De bouwnijverheid Sectorbeschrijving 12 april 2013
Inhoudsopgave
Samenvatting
2
Inleiding
4
1. 1.1. 1.2.
Werkgelegenheid en vacatures Werkgelegenheid in vogelvlucht Vacatures in de bouw
6 6 13
2. 2.1. 2.2.
Trends Economische trends Arbeidsmarkttrends
20 20 26
3. 3.1. 3.2.
Tekorten en overschotten Huidige situatie Toekomst: tot 2016 en daarna
32 32 37
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5.
Kansen Instroomprofiel bouw Kansen voor schoolverlaters Kansen voor niet-werkende werkzoekenden Uitstroomkansen Kans op werk naar regio
40 40 41 44 46 50
5.
Conclusie
52
Literatuurlijst
54
Bijlage 1: Sociale organisatie bouwnijverheid 1. Inleiding 2. Cao’s bouwnijverheid 3. Brancheorganisaties in de bouw 4. Werknemersorganisaties bouw 5. Bedrijfstakorganisaties 6. Vacaturesites
54 56 56 58 60 60 63
Colofon
66
De bouwnijverheid
1
Samenvatting Werkgelegenheid daalt tot 2015 met 77.000 arbeidsjaren De werkgelegenheid in de bouw had in 2012 een omvang van 444.000 arbeidsjaren. Daarvan kwamen er 336.000 voor rekening van werknemers, 98.000 van zelfstandigen en 10.000 van uitzendkrachten/gedetacheerden. De bouwwerkgelegenheid is de afgelopen vier jaar onafgebroken gedaald, in totaal met ruim 50.000 arbeidsjaren. In 2013 en 2014 zet die daling door en verliest de bouw nog eens ruim 25.000 arbeidsjaren. In totaal zal het arbeidsvolume in zes jaar met 77.000 arbeidsjaren zijn gekrompen. Het werkgelegenheidsverlies treft vooral werknemers. Door de crisis hebben bedrijven hun personeelsbestand teruggebracht tot een kleinere vaste kern. Een grotere personeelsbehoefte wordt met inhuur van zelfstandigen en uitzendkrachten opgevangen.
Grootste klap in b&u-bouw De grootste klap tussen 2008 en 2012 viel in de burgerlijke en utiliteitsbouw (b&u). Daar ging bijna 12 procent van de werkgelegenheid verloren. De werkgelegenheid in de grond-, water- en wegenbouw (gww) daalde in diezelfde periode met slechts 1.000 arbeidsjaren (-4 procent). In de gespecialiseerde bouw, waar de branches afbouw en bouwinstallatie onder vallen, verdween de afgelopen vier jaar bijna 9 procent van de werkgelegenheid. In 2013 en 2014 neemt de b&u relatief sterker af dan de andere sectoren. Vanaf 2015 neemt de werkgelegenheid in alle sectoren weer toe.
Na 2014 weer groei met 50.000 arbeidsjaren en groei aantal vacatures met 30% Het dieptepunt op de bouwarbeidsmarkt wordt naar verwachting in 2014 bereikt. Pas vanaf 2015 trekt de werkgelegenheid in de sector weer aan. Het arbeidsvolume van werknemers neemt dan geleidelijk weer toe met bijna 50.000 tot 472.000 arbeidsjaren in 2018. De positieve ontwikkeling van de werkgelegenheid na 2014 is terug te zien in het toenemend aantal vacatures. Dat bedraagt in 2013 zo’n 18.000. UWV verwacht dat het aantal vacatures tussen 2014 en 2017 naar gemiddeld 28.500 groeit, een toename van ruim 30 procent. Hiermee wordt het niveau van het aantal vacatures in de periode vóór de crisis overigens nog niet gehaald. De cijfers zijn vanzelfsprekend met onzekerheid omgeven en afhankelijk van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de investeringen in infrastructuur en de stand van de Nederlandse economie.
Helft bouwplaatspersoneel heeft geen startkwalificatie De helft van het bouwplaatspersoneel heeft een vmbo- of mbo-1 achtergrond en 14 procent alleen een diploma basisschool. Dat betekent dat 64 procent geen startkwalificatie heeft. Weg- en waterbouwkundige arbeiders (straatmakers en wegenbouwers) zijn gemiddeld genomen iets hoger opgeleid. De samenstelling van de beroepsbevolking in de bouw is aan het kantelen: het aantal jongeren neemt substantieel af, het aantal ouderen neemt toe. Dit zal binnen enkele jaren tot een omvangrijke vervangingsvraag leiden.
Deelname mbo-opleidingen daalt met name op niveau 1 en 2 De instroom van jongeren in bouwopleidingen (vmbo, mbo en hbo) daalt al jaren. Door de demografische ontwikkeling neemt het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs sowieso af, maar de daling in de bouwopleidingen is groter dan de demografische terugloop. De deelname aan het vmbo- en mbo-bouw is sterker teruggelopen dan die aan de bouwgerichte hbo-opleidingen. De meeste leerlingen volgen een bouwgerichte mbo-opleiding. De afname aan de mbo-opleidingen bouw doet zich vooral voor op niveau 1 en 2.
Gebrek aan leerwerkplekken voornaamste oorzaak terugloop deelname Typerend voor de sector is dat er op mbo-opleidingen bouw meer bbl- dan bol-leerlingen zijn. Belangrijkste reden hiervoor is de mogelijkheid om al bij aanvang van de opleiding in loondienst te treden, op basis van een leer/werk-dienstverband. De instroom van jongeren is daardoor gevoelig voor economische schommelingen. In de huidige recessie daalt het aantal bbl-leerlingen dan ook sterk. Het gebrek aan leerwerkplekken is de belangrijkste oorzaak.
Een op de 6 zelfstandigen in de bouw is schijnzelfstandig Sinds 1995 is het aantal zelfstandigen in de bouw meer dan verdubbeld. In 2012 was 22 procent van het totale arbeidsvolume in de bouw zzp’er, van de gehele beroepsbevolking was dit 14 procent. Veruit het grootste deel van de zelfstandigen, 83 procent, was voorheen werknemer. Uit onderzoek blijkt dat één op
De bouwnijverheid
2
de zes zelfstandigen in de bouw 'schijnzelfstandig' is. Werkgevers ontslaan werknemers en huren ze vervolgens als zelfstandigen in. Dat is op dit moment goedkoper.
Meer complexe en meer eenvoudige functies De functie-eisen voor bouwpersoneel veranderen. Het bouwproces wordt complexer, waardoor hogere eisen worden gesteld. Maar de bouw biedt ook toekomst aan laaggeschoolde medewerkers. Uit de voorspellingen van het EIB is af te leiden dat de kwalitatieve vraag naar personeel na de crisis een andere is. Er is sprake van uiteenlopende ontwikkelingen. In de toekomst zal meer nadruk op renovatie en herontwikkeling van bestaande bouwlocaties liggen. Het relatieve aandeel van onderhoudswerkzaamheden zal groeien. Dat stelt hogere eisen aan de functies op de bouwplaats. Tegelijkertijd nemen het gebruik van prefab bouwmaterialen en standaardisering van werkwijzen een vlucht. Veel werk dat nu op de bouwplaats wordt verricht, vindt dan plaats bij toeleveranciers en die werken fabrieksmatiger. Daardoor ontstaan eenvoudigere uitvoerende functies op de bouwplaats.
WW-volume verdubbeld maar werkhervatting na WW blijft relatief op peil Het verlies aan werkgelegenheid in de bouw heeft zich vertaald in een hoge werkloosheid. Het WWvolume is in een jaar tijd bijna verdubbeld en heeft in december van 2012 het hoogste niveau sinds de aanvang van de crisis bereikt. Het aantal lopende uitkeringen bedroeg in die maand ruim 20.000. De werkloosheid manifesteert zich vooral onder 55-plussers (17 procent). Opvallend is dat het aantal beëindigde uitkeringen vanwege werkhervatting in 2012 (16.000) nauwelijks verschilt van dat van 2011 (16.300).
Ondanks crisis toch beroepen met veel vraag Ondanks de crisis zijn er nog beroepen met veel vacatures ten opzichte van het aantal ingeschreven kortdurend niet-werkende werkzoekenden. De vraag naar assistent-onderhoudsmedewerkers is relatief groot. De arbeidsmarkt voor de lagere en middelbare bouwplaatsberoepen is juist zeer ruim. De vraag naar personeel in de elektrotechniek en installatietechniek is behoorlijk. De arbeidsmarkt voor deze beroepen is krap. Voorbeelden zijn monteurs gas/water/warmte en data/elektra. Hiervoor zijn ook ruim voldoende stageplaatsen voorhanden.
Na de crisis perspectieven voor schoolverlaters, WW-ers en zij-instromers De verwachting is dat de ruime arbeidsmarkt met een hoge werkloosheid van tijdelijke aard is. Vanwege de grote vervangingsvraag en de lagere instroom in de bouwopleidingen ontstaat na de crisis veel vraag naar vakbekwaam personeel. Het is voor de bouw van belang deze spagaat op een goede manier op te lossen. De bouw moet overleven, maar moet tegelijkertijd vakbekwaam personeel vasthouden en de instroom in de mbo-opleidingen – op alle niveaus – vergroten. De bouw biedt na de crisis dan ook goede perspectieven voor schoolverlaters, werklozen en zij-instromers die bereid en in staat zijn om het bouwvak te leren.
De bouwnijverheid
3
Inleiding In tijden van crisis is het van belang om te weten waar zich werkgelegenheidsmogelijkheden aandienen. In vrijwel elke sector van de economie – of het nu om een krimp- of groeisector gaat – doen zich tegelijkertijd overschotten en tekorten voor, in verschillende beroepen of regio’s. Kennis over die te verwachten tekorten en overschotten kan voorkomen dat vacatures onnodig lang openstaan of dat mensen onnodig werkloos worden of blijven. UWV maakt samen met werkgevers-, werknemersorganisaties en arbeidsmarktdeskundigen beschrijvingen van meer dan twintig sectoren. Dit project wordt begeleid door een landelijke klankbordgroep, waarin – naast UWV – landelijke werkgevers- en werknemersorganisaties, VNG en de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) zitting hebben. Deze sectorbeschrijvingen bieden een actueel beeld van de overschotten en tekorten en van kansen en mogelijkheden voor (bijvoorbeeld) doelgroepen. Ook geven de sectorbeschrijvingen inzicht in trends op de arbeidsmarkt, in de samenstelling en (toekomstige) ontwikkeling van de werkgelegenheid en van het aantal vacatures. De sectorbeschrijvingen bieden daarnaast een beeld van de samenstelling en ontwikkeling van het arbeidsaanbod. Alle beschrijvingen worden gepubliceerd op www.werk.nl/arbeidsmarktinformatie en zijn bedoeld voor arbeidsmarktprofessionals van gemeenten, brancheorganisaties, bonden, opleidingsinstellingen, (grote) werkgevers, uitzendbureaus et cetera. In deze Sectorbeschrijving Bouwnijverheid ligt de focus op de algemene burgerlijke & utiliteitsbouw (b&u), op de grond-, water- en wegenbouw (gww, ook wel Infra genoemd) en op de gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw (schilderen, stukadoren, installatie en afbouw). Deze sectorbeschrijving is gebaseerd op rapporten van kenniscentra (Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid EIB, Fundeon, Kenteq en Savantis), informatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), banken (Rabobank en ING bijvoorbeeld), het Researchcentrum Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) en UWV. In hoofdstuk 1 wordt een beeld geschetst van de actuele werkgelegenheid, van de werkgelegenheidsprognose en van de ontwikkeling van het aantal vacatures. In hoofdstuk 2 zijn markante trends in de sector Bouwnijverheid beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van (toekomstige) overschotten en tekorten. Hoofdstuk 4 beschrijft de kansen en mogelijkheden die de bouw aan doelgroepen biedt en de uitstroomperspectieven voor (potentieel) boventallig personeel. Bijlage 1 geeft een beeld van de sociaaleconomische organisatie van de sector Bouw (cao’s, kennisorganisaties, O&O-fondsen, links naar interessante sociaaleconomische informatie en arbeidsmarktinformatie).
De bouwnijverheid
4
De bouwnijverheid
5
1.
Werkgelegenheid en vacatures
1.1.
Werkgelegenheid in vogelvlucht
1.1.1.
Definitie van bouw
In deze sectorbeschrijving worden de arbeidsmarktontwikkelingen in de bouwnijverheid beschreven. De vraag die dan als eerste moet worden beantwoord is: wat is de definitie van bouwnijverheid? De hoofdindeling in de sectorbeschrijving bouwnijverheid volgt de indeling van de bedrijfstak bouwnijverheid volgens de Standaard Bedrijfsindeling 2008 (SBI’08) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Volgens deze indeling vallen de volgende activiteiten (branches) onder de bouwnijverheid: algemene burgerlijke en utiliteitsbouw (b&u): bouw en verbouw van woningen, kantoren en andere gebouwen, projectontwikkeling; grond-, water- en wegenbouw (gww) (geen grondverzet): bouw van wegen, spoorwegen en kunstwerken, leggen van kabels en buizen, bouw van overige civieltechnische werken; gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw: slopen van bouwwerken, grondverzet en proefboren, schilderen en stukadoren, bouwinstallatie, afwerking van gebouwen, dakbouw en overige gespecialiseerde werkzaamheden in de bouw. Volgens het EIB kende de werkgelegenheid in de bouwnijverheid in 2012 een omvang van 444.000 arbeidsjaren. Dit is exclusief projectontwikkelaars. In deze sectorbeschrijving wordt ook gebruikgemaakt van twee andere indelingen. De eerste betreft de uitvoerende bouw. In deze indeling wordt de werkgelegenheid in sommige delen van de afbouw en de gespecialiseerde installatiebedrijven buiten beschouwing gelaten. De in dit rapport gehanteerde indeling van uitvoerende bouw volgt de cao-indeling. Hierbij gaat het om werknemers die vallen onder de cao voor de Bouwnijverheid (medewerkers in loondienst op de bouwplaats, en het leidinggevend en kaderpersoneel oftewel Uitvoerend Technisch en Administratief, UTA), de cao voor het Natuursteenbedrijf, de cao Afbouw en de cao Bitumineuze en Kunststof Dakbededekkingsbedrijven. Volgens het EIB waren in 2012 circa 174.000 werknemers in de uitvoerende bouw. De tweede betreft de indeling van de Kenniscentra. Daarin valt de b&u en gww onder Fundeon, evenals de gespecialiseerde aannemerij. De beroepen in de afbouw (zoals schilderen en stukadoren) vallen onder Savantis en de installatieberoepen onder Kenniscentrum Kenteq. In deze Sectorbeschrijving Bouwnijverheid (verder te noemen: bouw) wordt primair van de SBI-indeling van het CBS uitgegaan. Waar nuttig wordt een uitstapje gemaakt naar andere bouwgerelateerde sectoren. Als dit gebeurt, wordt dat in de tekst vermeld.
1.1.2.
Ontwikkeling werkgelegenheid
De bouwwerkgelegenheid is de afgelopen vier jaar onafgebroken gedaald, in totaal met ruim 50.000 arbeidsjaren (tabel 1). In 2013 en 2014 zet de daling door, met nog eens ruim 25.000 arbeidsjaren. In totaal zal het arbeidsvolume in zes jaar met 77.000 arbeidsjaren zijn gekrompen. Het verlies treft vooral werknemers. Volgens het EIB is deze forse daling overigens nog hoger omdat het arbeidsvolume van zelfstandigen niet goed kan worden gemeten (zie kader). Terwijl de inzet van uitzendkrachten en gedetacheerden is gehalveerd, registreert het CBS geen daling van het arbeidsvolume van zelfstandigen in de bouw. Opvallende werkgelegenheidsontwikkeling zelfstandigen Uit door het CBS gepubliceerde cijfers blijkt dat zowel het aantal zelfstandigen als het aantal gewerkte uren door zelfstandigen in de bouw zouden zijn toegenomen. Ook cijfers van de Kamer van Koophandel laten een stijging van het aantal bedrijven met één werkzame persoon zien. Dit kan betekenen dat zelfstandigen hun marktvolume hebben weten te behouden. Het kan ook duiden op een registratieprobleem. In het eerste geval hebben zelfstandigen ieder jaar even veel gewerkt en hebben zij geen nadelige gevolgen van de crisis ondervonden. Uit enquêtes van het EIB onder zelfstandigen zonder personeel blijkt echter dat de duur van hun gemiddelde werkweek eind 2010 ongeveer 5 tot 7 procent lager lag dan in 2008. Eind 2012 daalde het aantal uren nog verder en lag de gemiddelde werkweek 11 procent onder het niveau van 2008. Daarnaast nam de orderportefeuille af van 4,3 maanden in 2008 naar 2 in 2012. Dit kan alleen maar betekenen dat het arbeidsvolume van zelfstandigen wel degelijk is afgenomen. Omdat voor de historische cijfers wordt aangesloten op de CBS-cijfers, is er in feite sprake van een onderschatting van het werkgelegenheidsverlies van zelfstandigen. Bron: EIB (2013), Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013
De bouwnijverheid
6
Tabel 1: Bouwwerkgelegenheid 2008-2018 (x 1.000 arbeidsjaren) 2008
2010
2012
2013
2014
2018
Mutatie 2012-2018 (in %)
Werknemers
378
358
336
317
309
352
4,8%
Zelfstandigen
97
98
98
98
98
100
2,0%
Uitzendkrachten/gedetacheerden
20
10
10
10
11
20
100%
TOTAAL
495
466
444
425
418
472
6,3%
Vaste kern
397
377
354
335
327
367
3,7%
98
89
90
90
92
105
16,7%
Aandeel vaste kern
80,2
80,9
79,7
78,8
78,2
77,8
-3%
Aandeel flexibele schil
19,8
19,1
20,3
21,2
21,8
22,2
+12%
Flexibele schil
Bron: EIB, Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013, p. 93
In navolging van de productiedaling die in 2013 doorzet, zal de bouwwerkgelegenheid volgens het EIB verder dalen. Bij een daling van de bouwproductie met 5 procent neemt de totale bouwgerelateerde werkgelegenheid in 2013 met 4 procent af (zie tabel 1). Het werkgelegenheidsverlies komt geheel voor rekening van werknemers. Het arbeidsvolume van werknemers neemt met 19.000 arbeidsjaren verder af (-5,5 procent). De werkgelegenheid van zelfstandigen blijft op hetzelfde niveau als in 2012. Dat geldt ook voor uitzendkrachten. De bouwproductie zal volgens het EIB in 2014 met 0,5 procent stijgen, maar de bouwarbeidsmarkt reageert daarop met enige vertraging. In totaal neemt de bouwgerelateerde werkgelegenheid dat jaar met 7.000 arbeidsjaren af naar 418.000. Door de crisis hebben bedrijven hun personeelsbestand teruggebracht tot een kleinere vaste kern en vangen zij een grotere personeelsbehoefte op korte termijn met inhuur van zelfstandigen en uitzendkrachten op. Het arbeidsvolume van werknemers zal daarom in 2014 met 2,5 procent verder dalen naar 309.000 arbeidsjaren. Het arbeidsvolume van zelfstandigen blijft stabiel. Het arbeidsvolume van uitzendkrachten neemt met 1.000 arbeidsjaren toe. Uitzendkrachten profiteren als eerste van het herstel van de bouwproductie. Onzekerheden rond de ramingen Uitgangspunt voor de ramingen van het EIB is het meest actuele economisch beeld voor Nederland van het CPB. Daarin wordt voor 2012 uitgegaan van een krimp van 0,5 procent. De economische situatie in 2013 en de daaropvolgende jaren is echter met onzekerheid omgeven, zowel over het moment als de kracht van het herstel. Hierdoor kan het economisch beeld voor Nederland veranderen, en daarmee ook het beeld voor de bouwnijverheid. Naast onzekerheid over de algemene economische uitgangspunten spelen bij de ramingen voor de bouw ook andere onzekerheden een rol. In het Lente- en regeerakkoord zijn maatregelen afgesproken die in de komende jaren een fors negatief effect op de bouwproductie zullen hebben. Op korte termijn is het beeld voor de bouw vrij duidelijk vanwege de reguliere doorlooptijden van bouwprojecten. Orderportefeuilles, vergunningen en vastgestelde overheidsbudgetten bieden belangrijke informatie voor de toekomst. De onzekerheid over de economie zal vooral de ontwikkelingen op middellange termijn beïnvloeden. Zij werkt door in de vraag naar gebouwen en infrastructurele werken en kan ook van directe invloed op de vraag zijn. Het gaat daarbij om de mate waarin en de wijze waarop bezuinigingen van het Rijk en andere overheden worden ingevuld. Er valt een aantal beleidskeuzes te maken en die pakken verschillend uit voor de bouwgerelateerde investeringen van overheden. Over de impact op de woningbouwproductie van ingrepen in het Lente- en regeerakkoord die op de woningmarkt zijn gericht, bestaat bovendien extra onzekerheid. Het gaat om de beperking van de hypotheekrenteaftrek, en de gevolgen van de verhuurderheffing voor het investeringsgedrag van corporaties. Bron: EIB (2013), Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013
De bouwnijverheid
7
In 2014 verwacht het EIB het dieptepunt op de bouwarbeidsmarkt. Dat betekent zes achtereenvolgende jaren van krimp van de bouwwerkgelegenheid. Pas vanaf 2015 trekt de werkgelegenheid weer aan. Het arbeidsvolume van werknemers neemt geleidelijk toe met bijna 45.000 tot 352.000 arbeidsjaren in 2018. Het arbeidsvolume van uitzendkrachten neemt toe met 9.000 arbeidsjaren. Het (geregistreerde) arbeidsvolume van zelfstandigen groeit met slechts 2.000 arbeidsjaren. Bouwsector wil snelle actie voor banenbehoud 'De overheid moet de woningmarkt snel op gang brengen met helderheid en gerichte actie. Dat levert minstens zo veel op als het Rijk erin investeert.' Dat zegt Elco Brinkman, voorzitter van Bouwend Nederland, in een reactie op de ronduit sombere verwachtingen die het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) op 31 januari 2013 presenteert. De werkloosheid in de bouw loopt bij het huidige beleid in 2013 nog scherp op. Na stabilisatie in 2014 komt er op z’n vroegst in 2015 weer groei van werkgelegenheid. Dan zijn er in totaal zo’n 70.000 banen verloren gegaan. 'Dat is dan na zeven jaar crisis, die tot nu toe steeds zwaarder wordt. De gevolgen zijn desastreus. Er zijn nu al bijna 50.000 banen verdwenen, de bouwproductie is nu al met bijna 20 procent gedaald. Het water staat veel bouwbedrijven dan ook steeds hoger aan de lippen, veel zijn er al failliet gegaan', constateert Brinkman. 'En onze sector gaat nog een paar onnodig zware jaren tegemoet als er niet op korte termijn maatregelen worden genomen om het tij te keren. Het is nu zaak om iets te doen. De bouw kan niet nog eens twee jaar door de zure appel heen bijten. Dat is ook niet nodig, we kunnen juist bijdragen aan de oplossing.' Wat moet er dan gebeuren? 'Er is grote maatschappelijke behoefte om veel naoorlogse oude huurwoningen te vervangen door nieuwbouw, of die op z’n minst heel veel energiezuiniger te maken. Dat is niet alleen goed voor alle bewoners daarvan, maar ook jarenlang voor vele duizenden banen. Daar kan niemand spijt van krijgen en daar pleiten we al langer voor. Wat dus nodig is, is snelle duidelijkheid over het huurbeleid en vooral over de verhuurderheffing. Ook moet er meer financiële ruimte komen voor starters op de koopmarkt. Derde punt is een fonds voor het snel energiezuinig maken van bestaande gebouwen. Last but not least moet het probleem van de funding gap van de bankensector opgelost worden. Daarbij moet de hypotheekrente in Nederland in lijn worden gebracht met die in andere Europese landen', aldus Brinkman. 'Maar eerst zou de bouwsector voor de korte termijn – in 2013 dus – een stevige investeringsimpuls van de overheid moeten krijgen. Anders loopt simpelweg het aantal werknemers in de sector zo drastisch terug dat er straks te weinig bouwvakkers zijn om groei in de toekomst te verwezenlijken.' Waaruit moet die impuls bestaan? 'Ik denk allereerst aan zoiets als de tijdelijke stimuleringsregeling woningbouwproductie van een paar jaar geleden, door een eerder kabinet. Samen met een hoognodige en stevige verlaging van de gemeentelijke grondprijs gaat zoiets echt zoden aan de dijk zetten. Dat is heel zinnig, want dan draagt de bouw weer snel bij aan de groei van werkgelegenheid, in plaats van werkloosheid met tienduizenden verloren arbeidsplaatsen. Dan is de bouw de oplossing en niet het probleem. Het effect van dergelijke regelingen is aantoonbaar positief, dat is ook onderzocht door het EIB. Ze pakken bovendien kostenneutraal uit voor de overheidsfinanciën. Dus dat kan het argument niet zijn.' Bron: website Bouwend Nederland, 31 januari 2013
1.1.3.
Werknemers bouw-cao sterk gedaald 1
Het aantal werknemers in de uitvoerende bouw neemt op middellange termijn verder af. De werkgelegenheid daalt in 2013 met 9 procent naar bijna 123.000 arbeidsjaren (tabel 2). In 2014 komt daar nog eens 6 procent bij. Net als voorgaande jaren is het werkgelegenheidsverlies onder het bouwplaatspersoneel veel sterker dan onder het UTA-personeel.
1
Hierbij gaat het om werknemers die vallen onder de CAO voor de bouwnijverheid (medewerkers in loondienst op de bouwplaats enerzijds en het Uitvoerend Technisch en Administratief (UTA) personeel anderzijds), werknemers die vallen onder de CAO voor natuursteen, de CAO Afbouw en werknemers die vallen onder de CAO voor bitumineuze dakdekkers.bouwplaats enerzijds en het Uitvoerend Technisch en Administratief (UTA) personeel anderzijds.
De bouwnijverheid
8
Tabel 2: Ontwikkeling werkgelegenheid werknemers uitvoerende bouw naar beroepsgroep, 2008-2018 (x 1.000 arbeidsjaren) 2008
2012
2013
2014
2018
Mutatie 20082012 (in %)
Timmerlieden
51.700
36.800
32.600
30.000
27.900
-29%
Metselaars
8.700
5.400
4.600
4.100
3.300
-38%
Voegers/tegelzetters
3.200
1.600
1.400
1.200
1.000
-50%
Dakdekkers
4.800
3.900
3.600
3.400
3.600
-19%
Wegenbouwers
2.700
2.100
1.900
1.700
1.400
-22%
Straatmakers
4.800
3.600
3.200
2.900
2.200
-25%
Machinisten/monteurs
6.300
5.900
5.700
5.500
5.100
-6%
Machinisten/monteurs
6.300
5.900
5.700
5.500
5.100
-6%
Overig bouwplaatspersoneel
37.300
27.800
25.100
23.300
20.900
-25%
Totaal bouwplaats (cao)
119.500
87.100
78.000
72.200
65.400
-27%
Leidinggevenden
21.100
18.100
16.800
16.200
17.300
-14%
Kader
16.800
15.700
15.000
14.700
16.500
-7%
Administratief personeel
16.900
14.300
13.300
12.800
13.700
-15%
54.900
48.200
45.100
43.800
47.500
-12%
174.400
135.200
123.100
116.000
112.900
Totaal UTA (cao) Totaal Totaal
-16,5%
Bron: EIB, Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013, p. 99
Ondanks dat de bouwproductie en de werkgelegenheid in de totale bouw op middellange termijnen weer toenemen, is die groei niet voldoende om de dalende trend binnen de uitvoerende bouw op te vangen. Het aandeel werknemers dat op de bouwplaats werkt en onder de cao valt, neemt verder af. Een mogelijke oorzaak is de groei van de flexibele schil (waarover later meer in deze sectorbeschrijving). De werkgelegenheid in de uitvoerende bouw neemt tussen 2015 en 2018 jaarlijks met gemiddeld 0,5 procent af. De werkgelegenheid van het bouwplaatspersoneel neemt sterker af: jaarlijks met 2,5 procent. De werkgelegenheid van het UTA-personeel daarentegen groeit op middellange termijn jaarlijks met 2 procent.
1.1.4.
Samenstelling van de werkgelegenheid
Persoonskenmerken Kenmerkend voor medewerkers in de bouw is dat ze bijna allemaal fulltime werken, autochtoon en man zijn. Het aandeel vrouwen in de bouw is met 8 procent erg klein (tabel 3), vergeleken met andere sectoren (45 procent). Medewerkers in de bouw zijn ook meer dan gemiddeld laag of middelbaar opgeleid. Het aandeel hoger opgeleiden (ho en wo) bedraagt in de bouw slechts 13 procent, tegenover 34 procent voor alle sectoren samen. Slechts 4 procent van de werknemers in de bouw komt uit een ander land of heeft een ouder die afkomstig is uit een ander land (allochtoon). Dit lage percentage kan deels worden verklaard doordat in deze cijfers geen uitzendkrachten of zelfstandigen zijn meegenomen. De meeste buitenlandse medewerkers in de bouw zijn niet direct in dienst van Nederlandse bouwbedrijven, maar werken via een uitzendbureau.
De bouwnijverheid
9
Tabel 3: Werkzame beroepsbevolking bouw en totaal naar kenmerk, 2011 Aantal x 1.000
Geslacht
Leeftijd
Opleidingsniveau
Etniciteit
Aandeel in %
totaal
bouw
totaal
bouw
mannen
4.095
433
55
92
vrouwen
3.297
40
45
8
15-25
764
51
10
11
25-35
1.631
108
22
23
35-45
1.936
129
26
27
45-55
1.957
115
26
24
55-65
1.104
71
15
15
laag
1.670
177
23
37
middelbaar
3.130
230
42
49
hoog
2.524
61
34
13
autochtoon
5.987
454
81
96
allochtoon
1.404
19
19
4
Bron: CBS
De gemiddelde leeftijd van bouwwerknemers is 39,8 jaar, wat overeenkomt met het landelijk gemiddelde. 2 In 2000 was de gemiddelde leeftijd in de bouwnijverheid volgens het CBS nog 37,4 . Dit is iets jonger dan van de totale beroepsbevolking. Zelfstandigen zonder personeel zijn gemiddeld ouder dan werknemers (41 jaar). Dat komt omdat zij vaak zelfstandig worden na enkele jaren in dienst te zijn geweest. De groep jongere bouwwerknemers is tussen 2008 en 2012 met 27 procent afgenomen, het aandeel ouderen (55-plussers) is sterk gegroeid (tabel 4). De vergrijzing in de bouw tekent zich de komende jaren sterker af. De verwachting is dat de gemiddelde leeftijd verder zal stijgen.
Tabel 4: Leeftijdsopbouw bouw 2008-2012 (vierde kwartaal) in procenten van totaal 2008
2009
2010
2011
2012 Mutatie 2008-2012 in %
Leeftijdscategorie
0-24 jaar
14,8
13,9
13,0
12,3
10,8
-27%
25-54 jaar
68,9
69,2
69,6
69,8
70,7
+3%
>55 jaar
16,3
16,9
17,4
17,9
18,5
+13%
Bron: Fundeon, Arbeidsmarktmonitor 2012-Q4
De gemiddelde werkweek van de bouw-cao’er is langer dan in andere sectoren: meer dan 80 procent werkt langer dan 32 uur. Dat betekent dat slechts een beperkte groep in deeltijd werkt. Kijkend naar het opleidingsniveau in de bouw is het mbo volgens het ROA de belangrijkste toeleverancier (tabel 5). Dat geldt het minst voor de beroepsgroep bouwvakkers, waaronder de meeste uitvoerende bouwplaatsberoepen (timmerlieden, metselaars, dakdekkers en andere) vallen. De helft van de beroepsgroep bouwvakkers heeft een vmbo- of mbo-1 achtergrond en 14 procent heeft alleen een diploma basisschool. 64 Procent heeft dus (nog) geen startkwalificatie. Weg- en waterbouwkundige arbeiders (straatmakers en wegenbouwers) zijn gemiddeld genomen iets hoger opgeleid. Het aandeel 2
Bron: APE, Bouwen aan de toekomst (2012)
De bouwnijverheid
10
werknemers met alleen een vmbo-diploma is hoog vergeleken met het gemiddelde opleidingsniveau van de beroepsbevolking in Nederland.
Tabel 5: Bouwberoepen naar opleiding Beroepsgroep
basis-onderwijs
vmbo
havo/vwo/
mbo-1
mbo2-4
hbo
wo
Bouwvakkers
14%
50%
33%
2%
Aannemers en installateurs
3%
17%
70%
8%
Weg- en waterbouwkundige arbeiders
21%
43%
35%
1%
Weg- en waterbouwkundige vakkrachten
10%
24%
53%
10%
3%
nb
nb
nb
67%
nb
Monteurs
5%
24%
64%
5%
1%
Elektromonteurs
2%
20%
70%
7%
1%
Weg- en waterbouwkundige ontwerpers en
2%
projectleiders
Bron: ROA (2011), Arbeidsmarkt naar opleiding en beroep 2016
Werkgelegenheid naar grootteklasse 3
Volgens het CBS waren er in 2012 130.700 bouwbedrijven: dat is 9 procent van het totaal aantal bedrijven in Nederland. Kenmerkend voor de bouwnijverheid is de kleinschaligheid. Het merendeel van de bedrijven (77 procent) bestaat uit ondernemingen met één werkzame persoon. Er zijn echte ook grote landelijke bedrijven in de bouw. De vijf bekendste zijn: BAM-groep, circa 25.000 medewerkers, € 7,9 miljard omzet in 2011; VolkerWessels, circa 16.000 medewerkers, € 4,7 miljard omzet in 2011; Heijmans, circa 8.300 medewerkers, € 2,4 miljard omzet in 2011; Ballast Nedam, circa 4.000 medewerkers, € 1,4 miljard euro omzet in 2011; Strukton, circa 3.800 medewerkers, € 1,3 miljard omzet in 2011. Kleine bouwbedrijven minst getroffen door de crisis In het derde kwartaal van 2012 daalde de omzet in de bouw met ruim 4 procent in vergelijking met dezelfde periode een jaar eerder. Het aantal faillissementen steeg ten opzichte van 2011 met ruim 35 procent. In totaal gingen in 2012 1.213 bouwbedrijven failliet. De omzetdaling was het minst bij de kleine bouwbedrijven met minder dan tien werknemers. Middenbedrijf krijgt zwaarste klappen In de eerste negen maanden van 2012 daalde de omzet in de bouw met ruim 6 procent. In vergelijking met het topjaar 2008 is de omzetdaling ongeveer 15 procent. Het middenbedrijf (tien tot honderd werknemers) kreeg de grootste klappen met een omzetverlies van ongeveer 25 procent. De omzet in het kleinbedrijf daalde met 2 procent. Het grootbedrijf leed een omzetverlies van 10 procent.
3
Exclusief projectontwikkeling
De bouwnijverheid
11
Bron: CBS, december 2012
Werkgelegenheid naar branche De grootste klap in de periode 2008-2012 viel in de burgerlijke en utiliteitsbouw, waar bijna 12 procent van de werkgelegenheid verloren ging (tabel 6). In de grond-, water- en wegenbouw daalde de werkgelegenheid in diezelfde periode met slechts 1.000 arbeidsjaren (-4 procent). In de gespecialiseerde bouw, waaronder de branches afbouw en bouwinstallatie, verdween in de afgelopen vier jaar bijna 9 procent van de werkgelegenheid.
Tabel 6: Bouwwerkgelegenheid 2008-2018 naar sector (x 1.000 arbeidsjaren) 2008
2010
2012
2013
2014
2018 Mutatie 20122018 (in %)
B&u werknemers
114
102
96
89
86
97
1,0%
zelfstandigen
34
34
34
34
34
35
3,0%
Totaal
147
136
130
123
120
132
1,5%
werknemers
55
57
54
52
52
53
-1,9%
zelfstandigen
4
4
4
4
4
4
0
Totaal
59
61
58
56
56
57
-1,7%
werknemers
210
199
186
176
172
202
8,6%
zelfstandigen
59
60
60
60
60
61
1,7%
Totaal
269
259
246
236
232
263
6,9%
Gww
Gespecialiseerde bouw
Bron: EIB, Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013, p. 93
Ook in 2013 en 2014 neemt de werkgelegenheid in de b&u volgens het EIB relatief sterker af dan in de andere sectoren. Het EIB verwacht dat vanaf 2015 de werkgelegenheid in alle sectoren toeneemt. In de b&u neemt de werkgelegenheid van 2012 tot 2018 gemiddeld met 1,5 procent per jaar toe. Toch blijft het niveau in 2018 onder dat van 2008. In de gww neemt de werkgelegenheid in deze periode met bijna 2 procent af. Ook in de gww zal de werkgelegenheid in 2018 2.000 arbeidsjaren onder het niveau van 2008
De bouwnijverheid
12
uit komen. De gespecialiseerde bouw profiteert relatief gezien het meest van de opleving (gemiddeld 3,5 procent groei van de werkgelegenheid), maar komt net als de andere sectoren niet op het niveau van 2008 terug. In alle bouwsectoren neemt het aandeel van zelfstandigen toe.
Werkgelegenheid naar regio Tabel 7 toont de ontwikkeling van de werkgelegenheid in de uitvoerende bouw naar regio. Die verschilt en dat komt door verschillen in regionale bouwproductie-ontwikkeling. In 2011-2012 is de werkgelegenheidsdaling in Noord-Nederland zeer beperkt, terwijl die in de Randstad-Zuid veel sterker is dan het landelijk gemiddelde. In 2012-2013 loopt de werkgelegenheidsontwikkeling tussen de regio’s veel minder sterk uiteen.
Tabel 7: Werkgelegenheid van werknemers, uitvoerende bouw , 2011-2013 (x 1.000 arbeidsjaren), 2011
2012
2013
Mutatie 2011-2013 (in %)
Noord
15.200
15.000
14.300
-5,9%
Oost
39.300
36.500
32.400
-17,6%
Randstad-Noord
29.800
27.100
24.800
-16,8%
Randstad-Zuid
25.600
21.900
20.000
-21,9%
Zuid
37.500
34.800
31.600
-15,7%
147.400
135.200
123.100
-16,5%
Totaal
Bron: EIB, Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013, p. 101
1.2.
Vacatures in de bouw
1.2.1.
1.2.1. Kwantitatief beeld
Huidige situatie Het aantal openstaande vacatures in de bouwnijverheid ontwikkelt zich volgens CBS-cijfers vanaf het derde kwartaal van 2008 slechter dan gemiddeld (figuur 2). Vanaf het tweede kwartaal van 2007 tot het tweede kwartaal van 2009 daalt het aantal sterk. Daarna blijft het op ongeveer hetzelfde niveau tot het tweede kwartaal van 2011, waarna opnieuw een daling inzet. In het vierde kwartaal van 2012 stonden er 3.600 vacatures open. Dat is 84 procent minder dan in het vierde kwartaal van 2007 en bijna 30 procent minder dan in het derde kwartaal van 2011.
Figuur 2: Openstaande vacatures per kwartaal, 2007-2012 (indexcijfers, eerste kwartaal 2007=100)
120 100 80
60 40 20
totaal
4 e kw
3 e kw
2 e kw
4 e kw
1 e kw 2 0 1 2
3 e kw
2 e kw
4 e kw
1 e kw 2 0 1 1
3 e kw
2 e kw
4 e kw
1 e kw 2 0 1 0
3 e kw
2 e kw
4 e kw
1 e kw 2 0 0 9
3 e kw
2 e kw
4 e kw
1 e kw 2 0 0 8
3 e kw
2 e kw
1 e kw 2 0 0 7
0
bouwnijverheid
Bron: CBS
De bouwnijverheid
13
Op de website van UWV, www.werk.nl, is de ontwikkeling van het aantal openstaande vacatures te zien. Tabel 8 toont dat het aantal openstaande bouwvacatures bij UWV vanaf 2011 vooral op de lagere beroepsniveaus is gedaald. De sterkste daling vindt plaats op elementair beroepsniveau en lager bouwkundig beroepsniveau (tot en met mbo-2). Het aantal vacatures voor weg- en waterbouwkundige beroepen is veel minder gekrompen dan het aantal voor de b&u en de gespecialiseerde aannemerij. Wel is het aantal vacatures voor hogere weg- en waterbouwkundige beroepen sterk gedaald.
Tabel 8: Aantal openstaande vacatures naar beroepsgroep 2010-2012 (vierde kwartaal) 2010
2011
2012
Mutatie 2011-2012 in %
Elementair bouw
540
730
599
-18%
1.555
2.265
1.460
-36%
554
704
656
-7%
1.323
2.698
1.706
-37%
208
315
296
-6%
Hoger bouwkundig
79
305
178
-42%
Hoger weg- en waterbouwkundig
57
349
196
-44%
4
30
10
-66%
Lager bouwkundig Lager weg- en waterbouwkundig
Middelbaar bouwkundig Middelbaar weg- en waterbouwkundig
Wetenschappelijk bouwkundig Bron: UWV
Het hoogste aantal openstaande vacatures betreft wegenbouwarbeiders, grondwerkers bouw en straatmakers (476) en sanitair- en verwarmingsinstallateurs (eveneens 476), zoals te zien is in tabel 9.
Tabel 9: Bouwberoepen met meer dan 100 openstaande vacatures 2011 en 2012 , 4e kwartaal Beroep
2011
2012
Mutatie in %
Wegenbouwarbeider, grondwerker bouw, straatmaker
533
476
-11%
Sanitair-, verwarmingsinstallateur (aanleg en onderhoud), gas-, pijpfitter
533
476
-11%
Algemeen onderhoudsman: timmeren, gas, water, elektro (eigen gebouw,
530
449
-15%
Huisschilder, verfspuiter
393
376
-4%
Betontimmerman, parketvloerenlegger, monteur systeembouw,
544
249
-54%
Allround loodgieter
658
242
-63%
Metselaar, tegelzetter, voeger, steenbewerker
424
240
-43%
Sjouwer, opperman
283
211
-25%
Onderhoudsloodgieter, verwarmingsonderhoudsmonteur
335
211
-37%
Sloper van gebouwen
211
185
-12%
Kabelwerker, gasleidinglegger
162
175
8%
Steigermaker
144
148
+3%
Schilder-behanger
65
124
+91%
Hulparbeider wegenbouw, grondwerk
74
107
+45%
265
100
-62%
middelbaar)
bouwvaktimmerman (lager)
Dakdekker Bron: UWV
De bouwnijverheid
14
De grootste afname vond in 2012 plaats bij bouwvaktimmerlieden (-54 procent), dakdekkers (-62 procent) en allround loodgieters (-63 procent). Het aantal vacatures voor beroepen als gasleidinglegger en hulparbeider grondwerk steeg licht. Het aantal openstaande vacatures voor schilder-behanger verdubbelde bijna.
Verwachte ontwikkeling De CBS Vacature-indicator geeft aan hoe de vacatures zich naar de verwachting van ondernemers zullen ontwikkelen. Hoe meer de vacature-indicator positief of negatief van de nullijn afwijkt, hoe groter de verwachting dat het aantal vacatures zal toe- of afnemen. Uit figuur 3 blijkt dat ondernemers in de bouwnijverheid van juli 2010 tot juli 2011 positief waren gestemd over de ontwikkeling van het aantal vacatures in hun sector. Daarna zijn ze er pessimistisch over en vanaf januari 2012 zelfs veel pessimistischer dan gemiddeld. Typerend voor de sector is dat een herstel zich over het algemeen veel later aftekent dan in andere sectoren.
Figuur 3: Vacature-indicator totaal en bouwnijverheid in %
1
0,5
-0,5
ja n 2 0 0 9 fe b m rt apr mei ju n ju l aug se p o kt nov dec ja n 2 0 1 0 fe b m rt apr mei ju n ju l aug se p o kt nov dec ja n 2 0 1 1 fe b m rt apr mei ju n ju l aug se p o kt nov dec ja n 2 0 1 2 fe b m rt apr mei ju n ju l aug se p o kt nov dec ja n 2 0 1 3 fe b
0
-1
-1,5
-2
-2,5
-3 totaal
bouw nijverheid
Bron: CBS
Prognose De positieve ontwikkeling van de werkgelegenheid na 2014 is terug te zien in de prognose van het aantal vacatures. UWV verwacht dat dit aantal groeit van 18.100 in 2013 naar gemiddeld 28.500 over de periode 2014-2017 (tabel 10), een toename van bijna 60 procent. Daarmee wordt het niveau van vóór de crisis overigens nog niet gehaald. Deze cijfers zijn met onzekerheid omgeven en afhankelijk van de ontwikkelingen op de woningmarkt, de investeringen in infrastructuur en de stand van onze economie.
Tabel 10: Aantal ontstane vacatures sector Bouw 2005-2017 In aantallen 2010
2012
2013
Gemiddeld 2014-2017
29.900
22.100
18.100
28.500
Bron: UWV, update arbeidsmarktprognose (januari 2013)
De vacaturegraad is het aantal openstaande vacatures per 1.000 banen. Het CBS registreert deze vacaturegraad aan het einde van elk kwartaal. In de bouwsector is de vacaturegraad afgenomen van 54 in het eerste kwartaal van 2008, naar 12 in het derde kwartaal van 2012. Een hoge werkloosheid in combinatie met een lage vacaturegraad duidt op een afnemende spanning op de bouwarbeidsmarkt.
De bouwnijverheid
15
Het ROA publiceert tweejaarlijks het rapport Arbeidsmarkt naar Opleiding en Beroep. De laatste versie dateert van eind 2011 en biedt naast een beeld van de (samenstelling van de) werkgelegenheid ook een beeld van de ontwikkeling van de werkgelegenheid naar beroep(-sgroep) tot 2016. Vervangingsvraag en uitbreidingsvraag De vraag naar personeel in een sector is afhankelijk van de uitstroom van personeel dat vervangen moet worden. Die uitstroom kan zijn veroorzaakt door baanverandering naar een bedrijf buiten de sector of door pensionering, emigratie, uitstroom naar werkloosheid of arbeidsongeschiktheid of door bijvoorbeeld zorgtaken. Dit wordt vervangingsvraag genoemd. De behoefte aan personeel is ook afhankelijk van verandering in de productie. Bij groei van de productie is sprake van uitbreidingsvraag. Bij groei van de werkgelegenheid is het aantal baanopeningen gelijk aan de uitbreidingsvraag plus de vervangingsvraag. Bij krimp is het aantal baanopeningen gelijk aan de vervangingsvraag.
Het ROA verwacht tot 2016 voor een aantal beroepsgroepen in de bouw groei en voor een aantal beroepen krimp (tabel 11). Het aantal bouwvakkers neemt toe, het aantal aannemers en installateurs (waaronder ook de zzp’ers vallen) daalt. Voor de meeste beroepen in de bouw krimpt de werkgelegenheid.
Tabel 11: Verwachte baanopeningen naar bouwberoep tot 2016
Beroepsgroep
Groei/krimp
Vervangingsvraag
Baanopeningen totaal
werkgelegenheid
2012-2016
2012-2016
2012-2016
Bouwvakkers
3.600
44.200
47.900
Aannemers en installateurs
-6.800
62.000
62.000
Architecten en bouwkundige projectleiders
400
18.400
18.800
Weg- en waterbouwkundige arbeiders
-100
4.000
4.000
-3.300
16.000
16.000
-800
3.400
3.400
5.000
7.700
Weg- en waterbouwkundige vakkrachten Weg- en waterbouwkundige projectleiders en ontwerpers Weg- en waterbouwkundigen (academisch)
12.700
Elektromonteurs
-3.700
22.800
22.800
Monteurs
-8.800
57.800
57.800
-200
3.900
3.900
Elektronicamonteurs Bron: ROA, AIS 2016, bewerking UWV
1.2.2.
Kenmerken van vacatures
Veel vacatures in de bouw worden informeel vervuld. In 2012 deed UWV onderzoek naar kenmerken van vervulde vacatures. Met de kanttekening dat het hierbij vooral gaat om extern uitgezette vacatures blijkt uit het UWV-onderzoek Vacatures in Nederland 2011 dat: de vacatures in de bouw grotendeels afkomstig waren van grote bedrijven (55 procent); de vacatures vooral technisch personeel (47 procent) betroffen; er meestal vraag was naar middelbaar (40 procent) of hoger opgeleid personeel (31 procent); er meestal (in 76 procent van de vacatures) werkervaring werd vereist; meer dan gemiddeld specifieke vakkennis (40 procent) en/of een vakdiploma (32 procent) noodzakelijk was. Een groot deel van de bouwbedrijven geeft aan in 2011 met uitzendkrachten (41 procent) te hebben gewerkt of zzp'ers (26 procent) te hebben ingehuurd. Werkgevers is naar hun motivatie daarvoor gevraagd. Het blijkt dat uitzendkrachten (65 procent) door bouwbedrijven vooral worden ingezet om
De bouwnijverheid
16
piekperiodes te overbruggen en zzp'ers (44 procent) vooral vanwege de flexibele personeelsvoorziening. Figuur 4 geeft inzicht in de kenmerken van vacatures in de bouw.
Figuur 4: Kenmerken van vacatures in de bouw (2011) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
laag middelbaar hoog werkervaring geen werkervaring Tijdelijk met uitzicht op vast Tijdelijk Korter dan een half jaar Half tot een jaar Langer dan een jaar Korter dan 12 uur 12 ‐ 31 uur 32 uur of meer bouw
totaal
Bron: UWV, Vacatures in Nederland 2011
De mensen die werden aangenomen waren vooral mannen (87 procent), met een middelbare (42 procent) of hogere opleiding (32 procent). De meesten (65 procent) had al een baan (figuur 5).
Figuur 5: Kenmerken aangenomen personen bouw (2011) 0%
20%
40%
60%
80%
100%
man vrouw jonger dan 25 jaar 25‐40 jaar 40‐45 jaar 45‐55 jaar 55 jaar en ouder laag middelbaar hoog Had een baan Nee, zat zonder werk Nee, was schoolverlater Nee, is student bouw
totaal
Bron: UWV, Vacatures in Nederland 2011
De bouwnijverheid
17
Andere kenmerken van vervulde vacatures in de bouw zijn: er worden meer vacatures vervuld waarvoor werkervaring is vereist; het betreft vaker tijdelijk werk zonder uitzicht op een vast dienstverband; het betreft meestal een werkweek van 32 uur of meer; er worden veel meer mannen aangenomen (wat overeenkomt met de man-vrouw-verhouding in de sector); minder dan gemiddeld worden jongeren onder de 25 jaar aangenomen.
De bouwnijverheid
18
De bouwnijverheid
19
2.
Trends
2.1.
Economische trends
2.1.1.
Algemeen beeld 4
Ook in 2013 zal de bouwproductie volgens ING dalen, maar de krimp zal naar verwachting kleiner zijn dan in 2012. De woningbouw blijft gebukt gaan onder de vastgelopen woningmarkt. De recessie doet investeringen in bedrijfsgebouwen afnemen en overheidsbezuinigingen hebben hun weerslag op de infrasector. Door de enorme vraaguitval van de afgelopen jaren kampt de sector met een flinke overcapaciteit. Daardoor is het aantal faillissementen opgelopen. Een licht herstel in 2014 kan hier nog geen einde aan maken. De impact van de bouwproductie op de Nederlandse economie is groot. De daling van het BBP in het derde kwartaal van 2012 met 1,6 procent (jaar op jaar) werd voor ruim een derde (0,6 procent) veroorzaakt door de daling van de bouwproductie. De conjunctuurgevoelige bouw heeft zwaar te lijden onder de economische krimp. Bedrijven stellen investeringen in bedrijfspanden uit, overheden bezuinigen op infrastructuur en door de vastgelopen huizenmarkt in combinatie met een onzekere consument ligt het aantal verkopen van nieuwbouwwoningen op een historisch laag niveau. Door de slechte economische omstandigheden is de vraaguitval bij bouwbedrijven tot een recordhoogte gestegen. In november 2012 gaf 49 procent van de bedrijven aan dat een gebrek aan opdrachten de belangrijkste belemmering voor het op gang houden van hun productie was. Aannemers zeggen dat zij, om kosten te minderen, het personeelsbestand verder willen inkrimpen. In de b&u-sector wil 44 procent van de bedrijven een deel van het personeel kwijt. In de infrasector, die minder door de recessie is getroffen, wil een derde de personeelsbezetting verkleinen. ING Economisch Bureau verwacht voor 2013 een krimp in de bouw van 2,0 procent. In 2014 is er enig herstel te verwachten. Dit zal door het dan nog steeds zeer lage productieniveau waarschijnlijk onvoldoende zijn om een einde te maken aan de overcapaciteit en zullen de prijzen onder druk blijven staan. Aantal faillissementen blijft hoog Overcapaciteit zorgt voor toenemende concurrentie en prijsdruk, waardoor opdrachten noodgedwongen vaak onder de kostprijs worden aangenomen. De lage prijzen en de gedeeltelijke stilstand van het productieapparaat zorgen ervoor dat de kosten (zoals lonen van vaste werknemers en rentekosten van ingenomen grondposities) voor bouwbedrijven doorlopen terwijl de inkomsten dalen. Hierdoor ontstaan verliezen, met uiteindelijk een recordaantal faillissementen tot gevolg. Zo gingen er in de laatste maanden van 2012 zo’n honderd bouwbedrijven per maand failliet. Tijdens de vorige krimpperiode in de bouw, in de jaren 2002 tot en met 2004, steeg het aantal faillissementen veel beperkter. Enerzijds lag dat aan de beperktere productiekrimp van toen, circa 10 procent in drie jaar. Die krimp is nu veel groter: sinds 2009 is er al circa 20 procent van de productie afgegaan. Daarnaast was er in 2000 en 2001 een veel grotere ondercapaciteit dan in 2007-2008 (figuur 6). Tijdens de productiekrimp in 2002-2004 konden bedrijven hierdoor terugkeren naar hun 'normale' bezettingsgraad terwijl dat in 2009 en daarna direct leidde tot overcapaciteit en oplopende kosten.
4
ING Kwartaalbericht Bouw, december 2012
De bouwnijverheid
20
Figuur 6: Over- en ondercapaciteit bouw en aantal faillissementen, 1994-2012
Bron: ING (2012), Ondernemen in sectoren 2013
De ontwikkeling van de bouw hangt nauw samen met de conjunctuur. Indicator voor de conjunctuur is de ontwikkeling van het BBP. Het zijn vooral de nieuwbouw en, in mindere mate, de herstel- en verbouwactiviteiten in de b&u die zeer conjunctuurgevoelig zijn. De gww-productie en het onderhoud van gebouwen zijn dat minder. Figuur 7 toont de samenhang tussen conjuncturele ontwikkeling en bouwproductie. Goed te zien is dat de bouwproductie vertraagd reageert op de conjuncturele ontwikkeling. Door de crisis worden investeringen en onderhoud uitgesteld of zelfs afgeblazen . Pas als bedrijven na de crisis weer ‘boven Jan’ zijn, groeit de investeringsbereidheid. De bouwproductie trekt dus pas weer aan als het BBP gedurende enige tijd groeit.
Figuur 7: Samenhang tussen ontwikkeling BBP, investeringen van bedrijven en bouwproductie: percentuele stijging/daling per jaar
Bron: EIB, Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013, p. 28
2.1.2.
Beeld naar sector5
In totaal gaat er ruim 50 miljard euro in de bouw om (tabel 12). De woningbouw heeft daarin een aandeel van een kleine 35 procent, de gww van bijna 25 procent en de utiliteitsbouw van ruim 20 procent. Uit tabel 12 blijkt dat de woningbouw zich sneller herstelt dan de gww. Tot 2018 is de groei in de productie in de woningbouw en de utiliteitsbouw ook groter dan die in de gww. Binnen de woningbouw is de groei van de productie in de nieuwbouw groter dan die in verbouw en onderhoud. Bij de utiliteitsbouw is het omgekeerde het geval.
5
Gebaseerd op EIB (2013), Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013
De bouwnijverheid
21
Tabel 12: Bouwproductie per subsector, 2012-2018 (in mln. €) 2011
2012
2013
2014
2018
Mutatie 2012-2018 (in %)
Nieuwbouw
11.487
10.350
9.475
9.750
13.775
+33%
Herstel en verbouw
6.492
5.900
5.425
5.350
6.750
+14%
Nieuwbouw
7.817
7.125
6.750
6.875
7.900
+11%
Herstel en verbouw
4.353
4.050
3.975
4.125
4.825
+19%
Onderhoud gebouwen
9.158
9.150
9.000
8.900
9.400
+3%
Nieuwbouw
8.874
8.025
7.750
7.675
8.300
+3%
Onderhoud
5.724
5.525
5.375
5.375
5.700
+3%
Externe onderaanneming
2.449
2.275
2.150
2.150
2.525
+11%
Totaal bouw
56.354
52.400
49.900
50.200
59.175
+13%
Woningbouw
Utiliteitsbouw
Gww
Bron: EIB, Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013
Woningbouw Na jaren van crisis en een kortstondige opleving in het begin van 2011 is de woningbouwproductie in 2012 opnieuw fors teruggelopen. Het dieptepunt van de crisis wordt naar verwachting in 2013 bereikt. Ten opzichte van het productievolume in 2008 ligt het niveau van de woningbouwproductie dan 33 procent lager. Hiermee wijkt Nederland opvallend af van de rest van Europa. De verklaring moet, naast de aanhoudend hoge hypotheekrente en de verslechterde economische situatie, ook worden gezocht in de beleidsmaatregelen die in 2012 zijn aangekondigd en die de woningmarkt hard raken. Ook als er geen sprake is van inhaalvraag, zal het herstel van de woningbouwproductie na de crisis krachtig zijn, zo verwacht het EIB, hoewel er ook dempende factoren zijn. Onder invloed van de demografische ontwikkeling vertoont de huishoudengroei een dalende trend en het beleid heeft ook op middellange termijn een drukkend effect op de bouwproductie. De groei van de woningvoorraad blijft in de periode 2015-2018 echter nog steeds achter bij de groei van het aantal huishoudens (figuur 8). Dit verschil zal in 2016 zijn opgelopen tot ruim 130.000 woningen. Hierdoor blijft het niveau van de woningbouwproductie op middellange termijn onder het niveau van vóór de crisis.
Figuur 8: Uitbreiding woningvoorraad en aantal huishoudens (beide linkeras, huishoudens 5-jaars voortschrijdend gemiddelde) en gecumuleerd verschil (rechteras) 2010-2016 80.000
160.000
70.000
140.000
60.000
120.000
50.000
100.000
40.000
80.000
30.000
60.000
20.000
40.000
10.000
20.000
0
0 2010
2011
2012
Uitbreiding woningvoorraad
2013
2014
2015
Uitbreiding huishoudens
2016 Verschil
Bron: EIB, Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013, p. 34
De bouwnijverheid
22
Negen trends in de b&u
Meer aandacht voor duurzaam bouwen door opdrachtgever en bouwer; Verschuiving van grootschalige nieuwbouw in buitengebied naar kleinschalige (her) bouw in bestaande situatie; Toename mondigheid van de klant; Samenwerking door bedrijven door voorwaartse (richting planontwikkeling en ontwerp) of achterwaartse integratie (richting beheer, onderhoud) in het bouwproces; Meer aandacht voor virtueel bouwen oftewel Building Information Modelling (BIM). Dit is een model (database) waarin gegevens van architect, constructeur, installateur en aannemer worden verwerkt. Bouwen op grote uitleglocaties maakt steeds meer plaats voor binnenstedelijk bouwen. Samenwerking tussen bouwpartijen, gemeenten en woningcorporaties wordt hierdoor belangrijker. Nederland vergrijst, waardoor de vraag naar huisvesting verandert. Voorbeelden hiervan zijn woonconcepten voor jonge, koopkrachtige senioren en hoogkwalitatieve woonzorgvoorzieningen voor oudere senioren. Duurzaam bouwen en energiebesparing komen hoger op de wensenlijst van overheden, consumenten en bedrijfsleven met een huisvestingsbehoefte. Een bouwopdracht bestaat steeds vaker niet alleen uit de realisatie van een bouwwerk, maar ook uit ontwerp, engineering, financiering, onderhoud of exploitatie ervan.
Bron: Rabobank, Cijfers en trends, 2013
Utiliteitsbouw (kantoren en bedrijfspanden) In 2012 kromp de utiliteitsbouw met ongeveer 8 procent, nieuwbouw respectievelijk herstel en verbouw met 9 en 7 procent. Het beginnende herstel in 2011 kwam onder druk te staan door de eurocrisis. Door verslechterde afzetmogelijkheden zijn investeringen van bedrijven opnieuw afgenomen, in het bijzonder die in gebouwen. In de publieke sector wordt bezuinigd en ook dat zet druk op investeringen in vastgoed. In 2013 daalt de nieuwbouw utiliteit naar verwachting met 5 procent en de herstel en verbouw met 2 procent. Door het gematigd herstel van de economie is er in 2014 slechts een bescheiden groei van de utiliteitsbouw met 2,5 procent. Investeringen door de marktsector zullen bij algemeen economisch herstel weer aantrekken. Het herstel is in vergelijking met andere herstelperiodes na een crisis bescheiden. Veel bedrijven hebben voorlopig nog last van een lage bezettingsgraad en daarom duurt het langer voordat er financiële ruimte is om bedrijfshuisvesting uit te breiden. Het EIB verwacht dat door het grote overaanbod aan kantoren de investeringen in nieuwe op de middellange termijn laag zullen blijven. Door budgettaire druk bij overheden worden er weinig nieuwe 'overige gebouwen', bijvoorbeeld in de sociaal-culturele sector, gebouwd. Bouwen voor de zorgsector kan op termijn wel krachtig groeien, maar voorlopig lijken investeringen, door stelselwijzigingen en onzekerheden, nog niet los te komen. Het herstel van de utiliteitsbouw blijft per saldo gematigd. In de periode 2015-2018 groeit deze subsector met gemiddeld 3,5 procent per jaar. De nieuwbouw komt volgens het EIB op gemiddeld 3,5 procent per jaar uit en de herstel en verbouw op 4 procent. De nieuwbouw van kantoren heeft sinds begin deze eeuw een scherpe val laten zien (figuur 9). Volgens de Investment Property Databank is het totaalrendement op kantoren over de afgelopen vier jaar nihil en was het rendement op jaarbasis in 2012 zelfs -2 procent vanwege lagere huuropbrengsten. Deze prijsdruk biedt weinig ruimte voor rendabele nieuwbouw.
Figuur 9: Nieuwbouwproductie van kantoren 2002-2018 (mln. euro, prijzen 2011) 2.500
2.000
1.500
1.000
500
0 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 Bron: EIB, Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013, p. 55
De bouwnijverheid
23
Herstel van de kantorenmarkt op langere termijn De ontwikkelingen op de kantorenmarkt worden op korte en middellange termijn gedomineerd door de hoge structurele leegstand. Daardoor blijft de nieuwbouwproductie van kantoren tot 2020 naar verwachting op een historisch zeer laag niveau. Op langere termijn zal dat niveau naar verwachting wel stijgen. In het EIB-onderzoek Kantorenmonitor Nederland is de vraag naar kantoren tot 2040 in kaart gebracht. Uit deze studie blijkt dat in veel regio’s de komende jaren een toename van het aantal kantoorbanen wordt verwacht. Uit de analyse komt verder naar voren dat ‘Het Nieuwe Werken’ geen effect laat zien op het ruimtegebruik per werknemer en dat er ook geen reden is om aan te nemen dat het ruimtegebruik in de toekomst sterk zal veranderen. Door de groei van de kantoorwerkgelegenheid in combinatie met herstructurering en transformatie van leegstaande kantoren neemt de leegstand op termijn af en kunnen de huren gaan toenemen. Dit creëert ruimte voor investeringen in nieuwe kantoren. De nieuwbouw zal dan op een hoger peil liggen dan nu, maar wel beduidend lager dan voor de crisis. Bron: EIB, Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013
Onderhoud Onder onderhoud vallen alle werkzaamheden die zijn gericht op het in stand houden van gebouwen. Het gaat onder meer om schilderwerk, onderhoud aan centrale verwarming of warmwaterinstallatie en reparatie van dak, goten of houtwerk. Mede door de toegenomen woningvoorraad in voorgaande jaren en de tijdelijke verlaging van de btw op bouwwerkzaamheden aan bestaande woningen, heeft het onderhoud zich in 2011 weten te herstellen na een ongewoon scherpe daling in 2010. In 2012 heeft de onderhoudsproductie zich gestabiliseerd. Door de verslechterde economie zal het onderhoud van gebouwen in 2013 en 2014 opnieuw dalen met respectievelijk 1,5 en 1 procent. Het onderhoud van woningen wordt extra beperkt door de voorgenomen verhuurderheffing. Doordat zij krapper bij kas zitten worden corporaties gedwongen te snoeien in hun uitgaven, waaronder die voor onderhoud. Met de verbetering van de economie zal op middellange termijn ruimte ontstaan voor groei van de totale onderhoudsproductie van gebouwen. Het EIB gaat voor de periode 2015-2018 uit van een productiegroei van het woningonderhoud met 1 procent per jaar. Voor de utiliteitsbouw wordt op de middellange termijn een groei van 2 procent per jaar verwacht. Doordat op middellange termijn de koopkracht nauwelijks toeneemt, hebben consumenten slechts beperkte ruimte om meer geld uit te geven aan onderhoud.
Grond-, water- en wegenbouw De gww-productie is in 2012 met 7 procent afgenomen. Voor 2013 voorziet het EIB een verdere daling van circa 3 procent, vooral door lagere uitgaven aan infrastructuur bij de lagere overheden en de afronding van enkele grote projecten. Het onderhoud zal in 2013 met 2,5 procent krimpen. Daarmee komt de totale afname sinds 2009 op 15 procent. In 2014 zal de totale gww-markt nog enigszins krimpen. De lagere overheden blijven de komende jaren onzeker over hun financiële mogelijkheden, al zijn door recente afspraken met het Rijk de bezuinigingsopgaven enigszins verlicht. Op de middellange termijn herstelt de gww-markt, met gemiddeld 2 procent groei in de periode 2015-2018. Herstel komt vooral door de groei in b&u-gerelateerd werk bij gemeenten en bedrijven en door investeringen in de marktsector. De rijksinvesteringen groeien op middellange termijn marginaal. Twaalf trends in de gww
Voor- en achterwaartse ketenintegratie door grote en middelgrote gww-bedrijven; Traditionele scheiding tussen ontwerp en uitvoering vermindert ten gunste van geïntegreerde contractvormen. Opdrachtgever verschuift risico’s naar aannemer. Toenemende aandacht voor duurzaam bouwen; Aanhoudende mobiliteitsgroei vraagt om infrastructurele aanpassingen. Grote belangstelling voor wateropvang, waterbeheer en waterkering (Ruimte voor de Rivier, Mainport Rotterdam, plannen Deltacommissie); Bedrijven kunnen profiteren van een toenemende complexiteit van opdrachten door inbreng van hun specifieke kennis, projectmanagement e.d. Overheid belooft aanbestedingsregels voor het mkb te versoepelen en kleinere bestekken minder te ‘clusteren’. Bij nieuwe contractvormen (prestatie, design and construct, life cycle) zullen risico’s vaker bij de uitvoerder van werken komen te liggen. Gww-bedrijven ervaren hinder van de grote hoeveelheid vergunningen en lange procedures rondom vergunningverlening. Complexiteit werken neemt toe. Dit vergt meer kennis en samenwerking tussen partijen. Door vergrijzing en beperkte instroom van jongeren ontstaat een tekort aan technisch uitvoerend personeel.
Bron: Rabobank, Cijfers en trends, 2013
Installatiebedrijven Het branchecluster installatiebedrijven bestaat uit elektrotechnische en werktuigkundige installatiebedrijven. De laatste zijn onderverdeeld in twee groepen: verwarmings- en luchtbehandelingsinstallatiebedrijven (CV/LB-bedrijven) en gas(fitters)-, waterleiding- en loodgieters-, en sanitairinstallatiebedrijven (GaWaLo/S-installatiebedrijven). Na een opleving in 2011 krimpt de omzet in de installatiebranche in 2012 met ongeveer 5 procent, aldus het EIB. Oorzaken zijn het aanhoudend onzekere economische klimaat en de impasse op de
De bouwnijverheid
24
woningmarkt. Voor 2013 wordt een lichte krimp in de omzet van 1 procent verwacht. De bodem van de reserves is voor veel installateurs in zicht. Omdat zij hun capaciteit al hebben gereduceerd, drogen de mogelijkheden om zich verder aan te passen op. Het aandeel van de installatietechniek in de bouwproductie (installatiequote) neemt gestaag toe doordat woningen en utiliteitsgebouwen steeds meer en beter worden uitgerust. Dat vergt installatiewerkzaamheden op gebieden als energiebesparing, beveiliging, automatisering en domotica. Energiebesparing en domotica (woonhuisautomatisering) zullen de komende jaren een belangrijke groeimarkt worden (zie box). De vergrijzing en de steeds hogere eisen van (koopkrachtige) woonconsumenten aan luxe, comfort en veiligheid stimuleren dit. De markt weet nog onvoldoende wat er op dit gebied beschikbaar is. Bovendien heeft domotica vaak, onterecht, een exclusief imago. Langer zelfstandig wonen: Voorbeeldwoning Wel Thuis
Wel Thuis is een voorbeeldwoning in Delft. Deze bijzondere – levensloopgeschikte – woning laat zien hoe ouderen en mensen met een beperking langer zelfstandig kunnen blijven wonen dankzij slimme installatietechniek. In de voorbeeldwoning, gesitueerd in een bestaande galerijflat aan de Diepenbrockstraat in Delft, kunnen mensen die hun huis willen laten aanpassen ideeën opdoen. Wel Thuis is een initiatief van UNETO-VNI – de brancheorganisatie voor installateurs –, Zorginstelling Pieter van Foreest, de gemeente Delft, woningbouwcorporaties Vestia en Vidomes en opleidingsfonds Otib. De voorbeeldwoning Wel Thuis laat zien hoe eenvoudig het is om een bestaande woning levensloopgeschikt te maken. De gehanteerde aanpak is toepasbaar op de meer dan een half miljoen galerijwoningen uit de jaren zestig en zeventig, die in het beheer zijn van woningbouwcorporaties. Een levensloopgeschikte woning als Wel Thuis is niet alleen interessant voor bewoners met beperkingen, maar ook voor vitale vijftigers en zestigers, die nog geen gezondheidsproblemen hebben. Zij kunnen nu al kiezen voor een woning die eenvoudig kan worden aangepast aan hun toekomstige gezondheidssituatie. Daarbij kan het gaan om verminderde mobiliteit, ademhalingsproblemen – COPD –, lichte dementie of visuele of verstandelijke beperkingen. De technische aanpassingen in de woning zijn afhankelijk van de gezondheidstoestand van de bewoners. Te denken valt bijvoorbeeld aan een zorgoproepsysteem, inloop- of inroldouche, aangepast toilet, personenalarmering, slipvaste vloeren of een in hoogte verstelbare keuken. Maar ook verlichting met aanwezigheidsdetectie, automatische bediening van gordijnen, zonwering en ventilatie en binnendeuren die automatisch openen, kunnen ervoor zorgen dat iemand langer zelfstandig kan blijven wonen. Toekomstige bewoners van een levensloopgeschikte woning en andere geïnteresseerden kunnen een bezoek brengen aan de voorbeeldwoning Wel Thuis in Delft. In de woning worden rondleidingen verzorgd door een speciaal opgeleid team van de TU Delft. Aanmelden voor een bezoek kan via de website www.welthuis.net. Bron: Uneto-VNI
Instroom van nieuw personeel en behoud van talent blijft voor installatiebedrijven noodzakelijk om kwaliteit te kunnen garanderen. De toenemende installatiequote van gebouwen en woningen gaat hand in hand met de complexiteit van de oplossingen die worden gevraagd. Hier ligt de komende jaren dé uitdaging voor de installateur. Waar hij nu nog vooral uitvoerend is, wordt steeds meer een regisserende en adviserende rol van hem verwacht. Bovendien wordt het belang van samenwerking met andere installateurs en bouwers steeds groter. Elf trends voor installatiebedrijven
Stijgende energiekosten en aangescherpte milieueisen; Schaalvergroting en samenwerking om de rol van totaalaanbieder te kunnen invullen; Toenemende vraag naar producten en diensten op het gebied van comfort, gemak en veiligheid (domotica); Strengere eisen van de overheid aan energieprestaties van gebouwen; Installateurs nemen steeds vaker het onderhoud en beheer of zelfs het hele eigendom van installaties over. De toenemende installatiequote, de stijgende complexiteit van installaties en de toegenomen aandacht voor energieverbruik versterkt de positie van de installateur in bedrijfskolom. Energiemanagement (installatie zonnecellen), (zorg)domotica en veiligheid zijn groeimarkten. De bouw van het aantal nieuwbouwwoningen en utiliteitsgebouwen is sterk gedaald. Er wordt steeds meer geavanceerde elektronica in gebouwen toegepast. Dit vereist dat installatiebedrijven zowel kennis van de werktuigkundige installatie als van de elektronica moeten hebben. Verschuiving rol installateur van uitvoering naar regie en advies; Tekort aan voldoende gekwalificeerd personeel in de installatiebranche.
Bron: Rabobank, Cijfers en trends, 2013
De bouwnijverheid
25
2.2.
Arbeidsmarkttrends
2.2.1.
Leerlingen en deelnemersaantallen lopen fors terug
Het aantal leerlingen en deelnemers dat aan een bouwopleiding begint (vmbo, mbo en hbo), daalt al jaren, zo blijkt uit tabel 13. Door demografische ontwikkelingen neemt het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs sowieso af, maar de daling in de bouwopleidingen is groter dan de demografische terugloop. Dit wordt mede veroorzaakt door een negatief imago van de sector onder jongeren. Zij hebben ook minder belangstelling voor techniek. De deelname aan het vmbo en mbo bouw is sterker teruggelopen dan de deelname aan de bouwgerichte hbo-opleidingen.
Tabel 13: Actuele deelnemers bouwopleidingen, stand per 1 oktober Onderwijs
2010
2011
2012
Mutatie 2010-2012 in %
vmbo (Bouwen, wonen en interieur en bouwbreed)
7.393
6.431
5.690
-23%
mbo
20.738
18.952
16.628
-20%
hbo
12.629
12.453
11.921
-6%
40.760
37.836
34.239
-16%
Totaal Bron: Fundeon, 2013
Volgens het CBS nam het aantal studenten in de meeste hbo-studies in 2012 toe, uitgezonderd techniek, industrie en bouwkunde. Ook hieruit blijkt dat de belangstelling voor technische studies afneemt. De onderliggende data laten zien dat bouwstudies als bouw- en stedenkunde afnemen, maar dat infrastudies zoals civiele techniek licht toenemen (figuur 10).
Figuur 10: Aantal deelnemers bouwgerichte hbo-opleidingen, 2010-2012
Bron: Fundeon, 2013
De meeste deelnemers volgen een bouwgerichte mbo-opleiding. De afname aan de mbo-opleidingen bouw manifesteert zich vooral op niveau 1 en niveau 2 (tabel 14).
De bouwnijverheid
26
Tabel 14: Aantal deelnemers mbo Fundeon naar bbl/bol en niveau, 2010-2012 bbl Niveau
2010
2011
bol 2012 Mutatie 2010-
2010
2011
2012 Mutatie 2010-
2012 in %
2012 in %
1
422
409
176
-58%
345
291
245
-29%
2
6.097
5.479
3.987
-35%
1.228
891
1.337
+9%
3
4.473
4.089
3.498
-22%
356
402
412
+16%
4
993
987
864
-13%
6.824
6.404
6.109
-10%
11.985
10.964
8.525
-29%
8.753
7.988
8.103
-7%
Totaal
Bron: Fundeon, 2013
Typerend voor de bouwsector is dat er (met uitzondering van niveau 4) op mbo-opleidingen bouw meer bbl- dan bol-deelnemers zijn. Belangrijkste reden hiervoor is de mogelijkheid om al bij aanvang van de opleiding in loondienst te treden, op basis van een leer/werk-dienstverband, zoals bij een regionaal opleidingsbedrijf (zie box). De instroom van jongeren is daardoor gevoelig voor economische schommelingen. In de huidige recessie is dan ook te zien dat het aantal bbl-leerlingen sterk daalt. Het gebrek aan leerwerkplekken is de belangrijkste oorzaak. Een bbl-leerling kan niet met de opleiding starten als hij geen werkplek heeft gevonden. Wel kan een deelnemer dan instromen in de theoretische variant (bol). Regionaal opleidingsbedrijf Een regionaal opleidingsbedrijf is een samenwerkingsverband van aannemers in de bouw of Infra die landelijk of regionaal actief zijn. Het opleidingsbedrijf treedt op als werkgever voor de leerlingen en detacheert ze bij erkende leerbedrijven. Daarnaast beschikt het opleidingsbedrijf over een werkplaats waar leerlingen voorbereidende of praktijkinstructie krijgen. In Nederland zijn 72 regionale opleidingsbedrijven met leerlingen in dienst die een opleiding volgen in de bouw, Infra of gespecialiseerde aannemerij. Het voordeel van deze opleidingsbedrijven is dat de leerling niet afhankelijk is van één leerbedrijf. Als hij een bepaald onderdeel niet bij het ene leerbedrijf kan leren, wordt hij (tijdelijk) overgeplaatst naar een ander. Het opleidingsbedrijf zorgt voor de begeleiding van de leerling. Het houdt de voortgang in de gaten en vormt zo een schakel tussen het erkende leerbedrijf en het ROC.
De opleidingsbedrijven kampen in toenemende mate met een financieel probleem. Kern daarvan is dat er minder betaalde leerwerkplekken zijn bij de deelnemende bedrijven. Daardoor kan een leerling niet worden gedetacheerd en is het opleidingsbedrijf genoodzaakt om hem (doorbetaald) op zijn leerlingwerkplaats te houden zonder daar inkomsten voor te ontvangen. Gevolg is dat de opleidingsbedrijven een sterk terughoudend aannamebeleid voeren of – recent – zelfs leerling-werknemers moesten ontslaan. Het afgelopen jaar zijn enkele opleidingsbedrijven gefuseerd of gesloten. Deelname aan b&u-opleidingen is veel sterker teruggelopen dan die aan Infra-opleidingen en de opleidingen die zijn gericht op de gespecialiseerde aannemerij (tabel 15). Vooral het aantal leerlingen van timmeropleidingen en dat van vakman gww en monteur gas, water, warmte is sterk gedaald. Daarentegen is het aantal deelnemers aan de opleiding voor middenkaderfunctionaris bouw en Infra gegroeid.
De bouwnijverheid
27
Tabel 15: Ontwikkeling aantal leerlingen Fundeon naar sector en kwalificatie 2009-2012 2010
2011
2012
Mutatie 2010-2012 in %
Sector B&u
13.376
12.410
11.426
-15%
Infra
4.014
3.556
3.366
-6%
932
980
855
-8%
18.322
16.946
15.647
-15%
Middenkaderfunctionaris bouw en Infra (4)
4.263
4.428
4.924
+16%
Timmerman (2)
4.196
3.775
3.366
-20%
Timmerman allround (3)
2.628
2.336
1.842
-30%
Kaderfunctionaris bouw en Infra (4)
904
872
782
-13%
Assistent bouw en Infra (1)
767
700
421
-45%
1.079
1.012
970
-10%
Middenkaderfunctionaris Infra (4)
602
631
836
+39%
Vakman gww (2)
665
446
397
-40%
Straatmaker (2)
500
404
338
-32%
Monteur gas, water, warmte (2)
251
221
138
-45%
Monteur mobiele werktuigen allround (3)
182
205
188
+3%
GA Totaal
Kwalificatie
Machinist (3)
Bron: Fundeon, 2013
Niet alleen Fundeon heeft cijfers over het aantal mbo-leerlingen bouw. Kenteq (elektro en installatie) en Savantis (schilderen en onderhoud) bieden ook bouwgerelateerde opleidingsinformatie aan. Tabel 16 laat zien dat voor deze opleidingen het aantal deelnemers de afgelopen jaren eveneens is gedaald, alleen is de krimp – met uitzondering van de afbouw - minder groot dan bij de Fundeon-opleidingen.
Tabel 16: Aantal leerlingen Kenteq en Savantis 2010-2012 2010
2011
2012
Mutatie 2010-2012 in %
Sector Afbouw
654
624
491
-25%
Schilderen en onderhoud
3.925
3.887
3.617
-8%
Installatie
6.329
5.839
5.680
-10%
11.296
9.859
9.350
-17%
Elektro Bron: Kenteq en Savantis
Crisisoverzicht bouw: dreigend tekort vaklieden De bouwsector stroomt sinds de crisis leeg. Dat stelt FNV Bouw op basis van eigen cijferonderzoek. Per week verliezen 250 bouwvakkers hun baan, van wie velen de sector verlaten omdat ze door alle faillissementen geen ander werk kunnen vinden. 'Tel dat op bij de vergrijzing in de bouw en het tekort aan leerling-bouwvakkers en je hebt een groot tekort aan personeel in de nabije toekomst', waarschuwt de vicevoorzitter van FNV Bouw, Charley Ramdas, 'dus kabinet: doe nu iets, zodat je in de toekomst nog een bouwsector hebt.' Ontbrekende huizen Naar verwachting trekt de vraag naar nieuwe kantoren, ziekenhuizen en fabrieken vanaf 2014 weer aan. Het aantal woningen schiet nu al tekort. 'De regering vertelt ons zelf dat er elk jaar 75.000 nieuwe huizen nodig zijn. De laatste
De bouwnijverheid
28
jaren zijn er echter hooguit 50.000 woningen per jaar bijgekomen. Daardoor "ontbreken" nu al 100.000 huizen. Dat aantal zal oplopen nu woningcorporaties, de grootste opdrachtgevers van de bouw, massaal aangeven door de verhuurderheffing vanaf 2013 minder te kunnen bouwen,' zegt Ramdas. In 2014 komt het woningtekort op minimaal 125.000. Als de economie aantrekt zijn deze woningen snel nodig en zullen ze ook snel gebouwd moeten worden. Leegstroom De bouwsector stroomt sinds het begin van de crisis leeg. Op dit moment worden daarnaast 21.000 arbeidsplaatsen in de bouw vervuld door 55-plussers die in de komende jaren met pensioen gaan. De instroom van bouwleerlingen (bbl) is met bijna de helft gedaald, van 6.600 naar 3.800. Ramdas: 'Niet alleen is er dus een grote uitstroom van vaklieden door ontslagen en de vergrijzing, er is ook een te kleine instroom van goed opgeleide bouwvakkers. Als dit tij niet nu keert, zijn er straks, als de economie eenmaal aantrekt, huizen, kantoren en ziekenhuizen nodig maar kan niemand ze nog bouwen.' Investeringen 'FNV Bouw roept tegen dit kabinet: investeer nou in die bouw. We vragen geen zakken met geld voor de sector. We vragen stimulerende maatregelen die de motor van de economie weer op gang brengen. Er liggen zoveel kansen. Om huiseigenaren en huurders hun huis, één miljoen huizen in totaal, te laten verduurzamen bijvoorbeeld. Dit levert bouwvakkers werk op en daarvoor hoeft de overheid alleen maar ja te zeggen tegen het Nationaal Fonds Energiebesparing,' aldus Ramdas. De bouwbond pleit verder voor het ombouwen van leegstaande kantoorpanden tot woonunits voor studenten en het naar voren halen in de tijd van infrastructurele projecten. FNV Bouw wil ook dat de verhuurderheffing wordt aangepast. Ramdas: 'In de huidige vorm is deze een nekslag voor de bouwsector. Woningcorporaties moeten kunnen blijven investeren in nieuwbouw en onderhoud. Linksom of rechtsom. En dat kan niet met deze heffing.' www.fnvbouw.nl, 18 december 2012
2.2.2.
Flexibele schil groeit
Veruit de meeste bouwmedewerkers zijn in vaste loondienst, de rest heeft een tijdelijk contract of een leer/werk-dienstverband. Tegelijkertijd is de flexibele schil (zzp’ers, uitzendkrachten en gedetacheerd personeel) groot. In 2012 was 22 procent van het totale arbeidsvolume in de bouw zzp’er, terwijl dat percentage landelijk op 14 procent van de gehele beroepsbevolking ligt. Sinds 1995 is het aantal zelfstandigen in de bouw meer dan verdubbeld. Door het grote aantal kleine bedrijven en zelfstandigen kent de bouwsector een grote versnippering. Ook grote bouwbedrijven hebben nauwelijks nog bouwplaatsmedewerkers in dienst, maar huren deze in van kleinere onderaannemers. De sector is eenvoudig toegankelijk voor zzp’ers en buitenlandse medewerkers, omdat werk op een bouwplaats niet bedrijfs- maar vakspecifiek is; dit is typerend voor de bouw. Veruit het grootste deel van de zelfstandigen, 83 procent, is voormalig werknemer. Het is voor een werkgever op dit moment goedkoper om iemand als zelfstandige in te huren dan hem als werknemer in loondienst te nemen. Zelfstandigen bieden de werkgever bovendien meer flexibiliteit. Dit is de belangrijkste reden voor de toename van het aantal 'schijnzelfstandigen': zzp’ers met slechts één of twee 6 opdrachtgevers per jaar. Uit onderzoek van bureau APE blijkt dat één op de zes zzp'ers in de bouw schijnzelfstandig is. Het betreft werknemers die ontslagen zijn en vervolgens door hun voormalige werkgever als zelfstandige worden ingehuurd. Dat bespaart kosten voor het bedrijf, maar leidt tot oneerlijke concurrentie en vergroot de uitstroom uit de bouw-cao. Daardoor komt de betaalbaarheid van collectieve voorzieningen meer onder druk te staan. In de flexibele schil zijn ook arbeidsmigranten uit de tien MOE-landen (Midden- en Oost-Europese landen) werkzaam. Tussen 1994 en 2004 is dit aantal flink toegenomen. Volgens het CBS waren er in 2011 ongeveer 62.000 MOE-landers in loondienst in Nederland. In de sector Bouw zijn relatief weinig arbeidsmigranten uit MOE-landen in loondienst,. Veel arbeidsmigranten uit deze landen werken als zzp’er of uitzendkracht in de bouw. Landelijk werkt maar liefst 55 procent van de MOE-landers in de uitzendbranche. Dat gaat niet altijd volgens de regels. Regelmatig komen bedrijven en uitzendbureaus die 7 arbeidsmigranten uit MOE-landen inzetten, cao-afspraken niet na. Verder blijkt uit onderzoek dat veel zelfstandigen uit deze landen slechts één werkgever hebben, waaruit kan worden opgemaakt dat zij 'schijnzelfstandigen' zijn. De burgerlijke en utiliteitsbouw kent veel zzp’ers. Vooral de timmerman begint vaak voor zichzelf, bijvoorbeeld als klusjesman. Over het algemeen komen zzp’ers minder voor in de Infra dan in de b&u. Loonbedrijven uit de landbouwsector worden wel steeds vaker ingezet in het grondwerk in de Infra. Voor een behoorlijk deel zijn dat zzp’ers. Ook de gespecialiseerde aannemerij maakt veel gebruik van flexibele arbeid. Het verschilt per branche of dat gebeurt via de inzet van zzp’ers (zoals de metsel-, voeg-, tegelzetbedrijven en bitumineuze dakdekkers doen) of via de inleen van uitzendkrachten of collegabedrijven (zoals steigerbouw- en dakdekbedrijven doen). De natuursteenbedrijven maken zowel gebruik van zzp’ers als van uitzendkrachten. Ditzelfde geldt voor de betonstaalvlechtbedrijven, die overigens grote moeite hebben om aan personeel te komen. Deze branche heeft in de jaren voor de crisis veel gebruikgemaakt van buitenlandse zzp’ers. De hellende-dakenbranche kent een groot verloop van 6 7
APE, Bouwen aan de toekomst (2012) APE, Bouwen aan de toekomst (2012), p. 17
De bouwnijverheid
29
werknemers. Veel ex-werknemers worden zzp’er. Dakdekbedrijven maken voornamelijk gebruik van uitzendkrachten, vooral uit Duitsland. Collegiale inleen en zzp’ers worden hier beperkt ingezet. Rietbedrijven maken meer gebruik van collegiale inleen en zzp’ers en juist minder van uitzendkrachten. 8 De steigerbouw kent een grote flexibele schil van ruim 40 procent .
2.2.3.
Vergrijzing en ontgroening
De beroepsbevolking in Nederland vergrijst. Dat geldt ook voor de bouw- en infrasector. Het patroon wijkt niet echt af van andere sectoren. De samenstelling van de beroepsbevolking in de bouw is aan het kantelen: het aantal jongeren neemt substantieel af, het aantal ouderen neemt toe (figuur 11). Dit leidt binnen enkele jaren tot een omvangrijke vervangingsvraag.
Figuur 11: Jongste en oudste leeftijdsgroep in de cao voor de Bouwnijverheid
Bron: EIB 2012
Ondanks de relatief korte verblijfsduur van jongeren in de bouw, is de gemiddelde leeftijd in de bouwsector niet hoger dan het landelijk gemiddelde voor alle sectoren. Het aandeel ouderen is sinds 2000 wel sterk toegenomen doordat de vut is afgeschaft. Daardoor is de voorheen relatief jonge bouwsector nu ‘normaal’. Het aandeel ouderen blijft stijgen. Dat komt door natuurlijk verloop, maar ook doordat de participatiegraad van oudere werknemers is toegenomen: de gemiddelde leeftijd waarop werknemers de 9 bouw verlaten, stijgt volgens APE . Dit sluit weliswaar aan bij de landelijke trend, maar bouwmedewerkers gaan nog steeds het vroegst met pensioen. Landelijk steeg de gemiddelde pensioenleeftijd van 60,8 in 2000 naar 63,1 in 2011. In de bouw gaat de werknemer gemiddeld rond zijn 62ste met pensioen, in 2000 was dat nog 60.
2.2.4.
Veranderende competenties
De functie-eisen voor bouwpersoneel veranderen. Het bouwproces wordt complexer en daardoor worden hogere eisen gesteld. Een voorbeeld daarvan is het uitvoerend, technisch en administratief (UTA) personeel. Maar de bouw biedt ook toekomst aan laaggeschoolde medewerkers (zie box). Simpel en complex Het is duidelijk dat zich in de bouw een tekort aan gediplomeerde mensen aftekent. Maar wat zijn de prognoses voor de bouwarbeidsmarkt in kwalitatieve zin? Is er straks ook sprake van een tekort aan bepaalde vaardigheden of competenties? In het rapport Bouwen aan de toekomst gaat bureau APE, dat onderzoek deed in opdracht van de Programmaraad Bouwnijverheid, op deze vraag in. In de voorspellingen van het EIB is te zien dat de vraag naar bouwproductie, wanneer deze herstelt, een ander soort vraag is dan voorheen. Het ziet er niet naar uit dat er in Nederland nog op dezelfde schaal aan ontwikkeling van VINEX-locaties wordt gedaan, op een paar aangewezen plaatsen na. Ook de grote voorraad leegstaande kantoorpanden vraagt om een nieuwe aanpak. In de toekomst zal meer nadruk op renovatie en herontwikkeling van bestaande bouwlocaties liggen. De komende tien jaar zal het relatieve aandeel van onderhoudswerkzaamheden groeien, zowel binnen de b&u als binnen de gww. Wat deze ontwikkeling betekent voor de kwaliteiten van de mensen die de bouw de komende tien jaar nodig heeft, is volgens APE minder eensluidend. Er zijn wel enkele rode lijnen te ontdekken. Er is sprake van uiteenlopende ontwikkelingen. De omgeving waarin wordt gebouwd wordt complexer, dus zijn er volgens APE mensen nodig die méér kunnen dan de (vak)mensen van vandaag. Tegelijkertijd wordt het werk op de bouwplaats eenvoudiger, dus kan het werk worden gedaan met lager geschoolde mensen. In eerste instantie lijken deze voorspellingen elkaar tegen te spreken. Toch zijn ze met elkaar te rijmen, omdat ze voortvloeien uit twee parallelle ontwikkelingen. Aan de ene kant ziet men dat de werkomgeving steeds complexer wordt. Renoveren betekent meestal bouwen in een bestaande, stedelijke omgeving, waar veiligheid en beperking van overlast belangrijke thema’s zijn. Bovendien leeft de gedachte dat renovatie onvoorspelbaarder is dan nieuwbouw: je weet nooit wat je tegenkomt. Om daar goed mee om te kunnen gaan, moeten bouwplaatsmedewerkers volgens APE veelzijdig en oplossingsgericht zijn. De term ‘allround specialist’ is daarvoor wellicht de juiste uitdrukking. Verwacht wordt dat de
8 9
Bron: Fundeon (2012), Arbeidsmarkt- en onderwijsinformatie 2012 APE (2012), Bouwen aan de toekomst
De bouwnijverheid
30
toekomstige bouwplaatsmedewerker een uitgebreider pakket aan capaciteiten moet hebben. Hij of zij moet niet alleen efficiënt kunnen samenwerken, maar ook beschikken over goede communicatievaardigheden en kennis van ICT. De onderliggende aanname bij de tweede categorie is dat de ontwikkeling van prefabbouwmaterialen en standaardisering van werkwijzen een vlucht zullen nemen. Dit geldt voor de resterende nieuwbouw, maar mogelijk ook voor renovatiewerk. Met name voor de isolatie van bestaande (blokken van) woningen en de transformatie van voormalige kantoorpanden liggen kansen. Veel werk dat nu op de bouwplaats wordt verricht, vindt dan bij toeleveranciers plaats en die werken meer fabrieksmatig. De plaatsing van prefab materialen in het bouwproces is vervolgens een kwestie van inklikken en aandraaien, zo stelt APE. Bron: APE (2012), Bouwen aan de toekomst
Volgens APE krijgt het uitvoerend, technisch en administratief personeel de komende tien jaar met een taakverzwaring te maken. Door innovatie, veranderende voorkeuren en uitgebreidere regelgeving (vooral op het gebied van duurzaamheid) groeit de complexiteit van gebouwen en constructies. Een van de gevolgen is dat samenwerking met de installatiebranche belangrijker is geworden. Maar ook binnen de bouwnijverheid moet met steeds meer partijen worden samengewerkt. De sector is erg versnipperd (relatief weinig bedrijven die op meerdere vakgebieden actief zijn) en het aantal zzp’ers groeit. Op een bouwplaats is al gauw een tiental juridische entiteiten werkzaam. Andere bron van complexiteit ligt in de verschuiving naar meer integrale vormen van aanbesteden, zoals Design, Build, Finance, Maintain, Operate (DBFMO) en prestatiecontracten. Op zoek naar creatieve oplossingen experimenteren opdrachtgevers momenteel met contractvormen op een hoger abstractieniveau. Daarbij wordt meer van bouwbedrijven verwacht dan bij de traditionele contractvormen. Men legt bijvoorbeeld niet vast welke werkzaamheden moeten worden verricht, maar wat het resultaat moet zijn. Bedrijven bepalen zelf hoe zij dit resultaat het beste kunnen bereiken. De komende tien jaar zullen er volgens APE steeds meer van dit type contracten komen, met de bijbehorende nieuwe processen en werkrelaties. Dit vraagt kennis van regelgeving en kunde op het gebied van project- en procesmanagement.
2.2.5.
Gevraagde samenstelling personeel verandert
USP Marketing Consultancy heeft in opdracht van BOB Opleiding, training en advies onderzoek gedaan naar de toekomstige arbeidsmarkt en opleidingsbehoefte in de bouw. In dit kader zijn zeshonderd bedrijven en instellingen (uitvoerders en opdrachtgevers) bevraagd naar hun verwachtingen. Figuur 12 geeft de resultaten weer.
Figuur 12: Typen behoefte aan (midden-)kaderpersoneel per type bedrijf/instelling
Bron: USP (2012), Toekomstige arbeidsmarkt en opleidingsbehoefte bouw
Uit de figuur blijkt dat de behoefte aan hbo’ers sterk groeit, met uitzondering van de installatiebranche. Daar groeit juist de behoefte aan mbo’ers sterk. De behoefte aan fulltimers is in de meeste sectoren – met uitzondering van de woningbouwcorporaties – groter dan aan parttimers. Het meeste perspectief voor schoolverlaters ligt bij gemeenten, bij projectontwikkelaars, in de installatiebranche en bij de woningbouwcorporaties (WBC).
De bouwnijverheid
31
3.
Tekorten en overschotten
3.1.
Huidige situatie
3.1.1.
WW-gerechtigden
Het verlies aan werkgelegenheid in de bouw heeft zich vertaald in een hoge werkloosheid. Die is in een jaar tijd bijna verdubbeld en heeft in december 2012 het hoogste niveau sinds de aanvang van de crisis bereikt. Figuur 13 laat de ontwikkeling zien van de WW-uitkeringen van werknemers uit de bouw. WW-uitkeringen seizoensgerelateerd De WW-uitkeringen in de bouw kennen onder invloed van het weer een seizoenspatroon. Zo worden er in de 'warme' periode (lente/zomer) meer uitkeringen beëindigd dan erbij komen, waardoor het aantal WW-uitkeringen in die periode daalt. Daarna treedt in de herfst/winter geleidelijk een toename op omdat er meer nieuwe uitkeringen worden verstrekt dan er worden beëindigd.
Het aantal lopende WW-uitkeringen in de bouwnijverheid is na een daling in 2011 in een jaar tijd toegenomen met bijna driekwart: van 11.800 in december 2011 naar 20.200 in december 2012. Er werden in 2012 de helft meer nieuwe WW-uitkeringen verstrekt dan in 2011. Het aantal beëindigde WWuitkeringen is in 2012 (23.400) vrijwel even hoog als in 2011 (23.700). Opvallend is dat ook het aantal beëindigde uitkeringen vanwege werkhervatting in 2012 (16.000) nauwelijks verschilt van dat van 2011 (16.300).
Figuur 13: Aantal nieuwe, lopende en beëindigde WW-uitkeringen bouw, 2009-2012
24.000
11.000
22.000
10.000
20.000
9.000
18.000
8.000
16.000
7.000
14.000
6.000
12.000
5.000
10.000
4.000
8.000
3.000
6.000
2.000
4.000
1.000
2.000
instroom/uitstroom
12.000
0
stand
Instroom, uitstroom en stand ww-uitkeringen
jan‐09 feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec jan‐10 feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec jan‐11 feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec jan‐12 feb mrt apr mei jun jul aug sep okt nov dec
0
nieuwe
beëindigde
werkhervatting
lopende
Bron: UWV 10
De werkloosheidscijfers zijn volgens het EIB een onderschatting van de werkelijkheid. Een deel van de teruggelopen werkgelegenheid wordt opgevangen door de flexibele schil van zelfstandigen en uitzendkrachten, die nu minder uren maken. Dit komt niet tot uiting in deze WW-cijfers.
10
EIB (2013):Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013
De bouwnijverheid
32
Het aantal werknemers in de uitvoerende bouw dat een WW-uitkering ontvangt, is tussen 2008 en 2012 meer dan verviervoudigd (figuur 14). In december 2012 ontvingen zo’n 15.500 personen uit de (uitvoerende) bouw een WW-uitkering. Dat komt neer op een werkloosheidspercentage van 11.
Figuur 14: Aantal personen met een WW-uitkering uitvoerende bouw 2008-2012 (maandcijfers)
Bron: UWV
Uit de gegevens van UWV blijkt dat het percentage WW-gerechtigden (gerelateerd aan het aantal werknemers in dezelfde leeftijdscategorie) sterk met de leeftijd toeneemt. Ondanks voorzieningen en regelingen die oudere werknemers beter tegen ontslag beschermen, is de werkloosheid bij werknemers van 55 jaar en ouder afkomstig uit de bouw fors opgelopen. Dat wordt duidelijk uit tabel 17. Bij de groep 55-plus ligt het werkloosheidspercentage rond 17 procent, terwijl dit percentage voor werknemers in de leeftijd 35-45 jaar (gemiddelde leeftijd) in de uitvoerende bouw tegen de 10 ligt.
Tabel 17: Percentage WW-uitkeringsgerechtigden uitvoerende bouw naar leeftijd, 20112012 Leeftijd
2011
2012
< 25 jaar
3
6
100%
25-35 jaar
4
9
125%
35-45 jaar
5
10
100%
45-55 jaar
7
12
71%
55-65 jaar
10
17
70%
6
11
83%
Gemiddeld
Mutatie in %
Bron: UWV
Oudere werklozen in de knel Oudere werklozen die in de bouw hebben gewerkt, vonden in 2012 vanuit de WW minder vaak een nieuwe baan dan jongere werklozen, zo blijkt uit cijfers van UWV. Ongeveer 55 procent van de WW-uitkeringen van werknemers die 55 of ouder zijn, wordt wegens werkhervatting beëindigd. Bij werknemers tussen de 35 en 45 jaar ligt dat percentage met ongeveer 75 een stuk hoger. Zo’n 30 procent van de uitkeringen van oudere werknemers wordt om een andere reden beëindigd: (vervroegd) pensioen, arbeidsongeschiktheid of overlijden. Bij werknemers tussen de 35 en 45 jaar ligt dat percentage op ongeveer 10. Bovendien blijven oudere werknemers langer werkloos. Zo’n 35 procent van de WWuitkeringen van die categorie wordt pas na meer dan een jaar beëindigd. Bij werknemers van 35 tot 45 jaar ligt dat met 10 procent een stuk lager. Wel hebben oudere werknemers langer rechten kunnen opbouwen dan jongere werknemers. Omdat herstel van de werkgelegenheid voorlopig nog op zich laat wachten, zal het voor oudere werklozen moeilijk zijn om na langdurige inactiviteit opnieuw een baan in de bouw te vinden. Naast de sociale problemen voor de betrokkenen levert dit ook schade voor de Nederlandse economie op, omdat productiecapaciteit gedurende een lange periode niet zal worden benut en er veel kennis en ervaring verloren gaat.
De bouwnijverheid
33
Het aantal WW-gerechtigden dat bouwgerelateerd is, ligt veel hoger dan de eerder geschetste aantallen. Dat wordt duidelijk uit tabel 18. Daarin wordt het totaal aantal bouwgerelateerde WW-gerechtigden getoond. Dat is inclusief werkzoekenden met een bouwberoep, die bijvoorbeeld afkomstig zijn uit de uitzendsector of de land- en tuinbouw. Ook worden hierin de WW-gerechtigden meegeteld die bijvoorbeeld als installateur of elektricien werkzaam waren.
Tabel 18: WW-gerechtigden bouwgerelateerd, 2011-2012 UWV_Sector
Beroepscategorie
2011-Q4
2012-Q4
bouw-/Infraberoep
227
353
+56%
alle beroepen
8.813
16.037
+82%
bouw-/Infraberoep
2.899
4.578
+58%
Schildersbedrijf
alle beroepen
1.927
2.895
+50%
Stukadoorsbedrijf
alle beroepen
636
1.052
+65%
Dakdekkersbedrijf
alle beroepen
110
267
+143%
Mortelbedrijf
alle beroepen
45
68
+51%
Steenhouwersbedrijf
alle beroepen
25
41
+64%
Railbouw
alle beroepen
104
181
+74%
bouw-/Infraberoep
4.742
6.776
+43%
Totaal
19.528
32.248
+65%
Agrarisch bedrijf Bouwbedrijf Uitzendbedrijf
Overige sectoren
Mutatie 2011-2012
Bron: Fundeon, op basis van UWV
In totaal is het aantal WW-gerechtigden bouw/Infra ruim 32.000. Dat betekent dat er naast de ruim 20.000 WW-gerechtigden uit de bouw (inclusief bijvoorbeeld schilders, stukadoors en dakdekkers, in tabel 20 aangeduid als ‘alle beroepen’) er ook 12.000 WW-gerechtigden met een bouwberoep zijn die uit een andere sector komen. Het totaal aantal bouwgerelateerde WW-gerechtigden is in 2012 ten opzichte van 2011 met 65 procent gestegen. Duidelijk wordt dat het aantal WW’ers dat uit de bouwsector komt, met 82 procent veel sterker is gestegen dan het aantal WW’ers met een bouw- of Infraberoep uit andere sectoren. Zo steeg het aantal WW'ers bouw dat in de uitzendsector heeft gewerkt, met een kleine 60 procent. Tabel 19 laat zien voor welke beroepen de meeste WW'ers staan ingeschreven en in welke beroepen de toename van het aantal WW'ers het grootste is geweest. Getoond worden de beroepen waarvoor eind 2012 meer dan honderd WW'ers stonden ingeschreven. Als de groep ‘overig’ buiten beschouwing wordt gelaten, staan de meeste WW'ers ingeschreven voor de beroepen timmerkracht (4.388) en metselaar (1.886). In deze beroepen is ook de toename van het aantal WW'ers in 2012 erg groot (meer dan 100 procent).
De bouwnijverheid
34
Tabel 19: WW-gerechtigden naar beroep, sector bouwbedrijf respectievelijk alle sectoren, 2011 en 2012 (vierde kwartaal) Sector Bouw
Totaal
2011 Q4
2012 Q4
Mutatie in %
overig
3.096
4.744
+53%
timmerkracht
1.956
4.388
+124%
6.976
metselaar
936
1.886
+101%
2.600
uitvoerder bouw
444
834
+88%
1.209
assistent bouw en Infra
412
572
+29%
1.526
middenkaderfunctionaris bouw en Infra
186
492
+165%
2.289
leidinggevend hoger
243
458
+88%
1.568
straatmaker
287
442
+54%
525
machinist
189
383
+103%
978
tegelzetter
106
243
+129%
398
vakman Infra gww
116
184
+59%
304
betontimmerman
106
182
+72%
375
voeger
118
165
+40%
280
bouwkundige
97
152
+57%
709
restauratiemedewerker
48
123
+156%
172
114
123
+8%
143
dakdekker
63
111
+76%
321
betonstaalverwerker
65
111
+71%
287
wegmarkeerder
2012 Q4
Bron: Fundeon, op basis van UWV
3.1.2.
Niet-werkende werkzoekenden (NWW’ers)
De niet-werkende werkzoekenden (NWW’ers) die bij UWV staan ingeschreven, vormen een (deels) andere populatie dan de WW-gerechtigden. Zo kunnen WW’ers wel een uitkering hebben, maar niet actief op zoek zijn naar werk. Ook bijstandsgerechtigden, positieverbeteraars of met werkloosheid bedreigde werknemers kunnen bij UWV ingeschreven staan. Het aantal WW’ers en de ontwikkeling van dit aantal zijn de beste graadmeter voor de omvang en ontwikkeling van de werkloosheid. Het NWW-bestand biedt de mogelijkheid om gedetailleerder in te gaan op de samenstelling van de groep werkzoekenden. De NWW-gegevens kunnen ook worden gebruikt om een verhouding te schetsen tussen het aantal nietwerkende werkzoekenden en het aantal vacatures, naar beroep bijvoorbeeld. Tabel 20 laat de ontwikkeling van het aantal NWW’ers met een bouwberoep naar opleidingsniveau zien. De tabel maakt duidelijk dat de crisis de elementaire beroepen het minst zwaar heeft getroffen. De groei van het NWW-bestand voor die beroepen is met 11 procent veel lager dan het gemiddelde voor alle bouwgerelateerde beroepen. De hogere bouw-, weg- en waterbouwberoepen zijn zwaar getroffen. De groei van het aantal NWW’ers is met 62 procent hoog. De toename van NWW’ers voor elektrotechnische beroepen blijft achter bij de andere beroepsgroepen. Opvallend is dat het aantal bij UWV ingeschreven werkzoekend en gedeeltelijk arbeidsgeschikten over de hele linie zeer fors is toegenomen.
De bouwnijverheid
35
Tabel 20: NWW-bestand bouw naar beroepsgroep, 2011 en 2013 NWW
Gedeeltelijk arbeidsgeschikten
2011
2013 Mutatie in %
5.041
5.620
11%
256
856
234%
17.527
28.696
64%
508
2.028
299%
Middelbaar bouwkundig
8.319
11.445
38%
238
913
284%
Hoger bouwkundig
1.815
2.933
62%
45
168
273%
Lager weg- en waterbouwkundig
2.978
4.078
37%
81
321
296%
Middelbaar weg- en waterbouwkundig
1.334
2.159
62%
27
106
293%
368
570
55%
6
37
517%
Lager elektrotechnisch (niet automatisering)
1.554
1.920
24%
80
358
348%
Middelbaar elektrotechnisch (niet automatisering)
3.598
4.426
23%
104
361
247%
Hoger elektrotechnisch
607
621
2%
5
32
540%
Wetenschappelijk bouwkundig
829
890
7%
6
26
333%
Elementair bouw
Lager bouwkundig
Hoger weg- en waterbouwkundig
2011
2013 Mutatie in %
Bron: UWV
Op basis van UWV-gegevens valt ook een beeld te schetsen van de spanning op de arbeidsmarkt naar beroep. Daarvoor heeft UWV de spanningsindicator ontwikkeld. Deze indicator is het verhoudingsgetal 11 tussen het totaal aantal openstaande vacatures aan de ene kant en het aantal ingeschreven NWW’ers dat korter dan zes maanden niet-werkend is aan de andere kant. Tabel 21 maakt duidelijk voor welke beroepen er veel aanbod (van NWW’ers) is tegenover een gering aantal vacatures (ruime arbeidsmarkt) óf veel vacatures tegenover weinig ingeschreven NWW’ers (krappe arbeidsmarkt). De spanningsindicator geeft dus een goede indicatie van overschotten en tekorten. Het beeld in tabel 21 is divers. De beroepen zijn gerangschikt naar het hoogste aantal vacatures. De vraag naar assistent-onderhoudsmedewerkers is in vergelijking met het aantal ingeschreven NWW’ers voor dat beroep groot. Dat bleek ook al uit de beperkte toename van WW-gerechtigden voor dit beroep. Daarentegen is de arbeidsmarkt voor andere lagere en middelbare bouwplaatsberoepen zeer ruim te noemen. De vraag naar werkenden in de elektrotechniek en installatietechniek op middelbaar niveau is relatief behoorlijk. De arbeidsmarkt voor deze beroepen is krap.
11
Het totaal aantal openstaande vacatures is gebaseerd op Jobfeed. Dit bestand met internetvacatures is ontdubbeld, herwogen en opgehoogd naar het totaal aantal openstaande vacatures volgens het CBS.
De bouwnijverheid
36
Tabel 21: Spanningsindicator bouw Beroepen met een (zeer) krappe arbeidsmarkt
Beroepen met een (zeer) ruime arbeidsmarkt
KRAP 1. assistent onderhoudsmedewerker (schilder-, metsel-, timmerwerk, eigen gebouw; elementair) 2. uitvoerder weg- en waterbouw 3. weg- en waterbouwkundig opzichter (middelbaar) 4. manager bouw, bouwinstallatiebedrijven 5. elektrotechnisch monteur, installateur (zwakstroom) 6. elektronicamonteur (middelbaar) 7. tekenaar elektrotechniek; tekenaar-constructeur elektrotechniek (middelbaar) 8. installateur beveiligingsinstallaties
RUIM-ZEER RUIM 1. sjouwer, opperman 2. hulparbeider wegenbouw, grondwerk 3. betontimmerman, parketvloerenlegger, monteur systeembouw; bouwvaktimmerman (lager) 4. metselaar, tegelzetter, voeger, steenbewerker 5. huisschilder, verfspuiter 6. steigermaker 7. betonwerker, -productenmaker, -ijzervlechter; cement- en andere minerale productenmaker 8. schilder-behanger 9. wegenbouwarbeider, grondwerker bouw, straatmaker 10. allround loodgieter 11. onderhoudsloodgieter, verwarmingsonderhoudsmonteur 12. bouwkundig tekenaar-constructeur (middelbaar) 13. sanitair-, verwarmingsinstallateur (aanleg en onderhoud); gas-, pijpfitter 14. bouwcalculator (middelbaar) 15. assistent uitvoerder bouw; bouwkundig werkvoorbereider (middelbaar) 16. decor-, markiezen-, rolluikentimmerman; bouwvaktimmerman (middelbaar) 17. hei-, grondverzet-, wegenbouwmachinist 18. bouwkundig projectleider (hoger) 19. binnenhuisarchitect; architect, bouwkundig ontwerper-constructeur (hoger) 20. weg- en waterbouwkundig ontwerperconstructeur, verkeersplanoloog (hoger) 21. stedenbouwkundige; architect, bouwkundig ontwerper-constructeur (wetensschappelijk) 22. elektricien-installateur (bouwnijverheid)
KRAP-GEMIDDELD 9. uitvoerder bouw en -installatiewerk 10. landmeettechnicus, weg- en waterbouwkundig tekenaar; cartografisch, landmeetkundig tekenaar, weg- en waterbouwkundig tekenaar-constructeur (middelbaar) 11. bouwkundig tekenaar-constructeur (hoger), bouwkundig bestekschrijver 12. projectleider weg- en waterbouw ( hoger)
Bron: UWV
3.2.
Toekomst: tot 2016 en daarna
Het ROA doet een prognose voor de arbeidsmarktsituatie tot 2016. Dat het aantal vacatures in de bouw na 2014 behoorlijk stijgt en de uitstroom uit het onderwijs afneemt, wordt weerspiegeld in de arbeidsmarktsituatie in 2016 zoals die in tabel 22 wordt weergegeven. De tabel beschrijft of voor een bepaald beroep of beroepsgroep tot 2016 (enige) knelpunten voor werkgevers mogen worden verwacht.
Tabel 22: Knelpunten arbeidsmarkt bouw 2016 naar ROA-beroepsgroep Aantal werkenden
Baanopeningen tot
Knelpunten
2012 (x 1.000)
2016
2016
(x 1.000) Beroep Bouwvakkers
175
48
Groot
Aannemers en installateurs
180
62
Groot
Architecten en bouwkundige projectleiders
50
19
Groot
Weg- en waterbouwkundige arbeiders
20
4
Enige
Weg- en waterbouwkundige vakkrachten
30
16
Enige
Weg- en waterbouwkundige projectleiders en ontwerpers
10
3
Groot
Weg- en waterbouwkundigen (academisch)
26
13
Zeer groot
Monteurs
193
58
Groot
Elektronicamonteurs
8
4
Groot
Elektromonteurs
84
23
Groot
Bron: ROA (2011), Arbeidsmarkt naar opleiding en beroep 2016
De bouwnijverheid
37
Het ROA verwacht voor de twee grootste beroepsgroepen in de bouw, bouwvakkers (timmerlieden en metselaars et cetera) en aannemers en installateurs (samen goed voor 53 procent), in 2016 grote knelpunten in de personeelsvoorziening. Het zal voor werkgevers lastig worden om voor deze beroepen geschikt personeel te vinden. Hier liggen dus kansen voor (toekomstige) werkzoekenden die bereid en in staat zijn een bouwopleiding te volgen. De beroepsgroep van aannemers en installateurs is omvangrijk. Naast allround onderhoudsmedewerkers en loodgieters vallen er bijvoorbeeld ook specialistische installatieberoepen en een deel van het kader- en UTA-personeel onder. Ook voor de beroepsgroep elektromonteurs zal een groot knelpunt ontstaan. Hetzelfde geldt voor hoger opgeleide weg- en waterbouwkundigen. Ook voor de weg- en waterbouwkundige vakkrachten, monteurs en architecten verwacht het ROA knelpunten. Het gaat hierbij om beroepen waarvoor een mbo-3 of -4, of een hbo- of academische opleiding vereist is. In de afbouw en b&u zijn de knelpunten op de lagere niveaus groter dan in de infratechniek. De bezuinigingen leiden tot minder investeringsimpulsen in de Infra, waardoor het aantal knelpunten geringer is. Instroom vanuit opleidingen niet genoeg om aan vervangingsvraag te voldoen De vervangingsvraag in de bouw ligt gemiddeld op 10 procent van alle werknemers per jaar. Op dit moment bedraagt de instroom van nieuwe leerlingen slechts een derde van de vervangingsvraag. Het feit dat er nu nog geen arbeidsmarktkrapte wordt ervaren, kan dus geheel worden toegeschreven aan de gestagneerde bouwproductie. Wanneer deze weer op gang komt, ongeacht in welk jaar dat precies gebeurt, zal de krapte zich vrij snel doen voelen. Daarbij geldt dat ook als door gunstigere arbeidsmarktperspectieven de populariteit van bouwopleidingen weer toeneemt, de instroom nog steeds onvoldoende zal zijn om de krapte op te vangen. Het is belangrijk op te merken dat het niet noodzakelijk is dat de bouw weer op de oude productieniveaus terugkomt. Een kentering van dalende naar licht groeiende productie is waarschijnlijk al voldoende. Hoewel over de hele linie tekorten worden verwacht, zullen die volgens APE het hoogst zijn in vmbo- en mbo-opgeleid personeel. Bron: APE, Bouwen aan de toekomst (2012)
De bouwnijverheid
38
De bouwnijverheid
39
4.
Kansen
4.1.
Instroomprofiel bouw
UWV heeft het CBS gevraagd voor alle sectoren aan te geven door wie vacatures worden vervuld: werknemers uit een andere sector, schoolverlaters, zelfstandigen, uitkeringsgerechtigden of door nietuitkeringsgerechtigden (NUG). Ook is gevraagd wat de persoonskenmerken van deze nieuwe werknemers in de bouw zijn. Tabel 23 beperkt zich tot de intersectorale mobiliteit, dus de mobiliteit van buiten de bouw naar een baan in de bouw.
Tabel 23: Instroomprofiel sector Bouw naar herkomst 2009-2010 % van de instroom
Andere sector
2009-2010
Totaal
Niveau
bouw
alle sectoren
bouw t.o.v. andere
bouw
sectoren
2000-2010
Zeer hoog
++
70
55
Trend
w.v. zakelijke dvl. 15%
++
uitzend 12%
-
groothandel 6%
-
Metalektro 5%
-
Overige industrie 5%
+
Schoolverlaters*
10
17
Zeer laag
-
NUG/overig
10
14
Laag
--
Uitkering
7
11
Laag
-
WW
4
6
Laag
-
AO-uitkering
1
1
Gemiddeld
--
bijstand
1
2
Laag
-
andere uitkering
1
2
Laag
-
Zelfstandigen
3
3
Pensioen/vut
0
0
100
100
TOTAAL
Gemiddeld
0 n.v.t.
Bron: CBS, bewerking UWV
Tabel 23 maakt duidelijk dat de bouw vooral werknemers aantrekt uit andere sectoren. In 2010 was dat bij maar liefst 70 procent het geval. De zakelijke dienstverlening, waaronder ook de uitzendbureaus vallen, is de grootste leverancier. Het percentage van 70 is veel hoger dan het landelijke gemiddelde voor alle sectoren; bovendien is dit aandeel tussen 2000-2010 ook nog gestegen. In de sector lopen ook initiatieven om deze zij-instroom op peil te houden. Komindebouw.nl Komindebouw.nl is dé nummer 1 vacaturebank voor de bouw- en infrasector van Nederland. Voor het online werven van een nieuwe medewerker binnen de bouw- en infrasector maakt een groeiend aantal ondernemingen gebruik van komindebouw.nl. Vacatures, stageplaatsen en leerwerkplekken komen direct van aannemers, architecten- en ingenieursbureaus, woningcorporaties, overheden en andere werkgevers binnen de bouw- en infrasector. Een van de kernpunten van Komindebouw.nl is transparantie in de arbeidsmarkt. Komindebouw.nl staat voor een rechtstreeks contact tussen werkgevers en kandidaten, dus zonder tussenkomst van een uitzendbureau of intermediair. De website van Komindebouw.nl is op 23 april 2008 online gegaan. In bijna vijf jaar is zowel de website als de organisatie achter Komindebouw.nl gegroeid. De kracht van het portaal is dat wordt samengewerkt met branchebepalende organisaties. Daarmee wordt de 'sector' direct betrokken in de ontwikkeling en marketing van het portaal. Bouwend Nederland, CNV Vakmensen en FNV Bouw zijn inmiddels vaste relaties. Verder werkt komindebouw.nl samen met de Aannemersfederatie, de Fosag, NVAf, VSB en andere partijen. Komindebouw.nl functioneert als een flexibele netwerkorganisatie die snel en adequaat op veranderingen in de markt kan reageren. Meer informatie op: www.komindebouw.nl
De bouwnijverheid
40
Tegenover deze omvangrijke instroom uit andere sectoren staat dat maar weinig uitkeringsgerechtigden een baan in de bouw vinden. Zo is het aandeel in de instroom van WW'ers met 4 procent vrij laag en is het ook nog eens gedaald. Het aandeel van niet-uitkeringsgerechtigden en arbeidsgehandicapten in de instroom is zeer sterk afgenomen. Ook is het aandeel schoolverlaters laag en tussen 2000 en 2010 afgenomen. Wel past hierbij de kanttekening dat veel bbl-leerlingen vanuit een leerwerkbaan instromen naar een vast dienstverband bij een werkgever. Fundeon schat dat het hierbij om circa 75 procent van de schoolverlaters niveau 2 gaat. Deze leerwerkbanen komen niet tot uitdrukking in de cijfers van het CBS. De persoonskenmerken van instromers zijn weergegeven in tabel 24.
Tabel 24: Instroomprofiel sector Bouw naar persoonskenmerken, 2009-2010 % van de instroom
2009-2010
Totaal
Niveau
Trend
bouw
alle sectoren
bouw
bouw 2000-2010
Migrant (bv MOE-lander)
2
3
Laag
0
M
85
54
Zeer hoog
-
V
15
46
Zeer laag
+
15-25
29
29
Gemiddeld
--
25-45
48
49
Gemiddeld
+
45-55
17
16
Gemiddeld
+
55-65
7
6
Gemiddeld
++
Vanuit NWW-bestand
7
10
Laag
Autochtoon
86
76
Hoog
+
Allochtoon (westers, niet-westers)
14
24
Laag
-
Totale instroom
41.920
1.062.790
Waarvan uit andere sector
29.170
597.600
Instroom in % van de werkgelegenheid
12,1%
16,4%
Laag
Bron: CBS, bewerking UWV
Het aandeel ouderen is weliswaar vergelijkbaar met dat in andere sectoren, maar is tussen 2000 en 2010 zeer sterk gestegen. Het aandeel jongeren is juist zeer sterk gedaald. De tabel laat ook zien dat zo’n 2 procent van de instromers uit migranten bestaat. Dit zijn vooral MOE-landers. Hun aandeel ligt in werkelijkheid – zoals eerder beschreven – veel hoger, omdat zij meestal geen dienstbetrekking bij een bouwbedrijf hebben, maar voor een uitzendbureau of als zzp’er werken. Ook het aandeel allochtonen is laag en zelfs afgenomen tussen 2000 en 2010. In 2010 zijn er ruim 29.000 nieuwe werknemers in de bouw begonnen. Ten opzichte van de omvang van de werkgelegenheid bedraagt de instroom in dat jaar ruim 12 procent. Dat is een stuk lager dan in andere sectoren; de instroom voor alle sectoren tezamen bedroeg in 2010 ruim 16 procent. Ook hierbij geldt dat de instroom via leerwerkbanen omvangrijk is en niet in de cijfers tot uitdrukking komt.
4.2.
Kansen voor schoolverlaters
Dat de werkgelegenheid in de bouw over de hele linie onder druk staat, komt ook tot uitdrukking in het aantal kwalificaties waarvan de stichting Samenwerkingsverband Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) inschat dat er een goede (meer dan gemiddelde) stagemogelijkheid is.
De bouwnijverheid
41
Kans op werk en kans op stage SBB publiceert voor alle mbo-kwalificaties van alle kenniscentra de kans op werk en de kans op stage, ook regionaal (zie www.kansopwerk.nl, www.kansopstage.nl). Kans op werk toont de toekomstige kansen voor de afgestudeerde mbo'er (op alle vier opleidingsniveaus) in ruim zeshonderd beroepen. Het gaat om de kans voor een schoolverlater om een baan te vinden in het verlengde van zijn opleiding. Er wordt bekeken wat die kans is als de student nu met de opleiding begint en deze binnen de normale studieduur afrondt. Gaat het om een tweejarige opleidingen, dan gaat het dus om de kans op werk over twee jaar. Gaat het om een opleiding van 3 jaar, dan laat kans op werk het perspectief op een baan over 3 jaar zien. Kans op stage laat zien wat op dit moment de kans is om een stage of leerbaan te vinden voor de meer dan zeshonderd beroepsopleidingen in het mbo. Het toont of studenten dit jaar moeilijk of gemakkelijk een stage of leerbaan kunnen vinden.
Tabel 25 laat de kwalificaties met een (zeer) goede kans op werk zien, volgens de inschattingen van SBB en de kenniscentra Fundeon, Kenteq en Savantis.
Tabel 25: Kwalificaties met een (zeer) goede kans op werk Kans op stage Kwalificatie
Niveau
Monteur gas, water, warmte
2013
Kans op werk na opleiding
2
Bouw en Infra
+/=
+
Monteur data/elektra
2
Bouw en Infra
+/=
+
Eerste monteur gas, water, warmte
3
Bouw en Infra
+/=
+
Middenkaderfunctionaris
4
Bouw en Infra
=
+/=
Technicus data/elektra
4
Infratechniek
=
+
Technicus gas/warmte
4
Infratechniek
=
+
Technisch tekenaar
3
Werkvoorbereiden
=
+
Tekenaar-constructeur
4
Werkvoorbereiden
=
+
Werkvoorbereider fabricage
4
Werkvoorbereiden
=
+
Werkvoorbereider installatie
4
Werkvoorbereiden
=
+
Tekenaar-werkvoorbereider
4
Werkvoorbereiden
=
+
Opmeter
3
Werkvoorbereiden
=
+
Servicetechnicus elektrotechniek
4
Serviceapparatuur en installaties
=
+
Servicetechnicus koudetechniek
4
Serviceapparatuur en installaties
=
+
Servicetechnicus installatietechniek
4
Serviceapparatuur en installaties
=
+
Servicetechnicus werktuigbouwkunde
4
Serviceapparatuur en installaties
=
+
Technicus
4
Middenkader engineering
=
+
Commercieel technicus
4
Middenkader engineering
=
+
Allround ondernemer klussenbedrijf
3
Onderhoud en verbouwbedrijf
=
+
-
Creatieve en ambachtelijke techniek
-
Afbouw en onderhoud
Bron: SBB, bewerking UWV
Legenda + +/= =
Goede kansen Ruim voldoende kansen Evenwicht in kansen
=/-
Matige kansen
-
Geringe kansen
In de bouw en Infra bieden drie kwalificaties (monteur gas/water/warmte en data/elektra) een goede kans op werk en eveneens drie kwalificaties ruim voldoende kansen op een stageplaats. Net als de andere sectoren hebben de Infra-deelnemers op dit moment moeite een stage- of leerwerkplek te vinden. Positieve uitzondering vormen de monteurs infratechniek (data/elektra, gas/water/warmte) die dankzij inspanningen van de nutsbedrijven aan de slag kunnen in het onderhoud aan kabels en leidingen. De kans op werk is eveneens positief voor de monteurs in de ondergrondse netwerken die bij gebrek aan nieuwbouw worden ingezet voor onderhoudswerkzaamheden. Hoewel de beroepspraktijkvormingsmarkt voor de meeste bouw- en Infra-opleidingen op dit moment matig tot gering is, kunnen deelnemers voor de opleiding middenkaderfunctionaris (bol 4) nog redelijk worden geplaatst. Voor deze functie zijn de
De bouwnijverheid
42
vooruitzichten op werk behoorlijk tot goed. De vooruitzichten zullen waarschijnlijk alleen nog maar beter worden omdat Fundeon nu al een verschuiving van bouwplaatspersoneel naar uitvoerend technisch personeel ziet. In de installatietechniek bieden vijftien kwalificaties een goede tot zeer goede kans op werk, met name op niveau 4. Voorbeelden zijn servicetechnicus koudetechniek, installatietechniek en elektrotechniek. Er is voor deze beroepen op dit moment evenwicht tussen de behoefte naar en aanbod van stageplaatsen. In de afbouw, onderhoud en hen de creatieve en ambachtelijke techniek(glas) zijn er geen kwalificaties die een (zeer) goede kans op werk laten zien. Het sombere beeld verbetert de komende jaren aanzienlijk. Vanwege een toenemende vervangingsvraag, aantrekkende bouwproductie en een tekort aan instroom uit het onderwijs nemen de knelpunten voor werkgevers na 2014 in rap tempo toe. ROA verwacht in 2016 goede tot zeer goede instroomperspectieven voor schoolverlaters in de bouw (tabel 26).
Tabel 26: instroomperspectieven schoolverlaters 2016 Opleiding
Knelpunten 2016
Arbeidsmarktperspectief 2016
vmbo bouw
zeer groot
zeer goed
vmbo installatietechniek
groot
goed
vmbo elektrotechniek
groot
goed
mbo bouw
groot
goed
mbo grond- weg- en waterbouw
groot
goed
mbo installatietechniek
geen
slecht
mbo werktuigbouw en mechanische techniek
groot
goed
mbo elektrotechniek
groot
goed
hbo bouwkunde
enige
redelijk
hbo civiele techniek
groot
goed
hbo werktuigbouwkunde
groot
goed
hbo elektrotechniek
groot
goed
zeer groot
zeer goed
groot
goed
zeer groot
zeer goed
vrijwel geen
matig
wo bouwkunde wo civiele techniek wo werktuigbouwkunde wo elektrotechniek Bron: ROA (2011), Arbeidsmarkt naar opleiding en beroep 2016
Enige uitzondering is volgens ROA het mbo installatietechniek. Daar zouden geen knelpunten te verwachten zijn en zou het arbeidsmarktperspectief slecht zijn. Dit beeld wordt door de sector evenwel niet herkend en is ook strijdig met de gegevens over kans op werk en kans op stage. In de kaders worden enkele voorbeelden belicht van innovatieve en inspirerende opleidings- en loopbaanprojecten in de bouw. Espeq in Noord-Holland is een voorbeeld van een regionaal opleidingsbedrijf.
Meer informatie: www.espeq.nl
De bouwnijverheid
43
Loopbaantraject Bouw & Infra biedt omscholing
Het Loopbaantraject Bouw & Infra geeft werknemers in de bouw en Infra de mogelijkheid om zich om te scholen naar een ander beroep. Dat kan een stap hogerop zijn, maar ook een stap opzij. In de meeste gevallen wordt omgeschoold naar een andere functie in de bouw- en infrasector. Alleen wanneer er sprake is van gezondheidsproblemen kan de deelnemer zich laten omscholen naar een beroep buiten de sector. Een onderzoek door een arboarts bepaalt of de werknemer het risico loopt om binnen vier jaar uit te vallen. Het doel van het Loopbaantraject is echter om zoveel mogelijk werknemers te behouden voor de bouw- en infrasector. Het Loopbaantraject Bouw & Infra is voor iedereen van elke leeftijd, elk niveau en met of zonder diploma. De enige voorwaarde is dat de deelnemer werkt volgens de cao voor de Bouwnijverheid en de werkgever premie voor hem afdraagt aan het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid (O&O-fonds). Een werknemer kan zich één keer in de vijf jaar aanmelden voor een loopbaantraject. Tijdens een loopbaantraject biedt de trajectadviseur ondersteuning. Deze bekijkt samen met de deelnemer welke functie bij de deelnemer past en welke opleiding of cursus daarvoor nodig is. Een opleiding volgen via het Loopbaantraject kan alleen bij een volledige loopbaanstap. Taken en verantwoordelijkheden van de huidige functie moeten verschillen van de nieuwe functie. Belangrijk is dat een loopbaantraject vrijwillig en individueel is. Meer informatie op: www.fundeon.nl/loopbaantraject.
4.3.
Kansen voor niet-werkende werkzoekenden
Op basis van zijn polisadministratie heeft UWV in kaart gebracht in welke sector NWW'ers afkomstig uit de bouw een nieuwe bestemming vinden. Tabel 27 toont de resultaten.
Tabel 27: NWW'ers ex-bouw naar bedrijfstak van bestemming, 2010 en 2011
Totaal
2010
2011
Aantal NWW
Aantal NWW
18.579
16.252
Bedrijfstak na NWW Bouwnijverheid
7.891
7.126
Financiële en zakelijke dienstverlening
5.475
3.825
Industrie en delfstoffen
822
620
Handel
763
490
Overige sectoren
976
707
Niet in polis
2.652
3.484
Bron: UWV
Tabel 27 laat zien dat de meeste ex-werknemers uit de bouw in diezelfde bouw weer een nieuwe baan vinden. In 2010 gold dat voor bijna 8.000 NWW’ers en in 2011 voor ruim 7.000. De financiële en zakelijke dienstverlening, waaronder ook de uitzendsector valt, is ook een populaire bestemming, maar het aantal NWW’ers dat hier in 2011 een nieuwe baan vond, is wel met ruim 1.500 afgenomen. Ex-werknemers uit de bouw komen nauwelijks in andere dan de twee genoemde bedrijfstakken aan het werk. Het aantal NWW’ers dat (als werknemer) weer aan het werk is gekomen, is in een jaar tijd met meer dan 2.000 gekrompen. In deze cijfers is niet meegenomen in hoeverre NWW’ers als zelfstandige aan het werk gaan. Daarover zijn geen cijfers bekend. Het aantal NWW’ers dat vanuit de bouw in een andere sector een baan vindt, is veel groter dan het aantal NWW’ers dat niet in de bouw werkte maar daar in 2010 of 2011 wel werk in vond. Dit wordt getoond in tabel 28. Alleen de instroom van NWW‘ers die in de zakelijke dienstverlening (inclusief uitzenden) hebben gewerkt, kent een substantiële omvang. De totale omvang van de instroom van NWW’ers uit een andere sector is de afgelopen jaren zeer beperkt gebleven. Na de crisis liggen hier groeiperspectieven.
De bouwnijverheid
44
Tabel 28: instroom van NWW’ers vanuit andere sector in de bouw, 2010 en 2011 2010
2011
Aantal NWW
Aantal NWW
4.272
3.673
2.068
1.870
Handel
530
510
Industrie
595
429
Overige sectoren
618
543
Niet in polis
461
321
Totaal
Bedrijfstak voor NWW Zakelijke dienstverlening
Bron: UWV
Oudere werkzoekende vakkrachten straks hard nodig Het is volgens Fundeon de vraag of metselaars en timmermannen boven de 45 jaar terug zullen keren in het arbeidsproces als de bouwproductie aantrekt. Is dat niet het geval en herstelt de instroom van leerlingen zich onvoldoende, dan verliest de bedrijfstak gekwalificeerd personeel. Daarmee dreigt er zowel een kwantitatief als een kwalitatief tekort aan arbeidskrachten. Kwantitatief omdat er onvoldoende arbeidskrachten zullen zijn om straks aan de vraag te kunnen voldoen en kwalitatief omdat oudere vakkrachten verdwijnen en er onvoldoende aanbod komt vanuit de vakopleiding. Met de oudere werknemers verdwijnen ook de leermeesters die onmisbaar zijn voor de begeleiding van leerlingen. Om het opleiden in de praktijk, waaraan de bedrijfstak hecht, voor de toekomst veilig te stellen is het volgens Fundeon nodig om oudere werknemers te behouden voor en terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Daarnaast moet de bedrijfstak inzetten op zij-instroom zoals dat in de Infra al jaren gebruikelijk is. Dit zal niet eenvoudig zijn, want er zijn nu al technische sectoren die met tekorten kampen en in dezelfde vijver vissen. Bovendien zal de beroepsbevolking vanaf 2020 krimpen als gevolg van demografische ontwikkelingen. Daardoor krijgen alle sectoren met hetzelfde probleem te maken en zullen ze allemaal hun best doen om de schaarse arbeidskrachten voor zich te winnen. Bron: Fundeon, 2013
In de kaders worden enkele voorbeelden gegeven van projecten en activiteiten die mensen met afstand tot de arbeidsmarkt kansen willen bieden. Handleiding social return voor opdrachtnemers in de bouw en Infra TNO heeft in opdracht van de Commissie Arbeidsmarktzaken van de cao-partners in de bouw een handleiding social return geschreven. De inhoud van deze handleiding is gebaseerd op onderzoek van TNO, interviews met vijf bouw- en infrabedrijven die er ervaring mee hebben en suggesties van sociale partners.
Social return betekent dat een opdrachtgever met opdrachtnemers afspraken maakt over het leveren van een bijdrage aan werk(ervaring) voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dit gebeurt vooral bij inkoop en aanbesteding van werken en diensten, soms ook van leveringen. Vooral overheden passen social return toe. Woningbouwverenigingen beginnen er nu mee. Vaak gaat het om een verplichting, maar niet altijd. Het bekendste voorbeeld is de 5-procentregeling. Die houdt in dat een opdrachtnemer 5 procent van de aanneem- of loonsom moet besteden aan het inzetten van uitkeringsgerechtigden. Overheden zoals het Rijk (ministeries, Rijkswaterstaat en Rijksgebouwendienst), provincies, waterschappen en gemeenten hanteren social return vooral bij aanbestedingen waarbij dit relatief eenvoudig te realiseren is omdat ze veel lager geschoold werk bevatten. Dat is bijvoorbeeld het geval in de bouw, onderhoud, groenvoorziening, schoonmaak, catering en zorg. De handleiding social return biedt praktische tips en trucs en is te vinden op: http://www.tno.nl/downloads/handleiding_social_return_werkgevers_bouw_infra1.pdf
De bouwnijverheid
45
150 mensen aan het werk in bouw, metaal en schildersbranche
In 1,5 jaar tijd moeten 150 deelnemers (opnieuw) een baan hebben als schilder, stukadoor, elektrotechnicus of bouwvakker door het project 'Versterken brede leerwerkomgeving Gelderland'. Jonge en oudere werknemers die nu werkloos thuis zitten of werkloos dreigen te worden, kunnen aan het project deelnemen. De provincie Gelderland subsidieert het project.
De coöperatieve vereniging Schilder^sCOOL Zutphen werkt hiervoor samen met ROC Aventus en de opleidingsbedrijven van de bouw, metaal, installatiewerk, schilders en stukadoors. Gedeputeerde Jan Jacob van Dijk: ‘We weten dat straks alle vakkrachten hard nodig zijn. De vraag naar gekwalificeerd personeel in de techniek neemt fors toe. Daarom is het een uitstekend initiatief dat de opleidingsbedrijven gezamenlijk investeren in behoud van en het opleiden van nieuwe vakkrachten.’ Het project richt zich specifiek op potentiële werknemers die geen werk hebben en nu een WW-uitkering of een bijstandsuitkering hebben. Ook mensen met enige afstand tot de arbeidsmarkt kunnen voor scholing en een baan in aanmerking komen. Leeftijd is daarbij ondergeschikt. De motivatie van de deelnemer en de deelname aan werk staan voorop. De eerste aanmeldingen voor het project zijn al binnen. In het project volgen werknemers onderwijs in meerdere disciplines en werkzaamheden die op de bouw uitgevoerd worden. De leerlingen zijn extra aantrekkelijk voor de werkgevers doordat ze meerdere facetten leren. Door de daling van het aantal opdrachten en de daarmee afnemende inkomsten, zien de bouw en aanverwante bedrijfstakken zich op dit moment genoodzaakt personeel te ontslaan. Dit terwijl op (middel)lange termijn, mede als gevolg van de pensionering van grote groepen werknemers en steeds lager aantal jongeren dat voor techniek kiest, de vraag naar gekwalificeerd personeel in de sector techniek juist zal toenemen. www.Gelderland.nl, 4 juni 2012
Bouwvakker vindt snel weer baan na ontslag De werkgelegenheid in de bouw is in de regio Achterhoek met 8 procent flink hoger dan het landelijk gemiddelde: 5 procent. Maar dat betekent ook dat de malaise in de bouw in deze regio extra hard aankomt. Verbeteringen lijken er voorlopig niet te komen. 11.000 Achterhoekers werken nu nog in de bouw. Het UWV Werkbedrijf verwacht dat dit aantal verder daalt. Door 18 faillissementen in de Achterhoekse bouwsector zijn dit jaar 454 medewerkers ontslagen. Maar veel bouwvakkers vinden snel weer werk in andere sectoren. 'Ik vrees dat we er nog niet zijn qua aantallen ontslagen', zegt Henk Korten, vestigingsmanager van het UWV in de Achterhoek. 'We kunnen moeilijk peilen waar het dieptepunt in de bouw zal liggen. Pas als de wereldhandel en de export aantrekken, zal dat een gunstige uitstraling hebben op de bouwsector.' Hoewel er geen reden is voor tevredenheid over de huidige gang van zaken in de bouw, geven de cijfers van het UWV Werkbedrijf ook positieve signalen af. Honderden bouwvakkers hebben de afgelopen anderhalf jaar werk gevonden in andere sectoren. 'Het is niet precies na te gaan in welke sector die mensen nieuw werk hebben gevonden. Wel zijn het in hoofdzaak technische beroepen, maar ze komen ook in de handel terecht', zegt Henk Korten. 'We hadden niet verwacht dat zoveel bouwvakkers zo snel weer werk zouden vinden.' Veel bouwvakkers steken volgens hem 'horizontaal' over naar een andere werkgever. Zonder dus lange tijd 'in een uitkering' te zitten. Korten snapt wel dat bouwvakkers snel weer een baan vinden. 'Weliswaar daalt het aantal vacatures in de Achterhoek, maar werkgevers in diverse sectoren, vooral in de techniek, hebben problemen bij het aantrekken van nieuwe medewerkers. De beroepsgroep bouwvakkers heeft in de Achterhoek het imago van "mouwen opstropen". Bouwvakkers staan bij andere werkgevers te boek als ongecompliceerde werknemers. Die willen ze graag hebben.' De Stentor / Gelders Dagblad, 17-10-2012
4.4.
Uitstroomkansen
In opdracht van UWV heeft het CBS voor twintig sectoren een uitstroomprofiel opgesteld. Daarin wordt beschreven welke bestemming werknemers uit de bouw hebben gevonden: een baan in een andere sector, pensioen, uitkeringsgerechtigd et cetera. De gegevens hebben betrekking op het (crisis-)jaar 2010. Tabel 29 toont de resultaten voor de bouw. De helft van de ex-werknemers uit de bouw heeft een baan in een andere sector gevonden. Dat ligt iets onder het gemiddelde voor alle sectoren. Uitzendbureaus (12 procent) en de overige zakelijke dienstverlening (9 procent) vormen de belangrijkste bestemmingssectoren. De uitstroom naar een uitkering ligt hoger dan gemiddeld. Dat geldt in het bijzonder voor de uitstroom naar de WW. Eén op de zestien uitstromers wordt zzp’er. Dit aantal ligt hoger dan in andere sectoren.
De bouwnijverheid
46
12
De gemiddelde totale verblijfsduur van werknemers in de bouw is volgens APE vijftien jaar. Een kwart van alle werknemers verlaat de bouw binnen vijf jaar en nog eens een kwart binnen tien jaar. De relatief korte verblijfsduur versterkt het effect van vergrijzing: de blijvers zijn gemiddeld ouder dan degenen die de sector verlaten. De bouw kent een jaarlijkse natuurlijke uitstroom van ongeveer 10 procent. Het aantal werknemers dat in 2010 de bouw verliet, ligt evenwel veel hoger. Toen stroomde 15 procent van de werknemers uit. Dit geeft eens temeer aan hoezeer de crisis op de bouwwerkgelegenheid heeft ingegrepen.
Tabel 29: Uitstroomprofiel sector Bouw % van de uitstroom
2009-2010
Totaal
bouw
alle sectoren
Niveau bouw t.o.v. andere sectoren
Van werk naar werk
51
Naar uitkering
54
21
Laag
18
Hoog
WW
14
10
Hoog
AO
2
2
Gemiddeld
bijstand
1
2
Laag
overige uitkering
4
4
Gemiddeld
Naar pensioen
10
6
Zeer hoog
Naar overig
18
22
Laag
student
2
5
Zeer laag
zelfstandige
6
4
Hoog
overig
10
13
Hoog
Top-5 sectoren (als percentage van de uitstroom naar andere sector) Uitzendbureaus 12%
Uitzendbureaus, 12%
Overige zakelijke dvl. 9%
Overige zakelijke dvl. 12%
Overige industrie 6%
Groothandel, 9%
Groothandel 4%
Zorg, 9%
Metaal 4%
Overige industrie, 5%
Totale uitstroom
53.610
1.074.600
waarvan naar andere sector
27.330
584.110
Uitstroom in % van de
15,0%
16,6%
Laag
werkgelegenheid
Bron: CBS, bewerking UWV 13
Gegevens van APE , die zijn gebaseerd op een enquête van het EIB in 2011, kleuren deze uitstroomgegevens verder in. Het uitstroompercentage is het hoogst onder de jongste werknemers. Het gaat om leerlingen die voortijdig hun bbl-opleiding afbreken en om starters die de sector verlaten omdat het bouwvak hen tegenvalt. Maar liefst 40 procent van de jongeren met een vmbo-opleiding verlaat de sector binnen twee jaar. Ook al is het in andere bedrijfstakken eveneens gebruikelijk is dat jongeren in 12 13
APE (2012), Bouwen aan de toekomst APE (2012), Bouwen aan de toekomst
De bouwnijverheid
47
het begin van hun loopbaan vaak van werkgever veranderen (jobhoppen), in de bouw lijkt er ook iets anders aan de hand te zijn. Een belangrijke reden om te stoppen is dat de mentaliteit van de jongeren niet aansluit bij de cultuur die in de bouw heerst, aldus APE. Ook op basis van de gegevens van het ROA is een beeld te geven van de uitstroomperspectieven voor werknemers uit de bouw. In tabel 30 is per ROA-beroepsgroep weergegeven in welke vergelijkbare beroepen in andere sectoren mensen werken, en hoe de werkgelegenheid zich voor dat beroep tussen 2006 en 2010 heeft ontwikkeld.
Tabel 30: belangrijkste bedrijfssectoren bouwberoepen Beroep
% dat werkt in Trend bouw
% dat werkt in andere
Trend andere
bedrijfssectoren
bedrijfssectoren 06-10
de bouw
06-10
Bouwvakkers
71,1%
0
Hout- en bouwmaterialen 11,6%
-
Aannemers en installateurs
66,9%
0
Hout- en bouwmaterialen 10,4%
+
Zakelijke dienstverlening 6%
-
Zakelijke dienstverlening 32,3%
0
Overheid 10,6%
+
Architecten en bouwkundig
29,4%
-
projectleiders
Weg- en waterbouwkundige
75,4%
0
arbeiders Weg- en waterbouwkundige
57,4%
0
vakkrachten
Weg- en waterbouwkundige
26,6%
++
projectleiders en ontwerpers Weg- en waterbouwkundigen
5,5%
0
(academisch)
Monteurs
Elektromonteurs
8,5%
44,3%
0
0
Overheid 8,5%
nb
Landbouw en visserij 3,5%
++
Overheid 12,8%
0
Landbouw en visserij 7,3%
-
Zakelijke dienstverlening 6,7%
--
Overheid 35%
-
Zakelijke dienstverlening 28,9%
0
Zakelijke dienstverlening 57,4%
0
Overheid 17,9%
-
Handel en reparatie 30,7%
0
Machine-industrie 9,6%
0
Communicatie 7,7%
0
Zakelijke dienstverlening 4,7%
--
Bron: ROA
Het beeld is niet rooskleurig. De belangrijkste uitwijksector voor bouwberoepen is de hout- en timmerindustrie, respectievelijk houtgroothandel. Voor architecten en bouwkundig projectleiders is de trend van 2006 tot 2010 negatief geweest. Voor weg- en waterbouwkundige projectleiders en ontwerpers was die weliswaar positief, maar gelet op de economische ontwikkelingen in de afgelopen jaren is het de vraag of dit beeld nog steeds klopt. Voor aannemers en installateurs waren de uitwijkmogelijkheden positief richting hout- en bouwmaterialen, en voor architecten en bouwkundig projectleiders richting overheid. Hier geldt dezelfde conclusie: met de bezuinigingen op infrastructuur en gebouwen zijn de mogelijkheden binnen de sector Overheid op dit moment ook niet groot. Er waren uitstroommogelijkheden voor weg- en waterbouwkundige arbeiders richting overheid en landbouw, maar de uitstroommogelijkheiden voor gww-vakkrachten richting de landbouw zijn juist negatief. Gelet op dit sombere beeld is het van belang om medewerkers niet alleen op eigen kracht naar ander werk te laten zoeken, maar dit vanuit de sector te faciliteren. In de kaders zijn enkele voorbeelden beschreven van projecten en activiteiten, die de mogelijkheden om via VWNW een andere baan te vinden beogen te vergroten. FNV Bouw succesvol met van-werk-naar-werk Actieve betrokkenheid van de vakbond is belangrijk bij succesvolle begeleiding van-werk-naar-werk. Dat blijkt uit de evaluatie van de Tijdelijke Regeling Van Werk Naar Werk, die minister Kamp onlangs naar de Tweede Kamer stuurde. Met geld van de Tijdelijke Regeling zijn 9 projecten gefinancierd. Eén van die projecten is uitgevoerd door FNV Bouw.
De bouwnijverheid
48
Regiobestuurders van FNV Bouw hebben met geld van het Ministerie van SZW professionele van-werk-naarwerkbegeleiding geregeld voor 76 mensen die anders hun baan waren kwijtgeraakt. Nu heeft twee derde van hen weer werk gevonden.
De doelstelling van FNV Bouw was om voor 50 mensen begeleiding en scholing te regelen. Dat zijn er uiteindelijk 76 geworden. Samen met werkgevers en sectorale instellingen zorgde FNV Bouw voor begeleiding en scholing van de deelnemers. Van hen maakte 60 procent al de overgang naar een nieuwe baan. De andere 40 procent wordt nog begeleid. Dat zijn goede resultaten, vooral omdat de deelnemers aan het project lager geschoold waren dan gemiddeld, en er door de bank genomen al een dienstverband van 19 jaar op hadden zitten. Dat is een categorie werknemers die moeilijk overstapt naar een nieuwe baan. FNV Bouw is blij met het resultaat. Vice-voorzitter Charley Ramdas: 'We hebben aangetoond dat we er bij moeten zijn als werknemers ontslagen worden. In de eerste plaats natuurlijk om ontslag te voorkomen als het nog vermeden kan worden, en voor een goede schadeloosstelling voor werknemers. Maar de vakbond moet er óók zijn om mensen te steunen in een heel moeilijke tijd. Niet met mooie woorden, maar met echte steun bij het vinden van ander werk. De subsidie heeft ons daarbij op weg geholpen, en op dat pad gaan we in de toekomst verder. www.fnvbouw.nl, 31 juli 2012
Extra geld voor 'Werk naar Werk' in verschiet
Van Werk Naar Werk-trajecten helpen in 60 procent van de gevallen mensen die ontslagen dreigen te worden aan een nieuwe baan. Dat blijkt uit de resultaten van negen VWNW-projecten over de afgelopen twee jaar. Minister Lodewijk Asscher van Sociale Zaken is tevreden en heeft 300 miljoen in het vooruitzicht gesteld voor een vervolg. Nieuwe baan De afgelopen twee jaar hebben 680 werknemers deelgenomen aan projecten in negen bedrijven in verschillende sectoren als de schildersbranche, de bouw en de grafische industrie. 404 van hen hebben een nieuwe baan gevonden. De meeste mensen zijn overgestapt naar een tijdelijke baan (74 procent). De helft van hen is minder gaan verdienen en vier op de tien kregen een lagere functie. Sectorfondsen De verschillen tussen de projecten zijn groot, zo blijkt uit het evaluatierapport. Sommige bedrijven behaalden een beter resultaat dan beoogd, andere bleven ver achter bij de prognoses. De kans van slagen bleek het grootst bij bestaande, goedlopende samenwerkingsverbanden, zoals sectorfondsen en de samenwerking tussen sociale partners. Zij werkten samen door bijvoorbeeld werknemers te scholen voor een andere baan. Ook helpt het als vakbonden zorgen voor afspraken in de cao of het sociaal plan. Voorwaarde voor succes ‘Uit de experimenten blijkt dat het creëren van voldoende draagvlak bij zowel werkgevers en werknemers als bij de samenwerkende partijen de eerste voorwaarde voor succes is,’ aldus minister Lodewijk Asscher op een werkgeversbijeenkomst in Gelderland waar het rapport werd gepresenteerd. ‘Maar ook door gebruik te maken van bestaande netwerken. Bedrijven kennen elkaar onderling. Ze voelen zich verbonden door de affiniteit met de sector.’ 300 miljoen Volgens de minister hebben de projecten, die in totaal 2 miljoen euro hebben gekost, een mooi resultaat behaald dat hoop biedt voor de toekomstige arbeidsmarkt. Hij wil dan ook met de sociale partners in gesprek over een vervolg om meer sectoren te betrekken. ‘Als sectoren met goede plannen komen ben ik bereid die mede te financieren, daar is al 300 miljoen euro voor gereserveerd’, aldus de minister. Het onderzoeksrapport Evaluatie Van Werk Naar Werk van Cap Gemini is te vinden op: www.rijksoverheid.nl. Bron: Binnenlands Bestuur, 17 januari 2013
De bouwnijverheid
49
4.5.
Kans op werk naar regio
Ten slotte het beeld van de ontwikkeling van de werkgelegenheid en het aantal vacatures in de bouw naar arbeidsmarktregio. In tabel 31 wordt een overzicht gepresenteerd. De tabel is als volgt opgebouwd: Kolom 1: Arbeidsmarktregio Kolom 2: Totaalbeeld (zie uitleg hieronder) Kolom 3: Omvang van de werkgelegenheid 2012 (x 1.000 banen) op basis van CBS Kolom 4: Percentueel aandeel bouw in de regionale werkgelegenheid Kolom 5: Groei of krimp van de werkgelegenheid in 2013 ten opzichte van 2012. Kolom 6: Groei of krimp van het aantal vacatures bouw in 2011 ten opzichte van 2010 Kolom 7: Vacaturegraad 2010-2011. Aantal vacatures gedeeld door het aantal banen. Met kleur is aangegeven hoe de arbeidsmarkt zich in de betreffende regio ontwikkelt. Oranje en rood zijn de regio’s die lager dan gemiddeld scoren, groene regio’s doen het beter dan gemiddeld.
Legenda Veel beter dan het landelijke gemiddelde
+2
Beter dan het landelijke gemiddelde
+1
Gelijk aan het landelijke gemiddelde
0
Slechter dan het landelijke gemiddelde
-1
Veel slechter dan het landelijke gemiddelde
-2
Het totaalbeeld komt dan tot stand door de punten op te tellen: ++ >+2 +
+2
0
-1 - +1
-
-2
--
< -2
Veel beter dan gemiddeld doet de bouw het in Midden-Utrecht, Drechtsteden, Zeeland West-Brabant en Noordoost-Brabant. Beter dan gemiddeld doet de bouw het in Stedendriehoek, Midden-Gelderland en Rijnmond. Veel slechter dan gemiddeld doet de bouw het in Groningen en Friesland, Flevoland, ZuidKennemerland, Zaanstreek-Waterland, Gooi en Vechtstreek, in Holland-Rijnland, Noord- en MiddenLimburg en Zuid-Limburg. In deze arbeidsmarktregio’s krimpt de werkgelegenheid in 2013 sterker dan gemiddeld, en nam het aantal vacatures in 2012 sterker af dan gemiddeld. De andere arbeidsmarktregio’s zitten rond het gemiddelde. Bij deze uitkomsten moet wel in aanmerking worden genomen dat in de bouw veel wordt gependeld. Veel bouwvakkers uit het Noorden werken bijvoorbeeld in Oost- of Midden-Nederland. Dit biedt perspectieven voor mensen in regio's die zich minder gunstig ontwikkelen. Ontwikkelt de arbeidsmarkt zich in een andere – qua afstand bereikbare – regio gunstiger, dan liggen daar voor hen arbeidsmarktperspectieven.
De bouwnijverheid
50
Tabel 31: Werkgelegenheid en ontstane vacatures bouw naar arbeidsmarktregio Arbeidsmarktregio
TOTAAL
Banen van
Aandeel in
Groei/
Groei/krimp
Vacature-
werknemers
regio in %
krimp
vacatures
graad
2012
2013 in
2011
X 1.000
%
in %
Groningen
--
10
3,9
-1,3
-7.7
4,7
Friesland
--
13
5,1
-1,2
-18,9
4,1
Drenthe
0
8
5,0
-1,3
+5,4
3,8
IJsselVechtstreek
0
15
6,5
-0,9
+2,6
4,3
Twente
0
17
6,1
-1,1
-13,3
5,5
Flevoland
--
5
3,5
+0,1
-12,3
5,9
Stedendriehoek
+
13
4,5
-1,3
+4,3
9,1
Midden-Gelderland
+
13
4,0
-1,0
+38,6
8,6
Zuid-Gelderland
0
6
4,2
-0,7
+42,0
7,3
Achterhoek
0
8
6,5
-1,7
+21,5
4,2
Rivierenland
0
6
5,8
-1,0
-10,5
10,7
NH-Noord
0
13
5,3
-1,5
+0,5
7,2
Zuid-Kennemerland
--
6
3,9
-1,2
-28,1
6,8
Zaanstreek-Waterland
--
8
7,6
-1,3
-30,2
6,3
Groot-Amsterdam
0
17
2,1
-0,6
-10,2
11,5
Oost-Utrecht Midden-Utrecht Gooi en Vechtstreek Midden-Holland
0
8
5,1
-1,2
-9,9
8,8
++
22
4,6
-0,9
-1,8
10,2
--
3
2,8
-1,6
-15,9
5,8
0
7
7,1
-0,8
-8,8
7,1
++
18
9,3
-1,4
+8,2
8,4
Holland-Rijnland
--
10
4,6
-1,4
-19,4
6,6
Rijnmond
+
37
5,6
-1,1
-5,6
7,1
Haaglanden
0
18
3,4
-0,6
-28,9
7,4
Zeeland
++
8
5,3
-1,2
+15,4
12,3
West-Brabant
++
15
5,1
-1,4
+7,7
8,7
0
8
3,8
-0,9
+31,9
6,5
NO-Brabant
++
17
5,6
-1,2
+12,1
7,8
ZO-Brabant
0
16
4,2
-0,9
-2,3
5,7
NM-Mimburg
--
9
3,8
-1,5
+34,1
4,6
Zuid-Limburg
--
9
3,5
-1,8
+4,6
7,2
4,6
-1,1
-1,4%
7,3
Drechtsteden
Midden-Brabant
Totaal
362
Gemiddeld
12,1
Bron: UWV
De bouwnijverheid
51
5.
Conclusie
Uit deze Sectorbeschrijving Bouwnijverheid blijkt dat de ruime arbeidsmarkt in de bouw met een hoge werkloosheid naar verwachting van tijdelijke aard is. Verwacht wordt dat de bouwproductie na de crisis aantrekt en dat er ook in segmenten van de bouw sprake zal zijn van een inhaalslag. Daarom ontstaat na de crisis veel vraag naar vakbekwaam personeel. De instroom in de bouwopleidingen is de afgelopen jaren sterk teruggelopen en de vervangingsvraag naar personeel neemt op termijn toe vanwege de vergrijzing. Het is voor de bouw van belang om deze spagaat op een goede manier op te lossen. De bouw moet overleven, maar moet ook vakbekwaam personeel vasthouden en de instroom in de mboopleidingen voor de bouw – op alle niveaus – vergroten. Tegelijkertijd veranderen de functie-eisen voor bouwpersoneel. Het bouwproces wordt complexer, waardoor hogere eisen worden gesteld. Maar de bouw biedt ook toekomst aan laaggeschoolde medewerkers. Aan de voorspellingen van het EIB is te zien dat de kwalitatieve vraag naar personeel na de crisis anders is. In de toekomst zal meer nadruk op renovatie en herontwikkeling van bestaande bouwlocaties liggen. Het relatieve aandeel van onderhoudswerkzaamheden zal groeien. Dat stelt hogere eisen aan de functies op de bouwplaats. Het gebruik van prefab bouwmaterialen en standaardisering van werkwijzen nemen een vlucht. Veel werk dat nu op de bouwplaats wordt verricht, vindt dan bij toeleveranciers plaats en die werken meer fabrieksmatig. Daardoor ontstaan eenvoudigere uitvoerende functies op de bouwplaats en daarvoor zijn vakmensen nodig, van zowel hoger als lager niveau. Daarmee biedt de bouw na de crisis perspectieven voor leerlingen, studenten en lageropgeleide werklozen en heeft de bouw tevens mogelijkheden voor instroom uit andere sectoren.
De bouwnijverheid
52
De bouwnijverheid
53
Literatuurlijst ABN-AMRO (2012), Visie op bouwen en vastgoed, Sector-update 2012 APE (2012), Bouwen aan de toekomst, toekomstscenario’s voor de bouwarbeidsmarkt EIB (2013), Verwachtingen bouwproductie en werkgelegenheid 2013 EIM (2012), Ondernemen in sectoren 2012 Fundeon (2012), Rapportage arbeidsmarkt- en onderwijsinformatie 2012 ING (2013), Sectoren in economisch perspectief 2013 ING (2013), Regio’s in economisch perspectief Rabobank (2013), Cijfers en trends 2013 ROA (2011), Arbeidsmarkt naar opleiding en beroep 2016 Savantis (2011), Trends en ontwikkelingen in de afbouwbranche 2011-2016 Savantis (2012), Onderwijs- en arbeidsmarktinformatie 2012 USP Marketing Consultancy (2012), Rapportage instroom- en opleidingsbehoefte schildersbranche i.o.v. Savantis USP Marketing Consultancy (2012), Toekomstige arbeidsmarkt- en opleidingsbehoefte t.b.v. BOB UWV (2012), Brancheschets Bouw 2012 UWV (2011), Vacatures in Nederland 2011 Websites: www.savantis.nl, www.fundeon, nl, www.kenteq.nl www.bouwendnederland.nl, www.cbs.nl, www.fnvbouw.nl
De bouwnijverheid
54
De bouwnijverheid
55
Bijlage I
1.
Sociale organisatie bouwnijverheid Inleiding
In deze bijlage wordt de sociale organisatie in de bouwnijverheid geschetst. De (belangrijkste) cao’s, brancheorganisaties en bonden in de sector komen aan bod, evenals de eigen bedrijfstakorganisaties, zoals de kenniscentra. Tevens worden enkele vacaturesites in de bouw vermeld.
2.
Cao’s bouwnijverheid
De drie grootste cao’s Op de steekproeflijst van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met de honderd belangrijkste cao’s in Nederland, staan drie cao's in de bouwnijverheid: de Cao Bouwnijverheid, de Cao Technisch Installatiebedrijf en de Cao Schilders- afwerkings- en glaszetbedijf. De gegevens in tabel B1 betreffen de stand per 1 juli 2012.
Tabel B1: Belangrijkste cao’s bouwnijverheid naam
cao
avv
totaal
Ingangsdatum
Expiratiedatum
Bouwnijverheid
101.400
49.900
151.300
1-1-2012
1-1-2013
Technisch Installatiebedrijf (metaal)
102.700
33.600
136.300
1-4-2011
1-5-2013
20.200
4.100
24.300
1-3-2011
1-3-2013
Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf Bron: Ministerie van SZW
Onder de Cao Bouwnijverheid vallen medewerkers in loondienst op de bouwplaats, en het leidinggevend en kaderpersoneel, oftewel Uitvoerend Technisch en Administratief (UTA). Deze cao had een looptijd tot 1 januari 2013 en is automatisch verlengd tot 1 januari 2014. Onder de cao vielen per 1 juli 2012 151.300 werknemers. Van dit aantal werken er 101.400 bij leden van de zestien werkgeversorganisaties die de cao hebben getekend. Per 1 maart 2013 bedraagt het aantal werknemers volgens Cordares, de pensioenuitvoeringsorganisatie in de bouw, nog 118.400. De Cao Bouwnijverheid wordt afgesloten tussen de volgende werkgevers- en werknemersorganisaties: Werkgeversorganisaties: 1. Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven; 2. Aannemers Vereniging Metselwerken (AVM); 3. Vereniging Nederlandse Voegbedrijven (VNV); 4. Bond van Aannemers van Tegelwerken in Nederland (BOVATIN); 5. Nederlandse Vereniging van Kitverwerkende Bedrijven (NVK); 6. Vereniging Wapeningsstaal Nederland (VWN); 7. Vereniging van Steiger-, Hoogwerk- en Betonbekistingbedrijven (VSB); 8. Vereniging van Infrabedrijven MKB INFRA; 9. Boorinfo Branche Vereniging; 10.Noordelijke vereniging Burgerlijke- en Utiliteitsbouw; 11.Vereniging Kalkzandsteen Lijmbedrijven (VKL); 12.VERAS, Vereniging voor aannemers in de sloop; 13.Ondernemersorganisatie MKB Bouw; 14.Ondernemersvereniging Bestratingsbedrijven Nederland (OBN); 15.NVB, vereniging voor ontwikkelaars & bouwondernemers; 16.Vereniging van Waterbouwers. Werknemersorganisaties: 1. FNV Bouw; 2. CNV Vakmensen. De Cao Technisch Installatiebedrijf valt feitelijk onder de Kleinmetaal, maar onder deze cao valt ook bouwplaatspersoneel, zoals installateurs. Het gaat om bedrijven die zich onder meer bezighouden met ontstoppen van huisrioleringen, herstellen en/of onderhouden van installaties voor gas- of watervoorziening, aanleggen en/of onderhouden van centrale verwarming, aanbrengen en/of herstellen dakbedekkingen van aluminium, zink, lood of koper. Maar ook radio- en televisiereparatiebedrijven,
De bouwnijverheid
56
beveiligingsbedrijven, installatiebedrijven voor (tele-)communicatie en lichtreclamebedrijven vallen eronder. Geschat wordt dat ongeveer de helft van de 136.000 werknemers bouwgerelateerd is. De cao wordt getekend door de Uneto-VNI en de Nederlandse Vereniging van ondernemingen op het gebied van koudetechniek en luchtbehandeling (NVKL) aan werkgeverszijde en FNV Bondgenoten, CNV Vakmensen en de Unie aan werknemerszijde. Onder de Cao voor Schilders-, afwerkings- en glaszetbedrijf vielen per 1 juli 2012 ruim 24.000 werknemers. Het gaat om schilders van woningen en gebouwen in de nieuwbouwsector, werknemers die onderhoud doen aan huizen en gebouwen van particulieren en bedrijven en om werknemers die glas plaatsen, behang aanbrengen of metalen objecten zoals bruggen en hoogspanningsmasten onderhouden. De looptijd van deze cao is per 1 maart 2013 afgelopen. De cao wordt getekend door de Koninklijke Vereniging Federatie van Ondernemers in de Schilders-, Onderhouds-, Metaalconserverings- en Glasbranche (FOSAG) aan werkgeverszijde en FNV Bouw en CNV Vakmensen aan werknemerszijde.
Andere bouwcao’s Ook de volgende cao’s gelden in de bouw: Cao Railinfra: bedrijven die infrastructuren voor spoor-, trein-, en metrolijnen aanleggen, vernieuwen en onderhouden. Cao Mortel en morteltransportondernemingen: bedrijven die betonmortel en metselspecie voor bouwbedrijven produceren en/of betonmortel naar en op de werkplaats transporteren. Cao Stukadoors-, afbouw-, en terazzo-/ vloerenbedrijf: bedrijven die raap-, pleister- en schuurwerk aan wanden, plafonds of gevels doen, plafonds en wanden monteren of dek- en terrazzovloeren leggen. Cao Bitumineuze en Kunststof Dakbedekkingsbedrijven: bedrijven die dakbedekking van bitumen en/of kunststof aanbrengen en onderhouden. Cao Natuursteenbedrijf: bedrijven die zich bezighouden met vormen van het be- of verwerken van natuursteen, met het plaatsen van blokken, platen, halfproducten, eindproducten of tegels van natuursteen. Ook het kristalliseren, schuren en slijpen van natuursteen, het aanbrengen, reinigen en restaureren van inscripties, onderhoud aan grafwerk en het stellen van natuursteen op bouwplaatsen en begraafplaatsen vallen eronder. Cao Waterbouw: bedrijven die werken op het water of op (of rond) baggerschepen. Cao Vlakglas: glasbewerkings- of glazeniersbedrijf.
Sociale fondsen In de drie grootste cao's in de bouw gelden tevens aparte cao’s voor de zogeheten bedrijfstakeigen regelingen, waarin de vorming van de sectorale sociale fondsen wordt geregeld. Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid fungeert als thesaurier voor de bedrijfstak. Het subsidieert activiteiten en projecten van andere organisaties die binnen de doelstellingen van het fonds passen en die bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van de sector. Het gaat onder meer om bevordering van de instroom in de bouw en het bouwonderwijs, verbetering van de beroepspraktijkvorming in bedrijven, verbetering van de arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen in de bedrijfstak. Deze laatste zijn als volgt geformuleerd: bevordering van de instroom in de bouw, vooral die in het bouwonderwijs (vmbo, mbo en hbo); verbetering van de beroepspraktijkvorming in bedrijven; bevordering van de aansluiting van het onderwijs op de beroepspraktijk; stimulering en ontwikkeling van om-, bij- en nascholing; stimulering en ontwikkeling van loopbaan- en certificeringstrajecten; instandhouding van de landelijke mbo-vakopleiding voor de Infra; verbetering van arbeidsomstandigheden en veiligheid; bevordering van arbeidsgezondheid; realisering van arbeidgerelateerd onderzoek; verbetering van de arbeidsverhoudingen in de bedrijfstak; uitvoering van de declaratieregeling collectieve ongevallen. De bouw kent ook een Aanvullingsfonds Bouwnijverheid, dat aanvullingen verstrekt aan werknemers die een uitkering ontvangen en stimuleringsuitkeringen bij re-integratie. Daarnaast voorziet het fonds in een tegemoetkoming in de loonkosten voor extra verlofdagen van werknemers van 55 jaar of ouder. Het O&O-fonds van de schildersbranche heet Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor het Schilders- en Onderhoudsbedrijf. Dit fonds financiert opleidings- en ontwikkelingsactiviteiten, bevordert de werkgelegenheid in de bedrijfstak, verstrekt aanvullingen, int premies voor een collectieve ongevallenverzekering en bevordert goede arbeidsomstandigheden. Het O&O-fonds van de Technische Installatiebranche heet OTIB, het Opleidings- en ontwikkelingsfonds voor het Technisch InstallatieBedrijf. OTIB ondersteunt werkgevers en werknemers bij het ontwikkelen
De bouwnijverheid
57
van kennis en vakmanschap en wil jong en oud laten kennismaken met de branche. Op de lange termijn wil OTIB: kennis ontwikkelen, managen en delen; borgen van de kennisinfrastructuur; goed en aantrekkelijk beroepsonderwijs; instroom bevorderen en borging van voldoende praktijkleerplaatsen; werknemers binden aan de branche. OTIB verstrekt werkgevers in de technische installatiebranche een tegemoetkoming voor scholing van hun werknemers. Goed geschoolde vaktalenten geven de branche immers een kwaliteitsimpuls. Voor de diverse opleidingen zijn verschillende regelingen voor tegemoetkoming van toepassing. Werkgevers en werknemers dragen op grond van de voor de bedrijfstak afgesloten CAO een bepaald bedrag af voor scholing en ontwikkeling. OTIB heeft geen winstdoelstelling. OTIB brengt het cursus-, onderwijs- en trainingsaanbod in beeld en initieert daar waar nodig nieuwe cursussen en trainingen. Ook ontwikkelt OTIB instrumenten die keuzes rond scholing ondersteunen. De nieuwste innovatieve ontwikkelingen zijn te vinden op www.innovaties.otib.nl. Door middel van trendanalyses en gericht innovatieonderzoek wordt hier een database bijgehouden met relevante ontwikkelingen, trends en technologieën. De innovatiethema’s variëren van woningautomatisering (domotica), hernieuwbare energie tot ICT en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het gaat overigens om bewezen innovaties die al in de branche worden toegepast.
Sociaal overleg op sectorniveau Het overleg tussen werkgevers en werknemers op sectorniveau is per cao verschillend, elke sector kent zijn eigen instituties of overlegvormen. In 2001 is het Technisch Bureau voor de Bouwnijverheid opgericht. Dit voert het secretariaat van cao-partijen die betrokken zijn bij de Cao Bouwnijverheid, de betreffende bedrijfstakfondsen en het pensioenfonds. Het Bureau Naleving & Werkingssfeer ziet toe op de naleving van cao-afspraken.
3. Brancheorganisaties in de bouw In de bouw zijn veel werkgevers- en brancheorganisaties actief. In deze paragraaf worden de grootste werkgeversorganisaties, betrokken bij de grootste cao’s, belicht: Bouwend Nederland; Uneto-VNI; FOSAG.
Bouwend Nederland (www.bouwendnederland.nl) Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven, is met ongeveer 4.500 aangesloten bouwbedrijven de grootste ondernemersorganisatie in de bouw. BN verenigt, verbindt en ondersteunt bouwbedrijven en infrabedrijven. BN heeft drie kerntaken: belangenbehartiging, brancheontwikkeling en ledenservice. Belangenbehartiging Eén van de kerntaken van Bouwend Nederland is belangenbehartiging. In de contacten met landelijke, provinciale en regionale overheden probeert BN voor bouwbedrijven en infrabedrijven zodanige randvoorwaarden te scheppen dat zij daarbinnen optimaal kunnen presteren. Brancheontwikkeling Bouwend Nederland stimuleert de professionalisering en vernieuwing van de bouwsector door het aanbieden van programma’s gericht op de bedrijfsvoering van bouwondernemingen. Belangrijkste thema’s voor de komende jaren zijn ketenoptimalisatie en cultuur en leiderschap. Ledenservice Bouwend Nederland biedt de leden een uitgebreid pakket aan dienstverlenende activiteiten aan, zowel in de vorm van eerste- als tweedelijnsdienstverlening en ledenvoordelen.
De bouwnijverheid
58
Uneto-VNI (www.uneto-vni.nl) Uneto-VNI is de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de elektrotechnische detailhandel. Het is een van de grootste werkgeversorganisaties in Nederland. De Nederlandse installatiebranche is rijk geschakeerd. Installatiebedrijven zijn actief in de: woningbouw; utiliteitsbouw; industrie; infrastructurele sector. Installatiebedrijven richten zich op ontwerp, advies, uitvoering en beheer van technische installaties. Van alle bedrijven in deze branche zijn circa 5.000 lid van Uneto-VNI. Zij zijn goed voor zo’n 130.000 banen en een omzet van 14,5 miljard euro (90 procent van de omzet in deze branche). Uneto-VNI heeft duurzaamheid en energiebesparing hoog in het vaandel. Op thema's heeft het speerpunten benoemd. Met onderzoek, kennisoverdracht en producten stelt de brancheorganisatie haar leden in staat om op deze gebieden nieuwe kansen te benutten. Ook het betaalbaar houden van de vergrijzing in Nederland staat hoog op haar agenda.
Technologische oplossingen dragen ertoe bij dat ouderen langer zelfstandig thuis kunnen wonen. Daarnaast kunnen technische voorzieningen helpen de zorgkosten in ziekenhuizen en instellingen naar beneden te krijgen.
FOSAG (www.fosag.nl)
OnderhoudNL (www.onderhoud.nl) is de merknaam van Koninklijke Vereniging FOSAG, de ondernemersorganisatie van (restauratie-)schilders- en (totaal-)onderhoudsbedrijven, industriële onderhoudsbedrijven en glaszetbedrijven. Met ruim 2.600 aangesloten bedrijven in vijf marktsegmenten cq sectoren is OnderhoudNL de grootste vereniging in het (totaal-)gebouwonderhoud en het onderhoud van industriële installaties en kunstwerken. De totale sector is in Nederland goed voor een omzet van ruim 3 miljard euro en biedt direct en indirect werk aan zo’n 25.000 mensen.
Andere brancheorganisaties bouw De bouw kent ook een groot aantal kleinere brancheorganisaties. Een paar voorbeelden: Aannemersfederatie bouw (www.aannemersfederatie.nl) Aannemersfederatie Nederland Bouw en Infra is een landelijke koepel van brancheorganisaties die ruim 1800 bedrijven vertegenwoordigen, met een totale omzet van 3,6 miljard euro en een arbeidsvolume van 40.000 werkzame personen. Momenteel zijn er zeventien ondernemersorganisaties aangesloten, waarvan de meeste partij zijn bij de Cao Bouwnijverheid. VOBN (www.vobn.nl) De Vereniging van Ondernemers van Betonmortelfabrikanten in Nederland (VOBN) verenigt, verbindt en ondersteunt de Nederlandse betonmortelindustrie. De kerntaken zijn belangenbehartiging, brancheontwikkeling en individuele en collectieve ledendiensten. VOBN vertegenwoordigt ruim 140 betonmortelcentrales in Nederland.
De bouwnijverheid
59
4. Werknemersorganisaties bouw Er zijn twee grote werknemersorganisaties in de bouw actief: FNV Bouw (de grootste) en CNV Vakmensen.
FNV Bouw (www.fnvbouw.nl) Meer dan de helft van alle bouwvakkers in Nederland is lid van FNV Bouw: zo´n 133.000 leden, waaronder zo'n 40.000 uitkeringsgerechtigden, vutters en gepensioneerden. FNV Bouw onderscheidt verschillende sectoren: Bouw & Infra Afbouw & Onderhoud waterbouw woondiensten meubel & hout. De eerste drie vallen onder de sector Bouwnijverheid. FNV Bouw is onderdeel van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV), verreweg de grootste vakcentrale van Nederland (1,4 miljoen leden). FNV Bouw & Infra en FNV Afbouw & Onderhoud maken zich sterk voor leerlingen, werkenden, uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden in deze sectoren. FNV Waterbouw behartigt belangen voor bedrijven in zowel het zoet- als zoutwater. FNV Bouw is van oudsher ook de belangenbehartiger van de baggeraars. Een andere FNV-bond, de Federatie van Werknemers in de Zeevaart (FWZ), doet dit voor de zeevarenden. Tot die laatste categorie behoort de koopvaardij, maar ook het nautisch personeel aan boord van baggerschepen. Sinds 1 januari 2013 hebben FNV Bouw en Nautilus International (de nieuwe naam van de FWZ) hun krachten gebundeld in FNV Waterbouw.
CNV Vakmensen (www.cnvvakmensen.nl) CNV Vakmensen is met 135.000 leden de grootste bond binnen het CNV. De bond komt op voor werknemers in: het vervoer; de industrie; de voeding; de bouw; de facilitaire dienstverlening. CNV Vakmensen ontstond in 2010 uit een fusie tussen de CNV BedrijvenBond en CNV Hout en Bouw. CNV Kunst en Cultuur maakt sinds 1 januari 2012 deel uit van CNV Vakmensen. Onderhandelaars sluiten zo'n zeshonderd cao’s af. Daarnaast biedt CNV Vakmensen dienstverlening en een professionele helpdesk voor leden. CNV Vakmensen behartigt de belangen van werkenden en niet-werkenden op het gebied van arbeid en inkomen en doet dit vanuit een christelijk sociale gedachte. Rechtvaardig, duurzaam, verantwoordelijk en solidair zijn kernwaarden.
5. Bedrijfstakorganisaties In de bouwsector zijn organisaties actief die namens of voor de bedrijfstak taken uitvoeren. De meest in het oog springen zijn de (wettelijke) kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven Fundeon en Savantis. Naast wettelijke taken voeren zij, in opdracht van sociale partners, bovenwettelijke taken uit op het snijvlak van onderwijs, opleidingen en bedrijfsleven. Ook andere Kenniscentra, zoals Kenteq (installatieberoepen), zijn toeleverancier, maar in deze bijlage worden alleen Fundeon en Savantis belicht. Tevens wordt een profiel gegeven van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB), Stichting Arbouw en het SOMA College.
Fundeon (www.fundeon.nl) Fundeon is het kennis- en adviescentrum voor het opleiden en ontwikkelen van personeel in de bouw en Infra. Het vormt de schakel tussen onderwijs en bedrijfsleven. Fundeon draagt bij aan betere opleidingen, meer en beter vakkundig personeel en het zorgt daardoor voor betere bedrijven in de bouw, Infra en gespecialiseerde aannemerij. In opdracht van het ministerie van OCW onderhoudt Fundeon de mbokwalificatiestructuur en erkent het leerbedrijven. Namens de bedrijfstak ontwikkelt Fundeon lesmethodes voor mbo-opleidingen, adviseert het werkgevers en werknemers over scholings- en loopbaanmogelijkheden en keert het sectorale tegemoetkomingen uit aan bedrijven die investeren in het opleiden van nieuwe vakmensen. Bovendien maakt het kenniscentrum voorlichtingsproducten om jongeren en zij-instromers te informeren over de beroeps- en opleidingsmogelijkheden. Via onder meer de sectorplatforms, waarin brancheverenigingen en vakbonden zitting hebben, en het Onderwijsplatform Bouw en Infra wordt afgestemd welke producten worden ontwikkeld. Het bestuur,
De bouwnijverheid
60
dat bestaat uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties en vanuit het onderwijs, bepaalt welke producten en diensten Fundeon aanbiedt aan werkgevers, werknemers en het onderwijs. Het ontwikkelen van deze nieuwe producten en diensten gebeurt in nauwe samenspraak met mensen uit de sector en het onderwijs. Daarnaast richt Fundeon zich op de ontwikkeling van medewerkers in de bouw en infra. De adviseurs Personeelsontwikkeling adviseren werkgevers over de mogelijkheden voor bij- en omscholing van werknemers in de bouw en infra. Zelfstandige onderdelen van Fundeon, het Loopbaantraject Bouw & Infra en de EVC-centra Bouw & Infra, ondersteunen werknemers bij hun loopbaanontwikkeling of het behalen van hun beroepsdiploma op basis van hun werkervaring (EVC). Loopbaanproject Bouw & Infra (www.fundeon.nl/loopbaantraject) Werknemers in de bouw en infra kunnen zich via het Loopbaantraject Bouw & Infra omscholen naar een ander beroep. Dat kan een stap hogerop zijn, maar ook een stap opzij. Wanneer het werk te zwaar is, is zelfs omscholing naar een beroep buiten de sector mogelijk. Een loopbaantraject biedt werknemers de kans om zich te ontwikkelen. Om die functie te krijgen die hij altijd heeft willen hebben. Of om te zorgen dat hij tot aan zijn pensioen gezond en tevreden kan blijven werken. EVC (www.fundeon.nl/evc-centra) Via de EVC-centra Bouw & Infra kan een werknemer een ervaringscertificaat halen. Op basis van een ervaringscertificaat geeft een regionaal opleidingencentrum (ROC) vrijstellingen voor een opleiding of reikt het diploma uit.
Savantis (www.savantis.nl) Savantis, een van de zeventien kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, werkt voor vier sectoren: Schilderen en Onderhoud; Afbouw; Reclame, Presentatie en Communicatie; Schoonmaak en Glazenwassen. Het register van erkende leerbedrijven telt meer dan 11.000 ondernemingen, waar ruim 9.500 leerlingen en stagiairs uit het middelbaar beroepsonderwijs het praktijkdeel van hun opleiding volgen. Bovendien verzorgt Savantis praktijk- en theorietrainingen, met jaarlijks 5.000 deelnemers. Savantis is zowel kennis- als vakcentrum. Als kenniscentrum heeft het wettelijke taken. Daartoe behoort de erkenning van leerbedrijven. Ook ontwikkelt en onderhoudt Savantis de kwalificatiedossiers, waarin de inhoud van een beroep en de benodigde competenties, kennis en vaardigheden voor een beginnende beroepsbeoefenaar zijn beschreven. Savantis verzamelt en publiceert tevens arbeidsmarktinformatie. Als vakcentrum voert Savantis diverse andere taken uit, zoals examinering, training en de ontwikkeling van lesmateriaal.
Het bestuur van Savantis bestaat uit vertegenwoordigers van CNV Vakmensen en FNV Bouw en FOSAG en de Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven (NOA). Het onderwijs is vertegenwoordigd door de MBO Raad.
De bouwnijverheid
61
Het verhaal van Savantis begon in de jaren vijftig, toen het werd opgericht als ‘Het Leerlingstelsel en de Vakopleiding voor het Schildersbedrijf in Nederland’. Hoewel de omgeving in al die jaren steeds veranderde, bleef het werkgebied actueel: praktisch onderwijs voor beginnende vakmensen.
Tot 2003 gingen het kenniscentrum door het leven als Opleidingscentrum SVS. Om uitdrukking te geven aan de veelzijdigheid van de organisatie werd de naam toen veranderd in Savantis – een afgeleide van het Franse woord ‘savant’, ofwel: getuigend van grote vakkennis.
EIB (www.eib.nl) Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) is een onderzoeksbureau voor toegepaste economische analyse. Zowel in opdracht als op eigen initiatief verricht het EIB onderzoek voor marktpartijen en overheid. Het beantwoordt tevens op onafhankelijke en wetenschappelijke wijze economische en sociale vraagstukken over de bouw en gebouwde omgeving. Met onderzoek en analyses die (beleids)beslissingen onderbouwen en versterken. Bouwbedrijven, werknemers- en brancheorganisaties, toeleveringsbedrijven, dienstverleners in de bouw, projectontwikkelaars, woningcorporaties, financiële instellingen, kenniscentra voor beroepsonderwijs en gemeentelijke, provinciale en landelijke overheden bouwen op de cijfermatige inzichten van het EIB. Sociale partners en het bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd in de Raad van Toezicht van het EIB.
Arbouw (www.arbouw.nl) Arbouw is door werkgevers- en werknemersorganisaties opgericht om de arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid te verbeteren en het ziekteverzuim te verminderen. In het bestuur van Arbouw zitten vertegenwoordigers van Bouwend Nederland, Stichting FOSAG-NOA, FNV Bouw en CNV Vakmensen. De belangrijkste taken zijn: onderzoek en ontwikkeling, bedrijfstakondersteuning en
De bouwnijverheid
62
bedrijfsgezondheidszorg. - Onderzoek en Ontwikkeling (O&O) De afdeling Onderzoek en Ontwikkeling doet onderzoek naar arbeidsomstandigheden, arbovriendelijke werkmethoden en -technieken, de aard en ernst van arborisico's, beroepsziekten en ongevallen. De onderzoeksresultaten vormen regelmatig de basis voor het ontwikkelen van praktische instrumenten, normen, richtlijnen, informatiesystemen en voorlichtingsmateriaal voor werkgevers en werknemers. - Bedrijfstakondersteuning (BTO) De afdeling BTO heeft twee kerntaken. Enerzijds het onderzoeken van de behoeften van de bedrijfstak en anderzijds het toesnijden van de informatie die binnen Arbouw beschikbaar is op de wensen van de bedrijfstak. Daarnaast zorgt zij ervoor dat deze informatie ook daadwerkelijk op de juiste plaats terechtkomt. Om de doelgroepen te bereiken verzorgt de afdeling o.a. voorlichtingssessies en voorlichtingsmateriaal zoals folders, posters, brochures, websites en Arbouw Magazine. Voor vragen over arbeidsomstandigheden is de Arbouw Infolijn iedere werkdag bereikbaar tussen 09.00 en 17.00 uur op telefoonnummer 0341 46 62 22. - Bedrijfsgezondheidszorg (BGZ) In de bedrijfstak bouw krijgt iedere werknemer periodiek een oproep van een arbodienst voor een medische keuring. De afdeling Bedrijfsgezondheidszorg (BGZ) van Arbouw organiseert en coördineert dit. Dit betekent o.a. dat BGZ de arbodiensten opdracht geeft de werknemers uit te nodigen, dat zij de arbodiensten informeert over hoe zij de keuring dienen uit te voeren en dat zij zorg draagt voor de betaling van de keuringen. De uitslagen van de verschillende gezondheidskeuringen kunnen voor Arbouw weer reden zijn tot onderzoek.
SOMA College Het SOMA College is een landelijke mbo-vakopleiding voor de Infra, gefinancierd door de overheid en de bedrijfstak bouw. In twee tot vier jaar worden deelnemers opgeleid tot machinist grond-, water- en wegenbouw (gww), allround monteur mobiele werktuigen, kaderfunctionaris of straatmaker. De opleidingen zijn te volgen via de beroepsopleidende leerweg (bol) of de beroepsbegeleidende leerweg (bbl).
6. Vacaturesites De belangrijkste vacaturesites voor de bouw zijn:
Werk.nl Werk.nl (www.werk.nl) is een website van UWV, die werkzoekenden ondersteunt bij het zoeken naar werk. De belangrijkste diensten zijn: een WW- of bijstandsuitkering (WWB/IOAW) aanvragen; inschrijven als werkzoekende bij UWV; vacatures zoeken; de Werkmap, de persoonlijke pagina op werk.nl.
Op het terrein van vacatures biedt Werk.nl de volgende activiteiten aan: Cv plaatsen op werk.nl: met de cv op werk.nl zijn werkzoekenden zichtbaar voor werkgevers. Werkgevers kunnen direct reageren op uw cv. Vacatures zoeken en direct solliciteren: Op werk.nl staan veel vacatures. Geïnteresseerden kunnen direct via werk.nl reageren. Automatisch vacatures ontvangen: Werk.nl zoekt geschikte vacatures bij het Cv van werkzoekenden. De vacatures verschijnen automatisch in het aangemaakte profiel. Automatisch vacatures ontvangen per e-mail: werk.nl kent een e-mailservice. De werkzoekende ontvangt dan automatisch passende vacatures per e-mail. Test uzelf online: Op werk.nl staan veel online testen, bijvoorbeeld interesses en kwaliteiten. Zo kunnen werkzoekenden gericht zoeken naar een baan. Handige tips en informatie over werk: Op werk.nl staan veel handige tips en informatie over werk. Bijvoorbeeld over solliciteren, maar ook over rechten en plichten.
www.komindebouw.nl Komindebouw.nl is de belangrijkste vacaturebank voor de bouw- en infrasector van Nederland. Een groeiend aantal ondernemingen maakt voor het online werven van medewerkers gebruik van de site. Vacatures, stageplaatsen en leerwerkplekken komen direct van aannemers, architecten- en ingenieursbureaus, woningcorporaties, overheden en andere werkgevers binnen de bouw- en infrasector. Meer informatie op www.komindebouw.nl
De bouwnijverheid
63
Andere vacaturesites
Www.bouwmatch.nl www.monsterboard.nl www.allebouwvacatures.nl www.bouwjobs.nl www.uta-jobs.nl www.werktuigbouw.ikwerk.nl
De bouwnijverheid
64
De bouwnijverheid
65
Colofon Uitgave UWV Afdeling arbeidsmarktinformatie en -advies
Postadres Postbus 58285 1040 HG Amsterdam
Inlichtingen Tel. 06-22947956
Redactie Kees van Uitert Mechelien van der Aalst
Disclaimer Alles uit deze uitgave mag worden overgenomen, graag zelfs, maar gebruikt u wel de bronvermelding. UWV © 2013
De bouwnijverheid
66
Einde rapport
De bouwnijverheid
67