DE BRONMOORD - JOSÉ DUIZENDSTRA DEEL 1 Ik heb nauwelijks twee uur geslapen als de wekker gaat. Ik druk het lawaaimonster de kop in en wankelend stort ik mij onder de douche. Met wat crème en een lichte make-up probeer ik er wakker uit te zien. In de spiegel zie ik mijn gezicht met wallen onder de ogen. Gelukkig hoef ik niet veel make-up te gebruiken. Met dank aan mijn oma die uit Indonesië komt, heb ik een lichtbruine gave huid, met donkere wenkbrauwen en wimpers. Mijn lange bruine haar draai ik in een makkelijke staart. Ik maak een grimas naar mijn spiegelbeeld en zeg: “Sandra de Boer, je kunt er nog mee door op je 28e. Mijn rugzak, met daarop een slaapzak vastgegespt staat al klaar in de hal. Ik controleer nog even of ik alle papieren in mijn kleine rugzak heb. Paspoort, ticket naar Anchorage in Alaska. De voucher voor de georganiseerde trektocht, creditcard en wat dollars. Ik slaak een zucht van verlichting. Alles is in orde. Er wordt aangebeld. De taxi, die ik gisteren al besteld had, is mooi op tijd. Snel loop ik naar buiten en mik de grote rugzak in de al open gehouden kofferbak. Het is gelukkig nog te vroeg voor een file van Haarlem naar AmsterdamSchiphol. Precies om 02.30 uur stap ik de ingang binnen. Eerst maar naar de incheckbalie. Dan ben ik de grote rugzak tenminste kwijt en kan ik rustig nog even lezen of een dutje doen. Met alleen mijn kleine rugzak, laat ik mij op de horizontale transportband vervoeren naar de wachtruimte. Ondanks het onzalig vroege uur zit er al een flinke groep mensen. Ik probeer te raden wie mijn reisgenoten zullen zijn de komende drie weken. De meest sportief geklede mannen en vrouwen zullen er wel bijhoren. Ik heb ook een lichtgewicht afritsbare wandelbroek aan en waterdichte Gore-tex bergwandelschoenen. Ik installeer me in een hoekje en probeer te lezen. Het lukt me niet om me te concentreren. Ik sluit mijn ogen en de afgelopen maand trekt als een film aan me voorbij. Voor de derde keer, in de drie jaar dat we getrouwd waren, betrapte ik Marcel op overspel. Ik zocht naar wat kleingeld voor de parkeermeter en keek even in zijn portefeuille. Daar stak een rekening uit van een hotelkamer in Haarlem notabene! Toen ik Marcel er mee confronteerde, probeerde hij het af te
zwakken. Hij zei: “Het was maar één keer. Na dat feestje op het bedrijf.” Twee dagen later ging ’s avonds de tune van zijn iPhone terwijl hij onder de douche stond. Ik pakte hem op en zag dat hij een app had gekregen. Nieuwsgierig als ik ben, opende ik het berichtenscherm. In niet mis te verstane bewoordingen, stond er in het korte en beetje mallotige app-schrift, wat ene Sylvia wel aan spannende seks met Marcel zou willen beleven. Voor de beleving van Marcel en alle duidelijkheid had ze er ook nog een “selfie” bij geüpload van zichzelf in een pikant lingeriesetje. Op dat moment was voor mij de grens bereikt. Ik liep naar de badkamer en hield het scherm voor zijn neus. Marcel ging helemaal door het lint. Hij draaide gemeen mijn pols om, zodat de telefoon uit mijn hand viel. Daarna stompte hij me in mijn maag, terwijl hij schreeuwde: “Akelig arrogant kreng. Bemoei je met je eigen zaken.” Hoe zo mijn eigen zaken. Hoe kon dit nu niet een zaak van mij zijn. Ik was toch echt met hem getrouwd. Ooit drie lange jaren geleden. Ik strompelde kokhalzend naar het randje van het bed. De tranen stroomden over mijn wangen. Ik gilde terug: “Ik heb het helemaal gehad met jou. Vannacht ga ik naar Lisa en morgenavond ben jij met al je rotzooi verdwenen uit dit huis.” Ik gooide wat spullen in een tas en met een gevoel of de grond onder me vandaan viel, liep ik naar mijn auto. Ik belde snikkend naar mijn hartsvriendin Lisa. Die zei: “Kom maar gauw, het bed in de logeerkamer staat klaar.” Gelukkig waren we onder huwelijkse voorwaarden getrouwd en stond het huis op mijn naam. Mijn vader had als huwelijkscadeau een forse aanbetaling gedaan. Tot diep in de nacht stortte ik, onder het drinken van een paar glazen wijn, mijn hart uit bij Lisa. Ik vertelde haar dat het stoere en mannelijke ego van Marcel, hij was commando bij de mariniers geweest, mij steeds meer ging tegen staan. Ook vertelde ik hoe hij steeds gewelddadiger werd wanneer we weer eens ruzie hadden. Ik moest zelfs bekennen dat ik een beetje bang voor hem was geworden. Voor mij was er in dat opzicht geen tintje grijs te bekennen. Ik houd er niet van om blauwe plekken op te lopen of pijn te krijgen door iemand die van mij zou moeten houden. Dit alles, samen met zijn
herhaaldelijke relaties met andere vrouwen, maakte het verder gaan met mijn huwelijk onmogelijk. Lisa sloeg troostend een arm om mij heen en zei: “Waarom ga je niet een paar weken op vakantie? Je hebt altijd een reis door Alaska willen maken. Kom op. Daar op die tafel staat mijn laptop. Hier neem een stoel en ga zitten. Lisa pakte er nog een stoel bij. Samen bogen we ons naar het kleine beeldscherm en zochten op Google naar avontuurlijke reizen, die als bestemming Alaska hadden. Bij Djoser reizen vonden we een echte survivaltocht. De grote afstanden werden overbrugd in minivans en het overnachten gebeurde in kleine shelter tentjes. Dat leek me wel wat. Ik bedacht dat ik dit jaar nog geen vakantie had gehad en over vier weken kon ik er best drie weken tussen uit. Ik heb een prima baan als accountmanager bij de Rabobank en kan wel een potje breken bij mijn manager. Lisa keek over mijn schouder mee en zei: “Boeken. Voor je je bedenkt. Dan komt al dat trainen bij “Totaalfitness” je ook nog van pas. Want ik lees hier over wandeltochten, bergbeklimmen en wildwaterkanoën.” Diezelfde avond boekte ik nog. Het praten over de reis leidde me ook wat af van de problemen die zich ongetwijfeld zouden aandienen. Eindelijk, het is bijna tijd om het vliegtuig binnen te gaan. De vlucht wordt omgeroepen en we lopen achter elkaar aan naar gate G8. Na een laatste controle van de tickets, gaan we aan boord van een Airbus 350. Ik speur, op mijn tenen staand, naar het nummer van mijn zitplaats. Gelukkig bij het raam en niet direct achter de vleugel. We schuifelen naar achteren en ik ga zitten. DEEL 2 Nieuwsgierig wacht ik wie mijn buurman of buurvrouw zal worden tijdens de lange vliegreis. Het blijkt een buurman, zo te zien ietsje ouder dan ik. Hij beweegt zich soepel en heeft een frisse uitstraling. Met zijn helder groene ogen kijkt hij mij vriendelijk en naar ik hoop, ook waarderend, aan. Hij mikt zijn rugzak in de bagagekast. Voor zich legt hij het nieuwe boek van Ian Rankin “Een kwestie van bloed”. Hij geeft mij een stevige hand en zegt: “Hoi, ik ben Peter Mooiweer.” Ik zeg ook mijn naam. Dan kijk ik naar buiten in de vroege ochtendlucht.
Na het opstijgen val ik, uitgeput van alles, in een diepe slaap. Opeens voel ik een hand op mijn hand. Ik kijk verschrikt op. Het is Peter die zegt: “Ze komen de lunch rondbrengen. Misschien heb je ook trek.” Ik knik dankbaar, want ik heb honger en dorst. Het blijkt al rond de middag te zijn. Om verder kennis te maken vraag ik Peter of hij al vaker door Alaska heeft gereisd. Dat blijkt het geval en enthousiast vertelt hij over zijn belevenissen. Omdat hij met dezelfde groep meegaat van Djoser, beschouw ik dat als een goed voorteken. Ik moet naar het toilet en kom daar Eva tegen. Zij behoort ook tot de groep waar we mee gaan trekken. Ze is een leuke meid met lang donker haar gedragen in een hoge paardenstaart, ongeveer van hetzelfde postuur als ik. Ze vertelt dat we als Djoser reizigers allemaal bij elkaar zitten in het vliegtuig. Met een goed gevoel over het vervolg van mijn avontuur, zoek ik mijn zitplaats weer op. Na aankomst in Anchorage slapen we de eerste nacht in een hotel. We maken als groep kennis met elkaar. Eva blijkt met Ivo een stel te vormen. De groep bestaat uit acht mannen en vier vrouwen. Eén man, Harm, is wat ouder. Hij kijkt naar mij. Ik huiver, hij heeft een nare blik. Net alsof hij je met zijn ogen wil uitkleden. Gauw ga ik wat dichter bij Peter zitten. Om 06.30 uur gaan we al op pad met twee minivans. Onze vervoermiddelen voor de lange afstanden tussen de diverse plaatsen, bezienswaardigheden en activiteiten die we gaan ondernemen. In ieder busje gaat een gids mee. De ene gids, Boy, is een boomlange neger met een “big smile” van witte tanden. De andere gids is Ian, een getaand ogende veertiger met felblauwe ogen. De eerste trip gaat naar Kenai Schiereiland. ’s Avonds worden we in vier groepen verdeeld. Ik leer een iglotent opzetten. Anderen moeten koken, water halen of afwassen. Ons kamp staat vlak bij een prachtig meer. Diep ademhalend kijk ik uit over het zacht rimpelende, glanzende oppervlak van het water. Er hangt een frisse pittige lucht. Peter heeft het zo geregeld dat ik samen met hem in één van de iglotentjes slaap. Omdat hij een leuke vent is en zich niet direct opdringt vind ik het prima. Zelfs een prettig idee. Rond het kampvuur eten we onze borden pasta.
Langzamerhand, na een paar biertjes, komen de verhalen en wordt de sfeer wat losser. Ik luister stilletjes en al de ellende van de laatste tijd glijdt langzaam van mij af. Voordat we de tent induiken, loop ik nog met Peter naar de rand van het meertje. In het bijzondere licht van de middernacht zon, lijkt het geschilderd met kleuren van een onwezenlijk palet. Vlakbij staan een paar elanden te drinken. Wat een vredige avond in deze ruige wildernis. DEEL 3 We maken te voet een tocht naar de “Russian Falls”. Na een uur kijk ik even wie er allemaal meelopen. Ik mis Eva en Ivo. Een half uurtje geleden liepen ze nog achteraan. Ik maak me wat ongerust. Peter biedt aan om terug te lopen om ze te zoeken. Ik ga met hem mee, want alleen lopen is niet ongevaarlijk en bovendien erg ongezellig. Een eindje terug zie ik Eva op een omgevallen boomstam zitten. De eerst zo vrolijke meid kijkt treurig en heeft een betraand gezicht. Ivo staat een eindje verder grimmig te kijken. Zachtjes zeg ik tegen Peter: “Het lijkt wel of ze een fikse ruzie hebben.” We vragen of we ze kunnen helpen. Maar ze geven aan terug te willen naar het kamp. Peter en ik zetten er flink de pas in om de rest van de groep weer in te halen. Een poos later sluiten we ons aan bij de groep. De “Russian Falls” zijn adembenemend van schoonheid. We doen ons best om zo mooi mogelijke foto’s te maken. Ook maak ik met mijn iPhone een selfie met op de achtergrond de schitterende omgeving. Leuk om binnenkort even te appen naar familie en vrienden. Op de camping in het Denali Park, vlakbij Mount McKinley zetten we ons kamp op aan de rand van een stromende beek met helder water. Er zijn op deze campingplaats geen douches. Het enige sanitair is een hok met een toiletpot met een gat er in. De deur van het hok kan niet op slot. Hij staat ook nog eens 150 meter van ons kamp af in het bos. Naar het toilet gaan is al een hele onderneming. We besluiten te gaan badderen in het beekje. Mannen en vrouwen om de beurt. Eerst gaan de mannen. Die maken er weinig werk van en zijn snel klaar. Dan mogen de meiden. Het water is behoorlijk koud en het duurt even voor ik er aan gewend ben. We kletsen elkaar nat en gieren het uit van de pret in ons blootje.
Opeens ontdek ik dat Harm een eindje verderop langs de beek zogenaamd naar het water staat te kijken, maar eigenlijk staart hij naar ons. De viezerik. Getver wat is dat een griezel. Ik droog me snel af en trek mijn kleren aan. Vandaag mag ik een chili klaarmaken. Door het pittige eten drinken we ook menig biertje weg. Omdat we weer vroeg op moeten, duiken we om elf uur de slaapzak in. Midden in de nacht word ik wakker. Ik moet heel nodig plassen. Geen wonder na al dat bier vanavond. In het bos durf ik niet. Stel je voor dat er een groot dier rondloopt, terwijl ik daar zit. Misschien moet ik Peter wakker maken. Maar die slaapt zo lekker. Voorzichtig pak ik de kleine zaklamp en kruip naar buiten. Op dit moment van de nacht is het aardedonker. Er klinken geluiden uit de verte. Ik loop het bos in richting het sanitairhok. Naast het pad hoor ik gekraak. Angstig luister ik en schijn met de zaklantaarn die kant op. Ik zie niets. Dan ben ik bij de poepdoos aangeland. Ik hannes mijn broek naar beneden en met een zucht van opluchting ga ik zitten om te plassen. Ik kijk op en zie dat de deur een beetje verder opengaat. Gauw pak ik de deurkruk en houd hem stevig vast, terwijl ik met de andere hand mijn broek omhoog trek. Ik voel dat er aan de deur wordt getrokken. Ik bedenk me niet en duw de deur met kracht van mij af en stap vastberaden naar buiten, terwijl het licht van de zaklamp door het donker priemt. Tot mijn opluchting sta ik recht tegenover Eva die mij beschijnt met haar zaklantaarn. We schieten in de lach en ik zeg: “Zal ik even op je wachten, dan gaan we samen terug.” Terwijl we teruglopen, vertelt Eva dat ze zwanger is. Ze wist het al voor de reis, maar heeft het gisteren pas aan Ivo verteld. Maar Ivo denkt dat het niet van hem is. Hij wil niet dat ze het kind krijgt. Daarover hadden ze gisteren ruzie gehad. Het enige dat ik weet te zeggen is: “Je hoeft nu nog geen beslissing te nemen. De tocht duurt nog een paar weken. Wie weet kijkt hij er na de reis anders tegen aan.” Eva zegt zachtjes: “Misschien is het dan wel te laat om nog een beslissing te nemen.” Wanneer ik stil sta voor onze tent hoor ik weer een raar geluid. Een gedempt, zich verwijderend geluid. Als van rennende voetstappen. Bang trek ik de rits van de iglo open en glip naar binnen. Daar hoor ik de rustige ademhaling van de slapende Peter. Koud geworden door mijn tocht, kruip ik in de slaapzak. Voorzichtig schuif ik met mijn bedje en slaapzak wat dichter tegen het bed van
Peter aan. Misschien helpt het om weer warm te worden. Het duurt even voor ik de slaap weer kan vatten. DEEL 4 De volgende morgen horen we dat er beren in deze omgeving voorkomen. Grizzly’s en zwarte beren. Ook zijn er kariboes, elanden en wolven. We moeten goed opletten, dat we geen voedsel onbeschermd laten liggen, want daar komen ze op af. Boy en Ian geven ons ook instructies hoe we ons moeten gedragen wanneer we beren tegenkomen. We genieten van de rondreis en de tochten die we maken. Beren zwart, noch grizzly, komen we niet tegen. Wel ontmoeten we een kudde kariboes met een paar kleintjes erbij. Op de tiende dag zetten we ons kamp op bij de Chena Hot Springs. Dit zijn warmwaterbronnen waar je in kunt baden. Ik verheug me enorm op een bad in die hete brubbelpoelen. Eindelijk warm water. Eerst pak ik mijn iPhone. Al een paar keer eerder heb ik geprobeerd om Lisa een app te sturen. Het bereik is hier zero. Zuchtend berg ik het toestel weer in mijn rugzak. Jammer, het zou zo leuk zijn om wat foto’s te verzenden en even bij te kletsen.
Peter en ik hullen ons allebei in een grote handdoek en wandelen naar de warmwaterbronnen. Met een verheerlijkt gezicht laten we ons voorzichtig in het wel heel warme water zakken. Stiekem kijk ik met bewonderende blikken naar de gespierde torso en armen van Peter. Peter vangt mijn blik en streelt mijn lange loshangende haren. Hij zegt: “Je bent een heel mooi meisje.” Na een half uurtje van genieten, wacht onze corveeplicht weer. Ik zit nu in de waterhaalploeg. Ik pak een jerrycan en loop er mee naar de kraan die een paar honderd meter ver is. Wanneer ik mij voorover buig om de jerrycan te vullen, voel ik dat er iemand een hand op mijn billen legt. Als door een wesp gestoken draai ik mij om. Het is Harm weer. Ik geef een keiharde mep in zijn gezicht en zeg kwaad: “Oprotten en gauw ook.” Tegen de anderen zeg ik niets over het voorval, want dan bederft de sfeer zo snel. Als grote meid kan ik hem zelf wel van mij afhouden. Het geeft me wel een erg onprettig gevoel.
Die nacht is het heel koud. Ik lig te bibberen in mijn slaapzak. Voorzichtig gluur ik naar Peter en vraag: “Slaap jij al? Ik heb het zo koud.” Peter zegt: “Dat is het ook. Zullen we de slaapzakken aan elkaar ritsen?” Na wat onhandig gedoe en gegrinnik lukt het ons, bij het licht van een zaklantaarn, de zakken aan elkaar te maken. Ik kruip dicht tegen het stevige lijf van Peter aan. Peter begint me te strelen en geeft zachtjes kusjes in mijn nek. Dan draai ik me om en hij kust me behoedzaam op mijn lippen, die als vanzelf van elkaar gaan. Steeds intenser worden onze zoenen en ik voel een warmte en een rilling diep onder in mijn buik. Peter trekt langzaam mijn shirt en broek uit en kust dan mijn borsten en gaat met zijn tong over mijn buik en navel. Hij duikt helemaal diep de slaapzak in om mijn lichaam verder te verkennen. Ik trek ook zijn shirt uit en streel zijn borst en harde platte buik. Ik probeer zijn broek uit te trekken en voel de weerstand van zijn verlangen dat even later warm en zacht in mijn handen klopt. Peter tilt mij op en legt mij voorzichtig op mijn rug. Langzaam glijdt hij bij mij naar binnen en het gevoel beneemt me bijna de adem. Mijn vochtige warmte is klaar om hem te ontvangen. Ik houd even mijn adem in en onderdruk een kreet. Die nacht slaap ik met Peters armen om me heen en heb het niet meer koud. DEEL 5 Opgewekt en uitgerust word ik ’s ochtends om vijf uur wakker. De spontane intimiteit en beginnende verliefdheid hebben een helende en inspirerende invloed op me. Zonder geluid te maken sta ik op en met een handdoek om loop ik door het nog doodstille kamp naar de warmwaterbronnen, om nogmaals te gaan genieten van een warm bad. De vogels zijn in de ban van hun eerste ochtendzang en de zon beschijnt voorzichtig de prachtige besneeuwde bergtoppen die ons kamp omringen. Wanneer ik vlak bij de bronnen ben zie ik iets bij één van de baden. Verbaasd kijk ik er naar, wat zou dat kunnen zijn.
Ik loop er behoedzaam dichter naar toe. Iemand ligt half op de kant en met de benen in het water van de bron. De aarde naast het lichaam is rood gekleurd
door bloed. Ik kijk nog een keer en het lijkt wel of een ijskoude hand mij vastpakt. Ik word misselijk bij de herkenning van wat eens Eva was. Ze heeft een grote snee in haar hals en haar ogen staren koud en zielloos naar nergens. Ze is dood. Ik doe een paar stappen terug en val op mijn knieën en begin te braken. O mijn god, ik kan het bijna niet geloven. De vrolijke en mooie Eva, die gisteren nog zo levendig aanwezig was, die is vermoord! Dat kan niet anders, want er is hier niets waar je een dergelijke wond kunt oplopen. Dan word ik bang. Ik kijk ongerust om me heen. Zou de moordenaar hier nog zijn? Eva lijkt nog niet lang dood. Wanneer ik probeer de hele omgeving in me op te nemen zie ik niets anders dan de bronnen en de bomen. De eerst nog zo vredige ochtend is wreed verstoord. Met trillende benen en een hart vervult van angst, ren ik zo gauw ik kan, terug naar het kamp. Naar de tent met de nog steeds slapende Peter. “Peter, Peter wordt wakker”, roep ik met schorre stem. “Eva is dood. Ze is vermoord. Ze ligt dood bij een warmwaterbron.” Peter knippert slaperig met zijn ogen en staart mij stomverbaasd aan. “Wat zeg je?” Ik zeg met overslaande stem: “Eva is dood. Ze ligt met een doorgesneden hals bij een van de warmwaterbaden.” Langzaam begint het tot Peter door te dringen dat er iets helemaal mis is. Dat er iets vreselijks is gebeurd. Snel trekt hij zijn trainingspak aan en rent naar de warmwaterbronnen. Maar ook hij kan alleen maar constateren dat Eva dood is. Huilend en bibberend kleed ik mij aan. Samen lopen we naar de tent van de gidsen. We vertellen wie we dood hebben gevonden en hoe we haar aantroffen. Ian en Boy moeten het ook even tot zich door laten dringen. Het lijkt ook zo onwerkelijk. Maar dan pakt Ian zijn satelliettelefoon en roept de Canadese politie op. In korte bewoordingen legt hij de situatie uit. Boy gaat nog even kijken bij de bronnen of er misschien sporen zijn achtergebleven van de moordenaar. Het hele kamp is langzamerhand wakker geworden door het rumoer. Verslagen vertellen Peter en ik wat er gebeurd is. Iedereen is diep geschokt. Hoe kan dit nu zomaar hier in de wildernis? In alle stilte gaan we maar aan het werk om een ontbijt klaar te maken. Tot het plotsklaps tot mij doordringt dat ik de vriend van Eva, Ivo, nog niet heb gezien. Waar zou hij zijn gebleven? Zou hij nog slapen door al het lawaai heen? Het is wel vreemd. Maar misschien vergis ik me en was hij toch bij de rest van
de groep. Met een dof gevoel en weinig trek in eten probeer ik mijn deel van het werk te doen. DEEL 6 Na het ontbijt, dat voor het eerst in een gedrukte sfeer verloopt, arriveert een helikopter van de politie. Er springt een aantal mannen uit, die op ons toe komen lopen. Ze praten eerst met de gidsen, waarvan ze Ian al langer lijken te kennen. Daarna worden we één voor één ondervraagd over wat we hebben gezien. Ik kan alleen maar vertellen wat voor vreselijke ervaring het is geweest. Wat ik niet vertel is, dat Eva aan mij had verteld, dat ze zwanger was. Waarom weet ik niet, maar ik verzwijg dat Ivo dacht dat het kind van iemand anders was en dat hij niet wilde dat Eva het kreeg. Wij kijken zwijgend toe, wanneer de rechercheurs het lichaam van Eva op een brancard leggen en haar naar de helikopter brengen. Ik onderdruk een vlaag van misselijkheid. Ook voel ik mij intens verdrietig over die jonge vrouw die een kindje bij zich droeg. Over twee levens die te vroeg zijn gestopt. Die geen kans meer hebben gekregen om ouder te worden en nieuwe ervaringen op te doen. Het maakt mij ook angstig dat er ergens in onze omgeving een moordenaar rondloopt met een mes. Welk volgend slachtoffer zou hij uitkiezen? We zullen nog een dag langer op deze, door de dood van Eva, treurig en naargeestig geworden plaats, moeten blijven. We proberen wat klusjes te doen en bijna iedereen loopt doelloos rond op de camping. Peter stelt voor om een wandeling te gaan maken en een lunchpakket mee te nemen in onze rugzakken. De meeste voelen er wel voor om een aantal uren weg te zijn van de plaats die aan een moord en de dood doet denken. We besluiten om langs de Chena rivier te gaan lopen, zodat we zonder de gidsen, niet zullen verdwalen. Bert blijkt ook een GPS bij zich te hebben, zodat we in die zin geen problemen zullen ondervinden. Omdat het allemaal geroutineerde wandelaars zijn vinden we al snel een prettig vlot loopritme. De beweging kalmeert mij een beetje. Ik heb geen zin in een gesprek en kijk belangstellend om me heen. Ik volg met mijn ogen de snelstromende rivier beneden ons en vraag me af of we nog een kajaktocht zullen gaan maken. Opeens zie ik op een smal grindeiland een enorme
grizzlybeer. Hij zit te vreten aan een karkas. Waarschijnlijk van een kariboe, want het is behoorlijk groot. Ik blijf staan en wijs Peter op de enorme beer. Terwijl wij van, gelukkig een behoorlijk grote afstand, naar onze eerste grizzly staan te kijken, ontdekt de beer onze aanwezigheid. Hij gaat op zijn achterpoten staan en opent zijn muil met daarin vieze grote gele tanden. Diep uit zijn binnenste komt een zwaar grommend geluid dat weerklinkt tegen de helling. Brr, ik huiver en een koude rilling loopt over mijn rug. Ik ben blij dat ik hem niet tegenkwam tijdens mijn nachtelijke wandeling door het donkere bos. De beer vindt ons, na zijn waarschuwing, niet meer interessant en geniet verder van zijn diner. Nadat we ongeveer anderhalf uur hebben gelopen gaan we even zitten om wat te eten en te drinken. Ik kijk stroomopwaarts. Zie ik het goed? Ligt daar iemand? Wie zou dat kunnen zijn? Hij beweegt niet. Ik stoot Peter aan en zeg: “Kijk jij eens, zie jij daar ook iemand liggen?” Peter en ook de anderen kijken in de richting die ik wijs. Bert pakt zijn verrekijker en zegt: “Ja, zo te zien is het een man. Hij ligt er wel raar bij met zijn ene been helemaal gedraaid. Waarschijnlijk is hij met zijn voet in een kuil gekomen of achter een boomwortel blijven haken en kan hij niet meer opstaan.” Met elkaar rennen we de helling af richting de rivierbedding. Bert en Huub zijn er als eersten. Ze roepen ons toe dat het Ivo is. Even later ben ook ik hijgend bij Ivo aangekomen. Ik zie dat hij met zijn voet in een roestige berenklem vastzit en bewusteloos is. Bert is E.H.B.O.’er en hij probeert eerst om Ivo bij te brengen met wat water. Even later knippert Ivo met zijn ogen en komt weer wat tot leven. Bert laat hem wat drinken uit een bidon. Ivo’s gezicht is intens grauw van kleur en vertrokken van de pijn. Met een schorre, raspende stem vertelt hij, dat hij na een ruzie met Eva, met een kwaaie kop vertrokken is om langs de rivier te gaan lopen. Steeds verder, zonder enig besef van tijd en niet denkend aan de invallende duisternis. Tot hij met zijn voet in de berenval terecht kwam en die verschrikkelijke pijn door zijn been en zijn voet schoot. We vertellen Ivo nog maar niet dat Eva vermoord is. Dat kan altijd nog wel. Eerst moeten we zien dat we met hem terugkomen op de camping.
De mannen beraadslagen hoe ze de voet van Ivo het beste uit de klem kunnen krijgen. Met een stevige stok duwen ze de klem open, terwijl Bert voorzichtig Ivo’s voet eruit trekt. Ivo gilt het uit van de pijn. Gelukkig lukt het ze al gauw hem te bevrijden. Bert zegt dat zijn been en de voet waarschijnlijke allebei gebroken zijn en de enkel misschien ook nog. Ze tapen zijn been en de voet in om de breuk te stabiliseren. Erik en Bert, die vaker een survivaltocht hebben gemaakt, maken een provisorische draagbaar. Met vier mannen tillen ze de draagbaar op en met Ivo tussen hen in, gaan we terug naar het kamp. Niemand zegt meer iets en de stemming is ronduit somber. DEEL 7 In ons kamp zijn de politiemensen nog steeds aanwezig. Erik en Bert leggen aan Ian en de rechercheurs uit wat er gebeurd is. Ian gaat bij Ivo zitten en vertelt hem zo rustig mogelijk waarom de politie op de camping is. Ivo begint met zijn hoofd in zijn handen te snikken en zegt dat hij zo snel mogelijk weg wil. Nadat één van de rechercheurs Ivo’s been, voet en enkel heeft bekeken, besluiten ze hem ook mee te nemen in de helikopter om hem naar het ziekenhuis van Anchorage te brengen. In mijn hoofd spelen allerlei gedachten door elkaar. Ik vraag mij af of Ivo Eva gedood heeft voordat hij wegliep. Of dat hij misschien juist onschuldig is omdat hij weggegaan is uit het kamp. Ik kom er niet uit. Na een onrustige nacht, waarin allerlei enge scenario’s door mijn hoofd spoken, staan we vroeg op. Het is vannacht gestaag gaan regenen en alles druipt van de nattigheid. Ik loop naar de ontbijttent om even uit de regen te zijn. Erik en Bert hebben ontbijtcorvee. Ze vragen ons of er iemand honger heeft gehad afgelopen nacht. Bert zegt: “Er zijn een aantal blikken, een paar pakken crackers en zes flesjes bier verdwenen van de voorraad. Gisteravond waren die er nog. Het zal wel geen beer geweest zijn, probeert hij te grappen, want die heeft geen blikopener.” Ian, wiens gezicht er grimmig uitziet, komt er bij staan zegt: “Maar het kunnen wel stropers zijn geweest. Want die zijn zeker in de buurt. Dan was te zien aan de berenklem waar Ivo in terecht is gekomen. Dat is gemeen volk, die deinzen voor weinig misdrijven terug.” Ze besluiten om de voorraad voortaan in de minivans op te bergen en die zorgvuldig op slot te doen wanneer ze weg zijn en ook tijdens de nacht. Ian
zegt: “Zorg dat je je papieren, geld en fotoapparatuur steeds bij je hebt wanneer je weggaat.” De ernstige en waarschuwende woorden die Ian uitspreekt, samen met de vreselijke gebeurtenissen van de afgelopen dagen, scheppen een sfeer van angst en onbehagen. Wat begonnen was als een ontspannen, weliswaar avontuurlijke reis, begint langzamerhand te veranderen in een soort nachtmerrie. Wie kun je nog echt vertrouwen van de groep? Welke gevaren loeren op ons vanuit de omgeving? Ian en Boy besluiten dat we zo snel mogelijk door zullen rijden naar de volgende camping. Terwijl de regen verandert in hoosbuien, die ons tot op het bot verkillen, breken we het kamp op. Ik ben blij dat we weg kunnen gaan van deze plaats van onheil. De moord op Eva, samen met het feit dat ik haar ’s ochtends dood vond bij de bron, heeft zijn sporen achtergelaten in mijn geest. Omdat ik met niemand heb gesproken over het feit dat Eva zwanger was, begint ook dat zwaar op mijn geweten te drukken. Het lijkt zelfs bijna vreemd om de tocht nog gewoon te vervolgen. Maar wat moet ik anders, er is geen alternatief hier in de wildernis. Bovendien wil ik ook graag bij Peter blijven. DEEL 8 Na een vermoeiende en naargeestige rit over glibberige en moeilijk begaanbare wegen, komen we min of meer gebroken, in het oude goudzoekerplaatsje “Dawson City” aan. We rijden naar de plaatselijke camping. Het is daar ook een beetje primitief, maar er zijn wel warme douches. Ian en Boy besluiten dat we hier ten minste drie dagen zullen blijven. Ook al vanwege het slechte weer. Morgen kunnen we Dawson City bezoeken. Er zijn hier kajaks te huur en overmorgen gaan we een tocht maken over de Yukon rivier. We zetten onze tenten op langs de rivier. Het uitzicht is prachtig, maar het stikt hier van de steekmuggen. Het antimuggenmiddel Deet, waar ik me helemaal mee heb ingesmeerd, helpt maar een beetje. Ik ga dan ook vroeg de tent in en kruip in onze slaapzak. Ik kijk op mijn mobiel of ik al bereik heb. Maar helaas nog steeds helemaal niets. Ik krijg ook geen sms-berichten of appjes binnen.
Langzamerhand vind ik dit heel vervelend worden. Ik zou zo graag even wat berichten uitwisselen met Lisa. Peter is een schat en de anderen van de groep zijn best aardig, maar ik mis mijn vriendin, met wie ik alles kan bespreken. De volgende morgen, na een lekkere warme douche, vertrekken we met de minivans. We rijden door een desolaat landschap en de wegen zijn hobbelig en modderig door de aanhoudende regen. Dawson City is een leuk stadje met veel “Far-West” stijl huizen. Maar het miezert maar door en de modderige straten oversteken is geen pretje. Rond het middaguur strijken we neer in het restaurant van Hotel Eldorado. Er zijn nog een paar groepen buitenlandse toeristen. Ook zitten er aan een hoektafel vier onguur uitziende types. Ze kaarten en af en toe kijkt één van de kerels, een boom van een vent met ongewassen ruig haar en een groot litteken dwars over zijn gezicht, met een grove vette grijns op zijn ongure smoel, naar onze tafel. Wanneer ik toevallig zijn blik opvang, knipoogt hij wellustig en likt zich om de dikke lippen. Het gebaar dat hij met zijn handen maakt laat weinig te raden over. Ik kijk gauw een andere kant op, maar er loopt een rilling over mijn rug. Het gevoel van onveilig te zijn neemt hand over hand toe. Na de lunch keren we terug naar de camping. Ik was wat slips en T-shirts en ga, nadat ik ze te drogen heb gehangen op een binnenplaatsje van het sanitairgebouw, vissen in de rivier. De mannen hebben voor mij een werphengel klaargemaakt en ze leggen uit hoe ik moet ingooien en zo. Peter en een aantal andere mannen staan er al. Sommigen hebben al snel een forel gevangen, maar ik beheers de juiste techniek niet en vang niets. Het is ook niet iets dat mij op dit moment kan boeien. Mijn geest is onrustig en de beelden van de gebeurtenissen van de laatste dagen dringen zich aan mij op. Na overleg besluiten we voor een keertje uit eten te gaan in het stadje. De lunch was lang niet slecht geweest en het lokt ons wel om het er van te nemen. Ik ga me een beetje optutten en leuke kleren aandoen. Na al die dagen wil ik weer eens een andere outfit aan dat de gewone survivalkleding. Ik ga de tent in en pak mijn grote rugzak. Hè, wat vreemd, hij is half open. Hoe kan dat nou, ik had hem toch goed dicht gedaan? Ik ga op zoek naar het enige jurkje dat ik heb meegenomen. Gelukkig ziet het er nog goed uit. Voor “er onder” wil ik het lingeriesetje pakken van het merk Chantelle, dat ik een paar maanden geleden heb gekocht. Ik probeer het te vinden, maar zie het niet. Dan moet
alles maar even uit de rugzak. Ik haal alles er uit en leg het op de slaapzak, maar ik vind geen mintgroen lingeriesetje. “Shit”, ik weet zeker dat ik het mee had genomen, omdat het precies onder het gebloemde jurkje past. Met een zucht pak ik iets anders. Ik kan me niet indenken dat ik het niet mee heb genomen, maar wie zou er nu lingerie uit mijn rugzak stelen? Het is me een raadsel. Ik probeer er niet bij te blijven stilstaan en over te tobben. DEEL 9 Rond zeven uur arriveren we in wat met een grootse naam “Bonanza dining room” heet. Het vervelende is dat dezelfde kaartende kerels van die middag ook weer aanwezig zijn. Ik neem me voor ze volledig te negeren. Maar dat blijkt onmogelijk want de man met het litteken komt naar mij toe. Hij grijnst en zegt in onvervalst Amsterdams dialect: “Ik moet je de groeten doen van een oud vriendje van je. Hij komt je nog opzoeken binnenkort.” Ik kijk hem stomverbaasd aan. Een oud vriendje? Hoe kan dat nu hier in Canada. Ik ken hier niemand. Volgens mij verzint hij maar iets. Een aantal mensen van de groep kijkt even verbaasd op. Ik geef geen antwoord. Ik draai me om en begin een gesprek met Ans, die de opmerking van die kerel ook met verbazing heeft aangehoord. Ik zeg tegen haar: “Volgens mij is die vent volkomen gestoord.” Ondertussen vind ik het na alle gebeurtenissen van de afgelopen dagen beangstigend. Ik probeer het van mij af te zetten en te genieten van de avond, het eten en de gezelligheid. Maar daar slaag ik maar ten dele in. Wanneer we weer terug zijn, praat ik er nog even over met Peter. Ook hij snapt er helemaal niets van. Het is een vreemde geschiedenis. Worden we achtervolgd? Heeft iemand iets tegen ons, of speciaal tegen mij? Maar waarom was Eva dan vermoord. Het waren allemaal vragen, waarop wij geen antwoord wisten. We gaan onze tent in en kruipen dicht tegen elkaar aan. Af en toe schrik ik wakker, omdat ik denk iets te horen. Moe en uitgeput sta ik om zeven uur op. Na het ontbijt krijgen wij te horen dat we een oude zilvermijn gaan bekijken. Dat wekt mijn nieuwsgierigheid, want ik heb zo iets nog nooit gezien. We gaan te voet omdat het droog geworden is en het hoog tijd wordt om in beweging te komen. Na anderhalf uur flink doorlopen komen we bij een verzameling gammel uitziende gebouwtjes aan met wat roestige spoorrails en diverse
antieke machines. De echte zilvermijnen zijn in Alaska al lang gesloten. De ondergrondse gangen zijn ingestort en daar mag je niet meer in. Er is een gids die uitleg geeft over de oude machines en de werking er van. Omdat ik even alleen wil zijn, besluit ik om één van de gebouwtjes van binnen te gaan bekijken. Aan de buitenkant is namelijk weinig te zien. Ik voel aan de deur en merk dat hij open gaat. Het is donker binnen, daarom laat ik de deur open en rol een stevige steen tegen de deur aan. Ik haal mijn kleine staaflamp uit mijn rugzak en begin met een inspectietocht. De geur die in de hut hangt is muf en ranzig, op wat houten banken na is de kamer leeg. Er is ook nog een tweede kleinere kamer. Hé, wat vreemd denk ik. Er liggen een matras en een slaapzak. Het lijkt wel of er iemand heeft geslapen. Het ziet er modern en nieuw uit. Dus is het niet zo lang geleden daar neergelegd. Dan bedenk ik dat ik weer terug moet naar de groep, anders worden ze misschien ongerust. Ik loop naar de grotere ruimte en merk dat de deur is dicht gegaan. Het is aardedonker. Er klinkt een geluid. Alsof iemand in die kamer diep ademt. Bang schijn ik met de zaklamp in het rond, maar ik zie niemand. Ik zal wel mijn eigen angstige ademhaling hebben gehoord. Hijgend loop ik naar de deur om hem te openen. Mijn hart bonst bijna uit mijn lijf en zweet parelt op mijn voorhoofd. Terwijl ik tegen de deur duw, merk ik dat er iets zachts aanhangt. Ik duw de deur verder open en zie dat het mijn lingeriesetje is. Besmeurd en vastgepind met een mes. Ik ril over mijn hele lijf. Verschrikt pak ik de deurpost vast om mij staande te houden. Wie heeft het in hemelsnaam op mij voorzien en doet zo iets stoms en lugubers. Dit is niet grappig meer. Dit is gewoon ziek. Ik loop zo snel mijn benen kunnen bewegen weg van het gebouw. Op zoek naar de groep, naar veiligheid en naar Peter. DEEL 10 Totaal van streek loop ik huilend naar hen toe. Ze staan bij een oude machine. Peter kijkt verschrikt op wanneer hij mij ziet aankomen met mijn betraande gezicht. Hij komt direct naar mij toe en zegt: “Wat is er met je gebeurd? Ben je gevallen?” Nee, antwoord ik. Het is iets heel anders. Iemand wil mij angst
aanjagen. Peter neemt me mee naar een rustige plek zonder de luisterende oren van de andere leden van de groep. Al stotterend en mijn tranen wegslikkend vertel ik Peter over mijn verdwenen lingeriesetje. Maar vooral over de manier waarop ik het hier, op deze plek, weer onder ogen kreeg. Peter trekt mij tegen zich aan en zegt: “Laat mij die deur maar eens zien.” Samen lopen we naar het gebouwtje en daar hangt het setje nog steeds. Vastgepind door een mes en wanneer we dichterbij komen zie ik dat er bloed aankleeft. Bruin, donker geworden bloed. Misschien wel het bloed van Eva schiet het door me heen. Het schokkende beeld van nog maar een paar dagen geleden, dringt zich weer aan mij op. Ik ben echt bang geworden, doodsbang. Ik wil dat niet, maar hoe kun je je verweren tegen een onbekende en onzichtbare belager. En vooral vraag ik mij af, waarom ik? Samen lopen we terug naar de groep en vertellen dat wij direct teruggaan naar de camping. Wanneer we daar aankomen vertel ik Ian van het voorval. Hij luistert met een bezorgd gezicht naar mijn verhaal. Dan zegt hij: “We moeten dit aan de politie doorgeven. Misschien zien ze een mogelijkheid om ons kamp een poosje in de gaten te houden. Maar ik vrees dat ze daarvoor geen mankracht genoeg hebben. Het is hier een enorm groot en uitgestrekt gebied.” Hij pakt zijn satelliettelefoon en vertelt in nuchtere bewoorden over “de gebeurtenissen”. Ian kijkt mij aan en zegt: “Binnenkort komt er een rechercheur naar ons toe om je te ondervragen.” Peter maakt koffie. Zwijgend, ieder met zijn eigen gedachten vervuld, drinken we onze kommen leeg. Ik zoek mijn spullen bij elkaar en ga een warme douche nemen. Aan het eind van de middag komt de rest van de groep weer in het kamp terug. Ans komt nog even naar me toe en vraagt bezorgd: “Gaat het weer een beetje met je?” Ik knik van ja. Ik wil niet aan iedereen vertellen wat me is overkomen. Het is niet nodig dat de hele groep onder spanning komt te staan. Maar ik voel mij totaal niet prettig onder alles wat er gebeurd. De werkelijkheid is dat ik heel angstig en onzeker ben over wat er nog meer gaat komen. Omdat de volgende ochtend de kajaktocht over de Yukonrivier op het programma staat, halen we alvast de kajaks op en leggen die omgekeerd voor onze tenten aan de kant van de rivier. Ik hoop dat het morgen beter weer is.
Want tegen de avond is er een harde gure wind opgestoken die de bomen doet kraken en de “Yukon” er zwart en onheilspellend laat uitzien. Ik heb me steeds vreselijk verheugd op de kanotocht. Daarom probeer ik voor het slapen gaan alle nare dingen van mij af te zetten. Dicht tegen Peter aan en onder het luisteren naar het geluid van de stromende rivier val ik diep in slaap. DEEL 11 De volgende ochtend is de lucht schoongewaaid en schijnt er een waterig zonnetje. We vertrekken, direct na het ontbijt en het bijbehorende corvee, voor de kanotocht. Eén voor één leggen we de tweepersoonskajaks in het water. Boy gaat als begeleider met ons mee. Hij geeft iedereen wat aanwijzingen. Maar het merendeel van onze groep heeft al eerder een wildwater kanotocht gemaakt. Ontspannen houden Peter en ik de kajak in het midden van de rivier, die hier nog niet zo snel stroomt. Ik geniet van het varen en het water dat snel voorbij ruist. Dan wordt het opletten geblazen, want na een bocht staat er een veel snellere stroming. De rivier is smaller geworden en aan weerszijden rijzen rotsblokken op. Nu wordt het pas echt sportief varen. Na een paar honderd meter komt de eerste kleine waterval. Om de beurt duiken de kajaks het bruisende water in. Verbeeld ik mij dat nu, of komt er echt zoveel water in de boot. Ik ben kletsnat en zit in het water. Ik durf niet achterom te kijken naar Peter, omdat ik bang ben dat we uit koers raken. Maar het is geen verbeelding, de boot komt aan de voorzijde ook veel dieper in het water te liggen. We gaan vlak langs een rots en de voorkant schiet onder water. Ik voel dat de kajak onder me wegzinkt. Wild sla ik om me heen om mijn hoofd boven water te houden. Achter mij hoor ik ook de benauwde kreten van Peter. Ondanks mijn zwemvest lijkt het wel of tientallen armen mij naar beneden trekken. De kajak komt met een razende vaart voorbij en mist ternauwernood mijn hoofd. Ik raak met mijn rechterknie een rotsblok dat onder water ligt. Een golf van pijn trekt door mij heen. Mijn spieren verstijven van de kou en ik kan me bijna niet meer bewegen. Mijn oren zijn verdoofd door het lawaai van de ziedende stroom. Opeens voel ik dat iemand stevig mijn arm beetpakt. Zo stevig dat het pijn doet. Die arm is van Boy die mij uit de rivier in zijn kajak probeert te trekken. Hij houdt mij vast
en een eindje verder is het water gelukkig wat rustiger geworden en kan hij mij in de kajak hijsen. Ik probeer te gaan zitten. Mijn maag krimpt ineen. Met een grote golf braak ik het water dat ik binnengekregen heb uit. Boy gooit mij een handdoek toe en die sla ik bibberend om me heen. Ik zie dat Peter door anderen van de groep uit het water is gehaald. Hij ziet er, zelfs uit de verte, ellendig en ontdaan uit. Na een half uur bereiken we een aanlegplaats. Ik word uit de kajak geholpen en strompel aan wal. Felle pijnscheuten schieten door mijn knie die helemaal opgezwollen is door de klap tegen de rots. DEEL 12 Boy belt met Ian en een poos later komen er twee minivans om ons terug te brengen naar de camping. Achter de minivans hangen aanhangers om de kajaks mee terug te nemen. Ook die van Peter en mij. Die was na de waterval in een bocht tegen de kant aangespoeld en door Bert en Huub uit het water getrokken.
Op de camping hink ik eerst naar de douches. Nadat ik een half uur warm water over me heen heb laten stromen voel ik mij weer een beetje op temperatuur komen. Ian heeft hete thee gemaakt en er een fles “Canadian Mist” whisky naast gezet. Zelfs na de douche en de grog voel ik me nog geradbraakt. Peter heeft zich gelukkig niet gestoten. Hij voelt zich evenmin fit. We vragen ons af hoe het mogelijk was, dat de kajak aan de voorkant zo snel naar beneden zonk. Want voor en achter zitten er luchtkamers in de kajak. We weten er geen antwoord op. Ook Boy en Ian snappen er niets van. Boy komt even later bij ons zitten en heeft, een voor zijn doen, ernstig gezicht. Hij zegt: “Ik heb de kajak bekeken. Er zit aan de onderkant van de voorste luchtkamer een horizontale gleuf. Zo te zien is die er met een scherp voorwerp ingekerfd. Want wanneer een rotspunt de beschadiging had gemaakt zou het er heel anders uitzien. Rafeliger zal ik maar zeggen.” Peter zegt: “Gisteravond heb ik de kajak nog gecontroleerd. Toen zat er geen gat of gleuf in, dat weet ik zeker. Ik denk dat we afgelopen nacht wéér een ongewenste bezoeker hebben gehad.”
Ik kijk beide mannen met grote ogen aan. En stamelend zeg ik: “Wie heeft het op ons voorzien en speciaal op mij? Is er een mogelijkheid om hier eerder weg te gaan. Ik zie het niet langer zitten.” Peter slaat een arm om me heen en trekt me tegen zich aan en zegt: “Kom op meid, nog één nacht hier op de camping en morgen rijden naar de laatste campingplaats. Dan kunnen we allemaal tegelijkertijd weer naar Anchorage en met het vliegtuig naar Amsterdam. Kom niet huilen. Zo ken ik je niet.” Voorzichtig droogt hij met een tissue mijn tranen. Boy zegt: “We zullen goed opletten. Vannacht zullen Ian, Bert, Huub en ik om de beurt wacht lopen. Ga straks maar rustig slapen.” Van slapen komt echter niet veel. Peter en ik zoeken troost bij elkaar. Mijn knie doet, zelfs wanneer ik lig, gemeen zeer. Morgen moet ik er maar weer een ”ice pack” tegen aan houden. Heel even dommel ik weg en dan is de ochtend aangebroken. Vanwege mijn dikke zere knie mag ik mijn corveebeurt overslaan en word ik verwend door Ans en Peter. Om negen uur rijden we weg van de camping. Weg van wat alweer een onheilsplaats bleek te zijn. Ian vertelt dat onze laatste campingplek nog net binnen Kluane National Park ligt aan een groot meer. Wanneer al die akelige dingen van de laatste dagen niet hadden plaatsgevonden, dan zou ik misschien genoten hebben van de prachtige uitzichten naar de hoge bergen en de ongerepte natuur. Maar de vreselijke gebeurtenissen laten mij niet meer los en blijven door mijn hoofd malen. DEEL 13 Om iets te doen te hebben, probeer ik nog maar een keer een beetje lusteloos of ik bereik heb op mijn iPhone. Misschien lukt het nu omdat we dichter bij Anchorage komen. Ik zie een paar streepjes verschijnen en op het scherm zie dat ik diverse sms-berichten heb gekregen en een aantal apps. Ik ga naar de “inbox” en de betreffende WhatsApp. Zowel de berichten als de apps blijken bijna allemaal van mijn vriendin Lisa te zijn. Lisa schrijft: “Marcel heeft mij bedreigd en uit me weten te krijgen waar je heen bent gegaan op vakantie. Sorry, sorry. Ik kon er niets aan doen. Ik moest het hem wel vertellen. Hopelijk heeft hij je niet kunnen achterhalen en is alles goed met je. Sms of app me zo snel je kunt. Xx Lisa.”
Ik probeer Lisa een sms terug te zenden, maar we rijden door een dicht bebost gebied met hoge bomen en het is weer onmogelijk geworden te sms’en of te bellen. Het bereik van de mobiele telefoon is weer helemaal weg. Het bericht begint door mijn hoofd te zoemen. Zou het zo kunnen zijn dat Marcel onze groep steeds gevolgd is? Maar waarom is Eva dan vermoord en ik niet? Waarom is hij dan niet gewoon naar mij toe gekomen om te praten. Hoe komt hij er op om Lisa te bedreigen. Ik hoop dat het hem niet gelukt is om ons achterna te komen. Maar ik weet dat Marcel goed getraind is en veel trektochten heeft gemaakt in het verleden. Mijn hoofd tolt van de gedachten die erdoor heen spelen. Moet ik Ian en Peter op de hoogte brengen van het bericht? Misschien is Marcel helemaal niet in Canada en dan maak ik een hoop drukte voor niets. We komen op de camping aan en er zijn gelukkig allerlei dingen te doen. Ik help mee, zo goed en zo kwaad als dat gaat met mijn knie. Al snel staan de tenten en is de camping ingericht. Een groot aantal leden van de groep wil nog even de benen strekken en gaat een wandeling maken in de omgeving. Peter en Ans vragen allebei of ze bij mij moeten blijven, maar ik schud mijn hoofd en zeg: “Ga maar mee, dan kunnen jullie nog iets van deze omgeving zien. Maak maar heel veel foto’s voor mij. Misschien zien jullie nog een zwarte beer of een kariboe. Ik ben geen goed gezelschap op dit moment en wil liever even alleen zijn.” Peter zegt dat hij, voordat ze op pad gaan, nog even naar de campingbeheerder zal gaan om hem te vragen of hij extra goed op wil letten. Wanneer mijn medereizigers van de camping zijn verdwenen, is mijn lust om ook maar iets te doen verdwenen. Ik installeer me op mijn ligmat in de tent en staar over het meer. Mijn hoofd is moe geworden van alle problemen die zich hebben voorgedaan. En van het vreselijke dat is gebeurd met Eva. Moedeloos overpeins ik wat me nog te wachten staat. Doordat het heel stil is val ik uiteindelijk in een diepe slaap. Ik word wakker en realiseer me even niet waar ik ben. Maar wanneer ik rechtop ga zitten en naar buiten kijk dringt de werkelijkheid weer helemaal tot mij door. Om goed wakker te worden besluit ik om naar het sanitairgebouwtje te hinken en me even op te frissen en het toilet te bezoeken. Nu heb ik nog alle privacy. Want bij aankomst hadden we het gebouwtje en de wc’s bekeken en
het was weer een primitieve bedoening. Het washok, anders kon je het niet noemen, was één ruimte met daarin wat houten krukken, kranen en emmers waarmee je het water over je hoofd kon gieten. Aan de bovenkant zaten houten ontluchtingsluiken waardoor een klein beetje licht naar binnen kon komen. Het zou wel lastig worden, maar ik had alle tijd. Ik pak mijn handdoek en toilettas en strompel door de bosrand naar het gebouwtje. DEEL 14 Moeizaam vervolg ik mijn weg door het bos en bijna ben ik bij het gebouwtje aangekomen. Nog even hijg ik uit en houd mij vast aan een boom. Opeens komt er een man om de hoek van het sanitairgebouw. Dit kan niet waar zijn! Dat is Marcel. Hij ziet er woest uit, met een ongeschoren gezicht en bloeddoorlopen ogen. Zijn broek en jas zitten onder de modder. Hij komt met een wrede grijs op zijn smoel naar mij toe en kijkt me met kille ogen aan. Haat straalt mij tegemoet. Hij zegt: “Zo bitch, je dacht zeker dat je zo maar van mij af kon komen. Smerige slet. Elke nacht lekker gezellig met je nieuwe minnaar in een tentje en mij als vuilnis bij de straat zetten.” In paniek leg ik de korte afstand af naar de deur van het sanitairgebouw. Ik strompel naar binnen en probeer het schuifslot dicht te duwen. Maar Marcel duwt aan de buitenkant de deur gewoon naar binnen. Hij is veel sterker dan ik. Ik loop in paniek achteruit en val bijna over de emmers die in het rond staan bij de kranen. Marcel grinnikt en zegt: “Je ontkomt mij toch niet deze keer. Er is niemand in de buurt om je te helpen. Het was jammer voor dat andere vrouwtje bij de warmwaterbronnen. Ze leek in het donker op jou, anders was je er nu al niet meer geweest.” Met weerzin kijk ik hem aan en razend van kwaadheid bijt ik hem toe: “Dus jij was het. Gore, moordzuchtige rotzak die je bent. Hoe kun je zoiets doen.” Ik voel mij verkillen van bangheid, maar ik tril ook over mijn hele lichaam van groeiende boosheid. Marcel haalt een lang mes uit zijn jaszak en loopt, genietend van mijn angst en kwetsbaarheid, langzaam naar mij toe. Uit mijn linkerooghoek zie ik de ijzeren staaf staan, waarmee de ontluchtingsluiken gesloten kunnen worden. Wanhopig loop ik achteruit, waarbij ik bijna over een emmer val, tot ik de staaf kan pakken. Achter mijn rug omklem ik met mijn rechterhand stevig de ijzeren staaf. Strak kijk ik naar Marcel. Ik krijg maar één kans. Ik schop met mijn voet een emmer naar Marcel en direct sla ik, met al de kracht en woede die in mij is, met de staaf tegen zijn hoofd. Met ogen vol van
verbazing staart hij mij aan, maakt nog een stap naar voren en dan zie ik de blik in zijn ogen veranderen en slaat hij als een blok tegen de grond. Zonder nog verder naar Marcel te kijken, wankel ik naar de deur en loop naar buiten. Ik denk maar aan één ding, snel terug naar de tenten en naar de beheerder. Tot mijn opluchting zie ik dat er al leden van onze groep terug zijn gekomen van de wandeling. Ook Peter is er bij. Ik roep schor en wanhopig naar Peter: “Help, kom snel. De moordenaar van Eva is hier in het sanitairgebouw.” Snikkend ren ik, zo goed en zo kwaad als dat gaat, naar hem toe. Ik zeg: “Ik heb hem geslagen met een ijzeren staaf, maar ik weet niet of hij bewusteloos is of dood. Alsjeblieft help me. Het is Marcel. Mijn ex is de moordenaar van Eva. Het is allemaal mijn schuld.” Ik ratel maar door en iedereen kijkt mij met stomheid geslagen aan. Dan haasten de mannen zich zo snel ze kunnen naar het sanitairgebouw. Ans komt naar mij toe en neemt mij bij de arm en al leunend op haar laat ik mij meevoeren. Ze zegt: “Ga hier eens op één van die banken zitten, dan maak ik thee voor ons allemaal. Huil maar flink, dat mag best. En de ellendige dingen die de afgelopen dagen zijn gebeurd, dat is jouw schuld helemaal niet. Hoe kom je er bij. Ga nu maar zitten. De mannen zullen verder wel regelen wat er gedaan moet worden.” Ik ben als verdoofd en laat alles over me heen komen. Een poos later komt Peter naast mij zitten en zegt: “Je hebt hem goed geraakt. Hij is bewusteloos en heeft een fikse hoofdwond, die hem hopelijk nog lang pijn zal doen. Ian heeft de politie gebeld en die zullen hem zo komen halen. Als voorzorg hebben we hem stevig vastgebonden en hij gaat nergens meer heen. Hij kan je geen kwaad meer doen. Probeer maar om een beetje rustig te worden.” Peter haalt de bekende fles Canadese whisky op en doet een flinke scheut in mijn theekom. Hij zegt: “Onmiddellijk opdrinken, dan word je weer een beetje warm en kun je vannacht goed slapen.” Hij wrijft mijn koude handen en geeft me een stevige knuffel. Ook haalt hij een slaapzak op die hij zorgzaam over mij heen legt. DEEL 15 Dit keer komen de rechercheurs met een paar “Range Rovers”. Vergezeld door een ambulance. Ik word met respect door hen behandeld, maar wel langdurig ondervraagd. Ook Ian en Peter worden apart genomen voor ondervraging. Het
is nog steeds een verschrikkelijk feit dat mijn ex-echtgenoot een moordenaar blijkt te zijn. Ik word er misselijk van wanneer ik er aan denk dat ik drie jaar met hem samen heb gewoond. Hij was wel handtastelijk, maar een moord! Het is heel onwezenlijk. Wat een luguber idee. Zou hij al langer met dat soort plannen in zijn hoofd hebben rondgelopen? Zo zie je maar, peins ik. Je leert een ander mens moeilijk doorgronden. De nog steeds bewusteloze Marcel wordt vastgebonden op een brancard en naar de ambulance gebracht. Hij zal eerst wel in Canada, waar hij de moord heeft gepleegd, berecht worden en in de gevangenis komen. Ik weet dat allemaal niet precies. Het interesseert me ook niet erg wat er met hem gaat gebeuren. Als hij maar een zware straf krijgt voor de moord op Eva. En nooit maar dan ook nooit meer in mijn buurt komt. Na een rusteloze nacht, waarin ik lig te woelen en steeds weer wakker schrik, staan we om zeven uur op. Dit keer komt een grote passagiersbus, ons en onze bagage halen, om in één keer door te rijden naar het hotel in Anchorage. De busreis over de hobbelige wegen duurt me eigenlijk te lang. Maar ’s middags om vijf uur komen we aan bij het hotel en vertrekken naar onze kamers. Eindelijk alleen en een kamer met een echt bed en een bad.
Het eerste wat ik doe is een whatsapp verzenden naar Lisa. Ik bericht haar dat alles oké is met mij. Dat ik heel veel te vertellen heb, maar dat ik dat morgen doe, nadat ik aangekomen ben op Schiphol. Ze antwoordt direct: “Ik kan bijna niet wachten tot ik je weer zie en kan aanraken. Ik voel me schuldig.” Ik laat het bad vollopen en ga een half uur al mijn verstijfde spieren losweken en was mijn haar. Dan ga ik naar de kamer van Peter en klop aan. “Hoi maatje”, zeg ik en wijs naar het bad en het riante bed, “Dat is een verandering, na het samen bijna drie weken in de rimboe kamperen in een klein sheltertje.” Peter antwoordt: “Dat kun je wel zeggen. Ik weet gewoon niet wat me overkomt. Maar luxe went ook wel weer. Morgen vliegen we terug naar AmsterdamSchiphol. Zullen we eerst allebei naar ons eigen huis gaan? Dan kunnen we het weekend daarna samen eens, gewoon in Nederland, uit eten.”
Ik geef hem een knuffel en zeg: “Ik zal je heel erg missen. Maar we moeten maar een nieuw begin maken, zonder een moordenaar in onze omgeving. Ik heb nu avonturen en spanning genoeg beleefd.” Peter glimlacht en antwoordt: “Kom eerst maar naar Utrecht toe, waar ik woon. Dan ben je toch even in een andere omgeving. Utrecht is een superstad om te shoppen en uit eten te gaan. Er zijn reuze leuke eettentjes op de werven langs de grachten. Je zult zien dat het je bevalt.” Ik zeg: “Dan ben jij nog nooit in Haarlem geweest. Daar kun je geweldig lekker en bijzonder eten. Bijvoorbeeld in de Spekstraat. Daar is een trendy restaurantje met een “wereldkeuken”. Peter antwoordt: “De volgende keer kom ik naar jouw Haarlem toe en dan gaan we daar eten.” Ik laat me even op zijn bed vallen en vraag me af of ik hier of in mijn eigen hotelkamer zal gaan slapen. Maar eerst moeten we maar eens gewoon gaan eten beneden in het restaurant. Ik zeg: “Kom op Peter, eindelijk lekker eten en dit keer geen corvee.” De laatste avond met de groep, allemaal samen aan tafel. Het is best moeilijk om afscheid te nemen. We hebben samen zoveel beleefd en doorgemaakt. Dat schept een bijzondere band. Aan het eind denken we samen in stilte aan Eva en ook aan Ivo die niet meer bij ons zijn. Dan gaat iedereen naar zijn eigen kamer. Ik ook, na natuurlijk nog een knuffel- en zoenpartij met Peter op zijn kamer. De terugreis van Anchorage naar Amsterdam-Schiphol verloopt vlekkeloos. Op Schiphol is het nog even wachten op de grote rugzak. Wanneer die eindelijk op de ronddraaiende band verschijnt pak ik hem er af en lopen we naar de uitgang. Lisa zit al te wachten en rent naar mij toe. We vallen elkaar in de armen. Lisa houdt mij even vast en kijkt mij aan. Ze zegt: “Je ziet er nog vermoeider uit dan toen je weg ging. Ik denk dat je mij veel te vertellen hebt.” Nieuwsgierig kijkt Lisa naar Peter, die van een afstandje naar ons gekeken heeft met een glimlach op zijn gezicht. Peter komt naar ons toe en ik stel hem voor aan Lisa. Ze bekijkt hem een beetje keurend, maar ik geloof dat hij haar goedkeuring wel krijgt. Dat hoop ik maar, want zij is en blijft mijn beste vriendin. Peter neemt afscheid en gaat met de trein naar Utrecht. Lisa zegt: “Jij gaat eerst met mij mee naar huis. Ik heb het eten al bijna klaar en een heerlijke taart gehaald als dessert. Je kunt dan even bijkomen en daarna wil ik alles,
maar dan ook alles horen over wat er gebeurd is tijdens je reis.” Ik stem toe en het wordt die avond heel erg laat wanneer ik, een beetje aangeschoten door de wijn, naar bed ga. Voor ik inslaap denk ik: “Morgen zie ik wel weer.” Eén ding is zeker, ik ga een nieuwe start maken.