De doelmatigheid van routine nacontroles na behandeling van het larynxcarcinoom
Rapportage VAZ-doelmatigheidsproject
Universitair Medisch Centrum St Radboud
Nijmegen, September 2001
Aanvragers project
Dr. H.A.M. Marres * Prof. dr. A.L.M. Verbeek ** Uitvoering
Mevrouw Drs. S.C. Ritoe, arts-assistent Keel-, Neus- en Oorheelkunde Projectleiders
Dr. P.F.M. Krabbe *** Dr. H.A.M. Marres * Prof. dr. A.L.M. Verbeek ** Projectnummer: 99114 Startdatum: 1-1-2000 Einddatum: 1-6-2001 Met medewerking van
Prof. dr. P.F. de Vries Robbé, afdeling Medische Informatiekunde Drs. R. Verhaak, afdeling Medische Informatiekunde Dr. F.J.A. van den Hoogen, afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde Dr. M.A.W. Merkx, afdeling Mond-kaak Chirurgie Dr. J.H.A.M. Kaanders, afdeling Radiotherapie
* Afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd/Hals gebied Tel: 024-3614450, Fax: 024-3540251 e-mail:
[email protected] ** Afdeling Epidemiologie en Biostatistiek Tel: 024-3613102, Fax: 024-3613505 e-mail:
[email protected] *** Afdeling Medical Technology Assessment Tel: 024-3617666, Fax: 024-3610383 e-mail:
[email protected]
Correspondentie
Dr. H.A.M. Marres Afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde (811) Universitair Medisch Centrum St Radboud Postbus 9101 6500 HB Nijmegen Nederland
Inhoud
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Projectopzet en uitvoering. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Resultaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 Conclusies, plaatsbepaling en aanbevelingen . . . . . . . . . . . 15 Vervolgactiviteiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17 Geraadpleegde literatuur. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19 Bijlage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
5
Inleiding Nadat patiënten met kanker een behandeling hebben afgerond welke genezing ten doel heeft gehad breekt vaak een lange periode van onzekerheid aan, waarin moet worden afgewacht of de behandeling daadwerkelijk succesvol is geweest. Deze onzekerheid omtrent het succes van de behandeling treft niet alleen de patiënten en hun familie doch ook de behandelend medisch specialisten. Controles, vaak routinematig, bieden voor de patiënt enig houvast, als tenminste het uitblijven van een recidief na deze controles bevestigd kan worden. Voor de medisch specialisten hebben routine controles echter een ander en belangrijker doel. Door een recidief in een vroeg stadium op te sporen, waarin de patiënt nog geen klachten ervaart, hopen zij de kans van een succesvolle additionele behandeling te verhogen (figuur 1). Dit komt de vijf-jaars overleving van de totale patiëntenpopulatie uiteindelijk ten goede. Daarnaast worden deze controles tevens aangewend om tweede primaire tumoren op te sporen waarbij wordt aangenomen dat deze patiënten een verhoogd risico hebben op het (opnieuw) krijgen van kanker.
Figuur 1. Schematische voorstelling van het hypothetisch natuurlijk beloop van longkanker vanaf het ontstaan tot aan het tijdstip waarop tumoren kunnen worden gediagnosticeerd met behulp van een röntgenfoto van de thorax, tot aan het tijdstip dat de tumoren aanleiding geven tot symptomen, eventueel gevolgd door overlijden ten gevolge van fatale metastase
7
In Nederland bedraagt de incidentie van het larynxcarcinoom meer dan 700 patiënten per jaar. De behandeling van deze patiënten heeft in meer dan 90% een curatieve opzet. De behandeling vindt plaats in de academische centra en in de twee categorale ziekenhuizen (Daniël den Hoed Kliniek, Antoni van Leeuwenhoekhuis) of via deze centra in regionale radiotherapeutische instituten. Sinds 2000 bestaat er een landelijke richtlijn ‘Larynxcarcinoom’ (CBO) welke betrekking heeft op de diagnostiek, behandeling, begeleiding, revalidatie en follow-up van patiënten met een larynxcarcinoom. Het follow-up schema c.q. routine controleschema zoals aangegeven in deze richtlijn, is identiek aan het in Nederland – en derhalve ook aan het in het UMC St Radboud – al lang gehanteerde controleschema. Dit controleschema schrijft zes controles in het eerste jaar na de behandeling, vier in het tweede jaar, drie in het derde jaar en twee in het vierde en vijfde jaar voor, gevolgd door een jaarlijkse controle gedurende een tweede periode van vijf jaar. Een dergelijk controleschema legt een groot beslag op medische faciliteiten en medisch specialisten, terwijl niet bekend is of vroegtijdige opsporing van recidieven daadwerkelijk bijdraagt aan een verbetering van de overleving. Ook bestaat er geen inzicht of het vroegtijdig opsporen van tweede primaire tumoren, welke bij deze patiëntcategorie voornamelijk in de long voorkomen, bijdraagt aan een betere overleving. Overigens, het vroegtijdig opsporen van metastasen op afstand van een larynxcarcinoom draagt niet bij tot een betere overleving en wordt als een van de nadelige nevenbevindingen gezien van routine controles. Het in het UMC St Radboud uitgevoerde project heeft zich gericht op de doelmatigheid van dit in Nederland gehanteerde controleschema van patiënten die curatief behandeld zijn voor een larynxcarcinoom. De volgende vragen met betrekking tot de doelmatigheid van het huidige controleschema zijn geformuleerd en worden in deze rapportage beantwoord: • Draagt routine follow-up bij aan vroegdetectie van recidieven en zodoende aan een verbetering van de overlevingskansen van de patiënt?
• Is de duur van het huidige controleschema (10 jaar) zinvol of kan deze worden verkort?
• Resulteert het routinematig verrichten van thoraxfoto's in een verbetering van de overleving voor die patiënten die een tweede primaire longtumor ontwikkelen?
8
Projectopzet en uitvoering Een longitudinale studie werd verricht. Alle patiënten die zich in 1990 tot en met 1994 presenteerden in het UMC St Radboud voor diagnostiek en behandeling van een larynxcarcinoom zijn retrospectief geanalyseerd. De gegevens van de in het project opgenomen patiënten zijn onttrokken aan de patiëntdossiers van de afdeling Keel-, Neus- en Oorheelkunde en de afdeling Radiotherapie van het UMC St Radboud. Deze gegevens zijn vervolgens opgeslagen in een speciaal voor dit onderzoek ontworpen database. Voor inclusie van de patiëntengegevens ten behoeve van dit project moest eerst aan de volgende criteria worden voldaan: • De aandoening betrof een primair larynxcarcinoom (patiënten hebben niet eerder een tumor van de larynx gehad).
• Er was sprake van een histologisch bevestigd plaveiselcelcarcinoom (90% van de patiënten met een larynxcarcinoom).
• De opzet van de behandeling is in opzet curatief geweest. • Er moest minstens één routine controle van het follow-up schema doorlopen zijn.
Er werden 804 dossiers beoordeeld. Hieruit zijn naast de demografische gegevens van de patiënt en de primaire tumor gegevens, alle controle momenten overgenomen. Van de patiënten die een lokaal of regionaal recidief, een tweede primaire tumor of metastasen op afstand ontwikkelden tijdens de follow-up, zijn vervolgens alle controles specifiek in kaart gebracht. Het berekenen van overlevingscurven geschiedde volgens de KaplanMeier methode. De logrank toets werd toegepast voor het statistisch toetsen van de verschillen tussen de curven. Voor het berekenen van verschillen tussen de tumor en patiëntvariabelen werd gebruik gemaakt van de chi-kwadraattoets. Om de vraag ‘draagt de routine follow-up bij aan vroegdetectie van recidieven en tweede primaire tumoren en zodoende aan een verbetering van de overleving voor de patiënt?’ te beantwoorden zijn alle patiënten die een recidief of tweede primaire tumor hebben ontwikkeld tijdens de follow-up periode in de volgende drie groepen onderverdeeld: • Groep I — patiënten die geen klachten hadden maar bij wie het recidief of de tweede primaire tumor is opgespoord tijdens een routine controle.
• Groep II — patiënten met klachten passend bij een recidief of een tweede
•
primaire tumor welke ten tijde van een routinematig geplande controle geuit zijn en waarbij het bestaan van een recidief of tweede primaire tumor daadwerkelijk is bevestigd. Groep III — patiënten bij wie een recidief of een tweede primaire tumor is geconstateerd tijdens een controle-afspraak, welke buiten het routine controleschema heeft plaatsgevonden vanwege klachten die hierop wezen.
9
Aan de hand van deze indeling is bepaald of er een verschil bestond in de uitkomst van behandeling van deze recidieven of tweede primaire tumoren. Met andere woorden: is er voor patiënten bij wie het recidief of de tweede primaire tumor is ontdekt tijdens een routinematig geplande controle (groep I) vaker een in opzet curatieve therapie voorhanden geweest dan voor de patiënten met klachten die duidden op deze tumor (groep II en III)? Daarnaast zijn de doodsoorzaken vergeleken tussen deze patiëntengroepen. Is de kanker gerelateerde sterfte hoger voor de patiënten met klachten van de tumor (groep II en III) dan voor de patiënten zonder klachten van de tumor, welke vroegtijdig tijdens een routinematig geplande controle is opgespoord (groep I)? Tevens zijn de overlevingscurven van de drie patiëntengroepen met elkaar vergeleken. Hebben de patiënten in groep I (de routine controle groep) een langere overleving dan de patiënten in groep II en III (met symptomen)? Tenslotte is er een aparte studie verricht naar het voorkomen van tweede primaire tumoren in de long bij patiënten die een succesvolle behandeling hebben ondergaan voor een larynxcarcinoom. De resultaten van deze studie zullen in deze rapportage summier worden weergegeven opdat deze kunnen worden betrokken in de discussie.
10
Resultaten Algemeen
De patiëntenpopulatie die in de studie is opgenomen (n = 402) blijkt wat betreft leeftijdsopbouw, verdeling naar geslacht en locatie en stadiëring van het larynxcarcinoom niet af te wijken van de landelijk bekende gegevens, zodat dit een representatieve populatie genoemd kan worden. De gemiddelde follow-up tijd na behandeling van het larynxcarcinoom bedroeg 61 maanden (mediaan: 66 maanden). Een volledig overzicht van de populatiegegevens en de gegevens met betrekking tot het larynxcarcinoom wordt gegeven in de bijlage. De vijf-jaars overleving van het cohort bedroeg 73%. Dit ligt 5% hoger dan het landelijk bekende vijf-jaars overlevingspercentage van 68%. Indien er een scheiding wordt aangebracht tussen de patiënten die wel en de patiënten die geen recidief of tweede primaire tumor tijdens de follow-up periode ontwikkelden blijkt dat de overleving significant slechter is voor de eerst genoemde groep (p < 0,001). Van de patiënten zonder nieuwe tumor is 87% nog in leven na 5 jaar follow-up. Van de patiënten die een recidief of een tweede tumor ontwikkelden tijdens de follow-up is slechts 51% na 5 jaar behandeling voor het larynxcarcinoom in leven (figuur 2).
Figuur 2. Overleving van patiënten na het wel of niet optreden van een recidief of tweede primaire tumor
11
Bij 156 van de 402 patiënten (39%) werd tijdens de follow-up periode een lokaal of regionaal recidief, een tweede primaire tumor of werden metastasen op afstand vastgesteld. Bij 37 patiënten werden deze opgespoord in een a-symptomatisch stadium tijdens een routine controle. In slechts 19 van deze 37 patiënten bleek dit een lokaal of regionaal recidief te betreffen. Resultaten van controles
Het totaal aantal controles van deze patiëntenpopulatie (n = 402) bedroeg 5787 waarvan er 4639 routinematig volgens het beschreven follow-up schema werden verricht. Dit aantal blijkt praktisch overeen te komen met het voor deze populatie berekende te verwachten aantal routine controles (4721). Tijdens 94 van deze 4639 controles werd een recidief, tweede primaire tumor of metastase vastgesteld. Er waren 1148 extra controles. Bij slechts 62 van deze extra controles bleek er sprake te zijn van een recidief, tweede primaire tumor of metastase. In tabel 1 is de indeling van de eerder beschreven groepen weergegeven en het aantal controles bij patiënten (n = 156) welke hebben geleid tot de opsporing van een recidief, tweede primaire tumor of metastase.
Tabel I. Aantal patiënten met recidieven of tweede primaire tumoren of metastase opgesplitst naar het al of niet voorkomen van gerelateerde klachten tijdens de controle en het soort controle Klachten
Routine controle
Extra controle
Totaal
Geen klachten
37 (Groep I)
4
41
Klachten
46 (Groep II)
55 (Groep III)
101
Klachten onbekend
11
3
14
Totaal
94 (60%)
62 (40%)
156 (100%)
Achtenzeventig procent van alle recidieven, metastasen van het larynxcarcinoom en tweede primaire tumoren traden op binnen de eerste 3 jaar van de 10 jarige follow-up (mediaan: 16 maanden). Wanneer het optreden van lokale en regionale recidieven apart geanalyseerd wordt blijkt dat ruim 88% optreedt in de eerste 3 jaar van de follow-up. Het optreden van een tweede primaire tumor in het hoofd-hals gebied (n = 15), in de long (n = 17) of elders in het lichaam (n = 15) heeft een constante incidentie binnen dit cohort van ongeveer 4% per jaar. Aan de patiënten welke waren ingedeeld in groep I en II (géén respectievelijk wel klachten t.t.v. de routine controle) en dus opnieuw geconfronteerd werden met een tumor, kon in de meerderheid van de gevallen een in opzet curatieve behandeling worden geboden (in 72% respectievelijk 82% van de gevallen).
12
Echter, voor patiënten uit groep III (klachten waarvoor een extra controle) bleek dit minder vaak het geval te zijn, namelijk in 53% van de gevallen. Dit verschil bleek statistisch significant te zijn (p = 0,002). Van de hier genoemde 156 patiënten overleden 66 patiënten ten gevolge van kanker (kanker specifieke mortaliteit). Er bleek geen significant verschil te bestaan wat betreft de kanker specifieke mortaliteit tussen de drie groepen. Hoewel er dus in een grotere meerderheid van de gevallen met een nieuwe tumor of recidief, welke tijdens een routine controle opgespoord werden, een in opzet curatieve behandeling werd uitgevoerd, leidde dit niet tot een lagere kanker vrije mortaliteit van groep I en II ten opzichte van groep III. De overlevingscurven van de drie groepen is weergegeven in de onderstaande figuren. In figuur 3 worden de curven weergegeven met als incidentiedatum (= 0) het moment van de controle waarbij het recidief, de tweede primaire tumor of metastase werd vastgesteld. In figuur 4 daarentegen wordt als incidentiedatum het moment van de diagnose aangehouden van het larynxcarcinoom. Onder beide condities bestaat er geen significant verschil tussen de overlevingscurven van de drie groepen. Ook wanneer er een aparte analyse wordt uitgevoerd naar de overlevingskansen van patiënten bij wie een lokaal of regionaal recidief is vastgesteld bestaat er geen verschil in overleving tussen de drie groepen (p = 0,88).
Figuur 3. Overleving vanaf detectie tweede tumor tot einde controleschema voor de patiënten in de 3 onderzoeksgroepen
13
Figuur 4. Overleving vanaf detectie eerste tumor tot einde controleschema voor de patiënten in de 3 onderzoeksgroepen
Tweede primaire tumoren in de long
Tijdens dit project kon een reeds lopende studie worden afgerond waarvan de resultaten hier ook worden gepresenteerd. In deze studie zijn alle patiënten met een primair plaveiselcelcarcinoom van de larynx opgenomen van 1988 tot en met 1992. Patiënten met een longtumor ten tijde van de diagnose of in de voorgeschiedenis werden uitgesloten van de studie. In totaal werden 476 patiënten geanalyseerd. Tijdens de routine follow-up van deze groep werden 2008 röntgenfoto’s van de longen vervaardigd. Door het maken van routine röntgenfoto’s werden de longtumoren in een vroeger a-symptomatisch stadium gedetecteerd. Door analyse van de resultaten kon worden bepaald dat het detectiemoment 8 maanden vroeger lag in de groep patiënten bij wie de long tumor routinematig was opgespoord (n = 14), dan in de groep patiënten bij wie de tumor op een röntgenfoto wegens klachten was ontdekt (n = 7). De mediane overleving voor de groep patiënten waarbij de tumor door het maken van een routine foto werd ontdekt was 17 maanden, indien de tumor werd ontdekt op een foto welke gemaakt werd vanwege tumor gerelateerde klachten of om andere redenen was deze 9 maanden. Er was geen verschil tussen beide groepen wat betreft het percentage patiënten dat in aanmerking kwam voor een in opzet curatieve behandeling. Er kon ook geen statistisch significant verschil in overleving worden aangetoond tussen de beide groepen gerekend vanaf de datum van optreden van het primair larynxcarcinoom (de mediane overleving voor beide groepen vanaf de incidentiedatum van het larynxcarcinoom bedroeg 56 maanden). Het (niet significante) verschil tussen beide groepen wanneer de overleving berekend wordt vanaf de incidentiedatum van de longtumor kan door de zogenaamde leadtime bias verklaard worden.
14
Conclusies, plaatsbepaling en aanbevelingen In 1997 werd er landelijk bij iets meer dan 700 personen voor het eerst een larynxcarcinoom geconstateerd. Alle patiënten in Nederland die curatief behandeld zijn voor het larynxcarcinoom krijgen een intensief routinematig controleschema aangeboden. Deze follow-up is qua intensiviteit en duur inmiddels vastgelegd in de richtlijn ‘Larynxcarcinoom’ van het CBO (2000). Na een in opzet curatieve behandeling van deze groep patiënten worden per patiënt 22 routine controle momenten gepland. Dit legt een groot beslag op de zorgcapaciteit en de betrokken medisch specialisten. Het doel van dit routine controleschema is om detectie van optredende recidieven in een a-symptomatisch stadium mogelijk te maken om zodoende de prognose na een behandeling te verbeteren. Nog niet eerder vond er in Nederland een evaluatieonderzoek plaats of deze doelstelling met betrekking tot deze patiëntencategorie ook wordt verwezenlijkt. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat patiënten bij wie een recidief of een tweede primaire tumor is opgespoord tijdens het controleschema, vaker een in opzet curatieve therapie aangeboden krijgen dan patiënten bij wie de tumor is opgespoord wegens klachten op een extra consult. Desondanks wordt hierdoor geen reductie van de tumor specifieke mortaliteit behaald; noch wordt door het routinematig controleren een betere overleving bereikt. De resultaten van deze studie tonen aan dat de meeste lokale en regionale recidieven (88% !) zich in de eerste 3 jaar van de follow-up manifesteren terwijl het huidige controleschema een follow-up periode van 10 jaar voorschrijft. Het routinematig maken van röntgenfoto's van de longen teneinde een primair longcarcinoom in een a-symptomatisch stadium op te sporen nadat een patiënt een curatieve behandeling voor een larynxcarcinoom heeft ondergaan, leidt niet tot betere therapeutische opties noch tot een langere overleving. • Gezien deze resultaten lijkt er geen voordeel voor patiënten met een in opzet curatief behandeld larynxcarcinoom te bestaan met het oog op het verhogen van de overlevingskans door het volgen van het huidige routinematige controleschema.
• Deze studie is ook uitgevoerd om op basis van de resultaten een aanzet te kunnen geven voor het ontwikkelen van een nieuw beleid met betrekking tot routine controleschema’s. Zowel het aantal als de frequentie van nacontroles dient te worden bepaald waarbij de doelstelling ‘het verbeteren van de overlevingskansen door vroegtijdige opsporing’ als uitgangspunt blijft dienen.
Nu recent de richtlijn ‘Larynxcarcinoom’ is gepubliceerd met het daarin opgenomen advies om de in Nederland gangbare intensieve follow-up voort te zetten is het noodzakelijk de bovengenoemde conclusies onder de aandacht
15
van de academische centra te brengen, welke zijn verenigd in de multidisciplinaire Nederlandse Werkgroep voor Hoofd-Hals Tumoren (NWHHT). Deze werkgroep zal hierin een belangrijke rol vervullen vanwege haar invloed op de oncologische zorg met het oog op uniformiteit en het ontwikkelen van richtlijnen. Hetzelfde controleschema wordt gehanteerd na behandeling van andere lokalisaties van plaveiselcel carcinomen in het hoofd-hals gebied. Uitbreiding van deze studie, met name door samenwerking in deze met andere centra is noodzakelijk. De hieruit voortvloeiende studies dienen gericht te zijn op het ontwikkelen van controleschema’s specifiek voor subgroepen, bijvoorbeeld op basis van tumorlokalisatie, het tumorstadium of de ondergane behandeling. Deze studie is gericht op de doelmatigheid van het huidige controleschema. In deze studie is voorbijgegaan aan de psychosociale aspecten die een follow-up voor de patiënt die behandeld is voor kanker met zich meebrengt. Indien er een sterke wens bestaat bij patiënten om het huidige intensieve controleschema te handhaven dan is het te overwegen om de controles voort te zetten in de eerste lijn of te laten verrichten door een oncologisch verpleegkundige.
16
Vervolgactiviteiten Vervolgstudies
Het hier beschreven doelmatigheidsonderzoek heeft mede aanzet gegeven tot een vervolgaanvraag. Om niet keer op keer kostbare studies op te zetten, wordt nu beoogd om een analyse-instrument c.q. software programma op te stellen, waarmee door middel van modelmatige analyses het effect kan worden onderzocht van veranderingen in bestaande, alternatieven en nieuw te ontwikkelen richtlijnen voor follow-up. • VAZ-doelmatigheid projectvoorstel ‘Ontwikkeling van een analyse-instrument voor de modelmatige assessment van het generiek effect (medisch, economisch en quality of life) van poliklinische nacontrole bij curatief behandelde kankerpatiënten’.
De resultaten van deze studie zijn aanleiding om de doelmatigheid van follow-up van patiënten met andere behandelde tumorlokalisaties binnen het hoofd-hals gebied te bepalen. Een retrospectief multi-center onderzoek wordt voorbereid. Er is een veelheid aan gegevens verkregen die niet in deze rapportage beschreven zijn. Echter, deze zullen met de hier beschreven resultaten verwerkt worden tot een aantal wetenschappelijke publicaties. Tezamen zullen deze worden opgenomen in een promotiestudie en proefschrift. Publicaties • Screening for primary lung cancer after curative treatment of laryngeal cancer (submitted).
• Follow-up in patients with laryngeal cancer (in voorbereiding). • The effect of routine follow-up after curative treatment for laryngeal cancer (in voorbereiding).
• Een besliskundige benadering van de medische effecten van nacontroleschema's (in voorbereiding).
• Prognosis after local or regional recurrence after total laryngectomy (in voorbereiding).
Voordrachten • Scientific Meeting of the Dutch Forum for Medical Decision Making, Leiden, 16 juni 2000.
• Wetenschappelijke jaarvergadering NWHHT, Berg en Dal, 17 november 2000. • Wetenschappelijke vergadering Nederlandse Vereniging Keel-, Neus- en Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied, Amsterdam, 1-2 november 2001.
17
Geraadpleegde literatuur 1.
JG Geraghty. Follow up after primary treatment: curable diseases primarily treated with surgery. Ann Oncology 2000;11(3):69-72
2.
C Bokemeyer, C Kollmannsberger, JT Hartmann, L Kanz. Follow up after primary treatment: curable diseases treated non-surgically. Ann Oncology 2000;11:373-378
3.
JPS Cochrane, JT Williams, RG Faber, WW Slack. Value of outpatient follow-up after curative surgery for carcinoma of the large bowel. Br Med J 1980;280(6214):593-595
4.
JA Dewar, GR Kerr. Value of routine follow up of women treated for early carcinoma of the breast. Br Med J 1985;291:1464-1467
5.
J Northover. Realism or nihilism in bowel cancer follow-up? Lancet 1998;351:1074-1076
6.
B Ohlsson, U Breland, H Ekberg, H Graffner, K Tranberg. Follow-up after curative surgery for colorectal carcinoma. Randomized comparison with no follow-up. Dis Colon Rectum 1995;38(6):619-626
7.
M Boysen, O Lövdal, J Tausjö, F Winther. The value of follow-up in patients treated for squamous cell carcinoma of the head and neck. Eur J Cancer 1992;28(2/3):426-430
8.
GB Snow. Follow-up in patients treated for head and neck cancer: How frequent, how thorough and for how long? Eur J Cancer 1992;28(2/3):315-316
9.
I Haas, U Hauser, U Ganzer. The dilemma of follow-up in head and neck cancer patients. Eur Arch Otorhinolaryngol 2001;258:177-183
10.
Richtlijn Larynxcarcinoom. Nederlandse werkgroep hoofd- halstumoren. Vereniging van intergrale kankercentra. Uitgave door Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO. 2000.
11.
JL Gluckman, JD Crissman, JO Donegan. Multicentric squamous-cell carcinoma of the upper aerodigestive tract. Head Neck Surg 1980;3:90-96
12.
B Herity, M Moriarty, L Daly, J Dunn, GJ Bourke.The role of tobacco and alcohol in the aetiology of lung and larynx cancer. Br J Cancer 1982;46:961
13.
A Narayana, ATM Vaughan, SG Fisher, SP Reddy. Second primary tumors in laryngeal cancer: results of long-term follow-up. Int J Rad Oncol Biol Phys 1998;42(3):557-562
14.
J Brugere, P Guenel, A Leclerc, J Rodriguez. Differential effects of tobacco and alcohol in cancer of the larynx, pharynx, and mouth. Cancer 1986;57:391-395
15.
Granulomas and neoplasms of the larynx. In: I. Friedman and A. Ferlito, 1988: Longman group UK Limited. pagina:129
16.
Head and neck tumours in the Netherlands 1989-1995. Netherlands Cancer Registry. Vereniging van Intergrale Kankercentra. Ed: O Visser, JWW Coebergh, R Otter, LJ Schouten. 1998
17.
AVM Visscher, JJ Manni. Routine long-term follow-up in patients treated with curative intent for squamous cell carcinoma of the larynx, pharynx, and oral cavity. Does it make sense? Arch Otolaryngol Head Neck Surg 1994;120:934-939
19
18.
DJH Wagenfeld, AR Harwood, DP Bryce, AWP van Nostrand, G de Boer. Second primary respiratory tract malignant neoplasms in supraglottic carcinoma. Arch Otolaryngol 1981;107:135-137
19.
DJH Wagenfeld, AR Harwood, DP Bryce, AWP van Nostrand, G de Boer. Second primary tract malignancies in glottic carcinoma. Cancer 1980;46: 1883-1886
20.
AM Engelen, LJA Stalpers, JJ Manni, JHJ Ruijs, WAJ van Daal. Yearly chest radiography in the early detection of lung cancer following laryngeal cancer. Eur Arch Otorhinolaryngol 1992;249:364-369
21.
LJA Stalpers, PBJ van Vierzen, JJA Brouns, I Bruaset, JJ Manni, ALM Verbeek, JHJ Ruys, WAJ van Daal. The role of yearly chest radiography in the early detection of lung cancer following oral cancer. Oncology 1989;18:99-103
22.
J Buwalda, CL Zuur, H Lubsen, JGP Tijssen, R Koole, GJ Hordijk. Jaarlijkse thoraxfoto bij patiënten na behandeling wegens een larynx- of een mondholtecarcinoom: slechts beperkt rendement ten aanzien van de tweede primaire tumoren in de long. Ned Tijdschr Geneeskd 1999;143(29):1517-1522
23.
Incidence of cancer in the Netherlands. Ninth report of the Netherlands cancer registry. Vereniging van Integrale Kankercentra. Ed: O. Visser, JWW Coebergh, LJ Schouten, JAAM van Dijck. 2001
20
Bijlage Populatiegegevens
In het onderzoek werden 402 patiënten opgenomen en geanalyseerd; 360 mannen en 42 vrouwen (ratio 8,6). Bij 373 patiënten werd voor de eerste maal kanker geconstateerd. Drie patiënten waren in het verleden curatief behandeld wegens een long- of tracheacarcinoom, 3 wegens een tumor elders in het hoofd-hals gebied (uitgezonderd de larynx). Tenslotte zijn 23 patiënten in het verleden wegens maligniteiten elders in het lichaam behandeld. De indeling naar leeftijd was als volgt:
Leeftijd
Aantal
Percentage
30-39 jaar
7
1,8
40-49 jaar
36
9
50-59 jaar
100
25
60-69 jaar
145
36
70-79 jaar
85
21
80-89 jaar
28
7
90-99 jaar
1
0,2
Totaal
402
100
Van de 402 patiënten hadden 149 (37%) een supraglottisch larynxcarcinoom, 252 (62,7%) patiënten een glottisch larynxcarcinoom en 1 patiënt (0,2%) had een subglottisch larynxcarcinoom.De volgende tabel toont de indeling naar histologie van de indextumor:
Histologie
Aantal
Percentage
Goed gedifferentieerd plaveiselcelcarcinoom
64
16
Matig gedifferentieerd plaveiselcelcarcinoom
224
56
Slecht gedifferentieerd plaveiselcelcarcinoom
64
16
Cis met of zonder micro invasieve groei
17
4
Plaveiselcelcarcinoom niet nader gespecificeerd
33
8
Totaal
402
100
21
Binnen de patiëntenpopulatie waren de tumor stadia, verdeeld per primaire lokalisatie, als volgt:
Lokalisatie primaire tumor/stadium
(Cis)
I
Supraglottisch
0
14
39
47
49
149
Glottisch
8
132
81
18
13
252
Subglottisch
0
0
1
0
0
1
Totaal
8
146
121
65
62
402
II
III
IV
Totaal
Uit deze tabel blijkt dat het merendeel van de supraglottische tumoren zich in stadium III en IV (64,4%) bevindt en het merendeel van de glottische tumoren in stadium I en II (84,5%).
22