t oegepast
artikeL
De dienstbare CVPPP: hulp bij mentaliseren in evangelische gemeenten rens fiLius
s amenVatting
Ter gelegenheid van Arthur Heggers aftreden, na vijfentwintig jaar, als redactielid van Psyche & Geloof, reflecteert de auteur op wat er van het ideaal van de CVPPP om dienstbaar te zijn terecht is gekomen. Dit leidt tot een pleidooi voor meer bijdragen in dit blad waar kerken en gemeenten mee gediend zijn. Er wordt een voorzet gegeven naar aanleiding van resultaten uit een enquête onder mensen die een evangelische gemeenten hebben verlaten (De Bruijne, Pit & Timmerman, 2009). In de beschrijvingen van de redenen waarom men de gemeente verliet, zijn twee vormen van niet-mentaliseren te herkennen. Na een uitleg over het concept mentaliseren, wordt nagedacht over hoe het vermogen tot mentaliseren in evangelische gemeentes bevorderd zou kunnen worden. Trefwoorden: toegepaste psychologie, evangelisch, kerkverlating, mentaliseren.
i nLeiding
In dit eerste nummer van de vijfentwintigste jaargang van Psyche & Geloof wordt stilgestaan bij het aftreden van Arthur Hegger als redactielid. Hij heeft de richting en kwaliteit van het blad mede vormgegeven en voor het blad enorm veel werk verzet. De redactie heeft mij gevraagd om bij dit afscheid te reflecteren op wat er van de idealen van de oprichters van de Christelijke Vereniging voor Psychiaters, Psychologen en Psychotherapeuten (CVPPP) na vijfentwintig jaar terechtgekomen is. Eén ideaal wil ik daarbij naar voren halen. de
dienstBare
cVppp
In de aanloop naar de oprichting van de CVPPP was het voor Arthur en de andere oprichters duidelijk dat het een studievereniging moest zijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een beroepsvereni-
ging. Daarbij hadden wij ook het ideaal om kennis vanuit de gezamenlijke reflectie op geloof en het psychiatrische en psychologische vak ten goede te laten komen aan kerk en samenleving. De eerste ontmoetingen waren zo boeiend dat het achteraf bijzonder is dat we aan besluiten en acties toekwamen. Lang hebben we niet stilgestaan bij dit onderdeel van de statuten. Naar mijn indruk leefde dit het meest bij degenen die de congressen van de Stichting Ontwikkeling Evangelische Hulpverlening (SOEH) hadden bezocht. Op die congressen waren er brainstormsessies. Dit waren bruisende bijeenkomsten waarbij veel vragen onder andere vanuit het pastoraat en christelijk maatschappelijk werk werden geformuleerd. De motivatie om als vereniging iets voor de buitenwacht te betekenen, werd onder andere hierdoor geïnspireerd. De wens staat nog steeds verwoord in de missie en visie van
Psyche & Geloof 25 (2014), nr. 1, pag. 44-52
44
PG_25_1_DEF3.indd 44
25-02-2014 19:36:55
d e dienstBare cVppp: huLp Bij mentaLiseren in eVangeLische gemeenten
de CVPPP (www.cvppp.nl). Wat is er met dit ideaal gebeurd? Het effect is moeilijk te meten. Er zijn wat aanwijsbare punten. Op de verschillende studiedagen en congressen zijn er vaak theologen en pastores aanwezig en er wordt vaak uitgebreid verslag van gedaan in de christelijke pers. De recente studiedag over seksualiteit is hier een goed voorbeeld van. De verwijslijst van de vereniging is misschien wel het meest direct dienstbare instrument voor mensen die een christelijke psycholoog of psychiater zoeken. De papieren versie werd vaak besteld en de pagina van de lijst op de CVPPP-internetsite wordt het meest bezocht. Op dit moment vrees ik dat de verwijslijst langzamerhand overvleugeld wordt door zoeksites waar actief reclame voor wordt gemaakt (bijvoorbeeld www.ikzoekchristelijkehulp.nl en www.mijnzorg.nl). Psyche & Geloof heeft een aantal abonnees die actief zijn in het pastoraat. In het blad hebben vele artikelen gestaan die van nut zijn voor de gedachtevorming in het pastoraat en voor christenen die psychische hulp zoeken, zoals beschouwing van methoden die in de GGZ gebruikt worden, denk aan schematherapie (Hegger et al., 2008), mindfulness (Visser, 2008; Visser, 2012), EMDR (Walraven, 2012), Emotionally Focused Therapy (Dingemanse, 2011) en Mentalization Based Therapy (Drewes, 2011; Schaap-Jonker, 2011). Onlangs gaf de redactie via de rubriek intervisie een kijkje in de interne discussie over de aard van de artikelen in Psyche & Geloof (Hijweege, Loonstra, Verhagen & Hegger, 2013). Hijweege stelt ondermeer dat Psyche & Geloof geen verenigingsblad is en dat een uitwisseling van ‘christelijke’ gevalsbesprekingen de valkuil kent van het geven van een vooringenomen getuigenis van Gods werkzaamheid. Volgens mij is hier sprake van een onnodige tegenstelling. Andere verenigingsbladen zoals American Psychologist (van de American Psychological Association), De psycholoog (van het Nederlands Instituut voor Psychologen) of The Journal of Psychology and Christianity (JPC; van de Christian Association for Psychological Studies) hebben bijdragen die verschillend in karakter zijn. Dat heeft niets afgedaan aan hun wetenschappelijke status. Door in de rubrieken aan te geven wat de aard van de bijdrage is, wordt verwarring over de status van de betreffende bijdrage voorkomen. JPC heeft bijvoorbeeld
een mooie rubriek ‘Clinicians’ Columns’, waarin ethische en praktijkgerichte bijdragen staan. Bij het vijftienjarig bestaan van de CVPPP pleitte ik voor een meer herkenbaar persoonlijk standpunt van auteurs passend bij een postmoderne wetenschapsopvatting in tegenstelling tot het ‘methodisch agnosticisme van de godsdienstpsychologie’ (Filius, 2003). In ons zusterblad Journal of Psychology and Theology (JPT) wordt bijvoorbeeld door Strawn (2007) gebruikgemaakt van de eigen professionele en geloofsontwikkeling in een degelijke beschouwing op de relatie geloof en psychoanalyse. Dit voorbeeld laat volgens mij zien dat het herkenbaar zijn als christen, kan en nuttig is, mits degelijk onderbouwd, in de juist context en juiste mate. e en
ruBriek waar kerken en gemeenten ook
Baat Bij heBBen
Een praktische rubriek in Psyche & Geloof waarin af en toe ook gericht geschreven wordt over onderwerpen die de praktijk van het kerk of gemeente zijn raken, lijkt mij een interessante uitdaging en goede toevoeging. Door de bezuinigingen in de zorg liggen er kansen en uitdagingen voor het vrijwilligerswerk in de kerken. Dit vraagt om toerusting en innovatie. Onderzoeksverslagen naar de mogelijkheden en beperkingen van deze zorg zou publicatie in Psyche & Geloof niet misstaan. Denk aan bijvoorbeeld onderzoek naar best practices van samenwerking tussen vrijwilligers en professionele hulpverleners. Niet alleen wat werkt, kan nuttig zijn om te onderzoeken, maar juist ook waar het misgaat. Een mogelijkheid op dit gebied wil ik in het onderstaande doordenken. Ik beperk mij daarbij tot de evangelische en pinkstergemeentes. Die zijn mij ook het meest bekend vanwege de setting waarin ik werk: een vrijgevestigde praktijk aangesloten bij de coöperatieve vereniging Evangelisch Landelijk Initiatief voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg (ELIAGG) en vanwege mijn persoonlijke geloofsovertuiging. Recent hebben De Bruijne, Pit & Timmerman (2009) een onderzoek gepubliceerd dat meer inzicht geeft in wat er soms misgaat binnen evangelische gemeentes. Zij hielden een enquête onder ‘evangelische gemeenteverlaters’. Zij ontvingen 136 reacties waarvan er 103 daadwerkelijk
45
PG_25_1_DEF3.indd 45
25-02-2014 19:36:55
r ens f iLius
betrekking hadden op het verlaten van een evangelische gemeente. De omvang van de enquête is te klein en de procedure om via advertenties respondenten te werven te selectief om algemene uitspraken te doen over de 1000 tot 1100 evangelische gemeenten in Nederland (Hoekstra & Ipenburg, 2008; De Jong, 2004), maar de degelijke en uitgebreide rapportage geeft toch een verhelderend beeld van wat er zich afspeelt bij wat zij ‘de achterdeur’ van deze gemeenten noemen. De resultaten vertonen overeenkomsten met die van Jamieson (2002) onder evangelische gemeenteverlaters in Nieuw Zeeland. In die zin staat het resultaat niet op zichzelf. De Bruijne et al. (2009) vonden dat de respondenten overwegend zeer betrokken gemeenteleden waren die zich gemiddeld 18 jaar hadden ingezet in de gemeente. Ze bestaan vooral uit hoogopgeleiden. Uit de toelichtingen bij de vragen blijkt dat voor veel respondenten het verlaten van de gemeente een pijnlijk proces is. Uit verschillende reacties blijkt felle woede, diepe pijn en hartgrondige teleurstelling. Het verlaten van een gemeente raakt mensen vaak diep in hun persoonlijke en gezinsleven. Twee motieven om de gemeente te verlaten haal ik uit de samenvatting van De Bruijne et al. naar voren: (1) De onderzoekers zien dat voor de respondenten de geslotenheid van de gemeente de belangrijkste reden is om weg te gaan. Met geslotenheid bedoelen zij de moeite om verschillende opvattingen naast elkaar te laten bestaan en stelligheid van de leiding waardoor andere meningen geen ruimte krijgen. (2) Een andere opvallende reden om afscheid te nemen is het botsen van het gedachtegoed van de gemeente met de werkelijkheid. Denk aan bijvoorbeeld een sterke en dwingende nadruk op genezing. Wanneer vervolgens de genezing uitblijft ontstaat er vervreemding van wat de gemeente leert. Doorgaans is dit een geleidelijk proces waarin de spanning steeds groter wordt. Het treft mij dat wat er misgaat op het punt van geslotenheid haaks staat op wat Jezus Christus leert op tal van punten. Bijvoorbeeld ten aanzien van het niet oordelen (vgl. Mattheüs 7) of over leiderschap (Mattheüs 20:25-28). Ook wat Pau-
lus beschrijft als de vrucht van de Geest (Galaten 5:22) is in wat met geslotenheid wordt aangeduid, ver te zoeken. Ook ten aanzien van de kloof tussen wat er geleerd wordt en de ervaren werkelijkheid is er mijns inziens een discrepantie ten aanzien van wat de Schrift zegt over nuchterheid en toetsen (vgl. 2 Timotheüs 4:5; 1 Thessalonicenzen 5:21). Dit vraagt om nader theologische bezinning en onderzoek. Daarnaast zou onderzoek vanuit de menswetenschappen ook nuttig kunnen zijn. Bijvoorbeeld naar de vraag hoe het ene geleerd wordt, maar toch – wellicht juist in groepsverband – het andere gepraktiseerd wordt. Ik herinner mij gesprekken binnen het CVPPP-bestuur over de bijdrage van de psychologische kennis voor gemeenten. Gemeenten zijn goed in het onderwijzen van normen voor gedrag en doelen, maar matig in het onderwijs hoe gedrag verandert. Het verhelderen van het menselijk functioneren zou een nuttige aanvulling kunnen zijn vanuit de psychologische hoek. Hoe veranderingsprocessen verlopen, hoe cognities en emoties zich verhouden, hoe processen zoals hechting en trauma’s de ontwikkeling beïnvloeden etc. Op deze wijze kan er ook een verheldering plaatsvinden bij wat er misgaat. In de twee boven genoemde motieven om gemeenten te verlaten zie ik overeenkomsten met twee manieren van niet-mentaliseren die Bateman & Fonagy beschrijven (2006). Mijns inziens kan hun Mentalization Based Treatment (MBT) licht laten schijnen op wat er misgaat, tenminste op een deel daarvan. Voordat ik deze gedachte uitwerk, volgt een beschrijving van wat mentaliseren is en hoe het vermogen tot mentaliseren ontwikkelt. m entaLiseren
Mentaliseren is een belangrijke sociale vaardigheid die wordt verworven in een sociale omgeving en deels in aanleg aanwezig is (Bateman & Fonagy, 2004; 2006). Het is geen bijzondere techniek of vaardigheid die bijvoorbeeld alleen in therapie of training aangeleerd kan worden. Sterker nog, de meeste mensen gebruiken hun vermogen tot mentaliseren voortdurend zonder dat zij zich daar bewust van zijn. Als psychologisch concept heeft het recent veel bekendheid gekregen door het werk van Peter Fonagy en zijn collega’s (Fonagy, Gergerly,
Psyche & Geloof 25 (2014), nr. 1, pag. 44-52
46
PG_25_1_DEF3.indd 46
25-02-2014 19:36:55
d e dienstBare cVppp: huLp Bij mentaLiseren in eVangeLische gemeenten
Jurist & Target, 2002; Bateman & Fonagy, 2004). Iedere psychotherapeutisch benadering tracht kernconcepten van de emotionele ontwikkeling en veranderingsprocessen te identificeren. In het werken met patiënten met een ernstige borderline problematiek hebben Bateman en Fonagy (2004) een behandeling ontwikkeld waarin het begrip mentaliseren centraal staat. Zij namen dit begrip over van Franse psychoanalytici. Die stelden vast dat patiënten met somatische klachten het opvallend vaak niet lukte om de eigen mentale toestand te symboliseren. Zij benoemden dat als het niet kunnen mentaliseren (Marty & De M’Uzan, 1963; Luquet, 1981). Mentaliseren is niet een geheel nieuw concept in die zin dat het verwantschap heeft met begrippen zoals bijvoorbeeld empatisch vermogen (Rogers, 1951), transitional space (Winnicott, 1971) en psychological mindedness (Appelbaum, 1973). Niet alleen bij borderline persoonlijkheidsstoornissen speelt het gebrekkig mentaliseren een rol. Bateman & Fonagy (2006) stellen dat vele psychische problemen geherformuleerd kunnen worden in termen van falend mentaliseren. Echter, dit gebrekkig mentaliseren is niet altijd de kern van het probleem noch het geschikte aangrijpingspunt voor verbetering. Bijvoorbeeld bij autisme is er gebrekkig mentaliseren, maar het is de vraag of het trainen van mentaliseren bij mensen met autisme helpt. Mentaliseren is het vermogen om, zoals SchaapJonker (2011) in Psyche & Geloof het kernachtig schrijft, onszelf ‘van buitenaf’ te zien en anderen
‘van binnen’. Doorgaans is het een automatisch proces. Het al dan niet bewust ontwikkelen van beelden, zowel van jezelf als die van de ander, vormt de kern van het vermogen tot mentaliseren zoals Fonagy & Target (2008) dat beschrijven. In het kader staat een uitgebreide definitie. Het kunnen verbeelden is een belangrijke voorwaarde voor mentaliseren. De representatie van de eigen mentale toestand of die van een ander is niet de realiteit zelf, maar een symbolische representatie. Mentaliseren is een tastend proces waarin wordt verondersteld, geëxtrapoleerd en aangevoeld. Het is geen zeker weten. Een andere interessante omschrijving vinden we bij Hall (2007): hij noemt het een vorm van nederige epistemologie op het gebied van interpersoonlijke relaties. Het concept mentaliseren heeft een aspect van vertrouwen en geloven in zich. Geloven in de zin van een opvatting over zichzelf of de ander die wordt verondersteld. Dit vertrouwen of geloven bij goed mentaliseren is geen willekeurige opvatting, maar het is gebaseerd op reflectie op allerlei observaties van gevoel, gedrag en uitspraken, zowel in het heden als het verleden. Het is een vorm van gegrond vertrouwen of geloof. h oe
het Vermogen tot mentaLiseren
ontwikkeLt
Voordat kinderen kunnen mentaliseren leven zij in een zeer concrete wereld. Hun binnenwereld valt
• Mentaliseren kan gedefinieerd worden als het waarnemen en interpreteren van gedrag dat samengaat met intentionele mentale staten of toestanden. • Mentaliseren is gebaseerd op de aanname dat een mentale staat menselijk gedrag beïnvloedt. Mentaliseren veronderstelt een zorgvuldige analyse van de omstandigheden van handelingen. • Mentaliseren vergt een zorgvuldige analyse van voorafgaande patronen van handelingen. • Mentaliseren vergt een analyse van de ervaringen waaraan het individu tot nog toe is blootgesteld. • Mentaliseren is voor het grootste deel voorbewust, al behelst het complexe cognitieve processen. • Anders dan de meeste aspecten van de fysieke wereld zijn mentale toestanden (bijvoorbeeld aannames) zeer veranderlijk. • Bij de focus op wat uit het mentaliseren voortkomt, worden meer fouten gemaakt dan bij de focus op de fysieke omstandigheden, omdat het bij het mentaliseren slechts gaat om een representatie van de werkelijkheid in plaats van de werkelijkheid zelf. • Mentaliseren is een mentale activiteit die in de verbeelding plaatsvindt. (Bateman & Fonagy, 2006, vertaling RF)
47
PG_25_1_DEF3.indd 47
25-02-2014 19:36:55
r ens f iLius
samen met de buitenwereld. Het spiegelen van het ontluikende mentale leven is belangrijk voor het leren mentaliseren. De ouder geeft daarbij aan wat de status is van de reactie via wat genoemd een ‘ostensive cue’ genoemd wordt (Gergely & Unoka, 2008). Deze reactie is geen exacte kopie van wat het kind beleeft, maar wordt gemarkeerd met een signaal bijvoorbeeld dat het belangrijk is of een grapje. Zeg dat een moeder de angst van haar kind interpreteert als boosheid dan is de spiegeling niet congruent. Wanneer de moeder congruent en gemarkeerd spiegelt, interpreteert ze het als angst en geeft zij de reactie een accent door het een beetje te overdrijven en te reageren met een licht glimlachje op het eind. Het kind ‘voelt’ zich door haar reactie in de eerste plaats begrepen en kan door de voorgespiegelde reactie zich een beter beeld vormen van de eigen angstreactie. Ten tweede kan het kind gaan beseffen dat moeder het niet zo angstig heeft beleefd. Daardoor groeit het besef dat moeder een eigen innerlijk leven heeft. De angst zelf kan ook bespiegeld worden, niet als een feit, maar als een interpretatie van de werkelijkheid. Het kind wordt uitgedaagd om nieuwsgierig te worden naar de beleving van moeder en zich van die beleving een beeld te vormen. Dit proces gebeurt vooral impliciet. m entaLiseren
en stress
Een belangrijke gedachte in MBT is het besef dat dit vermogen tot mentaliseren afneemt onder psychische spanning. In rustige omstandigheden kunnen de meeste mensen redelijk mentaliseren. In conflictsituaties of wanneer er in de relatie spanningen zijn vermindert het mentaliserend vermogen. Bij mensen met relationele trauma’s of problematische gehechtheid is het mentaliserend vermogen in nabije relaties vaak zwak. Bij borderline persoonlijkheidsstoornissen zien Bateman & Fonagy (2006) het als de kern van het probleem. Zij willen patiënten helpen om onder min of meer gedoseerde relationele spanning te blijven mentaliseren waardoor hun mentaliserend vermogen toeneemt. Wanneer men al dan niet onder druk terugvalt op nietmentaliserend reageren onderscheiden Bateman & Fonagy drie vormen van mentaal functioneren die aan het mentaliseren vooraf gaan: de teleolo-
gische modus, de psychische equivalentie-modus en de alsof-modus. De teleologische modus is de meest primitieve modus. Wanneer er zeer gebrekkig gespiegeld is, of de ontwikkeling door trauma’s verstoord is, kan er op relationeel gebied pas veiligheid worden ervaren wanneer er directe actie of aanraking is. Kort gezegd geldt bij het in deze modus zitten ‘eerst zien en dan geloven’. Van een psychische equivalentie-modus is sprake volgens Bateman & Fonagy (2006) wanneer gedachten, gevoelens en andere mentale beelden lijken samen te vallen met de werkelijkheid. Er is een sterke overtuiging dat men gelijk heeft en dat maakt een socratische dialoog onmogelijk. Men ‘weet’ wat de ander denkt. Dit gaat soms samen met grandioze gedachten en idealisatie. In deze modus lukt het dus niet om gevoelens of meningen te relativeren. Van de alsof-modus (ook wel ‘pseudomentaliseren’ en in het Engels pretend mode genoemd) is volgens Bateman & Fonagy (2006) sprake wanneer de innerlijke wereld los komt te staan van de werkelijkheid. In een therapiegesprek lijkt het over gevoelens en ervaringen te gaan, maar de mentale staat die beschreven worden komt wat vreemd over. Uitspraken hebben geen consequenties voor het doen en laten. Meningen veranderen gemakkelijk en de geuite gedachten komen niet overeen met echt reflecteren. Bijvoorbeeld iemand in die modus voelt opwinding maar weet niet goed welke emotie het is, of het boosheid of angst is. Hij zegt dan maar wat wanneer ernaar wordt gevraagd. In deze modus kan veel gepraat worden zonder dat er een betekenisvolle verbinding is met de realiteit. Deze vormen van niet-mentaliseren komen bij iedereen voor. Ze kunnen elkaar afwisselen. Zoals gezegd, kan, vooral wanneer er sprake is van heftige emotie of grote psychische druk, het mentaliseren falen. Mensen verschillen vooral in de mate en snelheid waarin zij in staat zijn om het mentaliseren te herstellen. Er is sprake van psychopathologie wanneer dit niet-mentaliseren leidt tot disfunctioneren door instabiele relaties, een instabiel zelfbeeld, impulsiviteit, zelfbeschadiging of andere symptomen.
Psyche & Geloof 25 (2014), nr. 1, pag. 44-52
48
PG_25_1_DEF3.indd 48
25-02-2014 19:36:56
d e dienstBare cVppp: huLp Bij mentaLiseren in eVangeLische gemeenten
g eBrekkig
mentaLiseren Bij de achterdeur
Van eVangeLische gemeenten
In de ‘geslotenheid van gemeenten’ herken ik kenmerken van de psychische equivalentie-modus. De Bruijne et al. (2009) spreken over groepsdwang en het dwingende karakter van het gemeenteleven. De collectief ervaren werkelijkheid lijkt voor hen samen te vallen met de werkelijkheid. Zij schrijven: ‘er is zo’n stelligheid in de eigen “ware” visie, de “enige ware” manier van gemeente-zijn, dat andere opties geen kans krijgen’ (p. 87). Er is geen ruimte voor verschillende interpretaties naast elkaar, er wordt geëist dat de visie van leiders als de enig juiste visie wordt geaccepteerd – en waarschijnlijk zullen sommige ‘dissidenten’ hetzelfde doen. Volgens de respondenten werd twijfel gezien als zonde of afvalligheid. De meningen en gedachten lijken voor de betrokkenen, zoals in de psychische equivalentie-modus niet te relativeren. De groepsprocessen die plaatsvinden in gemeenten zijn complexer dan wat met het concept mentaliseren beschreven kan worden. Echter in die processen verwacht ik bij de betrokken personen kenmerken van de equivalentie-modus aan te treffen. Wanneer het gedachtegoed van de gemeente botst met de werkelijkheid en dit niet wordt erkend, lijkt dit volgens mij op het mentaal functioneren dat aan goed mentaliseren voorafgaat in de vorm van de alsof-modus. Om dit te verhelderen geef ik een wat uitgebreider voorbeeld. Tot het gedachtegoed van de gemeente behoort de overtuiging dat God vandaag op dezelfde bovennatuurlijke wijze ingrijpt als in de tijd van het Nieuwe Testament. Men citeert bijvoorbeeld het gedeelte uit Johannes waarin Jezus zegt: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, zal de werken die Ik doe, ook doen, en hij zal grotere doen dan deze, want Ik ga heen naar Mijn Vader. En wat u ook zult vragen in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden. Als u iets vragen zult in Mijn Naam, Ik zal het doen. (Johannes 14:12-14 HSV). Het is het voor mij duidelijk dat niet ieder gebed ‘in Jezus’ naam’ om een bovennatuurlijk ingrijpen verhoord wordt – ik laat de exegese van deze tekst verder buiten beschouwing. Wanneer een dergelijke constatering niet bespreekbaar is omdat dit als ongeloof wordt gezien, ontstaat er spanning tussen de ervaren werkelijkheid en het gemeentelijke gedachtegoed. Die spanning kan op-
gelost worden door bevestigingen te ‘ervaren’ van wonderbaarlijke verhoringen zonder dat er in wat men ervaart grond voor is. Voorbeeld. Een echtpaar is al enkele jaren getrouwd en verlangt sterk naar een kind. In de gemeente worden regelmatig profetieën uitgesproken. Op een dag wordt ook gebeden voor de vruchtbaarheid van dit stel. Er wordt daarbij geprofeteerd dat zij ‘over een jaar hier met een zoon zullen staan’. Lang geloven zij dat de profetie uit zal komen. Na vijf jaar is er nog geen kindje en wordt de vrouw definitief onvruchtbaar door een medische ingreep. Dit brengt een geloofcrisis teweeg. Voorzichtige pogingen om dit bespreekbaar te maken stranden op simpele geruststellingen en vermaningen om te volharden in het geloof. Lange tijd blijven zij in hun denken heen-en-weer gaan tussen geloven in een wonder en vlagen van ongeloof. Ze benoemen dat niet zelfs niet naar elkaar. Er ontstaat een gelaten mentale toestand waarbij ze het pijnlijke onderwerp vermijden. Wanneer er door anderen naar gevraagd wordt geven ze het gewenste antwoord, vervreemd van echte reflectie op hun situatie en gevoelens. Innerlijk vervreemden zij van de gemeente. h et
ontsLuiten Van christeLijke kennis
Hoe zou de herkenning van deze vormen van niet-mentaliseren in wat er mis kan gaan in evangelische gemeenten dienstbaar kunnen zijn aan die gemeenten? Mij is niet bekend dat gemeenten aankloppen bij gedragswetenschappers wanneer ze in de problemen raken. Dit ligt ook niet voor de hand wanneer de beschreven geslotenheid vat heeft op de gemeente. Misschien is het mogelijk om preventief het mentaliserend vermogen in gemeenten te bevorderen? Binnen evangelische gemeenten is er soms weerstand tegen de invloed van de psychologie. Evans (1996) geeft hun in de CVPPP-congresbundel Psyche and Faith Beyond Professionalism daarin ook deels gelijk, waar onkritisch en zonder grondige theologische doordenking seculiere theorieën en methoden worden overgezet in christelijke counseling of toegepast in de gemeente. Hij roept op ‘to strive to make our counseling more thouroughly and deeply Christian’ (Evans, 1996). Ik ben ervan overtuigd dat inzichten vanuit de MBT licht werpen op wat er
49
PG_25_1_DEF3.indd 49
25-02-2014 19:36:56
r ens f iLius
misgaat in gemeenten in de vorm van het ontsluiten van wat reeds in de Bijbel en de christelijke traditie aanwezig is. Kennis over het oplossen van conflicten, het ontwikkelen van zelfbeheersing, reflectie, het vinden van een balans tussen het emotionele en rationele etc. Daartoe is het nuttig eerst te bespreken hoe binnen MBT het mentaliseren bevorderd wordt. B eVorderen
Van mentaLiseren in
mBt
In kort bestek kunnen alleen enkele saillante punten besproken worden. Ik baseer mij daarbij wederom op Bateman & Fonagy (2006). Mind-bewustzijn. Therapeuten dienen vooral gericht te zijn op het mentale proces van de patiënt. De patiënt moet zichzelf vinden in de mind1 van de therapeut en andersom moet de therapeut zichzelf begrijpen in de mind van de patiënt. The not knowing stance. Therapeuten gaan ervanuit dat patiënten beter weten wat er in hen omgaat dan de therapeut. Therapeuten laten een sterke welwillendheid zien om te ontdekken wat de patiënten beweegt, wat zij ervaren en wat de onderliggende redenen zijn voor de problemen. Zelfs al hebben therapeuten daar gedachten over, dan nog zullen zij ervoor kiezen om te vragen hoe het zit. Transparant mentaliseren. Therapeuten zijn open over hun eigen mentale proces, inclusief hun fouten en vergissingen. Fouten in het mentaliseren door therapeuten kunnen goed gebruikt worden om te onderzoeken hoe ze zijn ontstaan en om meer te leren over de context, de gevoelens en ervaringen. Breuken herstellen. Therapeuten zijn actief in het herstellen van breuken in de relatie en onderzoeken daarbij eerlijk hun eigen rol. Vertragen en verbreden. Wanneer het mentaliseren wegvalt, wijzen therapeuten daarop en gaan ze samen met de patiënt terug naar het moment waarop goed mentaliseren stopte. Dit ‘stop en kijk’ en ‘stop en spoel terug’ wordt veel toegepast. Het vertraagt de stroom van gedachten en gevoelens. Er ontstaat ruimte voor reflectie, onderzoek en het bedenken van alternatieve gezichtspunten. Het mentale blikveld wordt zo verbreed. Procesgerichtheid. Therapeuten zijn gericht op het proces, niet op details, en zijn vooral gericht op het bevorderen van het robuust mentaliseren.
w at
kan
mBt
ontsLuiten aan christeLijke
kennis
Mentaliseren als vaardigheid is van alle tijden. De aanleg ertoe zie ik als scheppingsgegeven en het ontwikkelen ervan als iets wat God bedoeld heeft voor de mens. Het psychologische concept zoals Fonagy en zijn collega’s dit vermogen beschrijven, is veel gedetailleerder en technischer dan hoe wij dit vermogen in de Schrift tegenkomen. Daar valt het te herkennen in de beschreven levensgeschiedenissen, gelijkenissen, liederen, spreuken, bemoedigingen en vermaningen. Waar in MBT de aandacht en inspanningen in zekere zin monomaan gericht zijn op dit vermogen, is de aandacht voor bijvoorbeeld reflectie in de Bijbel terloops en incidenteel. Het thoroughly and deeply Christian maken van kennis vanuit MBT heeft mijns inziens vooral betrekking op de gebruikte technieken om het mentaliseren te bevorderen dan het vermogen tot mentaliseren op zich. Hoe zou het zijn wanneer een gemeente in het geval van spanningen en conflicten niet alleen naar de leerstellige en Schriftuurlijke kant van de zaak keken, maar ook naar hoe de communicatie verloopt, hoe het landt in de mind of geest van de ander en wat dat doet met de eigen mind? Vele teksten zijn mijns inziens van toepassing, bijvoorbeeld: ‘Doe niets uit eigenbelang of eigendunk, maar laat in nederigheid de een de ander voortreffelijker achten dan zichzelf. Laat eenieder niet alleen oog hebben voor wat van hemzelf is, maar laat eenieder ook oog hebben voor wat van anderen is.’ (Filippenzen 2:3-4), of: ‘En word niet aan deze wereld gelijkvormig, maar word innerlijk veranderd door de vernieuwing van uw gezindheid om te kunnen onderscheiden wat de goede, welbehaaglijke en volmaakte wil van God is’ (Romeinen 12:2). Hoe zou het zijn wanneer er in conflictsituaties tijd genomen wordt om samen te bezinnen op vooronderstellingen en vooroordelen bijvoorbeeld aan de hand van de verschillende ‘niet oordelen’teksten in de Bijbel? Zou dat een not knowing stance bevorderen? Hoe zou het zijn wanneer voorgangers en oudsten transparant waren over hun afwegingen en beslissingen? Paulus geeft in mijn ogen in 2 Korintiërs hoofdstuk 12 een voorbeeld van zijn innerlijke strijd. Hoe zou het zijn wanneer er meer geoefend werd
Psyche & Geloof 25 (2014), nr. 1, pag. 44-52
50
PG_25_1_DEF3.indd 50
25-02-2014 19:36:56
d e dienstBare cVppp: huLp Bij mentaLiseren in eVangeLische gemeenten
in het confronteren van elkaar zoals beschreven in Lukas 17:3-4 en vervolgens ook in het ruimhartig vergeven van elkaar? Waarbij vergeven niet alleen toedekken is, maar ook even stilstaan, terugspoelen en oefenen hoe het wel zou moeten? u itdagingen Voor dienstBare cVppp
de gemeente en een
Er zijn mijns inziens verschillende mogelijkheden om vanuit de MBT-benadering te verhelderen waar het misgaat in evangelische gemeenten. Of ik daar gelijk in heb zal deels door onderzoek gestaafd moeten worden. Klaver (2011) laat in een recente antropologische studie binnen evangelische gemeenten zien dat er tussen evangelische gemeentes ‘heel verschillende opvattingen over het proces van bekering en over de ideale bekeerde gelovige kunnen bestaan. Deze verschillen worden niet alleen tot uitdrukking gebracht in de verschillende praktijken maar worden ook overgebracht door deze praktijken’ (Klaver, 2011, p. 454). Het lijkt mij zinvol te onderzoeken of en hoe er in gemeenten een gezamenlijk patroon van niet-mentaliseren ontstaat. Er kan onderzocht worden of wat er misgaat überhaupt verhelderd kan worden vanuit de MBT en zo ja, dan kan er onderzocht worden of dit patroon te beïnvloeden is op een wijze die past bij de evangelische gemeente. In deze tijd van bezuinigingen en het vermarkten van de GGZ hoop ik dat de CVPPP haar idealen zal blijven nastreven. Het bovenstaande heeft zich toegespitst op een beperkt aspect. Er zijn vele prangende vragen in deze tijd die juist voor de christelijke GGZ-professional, kerken en gemeenten kansen en uitdagingen biedt om samen te werken. Een uitgelezen tijd voor de CVPPP om daaraan dienstbaar te zijn. n oten 1. In de Nederlandse vertaling van het boek van Bateman & Fonagy (2007) is het woord mind met ‘geest’ vertaald. De connotatie van ‘geest’ is echter te verschillend waardoor hier gekozen is, bij gebrek aan beter, voor het Engelse woord.
L iteratuur Appelbaum, S.A. (1973). Psychological-mindedness: word, concept and essence. International Journal of Psycho-Analysis, 54, 35-46. Bateman, A.W. & Fonagy, P. (2004). Psychotherapy for borderline personality disorder. Mentalization based treatment. Oxford UK: Oxford University Press. Bateman, A.W. & Fonagy, P. (2006). Mentalization based treatment for borderline personality disorder: a practical guide. Oxford UK: Oxford University Press. Bateman, A.W. & Fonagy, P. (2007). Mentaliseren bij borderline persoonlijkheidsstoornis. Houten: Bohn, Stafleu en Van Loghum. Bruijne, O. de, Pit, P. & Timmerman, K. (2009). Ooit evangelisch: de achterdeur van evangelische gemeenten. Kampen, Kok. Dingemanse, P. (2011). Emotionally Focused Therapy voor paren: raakvlakken met het christelijk geloof. Psyche & Geloof, 22, 233-246. Drewes, A. (2011). Hij en ik: denken over mensen met een borderline persoonlijkheidsstoornis die denken over God. Psyche & Geloof, 22, 216-225. Evans, C.S. (1996). Christian counselling as aid to character formation. In P. J. Verhagen & G. Glas (Eds.), Psyche and faith beyond professionalism. Zoetermeer: Boekencentrum. Filius, R.J. (2003). Tussen drie vuren. Psyche & Geloof, 14, 114-121. Fonagy, P., Gergely, G., Jurist, E. & Target, M. (2002). Affect regulation, mentalization, and the development of the self. New York: Other Press. Gergely, G. & Unoka, Z. (2008). Attachment and mentalization in humans. In E.J. Jurist, A. Slade & S. Bergner (Eds.), Mind to mind, infant research, neuroscience and psychoanalysis (pp. 50-87). New York (NJ): Other Press. Hall, T.W. (2007). Psychoanalysis, attachment, and spirituality part I: the emergence of two relational traditions. Journal of Psychology and Theology, 35, 14-28. Hegger, A., Drewes, A., Dingemanse, P., GalenOosterkamp, I. van, Honkoop, C., Limbeek, C., Nobel-Buijs, E. & Nus, M. van (2008). Als God ook al zo is: schemagerichte therapie en de spirituele relatie. Psyche & Geloof, 19, 27-37.
51
PG_25_1_DEF3.indd 51
25-02-2014 19:36:56
r ens f iLius
Hijweege, N., Loonstra, B., Verhagen, P., & Hegger, A. (2013). Wetenschap en geloof: een intervisie. Psyche & Geloof, 24, 65-75. Hoekstra, E.G. & Ipenburg, M.H. (2008). Handboek christelijk Nederland: kerken gemeenten, samenkomsten en vergaderingen. Kampen: Kok. Jamieson, A. (2002). A churchless faith: faith Journeys beyond the churches. London: SPCK. Jong, G. de (2004). Evangelische christenen in Nederland: marktverkenning voor de commerciële radiozender Bright FM, KASKI Rapport nr. 520. Nijmegen: Kaski. Klaver, M. (2011). This is my desire, a semiotic perspective on conversion in an evangelical seeker church and a pentecostal church in the Netherlands. Amsterdam: Amsterdam University Press. Luquet, P. (1981). Le changement dans la mentalization. Revue Français de Psychoanalyse, 45, 1023-1028. Marty, P. & De M’Uzan, M. (1963). Le pensée opératoire. Revue Français de Psychoanalyse, 27 (Suppl.), 1345-1356. Rogers, C.R. (1951). Client centered therapy, its current practice, implications and theory. London: Constable. Schaap-Jonker, H. (2011). Gehechtheid, mentaliseren en godrepresentaties. Psyche & Geloof, 22, 226-232.
Strawn, B.D. (2007). Slouching toward integration: psychoanalysis and religion in dialogue. Journal of Psychology and Theology, 35, 3-13. Visser, B. (2008). Mindfulness en Kawwana: over spiritualiteit binnen de derde generatie gedragstherapieën. Psyche & Geloof, 19, 112-121. Visser, B. (2012). ‘Leven met aandacht': een gekerstende mindfulness based cognitive therapy. Psyche & Geloof, 23, 197-203. Walraven, L. (2012). Mag het (ietsje meer zijn)...: over de aanvaardbaarheid van EMDR voor christenen. Psyche & Geloof, 23, 8-21. Winnicott, D.W. (1971). Playing and reality. London: Travistock. p ersonaLia Rens Filius is gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut, werkzaam in een vrijgevestigde praktijk in Uithoorn. Hij is secretaris en praktijkopleider van de coöperatieve vereniging ELIAGG. Daarnaast is hij oudste in een evangelische gemeente. Correspondentieadres:
[email protected], ELIAGG Uithoorn, Ondernemingsweg 230, 1422 DZ Uithoorn.
Psyche & Geloof 25 (2014), nr. 1, pag. 44-52
52
PG_25_1_DEF3.indd 52
25-02-2014 19:36:56