F CUS De bouwwerf en de kruisweg
59 DE KOVEL
Sint-Sixtusabdij van Westvleteren draagt stilte uit in Vlaanderen
Wat hebben een bouwwerf en een geschilderde kruisweg met elkaar te maken? Zoveel als opbouwende liefde en schijnbaar louter destructieve pijn met elkaar van doen hebben. Of zoveel als het monnikenleven verband houdt met het bestaan van elke mens die de vragen van het leven niet uit de weg gaat. Heel veel dus! Nu de rondreizende meditatieve tentoonstelling van de Kruisweg van de Stilte, de expo met de indringende serie kruistaferelen die ooit stabiliteit beloofden in het pand van de trappistenabdij van Westvleteren, al een aantal etappes achter de rug heeft, wordt dit almaar duidelijker. Dirk Hanssens osb In zacht glooiend poldergebied ligt breed en laag de Sint-Sixtusabdij van Westvleteren. Wie er langskomt, vergeet op slag de hele commotie die een daad van hoge menselijkheid, pakweg anderhalf jaar geleden, teweegbracht in het gemoed van gelovigen én ongelovigen. Het zicht van de wijde velden en het daarmee vergroeide klooster roept niets op van de beroering bij al wie zijn of haar positie probeerde te (her)defi niëren naar aanleiding van de intrieste gebeurtenissen rond de voormalige Brugse bisschop die er een tijdelijk onderkomen vroeg en kreeg. Voor wie de oren nog tuiten van het mediagedruis – of was het oorverdovend geruis? – lijkt de aanblik van de diep in het landschap verzonken trappistenabdij nu een weldadig bad. Geen wellnesskuur, verre van daar! De Sint-Sixtusabdij staat niet voor dat soort rust en welbevinden dat andere vluchtoorden in de dolgedraaide wereld beloven in ruil voor wat geld en de vervulling van de eisen van een aangepaste dress. Wel voor de rust die de mens herinnert aan zijn beste vermogen – dat van een geduldig luisterend en ontvankelijk wezen. Indringend vogelgetsjirp, getingel van een klokje op geregelde tijden en het geknars van de arm van een zwenkende hijskraan die het getimmer en geklop
DE KOVEL
60
ergens in de buik van het klooster lijkt te dirigeren – het zijn de geluiden die de wandelende passant opvangt maar die hij ternauwernood tot een harmonieuze sfeer kan samenvoegen. Er lijkt te veel tegelijk te gebeuren daar in die West-Vlaamse uithoek van de wereld. Een verbouwing van monumentale omvang is volop gaande, er staat een boek op stapel over de geschiedenis van de abdij en voor het vermaarde kwaliteitsbier schuiven de auto’s nog altijd stapvoets door de inrijpoort. Maar de harmonie van Sint-Sixtus is dan ook van een andere orde. En heel vreemd: door juist dingen te doen die ogenschijnlijk indruisen tegen de volmaakte monastieke harmonie, onderstrepen de broeders van Westvleteren waar het hen echt om te doen is. Die dingen staan overigens sinds enkele jaren ook volop in de kijker: de in 2008 begonnen bouwwerkzaamheden zelf en de – voor trappisten enigszins atypische – promotie van de rondgang van een monumentale kruisweg langs grote Vlaamse steden. Wie diep onder de oppervlakte van die twee initiatieven gaat kijken, komt een grondintuïtie op het spoor die mensen van alle tijden en plekken met elkaar verenigt. De intuïtie die het mogelijk maakt om waarachtig mens te zijn – of liever: mens te worden.
Bouwen aan een menswaardig en gastvrij huis “Een abt die op zijn grondsteen blijft staan – een betere bouwheer kan een architect zich niet wensen”, liet bOb van Reeth zich ooit ontvallen. Het masterplan en de architectuuropgave voor de deels te renoveren, deels nieuw te bouwen Sint-Sixtusabdij mocht hij in samenwerking met het architectenkantoor Lambert – Vancoppenolle uittekenen. Een uitdaging, dat zeker, maar dan wel een die perfect aansloot bij zijn eigenzinnige visie op wat gebouwen moeten uitstralen. De voormalige Vlaamse bouwmeester stak zijn bewondering voor het al even eigenzinnige concept dat zijn opdrachtgever voor ogen had, niet onder stoelen of banken. In een eerder gevoerd gesprek met De Kovel getuigde hij: Als een abt vertelt dat monniken maar passanten zijn, dan speelt hij in de kaart van een architect die menswaardige huizen wil ontwerpen. Als een abt zichzelf bouwheer voor de Kerk van morgen noemt – en dat niet uit zelfi ngenomenheid, maar gewoon omdat hij de langetermijnvisie als een uiting van dienstbaarheid en hoop beschouwt – dan springt een architect die het functionalisme van modische en ornamentenrijke bouwsels hekelt, een gat in de lucht. De waarden die de communauteit van de Sint-Sixtusabdij voorstaat, sluiten zo naadloos aan bij mijn betrachting om het maximum uit een gebouw te halen, dat die inspiratie van de bouwheer wel conspiratie met de architect leek.
Dom Manu Van Hecke, de minzame abt van de Sint-Sixtusabdij, zou allicht nooit over ‘conspiratie’ spreken. Want al stelde hij inderdaad niet de materiële of esthetische eisen voorop, hij formuleerde evenmin een zogenaamde projectdefinitie, en al zeker geen typologie van de bewoners van het toekomstige huis.
DE KOVEL
61
De enige ‘conspiratie’ waarvan gewag kan gemaakt worden, is voor hem de precaire broederband die gewone mensenkinderen ervaren als ze zich laten verzamelen rond de figuur van Christus. Abt Manu beseft immers dat een mens alleen kan bouwen aan de toekomst – want zo benoemt hij dat hele renovatiewerk in en rond zijn abdij – als hij bereid is een geloofsdaad te stellen die meteen ook het vertrouwen in een sterke, gemeenschapstichtende traditie bevestigt. “Monniken leven uit het levende Woord”, getuigt hij, “het Woord dat vlees en bloed werd in de Zoon van God maar dat ook in zijn volgelingen vlees en bloed moet worden.” Zo’n uitspraak raakt aan zijn kritiek op de beeldvorming van monniken. Wie denkt dat je cisterciënzers kunt typeren door te wijzen op de extravagante dingen uit hun leefwijze, heeft het specifieke met het essentiële verward. Wezenlijk voor het leven van monniken is de weg die ze gaan om mens te worden – een weg waarop ze zich dag aan dag laten bijsturen door het evangelie en niet door heftige emoties waarin niemand, ook niet zijzelf, een goed onderkomen vindt.
Maar het is precies dat ‘onderkomen’ dat een ‘duurzaam en dierbaar ontwerp’ mogelijk maakt, oordeelt bOb van Reeth. En daar hoort nu eenmaal een gebouw bij “dat de innerlijke aard der dingen en de bestaanswil van de bewoners respecteert”. Een gebouw dat voortgang toelaat en zielloze herhaling tegenstaat.
En wil dit laatste nu juist de beste omschrijving zijn van wat traditie voor mensen betekent! Traditie die bovendien openstaat voor al wie er zijn voordeel mee wil doen, voor bezoekers die begrepen hebben dat het leven van de biddende en werkende broeders in wezen niet anders is dan dat van de gewone – naar levende spijs zoekende – mens. Van Reeth verwoordde dit eerder al:
DE KOVEL
62
Voor mij kwam het erop aan de precieze maat te vinden die maximale kansen schept voor wat niet – of slechts vaag – te voorspellen valt. De tijdloze waardigheid waarmee een gebouw bekleed is, maakt het tot een gastvrij oord. In Westvleteren lagen de inspiratiebronnen voor het grijpen om er een dierbaar ding voor nu en voor de toekomst neer te poten. Ik bekeek het robuuste en heldere polderlandschap dat alles tot bescheiden realiteiten reduceert, maar ook het habijt van de monniken, en wist meteen: de nieuwe abdij kan hier alleen maar een final touch krijgen met antracietgrijze stenen aan de buitenkant – te vergelijken met die oude zwartgepekte schuren die je ook nauwelijks zag staan – en witte stenen aan de binnenkant van het vierkant. Dat vierkant zegt dat alles in de gemeenschap is en dat die gemeenschap wordt gevoed door een onzichtbaar Aanwezige die centraal staat in het leven van de broeders.
Vermoedelijk zou abt Manu ook die woorden van enige nuanceringen willen voorzien. Hij is er immers van overtuigd dat niet de hooggestemde gedachte maar de concreetheid van het fluctuerende leven naar de essentie voert. Want moeilijke omstandigheden, die bij uitstek de ontembare of schrijnende kantjes van de realiteit laten zien, dwingen juist om na te denken over existentiële vragen. Ze zijn ideale eyeopeners. Althans, op voorwaarde dat ze ook in een bezielde, rustige en tot inkeer uitnodigende omgeving op het gemoed kunnen inwerken. In een klooster dat af is, bijvoorbeeld. Tussen vormen die ingetogen stilte ademen maar tegelijk niets maskeren van wat zich onverbloemd en met pijn omhangen aan de mens wil tonen.
Kruisweg van de Stilte Tot voor kort werd het pand van de Sint-Sixtusabdij gesierd door grootse panelen die zowel ingetogen stilte als onverbloemde pijn uitstralen: de twaalf staties uit de ‘via crucis’ van Armand Demeulemeester. Die Kruisweg van de Stilte, zoals de serie al vlug ging heten, had zelden haar plek verlaten. Maar de bouwwerkzaamheden brachten daar verandering in. Eerder dan te opteren voor een duistere en veilige opslagplaats, koos de monnikengemeenschap en het steuncomité van het bouwfonds ervoor om de stille kracht van dat monumentale kunstwerk over te dragen op de brede, Vlaamse kerkgemeenschap. De Kruisweg van de Stilte zou een ronde van Vlaanderen ondernemen, belangrijke steden en toeristische trekpleisters aandoen – Brugge, Brussel, Gent, Ieper, Antwerpen, Leuven, Maaseik en Ronse – om er de (vaak toevallige) passanten en beschouwers iets aan te reiken van wat alleen thuishoort in de
Armand kreeg in 1979 te horen dat hij aan een ernstige hartkwaal leed. De man verbeet zijn twijfel en ontgoocheling, maar een dag of twee later stond de statie rond de kruisdood van Jezus op doek. Hij had het tafereel in amper een paar uur geschilderd. Een sterk en aangrijpend tableau! Naast dat van de kruisopneming allicht het beste uit de reeks. Had Armand beseft dat de lijdende Christus zijn ogen niet meer van hem afhield?
Tot voor 2008 liepen de broeders van Westvleteren dagelijks voorbij ‘hun’ kruisweg. Nee, ze ‘wandelden’ de kruisweg, stil en bereid tot confrontaties met het leven zoals het werkelijk is. Want die twaalf staties, die er eind jaren zeventig kwamen te hangen om enig soelaas te bieden voor een wat zielloos ogende neogotische pandpang, gingen deel uitmaken van de geboden meditatie.
63 DE KOVEL
beste leerschool van het leven: stilte, echtheid, eerbied, confrontatie en ommekeer. Kortom, de meditatieve tentoonstelling van deze geschilderde kruisweg zou iets gaan uitdrukken van de beleving van de monnik in elke mens, van dat ‘kind’ dat op een dag ontdekt dat Iemand naar hem omziet met een onvoorstelbare, begrijpende liefde. Bevat dat twaalfdelig kunstwerk van Armand Demeulemeester dan een geheim? Ongetwijfeld. Broeder Godfried Devisch, de prior van de Sint-Sixtusabdij en de monnik die Armand Demeulemeester ook het beste kende, weet te vertellen dat de kunstenaar niet geïnteresseerd was in de apocriefe verhalen die de staties van de klassieke ‘via crucis’ stofferen, maar liever het spoor natrok van de echte, niet-gedevotionaliseerde en al zeker niet-opgedirkte Jezusfiguur die in de evangeliën rondwandelt. “Die pure brok menselijkheid die de Christus van alle tijden zo authentiek maakt, kwam hem vooral voor ogen door een geduldige lectuur – zeg maar: lectio divina – van het evangelie van Johannes. Waarschijnlijk was het Peter Schmidt die hem daarbij attendeerde op het feit dat het vierde evangelie een Jezus uittekent die een nieuwe naam verdient: de Ziener, de Enige die altijd ziet.” Het valt inderdaad op: op elk der doeken uit de Kruisweg van de Stilte zijn de ogen van de hoofdrolspelers geaccentueerd weergegeven. En er is er maar één die de ogen altijd geopend houdt: de Christus. De man die overigens iets groter uitvalt dan zijn antagonisten. Hij kijkt maar overstijgt daarmee ook het drama. Hoewel met huid en haar erin meegesleurd, blijkt Hij zelfs ontheven aan de tragiek: zijn voeten raken nooit de grond, er zijn trouwens geen voeten, want de onderkant van het lichaam van Jezus vloeit telkens weer open in uitdijende kleurvlakken die doen herinneren aan de abstracte fase in de loopbaan van Demeulemeester. Maar de ogen – die zijn er! Alsof de schilder ze ook zelf nodig had om er de verantwoording uit te puren voor het kantelmoment in zijn schilderscarrière: van het expressionisme naar de beeldtaal van een bijzondere (en moeilijk in een of andere stijlschool onder te brengen) signatuur. Of om er zin uit te puren bij een hard moment in de genese van het kunstwerk. Broeder Godfried maakt dat laatste heel concreet en vertelt:
DE KOVEL
64
Armand Demeulemeester, Verloochening door Petrus, olieverf op doek (150 x 150 cm), 1979.
De prior vat samen: “Niemand wenstte die schilderijen nog weg. Ze hingen op ooghoogte, bevatten veel lijden, wrange monden, potsierlijke grimassen, kleuren waarvan de pijn afdroop, verwrongen koppen, eentje zelfs zonder oren. Maar er spatte tegelijk zoveel authenticiteit van af, dat de vraag niet meer te ontwijken was: hoever durven wij gaan voor God? Durven wij de verlatenheid aan die Jezus aan den lijve ondervond? En erkennen wij wel dat Hij door dat kruisoffer de hoeksteen werd van het gebouw waarin zoveel mensen bescherming kunnen vinden – de levende steen?” Kortom, die kruisweg is een ‘monumentum’ voor wie het leven heeft ervaren als een gigantische bouwwerf waarin liefde en lijden een vreemd spel spelen. Het spel waar niemand onderuit kan. En daarom moest die Kruisweg van de Stilte ook aan anderen getoond worden. “Onder de condities van de meditatie”, voegt abt Manu er steevast aan toe. “De meditatieve tentoonstelling heeft niet zozeer tot doel dat de beschouwer goed kijkt, maar wel dat hij ervaart dat er een ‘bouwmeester’ is die empathisch toekijkt als wij het ‘huis van het leven’ betrekken en het goedschiks kwaadschiks inrichten.” In de kathedraal van Brugge, aan het begin van de rondgang van de meditatieve tentoonstelling, klonk dom Van Hecke nog voorzichtig uitnodigend. Maar het appel was er niet minder groot om: Verbinden wij onze eigen levensweg met de weg die Jezus ons is voorgegaan? Pijn, lijden aan elkaar, het kruis in zijn zo vele vormen. Wat doen wij ermee? Negeren, uit de weg gaan? Of durven wij ernaar kijken, het een plaats geven en leren van Hem die het kruis heeft gedragen en op het kruis is gestorven? Maar er is meer. Als het concrete leven de oppervlakkige lagen doet barsten, dan zien wij dat Hij ons aankijkt. Wij worden gezien en dat doet ons dan weer op een andere manier kijken en meegaan. Die blik van Jezus op elk tafereel! Die goddelijke ogen, ze worden niet afgewend, wie of waar we ook
STIL OVER≈WEGEN
Wil de echte lente zich doen opmerken, dan moet ze zich niet in bomen of weilanden ophouden, ze moet werkzaam worden in harten die hopen op eeuwige lente. Werkzaam maar zwijgzaam. Zoals God zelf is – stil en altijd aan het kijken. Of zoals al lang ten grave gedragen mensen kunnen zijn, heiligen die door monniken op vergulde panelen geschilderd werden. Ook die zijn zwijgzaam en werkzaam. Ja, in vensters van oude iconen zie je lente gloren. Maar dan moet je er zelf ook bij kunnen zwijgen. Zo lang zwijgen tot je een schaduw gewaarwordt, die over je glijdt. Wie niet wijs is, zal werkeloos blijven bij de schaduw die overvliegt. Bang zijn en niet weten waarvoor. Tenzij voor dat zwarte denkbeeld dat vertelt dat de schaduw die van een roofvogel is. Terwijl er alleen maar een dienstmeisje passeerde. Wie wel wijs is, zal evengoed bang zijn, maar hij zal ook opkijken om de schaduw te kennen. Een dienstmeisje? Tja… ’t Had eigenlijk ook een rookpluimpje kunnen zijn, weggedreven van boven het houtskoolvuur – niets om bang voor te zijn. Net zo min als we bang moeten zijn voor een wolk die even de zon bedekt, daar lichtende randen aan overhoudt en die – voor wie goed kijkt – alleen maar zegt: ‘Er is lente binnenin, al rukken najaarsstormen straks alle blaren van de bomen.’ Fragment uit de evocatie Stil over≈wegen, gerelateerd aan de statie ‘Verloochening door Petrus’ (Kruisweg van de Stilte, Armand Demeulemeester). Tekst: Dirk Hanssens osb.
65 DE KOVEL
De lente is als een vluchtige, lichte glimlach die over de aarde trekt. Als je goed toekijkt, met de ogen van God, dan zal je zien dat de aarde zich in het prille seizoen iets probeert te herinneren, het vervolgens met bravoure aan de zomer vertelt, om er in de herfst alleen nog maar over te zwijgen. Alsof de aarde dan pas wijs geworden is, wijs van alle lentes, die van jou en die van mij, die ze ooit genoten heeft.
zijn: slapend of zinnend op verraad. Er spreekt stilte uit die de ander eer biedt – eerbiedigt. Wie zijn wij dan om niet op onze beurt hulde te brengen en onze dank te uiten om een ommekeer die nu kan plaatsvinden?
In zijn lezing in de Antwerpse Sint-Pauluskerk haalde hij de woorden van de protestantse pastor Lytta Basset aan. Die theologe kruipt als het ware in de huid van diegene die door Jezus gezien wordt:
DE KOVEL
66
En dan keek hij mij aan. Hij keek diep in mij… Nooit had iemand mij met zo veel tederheid aangekeken. Wat ik moest doen – of niet doen – had geen enkel belang meer. Het was voldoende dat ik mij liet aankijken door die volkomen Liefde… tot in het diepst van mijn kwetsuren, tot in de verste schuilhoeken van mijn hart, tot in mijn onstandvastigheid en mijn kilheid, tot in mijn kinderziel… Ik zat er zelf voor niets tussen, ik had dit niet verwacht, had mij dit nooit kunnen voorstellen. In dit eeuwigheidsmoment voelde ik mij volmaakt geborgen en veilig onder de blik van Iemand die over mij waakte, het voor mij opnam, niets eiste en oneindig gelukkig was dat hij mij met die blik kon aankijken…
Liefde en lijden – ze horen inderdaad bij elkaar, ook al zijn we soms vol verzet tegen die verbinding. Echte liefde weet dat en gaat dit niet uit de weg. Ze bouwt daarom een leerschool, een leven lang. Geen school waarin het programma van meet af aan vastligt, maar een oefenschool waarin de blik van de A(a)nder uitnodigt tot… – en dit klinkt paradoxaal – standvastige ommekeer. Of zou bOb van Reeth dan toch gelijk hebben? Hij beweert: “Monniken en kunstenaars hebben veel gemeen, in ieder geval die vreemde combinatie van permanentie én verandering, vastberadenheid én ontvankelijkheid.” Dirk Hanssens osb is hoofdredacteur van De Kovel. Voor deze bijdrage maakte hij dankbaar gebruik van een eerder gepubliceerd interview met bOb van Reeth (DK 8 [2009] 44), de toespraken van dom Manu Van Hecke in de Sint-Salvatorskathedraal in Brugge en de Antwerpse Sint-Pauluskerk, en de recente dvd-montage van gesprekken met Manu Van Hecke ocso en Godfried Devisch ocso, gevoerd door Bruno Craps. INFO Renovatie en nieuwbouw Sint-Sixtusabdij. De bidruimte waarover de trappisten beschikten, is behouden als vleugel van het nieuwe kloostervierkant. De oude abdijkerk, die tot voor kort de wijkkerk was voor de buurtbewoners, is herbestemd tot refter en bibliotheek. Op de benedenverdieping komen de kapittelzaal, het scriptorium, het noviciaat, een gemeenschapsruimte, enkele kantoren en de ziekenafdeling. Op de verdieping de cellen voor de monniken, met de nodige aanpassingen aan het leven van nu: vooral meer privacy. Kruisweg van de Stilte. Van 9 september tot 6 november is de meditatieve tentoonstelling te bezichtigen in de Leuvense benedictijnenabdij Keizersberg. Voor het gevarieerde evenementenprogramma dat met deze etappe gepaard gaat: zie Agenda blz. 84.