Deze bijlage bevat achtergrondachtergrondinformatie over het leven van een leerling op de Domschool: zijn vakken, huiswerk, straf, bezigheden in de kerk, bijbaantjes en vrije tijd.
(=getijden). Bovendien houden de kanunniken zich bezig met het beheer van goederen van het kapittel. In Utrecht zijn kanunniken ook (wereldse) bestuurders.
De Domschool
Door de drukke werkzaamheden, maar ook door ziekte en uit gemakzucht nemen de kanunniken vaak niet deel aan de tijdrovende koordiensten. Daarom Kanunnik worden andere geestelijken Zuid-Nederland, 1480-1500 aangesteld die de kanunniken vervangen. Niet iedereen is het daarmee eens zo blijkt uit deze spottende uitleg van de benaming canonicus:
In de stad Utrecht staan er aan het eind van de vijftiende eeuw minstens tien scholen. Ze zijn verbonden aan een kerk. Vijf daarvan horen bij een kapittelkerk. Dit is een kerk waaraan een gemeenschap van kanunniken verbonden is. Ook bij de grootste kerk van Utrecht, de Domkerk, hoort een kapittel en een school: de Domschool. De veertig kanunniken van het Domkapittel wonen in een besloten gebied rond de Domkerk, de immuniteit. In de muur rond de immuniteit zijn maar enkele toegangspoorten. Zo kunnen de kanunniken makkelijk onwelkome bezoekers buiten houden.
Canonicus Agit Nihil Omnino Nisi In Curam Uentris Sui Het betekent: een kanunnik doet helemaal niets behalve ten behoeve van zijn buik.
Rechts staat de Domschool.
Het Domkapittel In een kapittel leven geestelijken die geen monnik zijn, maar zich wel houden aan bepaalde regels. Zo’n geestelijke noemen we een kanunnik van het Latijn voor regel: canonicus. Kanunniken moeten namelijk kuis leven en gehoorzaam zijn aan het hoofd, de deken, van het kapittel.
De Domkerk.
De twee belangrijkste taken van het kapittel zijn het adviseren van de bisschop en het verrichten van het koorgebed. Dit koorgebed bestaat uit het bidden van het getijdengebed op zeven vaste tijdstippen van de dag
Achtergrondinformatie
1
Functies binnen het kapittel Binnen het kapittel heeft iedere kanunnik zijn eigen functie. Bijvoorbeeld: Proost: hoofd van het kapittel. Hij is verantwoordelijk voor het beheer van het vermogen en de bezittingen van het kapittel. Deken: heeft de dagelijkse leiding in handen. Ook heeft hij de leiding bij de diensten in de kerk. Cantor of precentor: leider van de koorzang in de kerk. Rector: onderwijzer aan de kapittelschool. Thesaurarius: schatbewaarder ofwel penningmeester.
Rector met leerlingen, Utrecht, ca. 1440
Kanunnik Zoudenbalch, Penningmeester van de Domkerk Utrechts meester, ca. 1491
Scholieren Op de Domschool zitten drie groepen leerlingen. Koorknapen – zij zijn als zangers en assistenten voortdurend beschikbaar voor de diensten en plechtigheden in de kerk. Kanunniken-in-spé – deze jongens zijn van goede afkomst. Zij willen vaak later een baan als kanunnik met bestuurlijke taken en politieke invloed. Gewone leerlingen – deze jongens gaan voor het onderwijs (Latijn) naar de Domschool. Hun meestal minder rijke ouders hopen dat hun zoon later goed terecht komt, bijvoorbeeld in het huishouden van een kanunnik. Een opleiding aan de Domschool en de contacten die hij tijdens zijn schooltijd opdoet, komen dan goed van pas.
Achtergrondinformatie
Al deze jongens gaan vanaf hun zevende tot ongeveer hun vijftiende jaar naar school. Tenminste, als daar gelegenheid voor is. Er is namelijk nog geen leerplicht en lang niet alle kinderen kunnen het zich veroorloven om zeven jaar naar school te gaan. De leerlingen zitten ongeacht hun leeftijd in één klas. Meisjes worden niet op de kapittelscholen toegelaten. Soms krijgen zij privéonderwijs of gaan ze naar school in een nonnenklooster.
Beroemde Domscholier Een beroemde leerling op de Domschool is Desiderius Erasmus (1469-1536). Hij zit er waarschijnlijk van 1475 tot 1478. Erasmus heeft geen fijne herinneringen aan die tijd. Zo schrijft hij: zij hanteerden de roede naar het hun lustte, zij sloegen de kinderen kreupel, blind, ja dood, zodat men eerder van een folterkamer dan van een school zou moeten spreken.
Het leslokaal In het leslokaal staan geen schoolbanken of stoelen. De leerlingen zitten gewoon op de grond of als het koud is op stro. De leraar heeft een katheder, een stoel met een leesplank. Aan de muur hangt een groot houten bord waar de docenten hun lesstof op schrijven.
2
Er staan ook regels in over het leven buiten school. De rector mag zich niet vertonen in herbergen, bij dobbelspelen en met verdachte personen, zodat er niet over hem kan worden geroddeld. Hij mag er geen minnaressen op na houden.
Schoolvakken Scholieren met een wastafeltje.
De leerlingen schrijven op wasplankjes of perkament. Een wasplankje is een houten lei bedekt met een laagje was. Met een stift van been of metaal krassen ze letters in de was. Met de platte achterkant van de stift vegen ze de letters uit zodat ze de plank steeds opnieuw kunnen beschrijven. Voor het schrijven op perkament gebruiken de scholieren een ganzenveer, inkt en een zandstrooier om de inkt snel te laten drogen. Fouten verbeteren ze door met een mesje een dun laagje van het perkament te schrapen.
De drie belangrijkste vakken van de Domscholieren zijn: grammatica – Latijn spreken en schrijven dialectica – les in logisch denken musica – muziektheorie
Twee leerlingen bij de heilige Gregorius, Noordelijke Nederlanden, 1515
Waarschijnlijk krijgen de leerlingen ook: arithmetica – rekenkunde geometrica – meetkunde astronomia – sterrenkunde rethorica – schrijven van betogen, brieven en gedichten
De docenten De school begint waarschijnlijk om een uur of zes. Het vak muziek wordt gegeven door een zangmeester, de succentor. De overige vakken geeft de rector. Hij is bovendien verantwoordelijk voor het opvoeden en straffen van de scholieren. De rector maakt een weekrooster; hij zoekt bijvoorbeeld de teksten uit die tijdens een dienst door een koorjongen gelezen wordt. Hij wijst een jongen aan en oefent met hem. In het schoolreglement staan de taken en regels van de rector, zoals zijn salaris en de waarschuwing dat hij voor het onderwijs geen geld van zijn scholieren mag eisen. Ook mag hij geen ‘vrijwillige’ bijdragen afpersen voor feesten of andere gelegenheden.
Achtergrondinformatie
School, omstreeks 1440.
Ook de leerlingen in de basisklassen van de (stads)scholen krijgen deze zeven vakken. Ze worden al gegeven door de Romeinen.
3
Latijn
Taken in de kerk
De meeste tijd besteden de scholieren aan het leren lezen, schrijven en spreken van Latijn. De voertaal op school is Latijn en zelfs na schooltijd moeten de scholieren Latijn praten. Latijn is van groot belang voor de toekomst van de leerlingen, omdat dit de taal is van de kerk, de literatuur, het bestuur en de wetenschap. De Latijnse grammatica leren de scholieren onder andere uit het boek Ars grammatica van de Romeinse schrijver Donatus (4e eeuw na Chr.).
Alle scholieren, maar vooral de koorknapen, hebben een dagtaak aan hun bezigheden in de Domkerk. Het zingen tijdens de getijden (gebedsuren) bepaalt hun dagelijks ritme. Op vaste momenten komen de kanunniken en de koorknapen bijeen om de getijden te bidden en te zingen. Zij vormen het koor. Speciaal voor hen is een groot gedeelte centraal in de kerk gereserveerd, wat ook het koor heet.
Daarna oefenen ze de taal met korte spreuken, zoals: Plus vigila semper, nec somno deditus esto; nam diuturna quies vitiis alimenta ministrat. Wees steeds het merendeel van de tijd wakker en geef niet toe aan de slaap; want langdurige rust voedt ondeugden! Zo leren ze dus meteen hoe ze zich moeten gedragen. Nog eentje: Itaque Deo supplica Parentes ama Cognatos cole Magistrum metue Datum serva Metricem fuge
Daarom bid tot God Heb je ouders lief Bewijs je verwanten eer Vrees je leermeester Behoud hetgeen jou gegeven is Ontvlucht publieke vrouwen …
In Utrecht zijn er zeven getijden: metten/ lauden, priem, terts, sext, noon, Vesper en completen. Tenslotte wordt ieder dag een mis gevierd. De eerste getijden zijn heel vroeg, rond zons-opgang. Gelukkig knijpen de kanunniken soms een oogje dicht en mogen de jongens ’s ochtends wegblijven. Ook de kanunniken houden niet van vroeg opstaan. Daarom wordt in 1499 bepaald dat de metten in de Domkerk op z’n vroegst pas om vier uur mogen beginnen.
Muziek Bij het vak muziek gaat het vooral om leren zingen. De scholieren leren Gregoriaans (eenstemmig gezang) en meerstemmige (polyfone) gezangen. Ze krijgen les van een groot bord aan de wand en uit boeken.
Achtergrondinformatie
Viering van de mis in een kerk Meester van het Akense altaar, ca. 1500
Misboek uit de Domkerk ca. 1200-1250
4
Naast zingen mogen de Domscholieren kaarsen vasthouden of boeken en gewijd water dragen en het wierookvat hanteren. Als beloning voor al deze werkzaamheden ontvangen de koorknapen kleren, schoenen en geld.
Processies
plechtig feest is, mogen de leerlingen een keer per week ‘spijbelen’. Voor een feestdag gaan de Domscholieren naar het veld buiten de stad om bloemen te plukken. Ze worden altijd begeleid door hun meester. Waarschijnlijk zijn de kanunniken bang dat de scholieren buiten de stad iets overkomt of dat ze kattenkwaad uithalen. Met de bloemen en groene takken versieren ze de kerk. Wanneer een feestdag nadert ontvangt de meester van elke koorknaap een klein bedrag.
Domscholieren lopen mee Processiekruis in processies. Deze plechNederlanden, ca. 1400 tige optochten worden regelmatig door de kanunniken georganiseerd. Onder het zingen dragen ze relieken door de stad. De inwoners staan langs de straten en kunnen zo de relieken vereren. De scholieren assisteren de kanunniken. Ze houden boeken vast, vaandels of wierookbranders en zingen mee.
Feestende mensen kopie naar Hieronymus Bosch, 16e eeuw
In de stad is er tijdens grote feestdagen een hoop spektakel te zien. Pelgrims trekken in grote groepen door de straten. Iedereen draagt mooie kleding. De processies worden door zang en muziek begeleid. Na de mis in de Domkerk volgt er kermis op het Domplein en in de omliggende straten. Toneelspelers, narren, muzikanten, acrobaten, berentemmers en goochelaars treden op. Een plechtige processie vertrekt uit de kerk de stad in.
Feest!
Jongensbisschop
In de late Middeleeuwen zijn er veel feesten. Er zijn vier hoofdfeesten: Kerstmis, Pasen, Pinksteren en de inwijding van de Domkerk op 22 juli. De Domscholieren hebben dan veel te doen. Ze mogen geen vrij nemen, van school wegblijven of gaan spelen in een week waarin een feestdag valt. Wanneer er geen
Op 6 december, de naamdag van SintNicolaas, kiezen de scholieren uit hun midden een jongensbisschop. Hij mag op 28 december (de feestdag van de Onnozele Kinderen) compleet met mijter, ring en staf de lakens uitdelen in de Domkerk.
Achtergrondinformatie
5
Het huis van de koorjongens koorjongens De zestien koorknapen van de Domschool wonen samen met hun meester in een huis vlakbij de Domkerk. Het huis is in 1342 gebouwd.
Een Domscholier verkleed als jongensbisschop. IJsfontein©
De kanunniken moeten hem de hele dag gehoorzamen en de taken van de koorknapen verrichten, zoals met de boeken lopen. Ondertussen geeft de jongensbisschop natuurlijk veel commentaar. Dit feest heet ludus puerorum, spel van de jongens. Een week lang liggen dan alle diensten in de kerken stil. De jongens en hun familieleden gaan zich te buiten aan wijn en lekker eten. Regelmatig loopt het uit de hand.
Kleding
Rechts staat het woonhuis van de koorjongens.
De jongens moeten er tijdens de kerkdiensten netjes bij lopen. Ze dragen leren schoenen of laarzen, een lang onderkleed en daaroverheen een superplie (een wit kleed). Deze kleding krijgen de jongens op SintNicolaasdag. Op andere grote feestdagen ontvangen ze telkens een nieuw paar schoenen. De kanunniken dragen ook een witte superplie en daaroverheen een schoudermantel (almuis).
Het huis heeft een centrale kamer, een voorkamer, een studievertrek, een keuken, een turfhuis, twee kippenhokken en vier slaapkamers. De jongens slapen op bedden onder dekens. In 1506 of 1507 verhuizen de meester en de koorjongens naar een andere locatie: Achter de Dom 5. Dit pand bestaat nog steeds. Het huis aan het Oudkerkhof bestaat niet meer.
Toezicht
Domscholier in superplie.
Een huishoudster (matrona) houdt toezicht op de jongens. Ze maakt het huis schoon en zorgt voor een dagelijkse maaltijd. De rector zorgt voor de orde en let er bijvoorbeeld op dat de jongens zuinig omspringen met het verbranden van de turf. Ook waakt hij ervoor dat er geen meisjes in het huis komen. De Domscholieren moeten gaan slapen als de ruumstrateklok slaat (ruumstrate betekent ‘ontruim de straat’). De rector mag de jon-
Achtergrondinformatie
6
gens pas ’s ochtends vroeg vlak voor de metten/lauden naar buiten laten gaan.
Huisregels Manus et os frigida mane abluunto Zij moeten hun handen en gezicht ’s ochtends vroeg met koud water gewassen hebben. Caesariem in area et extra cubiculum pectunto. Zij moeten op het erf en buiten de slaapkamer het haar kammen. In cubiculo nudi aut indecore neque saltanto neque ridiculum aliquod spectaculum exhibento. Zij mogen niet naakt of onterend dansen en zij mogen niet een of ander belachelijk schouwspel in hun slaapkamer opvoeren. Crepitum ventris praesentibus contubernalibus in cubiculo ne edunto. Laat in de kamer in aanwezigheid van je medebewoners geen wind. Bron: Deventer schoolreglementen van 1536 en 1564
Eten
Middeleeuwse keuken kopie naar Hieronymus Bosch, 16e eeuw
bakplaten, koekenpannen van aardewerk en brons en vorken, lepels en pollepels van hout, brons en ijzer. Het voedsel dient de matrona op op tinnen en aardewerken schotels. De Domscholieren krijgen alleen een mes als bestek. Ze drinken uit tinnen bekers en uit glazen.
De scholieren eten niet erg luxe, maar wel gezond: roggebrood, pap, stoofpotten van vlees, worteltjes, ui, kool, kip en vis. De groenten worden gekookt. Rauwkost eten de middeleeuwers liever niet, omdat ze dat ongezond vinden. Bij de maaltijd drinken de leerlingen slap bier, want het drinkwater is van onvoldoende kwaliteit, zeker in de stad. Rijke burgers, zoals veel kanunniken, kunnen zich wijn veroorloven. Zuivel wordt ook wel gebruikt en als zoetstof beschikken middeleeuwers over honing. Voor de rijke mensen is er zoete wijn of rietsuiker voorhanden. De matrona kookt in aardewerken of bronzen grapen. Dit zijn bolvormige potten met drie pootjes die in het vuur worden gezet. Ook gebruikt de matrona een kookketel die ze boven het vuur hangt. Ze heeft ijzeren
Achtergrondinformatie
Aardewerk
Bedelen voor de kost Eén keer per dag krijgen de jongens een gezamenlijk maal. Daar moeten ze wel wat voor doen. Iedere dag gaan twee jongens bedelend langs de deuren van de kanunniken. In de Middeleeuwen is dat heel gewoon. Er zijn zelfs beroepsbedelaars met
7
een vergunning. Het zou goed zijn voor de opvoeding en ontwikkeling van een schooljongen als hij voor zijn eten de straat op gaat.
Spelletjes In hun vrije tijd doen de Domscholieren spelletjes, zoals verstoppertje, landje veroveren en bikkelen. Bij bikkelen gebruiken de leerlingen bikkeltjes, botjes uit de hielen van runderen of schapen. De eerste speler gooit de bikkeltjes op de grond. Vervolgens gooit hij een balletje in de lucht en probeert om met dezelfde hand de bikkels op te rapen voordat de bal de Bikkels grond raakt. Op dit spel zijn talloze varianten te bedenken, waar steeds meer behendigheid voor nodig is.
Of bijvoorbeeld de Domkerk schrobben, kachels stoken in het kapittelhuis, stenen sjouwen. Mogelijkheden genoeg in en rond de kerk. Veel scholieren hebben een vast bijbaantje bij een kanunnik. Ze doen klusjes of brengen als bode boodschappen over. Soms trekken de jongens zingend langs de huizen, meestal samen met de zangmeester. Vooral rond de feestdagen geven de burgers gul. Spijbelen van school wordt dan toegestaan. De scholieren zijn regelmatig aanwezig bij feestmaaltijden van de kanunniken om de gasten met gezang te vermaken. Een scholier met een leesbaar handschrift kan wat bijverdienen met schrijven.
Braaf? In de schoolreglementen staat dat de Domscholieren geen kroegen en herbergen mogen bezoeken en zeker niet met dames van lichte zeden mogen omgaan. Ze mogen niet naar de dansfeesten in de stad. Daarnaast wordt dronkenschap bestraft en gokken is net zo goed taboe. Of de Domscholieren zich braaf aan deze verboden houden, is maar de vraag. Weddenschappen afsluiten is wel toegestaan, zoals het hanengevecht. De scholieren zetten twee opgefokte hanen tegenover elkaar die ze laten vechten op leven en dood. De scholieren wedden van tevoren welke haan zal winnen.
Spelletjes in de Middeleeuwen
Bijbaantjes Met verschillende baantjes verdienen Domscholieren wat bij. Zo krijgen ze betaald voor het dragen van relieken, vanen en kruizen tijdens de diensten en processies. Ook de verzorging van altaren, het bijhouden van de graven en het klokken luiden levert wat op.
Achtergrondinformatie
Overtreedt een leerling de regels, dan slaat de rector hem met een roe of een plak op zijn hand of blote billen. Wanneer de scholieren buiten de immuniteit betrokken raken bij vechtpartijen of een misdaad begaan, mogen ze alleen door hun schoolmeester worden gestraft. Dat heeft zo z’n voordeel, want de straffen van de gerechtsdienaren zijn heel wat zwaarder, dan geslagen worden met de roe.
8