar. De staatssecretaris heeft bij het opstellen van de nota aangekondigd de besteding van deze middelen te monitoren, hetgeen inmiddels in gang is gezet. Hoewel hij ook aangaf een rol te zien voor de onderwijsinspectie zijn de laatste geluiden uit het ‘veld,’ dat de €10,90 per leerling een geoormerkt bedrag voor cultuureducatie blijft, maar dat de onderwijsinspectie hier verder geen rol in zal spelen. c) Educatie als een criterium voor de basisinfrastructuur. Culturele instellingen moeten in hun aanvraag voor subsidie binnen de basisinfrastructuur hun visie op cultuureducatie geven. Die visie is opgesteld na een verkenning van hun omgeving en de evaluatie van onderwijs en lessen uit activiteiten uit het verleden. Daarin moet de aard, het aantal en het bereik van de activiteit omschreven worden. Daarnaast moet men de wijze waarop de samenwerking met het onderwijs is gelegd in beeld brengen, evenals de financiële en personele inzet. Tot slot moet de wijze waarop de activiteiten geëvalueerd worden in beeld worden gebracht. De Raad van Cultuur gaat deze taken monitoren en het ministerie van OCW zal de kwantitatieve ontwikkelingen op het gebied van educatie in de basisinfrastructuur monitoren. d) Afspraken tussen Rijk, provincies en gemeenten. Rijk, gemeenten en provincies zullen in het kader van het programma ‘Cultuureducatie met kwaliteit’ bestuurlijke afspraken maken. Gemeenten en provincies worden uitgenodigd programma’s op te stellen die op lokaal niveau scholen en instellingen ondersteunen bij de versterking van de kwaliteit van cultuureducatie, bijvoorbeeld door het werken met doorlopende leerlijnen. Hiervoor is de komende 4 jaar ca. € 10 miljoen per jaar beschikbaar. Uitgangspunten hierbij zijn matching en de beloning van ambitie. Ook wordt de verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk, gemeenten en provincies verduidelijkt en worden de criteria voor culturele instellingen zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Voor de ondersteuning van cultuureducatie en amateurkunst kiest het kabinet voor een kleinere en efficiëntere basisinfrastructuur.
24
Voor het Fonds ligt ten aanzien van cultuureducatie naast het bewaken van deze 4 acties en maatregelen ook een opdracht voor het participatiedeel voor de volgende drie programma’s: -‐ Landelijk flankerend beleid ten behoeve van scholen, leraren en culturele instellingen binnen het programma ‘Cultuureducatie met kwaliteit.’ -‐ Een programma talentontwikkeling gericht op de ondersteuning van jong talent in de fase voorafgaand aan het kunstvakonderwijs. Dit programma richt zich bijvoorbeeld op buitenschoolse projecten en concoursen. -‐ Een programma innovatie amateurkunst gericht op de actieve kunstbeoefening. Dit programma ondersteunt beoefenaars, verenigingen en instellingen bij het inspelen op de veranderingen in de kunstbeoefening zoals het rapport Toekomst Kunstbeoefening van het Sociaal en Cultureel Planbureau die schetst. Wat betreft de amateurkunst is de link snel gelegd met Kunstfactor, de landelijke organisatie voor de ontwikkeling en promotie op het gebied van amateurkunst. Kunstfactor gaat echter op 01-‐01-‐2013 fuseren met Cultuurnetwerk Nederland, het landelijk expertisecentrum voor cultuureducatie. Er komt dus één kennisinstituut voor amateurkunst en cultuureducatie dat disciplineoverstijgend werkt en het programma ‘Cultuureducatie met kwaliteit’ ondersteunt. Het nieuwe kennisinstituut krijgt de volgende taken van het ministerie van OCW: -‐ Professionalisering van de educatiefunctie in de cultuursector en deskundigheidsbevordering binnen de amateurkunst. Toelichting: Er wordt bij deze taak sterk ingezet op educatie en participatie, wat is verankerd in het programma ‘Cultuur met kwaliteit’. -‐ Landelijke informatie-‐ & netwerkfunctie. Toelichting: Hoewel het informatieve onderdeel van deze taak niet onbelangrijk is zal er naar verwachting meer worden ingezet op de netwerkfunctie die het nieuwe kennisinstituut zal moeten vervullen. Voor cultuureducatie gaat het om netwerken binnen en tussen cultuur, onderwijs en overheden, zoals de afgelopen jaren gevormde netwerken van Interne CultuurCoördinatoren, Pabo’s, lerarenopleidingen voor voortgezet onderwijs en brede scholen. -‐ Onderzoek & monitoring. Toelichting: Een goede en gedegen opzet en uitvoering van een onderzoekagenda voor amateurkunst en cultuureducatie is belangrijk voor de beleidsontwikkeling. Kenniskringen van universiteiten, hogescholen, het kunstvakonderwijs en overheden dragen bij aan de uitvoering van het programma Cultuureducatie met kwaliteit.
25
De provincie Noord-‐Brabant Na de inrichting van de culturele basisinfrastructuur vanuit het ministerie van OCW bestudeerd te hebben, heb ik de indeling van het subsidiebestel in de provincie Noord-‐Brabant onderzocht, het onderzoeksgebied van mijn afstudeerdtraject. De provincie Noord-‐Brabant heeft de beleidsregel voor de periode 2013-‐2016 nog gepubliceerd, waartoe ik besloten heb de huidige beleidsregel ‘Cultuureducatie en Amateurkunst 2009 – 2012 mee te nemen in mijn onderzoek. De indeling zoals genomen in deze beleidregel zal hoogstwaarschijnlijk hetzelfde van opzet blijven, aangezien de provincie met de huidige maatregel grotendeels voldoet aan de nota ‘Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid’. De beleidsregel ‘Cultuureducatie en amateurkunst 2009 – 2012’, hierna te noemen ‘beleidsregel Cultuureducatie en amateurkunst’, van de provincie bestaat uit 5 onderdelen: 1.) Kleine Schoolprojecten; 2.) Scholing en productontwikkeling; 3.) Koepelorganisaties amateurkunst; 4.) Incidentele activiteiten amateurkunst. De subsidieregelingen van de provincie worden grotendeels uitgevoerd door Kunstbalie, het provinciale expertisecentrum voor cultuureducatie en amateurkunst. 1) Kleine Schoolprojecten De regeling Kleine Schoolprojecten is bedoeld voor scholen in het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs, die activiteiten op het gebied van cultuureducatie willen organiseren. Het gaat om incidentele, kortlopende projecten onder schooltijd op het gebied van kunst, cultuur en cultureel erfgoed. Doel van deze regeling is te bevorderen dat scholen in het reguliere onderwijsaanbod hun cultuureducatie aanvullen en verdiepen. Op grond van dit onderdeel van de beleidsregel kan Kunstbalie aan de besturen of directies van scholen voor primair-‐ en voortgezet onderwijs (onderbouw) subsidies verlenen voor kleine schoolprojecten. Het subsidiebedrag is 75% van de kosten voor het project met een maximum van: -‐ € 1000 per school per jaar tot 250 deelnemende leerlingen; -‐ € 1500 per school per jaar voor meer dan 250 deelnemende leerlingen; -‐ € 1500 per school voor speciaal onderwijs, ongeacht het aantal leerlingen.
26
2) Scholing en productontwikkeling Binnen deze regeling kan subsidie worden aangevraagd door besturen of directies van scholen voor primair-‐ en voortgezet onderwijs, besturen of directies van culturele instellingen en (individuele) kunstproducenten in de provincie Noord-‐Brabant. Het programma Cultuureducatie wil bevorderen dat cultuureducatie duurzaam verankerd wordt binnen het onderwijs. 2a) Scholing cultuureducatie De regeling Scholing is bestemd voor leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs die zich willen verdiepen in inhoud en vorm van het cultuureducatief aanbod. Maar ook voor medewerkers in de culturele sector die meer willen weten over de praktijk van cultuureducatie in het primair-‐ en/of voortgezet onderwijs. De regeling wil bevorderen dat leerkrachten in het primair-‐ en/of voortgezet onderwijs kennis verwerven van de aanbodzijde van cultuureducatie en/of zich bekwamen in het verzorgen van onderwijs op het gebied van cultuureducatie. De deelregeling wil bovendien bevorderen dat medewerkers van culturele instellingen die zich bezig houden met cultuureducatie, kennis verwerven omtrent de cultuureducatiepraktijk in het primair-‐ en/of voortgezet onderwijs (de vraagzijde). Subsidiabel zijn uitsluitend de werkelijk gemaakte kosten die direct verband houden met de scholingsactiviteit: -‐ scholingskosten (deelnemersbijdrage) -‐ kosten lesmateriaal -‐ reis-‐ en verblijfskosten deelnemer(s) -‐ eventuele vervangingskosten Het subsidie bedraagt 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van 500 euro per individu. 2b) Productonwikkeling cultuureducatie Productontwikkeling cultuureducatie is bedoeld voor makers van cultuureducatieve producten in de kunst-‐ en erfgoedsector. Dat kunnen instellingen zijn maar ook zelfstandig ondernemers. Cultuureducatieve producten bestaan uit twee componenten: een kunst-‐ of erfgoedcomponent en een educatieve component. Een cultuureducatief product omvat dus altijd een confrontatie van leerlingen met een kunstproduct of een erfgoed object en daarmee samenhangende educatieve activiteiten. Subsidiabel zijn de kosten die direct verband houden met de realisering van de ontwikkelactiviteit. Alleen werkelijk gemaakte kosten komen voor subsidie in aanmerking. Het subsidieplafond bedraagt 75% van de subsidiabele kosten tot een maximum van 6000 euro.
27
2c) Ontwikkeling scholing cultuureducatie De regeling Ontwikkeling Scholing is bedoeld voor (samenwerkende) kunsten-‐ en/of cultureel erfgoedinstellingen in de Provincie Noord-‐Brabant -‐ met uitzondering van de provinciale steunfunctie-‐instellingen. Deze regeling wil bevorderen dat culturele instellingen passende scholingsprogramma’s ontwikkelen voor medewerkers van instellingen voor primair en voortgezet onderwijs. 3) Koepelorganisaties amateurkunst De verdeelsubsidie Koepelorganisaties amateurkunst is bedoeld voor de (basis)activiteiten van de koepelorganisaties. Deze subsidie kan dus enkel en alleen aangevraagd worden voor activiteiten die georganiseerd worden door een koepelorganisatie. 4) Incidentele activiteiten amateurkunst Doel van dit onderdeel van de beleidsregel is het bevorderen van activiteiten op het gebied van amateurkunst. Overigen Naast de fondsen uit de culturele basinfrastructuur en de provinciale subsidies zijn er natuurlijk ook alternatieve manieren om cultuureducatie financieel te laten ondersteunen. Hiervoor zijn onder andere bedrijven, vriendenverenigingen, service-‐clubs, maar ook enkele fondsen beschikbaar, waarvan het VSB-‐fonds en de Mondriaan Foundation verreweg het meest inzetten op educatie. Kennismaking en beleving van de kunsten en cultureel erfgoed heeft het VSB-‐fonds hoog in haar vaandel staan. Een lijst met overige fondsen waarop scholen, instellingen en verenigingen een beroep kunnen doen: -‐ Prins Bernhard Cultuurfonds -‐ SNS Reaal Fonds -‐ Stichting DOEN -‐ Vereniging Rembrandt -‐ Nationaal Restauratiefonds -‐ Delta Zeeland Fonds -‐ Fonds 1818 Den Haag en Omstreken -‐ Kersjes Fonds -‐ Schipholfonds -‐ Dr Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds -‐ Stichting K.F. Hein Fonds -‐ Van Eesteren-‐Fluck & Van Lohuizen Stichting -‐ Algemene Maatschappij voor Jongeren (AMVJ) -‐ Nationaal Muziekinstrumenten Fonds -‐ Thuiskopie Fonds.
28
§3.4 Hoe ziet de invulling van het cultuureducatieprogramma van de basisscholen in Gemert-Bakel eruit? Algemene informatie Om een beeld te krijgen van de inrichting en invulling van het cultuureducatieprogramma op de basisscholen in Gemert-‐Bakel is het belangrijk om te weten over hoeveel scholen, groepen en leerlingen het gaat. Er zijn in Gemert-‐Bakel 14 basisscholen, die onder drie schoolstichtingen vallen: -‐ OBS De Kleine Kapitein (PlatOO); -‐ OBS ’t Einder (PlatOO); -‐ Jenaplanschool De Pandelaar (Jenaplanschool De Pandelaar); -‐ SBO Petrus Dondersschool (Zicht Primair Onderwijs); -‐ Basisschool De Havelt (Zicht Primair Onderwijs); -‐ Basisschool Het Venster (Zicht Primair Onderwijs); -‐ Berglarenschool (Zicht Primair Onderwijs); -‐ Basisschool De Kastanjelaar (Zicht Primair Onderwijs); -‐ Ds. Swildensschool (Zicht Primair Onderwijs); -‐ Meester Ivenschool (Zicht Primair Onderwijs); -‐ Brede Basisschool De Klimboom (Zicht Primair Onderwijs); -‐ Michaëlschool (Zicht Primair Onderwijs); -‐ Basisschool Kleinerf (Zicht Primair Onderwijs); -‐ Basisschool St. Willibrordus (Zicht Primair Onderwijs). Zicht Primair Onderwijs bestuurt de 10 reguliere basisscholen en een school voor speciaal basisonderwijs in de gemeenten Gemert-‐Bakel. Naast de scholen in Gemert-‐Bakel vallen ook twee scholen in de gemeente Boekel onder dit bestuur. De stichting PlatOO bestuurt de scholen voor openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs. Als bestuur is zij actief in de gemeenten Asten, Deurne, Geldrop-‐ Mierlo, Gemert-‐Bakel, Laarbeek, Nuenen, Someren en Son en Breugel. De scholen die onder Zicht Primair Onderwijs vallen voeren allen de rooms-‐ katholieke identiteit, met uitzondering van de Ds. Swildensschool die een protestant-‐christelijke identiteit heeft. Jenaplanschool De Pandelaar heeft een eigen schoolbestuur en valt niet onder een stichting. In totaal zitten er 2861 leerlingen in het primair onderwijs in Gemert-‐Bakel. De gegevens van het aantal leerlingen per school zijn bij mij bekend maar zijn niet relevant voor het onderzoek; de verdeling van het aantal leerlingen over de verschillende groepen daarentegen wel. Een overzicht: Groep: Aantal leerlingen: Aantal groepen: 1-‐2 713 30 3-‐4 681 31 5-‐6 746 32 7-‐8 721 31
29
De structurele afname: Het kunstmenu Het kunstmenu is een samenhangend activiteitenprogramma waarbij kinderen tijdens hun basisschooltijd kennismaken met de zes professionele kunstdisciplines. Als cultureel erfgoed ook deel uitmaakt van het aanbod is er sprake van een cultuurmenu. Het kunstmenu van Kunstbalie wordt samengesteld volgens een meerjarenstructuur met contracten voor 2, 3 of 4 jaar. Doordat het kunstmenu vrij grootschalig wordt ingekocht – omdat het 14 basisscholen betreft -‐ is het mogelijk om een kwalitatief hoogwaardig kunstaanbod tegen een aantrekkelijke prijs aan te bieden. Zo bedragen de kosten per deelnemer in Gemert-‐Bakelin het schooljaar 2011-‐2012 €5,63. In het kunstmenu ligt de nadruk op de receptie en reflectie binnen de kunstbeleving, maar er wordt ook op gelet dat leerlingen zelf actief aan de slag gaan bij de voorbereiding en de verwerking. Actieve kunstbeoefening zit niet in het kunstmenu dat Kunstbalie aanbiedt. Hierop zal ik verderop in dit onderzoek nog terugkomen. De basisscholen in Gemert-‐Bakel nemen allen het kunstmenu af dat wordt aangeboden door Kunstbalie, het provinciale expertisecentrum voor cultuureducatie en amateurkunst. Kunstbalie wil de cultuurparticipatie van alle inwoners van Noord-‐Brabant stimuleren. Dat doet men door burgers -‐ te beginnen bij kinderen en jongeren -‐ in contact te brengen met alle kunstdisciplines. Daartoe heeft Kunstbalie een kunstmenu ontwikkeld, waarbij scholen zelf kunnen kiezen voor het ‘model’ van dit kunstabonnement. Een basisschool is trouwens niet verplicht een kunstmenu af te nemen. Ongeveer de helft van alle scholen in Noord-‐Brabant kiest ervoor om het kunstmenu niet af te nemen. Een keuze voor een bepaald model van het kunstabonnement wordt gemaakt door een werkgroep. In Gemert-‐Bakel bestaat deze werkgroep uit een aantal directeuren, interne cultuurcoördinatoren en niet-‐gecertficeerde cultuurcoördinatoren die werkzaam zijn op de Gemert-‐Bakelse basisscholen. Daarnaast schuiven bij de besprekingen twee adviseurs/consulenten van Kunstbalie en de coördinator van de marktplaats cultuureducatie aan. Kunstbalie maakt in de programmering van de kunstmenu’s geen onderscheid tussen de verschillende typen basisonderwijs. Het speciaal onderwijs heeft enkel de mogelijkheid om voor een andere doelgroep te kiezen dan waar eigenlijk voor geprogrammeerd is. Ook hier kom ik verder in dit onderzoek op terug. De werkgroep kan kiezen uit drie soorten menu’s: Het basismenu, het standaardmenu en het keuzemenu.
30
Het basismenu Het basismenu is een kunstabonnement waarbij leerlingen in hun basisschooltijd jaarlijks één keer met een kunstdiscipline in aanraking komen. Het voordeel van het basismenu ligt vooral in de mogelijkheid om uitgebreid een lokale invulling te geven op het aanbod van Kunstbalie. Scholen kunnen een discipline aanvullen met bijpassend lokaal aanbod, bijvoorbeeld via de marktplaats cultuureducatie of een Centrum voor de Kunsten.
Het standaardmenu Het standaardmenu is het meest uitgebreide kunstabonnement van Kunstbalie. Leerlingen komen tijdens hun basisschoolcarrière jaarlijks met een of twee kunstdisciplines in aanraking. Het grote voordeel van het standaardmenu is dat de kinderen zowel in de onder-‐ als de bovenbouw met alle kunstdisciplines kennismaken. Omdat de leerlingen bij de twee kunstconfrontaties in een andere ontwikkelingsfase zitten, beleven ze deze ook op een andere manier. Bovendien krijgen ze de tweede keer met een ander product te maken. Binnen het standaardmenu zijn er twee verschillende modellen. Deze verschillen van elkaar doordat zij niet dezelfde disciplines behandelen in eenzelfde jaar. De scholen in Gemert-‐Bakel hebben gekozen voor het laatstgenoemde model (1A), dat afgebeeld staat op de volgende pagina.
31
Toelichting: Dit is het kunstmenu dat de scholen in Gemert-Bakel afnemen bij Kunstbalie.
32
De incidentele afname: Kunst in School, Kunst in Uitvoering en de marktplaats voor cultuureducatie Als aanvulling op het kunstmenu kunnen scholen in een brochure van Kunstablie projecten uitzoeken voor alle kunstdisciplines. Deze projecten zijn ontwikkeld of gescout uit het landelijk aanbod. De projecten zijn altijd voorzien van educatief materiaal (lesbrieven, docentenhandleidingen, et cetera) waarmee docenten zonder al te veel moeite direct mee aan de slag kunnen. Deze projecten en lespakketten zijn ondergebracht binnen Kunst in School en Kunst in Uitvoering. Kunst in School zet met name in op de receptieve kunstbeoefening door middel van tentoonstellingen, voorstellingen en projecten. Kunst in Uitvoering daarentegen richt zich meer op de ‘actieve inbreng’ van leerlingen; het uitgangspunt van deze projecten is kunst, maar een kunstwerk hoeft niet per se onderdeel van het project te zijn. Docenten kunnen deze Kunst in Uitvoering-‐ projecten zelf uitvoeren. Om de ‘witte vlekken’ in het kunstmenu in te vullen kan er ook gekozen worden voor een regionale invulling. In dat geval kan het programma afgestemd worden met de marktplaats voor cultuureducatie. Bij een culturele marktplaats worden de vraag van het onderwijs en het regionale aanbod van cultuuraanbieders op elkaar afgestemd. De marktplaatscoördinator kent (of vertaalt) de vraag vanuit het onderwijs en brengt het onderwijs daarna in contact met het bij hem bekende culturele aanbod en vervult hiermee dus een spilfunctie op het gebied van de kwalitatieve beantwoording op de behoeftes vanuit het onderwijs. Uit vraaggesprekken met de directeuren van de scholen in Gemert-‐Bakel blijkt dat zij het resterende bedrag van de subsidie (€10,90 uit de regeling Versterking Cultuureducatie Primair Onderwijs), dat overblijft na afname van het kunstmenu, gebruiken om culturele uitstapjes te bekostigen of om een project van Kunst in School af te nemen. Er wordt dus niet of nauwelijks aan actieve kunstbeoefening gedaan.
33
§3.5 Hoe kunnen culturele instellingen hun diensten en aanbod beter afstemmen op de behoeftes van het onderwijs?
Net als commerciële bedrijven leveren culturele instellingen producten en diensten, in dit geval in de vorm van bijvoorbeeld een tentoonstelling of een voorstelling. Het verschil met commerciële bedrijven is dat de producten die commerciële bedrijven tot stand zijn gekomen op basis van een grondig en kostbaar marktonderzoek. In zo’n marktonderzoek staan de wensen van de consument centraal. Voor culturele instellingen ligt dat anders; we hebben ten eerste namelijk vaak te maken met autonome kunst. Bij de producten die een muzikant, beeldend kunstenaar of danser bijvoorbeeld afleveren draait het om de emotie(overdracht) van de kunstenaar. Het eindproduct is dus niet afgestemd op de behoefte van het publiek. Kunst wordt immers (in de meeste gevallen) niet beter als een marketingafdeling zich er tijdens het creatieve proces flink mee gaat bemoeien. Een tweede verschil tussen een commercieel product en een cultureel product ligt bij de waardering ervan. Kinderen en jongeren hebben minder kennis en ervaring op het gebied van cultuur en kunst. De waardering van je product is hierdoor voor een deel afhankelijk van de kennis en kunde van de doelgroep. Ondanks deze bevindingen kunnen culturele instellingen toch het aanbod vaak beter afstemmen op de behoeftes vanuit het onderwijs, zonder dat hierbij afbreuk wordt gedaan aan de (kwalitatieve) inhoud van hun programma. Hiertoe heb ik twee oplossingen onderzocht: -‐ Een stappenplan, ontwikkeld door YoungMentality; -‐ Samenwerking tussen culturele organisaties Het stappenplan van YoungMentality YoungMentality heeft een stappenplan ontwikkeld dat organisaties kunnen raadplegen bij veranderingstrajecten. Iedere organisatie kan het stappenplan inzetten als een instrument waarmee zij stap voor stap te werk kan gaan: van een analyse van de huidige aanpak tot een optimalisatie daarvan in de toekomst. Het stappenplan bestaat uit de volgende vier fases: Stap 1 – Terreinverkenning; Stap 2 – Koersbepaling; Stap 3 – Koerswijziging; Stap 4 – Terreinwinst.
34
Stap 1 – Terreinverkenning In deze fase geven organisaties antwoord op de vraag waar zij zich op dit moment bevinden op het gebied van cultuur. Men gaat de identiteit van zijn organisatie bepalen: Wie zijn wij? Maar de organisatie gaat ook bestuderen hoe de buitenwereld naar haar kijkt. Tussen wie je bent en hoe de rest je ziet, kan soms veel verschil zitten. Voordat je kunt gaan nadenken over het huidige en gewenste imago van je organisatie (zie stap 2), is het belangrijk om de actuele situatie scherp te krijgen. YoungMentality geeft aan dat het makkelijker is om aanbod en communicatie te ontwikkelen voor een type dat dicht bij jezelf staat, aangezien je dit type beter begrijpt en je beter kunt vinden in de wensen en behoeften van dit type. Het is belangrijk dat culturele organisaties zich bewust zijn van het feit of zij wel of niet op deze manier hun aanbod ontwikkeld hebben; het bepaalt immers voor een groot deel de positionering van de instelling in het culturele landschap. Stap 2 – Koersbepaling In deze fase kiest een organisatie haar doelgroep en stelt zij zich de vraag: wie willen wij bereiken? Uiteraard hoeft een organisatie zichzelf niet als doel te stellen om iedereen te bereiken. Misschien past het niet bij de doelstelling of het karakter van de organisatie. Organisaties moeten dus wel bewust bepaald hebben op welke doelgroep zij zich gaan specialiseren. Deze bepaling kan gedaan worden op basis van de afweging in hoeverre de organisatie tegemoet kan komen aan de waarden en behoeften van de doelgroep. Wil je jongeren bijvoorbeeld een podium bieden of past dat niet bij het imago van jouw instelling? Belangrijk is het realistische gedeelte in deze stap: culturele organisaties moet denken aan zowel de praktische uitvoerbaarheid als inhoudelijke doelstellingen. Volgens YoungMentality is het vaak effectiever om een keuze te maken voor de doelgroep die bij jou als organisatie past, dan zo breed mogelijk in te zetten. Hoe duidelijker je dit als organisatie voor ogen hebt, hoe groter de kans dat je uiteindelijk ook die doelgroep effectief bereikt. Stap 3 – Koerswijziging Tijdens deze stap moet een organisatie zich afvragen op welke manier zij haar doelgroep aanspreekt. Nadat de gewenste positionering (stap 1) en doelgroep is bepaald (stap 2), is het tijd om het huidige aanbod en communicatie van de culturele instelling kritisch te bekijken. Wat doet de organisatie al goed en wat kan beter? Vervolgens gaat de organisatie verkennen welke aanpassingen nodig zijn. Belangrijk is dat deze aanpassingen stap voor stap doorgevoerd worden. Soms gaat het om kleine aanpassingen, zoals het wijzigen van het logo in een huisstijl. In andere gevallen gaat de schop in de grond en kan de organisatie ervoor kiezen om bepaalde activiteiten te beëindigen en een geheel nieuwe weg in te slaan. Bij het inslaan van een nieuwe weg is het wel belangrijk dat je de (nieuwe) doelgroep betrekt bij de organisatie. Dit kan door middel van het aanbieden van stages of bijbaantjes. Een organisatie krijgt hierdoor meer inzicht in de belevingswereld van de doelgroep en kan haar aanbod en communicatie voortdurend checken.
35
Stap 4 – Terreinwinst In deze laatste stap gaan organisaties – net als in stap 1 – wederom om zich heen kijken en evalueren. Heeft de koerswijziging ertoe geleid dat de organisatie de doelgroep heeft bereikt die zij voor ogen had? Hoe waardeert de doelgroep het nieuwe aanbod? Dit soort vragen helpen om koerswijziging nog meer aan te scherpen en te vernieuwen. Je moet als culturele organisatie dus in gesprek gaan met de afnemers van jouw product/aanbod. Terreinwinst maken is een voortdurend proces van verkenning, evaluatie en aanpassing. Samenwerking tussen culturele organisaties Onder samenwerken verstaat Encyclo.nl (http://www.encyclo.nl) ‘het bijdragen aan een gezamenlijk resultaat door een optimale afstemming tussen de eigen kwaliteiten en belangen én die van de groep / de ander. Vertaald naar deze deelvraag betekent dit concreet, dat meerdere partijen werken aan een gemeenschappelijk geformuleerd doel, namelijk het afstemmen van het aanbod op de behoeften van het onderwijs op het gebied van cultuureducatie. De partijen stellen hierbij hun eigen expertise ter beschikking. Ik ga de voor de culturele sector interessante samenwerkingsvormen op het gebied van cultuureducatie onderzoeken. Tot slot een overzicht met ‘regels’ die zouden moeten leiden tot een succesvolle samenwerking. Samenwerkingsvormen Hoewel er talloze samenwerkingsvormen zijn, zijn deze lang niet allemaal geschikt voor culturele organisaties om het gemeenschappelijk doel – afstemming van het culturele aanbod op de behoeften van het onderwijs – te behalen. De meest geschikte samenwerkingsvormen zijn de volgende: -‐ co-‐makership (formeel); -‐ joint venture (formeel); -‐ kenniskring (informeel); -‐ kennisnetwerken (informeel). Co-makership Bij een co-‐makership is een verband gesloten tussen twee organisaties en maken zij gezamenlijk een nieuw product. De organisaties delen bij het maken van een nieuw product de kennis en middelen die hun eigen organisatie aanwezig zijn. Hierdoor breiden beide partijen hun kennis en expertise uit. Nadeel van een co-‐ makership is dat door het uitwisselen van kennis en expertise de kracht en identiteit van een bepaalde organisatie verloren gaat. Daarnaast is er veel tijd nodig omdat er gezamenlijk aan een product wordt gewerkt en beide organisaties verantwoordelijk zijn voor het eindresultaat. Door de uitwisseling van kennis en expertise zijn er nieuwe invalshoeken bijgekomen waardoor het innovatief vermogen van culturele organisaties toeneemt.
36
Hierdoor kunnen organisaties hun producten beter afstemmen op de behoeften van het onderwijs. Door de samenwerking zijn culturele organisaties in staat om een kwalitatief hoogstaand product aan te bieden. Joint venture Het woord joint venture betekent letterlijk ‘gezamenlijke onderneming’ en is in de culturele sector vaak een stichting voor kunsteducatie. Het is een langdurige en intensieve samenwerking waarbij wordt samengewerkt in een nieuwe instelling. Een voorbeeld van zo’n culturele joint venture is de instelling waar ik in 2010 – 2011 stage heb gelopen: Stichting Kunsteducatie Gemert-‐Bakel, die in de praktijk de naam KunstLokaal Gemert-‐Bakel draagt. In deze stichting is een muziekschool, kindertoneelschool en een school voor beeldende kunst opgenomen. Deze samenwerking biedt de drie partners kansen om gezamenlijk een aanbod te realiseren en tegemoet te komen aan de vraag van het onderwijs. Voorheen zouden deze partners wellicht niet tegemoet kunnen komen aan de vraag en behoeften vanuit het onderwijs door gebrek aan middelen, kennis of mankracht. Kenniskring Een kenniskring is een groep mensen die niet alleen als doel hebben kennis en ervaring uit te wisselen, maar ook kennis te ontwikkelen. Men neemt vrijwillig deel aan een kenniskring. Hiermee is een kenniskring geen formele samenwerkingsvorm. Een kenniskring kan meerdere rollen vervullen, waaronder: -‐ kwaliteit van beleid en praktijk verbeteren; -‐ kennis ontwikkelen, produceren, verspreiden en gebruiken. Kennisnetwerken Een kennisnetwerk is een groep personen die doelgericht kennis en ervaringen uitwisselen over een specifiek onderwerp. Een kennisnetwerk op het vakgebied van cultuureducatie kan bestaan uit (educatief) medewerkers van professionele culturele instellingen, eventueel aangevuld met vertegenwoordigers van amateurkunstverenigingen, autonome professionele kunstenaars en kunstvakdocenten uit het commerciële circuit. Een netwerk met een zo’n diverse samenstelling is bedoeld voor informatie-‐ uitwisseling waarbij partners elkaar zowel praktisch als inhoudelijk inspireren en ondersteunen over de aanpak van cultuureducatie. Kunstconnectie -‐ de branchevereniging voor kunsteducatie en kunstbeoefening – heeft in 2002 samen met Eugenius – een bureau voor organisatie-‐ en managementadvies -‐ een lijst opgesteld met ’10 gulden regels’ die ervoor moeten zorgen dat de samenwerking, in welke vorm dan ook, succesvol wordt (Wervers E., 2007, p. 2-‐3):
37
DE TIEN GULDEN REGELS VOOR SUCCESVOL SAMENWERKEN 1. Formuleer je eigen doelen Samenwerken moet je willen, durven en doen, ook als het wordt afgedwongen. Of je fuseert, in een netwerk functioneert of gezamenlijk projecten doet, vertrek vanuit je eigen visie. Laat je niet zomaar meeslepen door een ‘leuk idee’ van een ander. Sta lang stil bij de vraag wat je zelf wilt bereiken, of samenwerking gewenst is en met wie. Wees extern gericht. 2. Wederzijds profijt is essentieel (H)echte samenwerking stoelt op ambities van twee of meer partijen die daar ieder voor zich eigen voordeel in zien. De kunst is – naast oog te hebben voor het eigen en voor het gemeenschappelijke belang – te ontdekken waarom een ander iets met jou wil. Maak de win-‐win situatie expliciet en toets veronderstellingen/verwachte resultaten vooraf op hun haalbaarheid. 3. Creëer breed draagvlak Zorg dat subsidiegevers, besturen en medewerkers overtuigd raken van de voordelen van samenwerking. Hun steun is hard nodig. Zij kunnen je ambities gemakkelijk blokkeren. Werk daarom permanent aan draagvlak bij hen over de motieven van de krachtenbundeling, de manier van samenwerken en de structuur waarin dit gebeurt. Wees alert op mogelijke weerstand en neem die zoveel mogelijk weg alvorens te beginnen. 4. Zelfkennis is onontbeerlijk Weet wat je kunt inbrengen aan kwaliteit en capaciteit, aan producten en diensten, aan netwerk en financiën. Overschat noch onderschat dat. Het Calimero-‐effect werkt contraproductief. Zelfkennis is nodig voor het zicht op eigen koers, maar ook ter voorkoming van allerlei beelden over elkaar die soms anders uitpakken dan in aanvang werd gedacht. Respecteer de organisatiecultuur van de ander. 5. Een goed begin is het halve werk Neem de tijd om onderling alles goed te regelen. Stel een praktische overeenkomst op waarin ook afspraken staan over de inzet van middelen (mensen en geld) en de procedures. Bewaak de condities. Als er niet helder wordt gecommuniceerd over wat men met de samenwerking nastreeft of als er verborgen agenda’s zijn, kan elke partij op elk moment de samenwerking op losse schroeven zetten. 6. Doe wat je zegt Wees een door en door betrouwbare samenwerkingspartner en neem de ander serieus. Kom je afspraken altijd na. Wanneer partijen onvoldoende respect hebben voor elkaars positie, functie of product, wanneer vrijblijvendheid hoogtij viert, komt de samenwerking niet van de grond.
38
7. Wees transparant Zeg wat je doet en laat zien wat de samenwerking oplevert. Communiceer open en regelmatig over de stand van zaken met je personeel, je klanten, je bestuur en de subsidiënten. Wees ontvankelijk voor kritiek en doe er wat mee. 8. Maak van je hart geen moordkuil Evalueer regelmatig. Trek tijdig aan de bel als er iets dreigt mis te gaan, ook wanneer jezelf de oorzaak daarvan bent. Maak onderscheid tussen inhoud, proces, procedures en cultuur. In een veilige en constructieve sfeer zijn fouten goed bespreekbaar. 9. Geld alleen maakt niet gelukkig Samenwerken is vooral veel geven; krijgen komt later wel. Extra subsidie is prettig, maar geen hoofddoel. Respecteer de inbreng van je partner ongeacht verschillen in ‘volume’ of aard van de inbreng. Afrekenen gebeurt op zakelijke basis. 10. Neem de tijd die nodig is Loop niet te hard van stapel, maar houd het tempo erin. Geef samen werken een kans. Equipeer je personeel en de OR en bied ze de ruimte. Markeer de mijlpalen. Neem aan het einde van een samenwerkingstraject goed afscheid. Je weet nooit of je elkaar weer nodig hebt.
39
4. Conclusie
Op welke manier kan de kwaliteit van cultuureducatie in Gemert-Bakel versterkt worden en bijdragen aan de ontwikkeling van het kind?
De markt is veruit de grootste financieringsbron voor cultuur. Met het stimuleren tot samenwerking worden culturele organisaties gedwongen om efficiënter samen te werken, wat een besparing in (overhead)kosten oplevert. Met zulke nieuwe verbindingen, het stimuleren van het mecenaat en innovatief nadenken moeten culturele organisaties grotendeels zelfvoorzienend kunnen zijn in de algemene kosten. De enige uitzondering hierop is cultuureducatie, dat samen met amateurkunst/cultuurparticipatie, één van de vier belangrijkste componenten uit de cultuurnota ‘Cultuureducatie met kwaliteit’ vormt. Het Rijk keert een bedrag uit van €10,90 per leerling in het basisonderwijs, afkomstig uit de beleidregel ‘versterking Cultuureducatie Primair Onderwijs. Dit is een geoormerkt bedrag en moet besteed worden aan cultuureducatie. Wanneer dit bedrag niet meer geoormerkt voor cultuureducatie wordt -‐ zoals de oude Londo-‐ gelden die in pot lump sum vallen -‐ zal dit dramatische gevolgen hebben voor cultuureducatie in het basisonderwijs. Het Rijk heeft na de Tweede Wereldoorlog altijd een belangrijke rol gespeeld in de financiering van cultuur. Dit zal de komende jaren minder worden omdat het kabinet wil dat culturele organisaties en kunstenaars ondernemender worden en minder afhankelijk worden van de subsidie van de overheid. De staatssecretaris heeft dit vastgelegd in een nieuwe beleidsregel die van toepassing is op de periode 2013-‐2016. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft de culturele basisinfrastructuur namelijk heringericht waardoor het subsidiebestel slechts in een beperktere vorm zal blijven bestaan. Er zullen vanaf januari 2013 strenge criteria gehanteerd worden bij het verstrekken van subsidies. De overheid gaat wel door met het investeren in de culturele sector omdat zij (economisch) belang heeft bij een cultureel rijk Nederland. Zo is een stad of regio met een positief ontwikkeld cultureel klimaat een belangrijke vestigingsfactor voor (internationale) bedrijven en hoger opgeleiden. Bedrijven onderschrijven de onderzoeken die uitwijzen dat een actieve cultuurdeelname leidt tot creatievere en innovatievere werknemers. De overheid ziet ook de meerwaarde van cultuur op het gebied van toerisme. De bezoekers van een theater, museum of festival geven immers niet alleen geld uit bij de kassa van die culturele instelling, maar ook in de plaatselijke horeca en de hotels. Op die manier stimuleren ze de stedelijke en de nationale economie. Gezien het grote aantal percentage Nederlanders dat werkzaam is in de culturele sector is het van nationaal belang dat de overheid deze sector vruchtbaar houdt. Tot slot draagt de culturele sector door haar grote financiële investeringen in ruime zin bij aan de ontwikkeling van de Nederlandse economie.
40
Los van de economische meerwaarde van cultuur heeft de overheid de taak zorg te dragen voor het welzijn van haar burgers. Cultuur draagt bij aan het welzijn van individuen en groepen. Cultuurdeelname versterkt het zelfvertrouwen, zorgt voor een tevredenheid over de woonomgeving, draagt bij aan een veiligheidsgevoel, zorgt ervoor dat mensen gezonder worden en/of blijven, maakt mensen gelukkiger. Daarnaast zorgt cultuurdeelname voor sociale contacten in de buurt waardoor de sociale cohesie wordt versterkt. Met al deze meerwaarden van cultuur voor de samenleving is de keuze – je kan het ook plicht noemen – van de overheid om te investeren in de culturele sector gelegitimeerd. In de periode 2013-‐2016 zal er extra geïnvesteerd worden in cultuureducatie omdat cultuureducatie vele positieve uitwerkingen heeft op de ontwikkeling van het kind. Kinderen leren in cultuuronderwijs te verbeelden. Met verbeelden (of imagination) wordt in dit geval niet het uiten van gevoelens bedoeld middels kunstzinnige expressie, maar een heel gespecialiseerde cognitieve functie, een sterke emotionele ervaring en bijzondere manier van werken. Het leren van verbeelden biedt kans aan nieuwe voorstellingen, nieuwe mogelijkheden en veranderingen. Daarmee is het een belangrijk onderdeel binnen de ontwikkeling van creativiteit. In het cultuuronderwijs komen kinderen in aanraking met allerlei dwarsverbindingen; deze kans wordt hen binnen andere vakken niet of nauwelijks geboden. De kennis die de kinderen met cultuureducatie vergaren over kunst, geschiedenis, filosofie en maatschappijleer nemen ze mee in hun algemene en creatieve ontwikkeling. Kinderen leren met cultuureducatie het verleden en het culturele erfgoed te koesteren omdat het een bron van mogelijkheden is waar zij (onbewust) kennis uit halen. Het verleden levert de bagage waarmee kinderen de toekomst gaan vormgeven, doordat het verleden steeds opnieuw beleefd wordt en omgevormd wordt door middel van verbeelding. Hierdoor draagt cultuureducatie bij aan de identiteit-‐ en stijlontwikkeling bij kinderen. Om cultuureducatie ook daadwerkelijk een meerwaarde te laten vormen is het van groot belang dat de kwaliteit ervan van hoogstaand niveau is. Dat dit in mijn onderzoeksgebied (nog) niet het geval is blijkt uit de analyse van de besteding van het bedrag dat afkomstig is uit de regeling Versterking Cultuureducatie Primair Onderwijs. Er wordt te weinig aan actieve kunstboefening gedaan door de basisscholen in Gemert-‐Bakel waarmee de scholen een terugvordering van het subsidiebedrag riskeren. Daarnaast zijn er onvoldoende gecertificeerde cultuurcoördinatoren (ICC’ers) actief op de basisscholen, waardoor er bij vele scholen geen cultureelbeleidsplan op tafel ligt. Het ontbreekt de scholen aan visie op cultuuronderwijs. Naast de scholen zetten ook de culturele organisaties te min in op de kwaliteit van cultuureducatie. Men denkt veelal vanuit de kennis en expertise binnen de eigen organisatie en heeft onvoldoende oog voor de vraag en behoefte van het onderwijs.
41
Als culturele organisaties hun expertise en kennis bundelen met elkaar, levert dit een verrijking op van de kwaliteit van het culturele aanbod. Daarnaast brengt een samenwerking mogelijkheden met zich mee die vooraf niet in beeld waren. Het strekt dan ook tot de aanbeveling dat culturele organisaties nauwer met elkaar gaan samenwerken en eventuele samenwerkingsvormen als co-‐ makership en de oprichting van een joint venture onderzoeken. Een organisatie hoeft niet direct zo’n rigoureuze en formele stap te ondernemen: de stap om een aantal medewerkers laten deelnemen in een kenniskring of netwerk is snel genomen en kan ervoor zorgen dat kennis en ervaring over een bepaald onderwerp uitgewisseld kan worden. Hiermee creëer je de mogelijkheid om collega’s uit hetzelfde werkveld te leren kennen en eventuele samenwerkingsverbanden te onderzoeken. De afstemming van het aanbod van culturele organisaties op de vraag en behoeften vanuit het onderwijs kan geoptimaliseerd worden door de marktplaats voor cultuureducatie. De marktplaatscoördinator is op de hoogte van de vraag van het onderwijs en heeft het culturele aanbod duidelijk in beeld gebracht en kan dus duidelijk advies uitbrengen aan zowel scholen als cultuuraanbieders. Als culturele organisaties besluiten om puur vanuit de eigen instelling te opereren, kan het stappenplan van YoungMentality helpen om de doelgroep beter te bereiken en inzicht te krijgen in de wensen en behoeften van de doelgroep. Hiervoor is wel flexibiliteit, tijd en energie voor nodig die men naar mijn mening beter kan steken in een onderzoek naar eventuele samenwerkingsverbanden. Als scholen over willen gaan tot afname van het cultureel aanbod kunnen zij vaak subsidie aanvragen om dit mogelijk te maken. De regeling Kleine Schoolprojecten is bestemd voor scholen die een cultureel-‐educatieve activiteit of een kortlopend project willen organiseren. Het subsidiebedrag dat hiervoor beschikbaar is gesteld is 75% van de kosten met een maximum van €1000 of €1500 (afhankelijk van de schoolsamenstelling). De subsidies voor kunst en cultuur worden in Noord-‐Brabant verstrekt door Kunstbalie, het provinciale expertisecentrum voor cultuureducatie en amateurkunst, dat haar mandaat van de provincie Noord-‐Brabant heeft gekregen. Er zijn diverse subsidieregelingen en fondswerfmogelijkheden voor de ontwikkeling van producten en projecten die vallen onder de noemer cultuureducatie. Met name projecten die inzetten op een doorlopende leerlijn in cultuuronderwijs – en daarmee tegemoet komen aan de wensen van het ministerie – kunnen rekenen op een behoorlijk aantal subsidiemogelijkheden. Hier zijn wel strenge(re) criteria aangebonden om zo de educatieve kwaliteit te waarborgen. Naast subsidiemogelijkheden voor productontwikkeling zijn er ook subsidiemogelijkheden voor scholing van docenten en cultuurmedewerkers op het gebied van cultuureducatie. Op deze manier dragen het Rijk, de provincies, gemeenten en fondsen een belangrijk steentje bij aan de versterking van cultuureducatie.
42
5. Referentielijst
Anderson, J.V. (1994). Creativity and play: a systematic approach to mananging innovation. Business Horizons. Boekman, E. (1989). Overheid en kunst in Nederland. Boekmanstichting / Van Gennep, Amsterdam (derde druk). Boyes, L. & Reid, I. (2005). What are the benefits for pupils participating in arts activities? Research in Education. Canoy et al. (2005). De creativiteit van de markt; verkenning van de rol van de overheid bij creatieve industrieën. Centraal Planbureau, Den Haag. Cultuur in de Spiegel (2012). Theorie en 'zelf', identiteit, creativiteit en meervoudige intelligentie (MI). Geraadpleegd op 6 februari via http://www.cultuurindespiegel.nl/faq2 Eisner, E. (2009). What education can learn from the arts. Art Education. Hofstede, B. & Raes, S. (2005). Creativiteit in kaart gebracht; Mapping document creatieve bedrijvigheid in Nederland. Ministerie van Economische Zaken, ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag. Imagoverandering Heerlen; van drugsstad tot kunstcentrum. (2010, datum onbekend). Dagblad De Pers. Justitiële Inrichtingen. (2009); Brief staatssecretaris Albayrak over de belangrijkste ontwikkelingen en de tweede Voortgangsrapportage Programma Modernisering van het Gevangeniswezen (MGW). Den Haag. Kunst en Leren (2011). Verslag conferentie Kunst en Leren. Cultuurnetwerk Nederland, Utrecht. Marlet, G. (2010). Muziek in de stad. Het belang van podiumkunsten, musea, festivals en erfgoed voor de stad. VOC Uitgevers, Nijmegen. Provincie Noord-‐Babant. (2009). Beleidsregel Cultuureducatie en Amateurkunst 2009-2012. Provincie Zeeland. (2005). Continu Cultuur. Cultuurnota 2005 – 2008. Provincie Zuid Holland. (2008). Mooi en Meedoen. Méér ruimtelijke kwaliteit en cultuurparticipatie. Cultuurplan 2009 – 2012. Robinson, K. & Aronica, L. (2009). Het element, als passie en talent samenkomen. Het Spectrum, Houten.
43
Rollins, J. (2009). State of the field report from the society for the arts in healthcare in the USA. Florida. Russ, S.W. (2003). Play and creativity: developmental issues. Scandinavian Journal of educational Research. Van Heusden, B. (2009). Cultuur in de Spiegel. Naar een doorlopende leerlijn cultuuronderwijs. Rijksuniversiteit Groningen / SLO, Groningen. Van Heusden, B. (2011). “Wat leren we van cultuuronderwijs?”. Kenniscentrum Cultuureducatie Rotterdam. Van Overbeek et al. (2006). Gezond Dansen. TNO, Leiden. Wervers, E. (2007). De tien gulden regels voor succesvol samenwerken. Kunstconnectie, Utrecht. Zijlstra, H. (2011). Cultuur in Beeld. Ministerie van OCW, Den Haag. Zijlstra, H. (2011). Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op cultuurbeleid. Ministerie van OCW, Den Haag.
44
6. Bijlagen
Bijlage 1: Culturele infrastructuur in Nederland Bijlage 2: Begrippen en definities cultuureducatie Bijlage 1: Culturele infrastructuur in Nederland
45
Bijlage 2: Begrippen en definities cultuureducatie Amateurkunst Het beoefenen van kunst, uit passie, liefhebberij of engagement, zonder daarmee primair in het levensonderhoud te willen voorzien. De amateurkunstenaar geniet daar al dan niet samen met andere beoefenaars en/of publiek van en wil het best mogelijke bereiken binnen de beschikbare vrije tijd. Het onderscheid met een beroepskunstenaar of professional is niet altijd eenvoudig te bepalen. Dat wordt niet alleen op het primaire inkomen gebaseerd, maar ook op kwalitatieve aspecten als de intentie van de kunstenaar, de context waarin hij of zij werkt en de relatie van het werk met de hedendaagse kunst. Authentiek leren Leren is authentiek wanneer de leerling verband ziet tussen zichzelf en zijn leefwereld en de aangeboden lesstof. Daarbij wordt de emotionele, creatieve, cognitieve en sociaal-‐communicatieve ontwikkeling van het kind gestimuleerd en de betrokkenheid vergroot. Authentiek leren is bij uitstek een belangrijk aspect van cultuureducatie, omdat daar de persoonlijke waarneming en beleving van de leerling centraal staan. Cultureel erfgoed Sporen uit het verleden in het heden die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn, maken onderdeel uit van het cultureel erfgoed. Dat kunnen voorwerpen zijn in musea, archeologische vondsten, archieven, monumenten en landschappen. Maar ook het daaraan verbonden immaterieel erfgoed, zoals verhalen, gewoonten of rituelen. Cultuur Een ruime betekenis van cultuur is: alles wat mensen maken en doen. In een meer sociologische betekenis is cultuur de leefstijl van een samenleving, samengesteld uit een mix van subculturen met hun geloven, gewoonten en gebruiken. Aan de leefstijl van een groep of gemeenschap ontlenen mensen hun identiteit. Voor inzicht in de leefstijlen van het verleden kunnen we teruggrijpen op tradities, overleveringen en het materiële cultureel erfgoed. In de klassieke definitie omvat cultuur de kunsten, cultureel erfgoed en de media. Cultuureducatie Alle vormen van educatie waarbij cultuur als doel of als middel wordt ingezet. Cultuureducatie is leren over, door en met cultuur. Deze omschrijvingen sluiten puur instrumenteel gebruik van cultuur, zoals het versterken van sociale cohesie, niet uit. Meestal is echter sprake van cultuurgerelateerde doelstellingen: kennismaking met of verdieping in kunst, cultureel erfgoed en/of media. Ook het genieten, leren beoordelen, en zelf beoefenen hoort daarbij. Cultuureducatie is ook de verzamelnaam voor kunsteducatie, erfgoededucatie en media-‐educatie.
46
Cultuuronderwijs Letterlijk: onderwijs op het gebied van cultuur. Het verschil tussen educatie en onderwijs is dat het laatste sterker is gerelateerd aan het formele onderwijs, terwijl educatie doorgaans breder wordt opgevat. Cultuureducatie verwijst namelijk naar zowel binnen-‐ als buitenschools. Barend van Heusden bepleit in het kader van Cultuur in de Spiegel het gebruik van 'cultuuronderwijs' ter vervanging van cultuureducatie. Dat betekent overigens wel dat het begrip cultuuronderwijs nu vooral geassocieerd wordt met zijn invalshoek op cultuuronderwijs: cultuur in brede zin opgevat, met als kern cultureel bewustzijn en zelfreflectie van de leerling. Erfgoededucatie Erfgoededucatie gaat in op de manier waarop het verleden zich in het heden manifesteert en zich in toekomst zou kunnen manifesteren. Aan het ontwikkelen van een dergelijk historisch besef dragen bezoeken aan musea en archieven bij, maar ook het bestuderen van bijvoorbeeld een gebouw, de loop van een straat in een oud stadsdeel en lokale uitdrukkingen of gebruiken. Erfgoed is ook middel: het maakt de lesstof tastbaar, visueel en hoorbaar en biedt mogelijkheden voor vakoverstijgend onderwijs. Interne Cultuurcoördinator Een Interne Cultuurcoördinator zorgt ervoor dat kunstzinnige en culturele activiteiten een vaste plek krijgen binnen het primair onderwijs. De Interne Cultuurcoördinator formuleert het cultuurbeleid en is contactpersoon en aanjager voor het organiseren van culturele activiteiten binnen de school. Ook onderhoudt de cultuurcoördinator contacten met culturele instellingen. Voor leerkrachten en educatief medewerkers van culturele instellingen die cultuurcoördinator willen worden, is de cursus ‘Interne Cultuurcoördinator (ICC)’ ontwikkeld. Begin 2012 waren er ruim 4000 Interne Cultuurcoördinatoren (ICC'ers) opgeleid. Kunst Kunst wordt bepaald door historische, sociologische en psychologische factoren. Het is geen vastomlijnd begrip, maar voortdurend in verandering. Kunst kan worden gezien als een verzamelbegrip voor het totaal aan kunstuitingen, zoals dat gegroeid is vanuit cultuurhistorische tradities. Nieuwe kunst wordt toegevoegd in een dynamische interactie van traditie en vernieuwing, vooral geleid door beeldbepalende kunstenaars en kunstprofessionals. Een andere invalshoek is esthetische kenmerken als grondslag van kunst te hanteren. De belangrijkste zijn 'vakmanschap' (kundig gebruik van materialen en technieken), 'expressiviteit' (uitdrukkingskracht, 'persoonlijkheid'), het vermogen om een toeschouwer mentaal uit de alledaagse werkelijkheid te tillen ('meta-‐bewustzijn') en een nieuwe kijk te bieden (creativiteit, oorspronkelijkheid, originaliteit).
47
Kunsteducatie De ruimste omschrijving van het begrip kunsteducatie is: alle vormen van educatie waarbij kunst en/of kunstzinnige middelen en technieken als doel of als middel worden gebruikt. Strikter gedefinieerd is kunsteducatie doelgericht leren omgaan met kunst, als persoonlijk uitdrukkingsmiddel en als cultureel fenomeen. "Het doel van kunsteducatie is niet enkel het verwerven van kennis van kunstobjecten en kunstprocessen, maar tevens het bestuderen van wat deze objecten en processen bij de beschouwer bewerkstelligen: een proces van reflectie op de werkelijkheid. (Onderwijsraad, Onderwijs in Cultuur, 2006, p. 17). Kunsteducatie is niet alleen studie en reflectie maar ook kunstbeoefening. Kunstmenu Het overgrote deel van de basisscholen maakt gebruik van een kunstmenu. Een kunstmenu is een samenhangend basisprogramma waarbij een kind gedurende acht jaar basisschool kennismaakt met verschillende kunstdisciplines via het bezoeken van theater-‐ en dansvoorstellingen, concerten en tentoonstellingen. Het aanbod wordt bepaald in overleg met de cultuurinstellingen in de regio en/of via een bemiddelende instantie geregeld. Over het algemeen maakt een voorbereidend les onderdeel uit van het kunstbezoek. Een variant is het cultuurmenu, waarbij ook een of meer erfgoedinstellingen worden bezocht. Actief, receptief en reflectief Zélf tekenen, dansen, schrijven, toneelspelen, filmen enzovoorts is de actieve vorm van omgaan met kunst: kunstbeoefening. Kunstbezoek, dus naar theater, dans, film, tentoonstellingen gaan, is receptief van aard. Bij zowel kunstbeoefening en kunstreceptie kan verdieping plaatsvinden door het bestuderen van technieken en theorie, en door nadere reflectie op wat het werk teweeg brengt bij de toeschouwer. Optimaal voor kunsteducatie is een combinatie van actieve, receptieve en reflectieve elementen.
48