Jaargang XVII.
April 1.918
Ailevering 4
Redactie: Dr J. G. B. BEUMÉE, Dr K. W. DAMMERMAN, Prof. Dr H. C. DELSMAN. Vaste Medewerkers: Prof. Dr W. M. DoeTERS VAN LEEUWEN, Edw. ]ACOBSON, Dr S. C. J. jOCHEMS, S. LEEFMANS, J. C. VAN DER MEER}MOHR jr., Dr D. F. VAN SLOOTEN, Mej. Dr A. G. VORSTMAN. Adres der Redactie: Laan van der Wijck 1, Buitenzorg
ABONNEMENTSPRIJS VOOR NIET-LEDEN DER N. I. N.H. V. f 8.50
DE BRANDHAREN VAN DE JEUKBOON (MUCUNA PRURIENS) Zooals velen onder de lezers, heb ik kennis gemaakt met de bekende peulen van Mucuna pruriens, de jeukboon of k a t j a n g b a b i, en wel met den gewon en behaarden vorm, niet den gladden, die als veevoer gebruikt wordt. Ik wilde graag weten, wat er precies gebeurd was, en ging dus hier en daar m'n Jicht opsteken. De fijne, glanzende haren op de peul bleken toen bekend genoeg te zijn. RUMPHIUS vertelt reeds van "onbehoorlijke poetsen", gespeeld met de haren, door ze in iemands kieeren te blazen. Ze worden dikwijls brandharen genoemd in de boeken, zonder dat men daarmee iets zeggen wil omtrent den aard der prikkeling, doch meestal noemt men ze jeukharen. Over deze haren wilde ik het hier speciaal hebben. Ze zijn weliswaar klein, doch vertoonen bij nadere beschouwing veel fijne trekjes van aanpassing. Brandharen hebben hun typische inrichtingen (zie fig. 1b). Bij de minste aanraking breekt het kopje af langs een scheef gerichte breukplaats, die gepraeformeerd is, o. a. doordat de wand op die plaats het dunst is. De pas ontstane scherpe punt dringt in de huid binnen, terwijl dan de inhoud van het haar ingespoten wordt (door de spanning van den celwand of door een druk op de gesloten haarbasis). Allerlei bijkomstigheden mogen verschillen, bijv. de verharding van den wand, maar de brandharen bij verschillende planten vallen beslist onder één type. Dit is uit een theoretisch oogpunt zeer merkwaardig, want we vinden nu dezelfde, zeer speciale inrichting bij planten uit geheel verschillende families, nl. bij Euphorbiaceae (Dalechampea-soorten), bij Loasaceae (de Zuid-Amerikaansche brandwinden), bij een
54
enkelen vertegenwoordiger der Hydrophyllaceae en zeer veel bij de Urticaceae, zoo bij de Urtica- of brandnetelsoorten (vooral de Timoreesche hebben een slechten naam), de Girardinia heterophylla van de bergen, en de Laportea's (karbouwenblad of k e ma d Q.e), die een in het bosch snuffelend mensch opeens een gloeiende wang, of erger kunnen bezorgen. Naast de boven besproken brandharen, vinden we ookjeukharen, die eveneens lastig zijn en prikken, doch geen vergif bevatten. Als men een Opuntia (schijvencactus) aanraakt, laten er dikwijls kleine haartjes los, die in de huid achterblijven. Ze prikken misschien even; bij voortdurend wrijven irriteeren ze de huid telkens weer, doch zoolang ze met rust gelaten worden, doen ze hun aanwezigheid niet blijken. Deze veelcellige borstels, die vol met weerhaken zitten, zijn een voortreffelijk verdedigingsmiddel tegen vraat van grootere dieren, evenals de met knobbeltjes bezette "vijlharen" van Borraginaceae, die de Europeesche plantenvijanden (vooral de slakken) zoo fraai weren. De bamboeharen, die ik tot nu toe zag, moeten ook bij de jeukharen gerekend worden, en fraaie vertegenwoordigers vindt men op de omwindselbladen om de vrucht van Dalechampia bidentata, welke soort geen brandharen op de bladeren bezit. Men rekent er gewoonlijk ook toe de haren van Mucuna. Inderdaad laten deze zeer gemakkelijk los en ze dringen snel de huid binnen. Ook vertoonen ze precies als de jeukharen van Dalechampia bidentata, kleine haakjes, waardoor ze vast verankerd in de huid liggen. Speciaal de punt is flink voorzien (zie fig. 1a). De stand van de Mucuna-haren, is evenals bij bamboe , min of meer evenwijdig aan het oppervlak, doordat de basis gebogen is. In die bocht vertoont de dikke wand een ringa. vormige, buitengewoon dunne plek (fig. 2), zoodat het haar bij een lichte aanraking door hefboomwerking daar snel en Fig. 1. a : Haar van Mucuna ; b: brandhaar fraai afbreekt; het achtereind is dan open. Het geraffineerde van Urtica (naar steekapparaat is bovendien zeer puntig en sterk als een naald. HABERLANDT). Toch is de wand vrij van kiezel en kalk. Alleen de uiterste punt, die aan extra hooge eischen moet voldoen, is verkiezeld. Dat blijkt, wanneer men de haren gloeit en dan met zoutzuur uittrekt, waarbij alleen de punten overblijven (zie fig. 3d). Bij jonge peulen staan de haren loodrecht op het oppervlak en zijn dan minder werkzaam, waarschijnlijk door hun grootere slapheid. Tot zoover is alles in den bouw geschikt voor een prikkend jeukhaar. Ook bij bamboe vinden we zulke verkiezeide punten, wat bij die sterk Si0 2-houdende plant meer voor de hand ligt. Zulke prikharen zullen door hun bouw altijd werkzaam moeten blijven, ook al worden ze tijden lang droog bewaard. Nu zijn inderdaad peulen, die ik drie maanden geleden in Buitenzorg plukte, op het oogenblik nog behoorlijk kwaadaardig en de losse haren, die hier en daar op m'n werktafel of op glaswerk gevallen zijn, doen me nog telkens jeuk.
55
Helaas, de haren die ik uit het Buitenzorgsche Herbarium kreeg en die veel ouder zijn (bovendien in een met sublimaat verzadigde alcoholoplossing hebben gelegen), doen geen kwaad meer. Ze prikten, en telkens bij een aanraking voelt men ze weer, maar de brandende jeuk is verdwenen. Of dit ligt aan den tijd of aan de behandeling, weet ik niet, doch de haren zijn intact. Bij nader toezien blijken ook de zelf geplukte peulen te zijn achteruitgegaan. Na den prik duurt het een poosje eer de jeuk komt. En ... eerlijk gezegd, die jeuk bevalt me niet, uit allerlei oogpunt. Goede haren geven roode plekjes, dus vaatverwijding in de huid, en soms veroorzaken ze zelfs krampachtige pijn. Dit lijkt veel op wat echte brandharen veroorzaken. Ik geef onmiddellijk toe, dat we over de oorzaak van jeuk, physiologisch gesproken, niets weten. Door allerlei middelen kunnen we een hevige jeuk oproepen, maar de jeuk in kwestie lijkt veel op die door een chemische stof, als van l;~ muggespeeksel veroorzaakt. Daar komt nog iets bij. ~;:B ..·!-..!" De haren van Opuntia, die slechts weinig dikker zijn, met de loupe duidelijk waarneembare weerhaakjes dragen, en evenzoo diep in de huid dringen, geven geen jeuk op zich zelf. Oude haren van Mucuna ]unghuhniana (uit het Herbarium) gaan wel een millimeter diep de handrug in zonder jeuk. "'{~-;;! Zou Mucuna misschien brandharen op de peul dragen? Wanneer ik met de pincet een "jeukhaar" in de huid stak, voelde ik meestal niets dan een . prikje, al bleef het haar nog zoo lang zitten. t: Maar nadat ik de haren uittrok of sterk bewoog, kwam weldra de jeuk opzetten. Het lijkt, alsof er na het uittrekken iets achterblijft, dat na eenigen tijd gaat werken. Het haar, dat uit de huid getrokken is, vertoont geen punt meer, zoodat het dan aan beide zijden geopend is. Dit is geen toeval, Fig. 2. Links top, rechts basis van doch gebeurt regelmatig. Een enkel haar, dat met Mucuna-haar. een punt terugkomt, geeft ook geen jeuk. Onder de microscoop kan dit proefje gemakkelijk nagedaan worden. Een licht zijdelingsch tikje met een naald is voldoende om het puntje te doen breken (zie fig. 3c). Wat met de haren van brandnetels gebeurt bij de aanraking vóór den prik, gebeurt hier in de huid: er breekt een kopje af. Dit wordt zeer vergemakkelijkt door de glasachtige broosheid, juist van de uiterste punt. Ongetwijfeld zullen de haakjes, die hier zeer dicht opeen zitten, meehelpen (zie fig. 2 en 3). Een speciale breukplaats, zooals bij · netelharen (zie fig. 3a), hetzij door een dunnere plek, hetzij door een knik in de lagen van den wand, kon ik niet ontdekken. Het wordt nu mogelijk, dat we werkelijk te maken hebben met brandharen, doch van een bijzonder type. Het is dan als het ware een pipet, die zich ontledigt bij terugtrekken doordat dan in de huid een luchtledig ontstaat. We kunnen die
.
i~~.
·~
I
~~~~
'
,
"'·";~
56
outlediging ook waarnemen aan den inhoud der haren. Er zijn nog enkele feiten te noemen, die met deze hypothese kloppen. De opening boven en beneden is beslist noodig voor de boven geschetste werking. Welnu, de fraaie inrichting aan de basis van het haar, waardoor dit altijd afbreekt als een buis zonder deksel of tusschenwand, kan aanduiden, dat het openzijn essentieel is. Dan komt het feit, dat gekookte haren onwerkzaam waren geworden. Dit is evenwel niet beslissend, want hoewel ik de haren weer liet opdrogen, kan de wand wat slapper geworden zijn. Dus dit pleit niet zoo sterk tegen de oude opvatting als jeukharen. Hetzelfde kan gezegd worden van haren, die droog verhit werden en waarbij de inhoud zonder water bleef. Ziehier wat deze vertoonden. Na verwarming op 60-95° gedurende een paar minuten bleven ze werkzaam, na verhitting tot 97° C. gaven ze nog zwakke jeuk, na 98° C. eveneens, wanneer veel haren gebruikt werden. Door het buisje met haren, waarin ook de thermometer stak, in kokende zoutoplossing te plaatsen kon ik ook tot 100° verhitten. Dan bleef een ietsje jeuk over. Op 101° verhitte haren gaven geen merkbare jeuk meer, zelfs al wachtte ik lang na het inprikken. Enkele dagen later bleken deze laatste nog steeds onwerkzaam. Doch ze prikken als gewoonlijk en het kopje brak volkomen normaal af. Dit resultaat komt absoluut niet overeen met de opvatting van de uitwerking als mechanische prikkeling en toont aan, dat er een giftig principe in de haren zit, dat bij ± 100° neergeslagen of vernield wordt. We hebben verder gesproken over gif, en den inhoud der haren nog niet bekeken. De Mucuna-haren hebben in de punt meestal een vloeistof van geleiachtigen aard, die dikwijls ook verder Fig. 3. a : Kopje van bra ndnetelingedroogd is. Nu is dit op zichzelf niets bijzonders, want haar, dat langs stippellijn afbreekt. het is een natuurkundige kwestie, dat eventueele vloeistof b - d: detail s van Mucuna-haar: zich in het nauwste deel verzamelen zal. Bij bamboeb: top met haa kjes; c : top met haren is dan ook dikwijls iets dergelijks te zien. afgestooten spitsje; d : verDoch laten we, voor we verder gaan, eerst eens kiezelde punt. letten op het gif der brandharen van Urtica. Door den druk van den gespannen celwand wordt bij deze iets van den inhoud in de huid gespoten, zooals we reeds zagen. HABERLANDT berekende in 1886 de hoeveelheid uitgeperst vocht op ± 0.0005 mm~. Het venijn is dus veel krachtiger en waarschijnlijk van anderen aard dan onze bekende vergiften. Meteen volgt dan, dat het mierenzuur uit de haren niet de schuldige kan zijn. Een veel grootere hoeveelheid van deze stof had bijna geen invloed op de huid en ook is mierenzuur vluchtig, wat het vergif niet is. Als HABERLANDT de vloeistof uit de haren perste en met een naald in de huid bracht, voelde hij flinke jeuk, dus het vergif bleef in de vloeistof opgelost. Natuurlijk probeerde ik direct dit na te doen bij Mucuna, doch het mislukte volkomen. Uit de droge haren is niets te halen en extracten met water, alcohol,
57
zoutoplossingen en glycerine waren onwerkzaam, evenzoo oplossingen van dert~ zelfden zuurgraad als de inhoud (pH ± 5.2). Dit negatieve effect is natuurlijk niet bemoedigend, maar evenmin beslissend, want de fijngewreven massa kan best het agens adsorbeeren. Dierproeven, waarbij de haren gevoerd worden, zooals reeds met bamboeharen geprobeerd is, zijn ook niet afdoende om het vergif aan te toonen, want het effect op de huid behoeft niet hetzelfde te zijn als dat via den darm verkregen. De vroeger beschreven waarnemingen waren toch zoo overtuigend, dat ik de moeite genomen heb om den haarinhoud bekijken. Meestal is deze te zien als een zeer visceuse of bijna vaste laag tegen den wand, die - en dat is typisch - zeer snel water kan opnemen. In korten tijd is de massa duidelijk opgezwollen en min of meer vloeibaar, wanneer er water door den wand kan binnendringen. Daarvoor is noodig, dat de celwand water doorlaat en ze doet het ook buitengewoon goed. Het is fraai te zien aan een met water gevuld haar, dat opdroogt. De meniscus vliegt terug naar de punt, dus door den heelen wand moet wel water naar buiten gaan. In onze huid zal waarschijnlijk ook vocht door den wand van het haar binnendringen, nog geholpen door capillaire opstijging, dus de gel-stof is uitstekend geschikt 1°. om absoluut uitdrogen langen tijd te verhinderen en 2°. om _in de huid den inhoud vloeibaar te maken. Wat voor aard de stof heeft, kon ik niet uitmaken. Met alcohol, met kokend water geeft ze een sterke troebeling, doch eiwitreacties mislukken. Storend hierbij is, dat loog een bruine stroopmassa geeft. Daarentegen vermindert alcohol de werking der haren. Na enkele dagen liggen in pikrinezuur en daaropvolgende 'droging zijn ze onwerkzaam geworden, en prikken ze nog slechts. Er zijn nog andere verdedigingsinstrumenten mogelijk, die aan hun oppervlak een giftig secreet dragen, zooals de brandharen van sommige rupsen. Deze "dierlijke" idee kon ook wel in het plantenrijk verwezenlijkt zijn, maar bij Mucuna is dit waarschijnlijk niet gebeurd. Uit het bovenstaande meen ik te mogen afleiden, dat Mucuna nietjeukt door mechanische, doch door chemische prikkeling en dat er naast de injecteerende brandharen nog een geheel ander type bestaat. Bandoeng.
L. VAN DER PIJL.
DE DRUIPSTEEN6ROTTEN V A.N P A.DA.N6 BINDOE Nu door de totstandkoming van de ééndaagsche tramverbinding Tandjoeng~ karang- Palembang, Batoeradja gemakkelijk van Java uit te bereiken is, meen ik goed te doen - voor mogelijk toeristenverkeer - de aandacht te vestigen op de in hoofde dezes genoemde grotten. Hoewel er natuurlijk tal van andere druipsteengrotten in Indië bestaan, die heel wat mooier en imposanter zullen zijn, is de ligging van deze grot van dien aard, dat zij voor toeristen bij uitstek geschikt genoemd moet worden.