voor de praktijk
De brandharen van de eikenprocessierups, (Thaumetopoea processionea L.), een mogelijk probleem voor dieren? H.W.A. Jans i en A.E.M. Franssen ii
summary Since 1991 the urticating hairs of the oak processionary caterpillar (Thaumetopoea processionea L.) have caused a lot of nuisance to the population and animals in a growing number of provinces in the Netherlands from June to August. Favourable climatic and nutritional factors may contribute to the mass gradation of this caterpillar. Larvae develop their urticating hairs from the third larval stage. The poisonous hairs serve as a defence mechanism against predators such as birds and small rodents. Human contact with these hairs (setae) induces dermatitis, strong cutaneous reactions (weal and flare reaction), ocular lesions and upper respiratory tract reactions by a mechanic and toxic mechanism (lepidopterism). When animals, like dogs and horses, are in direct contact with the urticating hairs due to ingestion and inhalation, the most important complaints are labial angiooedema, ptyalism, sloughing, tongue swelling, stomatitis, conjunctivitis and respiratory distress. This article describes three cases, in wich animals are possibly exposed to the urticating hairs of the oak processionary caterpillar. Please note that this article is a non-reviewed contribution. All reviewed contributions can be found in the section ‘Wetenschap’. inleiding Dat bepaalde behaarde rupsen een bedreiging en een gezondheidsrisico voor de mens kunnen opleveren, is al lange tijd bekend. Een voorbeeld hiervan zijn de processierupsen (Thaumetopoea processionea L., T pinivora, T. pityocampa en T. wilkinsoni, orde Lepidoptera) (20). Het risico wordt veroorzaakt door brandharen, die zich ontwikkelen vanaf een bepaald larvaal stadium van deze vlinders. Bij contact kunnen deze haren irritaties en ontstekingen van huid, ogen en luchtwegen (lepidopterisme) veroorzaken. Aanvankelijk werd de overlast door deze rupsen alleen waargenomen in Zuid- en Midden-Europa. Maar vanaf 1991 zien we dat de eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea L.) zich ook in de meer noordelijk gelegen gebieden in Europa zoals in Nederland en België in toenemende mate heeft ontwikkeld (9). Dat hij in deze gebieden kan overleven, wordt bepaald door een combii
ii
Arts/chemicus/medisch milieukundige. Bureau Gezondheid Milieu en Veiligheid ggd’en Brabant/Zeeland, Postbus 3166, 5203 dd Den Bosch, tel.: 0900-3686868,
[email protected]. Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Inspectie-, Milieu- en Gezondheidsadvisering, Postbus 1, 3720 ba Bilthoven.
424
natie van factoren. Het frequent voorkomen van zachte winters in combinatie met warme zomers en het ontbreken van voldoende natuurlijke vijanden, zoals sluipvliegen en -wespen en de grote poppenrover, zijn hierbij belangrijk (12, 13, 18). In Nederland heeft de eikenprocessierups zich in de afgelopen twee decennia over steeds grotere delen van het land verspreid. Vanuit het zuidoostelijk gedeelte van Brabant, waar de vlinder in 1987 voor het eerst werd waargenomen, heeft de rups zich na een aanvankelijke uitbreiding over Brabant en Limburg na 2000 ook boven de rivieren gevestigd. Op dit moment wordt hij tot in de provincies Overijssel, Zuid-Holland en Zeeland waargenomen. Figuur 1 geeft een aardig beeld van de totale verspreiding van de eikenprocessierups over Nederland. In 1996 was er in Noord-Brabant door de explosieve groei van de populaties zelfs sprake van een ware plaag (16). Behalve de zichtbare schade aan eikenbomen als gevolg van kaalvraat ondervond een groeiend aantal mensen in de genoemde regio fysieke hinder van de rupsen in hun directe leefomgeving. Ook toeristen op campings en renners van de Tour de France, die dat jaar in Noord-Brabant startte, ondervonden veel overlast. Een in 1997 en 1998 uitgevoerd onderzoek door de Gemeenschappelijke Gezondheidsdiensten van Brabant (ggd’en) onder de bevolking van Zuidoost-Brabant (917.000 inwoners) liet zien dat respectievelijk ruim 52.000 en 90.000 mensen gezondheidsklachten hadden ondervonden van de brandharen van de eikenprocessierups, van wie ongeveer een derde de huisarts had bezocht (1, 16). De schatting is dat op dit moment ruim zes miljoen inwoners van Nederland tijdens de zomermaanden in meer of mindere mate overlast van de rups hebben. Naar verwachting ondervinden per jaar zo’n 80.000 mensen in Nederland hiervan gezondheidsklachten. De belangrijkste klachten die bij mensen worden gezien, zijn klachten van de huid in de vorm van rode bultjes met heftige jeuk en irritatie. In mindere mate ziet men oogklachten (irritatie en roodheid), luchtwegklachten (irritatie, loopneus en kortademigheid) en klachten van algemene aard zoals koorts en algehele malaise. Uit de over jaren verzamelde casuïstiek bij ggd’en en de beperkte beschikbare literatuur blijkt dat de overlast door de eikenprocessierups niet beperkt blijft tot mensen maar dat ook dieren, met name honden en paarden en in mindere mate katten, overlast en klachten kunnen hebben van de brandharen van deze rups. Vooral letsels aan lippen en slijmvliezen van mond en keel, met jeuk, speekselvloed en slikklachten, en ontstekingen aan de ogen staan hierbij
Tijdschrift voor Diergeneeskunde • Deel 133 • Aflevering 10 • 15 mei 2008
voor de praktijk
op de voorgrond. Daarnaast ziet men ook vaak verschijnselen van algemene aard, zoals irritatie van de slokdarm, diarree en koorts. In tegenstelling tot bij mensen zijn aandoeningen van de huid bij dieren zeldzaam, doordat deze laatste een vacht hebben. Soms zijn er symptomen van het ademhalingssysteem (2-5, 15). De volgende casussen hebben allen als gemeenschappelijke factor dat de eikenprocessierups mogelijk de oorzaak was van de beschreven klachten. Casus 1 Een hond werd op een zomerse avond in 1998 bij zonsondergang door zijn baas uitgelaten in een wat afgelegen stukje buitengebied van een gemeente in Noord-Brabant. De hond liep daarbij niet aan de lijn. Op een gegeven moment was de hond verdwenen in een niet afgeschermde kuil, die door de gemeente was aangelegd voor het storten van verwijderde eikenprocessierupsen. Toen de hond in de kuil terechtkwam, was de bodem van de kuil al bedekt met een smurrie van dode eikenprocessierupsen. De versufte en geheel ontdane hond werd uit de kuil gehaald. Zijn huid was bedekt met resten van de aanwezige rupsensmurrie. Het slijmvlies van de lippen was rood en opgezwollen en in de mond had de hond blaren en een dikke tong. Ook de slijmvliezen van de ogen vertoonden tekenen van irritatie. De eigenaar van de hond raadpleeg-
Figuur 1: Verspreiding van eikenprocessierups over Nederland, Min. lnv, 2007.
de in de avond een dierenarts, die de hond onderzocht en behandelde met antibiotica en corticosteroïden. Enige uren na het consult zaten zowel de eigenaar als de dierenarts en zijn assistente onder de rode bultjes, die een pijnlijke irriterende jeuk veroorzaakten. Casus 2 In de gemeente x in de provincie Noord-Brabant werd de plaatselijke dierenarts in mei 2005 geconfronteerd met de volgende casus. Op perceel a kregen vijf schapen en drie paarden last van ernstige diarre. De geconsulteerde dierenarts stelde vast dat de schapen rood geïnjecteerde slijmvliezen van ogen en mond hadden. Eén schaap overleed aan deze klachten. Tevoren was geen van de dieren ziek geweest. In dezelfde gemeente op enige afstand van perceel a werd een dierenarts op perceel b geconfronteerd met zeventien zieke paarden, die symptomen hadden van waterige diarree, forse gasvorming en kolieken. Bij nader onderzoek bleek ook hier sprake van rood geïnjecteerde slijmvliezen. Eén van de paarden werd vanwege de ernst van de symptomen geëuthanaseerd. Geen van de dieren was van tevoren ziek geweest. Bij het zoeken naar de oorzaak bleek dat beide percelen grensden aan eikenbomen, die mogelijk besmet waren met de eikenprocessierups. In verband hiermee waren de bomen op deze plaatsen kort voor het incident preventief behandeld met een biologisch bestrijdingsmiddel, XenTari-wg, een preparaat op basis van Bacillus thuringiensis (Bt). Op het moment van spuiten met dit middel was er sprake van veel ‘drift’, waardoor behalve het gebruikte spuitmiddel ook oude rupsen en/of brandharen van deze rupsen naar de omgeving kunnen zijn verspreid. Beiden kunnen hebben geleid tot blootstelling van de dieren. Bij nader onderzoek van alle mogelijke bronnen van blootstelling in de directe omgeving van de percelen, kon geen oorzakelijk verband worden vastgesteld tussen de genoemde ziektegevallen en omgevingsfactoren. Omdat van het bestrijdingsmiddel Bt bekend is dat het mogelijk irritatie van slijmvliezen kan geven, dacht men aanvankelijk dat daarin de oorzaak moest worden gezocht. Ook zou er nog sprake geweest kunnen zijn van een vervuilde badge bij de aanmaak van het middel. Voor wat betreft het eerste was het volgens de Commissie Toelating van Bestrijdingsmiddelen bij de toegepaste hoeveelheden niet mogelijk dat dit zich zou kunnen voordoen. De tweede mogelijkheid kon niet meer door onderzoek worden vastgesteld. Casus 3 In de zomer van 2007 werd de Gezondheidsdienst voor Dieren in Deventer benaderd door een dierenarts uit Limburg. Op een paardenpensionstal werd een aantal paarden ziek korte tijd na het eten van hooi afkomstig uit het aanliggende Belgisch Limburg. De symptomen waren zowel lokaal als systemisch en liepen uiteen van sterke zwelling van lippen met blaren in de mond tot ontstoken ogen, zwelling van hals en hoofd met ernstige jeuk, en een
Tijdschrift voor Diergeneeskunde • Deel 133 • Aflevering 10 • 15 mei 2008
425
voor de praktijk
Figuur 2: Processie van de eikenprocessierups op de zomereik.
plakkaatvormige zwelling met bultjes op de huid van de billen. De verschijnselen ontstonden acuut na het voeren van het hooi en verdwenen snel na de toediening van corticosteroïden. Ook een aantal verzorgers van de paarden had last van heftig irriterende jeuk met rode bultjes op de onbedekte huid. Nader elektronenmicroscopisch onderzoek van het gevoerde hooi door de Voedsel en Waren Autoriteit liet zien dat het hooi was besmet met brandharen van de eikenprocessierups. levenswijze en biologie van eikenprocessierups De eikenprocessievlinder (Thaumetopoea processionea L.) is een nachtvlinder en kent in principe één generatie per
Eipakketten op loten van jonge eiken-
jaar met als vliegtijd de maand augustus (18). In juli en augustus zetten de vrouwtjes op één- of tweejarige scheuten in de toppen van voornamelijk eikenbomen hun eipakketten af (dertig tot driehonderd eieren per legsel), die worden afgedekt met de lichaamsbeharing van het vrouwtje. Na de overwintering onder vooral droge omstandigheden, komen de eipakketten in het daarop volgend voorjaar (eind april) uit, vlak voor het verschijnen van de eerste groene delen. De oranje gekleurde eirupsjes leven in groepen bij elkaar. De rupsen vervellen vier- tot zesmaal voor ze verpoppen. Vanaf het derde vervellingsstadium (april/mei) verschijnen er naast de normale witte haren op de rug van de rups ook de karakteristieke brandharen. Het aantal daarvan kan bij een volgroeide rups rond de één
Larvale stadia met brandharen: 9-12 weken.
bomen, 9 maanden.
Vlinderstadium: 3 dagen.
Popstadium 3-6 weken.
Figuur 3: Levenscyclus van de eikenprocessierups gedurende één jaar. (foto’s H. Stigter, pd Min. lnv, Wageningen en Dr L. Moraal, Alterra, Wageningen).
426
Tijdschrift voor Diergeneeskunde • Deel 133 • Aflevering 10 • 15 mei 2008
voor de praktijk
miljoen bedragen. In juli zijn de rupsen volgroeid. Hun kleur verandert dan in grijsgrauw met lichtgekleurde zijden. In het begin maken de rupsen van de eikenprocessierups geen spinsels maar zitten ze in tapijtachtige plakkaten op de stam. In de tijd dat de rupsen groeien, vormen ze tegen de stammen en de dikkere takken typische nesten, die bestaan uit een dicht spinsel van (brand)haren, vervellingshuiden en uitwerpselen, waarin ze zich overdag kunnen terugtrekken. De nesten kunnen in grootte variëren van het formaat van een tennisbal tot dat van een voetbal. In sommige gevallen kunnen ze meer dan een meter groot worden en meer dan duizend rupsen bevatten. Vanuit de nesten begeven de rupsen zich via spinseldraden in karakteristieke ‘processies’ (kop-staart patroon) naar de toppen van de eikenbomen op zoek naar voedsel, voornamelijk ’s avonds en ’s nachts (zie figuur 2). Bij gebrek aan voedsel in dezelfde boom verplaatsen zij zich, wederom in processie, naar nieuwe voedselbronnen in de omgeving (andere eikenbomen, beuken en/of berken en dergelijke). In de maand juli verpoppen de rupsen in het nest in een uit haren en ander materiaal vervaardigde cocon (17, 18). Wanneer de vrouwtjes in augustus uitvliegen, kunnen zij een afstand van ongeveer vijf tot twintig kilometer afleggen, terwijl zij ondertussen hun eipakketten afzetten. Het is echter bekend dat veel vrouwtjes hun eieren afzetten in de directe omgeving van de plek waar ze uit de pop zijn gekropen. Mannetjesvlinders kunnen zich over nog grotere afstanden verplaatsen (zie de levenscyclus in figuur 3). voorkomen van de rups De rugzijde van de volgroeide rupsen is blauwgrijs en de buikzijde groengrijs. De kop is zwartbruin. Het lichaam van de rups is bedekt met lange witte haren. Op de rugzijde heeft de rups enkele segmenten met honderdduizenden korte, zeer gemakkelijk loslatende brandharen. Dit zijn nauwelijks met het oog waarneembare microharen, die fungeren als een soort verdedigingsmechanisme tegen potentiële predatoren (vogels en kleine knaagdieren). De volgroeide rupsen kunnen een lengte bereiken van circa drie centimeter. De rupsen leven altijd in groepen. De rupsen worden vooral gesignaleerd in zomereiken langs lanen in steden en dorpen, erfbeplantingen op campings en landgoederen in een bosrijke omgeving. Omdat ze van warmte houden, zitten ze vooral aan de zonnige zuidkant van eikenstammen. In bosgebieden wordt de rups ook waargenomen, maar hier lijkt een biologisch evenwicht te bestaan met de natuurlijke vijanden. De rupsen eten eikenbladeren, met als zichtbaar gevolg kaalgevreten eikenbomen. Wanneer de druk van rupsen in de bomen te groot wordt en er een gebrek aan voedsel ontstaat, kan de eikenprocessierups zich op zoek naar voedsel ook vestigen in andere bomen zoals beuk, berk, Amerikaanse eik et cetera. gevaarsaspecten brandharen Het venijn van de eikenprocessierups schuilt in de vele duizenden microscopisch kleine brandharen (ongeveer 200 tot 300 micrometer lang), die ontstaan vanaf het derde
Figuur 4: em-opnamen van de brandharen van de eikenprocessierups. (foto’s: H. Jans i.s.m. afdeling cytohistologie Radboud Universiteit Nijmegen)
larvale stadium in de maanden april/mei. Deze vormen een actief verdedigingsmechanisme. De brandharen hebben een karakteristieke pijlvorm met weerhaakjes en kunnen bij ongewenste aanraking door de rups ‘afgeschoten’ worden (Jans, niet gepubliceerd elektronenmicroscopisch onderzoek, 1998, zie figuur 4). Door hun bijzondere vorm kunnen zij gemakkelijk de oppervlakkige lagen van huid, ogen, keel en bovenste luchtwegen binnendringen en zich daarin vastzetten met hun weerhaken. De haren kunnen ook passief verspreid worden op verschillende manieren: 1. over grote afstand (tot op 100 meter) met de wind vanuit (al of niet oude) spinselnesten; 2. door trillingen van passerend verkeer; 3. door het wegbranden en/of wegzuigen van de nesten. Verspreiding van brandharen via de wind en het met de wind of door de zwaarte uit de bomen vallen van nesten, zijn voor de dieren de belangrijkste blootstellingsfactoren (9, 16). Brandharen van oude, dode rupsen of uit oude spinselnesten kunnen nog vijf tot zeven jaar actief blijven (Jans et al, 1998 niet gepubliceerd). Dat betekent dat oude nesten of rupsen nog lange tijd een verspreidingsbron van brandharen kunnen zijn. Blootstelling van dieren aan de brandharen van de rupsen vindt vooral plaats via inhalering van in de lucht aanwezige brandharen of via direct slijmvliescontact (ogen, mond en keel) door ingestie van nesten met rupsen of met brandharen besmet voer. Direct huidcontact speelt bij dieren een te verwaarlozen rol omdat hun huid vaak bedekt is met een vacht. In de maanden juni, juli en augustus leveren de rupsen en de vrijkomende brandharen de meeste overlast voor dieren op. Op die momenten zijn dieren zoals onder andere honden en paarden vaak buiten of grazen ze in weiden. Ook in andere perioden dan die waarin de rups actief is, kunnen dieren aan oude brandharen worden blootgesteld, door de aanwezigheid van oude nesten in of rond eikenbomen. Zo kan er een gevaar zijn voor runderen en paarden die in de directe nabijheid van besmette eikenbomen of -lanen grazen, of die met brandharen besmet maaisel of hooi gevoerd krijgen. Ook niet aangelijnde honden die spelenderwijs grote spinselnesten (met rupsen en brandharen) in hun bek nemen, kunnen risico lopen (6). Dit geldt in mindere mate voor katten, die doordat zij meer snuffelen niet zo snel een oud nest met brandharen in hun bek nemen.
Tijdschrift voor Diergeneeskunde • Deel 133 • Aflevering 10 • 15 mei 2008
427
voor de praktijk
Effecten
Mond (lippen, tong en slijmvliezen)
Ogen acuut: (conjuctivae, cornea en uvea) – branderige pijn – irritatie – zwelling – roodheid – ontstekingen
Niet systemisch – irritatie en pijnlijke lippen – zwelling van de lippen (angio-oedeem) – branderige en gevoelige tong (glossitis) – irritatie van mondslijmvlies (stomatitis) – vesiculae en pustels – roodheid van tong en slijmvliezen – jeuk – zwelling van tong en mondslijmvlies – macroglossie – speekselvloed – kauwstoornissen – ontstekingen
Effecten ontstaan binnen enkele uren chronisch: (diepere lagen) – nodulaire ontsteking (zgn. ophthalmia nodosa)
In sommige gevallen tongnecrose
Systemisch Tabel 1:
Soms pseudo-allergische bronchitis met longoedeem, in een Effecten treden binnen een paar uur door het massaal restletsel: blindheid, bij niet operatief enkel geval anafylactische vrijkomen van thaumetopoeine; reacties effecten kunnen zonder behandeling weken aanhouden; verwijderen van brandharen malaise klachten, koorts, kokhalzen, misselijkheid en diarree
Gezondheidseffecten als gevolg van blootstelling van dieren aan brandharen van de eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea).
gezondheidseffecten In tabel 1 is aan de hand van de beschikbare literatuur (2, 5, 15) een overzicht gegeven van de belangrijkste gezondheidseffecten die zich bij dieren kunnen voordoen na contact met brandharen. De reacties die na (in)direct contact van dieren met de brandharen van de eikenprocessierups kunnen optreden, zijn zeer divers. Behalve lokale klachten van vooral mond, ogen, keel en bovenste luchtwegen, kunnen ook klachten optreden van algemene aard (koorts, kokhalzen, misselijkheid, diarree en algemene malaise) (4, 15, 23). Ernst en aard van de klachten kunnen sterk variëren, afhankelijk van de hoeveelheid brandharen waarmee dieren in contact zijn gekomen. Zo kunnen de lesies in de mond zo ernstig zijn dat er necrose van de tong ontstaat met ernstige kauw- en slikstoornissen, waardoor chirurgisch ingrijpen noodzakelijk is en een gedeelte van de tong verloren gaat (2, 4, 5, 15). Macroglossie en speekselvloed staan hierbij als eerste verschijnselen op de voorgrond. Uit de praktijk blijkt verder dat paarden, zoals ook duidelijk wordt uit casus 3, sterk kunnen reageren op de blootstelling aan brandharen. In de literatuur worden verschillende mechanismen beschreven als basis voor de reacties die kunnen optreden als gevolg van (in)direct contact met de brandharen. Deze reacties zijn vooral bekend door het contact van mensen met de brandharen van de eikenprocessierups. De veterinaire literatuur over de blootstelling van dieren aan de brandharen van de eikenprocessierups is zeer beperkt. De in het begin van dit artikel beschreven casussen zijn dan ook uniek. Op basis van de humane literatuur zijn er drie types reacties te onderscheiden. 1. Mechanische irritatie: door de bijzondere vorm van de brandharen kunnen deze zich met de aanwezige weerhaakjes gemakkelijk vastzetten in de oppervlakkige lagen van ogen, keel en bovenste luchtwegen en hierbij kleine pijnlijke wondjes veroorzaken (vreemd lichaam reactie) (8, 20). De volgende twee reacties kunnen hiervan gevolgen zijn.
428
Neus, keel en bovenste luchtwegen – irritatie/ontsteking – zwellingen van slijmvliezen – neusloop – slikstoornissen – kortademigheid
2. Erucisme of lepidopterisme: een verzameling van reacties van slijmvliezen die veroorzaakt worden door een bij het contact van de brandharen met de slijmvliezen vrijkomend lichaamsvreemd eiwit, thaumetopoeine (molecuulgrootte van 28 kiloDalton). Dit eiwit activeert een aantal enzymen zoals fosfolipase a waarbij histamine en waarschijnlijk ook andere vaso-actieve stoffen worden vrijgemaakt. Deze reactie kan worden benoemd als een niet ige-gemedieerde histamine-‘release’. Als gevolg hiervan ontstaan irraties en zwellingen van de slijmvliezen (ogen, neus en keel) met roodheid, jeuk, pijnlijke rode bultjes (contacturticaria) en/of papulae en pustulae met irritatie en pijn (7-11, 14, 21). Deze reacties zullen na enkele dagen tot weken verdwijnen, al of niet ondersteund met therapie. Vanwege het ontbreken van specifiek ige worden de klinische verschijnselen die optreden en die gelijkenis hebben met een allergiereactie, ook wel pseudo-allergische reacties genoemd. 3. Type i-reactie (ige-gemedieerd Type i): deze reactie kan optreden bij mensen en misschien ook bij dieren die een bepaalde overgevoeligheid/allergie hebben ontwikkeld. Dit is afhankelijk van de frequentie van blootstellingen en de blootstellingsduur en –intensiteit. Deze dieren en mensen reageren na contact met de brandharen meestal snel met een specifieke allergische reactie op een eiwit dat vrijkomt uit de brandharen (molecuulgrootte ongeveer 15 kiloDalton). Mogelijk zijn er ook andere eiwitten bij betrokken. De ige-gemedieerde reacties zijn veel systemischer van aard dan de niet ige-gemedieerde. Daarnaast treden ze sneller op en zijn ze meestal heftiger (binnen een paar minuten): urticaria (heftig jeukende kleine of grote bultjes en verhevenheden/zwellingen die overal op de huid kunnen voorkomen) en/of brandende opflikkerende roodheid op meerdere plaatsen (soort striemen) op het lichaam al of niet in combinatie met ademhalingsproblemen. Deze reacties kunnen samengaan met een alge-
Tijdschrift voor Diergeneeskunde • Deel 133 • Aflevering 10 • 15 mei 2008
voor de praktijk
meen gevoel van malaise met koorts en kunnen zelfs leiden tot een anafylactische shock (1, 19, 20). behandeling van klachten In het algemeen verdwijnen de hierboven beschreven symptomen bij dieren niet zo snel als bij mensen, mogelijk vanwege de zeer grote hoeveelheid brandharen waaraan ze moeten worden blootgesteld voor ze echt ziek worden. Dieren zoals de honden en paarden in de genoemde casussen bleken al ernstige lokale en systemische verschijnselen te hebben voor de dierarts werd geconsulteerd, zoals ernstige lesies in de mond met macroglossie, blaren en speekselvloed. Voor de lokale en systemische behandeling van klachten zijn anti-histaminica en corticosteroïden te gebruiken, ondersteund met antibiotica en anti-emetica. Wanneer er sprake is van ernstige oedeemvorming met tongnecrose is ook nog het gebruik van systemische en lokale analgetica (opiaten en lidocaïne) te overwegen. Het is belangrijk vooraf de mond te irrigeren met grote hoeveelheden water om overtollige brandharen zoveel mogelijk weg te spoelen en het mondweefsel zoveel mogelijk te beschermen tegen verdere inwerking (2, 5, 15). De behandeling duurt meestal enkele dagen, afhankelijk van de voedingstoestand van de zieke dieren. Indien er sprake is van een ernstige tongnecrose zal ‘lege artis’ moeten worden gehandeld, met mogelijk het verlies van een stuk van de tong. lessen voor de praktijk De casussen die in dit artikel zijn gepresenteerd maar ook de weinige literatuur die erover bekend is, laten zien dat ook dieren risico kunnen lopen als zij verblijven in gebieden waar eikenbomen voorkomen die besmet zijn met de eikenprocessierups. Dit betekent dat dierenartsen in deze gebieden, wanneer zij geconfronteerd worden met ziektegevallen zoals die in de casussen beschreven zijn, in hun differentiële diagnosen altijd rekening moeten houden met de mogelijkheid dat dieren massaal in contact zijn gekomen met de brandharen van de eikenprocessierups. Hieraan moet men zeker denken bij het zien van ernstige lesies aan de lippen en in de mond met mogelijk tongnecrose en speekselvloed, verschijnselen die niet worden gezien bij mensen die in contact zijn gekomen met de brandharen van de eikenprocessierups. Daarnaast laten de casussen zien dat het belangrijk is er rekening mee te houden dat ook dierenartsen zelf of hun assistenten of verzorgers van dieren risico kunnen lopen op een accidentele secundaire besmetting met brandharen. Ons advies is dan ook om bij het behandelen van met brandharen besmette dieren de juiste persoonlijke beschermingsmaatregelen te nemen, zoals het dragen van goed afsluitende kleding en wegwerphandschoenen.
Literatuur 1. Bosma AH en Jans HWA. Ernstige anaphylactische reactie in samenhang met de bestrijding van de eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea) in Noord-Brabant. Ned Tijdschrift Geneeskunde 1998; 142: 1567-1569. 2. Bruchim Y, Ranen E, Saragusty J and Aroch I. Severe tongue necrosis associated with pine processionary moth (Thaumetopoea wilkinsoni) ingestion in tree dogs. Toxicon, 2005; 45: 443-447. 3. Darasse LX. La chenille processionaire du pin, contribution épidémiologique et clinique. These doctorat vétérinaire, 1991, Toulouse. 4. Demory C, Decosne-Junot C, muguet-Chanoix A et Goy-Thollot I. Toxicologie du chien et du chat. Diagnostic de l’envenimation par les chenilles. Le Point Vétérinaire 2004; 247: 30-34. 5. Grundmann S, Arnold P, Montavon P, Schraner EM, Wermelinger B und Hauser B. Toxische Zungennekrose nach Kontakt mit Raupen des Pinienprozesessionsspinners (Thaumetopoea pityocampa Schiff.). Kleintierpraxis 2000; 45: 45-50. 6. Kalis C. Eikenprocessierups veroorzaakt ziekte bij paarden door besmet hooi. GD Veterinair, 2007; 9: 1. 7. Lamy M, Vincendeau Ph, Ducombs G and Pastureaud MH. Irritating substances extracted from the Thaumetopoea pityocampa Caterpillar; mechanisme of action. Experientia 1983; 39: 229. 8. Lamy M, Pastureaud MH, Novak F, Ducombs G, Vincendeau P, Maleville et al. Thaumetopoein: an urticating protein from the hairs and integuments of the pine processionary Caterpillar (Thaumetopoea pityocampa Schiff, Lepidoptera, Thaumetopoidae). Toxicon 1986; 24: 347-356. 9. Maier H, Spiegel W, Kinaciyan T, Krehan H, Schopf A and Honigsmann H. Dermatitis and Allergy. The oak processionary caterpillar as the cause of an epidemic airborne disease: survey and analysis. British Journal of Dermatology 2003; 149: 990–997. 10. Maier H, Spiegel W, Kinaciyan T et al. Caterpillar dermatitis in two siblings due to the larvae of Thaumetopoea processionea L., the oak processionary caterpillar. Dermatology 2004; 208: 70–73. 11. Moneo I, Vegal JM, Caballero ML, Vega J and Alday E. Isolation and characterization of Tha p 1, a major allergen from the pine processionary caterpillar Thaumetopoea pityocampa. Allergy 2003: 58: 34-37. 12. Moraal LG. Insectenplagen op bomen en klimaatverandering. De Levende Natuur 2003; 104 (3): 90-93. 13. Moraal LG, Jagers op Akkerhuis GAJM, Siepel H, Schelhaas MJ and Martakis GFP. Verschuivingen van insectenplagen bij bomen sinds 1946 in relatie met klimaatverandering. Met aandacht voor de effecten van stikstofdepositie, vochtstress, bossamenstelling en bosbeheer. Alterra-rapport 856. Alterra, Wageningen, 2004. 14. Neumann HAM en Koekkoek WJJ. Dermatitis door de eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea). Ned Tijdschrift Geneeskunde 1996; 140: 1639-1641. 15. Poisson L, Boutet JP, Paillassou P et Fuhrer L. Quatre cas dénvenimation par les chenilles processionaires du pin chez le chien. Le Point Vétérinaire 1994; 25 (158): 992-1002. 16. Rots-deVries MC en Jans HWA. Eikenprocessierupsen in Nederland en België. Verloop van een epidemie en evaluatie van een voorlichtingscampagne. TSG/Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen 2000; 78: 28-34. 17. Stigter H en Romeijn G. Thaumetopoea processionea na ruim een eeuw weer plaatselijk massaal in Nederland (Lepidoptera: Thaumetopoeidae). Ent. Ber., Amst. 1992; 52 (5): 66-69. 18. Stigter H, Geraedts WHJM and Spijkers HCP. Thaumetopoea procesionea in the Netherlands: present status and management perspectives (Lepidoptera: Notodontidae). Prox Exper Appl Entomol 1997; 8. 19. Vega JM, Moneo I, Armentia A, Lopez-rico R, Curiel G, Bartolome B et al. Anaphylaxis to a pine caterpillar. Allergy 1997; 52: 1244-1245. 20. Vega JM, Moneo I, Armentia A, Fernandez A, Vega J, Fuente de la R, Sanchez P and Sanchis ME. Allergy to the pine Caterpillar (Thaumetopoea pityocampa). Clinical and experimental Allergy 1999; Vol 29: 1418-1423. 21. Vega JM, Moneo I, Armentia A, Fernandez A, Vega J, Fuente de la R and Fernandez, A. Pine processionary caterpillar as a new cause of immunologic contact urticaria. Contact Dermatitis 2000; 43: 129-132.
Tijdschrift voor Diergeneeskunde • Deel 133 • Aflevering 10 • 15 mei 2008
429