De Boom in natuur, cultuur en religie klara adalena · barbara baert · jacques bijnen charles caspers · bert maes · madelon hooykaas sjaak langenberg & rosé de beer · han van meegeren adriaan sanders · maren vogels · femke vroom onder redactie van wouter prins
museum voor religieuze kunst • uden
Aan de bosrand bij La Guerche-de-Bretagne staat deze eik, overladen met devotionalia. Foto: Han van Meegeren 2
Inhoud Inleiding
5
Van heidense bomen naar heilige bomen
9
Wouter Prins Charles Caspers
Sub Umbra Quercus – in de Schaduw van de Eikenboom
16
De linde en het eeuwige leven
20
’t Prilleke 1870-2006
26
De Linde en Onze Lieve Vrouw ter Linde
28
Stille getuigen op De Maashorst
37
De Boom waaronder Boeddha Verlicht werd
40
Bomen spreken tot de verbeelding
44
De virtuele boom
52
De legende van het kruishout in de Nederlanden1
58
Schermutselingen aan de rand van het paradijs
74
Glossarium
86
Colofon
95
Jacques Bijnen Bert Maes
Adriaan Sanders
Sjaak Langenberg & Rosé de Beer Klara Adalena
Han van Meegeren
Madelon Hooykaas Barbara Baert Wouter Prins
Maren vogels & Femke vroom
Foto: Han van Meegeren 4
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Inleiding tekst wouter prins
Twee bomen staan er in het paradijs: de levensboom en de boom van de
kennis van goed en kwaad. De eerste boom symboliseert het eeuwig leven, de tweede bewerkstelligt de uitstoting van de mens uit het paradijs en daarmee diens sterfelijkheid. De levensboom verwijst naar de zich ieder jaar weer
vernieuwende natuur, terwijl de boom van de zondeval veeleer de cultuur
vertegenwoordigt. Zo zouden wij ons bestaan, onze wereld kunnen herleiden tot de schepping van twee bomen. Maar helaas. Exegeten die het eerste boek uit de bijbel, Genesis hoofdstuk 2 en 3 aan een kritische studie hebben onderworpen, zijn bijna unaniem van oordeel dat er in het paradijsverhaal in wezen maar sprake is van één boom, al draagt die twee namen.
Nu kunnen wij de auteur(s) van Genesis afdoen als een inconsequente scribent. Men kan in hem echter ook een briljant denker, een visionair zien. Het is alsof de auteur met zijn beschrijving van de boom-bomen rekening heeft gehouden met de standplaats van zijn personages en van zijn lezers. Voor de aanwezigen in het paradijs, Adam en Eva, is er maar één boom. Voor de lezer, voor de mens buiten het paradijs zijn er twee. Binnen het paradijs is er maar één wereld, is de polariteit opgeheven, hangt alles met alles samen, is de blik holistisch. Maar buiten het paradijs heerst de wet van het onderscheid, van het verschil tussen natuur en cultuur, tussen paradijs en wereld, tussen lichaam en geest, tussen naakt zijn en gekleed gaan. Wie het paradijs wil terugvinden, moet het pad van de verzoening bewandelen, het conflict tussen natuur en cultuur beslechten, van twee bomen één boom maken. Geen eenvoudige opgave, blijkt uit de bijdragen in deze bundel. De paradox ligt op de loer, natuur en cultuur bijten in elkaars staart. Uit de eerste bijdrage, Van heidense bomen naar heilige bomen door Charles Caspers, verbonden aan het Titus Brandsma Instituut, komt naar voren dat het middeleeuwse christendom een begin maakte met het temmen van de woeste natuur en cultiveren van het landschap. De natuur was er voor de eerste levensbehoeften, maar ook om van te leren, ja zelfs om van te genieten, als een paradijs op aarde. Hiervoor werden tuinen aangelegd en bossen geplant. inleiding
5
Maar voordat de middeleeuwer aan dit nobele streven begon, moest er eerst worden geruimd. De kerstening nam een aanvang met het vellen van de eik van Donar. Het woeste heilige Germaanse woud werd ingeruild voor de veilige middeleeuwse abdijtuin. Het gaat hier overigens vooral om een mentale verandering, een evolutie die eeuwen in beslag zou nemen, die Europa tussen het jaar 700 en 1200 stukje bij stukje, beetje bij beetje zou hervormen. Van een grootschalige boomkap door missionarissen, laat staan van het neerhalen van complete Germaanse wouden, is geen sprake geweest, al willen weinig kritische bijdragen in tijdschriften, boeken en op internet ons anders doen geloven. Maar zeker is dat de ene heilige boom uiteindelijk wordt omgewisseld voor de andere heilige boom, dat Maria de plaats innam van Donar en Freya. Markante voorbeelden hiervan in Uden en Meerveldhoven worden toegelicht door Adriaan Sanders en Jacques Bijnen, beide actief binnen het heemkundewezen in hun gemeenten. Ook de levensboom zelf transformeerde. Een twijg werd geplant op het graf van Adam en hout van deze nieuwe boom werd volgens een tamelijk curieuze overlevering uiteindelijk gebruikt om Christus aan te kruisigen. Barbara Baert, professor aan de Katholieke Universiteit van Leuven, beschrijft deze bijzondere ontwikkeling die bekend zou worden onder de naam kruishoutlegende. Het geloof in de geestelijke krachten van de boom is blijven bestaan. De voorchristelijke boomverering is een inspiratiebron voor aanhangers van natuurreligies. Klara Adalena is een van hen en zij wijst in haar bijdrage op de betekenis van de boom voor de verlichting van Boeddha. Klara Adalena staat voor het verlangen om onze relatie met de natuur te herstellen. Een herstel dat wordt gedwarsboomd door een verhouding die al bij voorbaat ambigue is. In de praktijk is er weinig verschil tussen de christelijke middeleeuwer en de moderne mens van de 21e eeuw. Er wordt nog steeds gekapt en geplant en natuurbossen zijn een zeldzaamheid. In de bijdrage van bioloog Bert Maes over de lindeboom in ons land blijkt dat de autochtone zomerlinde en winterlinde zo goed als uitgestorven zijn. Voor de wilde zomerlinde moeten wij afreizen naar Zuid-Limburg. Maar op de achtergrond blijft ook daar, in die uithoek, de hand van de mens zichtbaar. De zeldzame lindes hebben de tijd overleefd als restanten van oude vormen van bosbeheer. Dit beheer hoeft dus niet schadelijk te zijn. Dit genuanceerde beeld rijst ook op uit het artikel over bijzondere bomen van Han van Meegeren. ‘Bomen spreken tot de verbeelding’ luidt de titel. Het is om die reden dat wij onze band met bomen uitdrukken in verhalen en dat wij bijzondere bomen willen redden, overeind houden in weer en wind. Ook voor Madelon Hooykaas is de boom iets heel dierbaars. Ze wordt geïnspireerd door een cultuur, Japan, waar de boom, anders dan bij ons, een centrale plaats bekleed in leven en spiritualiteit. De boom als drager, medium van verlangens, hoop en zorgen, heeft zich uitgekristalliseerd in het fenomeen wensboom, een niet commercieel Japans exportproduct dat door Hooykaas op bijzondere wijze is vertaald naar internet.
6
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Maar op de loer ligt onze dubbelzinnigheid en dubbelhartigheid. De ene boom wordt vereerd, de andere zonder scrupules geslachtofferd voor onze behoefte aan hout en papier. Dat stemt tot nadenken stellen Sjaak Langenberg en Rosé de Beer. De vraag van het museum om het concept van de expositie over te brengen naar de natuur, hebben zij vertaald in acht bouwwerken, die een kruising vormen tussen een boomhut en een biechtstoel. In deze ‘Stille Getuigen’, zoals de kunstenaars hun werken noemen, kunnen wij ons terugtrekken, te biecht gaan bij de boom. ‘De boom is immers zwijgzaam en geduldig’, stellen Langenberg en De Beer. Uit het werk van de meeste kunstenaars die aan de expositie deelnemen, spreekt niet expliciet een verlangen naar het paradijs of een geloof in de magische of spirituele krachten van de boom. De inzet is veeleer ons beeld van de boom. Het concept dat wij vormen van paradijs en boom, dat wordt ondervraagd en in een enkel geval ook ondermijnd. De kunstenaar is als de boom in het Stille Getuigen project van Sjaak Langenberg en Rosé de Beer. Hij houdt ons een spiegel voor, zonder te moraliseren, zonder te oordelen, zonder te spreken, maar wel door te laten zien, te verbeelden. De kunstenaars weten ons vaak te verrassen met beelden die ons vreemd zijn en ons soms in verwarring brengen. Maar natuurlijk is de werkelijkheid altijd nog gekker. De foto van Han van Meegeren in Lomm, Limburg bewijst het. Zo’n hoge linde bij zo’n bescheiden kapelletje. Een relativerend beeld van de verhouding mens – boom. Voor deze en andere bijzondere beelden van boom en mens is het museum de deelnemende kunstenaars bijzonder dankbaar: Sjaak Langenberg & Rosé de Beer, Madelon Hooijkaas, Marinus Boezem, Armando, Roderick Hietbrink, Marcel Reijerman, Ed Pien, PJ Roggeband, Gerda ten Thije, Jeroen Kooijmans, Erzsebet Baerveldt, herman de vries, Natasja Kensmil, Pat van Boeckel, Nik Christensen, Eddy Seesing, Scarlett Hooft Graafland, Roy Villevoye en Jan Dietvorst. Ook de auteurs, die net als de kunstenaars belangeloos of tegen een geringe vergoeding aan dit project hebben meegewerkt, zijn wij zeer erkentelijk: Charles Caspers, Bert Maes, Jacques Bijnen, Han van Meegeren, Adriaan Sanders, Barbara Baert, Femke Vroom, Maren Vogels en Maarten van den Elzen. Onze dank gaat natuurlijk ook uit naar de bruikleengevers in binnen en buitenland, musea zowel als particulieren, en naar de Provincie Noord-Brabant die zo vriendelijk was de publicatie financieel te ondersteunen. En tenslotte zijn er natuurlijk de vele vrijwilligers, het fundament van ons museum en van dit project.
inleiding
7
wynfrith me caesit – herman me recreavit, herman de vries, 2002
8
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Van heidense bomen naar heilige bomen tekst charles caspers
Volgens de joodse en christelijke mythologie is de mens al bij de schepping door God aangesteld als rentmeester over de schepping: de mens heerst voortaan over de dieren en krijgt de beschikking over alle zaadvormende gewassen en zaaddragende vruchten voor zijn voedselvoorziening (Genesis 1). Helaas at
Eva, tegen Gods uitdrukkelijk gebod, een vrucht van de boom ‘van de kennis van goed en kwaad’ en liet zij ook haar man, Adam, daarvan eten. Beiden
werden onverwijld uit het aards paradijs verdreven, de wereld in (Genesis 3). De geschiedenis van de mensheid, een geschiedenis vol vallen en opstaan, is volgens de overlevering dus begonnen bij een boom.
Het is relevant om te weten dat de missionarissen die de regio van het huidige Nederland hebben gekerstend, op de hoogte waren van dat oorsprongsverhaal en trouwens ook van allerlei andere bijbelse metaforen over bomen. Zo wordt in het boek van de profeet Jeremia de rechtvaardige mens vergeleken met een boom: ‘Hij is een boom aan een rivier met wortels tot in het water. Hij heeft geen last van de hitte, zijn bladeren blijven groen. Droogte deert hem niet. Hij blijft vrucht dragen’ (Jer 17,8). Een spreekwoord dat we allemaal kennen, komt uit de bergrede in het evangelie volgens Matteüs: ‘aan de vruchten kent men de boom’ (Mat 7,20). Het bijbels taalgebruik getuigt dus van een zeker respect voor bomen als pronkstukken van Gods schepping. Zo vertelt Jezus in het evangelie volgens Lukas een gelijkenis over een vijgenboom die drie jaar lang geen vrucht geeft. De eigenaar van de boomgaard wil de boom laten omhakken, om zo ruimte vrij te maken voor iets anders. De tuinman vraagt echter nog een jaar uitstel. Hij wil de boom extra bemesten, in de hoop dat er het volgend jaar wel vruchten zullen zijn (Luk 13,6-9). Daarenboven heeft Jezus zichzelf vergeleken met een wijnstok, en zijn volgelingen met de ranken daarvan (Joh 15, 5).
va n h e i d e n s e b o m e n n a a r h e i l i g e b o m e n
9
De missionarissen die begonnen zijn met de kerstening van ons land, te beginnen met Willibrord († 739) die in 690 voet aan de Nederlandse kust zette, waren ongetwijfeld bekend met deze bijbelse symboliek. Geen van hen zal in het bezit zijn geweest van een complete bijbeltekst, maar alleen al de psalmen waaruit zij dagelijks baden, bevatten menige boom metafoor, te beginnen met Psalm 1 (vers 3): ‘(De rechtvaardige) is als een boom, geworteld aan stromend water, die elk seizoen opnieuw vrucht draagt; nooit zullen zijn bladeren verdorren, alles wat hij doet brengt hij tot een goed einde’. Met ‘eerbied voor de natuur als Gods schepping’ is weliswaar de begintoon gezet, een toon die steeds aanwezig blijft, maar dat zegt nog weinig over het omgaan van de ‘gekerstenden’ met die natuur. De kerstening was een langdurig proces, waarbij zelfs dwang meespeelde. De bekering van de Saksen in opdracht van Karel de Grote († 814), ‘kop erin (in de doopemmer) of kop eraf’ geldt nog altijd als het schoolvoorbeeld bij uitstek. In de recente historiografie wordt zelfs geopperd dat de echte, innerlijke kerstening van het gros van de bevolking pas met de reformatie is begonnen, tot die tijd zouden de meeste mensen slechts in naam christen zijn geweest, dat wil zeggen op oppervlakkige wijze, hun mentaliteit en gedragingen zouden gedomineerd zijn gebleven door andere zaken, bijvoorbeeld door voorchristelijke tradities.1 In die tradities hadden bomen, en zeker wouden, een heel andere betekenis dan alleen prachtige schepsels van God, ze werden zelf als godheden beschouwd wat weer een gruwel was in de ogen der missionarissen en hun volgelingen. Vandaar dat de christelijke geloofsijveraars wel met de bijl moesten zwaaien. Generaties geschiedschrijvers hebben zich beziggehouden met dit in het duister der eeuwen verborgen strijdtoneel waarop de natuurgodsdienst het langzaam maar zeker moest afleggen tegen het christelijk geloof. Ik volg hier de 19e-eeuwse voorstelling van de Amsterdamse kerkhistoricus Willem Moll, weliswaar sterk verouderd maar toch representatief voor de clichés die heden ten dage nog altijd bestaan van het ‘voorvaderlijk heidendom’. Zich baserend op onder meer de Romeinse geschiedschrijver Tacitus, schetst Moll de voorstelling van een Germaanse religie die zich vooral hechtte aan de waarneembare natuurverschijnselen, zoals de zon, de maan, wind, regen, vuur; verschijnselen die vertegenwoordigd waren door een antropomorfe god. Tot hoogste god ontpopte zich Wodan, die geassocieerd werd met de wind, maar ook met de storm waarin hij zijn woede uitte. Aan hem brachten de Germanen offers ‘in donkere wouden en bij enkele bomen, die zwaarder en lommerrijker dan andere, Wodans ademtocht, de wind, in geheimzinnige stemmen vernemen lieten, en men bracht zijn gebeden en gaven aan beken en bronnen, grote stenen en dergelijke natuurvoortbrengselen, waarin de fantasie weldadige of vreselijke machten aanschouwde’.2 Toen Willibrord in 696 van een reis naar Rome terugkeerde in het land der Friezen, vernam hij dat alle heilige bossen en bomen waren neergeworpen door een storm; hij beschouwde dat als een voorteken van de naderende val van het heidendom.3 Bijna terloops wijst Moll erop dat bomen, zoals eiken en linden, tamelijk universeel gewaardeerd worden als plaats van godsdienstige handelingen, en dat ook de middeleeuwse christenheid een zekere voorkeur had om bij een grote boom belangrijke vergaderingen te houden en recht te spreken. Hij sluit niet uit dat een dergelijke voorkeur voor grote bomen, evenals de gehechtheid aan heilige ‘putten’, een voortzetting was van de verering die de Germanen koesterden voor bomen en bronnen. 4
10
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Het cliché dat het christendom als zodanig vijandig tegenover de natuur staat, is voor een belangrijk deel ontstaan uit de kwade faam van missionarissen als actieve bomenvellers, in onze vaderlandse geschiedenis staat bij uitstek Bonifatius († 754) als zodanig bekend. Moll vermeldt slechts dat in 723, kort dat nadat Bonifatius de Hessen had bekeerd, de glorierijke dag volgde dat de heilige eik van Geismar viel.5 Uitgebreider hierover is de redemptorist J.A.F. Kronenburg, in een van zijn vele hagiografische publicaties, Neerlands heiligen in vroeger eeuwen.6 Kronenburg verhaalt hoe ten tijde van Bonifatius heel Hessen bedekt was met dichte bossen en dat daarin eiken of linden stonden die als ‘zetel der godheid’ beschouwd werden. Bonifatius had al menige van dergelijke bomen laten omhakken, maar nabij Geismar was er nog één overgebleven waarvoor niet alleen de heidense maar ook de pas bekeerde Hessen nog veel ontzag hadden: een eeuwenoude eik van een ongekende hoogte en omvang, wijd en zijd bekend als de eik van Thor of de Dondereik. Ieder die er langs kwam boog eerbiedig de knie voor deze indrukwekkende verschijning. Dan liet Bonifatius aan heidenen en christenen bekend maken dat hij de confrontatie met de boom wilde aangaan. Gekleed in zijn bisschoppelijk gewaad naderde hij de eik, nam een bijl ter hand en na één houw scheurde de stam reeds. Samen met zijn leerlingen hakte hij verder, plotsklaps stak een stormwind op en viel de boom in vier stukken ter aarde. Honderden heidenen bekeerden zich, en van het hout van de gevelde woudreus liet Bonifatius een kapel bouwen ter ere van Petrus. De hedendaagse milieubewuste wereldburger zal weinig sympathie voelen voor deze missionaris-houthakker. Tenzij die wereldburger zich ervan bewust is dat hij of zij te maken heeft met een literair genre. De kern van de boodschap is niet dat Bonifatius zo graag bomen omhakte, maar dat hij zelf als werktuig mocht dienen om iets dat zijn medemensen in het verderf stortte, om te vormen tot iets dat zijn medemensen tot God leidde. Hij was bepaald niet bezig met het vernietigen van Gods schepping. Hoe raar het voor de onbevangen lezer ook klinkt, in de perceptie van de degenen die het gebeurde met de nodige dramatiek weergeven, was Bonifatius’ daad zoiets als het omsmeden van zwaarden in ploegscharen. Dat missionarissen er blijkbaar niet mee inzaten dat heilige wouden tegen de vlakte gingen, of er zelfs toe overgingen om eigenhandig heilige bomen om te hakken, lijkt in tegenspraak met het bijbelse respect voor de natuur maar is dat bij nader inzien niet. Een boodschap die reeds in de bijbel vervat is en in het christendom stelselmatig aan de orde is gesteld, onder meer door Thomas van Kempen, is dat je God wel kunt eren in zijn schepselen, maar dat je die schepselen niet mag eren als God. Want wie blijft hangen aan het schepsel, doet onrecht aan de schepper en verwart het schepsel met de schepper.7 Zo was de norm, maar hoe was de praktijk? Divers. De middeleeuwse christenheid streed met de natuur, ontgon bosgrond om akker- en weideland te creëren én legde fraaie tuinen aan, vooral bij abdijen. Want de natuur was er niet alleen om te temmen en in de eerste levensbehoeften te voorzien, maar ook om van te leren en te genieten. Ook hier gold weer een bijbelse richtlijn: ‘de Heer laat de aarde geneeskrachtige kruiden voortbrengen en een verstandig man wijst die niet af. Werd het water niet zoet gemaakt door het hout om de kracht van de Heer te tonen? Hijzelf heeft de mensen hun kennis gegeven om verheerlijkt te worden in zijn wonderbare werken. Met die kruiden stilt de arts de pijn en de apotheker maakt er kruiden van’ (Sir 38,4-8). In deze geest spoorde een van de belangrijkste middeleeuwse kerkelijke auteurs, Bernard van Clairvaux († 1153), zijn volgelingen aan om studie van de natuur te maken want va n h e i d e n s e b o m e n n a a r h e i l i g e b o m e n
11
uit de bossen konden zij meer kennis putten dan uit boeken. De middeleeuwse abdijtuinen bestaan niet meer, maar de botanische tuinen die kloosterlingen in de 19e en 20e eeuw aanlegden, zoals in het Brabantse Oudenbosch en het Limburgse Steyl, zijn daar een verre echo van. De komst, groei en uiteindelijke dominantie van het christendom in de vroege middeleeuwen bracht met zich mee dat de bevolking op andere wijze met het landschap omging dan voorheen en dat er alom woonkernen ontstonden ‘met de kerk in het midden’. Schematisch kunnen we ons de leefwereld van de vroegmiddeleeuwse bevolking als volgt voorstellen: de meeste van hen leefden in een binnencirkel of microkosmos, met daar rond weer een buitencirkel of macrokosmos. Kerk en begraafplaats vormden het heilige centrum van die binnencirkel, met daaromheen huizen, akkers en beemden voor mens en vee. De buitencirkel bestond uit de woeste ongecultiveerde delen van het landschap, zoals heidevelden, moerassen, bossen, heidense grafvelden en galgenvelden. Er kwamen steeds meer van dat soort centra waaruit de latere parochies ontstonden. De bevolking nam toe, de buitencirkels werden steeds kleiner en de eens heilige wouden verdwenen of schrompelden weg tot kleine bosjes.8 Uit het bovenstaande – zowel de ideologische strijd van de geloofsijveraars als de ruimtelijke orde met de kerk in het midden – wordt begrijpelijk dat de christenheid eeuwenlang een tamelijk ambigue houding tegenover de natuur, bossen en bomen heeft ingenomen. Enerzijds was men afhankelijk van de natuur en trachtte men die zoveel mogelijk te domesticeren. Anderzijds wist men hoe grillig en dreigend de natuur kon zijn, en hoe minder gedomesticeerd, dat wil zeggen hoe verder van de kerk, hoe meer schuilplaats de natuur was van ‘duivelse Onze Lieve Vrouw van Mariënbaum (bij Kalkar) machten’. Eenmaal uit de schaduw van het kerkgebouw, gingen onze voorouders op pragmatische wijze met de natuur om, daarbij gebruik makend van al dan niet kerkelijk goedgekeurde rituelen en gebruiken. Dat op tal van plaatsen ‘heidense’ of ‘magische’ gebruiken met bomen bleven bestaan, tot in de 20e eeuw, kunnen we afleiden uit de vele verwijzingen in het Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens.9 Bij het trefwoord ‘Baum’ wordt er onder meer op gewezen dat bomen vaak als bezielde wezens worden beschouwd, waarbij de ziel soms afkomstig is van een gestorven mens, en dat volgens de ‘volksgeneeskunde’ bomen allerlei kwalen van een zieke kunnen overnemen, zoals jicht, tandpijn, wratten enzovoort.10 Een voorbeeld hiervan is de koortsboom of lapjesboom 12
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
in de Hatertse Vennen bij Overasselt, onder Nijmegen, een heilige plek die terug zou gaan tot de missionering van Willibrord en waar ‘sinds mensenheugenis’ pelgrims lapjes aan de stam bevestigen waarmee zij hun door een kwaal gekwelde lichaam hebben bestreken, al dat gedoe op hoop van genezing.11 De hierboven getypeerde ‘ambigue mentaliteit’ van de middeleeuwse christenheid tegenover de natuur en bomen verklaart op haar beurt weer een bijzonder verschijnsel dat zich in de late middeleeuwen in ons land, met name in het huidige Noord-Brabant, heeft voorgedaan: het ontstaan van een bijzondere verering van Maria, nadat een beeld van haar is gevonden ergens in de natuur, bijvoorbeeld in of bij een boom. – Zo wordt in een van de oorsprongslegenden van de omstreeks 1350 ontstane verering van O.L. Vrouw van Handel verteld dat een, zoals weldra bleek, miraculeus beeld van Maria door een schaapherder was gevonden in een meidoorn, op enige afstand van Gemert. De Gemertenaren besloten op deze plek een kapel te bouwen, maar zagen dat de ossen die het bouwmateriaal trokken pas stilhielden op een andere plek, die nog veel woester was. Vooral het gebrek aan water vormde een probleem. ‘Op een dag zagen de bouwvakkers echter O.L. Vrouw die naast de bouwplaats de kleren van Jezus aan het wassen was: zij had op de heilige plaats een bron laten ontstaan’.12 – Omstreeks 1430 zouden enkele herders een Mariabeeld hebben gevonden langs de Beerze, een beek in de buurt van Oirschot. Zij plaatsten het beeld in een eikenboom. Op deze plaats werd een kapel gesticht, de eik werd op zeker moment geveld en uit het hout ervan werden enkele nieuwe Mariabeeldjes gesneden. – Volgens de overlevering zou het mirakelbeeld van de omstreeks 1450 ontstane verering van O.L. Vrouw van Meerveldhoven door een boer zijn gevonden in een eik bij het riviertje de Gender. Hij nam het beeld mee naar huis, maar eigener beweging keerde het terug naar de eik. Dit herhaalde zich enkele keren. De omwonenden beschouwden dit als een goddelijk teken en bouwden een kapel rond de eik. Nog altijd wordt op deze plek Maria vereerd, zij het dat zowel de kapel als de eik inmiddels vervangen zijn door een nieuwer exemplaar.13 – In een van de oorsprongslegenden van de omstreeks 1450 ontstane verering van O.L. Vrouw van Ommel wordt verteld dat het miraculeuze beeld van Maria ooit zou zijn gevonden bij een boom halverwege Asten en Ommel. Dominee Stephanus Hanewinckel vertelt omstreeks 1800 smalend: ‘elke Roomsche, die deze heiligen boom voorbijgaat, neemt eerbiedig zijn hoed voor denzeven af’. Onwillekeurig doet dit denken aan de ‘heidenen’ die met eerbied de door Bonifatius gevelde eik bij Geismar begroetten. Thans staat op deze plek nog een lindeboom, de ‘Keskesboom’ met daarin een Mariabeeld.14 – De bedevaartculten van Handel, Oirschot, Meerveldhoven en Ommel kunnen bogen op de meest opzienbarende Brabantse ontstaansverhalen, waarbij nog andere verhalen gevoegd kunnen worden zoals het vondst nabij Aarle-Rixtel van een miraculeus Mariabeeld op een wegkruis, een soort ersatz-boom, of nabij Elshout de verschijning van Maria die een dorstige boer te drinken gaf, in beide gevallen het begin van een populaire bedevaartcultus. Hoe het mirakelbeeld van Oisterwijk aan de titel ‘O.L. Vrouw ter Linde’ is gekomen, is niet meer bekend. Daarenboven kennen Brabant en de rest van Nederland nog meer heilige plaatsen waarbij een boom een centrale plaats inneemt, zoals Breda waar een omgehakte boom niet tot bouwmateriaal kon worden verwerkt maar waarvan wel kon kruis kon worden gemaakt; Enkhuizen in de nabijheid waarvan een kruis uit een holle boom was gegroeid, nadat een maagd daarin een va n h e i d e n s e b o m e n n a a r h e i l i g e b o m e n
13
hostie had overgegeven; Houthem, waar de ridder-kluizenaar Gerlach zelfs een tijdlang in een holle eik woonde. Een volledige opsomming zou te ver reiken, bovendien spant Maria nu eenmaal de kroon.15 Het refrein dat we elke keer tegenkomen is dit: in het woeste, niet-sacrale landschap ontstaat door goddelijk ingrijpen (en met co-operatie van Maria) een heilige plaats. Bomen konden daarbij uitstekend dienst doen, hetzij als drager van een mirakelbeeld, hetzij als materiaal voor devote voorwerpen. Daarbij legden ze weliswaar het loodje, maar voor de beleving van de betrokkenen werd dat ongetwijfeld anders geduid dan de seculiere 21ste natuurvriend dat doet: wat hen betreft ging de boom niet verloren, maar werd hij als het ware getransformeerd om een hoger doel te dienen. Met de oprichting van nieuwe heiligdommen werd het landschap verder gesacraliseerd.16 Ook bij onze zuiderburen speelden bomen een belangrijke rol ter versterking van het geloof, vooral in de in tijd van de zogenoemde contra-reformatie, dus net na de middeleeuwen. Als meest significante voorbeelden kunnen hier het ontstaan van de bedevaartplaatsen te Scherpenheuvel en Foy genoemd worden. In 1600 werd op de Scherpenheuvel bij Sichem een Mariabeeldje gevonden in een oude eik, het begin van een nogal altijd populaire bedevaartcultus. Uit het hout van de eik werden talrijke op het cultusobject gelijkende Mariabeeldjes gesneden die door jezuïeten- missionarissen over de hele wereld werden verspreid en in veel plaatsen het begin van een nieuwe bedevaart inluidden (in Nederland ontstonden zogenaamde filiaalbeevaarten naar Breda, Den Haag, Velp en Schiedam). Nabij Foy Onze Lieve Vrouw van Wittentak, Ronse, 1638, gebeurde in 1609 iets gelijkaardigs, collectie Gerard Rooijakkers eveneens met een dikke eik als drager van een Mariabeeld. Ook hier werd de gevelde boom omgevormd tot talrijke kleine Mariabeeldjes waarmee de jezuïeten wel raad wisten (in Nederland ontstonden filiaal-bedevaarten naar Breda, Haastrecht, Maastricht, Oudewater, Roermond en Rotterdam).17 Zo werden bomen actief ingezet in de geloofsstrijd tegen de calvinisten in de Noordelijke Nederlanden, die als door de katholieken als ketters werden beschouwd. De calvinisten op hun beurt beschouwden die papen in het zuiden met hun heilige bomen als heidenen. Wat de hierboven genoemde dominee Hanewinckel en zijn geestverwanten betreft, moest omstreeks 1800 de kerstening van Brabant nog beginnen… 14
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
noten 1
2
3 4 5 6 7 8
9
Zie bijvoorbeeld Ludo Milis, De Heidense Middeleeuwen, Turnhout 1991. W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de hervorming, deel 1, Utrecht 1864, 43. Meer up to date, Rob Meens, ‘Het christendom van Willibrord en Bonifatius’, in: Fred van Lieburg & Theo Clemens, Kerstening en religiegeschiedenis (Trajecta 15/4), Leuven 2006, 342-358, vooral p. 344. Moll, Kerkgeschiedenis, 44. Moll, Kerkgeschiedenis, 45. Moll, Kerkgeschiedenis, 140. Derde deel, Apostelen en martelaren, Amsterdam 1898, 79-81. Vgl. Thomas van Kempen, Alleenspraak der ziel, Baarn/Gent 2004, 79-80. Nico Roymans, ‘De kerstening van het landschap. Een langetermijngeschiedenis van het Maas-Demer-Scheldegebied’, in: Trajecta 15 (2006) 305-324; Jan Kolen, ‘De kerstening van het landschap. De middeleeuwse landschapsgeschiedenis van Drenthe’, in: Trajecta 15 (2006) 325-341. Hanns Bächtold-Stäubli & Eduard HoffmannKrayer (eds.), Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens, 10 banden, derde onveranderde herdruk, Berlijn/New York 2000 (oorspr. 19291942).
va n h e i d e n s e b o m e n n a a r h e i l i g e b o m e n
10 ‘Baum’, in: Handwörterbuch des deutschen Aberglaubens, Bd 1, 954-958. Met tal van verwijzingen naar andere lemmata (bijvoorbeeld, appelboom, beuk, eik, es, hazelaar, etc.). 11 ‘Overasselt’, in: Peter Jan Margry & Charles Caspers (eds.), Bedevaartplaatsen in Nederland, deel 1, Noord- en Midden-Nederland, Amsterdam/Hilversum 1997, 637-640. 12 Margry & Caspers, bedevaartplaatsen in Nederland, deel 2, Noord-Brabant, Amsterdam/ Hilversum 1998, 356. 13 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen in Nederland, deel 2, Noord-Brabant, 588-589. 14 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen in Nederland, deel 2, Noord-Brabant, 688. 15 Voor alle genoemde plaatsen, zie het vierdelig lexicon van Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen in Nederland (1997-2004). 16 Voor verdere studie over bomen en religie, zie Barbara Baert & Veerle Fraeters (eds.), Aan de vruchten kent men de boom. De boom in tekst en beeld in de middeleeuwse Nederlanden, Leuven 2001, met uitgebreide literatuuropgaven. 17 Voor de genoemde filiaalculten, zie bovengenoemd lexicon. Voor Belgische Mariabedevaarten, zie onder meer Renaat van der Linden, Maria bedevaartvaantjes. Volksdevoties op 1175 vaantjes, Brugge 1988.
15
Sub Umbra Quercus – in de Schaduw van de Eikenboom tekst jacques bijnen
Het tweede ’wonder van Meerveldhoven’ vond plaats in september 1953, kort voordat de nieuwe parochiekerk annex Mariakapel door de Bossche bisschop W. Mutsaerts werd ingewijd. Het gebedshuis was weliswaar gereed, maar de traditionele eikenboom ontbrak. Bij de afbraak van de vorige kerk had men nog een poging gewaagd de vermolmde en versleten boom te behouden, maar uiteindelijk was er geen redding mogelijk gebleken. Een nieuwe kerk zonder eikenboom zou absoluut niet kunnen: de gelovigen wilden zoals voorheen hun Lievevrouw blijven vereren in een eikenboom. Wonder boven wonder praalde er echter een week later, midden achter het Maria-altaar, een forse eik met hoog oprijzende takken. Hoe was dat mogelijk? Zo’n groot gevaarte kon onmogelijk door welke kerkdeur dan ook naar binnen zijn gebracht. Er werd gefluisterd dat dit ’het twidde wonder van Mirveldhoven’ was. In werkelijkheid hadden drie mannen – in opdracht van de pastoor en met toestemming van de eigenaar – een eikenboom omgezaagd. Om deze reus de kerk in te krijgen werden de grote zijtakken verwijderd om ze later weer – met behulp van staalkabels – zo onopvallend mogelijk terug te plaatsen. Zo werd in 1953 de eeuwenlange twee-eenheid, te weten het cultusbeeld en de eikenboom, veilig gesteld. De uitverkoren woonboom voor de Lieve Vrouw
16
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Zondag 4 oktober 1953: Aan de vooravond van de wijding van de nieuwe kerk, plaatste bisschop Mgr. W. Mutsaerts het beeld in de nieuwe boom.
Ontstaanslegende
Het eerste ’wonder van Meerveldhoven’ gaat via overlevering terug tot de 13e eeuw. Maar pas rond 1684 beschreef een inboorling voor het eerst de legende van het miraculeus beeldje van Maria.1 Hij verhaalt hoe een inwoner van Meerveldhoven in het voorjaar van 1264 tussen de takken van een eikenboom een Mariabeeldje ontdekte en het meenam om het thuis te bewaren en te vereren. Tot zijn verwondering was het kleinood de volgende dag uit zijn woning verdwenen. Later vond de man het terug op dezelfde plek waar hij het eerder had aangetroffen. Verheugd over het weerzien haalde de dorpeling het beeldje uit de boom en gaf het opnieuw een prominente plaats in zijn woning. Maar de volgende morgen was het opnieuw teruggekeerd naar de oorspronkelijke vindplaats. Tot driemaal toe herhaalde deze onverklaarbare verplaatsing zich. Men begreep hieruit dat de Moedermaagd via het beeldje uitdrukkelijk te kennen gaf dat zij op díe bepaalde plek in de eik vereerd wilde worden. Vanaf die tijd werd het beeld in de eikenboom vereerd. Er geschiedden vele mirakelen die toegeschreven werden aan de bijzondere voorspraak van Maria. Augustinus Wichmans schrijft in 1632 in zijn ’Brabantia Mariana’ over de ‘Boom des levens, die in het midden van het altaar staat, geplant als het ware in het midden van het paradijs. Ze houdt het leven van de mensen in stand. Onze vaderen wilden dat de eik bleef voortbestaan, ter vermeerdering van de roem en lof van de heilige Maagd.’2 onze-lieve-vrouw ter eik in meerveldhoven
17
Hedendaagse ’casa della Maria’ ter Eik in de parochiekerk te Meerveldhoven. De boom staat pal achter het Maria-altaar en is beladen met wijgeschenken.
Christ’nen komt Maria eren In haar wonderbeeld ter eik; In den ceder dezer streken Koos zij onder ons haar woon: Onder ’t groenend eikenlover Wilde Zij haar glorietroon. Driemaal bracht men ’t Beeldje over Naar een woning, maar ’t verdween ’t Keerde ’s nachts op wond’re wijze Naar den eikenboom weer heen. (Uit: Volkslied ter ere van O.L.Vrouw ter Eik, 1914)
Archivalische en materiële bewijzen
De wetenschappelijk bepaalde ontstaansgeschiedenis van de verering van Onze-Lieve-Vrouw ter Eik te Meerveldhoven zou kunnen liggen binnen de tijdsperiode waaruit het gebakken pijpaarden beeldje dateert, namelijk in het tweede kwart van de 15e eeuw (1425-1450).3 Het ontstaan van de Meerveldhovense Mariaverering omstreeks het midden van de 15e eeuw wordt gestaafd door een historische vermelding over de bouw van een kapel en door de uitgifte van een te dateren pelgrimsinsigne. De kapel wordt in 1473 vermeld als noviter erecta (onlangs opgericht). 4 18
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
De eik is als boomsoort onverbrekelijk verbonden met het cultusbeeld en wordt vooreerst in de kerkelijke archivalia verduidelijkt met Ter Eyken (in 1497) en in quercu (in de eik) (1510). De eerste vermelding van aan zijn takken [de boom] hangende uiteenlopende aanwijzingen van wonderen dateert uit 1629.6
Continuïteit van de boom
Ten gevolge van de reformatie viel de kapel in 1648 in handen van de protestanten, die alles wat met de Mariale verering te maken had, vernielden en/of plunderden, dus ook de eik. Het wonderbeeld was van tevoren door enkele vooruitziende inwoners in veiligheid gebracht. Met de proclamatie van de vrijheid van godsdienst in 1795 kreeg ook de devotionele verering een nieuw elan. In de nieuwe bedevaartkapel uit 1803 stond een ’verse’ boom midden voor het altaar, terwijl het beeldje in de kruin onder een glazen stolp was geplaatst. In 1889 verhuisde de boom naar de pas gebouwde parochiekerk. Aanvankelijk kwam de boom op een plek achter in de kerk terecht, maar na de ‘val’ in 1901 werd hij vervangen door een nieuwe boom. Deze werd pontificaal bij het priesterkoor, midden voor de communiebank geplaatst. Omstreeks 1910 werd hij wederom verzet, dit keer naar een plek ter linkerzijde van het priesterkoor, om tenslotte, na de kerkvergroting in 1911, een definitieve plaats te krijgen in de, in de nieuwe linker dwarsbeuk gebouwde kleine Maria-bidkapel. In de tegenwoordige kerk (anno 1953) staat eveneens een eik met tussen de takken – en flonkerende ex-voto’s – het devotiebeeldje. Zo troont Maria ter Eik A.D. 2012 in Meerveldhoven nog steeds als een krachtige manifestatie van het leven tussen hemel en aarde, vermengd met in zilver gestolde dankbaarheid. De wonderlijke verstrengeling van het bovennatuurlijke met het aardse heeft hier nog niets aan mystieke kracht ingeboet.
bronnen 1
Bijnen, J., In de kruin van de eikenboom, OnzeLieve-Vrouw ter Eik Meerveldhoven, 2007 Veldhoven, 16-18 en annotatie 14. (Bijdragen tot de geschiedenis van de gemeente Veldhoven, 8.) 2 Wichmans, A., Brabantia mariana tripartita, 1632 Antverpiae, deel 2, p. 417. 3 Smits, C.F.X., De Kathedraal van ’s Hertogenbosch, 1907 Amsterdam, p. 31. 4 Bannenberg, G., A. Frenken en H. Hens, De oude dekenaten Cuijk, Woensel en Hilvarenbeek in de 15de- en 16de-eeuwse registers van het aartsdiakenaat Kempenland, 2 delen, 1968-1970 Nijmegen, deel I, p. 209, deel II, p. 308.
onze-lieve-vrouw ter eik in meerveldhoven
5 Loon, E. van de Moosdijk, Pelgrimsinsignes op ’Nederlandse’ klokken, in: Beuningen, H.J.E. van, A.M. Koldeweij en D. Kicken, Heilig en Profaan 2, 1200 Laatmiddeleeuwse insignes uit openbare en particuliere collecties, 2001 Cothen, p. 112-117; en p. 338-339, nr. 1409. 6 Brief uit 1629 van de norbertijner kanunnik Joannes Loonen, aangehaald in: Wichmans, A., Brabantia mariana tripartita, 1632 Antverpiae, deel 2, p. 416.
19
De linde en het eeuwige leven tekst bert maes
De linde is en was de boom met een nauwe band met de mens. Het was de centrale dorpslinde waar men in de schaduw kon zitten, waar de berichten werden opgeprikt en waar recht werd gesproken. De dorpslinde was een
etagelinde, bij voorkeur met drie etages, die god, de geestelijkheid en de wereld symboliseren, dan wel hemel, aarde en onderwereld. Het was in de meimaand
ook de danslinde. Op de eerste etage van de linde werd een plankier getimmerd waarop muzikanten plaats namen en de jeugd kon toeven. Ook beneden
rondom de boom werd gedanst. De laatste bekende danslinde stond tot in de late 19e eeuw in het dorp Swalmen in Zuid-Limburg.
De traditie van de dorplindes werd tot in de 18e en 19e eeuw nog voortgezet. In de Brabantse dorpen als Uden, Nistelrode en Etten staan of stonden tot voor kort nog etagelindes. De oudste parken, eigenlijk meer brede lanen bestonden uit lindebeplantingen, of combinaties met iepen. Zo werd de lange Voorhout in Den Haag, gezocht bij jonge verliefde flaneerders, al in de 17e eeuw door Huijgens bezongen. In Utrecht was er de Maliebaan in diezelfde tijd, waar door studenten een balspel werd beoefend. Vanouds stonden lindes, als leivorm gesnoeid, voor het huis van de boerderij en gaf schaduw in de warme zomermaanden. Zelfs ons koningshuis van Oranje is speciaal verbonden aan de linde. Overal in het land staan herdenkingslindes van het Oranjehuis. Het was een oude linde in Dillenburg in Duitsland waaronder Willem van Oranje de guerrilla in de lage landen besprak met zijn legeraanvoerders. Stekken daarvan worden opgekweekt tot herinneringsbomen zoals in Delft. De VOC mentaliteit gaat in Nederland zover dat er al snel valse lindes door een kwekerij in omloop werden gebracht, zoals die te Prinsenbeek. Na onderzoek bleek de boom in Dillenburg een Zomerlinde en die te prinsenbeek een Hollandse linde.
20
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Maar aan de linde werden ook allerhande magische krachten toegeschreven. Van het sap van de bast en van de bloemen werden krachtige geneesmiddelen bereid. Om de ongemakken van koorts en andere ziekten te lenigen waren er de koortsbomen en lapjesbomen. De magiërs van de Skyten konden aan de hand van bastvezels de toekomst en gebeurtenissen voorspellen. En als alternatief voor de ooivaar waren de kindertjesbomen vaak lindebomen, zoals te Utrecht en Wapenveld langs de IJssel. En lindes hebben ook echt iets magisch: ze lijken het eeuwige leven te hebben. De oudste bomen in de streken van de Lage Landen zijn lindes. In Nederland zien we in Sambeek een reuzenlinde met een stamomtrek van bijna 8 meter omtrek van ca. 400 jaar oud. In Vlaanderen staat een meerstammige linde te Overpelt van mogelijk dezelfde leeftijd. In het Vlaamse Geetbets staat een Winterlinde bij een kapel gewijd aan Sint Rochus, die tot voor kort ook een omvang had van rond de 8 meter. De boom was bijna even breed als de kapel. Maar echt onovertroffen in Europa is de Zomerlinde van Heede eventjes over de grens bij de vesting Bourtange, met een stamomvang van ca. 17 meter. Als alle onregelmatigheden in de stam worden mee gemeten dan zelfs rond de 20 meter. Het is een oude, mogelijk 12e-eeuwse kasteellinde. Linden hebben een onvoorstelbare vitaliteit en regeneratievermogen. Ze kunnen het eeuwige leven bereiken. Ze vormen gemakkelijk opslag van twijgen aan de stamvoet en vanuit wortels. Ze kunnen intensieve snoei goed verdragen. Zelf als de boom wordt omgezaagd, worden op de stamvoet weer knoppen gevormd en groeit er een meerstammige boom op.
De reuzenlinde te Sambeek, een Hollandse linde van ca. 8 meter stamomvang
de linde en het eeuwige leven
21
Foto van de Tilburgse etagelinde, ca. 1850
Opmerkelijk was de 17e-eeuwse linde op het Heuvelplein in Tilburg. De boom werd in 1994, zeer spijtig en onnodig, omgezaagd. Met het omhooghalen van de stam door een grijper, kwam plotseling tot ieders verrassing een prachtige bebladerde jonge boom te voorschijn die zich in de holte van de oude stam al jaren tevoren had ontwikkeld. Ongelukkigerwijze is de jonge telg onhandig uit de grond gehaald en opgeslagen in een bak met turfmolm. Dat heeft het boompje niet overleefd. Even onverwacht was echter een nieuwe spruit die ontstond uit restanten van de wortels die na de kap achterbleef en door een alerte burger werd verzameld. Deze boom en rechtstreekse nazaat van de oude Tilburgse linde, is inmiddels tot een forse meerstammige boom uitgegroeid en vraagt naar een passende groeiplek. Het was een wonder, waar volgens sommigen ook de spirituele Jomanda de hand in gehad zou hebben. De lindevariëteit van de linde van Tilburg bleek uit onderzoek uniek te zijn en is tot nu toe nog nergens anders aangetroffen. Toch zijn er vandaag de dag nog heel veel Tilburgse lindes. Van stekken afkomstig van de oude moederboom staan er exemplaren bij Tilburgse particulieren, bij het Provinciehuis in Den Bosch, in een tuin in Utrecht en een stevig aantal in het lindenarboretum te Winterswijk. Het genetische materiaal is daarmee wel veilig gesteld. De genetica heeft overigens nog meer opgeleverd. Door een wetenschappelijk instituut in Vlaanderen zijn diverse lindes van de Lage Landen op DNA kenmerken onderzocht. Daaruit bleek dat de Tilburgse dorpslinde zeer verwant is aan de 17e-eeuwse lindelaan bij de abdij van Tongerlo. Het is de nog enige bestaande 17e eeuw laan van de lage landen. Vooral dankzij de inspanningen van de gemeente Westerlo is deze prachtige laan behouden en onderhouden gebleven. Deze 22
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
laanbomen zijn overigens even oud als de Tilburgse linde. De bomen werden een jaar na een orkaan die over Nederland en Vlaanderen raasde in 1674 geplant. Die orkaan ontwortelde tal van bomen op haar weg, net als torens en daken van gebouwen. Zo werd ook het middenschip van de Domkerk in Utrecht weggevaagd, waardoor het Domplein tussen de Domtoren en het restant van kerk en koor ontstond. Het DNA-onderzoek leverde nog iets meer op. Het bleek dat veel van de oude dorpslindes, zelfs die van Sambeek, hybride lindes waren, dat wil zeggen kruisingen van de Zomerlinde en de Winterlinde: de twee inheemse lindesoorten. Hybride linde zijn in feite kweekproducten. Ze zijn afkomstig van vroegere boomkwekerijen en waren gewilde bomen voor landgoederen en parken vanaf ca. 1600, of wellicht nog eerder. Deze bomen die als klonen op de markt kwamen zijn genetisch en in vorm identiek en daarom als laanbomen erg geschikt. Ze werden ook veel geëxporteerd naar landen in Noord-Europa zoals Engeland, Noord-Duitsland, Scandinavië, de Baltische Staten en Rusland. Een dendrologische onderzoeker ontdekte in Zweden een rekening van een Haarlemse kweker uit 1623 van een bestelling linden uit Nederland. De kwekerij bestaat al lang niet meer. Het toeval wil dat een van die bestelde bomen in Zweden nog steeds op een oud landgoed staat, met een stamomvang van ca. 8 meter, en die genetisch precies hetzelfde blijkt te zijn als onze linde van Sambeek! Een oude dijklinde bij Deventer bleek weer identiek aan een andere landgoedlinde in Zweden. Een legende wil dat Maria in de 16e eeuw verscheen in de Tilburgse linde. Haar beeltenis was duidelijk zichtbaar op de schors van de boom tegenover de plaats van de kerk gewijd aan Sint Jozef. Curieus eigenlijk omdat de linde uit de 17e eeuw stamt. Een wonder met tijdloze krachten. Bijzonder ook dat de Heilige Maagd geen onderscheid maakt tussen hybride bomen en echte soorten!
Een monumentale lindelaan te Tongerlo uit ca. 1675
de linde en het eeuwige leven
23
Er is veel speurwerk verricht naar het voorkomen van lindes in het wild, de autochtone Zomerlinde en Winterlinde. Ook dat leverde de nodige verrassingen. Lindebomen die we tot onze wilde flora kunnen rekeningen behoren tot de bedreigde organismen in ons land. Vooral de Zomerlinde is uiterst schaars en komt alleen nog in een enkele oude boskern in ZuidLimburg voor. De Winterlinde is in de meeste provincies geheel uitgestorven. In Twente en de Achterhoek bij Winterswijk komen hier en daar in houtwallen en vergeten boshoekjes nog Winterlindes voor. In Brabant is een klein linderelict van Winterlinde op de Brabantse Wal bij Woensdrecht. Alleen in Zuid-Limburg zijn er nog een paar grotere bosrestanten. De zeldzame lindes hebben de tijd overleefd als restanten van oude vormen van bosbeheer en wel het hakhoutbeheer. Doordat lindes werden gehakt, weer uitliepen en na enkele jaren weer opnieuw gehakt kunnen ze eeuwenoud worden. Lindetwijgen en stammen waren in het verleden bijzonder waardevol. Het was kostbaar bladvoer waarmee het vee de winter kon overleven. Maar ook mensen verzamelden vroeger het jonge blad als een soort salade en de zaadjes werden ook wel gegeten. In de eerste wereldoorlog werden de zaden verzameld om er olie uit te halen. Men meende zelfs dat de zaden een uitzonderlijk hoog oliegehalte bevatten. Uit later onderzoek is dat echter nooit bevestigd. Er werd een uitstekende houtskool van gemaakt om buskruit tot ontbranding te brengen en van de bastvezels kon krachtig touw worden vervaardigd. Archeologen ontdekken soms touw in oude scheepswrakken dat vaak van lindebast is gemaakt. Er is veel discussie over waarom de linde zo zeldzaam is geworden. Eigenlijk ging de linde al vanaf de Nieuwe Steentijd, zo’n 5000 jaar geleden, met de eerste landbouwers sterk achteruit. Waarschijnlijk hing dat samen met de typische groeiplaatsen van lindes. Dat waren nu juist de geschikte akkerbodems! Archeologen vinden verspreid in het land vruchten van de Zomerlinde, ook in het rivierengebied en in het westen van het land waar nu geen enkele wilde linde is te vinden. Vruchten van de Winterlinde worden nauwelijks gevonden, wat waarschijnlijk heeft te maken met de veel dunnere vruchtschil die snel verteerd. Voor wie een echt mooi oud lindebos wil zien moet naar het Savelsbos in ZuidLimburg. Daar staan, bij de plek van de prehistorische vuursteenmijnen, nog vele honderden lindes. Het is de enige groeiplaats van zowel de Winterlinde als de Zomerlinde. Het zijn hoge bomen en als je goed kijkt zie je dat ze in groepen staan: het zijn de uitgegroeide oude hakhoutstoven. Voor zover uit historische bronnen bekend is hier eeuwenlang bos geweest.
Zeldzaam lindebos in Zuid-Limburg: het Savelsbos
24
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Zeldzaam restant van autochtone Winterlindes te Woensdrecht (NBr)
De linde is in het centrale deel algemeen, maar het aardige is dat er vrijwel alle inheemse boom- en struiksoorten voorkomen die in dit bostype thuis horen: Es, Zomereik, Gewone esdoorn, Haagbeuk, Spaanse aak, Ruwe iep, Ruwe berk, Hazelaar, Tweestijlige meidoorn, Grootvruchtige meidoorn, Wilde kardinaalsmuts en Rode kornoelje. Het bos is trouwens bijzonder rijk aan allerlei boskruiden. Een bezoek in het voorjaar is zonder meer een aanrader. Een recente ontdekking in het Savelsbos, mede dankzij het DNA-onderzoek, is het voorkomen van spontane hybride lindes. Dat was nog nergens waargenomen en de kans dat ze nog op andere plekken staan is niet groot, omdat alleen hier de soorten door elkaar voorkomen. Er moet wel een jaar zijn dat ze samen bloeien wat niet altijd het geval is. Het verklaart wellicht ook het hybride karakter van een grote linde bij Aken, met stamomvang van bijna 10 meter. Deze boom van zeker 500 jaar oud kan onmogelijk van een boomkwekerij afkomstig zijn. Het verklaart misschien wel de oorsprong van de Hollandse linde. Die zou door kwekers ooit uit het wild verzameld kunnen zijn. De waarde van de linde wordt nog steeds gewaardeerd. Leilindes zijn weer in en volop bij de kwekrijen verkrijgbaar. In de natuurbescherming vindt de linde veel waardering vanwege het snel verterende blad dat zorgt voor een goede ontwikkeling van de bosbodem waar weer allerlei boskruiden kunnen groeien. Zo zorgt de linde weer voor de teugkeer van de Bosanemonen, de Eenbessen en de Slanke sleutelbloemen.
de linde en het eeuwige leven
25
’t Prilleke 1870-2006
Begin en einde zijn tragisch van de meest beroemde boom van Uden, waarvan de geschiedenis teruggaat tot 1868. In dat jaar wordt een trap aangebracht in de gemeentelijke waterput op de Schafstraat. Toen kort daarop iemand in de put verdronk, werd deze gedempt en gemarkeerd door een jonge lindeboom, die in de volksmond prilleke zou gaan heten. De boom groeide uit tot het hart van de omgeving, dat later de markt zou worden. Maar met de tijd verzwakte de boom. In de jaren tachtig moesten er boomchirurgen aan te pas komen om het Prilleke te behouden. Ondanks de aangebrachte versterkingen werd de dorpslinde door een harde wind op 20 mei 2006 geveld. Speciaal voor het Udens Weekblad schreef stadsdichter Maarten van den Elzen in mei 2006, vlak na het overlijden van ’t Prilleke een gedicht over deze beroemde lindeboom. 26
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
’Een houten bloem met duizend bladeren’ als een enorme houten bloem vormen haar takken een kroon met altijd geheven armen zo kent jong en oud deze majestueuze lindeboom die geplant werd omstreeks 1870 ’t Prilleke genoemd naar een prieel dat zich ooit gevlijd wist aan haar stoere stam en waarin in een lommerrijk gebied zoveel woorden zijn gezegd door mensen die gezeten waren op het bankje rondom diezelfde stam verliefd, peinzend, bedroefd, opgewonden marktkramers die hun waren aanprijzen negenennegentig cent voor een onderbroek het krijsen en knorren van varkens het schrapen van blinkend ijzer in ijs duiven koeren in het rijke bladerdak kinderen klimmen en dalen terwijl zij - onzichtbaar voor het oog - zingen in de vroege zomer geurt haar honinglied stonden er destijds ladders leunend tegen haar zware takken voor de pluk van bloesem ter bereiding van heerlijke, zuiverende thee lang nog zal het Prilleke ons heugen als Udens meest markante boom
Maarten van den Elzen
’t prilleke
27
De Linde en Onze Lieve Vrouw ter Linde tekst adriaan sanders
Je lijkt een heidens gebruik te zien, een boomverering die is overgaan in
katholieke Mariaverering. Bovendien, door ouderdom is de boom al drie of vier keer vernieuwd. Het maakt geen verschil voor de bezoekers. Nieuwe bomen en
zelfs nieuwe locaties krijgen telkens nieuwe sacraliteit toegekend, stelt Peter Jan Margry, onderzoeker bij het Meertens Instituut, over de Mariaverering waarbij een boom betrokken is.1
Iets dergelijk zou ook in Uden het geval geweest kunnen zijn: Een oude traditie van Lindeboomverering, die transformeerde in een Mariaverering en waarbij later bepaalde veranderingen optraden, zonder dat daar veel ophef over werd gemaakt. Maar er zou ook van een geheel nieuwe devotie sprake kunnen zijn. Vaak is het verschil tussen heidendom en christendom een academische kwestie, in de praktijk waren de grenzen veelal niet duidelijk afgeperkt. Daarbij komt dat, net als bij vergelijkbare Maria vereringen in Brabant, er weinig bekend is over de ontstaansgeschiedenis: Ook omtrent de bijzonderheden van dat wonder ontbreken alle behoorlijke schriftelijke bescheiden. Eene onafgebrokene overlevering echter verzekert, dat ter plaatse, …, een lindeboom stond, waarin het houten beeld van O.L.V. ter Linde gevonden werd, noteert een kruisheer in een bedevaartboekje uit 1869.2 De waarschuwing is helder. Weinig valt met zekerheid te zeggen over aanvang en herkomst van de Mariaverering in Uden. De bronnen zijn fragmentarisch en schaars, waarmee een reconstructie van de beginperiode bij voorbaat als hypothetisch beschouwd moet worden.
28
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
OLV ter Linde, Susanna Verbruggen, 1758
de linde en onze lieve vrouw ter linde
29
De eerste eeuwen van de verering
Reeds in de 13e eeuw, maar mogelijk ook al eerder, werd Onze Lieve Vrouw in Uden aan het huidige Lieve Vrouwenplein door de plaatselijke bevolking vereerd in een lindeboom. Het zou om een Mariabeeldje gaan, dat door een mirakel in die boom terecht was gekomen. Wonderbaarlijke gebedsverhoringen leidden tot een bredere verering.3 Later werd bij de boom een kapelletje gebouwd. Dit stond er al in 1358, maar mogelijk ook al eerder. Tijdens de afbraak van de kapel werd een balk met 1272 in de kap gevonden, een jaartal dat iets met de bouw te maken zou kunnen hebben. 4 In die tijd werd zo’n kapel over het algemeen gesticht door een adellijk personage, dat geld schonk voor de bouw en een zogenaamd beneficie, bezittingen, waaruit van de opbrengsten een priester in zo’n kapel diensten kon verzorgen. De kapel en het beneficie werden gesticht door een lid van het adellijk geslacht van de heren van Erp, dat in Uden onder andere in de buurt van de huidige Erphoevenseweg, goederen had. De familie bezat de rechten om de priester, die belast was met het beneficie, te benoemen. Dat Maria in Uden in hoog aanzien stond, blijkt ook uit het feit dat de naam van een in 1300 gegoten klok voor de parochiekerk de naam droeg van O.L.Vrouw.5 Over de daarop volgende periode is weinig bekend, behalve dat er waarschijnlijk twee Mariabeelden bij de verering betrokken moeten zijn geweest. Allereerst het huidige genadebeeldje. In de Kruisherenkapel wordt het beeld van Onze Lieve Vrouw ter Linde vereerd. Het is tezamen met de voet 44 centimeter hoog en stelt Maria voor, die op een maansikkel staat. In haar linkerhand draagt ze een scepter en op haar rechterarm houdt zij Jezus. Onderzoek heeft uitgewezen dat het rond 1500 van notenhout gesneden is.6 Dus kan dit niet het oorspronkelijk beeldje zijn, dat in de boom werd gevonden. Of dit houten beeld ooit in de lindeboom heeft gestaan en wanneer het in de kapel is geplaatst is ook niet bekend. Wel weten we dat in oude geschriften gesproken werd over Ons Lieve Vrouw inde Capella, zodat we kunnen concluderen dat de hoofdzaak van de Mariaverering daar, dus bij dit beeld, plaatsvond.7
Natuurstenen devotiebeeld
30
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Echter in de boom heeft (ook) een ander (stenen) Mariabeeldje gestaan. Het bevindt zich thans in het archief van de Kruisheren in Sint Agatha en wordt als volgt beschreven: Natuursteen met resten van oude polychromie. Hoogte 52 cm. Bourgondië 1400-1450. Staande figuur van Maria met Kind. De blik van Maria is gericht op het Kind, dat op haar linkerarm zit en dat de wereldbol in zijn linkerhand heeft. Ze draagt een korte, naar achter vallende hoofddoek. Over haar kleed is een mantel gedrapeerd, waarvan de blauwe verf de oorspronkelijke beschildering bedekt. Het Kind is gekleed in een lange tuniek.8
Natuurstenen devotiebeeld
Als we de datering mogen geloven, kan ook dit beeldje niet het oorspronkelijke zijn, daarvoor is het te jong. De overlevering zegt dat dit beeldje later in de boom stond.9 Allerlei hypotheses kunnen we hier op loslaten. Dat eerst het stenen beeldje werd gevonden en dat men daarna een mooier houten beeldje erbij kreeg, dat langzamerhand het belangrijkste werd. Of dat er eerst een ander beeldje, dat we thans niet meer kennen, was en dat dat later vervangen werd door een stenen beeldje buiten en een houten binnen. En dit zijn nog maar twee mogelijkheden, maar er zijn er ongetwijfeld meer te bedenken. Duidelijk is dat de mensen in Uden bij de lindeboom en later ook in een kapelletje Maria vereerden en dat Mariabeelden daarbij gebruikt werden. Alles wijst erop dat deze verering tot het midden van de 17e eeuw enkel van lokale aard was en dat er geen wonderen zijn geregistreerd.10
De kruisheren nemen de bediening over
In de loop van de 17e eeuw begint zich een omslag af te tekenen: Uden ontwikkelt zich tot een bedevaartoord van meer dan plaatselijke betekenis. Op de achtergrond spelen staatkundige veranderingen. Het gebied van de (oude) gemeenten Uden, Boekel, Zeeland, Schaijk (met Reek), Ravenstein en Herpen vormde in die tijd het Land van Ravenstein. Deze enclave in Brabant was eigendom van Duitse heren en maakte dus geen deel uit van de Gewesten, die in oorlog waren met Spanje. In 1629 nam Frederik Hendrik Den Bosch in en daarmee kwam de Meijerij onder protestantse overheersing. In 1630 werd de heer van Neuburg de heerser in het Land van Ravenstein en hij was zeer gehecht aan de katholieke godsdienst. Daarmee verschilde het Land van Ravenstein in godsdienstig opzicht van de Meijerij. In het laatste gebied begon na de val van Den Bosch een moeilijke periode voor katholieken, terwijl in het Land van Ravenstein en dus ook in Uden de katholieke godsdienst niets in de weg werd gelegd. Omdat de kruisheren, die gevestigd waren in Den Bosch, het verblijf in de Meijerij onmogelijk werd gemaakt, vestigden ze zich in 1638 (tijdelijk) in Uden. Na de Vrede van Munster in 1648 zagen zij in, dat terugkeer naar Den Bosch uitgesloten was. Daarom besloten ze van Uden hun nieuwe vestigingsplaats te maken. In 1649 kochten ze een hoeve aan de Vorstenburg en in 1653 konden ze daar hun nieuw gebouwde klooster betrekken. Inmiddels was de rector van O.L.V. ter Linde, Jacobus van Lent, in 1652 pastoor van Oss geworden. Hij had in Oss vanwege de protestante overheersing talrijke problemen en was voor de erediensten met zijn Osse parochianen aangewezen op de grenskerk in Koolwijk, eveneens in het Land van Ravenstein gelegen. De Mariaverering in Uden had daaronder te lijden. Hierdoor hebben waarschijnlijk de Kruisheren al vrij snel na hun aankomst in Uden assistentie verleend aan Van Lent bij de bediening van de Mariakapel en bevorderden op die manier de verering.
de linde en onze lieve vrouw ter linde
31
Nu deze meer bekendheid kreeg, werd door de aartsdiaken van Kempenland, waaronder Uden kerkelijk behoorde, een commissie ingesteld, die de sacraliteit van de verering moest onderzoeken. Met andere woorden, moest vaststellen of er iets “heiligs”gebeurde. Men kreeg de opdracht sigh tot de plaets van Uden te begeven behoorlycke en pertinente informatie te nemen en ons dese schrift getrouwelyk te refereren.11 Het resultaat van het onderzoek was dat men concludeerde dat er over het verleden weinig bekend was en men erkende een recent wonder, dat gebaseerd was op de volgende verklaring: Op 10 oktober 1667 verscheen Heijlken, vrouw van Ariaen Goorts, voor de schepenbank van haar woonplaats Uden: Dat sij deponentinne ongeveerlijck twee jaren geleden door Godt almachtig is versogt en bestraft geweest in haer gesigt van beijde haer oogen, waer mede sij is geworden gants ten eene male blint, sonder ijtwes te connen sien, ende over alsulcken straffe soo aenbeloofde die voorsz: Heijkken ter eeren van de Heijlige Moeder tot Uden een misse te doen leesen ende een offerhandt te doen voor Ons Lieve Vrouw inde capelle, als oock geschiet is, ende sulx gedaen ende volbrogt sijnde, soo is die voorbenoemde huijsvrouwe wederom volkomentlijck siende geworden met beijde hare oogen.12 Op 17 juli 1674 veranderde de situatie. Rector Van Lent verpachtte de bediening van de OnzeLieve-Vrouwekapel aan prior Nicolaus Cremers van de kruisheren. De prior beschikte voortaan over de inkomsten en moest hiervan een percentage aan Van Lent afdragen. De verering steeg nog verder in populariteit en daarmee de inkomsten. Inmiddels was Van Lent als rector opgevolgd door Theodorus de Vos uit Tienen en deze wilde in 1693 de pacht opzeggen en zelf de bediening (en daarmee de inkomsten) weer op zich nemen. Er ontstond hierdoor een geschil tussen de rector en de kruisheren, dat negen jaar duurde. Allerlei zaken kwamen daarbij aan de orde: de inkomsten en schenkingen, het bedienen van de Mariaverering, en zelfs het recht om de rector voor te dragen, dat in handen was van een familie in Den Bosch werd ter discussie gesteld. In sommige fasen van de strijd had de plaatselijke bevolking problemen met de opstelling van de Kruisheren, omdat die wel erg veel in hun voordeel geregeld wilden hebben. Een nieuw onderzoek naar het verleden van de verering werd gestart, waarbij gesteld werd dat bij alle oude menschen unanimiter verklaert wort, dat eertyts groote confluentie ende toeloop des volcks geweest is tot het miraculeus beelt van de Moeder Gods Maria inde opgemelte Capelle tot Uden berustende, ende veele miraculen geschiedden.13 Gezien het onderzoek van 1667 waarbij men constateerde dat er voor die tijd slechts sprake was van een lokale betekenis, moet geconcludeerd worden dat men hier doelde op de laatste kwarteeuw. Meerdere wonderen werden erkend.14 De Kruisheren kwamen uiteindelijk mede door de steun van Paltsgraaf Jan Willem van Neuburg, de landsheer van het Land van Ravenstein, als overwinnaar uit de strijd. De paltsgaaf bepaalde dat zij het permanente bedieningsrecht kregen van de Mariaverering en het recht op de inkomsten uit offergaven en schenkingen. Daarnaast mochten zij een klooster bouwen bij de Mariakapel. In 1700 begon men met de bouw van het klooster en in 1702 kon men het betrekken. Het klooster werd gebouwd achter de Mariakapel en stond er haaks op.
32
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Voormalige neogotische kapel, die in 1904-1905 vervangen werd.
Enkele jaren later, rond 1710, begaf de oude lindeboom het. Een reden was, naast de ouderdom, dat pelgrims steeds schors en takken meenamen, waardoor de gezondheid sterk terug gelopen was.15 Een nieuwe verbouwing diende zich aan. Op de plaats waar de lindeboom gestaan had, werd een achthoekige genadekapel gebouwd. De vroegere Mariakapel werd met een beuk uitgebreid en verheven tot kloosterkapel van de Kruisheren. Het houten Mariabeeld werd in de nieuwe genadekapel geplaatst en het stenen beeld, dat in de boom had gestaan, kreeg een plaats in de buitenmuur van de oude kapel. Rond deze tijd ook werd het beeld gehuld in een kleed, zodat alleen de hoofden van Maria en Jezus zichtbaar waren.16
De periode na 1710
In de 18e en 19e eeuw beleefde de Mariaverering een hoogtijperiode. Vele processies bezochten Uden, aflaten werden verkregen en hier en daar waren maatregelen nodig om geen uitwassen te laten ontstaan. Er waren jaren dat zeventig processies Uden bezochten Synchroon met de politieke situatie waren er af en toe moeilijke periode. In de Franse tijd (ca. 1800) werden klooster en kapel onteigend. Spoedig na de val van Napoleon begonnen de processies weer naar Uden te trekken. Tot de belangrijkste behoorden die uit Amsterdam, Den Bosch en Nijmegen. Ook de regeringsperiode van Koning Willem I was problematisch omdat het de Kruisheren verboden was om novicen aan te nemen. Vanaf zijn opvolger werden weer novicen aangetrokken.
de linde en onze lieve vrouw ter linde
33
Echter de gevolgen van de voorgaande periode waren nog merkbaar en het duurde tot 1902 voordat de Kruisheren hun klooster en kapel terugkregen.17 Spoedig daarna werden plannen gemaakt om de oude gebouwen te vervangen. Een geheel nieuw klooster en kapel, met een kleine Mariakapel, kwamen in de jaren 1904-1905 onder prior van Mil tot stand. Het gehele complex werd gezien de verkeerssituatie iets verder naar achter gezet, zodat de plaats waar vroeger de genadeboom en daarna de achthoekige Mariakapel had gestaan het plein voor de kapel werd. De twee Mariabeelden werden wel op een heel verschillende manier behandeld. Allereerst het stenen beeld, dat, nadat het in de genadeboom had gestaan, nog jaren in een nis in de buitenmuur van de kloosterkapel had gestaan. Na afbraak van deze kapel in 1905 verhuisde het naar verluidt naar de zolder of een schuurtje. Een van de broeders zette het later op een pomp in de wasruimte. Vervolgens kwam het terecht bij de molen te Nederwetten, die eigendom was van de vader van een der Udens kruisheren. Hier werd het opgemerkt door de Schijndelse kunstschilder Jan Heesters, die het na lang aandringen kon kopen voor tien gulden. Vóór deze in 1982 stierf bepaalde hij testamentair dat het beeld na zijn overlijden zou teruggaan naar de oorspronkelijke bezitters, de kruisheren. In januari 1985 is dit gerealiseerd.18 Het hekje dat het Mariabeeldje in de nis beschermde, werd jaren gebruikt om voeten te vegen bij het klooster. Sinds 2011 is het ingemetseld in het bebouw van de Heemkundekring Uden.19 Voor het (echte) houten Mariabeeldje werd een afzonderlijke Mariakapel gebouwd. Het werd van het kleed ontdaan, gerestaureerd en gepolychromeerd door X. Smits in 1906.20 De daaropvolgende jaren bleef de Mariaverering bloeien, met als hoogtepunt de kroning van Maria in 1938. Het werd een zeer feestelijk gebeuren, waarbij het openluchtspel Blind Marieke zeer tot de verbeelding sprak. Rond de Tweede Wereldoorlog is het bekende Marialied van schrijver Scheerder en componist Brouwers ontstaan. Het eerste couplet luidt: Sinds eeuwen glimlacht gij ons toe, O Udens Lieve Vrouwe, en nimmer wordt gij ’t luisteren moe naar wie op u vertrouwen; Elk is hier welkom met zijn leed, zijn pijnen en zijn zorgen; steeds zijt gij met uw troost gereed vanaf de vroege morgen. Na de Tweede Wereldoorlog zakte, met de geloofsbeweging in het algemeen, ook de Mariaverering terug en langzamerhand werd deze weer een zuiver locaal gebeuren. In 2009 werden de kruisherenbezittingen in Uden aan Brabant Zorg verkocht en in de koopakte werd opgenomen dat de historische gegroeide verering van O.L. Vr. ter Linde te allen tijde moet worden gegarandeerd.
34
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
algemene bronnen 1
De vereering van het Miraculeuse beeld van O.L.V. ter Linde te Uden, bij ’s Hertogenbosch. ’s Hertogenbosch 1869. 2 Marc Wingens, Over de grens. De bedevaart van katholieke Nederlanders in de zeventiende en achttiende eeuw. Nijmegen 1994.
noten 1
2 3 4
5
Akademie Nieuws (nieuwsbrief over de activiteiten van de KNAW en de Akademie-instituten) nr. 96, maart 2008, p. 20. De vereering…, op cit. Onze Lieve Vrouw ter Linde te Uden, Grave 1939 A. van Hoogstraten, Aanteekeningen op het Land van Ravenstein, oudtijds het land van Herpen genoemd en deszelfs aloude landheeren met nevensgaande charters en geschiedkundige bescheiden, Uden 2008, p. 23. J.A. Coppens, Nieuwe beschrijving van het Bisdom van ’s-Hertogenbosch, ’s-Hertogenbosch 1844, p. 116.
de linde en onze lieve vrouw ter linde
6 www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol/ plaats/772. 7 Schepenacte Uden d.d. 10 october 1667 (Opgenomen in literatuurreferentie 1, p. 38). 8 Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven, Sint Agatha, Collectie Orde der Kruisheren. 9 Sprokkelingen (Tijdschrift van de Heemkundekring Uden) nr. 49, october 1999. 10 Wingens, op cit, p. 64. 11 Wingens, op. cit. 12 Schepenacte Uden d.d. 10 october 1667 (Opgenomen in literatuurreferentie 1, p. 38). 13 Wingens, op.cit. 14 De vereering…, op cit. 15 De veerering…, op.cit. 16 www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol/ plaats/772. 17 J. Scheerder, Prior A.G. van Mil. Diest 1967. 18 Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven, Sint Agatha, Collectie Orde der Kruisheren. 19 Sprokkelingen (Tijdschrift van de Heemkundekring Uden) nr. 97, september 2011. 20 www.meertens.knaw.nl/bedevaart/bol/ plaats/772.
35
36
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Stille getuigen op De Maashorst tekst sjaak langenberg & rosé de beer
Als bijzonder onderdeel van de expositie DE BOOM in natuur, cultuur en religie
ontwierpen wij 8 bouwwerken die het midden houden tussen een boomhut en
een biechtstoel. Deze Stille Getuigen zijn geplaatst in Natuurgebied De Maashorst, het grootse aaneengesloten natuurgebied van Noord-Brabant. Leerlingen van het VMBO/Udens College hebben meegeholpen met de bouw.
Boomverering is er in allerlei soorten en maten. In Dendermonde steekt men vrouwenharen onder de schors. De haren groeien mee met de boom. In India worden vrouwen aan bomen vastgebonden om de vruchtbaarheid van de boom op hen over te dragen. In Balzer Herrgott heeft een beuk een Christusbeeld verzwolgen. Er moest een boomchirurg aan te pas komen om het gezicht van Christus zichtbaar te houden. In Eutin (Sleeswijk Holstein) staat een bruidegomseik. Een boomholte wordt gebruikt voor liefdescorrespondentie. De Duitse post bezorgt er regelmatig brieven. Sinds 1927 staat er permanent een trap tegen de boom. In Vorden (Achterhoek) is er een Knopenlaantje. Verliefde paartjes leggen knopen in takken die later vergroeien. Er zijn echter twee kanten van de medaille. Bomen worden niet alleen vereerd, maar ook gekapt. Het Atlantische oerbos heeft maar kort bestaan. Boeren migranten kapten de bossen open. Op last van de heilige Bonifatius werd een heilige eik geveld. Verering van heilige bomen werd als heidense afgoderij gezien. In onze tijd associëren we bomenkap vooral met de bedreiging van ons leefklimaat door de grootschalige kap in de regenwouden. Maar dichter bij huis worden ook bomen gekapt. Zelfs de heilige eik in de kapel van Meerveldhoven moest in stukken worden gehakt om door de kerkdeur te kunnen.
stille getuigen op de maashorst
37
Bomenkap Udens bos in volle gang, meldt het Udens Weekblad op 28 maart 2010. In Natuurgebied De Maashorst zijn dominante bomen zoals de Douglas en de Amerikaanse eik op specifieke plekken weggehaald om ruimte te maken voor de lijsterbes, de eik en de grove den. Zo wordt het natuurlijk evenwicht in de Maashorst hersteld, en ontstaat een gevarieerder bos waar menselijk ingrijpen steeds minder nodig is. Om het heidegebied van de Kanonsberg te vergroten werden naaldbomen en berken geveld. Ook al zijn de bedoelingen goed, het is fascinerend om te zien hoe de ene boom vanwege bepaalde natuuropvattingen wordt geveld, terwijl er tegen de kap van andere bomen wordt geprotesteerd. Bomenkap is een gevoelig punt zodra het in de directe leefomgeving van mensen gebeurt. Veldbioloog Henk Kuiper overnachtte in de nacht voor de kap van een lindeboom op de Tilburgse Heuvel in de kruin van een boom uit protest. Wethouder Tanja Haseloop van de Groningse gemeente Leek werd begin november 2011 met de dood bedreigd. Aanleiding was de bomenkap op Landgoed Nienoord, waar 400 beuken tegen de grond moeten omdat ze oud en ziek zijn. Onze verre voorouders dachten dat de natuur bezield was. Beierse houthakkers vroegen tot in de vorige eeuw vergiffenis aan de boomziel voordat ze hem kapten. Op sommige plekken in Afrika is het nog steeds de gewoonte om altijd een bosje naast een gekapte boom te laten staan, zodat je voorouders nog ergens in kunnen wonen. De passionele reacties op dreigende bomenkap in Nederland laat zien dat het geloof in bezielde natuur niet helemaal is verdwenen.
Hybride tussen boomhut en biechtstoel verbindt natuurgebied met MRK
De mens is rusteloos, ook de recreërende mens die er massaal op uittrekt om in de Maashorst rust te vinden. De boom is een baken van stabiliteit. Verlangen mensen werkelijk naar rust en stilte in de natuur? We leven in zo’n drukke wereld waarin iedereen luid en duidelijk zijn mening uit over van alles en nog wat, dat die stilte wel eens beangstigend zou kunnen zijn voor veel mensen. In stilte wordt je namelijk met jezelf geconfronteerd en dat is soms best eng. Daarom zoeken mensen elkaar op in plaats van de stilte in recreatiegebieden. Met een hoofd dat overloopt van zorgen en ergernissen zie je niets van je omgeving. Als je echt rust wil vinden zul je iets achter je moeten laten, je hart moeten luchten. Wij ontwierpen Stille Getuigen, bouwwerken die het midden houden tussen een boomhut en een biechtstoel. Fietsers en wandelaars in De Maashorst kunnen zich even terugtrekken in de bouwwerken bij een boom om hun hart te luchten of gewoon om even tot rust te komen. De boom is geduldig, de natuur biedt altijd een luisterend oor. De boom vertelt het niet verder. De kunstwerken verbinden het MRK met De Maashorst waardoor wandelaars en fietsers op de tentoonstelling de boom worden geattendeerd en museumbezoekers de natuur in trekken. De Stille Getuigen sluiten aan bij de thema’s ‘Gezonde geest in een gezond lichaam’ en ‘Religieus erfgoed en spiritualiteit’ uit het Maashorst Manifest, de toekomstvisie voor het natuurgebied. In het manifest wordt De Maashorst beschreven als het natuurlijke spirituele stilcentrum. De Stille Getuigen nemen een voorschot op deze ambitie.
38
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
stille getuigen op de maashorst
39
De Boom waaronder Boeddha Verlicht werd tekst klara adalena
Toen ik uit de stad naar buiten wilde verhuizen, stond boven aan
mijn prioriteitenlijstje: een boom in mijn tuin. Als ik nu terugkom van
mijn ochtendwandeling met mijn hond Seli, dan loop ik naar de dikste eik in mijn tuin en leg mijn handen op haar stam. Ik word rustig. Ik adem diep in
en voel mijn wortels in de aarde. Boven mijn hoofd de wijde lucht. De waanzin van de dag lijkt nog ver weg. Ja, ik ben blij met mijn bomen.
In oude culturen, toen mensen net ontdekten dat je het graan kon gaan verbouwen, voelden ze zich nog deel van alles. Nu maken grote winkelketens reclame met ‘you-vul-maar-in’ . Omdat we ons zo geïsoleerd voelen en zo suggereren ze dat je toch deel bent van het geheel. In die oude tijd hoefde niemand dat te suggereren, het wás zo. Mijn land. Mijn huis. Mijn wolken. En tussen dat alles, met de takken hoog tussen de wolken en de wortels diep in de grond, midden in het dorp, stond Mijn boom. De boom verbond alles, en geen wonder dat juist de boom bijna universeel werd gezien als symbool voor de mysterieuze levenskracht die overal doorheen stroomt. De oude volken noemde deze kracht Godin, en ik kan me daar helemaal in vinden. Ik heb een paar Godinnen in mijn tuin. Ik herinner me de grote rode beuk in de kloostertuin waar ik mijn eerste workshops heb gegeven. Terwijl om 8 uur ’s ochtends de klokken luidden voor de lauden stonden wij met een cirkel vrouwen rond de stam van deze eerbiedwaardige Godin. ‘Voel de aarde onder je.’ Spontaan kwamen deze woorden waarmee ik nu, twintig jaar later, nog steeds al mijn meditaties begin. Als ik er nu naar terugkijk, zat in die meditaties onder de beuk alles al wat ik nu doorgeef. Dank je grootmoeder beuk, dat je het oude weten in me wakker hebt gemaakt. Een boom kan een lekker plekje zijn om onder te zitten, te vrijen, een plek om je nest te bouwen, voedsel, een boom kan bijna alles zijn voor de levende wezens. Voor mij is ze vooral een tempel. De levensboom.
40
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Klara Adalena, Foto: Eddy Seesing, 2011 — ‘Mijn tempel is de natuur. Geen gebouw, maar de open lucht. Want juist daar is het goddelijke dichtbij.’ Deze foto van Klara Adalena, priesters van de paganistische beweging, is genomen in de Amsterdamse Waterleidingduinen bij Ruigenhoek, Noordwijkerhout. Rituelen hebben in het paganisme een vaste basisstructuur en daaromheen is veel improvisatie. Want juist in het onverwachte komt het goddelijke binnen. Bij de basis hoort het aanroepen van de vier windrichtingen Zuid, West, Noord en Oost. Want waar je ook bent op aarde, je bent altijd omgeven door deze vier richtingen. Je afstemmen begint met deze vier richtingen weer te gaan voelen. Op de foto roept zij het Zuiden aan. Citaat uit: Eddy Seesing, Religion Today, 2011 de boom waaronder boeddha verlicht werd
41
Sjamaan Searching Deer (Jan Prins), Foto: Eddy Seesing, 2011 — ‘De foto is genomen op de Veluwe, vlakbij het plaatsje Hall bij Eerbeek. De gekozen plek is onder een eikenboom. Daar staat een sjamaan in zijn magische cirkel. Deze cirkel van stenen beeldt de kosmos uit. Hij roept de energieën van de vier windstreken en het Goddelijke aan om zijn ritueel te bekrachtigen. Het is een welkomstceremonie om de pasgeboren tweeling van de fotograaf te zegenen’. Citaat uit: Eddy Seesing, Religion Today, 2011
42
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Mijn poes heet Boom. Nu ik dit stukje schrijf wou ik dat ik het zelf verzonnen had. Maar ze heette al zo toen ik haar kreeg, omdat ze zo graag in bomen klom. Boeddha werd verlicht onder een boom. Wij lezen dat alsof de boom een detail in het verhaal is. Boeddha had een lange spirituele weg gegaan, hij was er helemaal klaar voor (alsof het om promotie gaat op je werk) en net toen hij onder de boom buiten het dorp zat kwam de verlichting. Toch? Dat is wat we lezen in die paar woorden: ‘Boeddha werd verlicht onder een boom’. En dan voelt ons oer hervormde religieus grondgevoel zich weer tevreden: zo hoort het, hard werken en dan krijg je wat. Maar het is een zelf vervullende voorspelling, een slang die in haar eigen staart bijt. We denken bevestigd te zien wat we er zelf inleggen. Ik ben ervan overtuigd dat de boom de weg opende voor de verlichting van Boeddha. Dat de Godin in de gedaante van de boom Boeddha een hand toestak. Hier, laat me je helpen. Zo heeft ze ook Odin geholpen om de runen te vinden. Want iedereen die zich de oude Noorse verhalen herinnert, weet dat Odin de runen vond hangend aan de takken van Yggdrasil, de levensboom. De oorspronkelijke Amerikaanse bevolking noemde de bomen: ‘Standing people’. Als ik vanuit mijn drukke leven met veel reizen naar allerlei krachtplekken over de aarde weer bij een van mijn trouwe boomvrienden sta, dan besef ik me wat dat betekent. Wat er ook op je afkomt, je blijft staan. Je hebt het maar op te lossen met je buren, buur bomen die ook hun takken naar het licht willen sturen, want beiden ben je Standing People. Of er nu een overstroming komt, of een houthakker, of de meest mooi zingende nachtegaal.. je blijft staan. Of je nu op een winderige hoek staat, of in de schaduw van nog grotere bomen... je blijft staan. Je haalt je voeding uit de aarde en je transformeert het naar zuurstof waar anderen weer van kunnen leven. Hier vind je alles wat je nodig hebt. Wat een voorbeeld. Ik kan me wel voorstellen dat Boeddha onder zo’n wezen verlicht werd. Ik zal toch nog eens vaker onder mijn boom in de tuin gaan zitten… Klara Adalena is priesteres Meer informatie: www.wildewijzevrouw.nl.
de boom waaronder boeddha verlicht werd
43
Bomen spreken tot de verbeelding tekst han van meegeren
Bomen bepalen in hoge mate het aanzicht van onze leefomgeving. Bijna overal op aarde zien we bomen als we om ons heen kijken. Je kunt je bijna niet
voorstellen dat er geen bomen meer zouden zijn. Bomen kunnen oud worden. Dat betekent dat een boom er vaak al staat als je geboren wordt en er nog steeds staat als je zelf weer van de aardbodem verdwijnt. Ze bieden een
soort van vastigheid, een houvast. Bomen leveren ons ook vruchten, warmte, bouwmateriaal, schaduw, luwte en zuurstof. Zonder bomen kunnen wij niet
leven. Daarom is het niet vreemd dat bomen ook tot de verbeelding spreken en opduiken in allerhande uitingen van geloof, bijgeloof en ongeloof.
In dit artikel laat ik enkele voorbeelden zien van bomen die in meer of mindere mate een rol spelen binnen ons religieuze bewustzijn.
Etagelindes: verbeelding van de machtsverhoudingen
Een traditie die zeker hier in het Brabantse wortel schoot, is het snoeien in etages van lindebomen tot een soort van drietrapsraket. De onderste en natuurlijk breedste etage verbeeldt het gewone volk, de middelste en iets minder brede etage vertegenwoordigt de rechterlijke macht en bestuurders terwijl de bovenste verdieping de Goddelijke macht symboliseert. Mocht de gewone burger de verhoudingen uit het oog verloren zijn dan kon de zogenaamde etagelinde hem wijzen op de juiste verhoudingen in het leven. Anno 2012 zijn de meeste etagelindes helaas verdwenen. Er zijn in de 19e en 20e eeuw te weinig opvolgers geplant om nog volop van dit fenomeen te kunnen genieten. Verschillende etagelindes zijn door snoei verworden tot gewone snoeilindes en ontdaan van hun bovenste verdiepingen. Er is rot gekomen in de Goddelijke en rechterlijke etages en gedwongen snoei heeft deze bomen ontdaan van hun symboliek. De lindes van Nuenen en Gassel verloren hun bovenste twee etages. De lindes van Leenderstrijp en Groeningen zijn helemaal gekapt; niet meer te redden. 44
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
De etagelinde van Leenderstrijp gefotografeerd in de jaren zeventig van de vorige eeuw.
Waarschijnlijk is de oudste linde van Nederland in het Brabantse Sambeek van origine ook een etagelinde geweest. Stormen in 1884 en 1901 zorgden bij deze machtige boom dat hij op natuurlijke wijze ontdaan werd van zijn bovenste verdiepingen. De enige echte etagelinde die Brabant nog kent is de linde van Heeswijk. Deze is ook wat jonger dan de andere hier genoemde exemplaren en werd geplant eind 19e eeuw. Gelukkig dringt toch langzaam het besef door dat dit soort symbolische relicten niet mogen verdwijnen uit onze omgeving. Zowel in Groeningen als in Leenderstrijp is op de plaats van de oude, een jonge etagelinde geplant.
Bomencirkels: grapjes met een religieus tintje
Waarom beleven wij een cirkel of rij van bomen anders dan een bosje? Omdat we meteen de hand van de mens er in herkennen. Bomen vermeerderen zich van nature niet in rijen of cirkels maar staan willekeurig en niet in het gelid. Bij het zien van een cirkel of rij van bomen ga je dus denken over de bedoeling van deze wijze van aanplanten. Rijen zien we in het productiebos, lekker efficiënt, of als begrenzing van lanen, als bescherming tegen de elementen. Cirkels daarentegen hebben geen economische waarde. We zien bomencirkels terug op landgoederen en kloosterparken. Met de opkomst van de Engelse landschapsstijl in de tweede helft van de 18e eeuw deed ook de bomencirkel zijn intrede in de tuinen van de rijke burger en kloosters. Het aantal bomen waarmee zo’n cirkel gemaakt werd, was meestal niet willekeurig gekozen. Meestal bestond een cirkel uit 11 of 12 bomen. Soms werd Judas wel meegeteld en werden er 12 bomen geplant en soms stond buiten de cirkel zelfs nog een 12e of 13e boom die Christus voorstelde, kijkende naar zijn apostelen. Vaak werd deze ‘Christus’ verbeeld door een ander soort boom dan de apostelen. De linde, beschouwd als edelere boom, kwam hier vaak voor in aanmerking
bomen spreken tot de verbeelding
45
Liggende in een bomencirkel zie je dit als je naar boven kijkt. Oisterwijk, de Hondsberg.
Het leukste van zo’n cirkel bomen is om er midden in te gaan zitten. Je voelt een ongekende geborgenheid en het zicht is het mooist als je omhoog kijkt naar de kruinen van die apostelen. De meest fraaie cirkel van Brabant is te vinden in Oisterwijk op het terrein van Huize Hondsberg, een landgoed waarvan het landhuis dienst deed als hotel, later woning en nu als observatie- en behandelcentrum voor de jeugdpsychiatrie. Het zijn 10 beukenbomen die geplant zijn rond 1800, waarvan helaas in het begin van deze eeuw een apostel bezweken is. Op het terrein van Huize Assisië in Biezenmortel staan liefst drie van dit soort cirkels. Vroeger stonden in deze cirkels theehuisjes voor de paters. Landhuis de Nachtegaal in Moergestel heeft ook een fraaie beukencirkel in haar tuin staan. Terwijl in de weilanden bij kasteel Heeze een groep van 12 eiken de apostelen en Jezus voorstellen. Opvallend is de cirkel van bomen die staat bij een boerderij in Terheijden. Dit zijn geen beuken maar lindebomen. Een laatste overblijfsel van het verdwenen buitengoed De Laak.
46
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Foto boven: Eén van de beukencirkels op het terrein van Huize Assisié in Biezenmortel. Foto onder: Een cirkel van slechts 10 beuken op de Hondsberg in Oisterwijk.
bomen spreken tot de verbeelding
47
Mariabomen en kapellenbomen: uitingen van dank en devotie
Al eeuwen nodigen bomen uit om als beschutting te dienen van plaatsen van devotie. Honderden kapelletjes worden beschermd door een of meerdere bomen. Vele bomen zijn plaatsen waar gebeden of herdacht wordt. Hier in Brabant kunnen we een Marialinde vinden in Boomen, een gehucht vallende onder Lierop. In een eeuwenoude lindeboom werd hier, als dank voor het sparen van de huizen en bewoners van dit gehucht, na de tweede wereldoorlog een Mariabeeldje in een holte geplaatst. In een eikenboom op Esp, in de periferie van Eindhoven, is een kruisbeeldje geplaatst in een holte. Vroeger zou er een Mariabeeldje in gestaan hebben. Wat de achterliggende gedachte bij deze plaatsing is, is niet bekend. De typische kapel- en kruisbeeldbomen vinden we veel terug in Limburg. Vele honderden kapelletjes en beelden markeren wegen en kruispunten en bijna altijd is er een boom naast geplant, liefst een lindeboom, symbool van verbondenheid, liefde en trouw. In Frankrijk en Engeland vinden we de meeste devotiebomen. De taxus als symbool van zowel leven als de dood speelt in deze landen een prominente rol op dit gebied. Menige begraafplaats in Engeland, Normandië en Bretagne heeft een of meerdere taxussen staan. De leeftijden van deze bomen kunnen oplopen tot wel 1500 jaar en veelal verkeren ze nog in goede gezondheid. De twee beroemdste Franse taxussen staan op het kerkhof van La Haye-de-Routot in Normandië. Het zijn enorm omvangrijke bomen met in elk een kapel. Eentje zelfs afgesloten met een houten deur. Frankrijks beroemdste boom staat ook in Normandië en wel in Allouville-Bellefosse. Het is een eeuwenoude eik met een omtrek van zo’n 10 meter. In deze boom bevinden zich liefst twee 17e-eeuwse kapelletjes op verschillende hoogtes. De eik wordt omgeven door een houten trap en diverse draagconstructies om deze veteraan overeind te houden. Alle holtes worden beschermd door leien dakjes, dat mag ook wel voor deze knoest van ongeveer 800 jaar oud. Jaarlijks worden er bedevaarten georganiseerd naar deze kapellenboom. Een overdaad aan devotionalia treffen we aan tegen en rond een eik in het Bretonse La Guerche de Bretagne. De hele stam, maar ook enkele daarvoor gemaakte gelegenheden naast de boom, hangen vol met ex-voto’s en honderden beeldjes van Maria en de rest van de heilige familie. Deze eik van de maagd Maria wordt aanbeden omdat hier op deze plaats in 1792 een meisje vermoord werd door de Franse revolutionaire troepen. Zij weigerde de schuilplaats prijs te geven van een priester, die door de soldaten gezocht werd. Sindsdien dicht men bovennatuurlijke krachten toe aan deze boom. Maria geplaatst in een oude lindeboom in Lierop.
48
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
De beroemdste boom van Frankrijk staat in AllouvilleBellefosse, Normandië. Hij bevat liefst twee kapelletjes. bomen spreken tot de verbeelding
49
In Nederland hebben we overigens wel een zogenaamde Heilige Eik. Hij staat aan een kruispunt in het Brabantse Den Hout. Deze vroeg 18e-eeuwse zomereik bestaat eigenlijk nog maar uit de helft van wat hij ooit was. Verschillende blikseminslagen en branden hebben de boom veranderd in wat hij nu is: een, aan een kant geheel open stam, maar wel nog fier in het groen. In 15e-eeuwse akten wordt al melding gemaakt van een heilige eik op die plaats, maar dat moet een voorganger geweest zijn, want zo oud is de eik niet. Waarom hij nu precies de Heilige Eik genoemd wordt is niet bekend. Wel spreekt een oude legende van het feit dat hier ooit enige tijd een monnik gewoond heeft in de holte van de boom.
Koortsbomen: ter verdrijving van ziektes
Ons land kende in vroeger tijd verschillende zogenaamde koortsbomen. Een door een zieke op het lichaam gedragen kledingstuk moest hierin geknoopt worden ter bestrijding van de koorts. In de volksmond werden dit soort bomen lapjesbomen genoemd. In Drenthe staan nog enkele zogenaamde spijkerbomen. Hier sloeg men ter genezing een spijker in. Nu kennen we nog een koortsboom in Nederland, te weten in het Gelderse Overasselt. Hier staat de ruïne van de St. Walrick-kapel met daarnaast de koortsboom, een eik. Tot eind 19e eeuw werd hier St. Walrick en later St. Willebrord vereerd. Pas na publicatie van een heemkundig artikel in 1855 van de Wijchense onderwijzer Gomarius Mes in de Katholieke Illustratie werden hier lapjes in gehangen. Een roverhoofdman zou zich bekeerd hebben nadat, op aanraden van St. Willibrordus, hij een haarband van zijn ernstig zieke dochter, in de boom hing, waarna zij genas. Na publicatie van dit artikel nemen tot op heden mensen het zekere voor het onzekere en hangen een kledingstuk van hun zieke in de eik. Of beter gezegd in de lage eikjes rond deze eik, want voor de meesten zijn de onderste takken van deze eik te hoog gegrepen. Het is een bonte verzameling van gekleurde lapjes, briefjes en kledingstukken. (zie Glossarium) Een koortsboom van nog recentere datum kunnen we zien in het hart van het Liesbos in Breda. Wat ooit de kern geweest is van een kwekerij wordt gevormd door een kruispunt met daaraan twee oude beuken en een plataan. Het Hemeltje heet deze plek in de volksmond. Het kreeg bekendheid toen in 1994 de Bredase historicus E. Dolné beweerde dat hier een Keltisch tempeltje gestaan zou moeten hebben en dat de plataan de vervanger was van een koorts-eik die in 1931 het loodje legde. Deze publicatie was reden genoeg om de plataan Midden in het Liesbos van Breda staat deze plataan en omliggende struiken vol te hangen met die in de jaren negentig uitgeroepen werd tot lapjes, in hoop op genezing. Het heeft niet koortsboom.
50
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
zo lang stand gehouden dit gebruik. Staatsbosbeheer was niet gecharmeerd van al die kleurige lappen en liet ze verwijderen. Nu hangt er nog zelden een lapje in.
Heksenbomen: angst voor het kwade
Er zijn bomen die men associeert met het kwade. In het boek ‘Het kind met den Helm’ beschreef Jan Renier Snieders in 1852 het leven en werk van de heks Zwarte Kaat. Zij teisterde met haar Helleneindse bende de contreien van Bladel . Zij werd uiteindelijk opgepakt, ter dood veroordeeld en begraven in het bos van Ten Vorsel in Bladel. En dan blijkt weer hoe een legende zijn eigen leven kan gaan leiden. Op de plaats waar ze begraven zou zijn plantte men eikjes die, aldus Snieders, uitgroeiden De heksenboom van Zwarte Kaat bij Bladel. tot de Heksenboom. De nu bekende heksenboom van Zwarte Kaat is in werkelijkheid een bruine beuk, die met zijn fraai kronkelende kroon de fantasie al snel op hol brengt. Het Heksenbusselke in Bergeijk werd door Peter Norbertus Panken beschreven in zijn boek ‘Noordbrabantse sagen’. Hier kwamen in vroeger tijd 42 katten herhaaldelijk tezamen om te veranderen in heksen. Het Heksenbusselke bestaat nog steeds, ondanks dat de directe omgeving ervan veranderde van akkers in industrieterrein. Het bestaat uit een aantal grillig gevormde eiken. Heksenbezems zijn een verschijnsel, dat overal voorkomt in bomen. Vooral in berkenbomen ziet men ze veelvuldig. Het zijn vele dicht op elkaar groeiende twijgjes ontstaan door een parasitaire schimmel, die in de boom kan gaan zitten na beschadiging door insecten. Op een afstand lijkt het verschijnsel een maretak, dat echter wezenlijk anders is. Het volksgeloof moest ons doen geloven dat een heksenbezem ontstaat als een heks zich vast gevlogen heeft met haar bezem in een boom en hem daar achter laat.
bomen spreken tot de verbeelding
51
De virtuele boom tekst madelon hooykaas
De boom is een belangrijk motief in mijn kunstwerken, zowel in de werken
die ik samen met de Schotse beeldende kunstenaar Elsa Stansfield tot haar
dood in 2004 heb gerealiseerd onder de naam Stansfield/Hooykaas, als in mijn eigen beeldend werk en ontwikkeling. Voor mij staat de boom onder meer
voor de mens die tot twee werelden behoort: met zijn/haar wortels in de aarde, met de kruin in de hemel.
www.wishingtree.nl
De Wishing Tree is een interactieve digitale wensboom die groeit door de immateriële wensen die mensen in de boomwortels kunnen plaatsen.1 De bezoeker kan met de muis over alle bladeren gaan, zodat hij een eigen compositie kan maken en tegelijkertijd ziet wat de laatste vijf wensen zijn geweest die vervuld zijn. Dit Wishing Tree-project is een kunstwerk dat gebruikers nodig heeft om te kunnen leven en te groeien. Het werk gaat over wensen – iets dat ieder levend wezen kent. Het project refereert zo aan wensbomen, die er op verschillende plekken in de wereld zijn. In Japan hangt men opgevouwen papieren wensen aan een boom. Maar ook in Schotland zijn verscheidene wensbomen waar wensen op stukjes hout ingekrast staan en in een boom hangen. Zie www.wishingtree.nl en www.wishing-tree.net
Re:vision (2005)
Een ander belangrijk werk is de film ‘Re:vision’ (30 min.), die gemaakt is in opdracht van de Boeddhistische Omroep Stichting. De inspiratie kwam van een tekst van Thich Nhat Hanh: ‘We zijn mensen, maar we zijn meer dan mensen, ben je slechts een mens? Of ook tegelijkertijd een boom en een rots? Je hoeft alleen dieper te kijken om te ontdekken dat je een mens bent en tegelijkertijd een rots en een boom.’
52
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
De boom uit de wishing tree, met weinig en veel blad.
de virtuele boom
53
Tree of revision, 2007
Deze tekst van de Vietnamese zenmonnik vormt het begin van een filmische speurtocht naar de intieme en onderlinge afhankelijkheid van de dingen in het bestaan. De camera leidt de kijker als een oefening in aandacht langs de woekerende wortels en takken van een grote boom. (Deze zeer oude boom staat in Sri Lanka, waar Elsa Stansfield en ik speciaal naartoe zijn gereisd om die te filmen.)
54
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Day for Night in het CCA, Glasgow
In de film bundelen momenten zich tot stilstand en vallen dingen uiteen in een nieuwe samenstelling. De boom dient hierbij als leitmotief van eenheid in verscheidenheid. De boom lijkt de wereld te omvatten, maar toch wordt de boom langzaam maar zeker deel van de kijker zelf. Uit de film Re:vison is het digitale fotowerk ‘Tree from Re:vision’ (2007) voortgekomen. Dit kunstwerk laat zeven verschillende fotografische perspectieven zien van de oude boom.2
Day for Night (2001-2010)
Tijdens een verblijf in 2001 in Dundee, Schotland ontwikkelden Elsa Stansfield en ik een idee voor een audio-video installatie voor een oude boom in de Botanische Tuin in Montreal. We bedachten als titel ‘Day for Night’, een term die in de filmwereld refereert aan filmopnamen die overdag met een blauw filter opgenomen worden, zodat het er uit ziet als nachtopnamen. Het werk is gebaseerd op de herinnering van een boom – of beter: waar een boom getuige van is geweest – en gerelateerd aan de geschiedenis van de cinema. Wij kozen korte scènes van beeld of geluid van films die ons beïnvloed hadden en vermengden deze speelfilmscènes met eigen video-opnamen. In Montreal maakten we een geluidsband en monteerden het geheel af. In de Botanische Tuin hingen we een groot rond scherm aan een boom. Overdag hoorden de voorbijgangers/wandelaars een speciale soundtrack die was opgebouwd uit geluidsfragmenten van films en eigen geluidsopnamen. Het projectiescherm was leeg en men kon er zelf beelden bedenken. ’s Avonds werden de geluiden ten gehore gebracht en de beelden op het ronde scherm geprojecteerd. de virtuele boom
55
Still from Day for Night
Een andere versie van dit werk vertoonden we op een avond in het Amsterdamse Vondelpark. Het scherm hing aan een oude boom bij een vijver en de projectie vond plaats naast het Filmmuseum in het kader van het 20ste World Wide Video festival.3
Mount Analogue (2010)
De video-installatie Mount Analogue is voor het eerst gerealiseerd in de projectruimte De Ketelfactory in Schiedam . Het is geïnspireerd op het boek ‘Le Mont Analogue’ van René Daumal (1908-1944) en beschrijft een spirituele tocht van een aantal mensen op zoek naar een berg, Mount Analogue. Mijn interpretatie van deze reis heb ik verbeeld in een videoprojectie, waarin beelden te zien zijn van een berghelling waarop dunne boomstammen als luciferhoutjes staan. De videobeelden van deze virtuele berg worden afgewisseld met cameraopnames van een persoon, ikzelf, die – al filmend – de berg aan het beklimmen is. Op de muur waar deze video op wordt geprojecteerd, is dezelfde vorm van de bergtop met houtskool getekend. Daarover heen wordt de video (in een loop) geprojecteerd. En zo worden de beschouwer, de tekening en videoprojectie één geheel.
56
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Mount Analogue, 2010, still van video (Stansfield/Hooykaas)
Ik eindig met een citaat van Dorothea Franck waar ik mij zeer in kan vinden: ‘Het verhaal gaat ook over de verantwoordelijkheid van de kunstenaar. Er is dus geen sprake van l’art pour l’art. Als je een gave hebt om een pad van innerlijke ontwikkeling en verrijking te vinden, dan laat je daar iets van zien.’ 5
noten 1
De website is mogelijk gemaakt door een financiële ondersteuning van het Innovatiefonds Cultuur van de Gemeente Uden. Begeleiding en uitwerking: Madelon Hooykaas. Technische ondersteuning: Jaap van der Kreeft, Toxus. Technische ondersteuning MRK: Jan van Roij Het idee en ontwerp zijn voor een deel ontleend aan een eerder initiatief, de Wishing Tree website, gemaakt voor the Center for Art and Technology at Northwestern University in Evanston, IL, U.S.A. ( januari -mei 2002 ) door Stansfield/Hooykaas in samenwerking met Rodrigo Cadiz en Brian Sarfatty. Speciale dank aan: Annette Barbier, Marlena Novak, Heiner Holtappels en Gaby Wijers. 2 Tree from Re:vision is gemaakt in een oplage van drie en opgedragen aan Elsa Stansfield.
de virtuele boom
3 Voor een korte impressie zie www.stansfieldhooykaas.nl Recent was er een versie van dit werk te zien in de tentoonstelling ‘Revealing the Invisible, The Art of Stansfield/Hooykaas from Different Perspectives’ in het CCA, in Glasgow, Schotland van november 2010 tot januari 2011. Zie verder: ‘Revealing the Invisible, The Art of Stansfield/ Hooykaas from Different Perspectives’ Ed. by Madelon Hooykaas and Claire van Putten, Amsterdam, 2010. 4 Citaat uit het essay ‘Kunst en aandacht – Het beklimmen van Mount Analogue’ door Dorothea Franck, pagina 27, verscheen in ‘Revealing the Invisible’ over de tentoonstelling van Stansfield/ Hooykaas in De Ketelfactory. Uitgever De Ketelfactory, Schiedam, 2011 www. deketelfactory.nl 57
De legende van het kruishout in de Nederlanden1 tekst barbara baert
Omstreeks 400 ontstaat de traditie over de vermeende wedervondst van het kruis van Christus door Helena, de moeder van Constantijn de Grote.2 ‘Elke dag krijgen mensen een stukje van het kruis in hun bezit, zonder dat dit hout verkleint; het kruis blijft integra (volledig, als een geheel) voor hen die het vereren en divisa(in delen ) voor hen die er een stuk van willen’, schrijft Paulinus van Nola (402) aan zijn vriend Sulpicius Severus.3 Paulinus’ getuigenis dringt door tot de kern van de kruisreliekverering. 4 Het hout verwijst immers in zijn eenheid naar het kruis. Bovendien blijft het kruishout integra omdat het geen gewoon hout is: het is het lignum vitae (hout des levens) van de levensboom. Venantius Fortunatus (6e eeuw) verdicht het kruis in zijn hymnen tot de ‘boom der bomen’5 en op de kruisreliekhouders leest men dikwijls lignum vitae als opschrift.6 Hoe moeten we de verbeelding omtrent het levenshout begrijpen en tot welke literaire en iconografische tradities in de Nederlanden heeft zij geleid?
Het lignum vitae
Reeds in de vroegchristelijke tijd ontstaan talrijke geschriften die de levensboom en het kruis met elkaar in verbinding brengen.7 De levensboom was al in de semitische literatuur uitgegroeid tot een archetypisch beeld van de goddelijke manifestatie.8 Ezechiël beschreef de levensboom als een met talloze vruchten beladen kosmische boom in de navel van de wereld (31, 3-10). Als wereldas, axis mundi, schraagt de boom tijd en ruimte, en wordt hij door de eerste kerkvaders op Christus, de Messias overgedragen. Clemens van Alexandrië (ca 150-ca 1215) zegt dat de levensboom de logos is: het vleesgeworden woord.9 Uit de (vroeg-christelijke) patristieke 58
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
teksten blijkt dat de verbinding zich ook verscherpt tot het kruis zelf: het kruis wordt gemodelleerd op de levensboom en de kosmische axis mundi.10 Andreas van Kreta (660-740) zegt dat het kruis de wereldas is, omdat het net als de kosmische boom aan de vier elementen, de aarde, het water, de lucht en de zon, met elkaar verbindt. Zo verwijst het kruis ook naar het hier en het na. De ‘kruisboom’ fungeert veelal als beeld van de finale redding en de levensboom van de apocalyps.11 Daarom is de arbor crucis(kruisboom) tevens een lignum redemptionis (verlossingshout).12 Is de arbor crucis oorspronkelijk gebaseerd op een symmetrische symboliek met betrekking tot de paradijselijke levensboom, een asymmetrische relatie met de boom van goed en kwaad zou zich tevens ontwikkelen. Tertullianus (ca 160-ca 240) formuleert de oppositie tussen beide ‘bomen’ in zijn Adversus iudaeos als een fundamentele heilsgedachte. Wat we door het hout van Adam verloren hebben, hebben we hersteld in het hout van het kruis van Christus, meent hij.13 Het lignum van het kruis moet het lignum van genesis ‘overschrijven’.14 De boomsymboliek plant zich in allerlei vormen en gedaanten voort. Ze kan immers op natuurlijke wijze voortkomen uit een ‘gemeenschap van stof’: het hout dat zowel de bijbelse teksten als de leefwereld van de mens dooradert. Met de wedervondst van het kruis en haar verspreiding in talloze kruisrelieken wordt die symboliek ook ‘tastbaar’. De mens bezit het kruis nu ook in zijn zintuiglijkheid.15 Het kruis is niet langer de levensboom in een symbolische gedaante, als kruisreliek roept zij die boom in werkelijkheid op. Want waar een houtsplinter is, was eertijds een boom. De paradijsboom zal het onderwerp worden van een denken dat de vroegchristelijke symboliek ontplooit in tijd en ruimte, een denken dat de paradijsboom laat groeien tot het kruis in een ‘heilshistorische realiteit’. De symbolische ‘regressie’ van het kruis naar de levensboom zal zich volgens een traag literatuurhistorisch proces ombuigen naar een narratieve ‘progressie’ van levensboom tot kruis. Deze laatste traditie wordt de Kruishoutlegende genoemd. Haar complexe ontstaangeschiedenis komt tot wasdom tijdens de hoge middeleeuwen van de 12e en de 13e eeuw; haar rijk gevulde overleveringsgeschiedenis reikt tot omstreeks 1500.16
De Kruishoutlegende
Jacobus de Voragine vertelt bij het Kruisvindingsfeest van drie mei in de Legenda Aurea (ca. 1260) het volgende verhaal.17 Als Adam stervende is, stuurt hij zijn derde zoon Seth naar het aards paradijs voor soelaas. Seth ontvangt van de engel Michaël drie twijgjes van de paradijsboom. Thuisgekomen plant hij de twijgjes op het graf van zijn ondertussen overleden vader. De twijgjes groeien uit tot een prachtige boom die de tand des tijds doorstaat tot aan Salomon. Salomon velt de boom voor de tempel. Het hout komt echter over de rivier de Kedron terecht. Uitgerekend daar ontmoet Salomon de koningin van Saba, die hem voorspelt dat het hout eens de Messias zal dragen die door de joden zal worden gedood. Met wantrouwen gevuld, werpt Salomon het hout in een plas, de Piscina Probatica. Ten tijde van de passie van Christus komt het hout echter bovendrijven, en de joden vervaardigen er een kruis uit. Later zal Helena, de moeder van Constantijn, het kruis van Christus met behulp van de jood Judas Cyriacus terug opgraven en het verdelen tussen Rome, Constantinopel en Jeruzalem. Eeuwen later zal de Byzantijnse keizer Heraclius (610-641) de kruisreliek van Jeruzalem die gestolen was door de Perzische vorst Chosroës II, redden. Wanneer hij de reliek in triomf aan de H. Grafkerk wil herstellen, vermaant een engel hem. Slechts blootsvoets en ontdaan van imperiale kledij opent de ‘gouden poort’ van Jeruzalem zich, en kan hij de reliek in zijn oorspronkelijke bewaarplaats restitueren. de lege n de van h et kru ish out i n de n e de rlan de n
59
De Legenda Aurea wordt een standaardwerk. In haar schoot begint de verspreiding van de Kruislegende, die vanaf nu haar drieledig karakter bewaart: de Kruishoutlegende, de Kruisvindingslegende en de Kruisverheffingslegende.18 Op deze plaats zullen we stilstaan bij de eerste tak, zonder te miskennen dat de drie takken in de literaire en iconografische bronnen vaak samen worden overgeleverd. In de Kruishoutlegende worden kernmomenten en -gebieden uit de bijbelse geschiedenis diachroon ingevuld met ‘kruishout’-motieven.19 Die motieven waren niet nieuw. Aanvankelijk zwierven zij zonder narratieve (verhalende) verankering rond over de heilshistorische en liturgische genres. De kerkgeleerden beschreven de heilsgeschiedenis vanuit de relatie tussen het Oude Verbond en het Nieuwe Verbond, de typologie-leer. Deze werd vanaf de 12e eeuw steeds systematischer uitgebouwd. En in die relatie speelden de levensboom en het kruis een cruciale rol. Maar ook andere prefiguraties (voorafbeeldingen) waren bekend en konden ‘solliciteren’ op een plaats op de tijdlijn tussen boom en kruis. De Piscina Probatica ( de vijver waarin het hout van de levensboom gegooid werd) bijvoorbeeld wordt door Honorius Augustodunensis in zijn Speculum ecclesiae (1095-1102) vermeld als voorafbeelding van het doopsel.20 In de oude tempelceremonieput van de joden (Joh. 5, 1-8)21 zou volgens de auteur de staf van Mozes – beschouwd als een lignum vitae – terecht gekomen zijn. Dat het kruis precies uit dit hout werd vervaardigd vertelt Honorius niet. Zijn verhaal laveert nog tussen de metaforieke (zinnebeeldige) en de materiële kwaliteiten van het heilige hout. Johannes Belethus (Rationale divinorum officiorum, 1170) betrekt de Piscina en het kruishout in zijn De exaltatione sanctae crucis, het Kruisverheffingsfeest.22 Hij vertelt als eerste de bekende verhaalvorm die met Seth aanvangt. Hij wordt als autoriteit genoemd door Jacobus de Voragine. Niet alleen de prefiguraties en speculaties van de kerkgeschiedenissen droegen bij aan het vormingsproces van de Kruishoutlegende, ook oudere apocriefe teksten. Seth en de koningin van Saba kenden een afzonderlijke literaire bakermat en werden in functie van het kruishout geïntegreerd. Seth (Gen. 4, 25-26) keert reeds in het 4e-eeuwse pseudo-evangelie van Nicodemus terug naar het paradijs ten behoeve van het lijden van zijn vader.23 De interpolatie in de Nederdaling ter helle steunt op de judaeo-christelijke apocrief Vita Adae et Eva (ca 70).24 In beide apocriefen smeekt Seth tevergeefs bij de engel Michaël om de olie van de levensboom. In de kerkgeschiedenis van Johannes Belethus (1170) wordt die bede concreet ingewilligd met de twijg van de levensboom.25 De Vitae Adae et Evae bleef in West-Europa bekend door een 13e-eeuwse Duitse vertaling van de Boheem Lutwin, die in een 15e-eeuws afschrift geïllustreerd werd met de interpolatie van het ondertussen vigerende twijgmotief.26 De koningin van Saba (IKon. 10, 1-13) versmelt bij Georgios Monachos (842-887 AD) met de Tiburtijnse sibille die de dood van een God aan het lignum voorspelde, en precies die profetische boodschap formuleert de koningin ook in de Kruishoutlegende.27 Andere motieven kwamen niet doorheen de selectie van de Legenda Aurea, maar bleven in zusterversies of in de vorm van interpolaties verspreid. In Palestina leeft tot op vandaag een Kruishoutlegende waarin het kruis is geschapen uit een boom die door Lot werd geplant. De holte van de boomstam is nog te bezoeken in het H. Kruisklooster net buiten de stadswallen van Jeruzalem. Salomon’s aandeel bij het sacrale hout duikt in een andere vorm op in de Queste du saint Graal (13e eeuw).28 En zo kunnen haast evenveel versies genoemd worden, als er heden literatuurhistorische studies aan worden gewijd.
60
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Vanaf de 14e eeuw duiken de gebeurtenissen uit de Kruishoutlegende ook steeds vaker op in de reisliteratuur en pelgrimsbeschrijvingen. Niccolò da Poggibonsi (1350) beschrijft een brug over de Kedronrivier, waarvan hij zegt dat het hout door de koningin van Saba als het kruishout herkend was.29 Een bezoek aan de plek levert volgens hem zeven jaren aflaat op. In de Merveilles du monde wordt een ‘droge boom’ gesitueerd nabij Hebron, de begraafplaats van Adam.30 Odoric de Pordenone (1286-1331) zegt dat die dorre boom gestorven is toen Christus werd gekruisigd.31 Mandeville (1322) noemt dezelfde droge boom nabij Hebron, de boom van Seth.32 De weg die het kruis beschrijft, is de weg tussen Hebron en Golgotha, tussen het paradijs en Jeruzalem. Door de bijbelse boeken in functie van het hout aan elkaar te rijgen, wordt zichtbaar hoe de Hebreeuwse era verweven is met Gods plan van het kruisoffer. De heilsgedachte, de recirculatio( terugkeer) van Christus als Adam novus (de nieuwe Adam), wordt afgelegd als een parcours. Die boodschap is geen andere dan de oude lignum vitae-metaforiek, maar hij is nu micro-historisch geformuleerd. Het resultaat is een verhaal met het levende hout als hoofdrolspeler en Seth, Salomon en de koningin van Saba als zijn bevoorrechte figuranten. Nu was dus ook de biografie van de kruisboom bekend.33 Die biografie werd populair in de beeldende kunst, aanvankelijk in Italië. Aan het einde van de 14e eeuw geeft de familie Alberti in Firenze de opdracht aan Agnolo Gaddi om in het koor van de Santa Croce een Kruislegende te schilderen (1388-1393).34 Gaddi opteert voor vier registers aan weerskanten van de koorwanden. De cyclus begint bovenaan rechts met de dood van Adam en Seth en vervolgt met de verering van het hout door de koningin van Saba, met de Piscina Probatica en de vervaardiging van het kruis, met de Kruisvinding en -proef, en aan de linkerwand met de overhandiging van de kruisreliek aan de patriarch. Op dezelfde wand vervolgt Gaddi met de zogenaamde Kruisverheffingslegende. Het bekendste Kruislegende-programma is onmiskenbaar de cyclus die Piero della Francesca in opdracht van de intellectuele Bacci-familie uitvoerde in het koor van de San Francesco in Arezzo (vóór 1466).35 Piero della Francesca en zijn opdrachtgevers herinterpreteerden het thema in zijn typologische betekenis. De herlezing van de inhoud vroeg om een programmering die de interne relaties moest duidelijk maken. Zo werd bijvoorbeeld de aankomst van de koningin van Saba tegenover de Kruisvinding door Helena geplaatst, omdat beide vrouwen met goddelijk inzicht het kruis (h)erkennen. In Italië was de iconografie van de Kruislegende onder de hoede genomen van de franciscaanse context. Volgens hun geschriften had Franciscus de stigmata ontvangen op 14 september, het Kruisverheffingsfeest.36 Omstreeks 1340 waren ze bovendien de custodes (behoeders) van het H. Graf in Jeruzalem geworden.37 In hun midden werd ook de theologische metaforiek omtrent het lignum vitae van het kruis ontwikkeld. Taddeo Gaddi schilderde een Christus gekruisigd aan de levensboom in de refter van de Santa Croce in Firenze (ca. 1340)38 naar het lignum vitae van Bonaventura (1257-1274). In het tractaat werd het heilsleven van Christus symbolisch herverteld volgens de vruchten van de levensboom.39 De franciscanen beseften dat de vigerende Kruislegende inhoudelijk bij hun gedachtengoed aansloot, adopteerden haar en onderhielden tijdens de late middeleeuwen een gepersonaliseerde relatie met de thematiek. De verbondenheid die de Toscaanse franciscanenhuizen met elkaar voelden, blijkt ook uit de wijze waarop de cycli op elkaar verder bouwden of uit elkaar citeerden.
de lege n de van h et kru ish out i n de n e de rlan de n
61
Miniaturen uit Getijdenboek van Catharina van Kleef, Utrecht 1442-45. Collectie Pierpont Morgan Library, New York, M. 917, ff
62
Adam zendt Seth naar het paradijs.
De engel geeft Seth een twijg van de boom.
Seth plant de twijg in de mond van zijn vader.
Salomon hakt de boom om.
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
De iconografie van de Kruishoutlegende in de Nederlanden
In de Nederlanden zijn geen monumentale cycli zoals in Italië teruggevonden. De Kruishoutlegende was echter wel bekend in miniaturen en houtsneden. Tussen 1442 en 1445 laat Katharina van Kleef in een Utrechts atelier een rijkelijk geïllustreerd getijdenboek vervaardigen. Bij de vrijdagmis wordt geopteerd voor een Kruishoutlegendecyclus met acht miniaturen. 40 In de Nederlanden vormt het getijdenboek de eerste cyclus met dit onderwerp. Seth krijgt de opdracht van zijn vader (f. 199) Seth aan de paradijspoort (f. 204) Seth plant de twijg op het graf van zijn vader (f. 207) De boom groeit op Adams graf (f. 210) Salomon hakt de boom om (f. 212) Salomon bewerkt het hout voor zijn tempel (f. 214) De ontmoeting tussen Salomon en de koningin van Saba (f. 216) De Piscina Probatica (f. 218v) De relatie tussen tekst en beeld is uitzonderlijk. Bij de vrijdagmis voor het heilige kruis hoort gebruikelijk een kort officie van de passie met dito iconografie, maar hier werd uitzonderlijk geopteerd voor het lange officie van het Erbarmen Gods. 41 Gorissen denkt dat de miniaturist zich heeft laten beïnvloeden door de titel van het officie en zo tot het concept van het lignum misericordiae is gekomen. Het ‘hout van erbarmen’, een gebruikelijk beeld voor het kruis, zou dan aanleiding gegeven hebben tot de iconografie van de Kruishoutlegende. ‘Der Zwang, einen anderen Bildercyclus zu erfinden, hat uns ein ikonographisches Rarissimum beschert’. 42 De twijg die Seth ontvangt is bovendien drielobbig; het is een vegetale verwijzing naar de Triniteit. 43 In de reeks wordt ook gebruik gemaakt van typologieën in de marges onderaan. Het offer van Kaïn en Abel bij de voorstelling van de paradijspoort en dat van Abraham en Isaak bij de voorstelling van de levensboom zijn beide typen van de eucharistie. Abel is een type van Christus (offer, lam) en Kaïn een type van de ongelovige jood. In Gen. 4, 25-26 zegt Eva dat God haar een ander zaad in de plaats van Abel heeft geschonken. In de Kruishoutlegende wordt de derde zoon de stamvader van de Messias. De twijg van de levensboom verwijst dus via Abel naar zijn bestemming (kruis van de passie) en via Seth naar zijn reddende functie (kruis van de Messias). De voetwassing van Petrus bij de Piscina Probatica verwijst naar de zuiveringsrituelen van de joden in de Piscina Probatica, maar ook naar de nakende passie. In de Piscina ligt het hout immers als laatste stase op zijn bestemming te wachten. Zoals vermeld vormt het getijdenboek de eerste iconografische getuigenis van een Kruishoutlegende in de Nederlanden. 44 De literaire bronnen wijzen al vroeger op een vertrouwdheid met het thema, zij het in de vorm van interpolaties. Dirc van Delf wijdt een passage aan de legende in het Somerstuc van zijn Tafel van den Kersten Ghelove (ca 1400). 45 Een Kruishoutlegende is tevens opgenomen in het mysteriespel van de Eerste Bliscap van Maria (1444) (vs. 638-738). 46 Uitzonderlijk is het gedicht Van den drie Gaerden uit de omgeving van Jacob van Maerlant (1290-1330). Maar het blijft onduidelijk hoe de iconografie tot in Utrecht is doorgedrongen. 47
de lege n de van h et kru ish out i n de n e de rlan de n
63
De boom groeit op uit het graf. Miniaturen uit Getijdenboek van Catharina van Kleef, Utrecht 1442-45. Collectie Pierpont Morgan Library, New York, M. 917, ff
64
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Op het ogenblik dat het getijdenboek voor Katharina van Kleef wordt geïllustreerd, bestond in de Nederlanden geen belangrijke iconografische traditie met betrekking tot de Kruishoutlegende. 48 Het feit dat het atelier zich elders in het handschrift al op Italiaanse getijdenboeken had georiënteerd, kan het contact met de specifieke thematiek wel bevorderd hebben. Maar de iconografische organisatie in het getijdenboek is niet op de Italiaanse voorbeelden geënt. Enerzijds worden scènes toegevoegd (de boom op de zerk en de handelingen van Salomon) en anderzijds gaf het artistieke genre de mogelijkheid tot typologische scènes in de marges. Bovendien waadt de koningin van Saba in het getijdenboek stoutmoedig door het water; in Toscane doet ze dat niet en eert ze de brug. Dit is het enige motief dat niet in de Legenda Aurea wordt verteld, want daar eert de koningin het hout aan de oever. Het doorwaden van de rivier wordt verteld in Van den drie Gaerden. Dit kan erop wijzen dat de literaire achtergrond van de cyclus door voornoemde type gecontamineerd werd. 49 We weten dat de Gelderse hertogen een bijzondere verering voor het kruishout kenden. In Gelderland leefde een legende rond het heilige kruis.50 In Kranenburg kreeg een herder op Pasen van het jaar 1308 het sacrament. Maar de man kon de hostie niet doorslikken, en liet hem achter tussen twee takken in een boom. De herder biecht alles op bij een priester, die de hostie uit de boom wil verwijderen. Op dat moment verdwijnt de hostie in een holte. Achtentwintig jaar later geeft de hertog van Gelre de boom aan de priester als brandhout. Toen de boom werd gekliefd verscheen plots een houten crucifix. De hostie was in die tijd uitgegroeid tot een beylt ende figuer myt geneychden hoeft ende myt uytgereckten armen ende sijn voeten overeen.51 In deze legende worden de boom, de hostie en de Crucifix verenigd; het sacrament en het H. Hout werden in de late middeleeuwen vaak op elkaar betrokken. De hostie bevindt zich eerst tussen twee takken, als het lichaam van Christus aan een gaffelkruis. De verdwijning in de holte vormt een beeld voor de graflegging, maar uit het ‘levenshout’ verrijst tenslotte het beeld van Christus zelf. De achteloosheid waarmee met het hout wordt omgesprongen, herinnert aan de Salomonpassage uit de Kruishoutlegende, waar de boom ook verkapt wordt voor de tempel van Jeruzalem. Salomon is hier een spiegel voor de hertog van Gelre52 en kreeg ook opvallend veel aandacht in de cyclus. Gelderland blijkt ook de regio te zijn, waar de tweede iconografische getuigenis van de Kruishoutlegende in de Nederlanden is te situeren: het Boec van den Houte.De incunabel werd op zes maart in 1483 door Johan Veldener te Culemborg gedrukt.53 Het Boec vormt de uitgebreidste Kruislegende-cyclus die we tot nog toe kennen, en dat maakt van de incunabel een zeldzaamheid. Wellicht herbruikte (hergebruikte) de drukker de vierenzestig houtsneden van een thans verloren blokboek uit het midden van de 15e eeuw54 en plaatste ze in kwarto-formaat met onderaan telkens typografisch gezette kwatrijnen.55 De reeks – die aanvangt met de woorden van Adam Seth lieve sone wilt my wel verstaen / totten paradise soe sult ghi gaen / ende daer sult ghi den enghel vraghen / wanneer dat eynden sellen mijn claghen – gaat terug op een literaire traditie die de legende ruimer neemt dan de versie in de Legenda Aurea. Hier worden ook Mozes en David bij de overdracht van het hout betrokken (afb. 2). Deze ruimere Kruislegendetraditie was in de meeste Europese volkstalen verspreid.56 Het Boec is wel de enige nog bekende visuele vertaling van die traditie.57 We hebben in eerdere studies kunnen vaststellen dat de kwatrijnen en de iconografie verdergaan op het enige Nederlandstalige gedicht uit de groep, Van den drie Gaerden uit de omgeving van Jacob van Maerlant (1290-1330).58
de lege n de van h et kru ish out i n de n e de rlan de n
65
Houtsneden uit Boec van den Houte, Culemborg, Johan Veldener, 1483.
66
De koningin van Saba waadt door de Kedron.
De koningin van Saba berispt Salomon.
De koningin van Saba laat het hout over de Kedron verwijderen.
Het hout word aan de tempelpoort geslagen.
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
De reeks wordt afgesloten met twee houtsneden die inspelen op de devotionele actualiteit. Op houtsnede drieënzestig aanbidden kooplui het kruis tijdens een storm. Het kwatrijn zegt dat zij door hun geloof in het heilige hout zijn gered. Vervolgens brengen ze offers aan een kruisreliek die op het altaar wordt getoond. Het kwatrijn spreekt van openbaer en er is een bogenrij gesuggereerd, misschien is de ruimte een kleine zijkapel. Verwijst de kapel naar een lekenbroederschap? Het Boec integreert dus de derde stand in haar iconografie, hetgeen ook wijst op de verschuivende receptie van de 13e-eeuwse Maerlantse tradities in de samenleving van de 15e eeuw.
Slotgedachte
De Kruishoutlegende is het verhaal van het kleinste in de natuur: de kiem, het zaad. Toch beschrijft de legende één van de grootste transacties die plaatsvond tussen de Schepping en het ontstaan van het Nieuwe Verbond: de groei van een twijg, kwetsbaar en slank, naar de levensboom en het kruis, krachtige drager van bloed en verlossing. De rijke overleveringsgeschiedenis van het kruishoutthema – ook in de Lage Landen – bevestigt de diepe verworteling van deze vegetatieve boommetaforen in de middeleeuwse denkbeelden. De Kruishoutlegende ontpopte zicht wellicht langs de kloosterwegen en gedijde via rondtrekkende monniken, pelgrims en reizigers, die verhalen met elkaar uitwisselden over een zoon die een boom voor zijn vader plantte, over een koning die hem omhakte, en over een koningin die in de toekomst kon zien. Uit de literatuurgeschiedenis blijkt dat de Kruishoutlegende zeer vroeg al een horizontale doorsnede maakte in Europa: van de Slavische gebieden tot de Britse eilanden. De eerste geschreven sporen van de kruishoutlegende vinden we in de 8e-eeuwse Slavische en Griekse talen. Tegen de 12e eeuw waren deze tekstfragmenten naar het Latijn en naar de volkstalen vertaald, om ingepast te worden in de kronieken en de encyclopedieën. De legende begint pas te tanen na 1500. De Kruishoutlegende dankt aan deze intensieve Europese, Slavische en zelfs Oosterse verbindingswegen in de literatuur en de iconografie haar spankracht, haar diep en gemeenschappelijk aanvoelen in het culturele bewustzijn en haar intercultureel karakter. De koningin van Saba vormt hierbij een unieke personificatie. Op onvergetelijke wijze heeft zij de Europese middeleeuwen blijvend gespijsd met Semitisch, Arabische èn Grieks gedachtegoed. En was de samenstelling van de Kruishoutlegende complex en haar grillig groeiproces doorheen de tijd zelden performant, dan blijft één archetype overeind: statisch, robuust, beschermend en groots, ja, de boom zelf. Voor Carl Gustav Jung (1875-1961) is de boom dan ook het beeld van de oermoeder.59
de lege n de van h et kru ish out i n de n e de rlan de n
67
noten 1
2
3
4
5
68
Dit artikel is een geactualiseerde versie van mijn bijdrage in Aan de vruchten kent men de boom. De boom in de kunst en literatuur van de middeleeuwse Nederlanden, ed. B. Baert en V. Fraeters (Symbolae. Facultatis Litterarum Lovaniensis. Series B), Leuven-Universitaire Pers, 2001 (met voorwoord van Herman Pleij) en van mijn artikel De legende van het kruishout in de Nederlanden, in “Hout in boeken, houten boeken en de fraaye konst van houtdraayen”, ed. Luc Knapen en Leo Kenis, Leuven, 2008, p. 63-78. Ik verwijs ook naar: B. Baert, A Heritage of Holy Wood. The Legend of the True Cross in Text and Image (Cultures, Beliefs and Traditions. Medieval and Early Modern Peoples, 22), Leiden-Brill, 2004; Idem, The legend of the True Cross between North and South. Suggestions and Nuances for the Current Research, in “Annali dell’Università di Ferrara”, 1, 2004, p. 123-150;.(met Liesbet Kusters), The tree as narrative, formal and allegorical index in Noli me tangere’, in Andrea Worm (ed.), “The Tree. Symbol, Allegory and Structural Device in Medieval Thought and Art”, Turnhout, 2012 (at press)..- Ik ben Wouter Prins en Femke Vroom erkentelijk voor de eindredactie van deze bijdrage. J.W. Drijvers, Helena Augusta. The Mother of Constantine the Great and the Legend of Her Finding of the True Cross, Leiden-Keulen, 1992; S. Borgehammar, How the Holy Cross Was Found. From Event to Medieval Legend. With an Appendix of Texts, Stockholm, 1991. C. Curti, ‘“L’inventio crucis” nell’epistola 31 di Paulino di Nola’, in Orpheus 17 (1996), p. 337-347, p. 337-347. Nog steeds als standaardwerk: A. Frolow, La relique de la vraie croix. Recherches sur le développement d’un culte, Parijs, 1961. In zijn Pangue lingua gloriosi naar aanleiding van de reliekentranslatie van Justinianus II aan Radegonde van Poitiers (569), vergelijkt Fortunatus het kruis eerst met de paradijsboom: De parentis protoplasti / fraude factor condolens / quando pomi noxialis / morte morso corruit, / ipse lignum tunc notavit, / damna ligni ut solveret (strofe 2). Het derde deel beschrijft het kruis als de boom der bomen: Crux fidelis, inter omnes / arbor una nobilis, / nulla talem silva (strofe 8); J. Szöverffy, J., Hymns of the Holy Cross, Brooklyn-Leiden, 1976, p. 10-15.
6 De inscriptie op een in goud omhulde kruisreliek uit cederhout (14,2-8cm) (herkomst Eine, nu Oudenaarde, Sint-Eligius, 1216-1220) luidt als volgt: “Deze tak van Eden, de boom des Levens, biedt de edele, in purper geboren Maria, U aan, o alom verheerlijkte Maagd”; J. LafontaineDosogne, ‘Kruisreliek van Maria Komnene’, in Luister van Byzantium. Europalia Griekenland, (tent. cat.), Brussel, 1982, p. 152; E. Voordeckers en L. Milis, ‘La croix byzantine d’Eine’, in Byzantion 39 (1969-1970), p. 456-488. 7 Zie: H. Bergema, De boom des levens in schrift en historie, Hilversum, 1938, in het bijzonder p.151 + 503; E.A.S. Buttersworth, The Tree at the Navel of the Earth, Berlijn, 1970; G.T. Armstrong, ‘The Cross in the Old Testament. According to Athanasius, Cyril of Jerusalem and the Cappodocian Fathers’, in Theologia Crucis? Signum Crucis. Festschrift für Erich Dinklers zum 70. Geburtstag, red. G. Klein, Tübingen, 1978, p. 17-38; G. Dufour-Kowalska, L’arbre de vie et la Croix. Essai sur l’imagination visionnaire, Genève, 1985 (met voorwoord van J. Hersch). 8 Z. Ameisonowa, ‘The Tree of Life in Jewish Iconography’, in The Journal of the Warburg and Courtauld Institutes 2 (1938-1939), p. 326-345. 9 Stromata V, II, 72, 2; S.J. Reno, The Sacred Tree as an Early Christian Literary Symbol. A Phenomenological Study, (Forschungen zur Anthropologie und Religionsgeschichte 4), Saarbrücken, 1978, p. 106. 10 G. Höhler, Die Bäume des Lebens. Baumsymbole in den Kulturen der Menschheit, Stuttgart, 1985, p. 115. Omtrent analoge kosmische verbindingssymbolen: M. Kuntz en P., ‘The Symbol of the Tree Interpreted in the Context of Other Symbols of Hierarchical Order, the Great Chain of Being and Jacob’s Ladder’, in Jacob’s Ladder and the Tree of Life. Concepts of Hierarchy and the Great Chain of Being, red. M. Kuntz en P. Kuntz, New York-Parijs, 1987, p. 319-334. 11 E. Delebecque, ‘Où situer l’arbre de vie dans la Jérusalem céleste. Note sur Ap. XXII, 2’, in Revue Thomiste 88, 1 (1988), p. 124-130. 12 Reno 1978, p. 164. 13 13, 10-12, Corpus Christianorum, 1, 1954, p. 13681378; RENO 1978, p. 165.
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
14 Maar ook andere houten voorwerpen vermeld in het Oude Testament, worden potentiële voorbodes van het kruis: de staf van Mozes bijvoorbeeld, of zelfs de ark van Noah; Armstrong 1978, p. 17 e.v. 15 We vertrekken hier niet van het historische vraagstuk van de Kruisvinding (zie daartoe de studie van Drijvers 1992), dan wel van de aanwezigheid van houtsplinters die vanaf de 5e eeuw in West-Europa gedocumenteerd zijn. 16 Zie: W. Meyer, Die Geschichte des Kreuzholzes vor Christus, (Abhandlungen der philosophischphilologischen Classe der königlich bayerischen Akademie der Wissenschaften 16, 2), München, 1882; A.R. Miller, German and Dutch Versions of the Legend of the Wood of the Cross. A Descriptive and Analytical Catalogue, 2 voln., (doct.), Oxford, 1992; A.M.L. Prangsma-Hajenius, La légende du Bois de la Croix dans la littérature française médiévale, Assen, 1995. 17 Graesse 1969, p. 303-311; Ryan 1995, p. 277-284; Maggioni 1998. 18 De zogenaamde Kruisverheffingslegende wordt verteld bij het exaltatio crucis-feest van veertien september; Th. Graesse (ed.), Jacobi a Voragine legenda aurea. Vulgo historia lombardica dicta, Osnabruck, 1969p. 611; W.G. Ryan (ed. en vert.), Jacobus de Voragine. The Golden Legend. Reading on the Saints, 2 dln., New York, 1995, p. 168-173. Hoewel de gebeurtenissen dus met een ander Kruisfeest in verband stonden, werden ze ook door Jacobus de Voragine beschouwd als een “vervolggeschiedenis” op de Kruishoutlegende en de Kruisvinding bij drie mei. In de Byzantijnse kerk deelden ze vanaf de 7e eeuw dezelfde feestdatum van veertien september. In het Westen viert men de Kruisvinding vanaf de Karolingische tijd op drie mei; B. Baert, B., ‘L’Invention de la Croix dans le sacramentaire de Gellone (750-780). Entre l’histoire et le symbole’, in Arte cristiana 86 (1998), p. 449-460 ; B. Baert , ‘Exaltatio crucis. De Byzantijnse keizer Heraclius (610-641) en het middeleeuwse Westen’, in Bijdragen. Internationaal tijdschrift voor theologie en filosofie 60, 2 (1999), p. 147-172 (met Engelse samenvatting), p. 147-172.
de lege n de van h et kru ish out i n de n e de rlan de n
19 We kunnen niet ingaan op alle aspecten van het groeiproces van de Kruishoutlegende vóór de 12e eeuw. Het betreft een ingewikkeld transfer van motieven tussen Palestina, de Balkan en het Westen, met een hypothetische, Bogomielse bemiddeling. De 8e-eeuwse sekte die een gnosis-variant kan genoemd worden omwille van zijn dualistische leer, ontwikkelde een legende, waarin Satanaël (één van de vele namen voor de duivel) drie bomen in het paradijs plant: één voor Adam (in de Tigris gevonden door Lot), één voor Eva (door Mozes gevonden in de bittere wateren) en één voor God (door Michaël gevonden voor Seth). De boom van God zal evenwel overleven tot het kruis van Christus eruit wordt vervaardigd. De Bogomielse traditie laat wellicht ten vroegste een boom groeien in tijd en ruimte, de voorwaarde om van een Kruishoutlegende te spreken; M. Gaster, Ilchester Lectures on Greeko-Slavonic Literature, Londen, 1887, p. 23, p. 25, p. 29, p. 35-37; E. Kozak, ‘Bibliografische Übersicht der biblisch-apokryphen Literatur bei den Slaven’, in Jahrbuch für protestantische Theologie 38 (1892), p. 127-158, p. 142: Historia de ligno crucis.- Literatuurhistorisch en codicologisch onderzoek heeft bovendien aangetoond, dat sommige twaalfde- en 13eeeuwse opschriftstellingen gebaseerd zijn op veel oudere tradities, waarvan één tot de Karolingische tijd zou teruggaan. Zoals bekend neemt de schriftcultuur in voornoemde eeuwen in belangrijke mate toe, en kunnen oudere, mondelinge (en dus “onzichtbare”) versies aan de grondslag gelegen hebben; A. Wilmart, ‘La légende du bois de la croix’, in Revue biblique 2 (1927), p. 226-236.- We kunnen niet ingaan op de minder “exegetische” herkomstgeschiedenissen van het kruis. We vermelden één uitzonderlijk traditie. In het 9e-eeuwse Northumbrische gedicht The Dream of the Rood, vertelt het kruis zelf hoe het eertijds als boom uit een woud was weggehaald, en hoe het veel bloed moest vergieten voor zijn Heer. Het gedicht – waaruit in runnenschrift geciteerd werd op het Ruthwell-kruis (ca. 800) – getuigt van de vroegmiddeleeuwse acculturalisaties tussen de boomcultus en de heilsleer van het kruis. Niet de paradijsboom uit de vroegchristelijke exegese is de herkomst, dan wel een anonieme boom uit het woud. De overgang van magie
69
20 21
22 23
24
25 26
27 28 29
30
31
32
70
naar cultus uit zich ook in de antropomorfisering van het hout; M.J. Swanton, The Dream of the Rood, Manchester, 1970.. PL 172, kol. 945-946 Over de Piscina Probatica, zie: N. van der Vliet, “Sainte Marie où elle est née” et la piscine probatique, Jeruzalem-Parijs, 1938; B. Baert, The Pool of Bethsaïda. The Cultural History of a Holy Place in Jerusalem, in “Viator. Medieval and Renaissance Studies”, California University Press, 36, 2005, p.1-22. PL 202, kol. 152-153; Miller 1992, 100-101. H.C. Kim (ed. en vert.), The Gospel of Nicodemus. Gesta salvatoris, Toronto, 1973p. 2; E.C. Quinn, The Quest of Seth for the Oil of Life, ChicagoLonden, 1962, passim. Zie: G.A. Anderson-Stone, A Synopsis of the Books of Adam and Eve, (Society of Biblical Literature), Atlanta, 1994. Rationale officiorum divinorum, PL 202, kol. 152153. M.B. Halford (ed. en vert.), Lutwin. Eva und Adam. Study. Text. Translation, Göppingen, 1984; Wenen, Nationalbibliothek, Codex Vindob. 2980; Idem, Illustration and Text in Lutwin’s Eva und Adam. Codex Vindob. 2980, Stuttgart, 1980. R. Beyer, Die Königin von Saba. Engel und Dämon. Der Mythos einer Frau, Keulen, 1987. Prangsma-Hajenius 1995, p. 50. B. Bagatti, B, Libro d’oltramare (1346-1350), (Pubblicazioni dello Studium Biblicum Franciscanum 2, 1), Jeruzalem, 1945, p. 50. Jan zonder Vrees gaf de anthologie van reisverhalen in 1413 aan Duc de Berry; M. Meiss, French Painting in the Time of Jean de Berry. The Boucicaut-Master, Londen, 1968: Parijs Bibliothèque Nationale, ms. fr. 2810, f. 157v.; Zie ook: R.J. Peebles,’The Dry Tree. Symbol of Death’, in Vassar Medieaval Studies, New HavenLonden, 1923, p. 59-79. H. Cordier, Les voyages en Asie au XIVième siècle du bienheureux frère Odoric de Pardenone, Parijs, 1891,p. 19. M.C. Seymour (ed.), Mandeville’s Travels, Oxford, 1967, 7, I, 14. In de Epistola Presbyteri Johannis (ca 1300) (de brieven aan priester Jan, een legendarisch figuur die in het hart van Afrika over een verborgen christelijk rijk zou heersen), vraagt een christen aan een priester wat de arbor sicca (de droge boom) is, en de priester antwoordt dat
33
34
35
36
dit de arbor Seth is. Quinn 1962, p. 113, wijst op de klankverwantschap tussen sicca, sec en Seth, en leidt hieruit af dat de droge boom – sinds patristieke tijden als boom van goed en kwaad een notoire prefiguur voor het kruis -, ook via nominale weg op Seth kan toegepast zijn. De bekende genealogie van de Messias, de boom van Jesse, alterneert nu met een andere geneaologie: die van het kruis zelf. In de Sankt Georgkerk van Wismar bevinden zich in de zijbeuk muurschilderingen (1479) waarbij een boom van Jesse geflankeerd wordt door een “boom van Adam”. Seth (opschrift) bevindt zich links van zijn vader waaruit een boom ontspringt die eindigt in de Kruisiging. Deze combinatie blijft echter zeldzaam; E. Guldan, Eva und Maria. Eine Antithese als Bildmotiv, GrazKeulen, 1966, p. 141. B. Cole, Agnolo Gaddi, Oxford, 1977, p. 79 e.v.; D. Blume, Wandmalerei als Ordenspropaganda. Bildprogramma im Chorbereich franziskaner Konvente Italiens bis zur Mitte des 14. Jahrhunderts, Worms, 1983, p. 90-91; R. Salvini, ‘Agnolo Gaddi’, in Santa Croce, red. C. Nardini, Firenze, 1989, p. 185-215; S. Pfleger, Eine Legende und ihre Erzählformen. Studien zur Rezeption der Kreuzlegenden in der italienischen Monumentalmalerei des Tre- und Quattrocento, (Europäische Hochschulschriften 18. Kunstgeschichte 214), Frankfurt-Wenen, 1994, p. 53-72 over de cyclus en p. 123-129 over de opdrachtgevers. Een testament van Alberto di Lapo degli Alberti uit 1348 (tijdens de pestepidemie) toont ten vroegste met zekerheid de contacten tussen de familie en het franciscanenklooster (Firenze, Archivio di Stato, Diplomatico S. Croce). – Zie ook: M.G. Rosito, Santa Croce nel solco della Storia, Firenze, 1996. L. Schneider, ‘The Iconography of Piero della Francesca’s Frescoes Illustrating the Legend of the True Cross in the Church of San Francesco in Arezzo’, in The Art Quaterly 32 (1969), p. 23-48; M.A. Lavin, Piero della Francesca and His Legacy, (Studies in the History of Art 48), HannoverLonden, 1995, Idem, Piero della Francesca: San Francesco, Arezzo-Parijs, 1995. Bonaventura, Legenda Major (1260-1263): Opera omnia, Quaracchi, 1882, XIII, 3; Fioretti, 13e eeuw: G.D. Bonino (ed.), I Fioretti di San Francesco, Turijn, 1974 p. 176, p. 180.
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
37 G. Odoardi, ‘La custodia di Terra Santa nel VI centenario della sui costituzione’, in Miscellanea francescana 43 (1943), p. 217-256. 38 A.C. Esmeijer, L’albero della vita di Taddeo Gaddi, Firenze, 1985. 39 E. Cousins (ed. en vert.), Bonaventure. The Soul’s Journey into God. The Tree of Life. The Life of St. Francis, New York-Toronto, 1978, p. 119-175; H.M. Thomas, Franziskaner Geschichtsvision und europaïsche Bildentfaltung, Wiesbaden, 1989. 40 New York, Pierpont Morgan Library, M. 917: f. 218v; F. Gorissen, Das Stundenbuch der Katharina von Kleve. Analyse und Kommentar, Berlijn, 1973, p. 105, p. 494-525, p. 959-961 en p. 999-1001; J. Plummer, Die Miniaturen aus dem Stundenbuch der Katharina von Kleve, Berlijn, 1966, nrs. 79-87. Gorissen (1973, p. 505) vermoedt een verloren geïllustreerde titelpagina met de levensboom op f. 198v en een verloren titelpagina voor de mis van het kruis op f. 221v (1973, p. 523). 41 Gorissen 1973, p. 105. 42 Gorissen 1973, p. 495. 43 In de 15e-eeuwse tekeningen bij Lutwin’s Eva und Adam (Wenen, Österreichische Nationalbibliothek, Codex vindob. 2980, f. 73v en 77) bevinden zich aan elk van de drie takjes ook drie blaadjes. De speling met het drievoud komt ook terug in het geïllustreerde handschrift van de reizen van John Mandeville (1322) (Londen, British Library, Ms. 24189, f.13-13v, 1410-1420). Het handschrift is een Tsjechische vertaling door Vavrinec van Brezová, vermoedelijk voor koning Wenceslas IV; J. Krasa en P. Kussi, The Travels of Sir John Mandeville. A Manuscript on the British Library, Londen-New York, 1983, pln. 9-10, p. 12. Mandeville weidt uit over de dood van Adam en de twijg van Seth naar aanleiding van de verschillende houtsoorten van het kruis (cfr. Dirk van Delf, supra). In hetzelfde handschrift met het reisverslag van John Mandeville, wordt de vervaardiging van het kruis geïllustreerd met vier mannen, die elk een houtsoort in elkaar passen (f. 11v). De lengte van het kruis bestaat uit de palm die op Adams graf groeide in Hebron; de dwarsbalk is gemaakt van cipressenhout uit Jeruzalem; het voetstuk is van cederhout uit Libanon en de titulus van olijfhout. De man die het cederhout bewerkt draagt een tulband, hetgeen wijst op de vermelde
de lege n de van h et kru ish out i n de n e de rlan de n
Arabische afkomst. De vier houtsoorten corresponderen met de encyclopedische deugden van de bomen. In het Liber floridus van Lambertus van Sint-Omaars (1120) wordt de cederboom van Libanon in verband gebracht met de nederigheid, de cipres van Zion met de vroomheid, de olijfboom met de barmhartigheid en de palmboom met de kennis en de wijsheid; A. Derolez, Lambertus qui librum fecit. Een codicologische studie van de Liber Floridus-autograaf (Gent, Universitaire bibliotheek, ms. 92), Brussel, 1978, p. 230. 44 Dat is niet het geval voor de iconografie van de Kruisvinding en de Kruisverheffing, die verspreid was op retabels, in getijdenboeken, en in de afschriften van de Legenda Aurea. Voorbeelden in: B. Baert, A Heritage of Holy Wood. The Legend of the True Cross in Text and Image (Cultures, Beliefs and Traditions. Medieval and Early Modern Peoples, 22), Leiden-Brill, 2004. 45 L.M.F. Daniels (ed.), Dirc van Delf. Tafel van den Kersten Ghelove, IIIA. Somerstuc, NijmegenUtrecht, 1938, p. 57. Dirc van Delf heeft het over hoe het hout van Christus getimmerd was. Naar aanleiding van zijn beschrijving van de houtsoorten, last hij de Seth-passage in. 46 W.H. Beuken, Die eerste Bliscap van Maria en die sevenste Bliscap van onser vrouwe, 2de druk, Noorduyn-Culemborg, 1978, p. 81-85. 47 Gorissen 1973, p. 496, vermoedt een verloren prototype uit de omgeving van de Boucicautmeester (1410-1415). 48 We vermeldden in voetnoot 37 reeds de Legenda Aurea (1400). In het Turijns-Milanees getijdenboek (ca 1430) wordt de mis van de engelen geïllustreerd met de Piscina Probatica (f. 109v); Milanees deel, Turijn, Museo Civico d’Arte Antica, inv. nr. 47. De miniatuur is van de zogenaamde hand K. De iconografie is echter gebaseerd op de bijbelse tekst van Joh. 5, 1-8 en niet op de Kruishoutlegende. 49 In het Duitse Sibillenboek (1321-1346) hangt het motief samen met de mythische ganzenvoet van de koningin van Saba; I. Neske, Die Spätmittelalterliche Deutsche Sibyllenweissagung. Untersuchung und Edition, Göppingen, 1985, p. 41; B. Baert, ‘Und mal yr auch eyn Gensfuss. The Queen of Sheba’s Goose Foot in Medieval Literature and Art‘, in The Growth of Authority in the Medieval West. Selected
71
50
51
52
53
72
Proceedings of the International Conference Groningen 6-9 November 1997, red. M. Gosman, A. Vanderjagt en J.K Veenstra, (Mediaevalia Groningana 25), Groningen, 1999, p. 175-192. A.M. Koldeweij, Heilig en profaan. 1000 laatmiddeleeuwse insignes. (Rotterdam Papers 8), Rotterdam, 1993, p. 144. In Dordrecht werden twee pelgrimsinsignes gevonden uit de tweede helft van de 15e eeuw, waar de gebeurtenissen in drie scènes zijn verteld. De laatste scène toont de Christusfiguur tussen de takken van de boom, en sluit dus eerder aan bij de iconografische traditie van de gekruisigde Christus op de boom, zoals die in Italië vanaf het begin van de 14e eeuw erg in trek was en gestimuleerd werd door de franciscanen; Koldeweij 1993, afbn. 126-127. Een ander 15e-eeuws gedicht vertelt hoe de Deense vorst Godenaert, die in de omgeving van Breda op oorlogspad was, een boom velde om in de bouw van zijn kapel te verwerken. Het hout krijgt echter steeds andere afmetingen en blijkt onbruikbaar. Daarom wordt uit de stam een kruis gebeeldhouwd en ter verering in de kapel opgesteld: Wat ic mete ende wat ic micke / Ic en cant vertimmeren niet ant huys (vs. 525-526). De motieven herinneren aan de Salomonpassage in de Kruishoutlegende; L. Wirth (ed.), Het Heilig Kruis en de Denensage te Breda, (Bibliotheek voor Middelnederlandse Letterkunde 49), 1893, p. 36. Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I, INC A 1582; Colofon: Dit is ghemaect in die goede stede van culen / borch Int iaer ons heren MCCCC en[de] Lxxxiij. / opten sesten dach van maerte by my ian veldener / G.L. G.L. zouden de initialen van G. Liera zijn, de “compositor of corrector”; R.G. Calkins, ‘Parallels between Incunabula and Manuscripts from the Circle of the Master of Catherine of Cleves’, in Oud Holland 92 (1978), p. 137-160; B. Baert, B., Het “Boec van den Houte”, (Verhandelingen van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België. Klasse der Schone Kunsten 57, 62), Brussel, 1995.- Andere exemplaren: 1. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek; E. Van Thienen, Incunabula in Dutch Libraries. A census of Fifteenth-century Printed Books in Dutch Public Collections, dl. 1, Nieuwkoop, 1983, p. 137, nr. 903; 2. Londen, British Library;
54
55
56 57
Catalogue of Books Printed in the XVth century, now in the British Museum, dl. 9, Londen, 1962, p. 94; 3. Leeuwarden; M.H.H. Engels, Catalogus van incunabelen te Leeuwarden, Leeuwarden, 1977, nr. PB 4; ontbreken a1, a5, b1, c1, c7, c8; 4. München, Bayerische Staatsbibliothek; Bayerische Staatsbibliothek. Inkunabelkatalog, 1, Wiesbaden, 1988, nr. B-591, katern c ontbreekt; 5. Manchester, John Rynolds Library, nr. 10708 .- Facsimilé: J.Ph. Berjeau, Geschiedenis van het Heylighe Cruys, Londen, 1863; J. Ashton en S. Baring Gould, The Legendary History of the Cross, Londen, 1887. Op kostuumhistorische basis werd een concaaf schild met bovenaan een inkeping om de lans te laten rusten, bepaald als jongste element en dus als terminus postquem. De vernieuwing in de 15e-eeuwse harnasuitrusting vond zijn intrede na de jaren vijftig; P. Martin, Armes et armures de Charlemagne à Louis XVI, Parijs, 1967, p. 91, fign. 105-108. Conway wijst erop dat de houtsneden in het Boec achtereenvolgens zijn terug te brengen tot tweeëndertig paren met dezelfde afmetingen. Dat de afbeeldingen oorspronkelijk per twee op één blok waren gesneden, wordt bovendien bevestigd door beschadigingen in het hout, die bij het drukken hun sporen hebben achtergelaten. Hoewel elk onderschrift verbaal verwijst naar de afbeelding erboven (op acht na: Hier...), kan echter niet met zekerheid uitgemaakt worden of de kwatrijnen in de incunabel de typografische zettingen vormen van de oorspronkelijke teksten in het blokboek; W.M. Conway, The Woodcutters of the Netherlands in the Fifteenth Century, Cambridge, 1884, p. 13-14. Ze verraden een Vlaamse ondertoon, mits een noordelijke invloed; Met dank aan Prof. Dr. R. Lievens (K.U.Leuven) en Dr. J. Deschamps (Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I) . Miller 1992: passim. Er is echter een iconografische reminiscentie aan de traditie bekend. Op een volbladminiatuur afkomstig uit een Frans getijdenboek (mogelijk Lyon, 1480-1490), dat bij Sotheby’s te Londen geveild werd (10 december 1996), zijn in de rechter- en onderste marge een cyclus van in totaal zes scènes uit de Kruishoutlegende opgenomen. Ze omgeven een voorstelling van de evangelist Marcus; Sotheby’s 1996, nr. 29, 33, nr. 29.
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
De iconografie combineert de episode waarbij het hout wordt verwerkt in de tempel, maar – onbruikbaar geacht – getoond wordt aan de tempelingang. Dit wordt verteld door Gotfried van Viterbo (Pantheon, XIV, ca 1180) en in een Middelengelse tekst, de Story of the Holy Rood uit de 14e eeuw; R. Morris, Legends of the Holy Rood. Symbols of the Passion and Cross-Poems. In Old English of the Eleventh, Fourteenth and Fifteenth Centuries, Londen, 1871, p. 62-86. 58 L. Hermodsson (ed.), Dat Boec van den Houte. Eine mittelniederländische Dichtung von der Herkunft des Kreuzes Christi, UppsalaWiesbaden, 1959. In die traditie heeft Seth een visioen. Hij ziet hoe de boom van goed en kwaad eerst dor is, maar vervolgens uitgroeit tot een kosmische boom met in de kruin het kind Jezus. Het visioen is in het Boec niet voorgesteld, en blijft uiterst zeldzaam in de iconografie. Voor dat specifieke motief, zie: Baert, B., ‘The Figure of Seth in the Vault-Paintings in the Parish Church of Östofte. In Search for the Iconographical Tradition’, in Konsthistorisk tidskrift 66, 2 (1997), p. 97-111. 59 C.C. Jung, Psychology of the Unconscious, Londen, 1922, p. 153.
de lege n de van h et kru ish out i n de n e de rlan de n
73
Schermutselingen aan de rand van het paradijs tekst wouter prins
Begin jaren tachtig gaf Belcampo, auteur van de beroemde bundel Bevroren
vuurwerk, een lezing in Paradiso te Amsterdam. Misschien was hij geïnspireerd
door de locatie en het tijdstip – zondagochtend in een voormalige kerk – hoe het ook zij, de schrijver-huisarts kwam met een opmerkelijk bondige verklaring voor het verschil tussen religies: ‘Ons geloof komt uit de woestijn. Onze voorouders
keken naar boven, naar de sterren in de hemel. Daar ergens verbleef hun God.
De mens rond de evenaar zag geen lucht, geen hemel, maar hout en gebladerte. Zijn goden leefden in de bomen.’
Bijna terloops, alsof de gedachte net boven kwam drijven, herschiep Belcampo onze wereld in een animistisch en een monotheïstisch deel. In dit wereldbeeld is de bezielde natuur iets voor de bewoners van de tropen, en voor Japanners wellicht, maar niet iets voor ons. Voor ons westerlingen hecht een godheid zich niet aan een boom. Wij zoeken God in de lucht, in de wind of in onszelf. Als wij hem al zoeken. Zo ook lijkt de kunst bij ons geïnspireerd door de gedachte dat wij niet zozeer tussen of te midden, maar veeleer naast of op gepaste afstand van de boom leven. Dit beeld werd bevestigd door de expositie Een ceder in mijn tuin die kunstenaarsinitiatief KW 14 te Den Bosch in het jaar 2000 organiseerde. Een veelzijdig gezelschap van circa 40 kunstenaars zette de boom neer als drager van vele betekenissen.1 Maar, zoals Sandra Smallenburg, een van de auteurs in de gelijknamige publicatie opmerkte, de religieuze connotatie leek bij de meesten te ontbreken. Hoe inspirerend de landschappen van de Duitse romanticus Friedrich en 74
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
de bomen van Mondriaan voor de kunstenaars ook mochten zijn, met de spirituele lading die Friedrich en Mondriaan hun werk meegaven, konden de deelnemers opvallend weinig. Het was alsof de nuchtere geest van Belcampo vaardig was geweest onder de kunstenaars. De relatie tussen de kunst van de deelnemers aan de expositie in Den Bosch en het onderwerp deed denken aan een dagboeknotitie uit 1958 van de Poolse auteur Witold Gombrowicz: ‘De geschilderde boomstam, dat is een boomstam die door de mens is heen gegaan… Het geschilderde landschap is niet mooier dan de natuur, eerder het tegendeel. De bekoring van het schilderij is zijn onhandigheid, van de stuntelige hand van de mens verknoeide schoonheid… de onvolmaakt geschilderde boomstam is ons nader dan de natuurlijke boomstam in al zijn schoonheid.’ Voor Gombrowicz en de deelnemers aan Een ceder in mijn tuin getuigt kunst van een persoonlijke doorleving. De boom wordt beschouwd als een van de meest krachtige manifestaties van het leven. Maar er is geen verbinding tussen hemel en aarde. Voor de deelnemende kunstenaars sloeg de boom geen brug tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke, terwijl in de gelijknamige publicatie auteurs van diverse pluimage, biologen, filosofen, dichters, wel voortdurend op deze relatie zinspeelden. De enige deelnemer die wel nadrukkelijk verwees naar de heiligheid van de boom, herman de vries (schrijft zijn naam zonder hoofdletters) werd in zijn voornemen om een eikenboom te planten in de binnenstad van ’s-Hertogenbosch, gedwarsboomd door de gemeente. de vries had een boom omringd door een ijzeren hekwerk in gedachte, waartegen een bordje geplaatst zou worden met het opschrift ‘Wynfrith (Bonifatius) haalde me neder, herman plantte me weder’. Deze notoire aanklacht tegen het omleggen van een heilige Germaanse eik door de heilige Bonifatius in 732 te Geimar in het huidige Hessen werd twee jaar later alsnog gerealiseerd in Düsseldorf, aan de Joseph Beuys oever (zie pag. 8).2 Achteraf beschouwd een gelukkige samenloop van omstandigheden, want Beuys is bij uitstek een kunstenaar die de betekenis van de natuur en de boom binnen zijn werk heeft getrokken. Vermaard en omstreden was zijn project 7000 eichen – Stadtverwaldung statt Stadtverwaltung dat in 1982 tijdens de Documenta werd gelanceerd. Geïnteresseerden konden tegen betaling van 500 DM eigenaar worden van een boom met basaltblok, die vervolgens in Kassel en omgeving werd gepland. Na vijf moeizame jaren met financiële tegenslag (Beuys zag zich o.a. genoodzaakt reclame te maken voor een whisky merk op de Japanse televisie om het project gaande te houden) werd in 1987, een jaar na de dood van Beuys, de laatste eik door zijn zoon geplant. Beuys wilde met zijn project niet alleen een ecologische daad stellen – bebossing in plaats van bureaucratisering – al wordt voor de inwoners van Kassel de impact van de aanplant van 7000 bomen in hun stad met de jaren zichtbaarder. Hij wilde met zijn ‘Aktion’ nadrukkelijk de muren van het museum beslechten en de kunst uit haar isolement halen door haar midden tussen de mensen te enten. Voor de antroposofisch geëngageerde Beuys had de boom ook een religieuze connotatie. In een debat legde hij een verband tussen de boom en het kruis van Christus. Verwijzend naar Lucas 23,31 (‘want als men zo doet met het groene hout, wat zal er dan met het dorre gebeuren?) vertelde hij dat het hem niet alleen ging om de redding van de materiële boom, maar zoals bij Christus om de mens zelf: ‘De Bäume sind nicht wichtig um dieses Leben auf der Erde aufrecht zu erhalten. Nein, die Bäume sind wichtig um die menschliche Seele zu retten… Das einzige was sich lohnt aufzurichten, is die mensliche Seele.’3 s c h e r m u t s e l i n g e n a a n d e r a n d v a n h e t pa r a d i j s
75
In de menselijke ziel huist het goddelijke. De cultuur heeft God dood verklaart, de creativiteit ligt nu in de handen van de mens. Van geschapene is hij schepper geworden. In het zelfde jaar als de 7000 eiken in Kassel werd er begonnen met de preparatie van een stuk grond in de omgeving van Bologna voor de aanplant van evenzoveel verschillende soorten bomen. Tijdens een debat in Bologna mei 1984 bleek dat Beuys niet minder dan de aanleg van een nieuw paradijs voorstond. 4 De betekenis van Joseph Beuys voor de kunst kan moeilijk worden overschat. Toch zijn er maar weinigen die zich geroepen voelden om in zijn spirituele, messiaanse voetsporen te treden. Hedendaagse kunstenaars die net als hij de boom (weer) nadrukkelijk verbinden met het paradijs doen dat vanuit een andere achtergrond. Voor Beuys was het paradijs iets waar wij met zijn allen aan moeten werken, wil de mensheid voort kunnen blijven bestaan. Dit idealisme heeft plaats gemaakt voor twijfel. Het ideaal van het paradijs wordt in de kunst van vandaag ondervraagd en overgeleverd aan meerduidige en dubbelzinnige interpretaties. Werd voor Beuys het paradijs vooral gerepresenteerd door de levensboom, symbool van het zich hernieuwende leven, de kunstenaars van deze tijd houden ook die andere boom, de boom van de kennis van goed en kwaad, die aan de basis stond van de uitstoting van de mens uit het paradijs, scherp in het oog.
De gevelde boom
Een markant voorbeeld van een ambivalente blik op het paradijs vormt de video Phantom van Roy Villevoye en Jan Dietvorst uit 2007. De film is opgenomen in het land van de Papoea, een gebied dat door ons westerlingen veelal geassocieerd wordt met de ongerepte, woeste natuur. De video toont een Asmat die een boom velt, er inkepingen in hakt en er een andere boomstam haaks op vast timmert, zodat er een kruis ontstaat. Met op zijn hoofd een kroontje van varens torst de man het zware kruis op zijn schouders, de jungle in. Een film die de kijker in verwarring achterlaat en op tal van manieren kan worden uitgelegd. Het lijkt erop dat de kunstenaars met deze versie van het lijdensverhaal in willen spelen op onze vooroordelen, op onze neokoloniale, romantische blik op het gebied en zijn bewoners, op ons beeld van primitief en authentiek. Tegelijkertijd toont de film
Stills uit Phantom, video uit 2007 van Roy Villevoye en Jan Dietvorst
76
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
een omgeving waarbinnen de boom, het woud, de natuur alles overwoekert. Voor de Asmat zijn bomen dan ook van levensbepalende symbolische en functionele waarde. ‘Voor de Asmat is de boom alles. Hij is er uit geboren en de geesten leven er in. Zijn voorouderbeelden zijn ook allemaal direct gerelateerd aan de cilinder van de boomstam. De eerste Asmat zou uit hout zijn gesneden en tot leven gewekt door getrommel en gedans van de eerste voorouder. Elk dorp heeft in zijn directe omgeving een waringin boom, waarin de geesten leven. Deze boom heeft een heel typische gedaante. Het is een gigantische warrige wortelkluwen. Hij verjongt zich door luchtwortels. En daarin wordt eeuwig leven herkend. Doden worden opgegraven en hun beenderen worden in kleine bladerenpakketjes in die boom gehangen,’ verklaart Roy Villevoye. Dat wij hier in Nederland veel verder afstaan van de boom, blijkt uit de commotie die ontstond rond het project Kerven dat Villevoye samen met patiënten van de Willem Arntzhoeve in 1999 realiseerde. Tijdens zijn verblijf in een artist–in-residence naast dit psychiatrisch ziekenhuis in Den Dolder viel het hem op dat het bos op het complex, begin 20e eeuw aangelegd met hulp van toenmalige patiënten, nauwelijks werd bezocht. Om de drempel tussen het bos en de bewoners van het ziekenhuis te beslechten, vroeg Villevoye de patiënten om in het bos een persoonlijk teken in een boom te kerven: een hart, initialen, het logo van een favoriete voetbalclub… De patiënten gaven hier op grote schaal gehoor aan en raakten zo spelenderwijze met het bos vertrouwd. Ze markeerden met een kerf in de bast hun persoonlijke aanwezigheid in het voorheen lege bos. Achteraf bleek niet iedereen gelukkig met het initiatief, een deel van het personeel van het ziekenhuis startte een email campagne tegen deze vorm van ‘verminking’ van levende bomen. De directie raakte hier dusdanig van in paniek dat zij zich van het project distantieerde en zelfs opdracht gaf om groot deel van de gekerfde bomen te rooien, hetgeen prompt werd uitgevoerd.5
s c h e r m u t s e l i n g e n a a n d e r a n d v a n h e t pa r a d i j s
77
Onze verhouding tot de boom is ook de inzet van de film Living Room van Roderick Hietbrink uit 2011. Het paradijs is hier niet een exotisch oord, maar een doorzonwoning, ontworpen om lucht en licht, vogel en boom, dichterbij de gedomesticeerde omgeving te brengen. De film start traag, de camera neemt de tijd om op foto’s, planten, boeken en kranten, stoelen en tafels in te zoomen. De veiligheid en intimiteit van de ruimte lijken gegarandeerd. Totdat er opeens met grof geweld een eik dwars door de woning wordt getrokken. Planten vallen om, stoelen sneuvelen, lijsten vallen van de muren. De huiskamer wordt gereinigd als een Argusstal, de natuur heeft letterlijk bezit genomen van de cultuur. De boom fungeert hier niet langer als decorstuk of als stille getuige aan de rand van de straat, maar als wapen waarmee een vredelievende plek wordt doorspietst. De klassieke rolverdeling van de cultuur die de natuur verwoest is verwisseld. Maar in een interview stelt Roderick Hietbrink dat je het kan omkeren: ‘Ook het woonhuis kan als gewelddadig worden gezien. Het is ooit binnengedrongen in de natuurlijke ruimte.’6 Geweld bepaalt onze verhouding tot de natuur, dat vindt ook Marcel Reijerman. In zijn tekeningen wordt de mens gepersonifieerd door de houthakker. Wanneer de houthakker toeslaat en de boom is omgehakt, maakt deze geen deel meer uit van de natuur. De boom wordt materiaal. Met de metafoor van de houthakker neemt de mens afstand tot de natuur, gaat hij de natuur beheersen. Een stap verder gaat Armando. Geen kunstenaar ten onzent heeft zo radicaal afstand genomen van de idyllische vertolking van het landschap, zoals vertolkt door vele generaties schilders voor hem. In het Arcadië van Armando overheerst het zwart en grijs, de stemming is overwegend beladen en melancholisch. Schoonheid doet hij af als iets amoreels en het landschap, de bomen die getuigen zijn geweest van geweld, van oorlogsmisdaden, worden door hem ‘schuldig’ verklaart: ‘Ze groeien en ze zwijgen. Wat er ook gebeurt. Er is nogal wat gebeurd bij de bomen. Men besloop en beschoot, men ranselde en vernederde. Je zou dus kunnen zeggen dat de bomen medeplichtig zijn, zich schuldig gemaakt hebben. Maar nee: het zijn maar bomen. Die treffen geen blaam. Een bosrand bijvoorbeeld. De voorste bomen moeten het een en ander gezien hebben. Die daarachter staan kun je nauwelijks iets kwalijk nemen, die hebben nooit iets kunnen zien. Maar de bosrand, de woudzoom, die heeft het gezien. Er zijn heel wat bosranden, her en der, van wie ik het een en ander weet.’ De bomen wissen de sporen van het geweld uit, ze ‘verbloemen’ het kwade verleden en daarom zijn ze schuldig in de ogen van Armando.7 Welbeschouwd schildert Armando geen landschappen. Zijn doeken, foto’s en tekeningen verwijzen naar geen enkele reële of ook maar gefantaseerde plaats. Eerder suggereert hij in zijn werk een vorm van landschappelijkheid, geïnspireerd door een innerlijke beleving van de historie, de oorlog. Armando sluit hiermee aan bij een vorm van landschapkunst die gekleurd wordt door persoonlijke stemmingen en emoties en vaak in verband wordt gebracht met het werk van Duitse
78
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Boom, mens, hout, Marcel Reijerman, 2009
De verlegen beeldhouwer, Marcel Reijerman, 2009
romantici als Philipp Otto Runge en Casper David Friedrich. Vooral de laatste heeft school gemaakt. Maar nauwelijks in Nederland. Friedrichs metafysische, melancholische landschappen, zijn verbeelding van een nietige mens te midden van een grootse, woeste natuur, vond in het 19e-eeuwse Nederland geen gehoor. Nederlandse tijdgenoten van Friedrich hielden het bij het pittoreske, pastorale en rustieke. Onder kunsthistorici is er zelfs een debat ontstaan over de vraag of de romantiek in ons land de kwalificatie ‘romantiek’ wel verdiend. In dit dispuut speelt het werk van de ‘prins der landschapschilders’, Barend Cornelis Koekkoek (Middelburg 1803-Kleve 1862) een cruciale rol. Waarschijnlijk zal Koekkoek weinig op hebben gehad met de landschappen van Friedrich. Het hoogste doel van de kunstenaar is het zo getrouw mogelijk volgen van de natuur, noteerde hij in 1841. Soms hield Koekkoek hier zich getrouw aan, zoals in de studie van de grote beuk voor Slot Moyland. Zijn meer panoramische landschappen wilde hij nog wel eens verrijken met motieven om het geheel te verfraaien.8 Maar sommige kunsthistorici, zoals Benno Tempel, menen dat wij ons niet moeten blindstaren op de afwezigheid van religieuze symbolen als kruizen of kapelletjes in het werk van Koekkoek. Om landschapstukken een spirituele lading te geven, zijn deze niet nodig: ‘De grootsheid van imposante woudreuzen wist de toeschouwer te imponeren en zorgde voor een gevoel van nederigheid. De bosgezichten tonen de confrontatie tussen de menselijke vergankelijkheid en het eeuwigdurend ritme der seizoenen. De bomen overleven de mensen en zijn in harmonie met de schepping.’9
s c h e r m u t s e l i n g e n a a n d e r a n d v a n h e t pa r a d i j s
79
‘De boom der deugden’, Liber Floridus, ca. 1470, Koninklijke Bibliotheek, Den Haag
80
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Misschien heeft Tempel gelijk en willen of kunnen wij het religieuze in onze 19e-eeuwse landschapkunst niet meer onderscheiden. Dat zegt ook iets over onze tijd. Onze blik op het verleden wordt immers vooral bepaald door het heden. De sporen van het religieuze verdampen. Ook in de kunst van nu. De kunstenaar van deze tijd streeft er niet langer naar om de harmonie van de schepping tot uitdrukking te brengen. Eerder probeert hij bloot te leggen hoe problematisch dit concept van een harmonische schepping, een paradijs geworden is. Eeuwenlang werd het Arcadië in de kunst op een sterk uiteenlopende wijze voorgesteld: als een woest en primitief terrein, of, tegengesteld, als een lieflijk en pastoraal domein.10 Nu lijkt het effect van deze pendule tussen uitersten uitgewerkt.
De symbolische boom
Desondanks bestaat er een onderstroom, een minderheid van kunstenaars die belangstelling blijft houden voor de symbolische duiding van de boom. Ze sluiten aan bij een lange traditie. Al in de middeleeuwen met zijn hang naar allegoriseren en moraliseren, representeerde de boom vaak het goede of het kwade. Beroemd zijn de bomen in de Liber Floridus van Lambert van Sint Omaars, kanunnik in de gelijknamige plaats in het huidige Frans Vlaanderen. In deze geïllustreerde encyclopedie uit het begin van de 12e eeuw zijn onder andere twee bladgrote miniaturen opgenomen met de bomen van de deugden en ondeugden. De goede boom wortelt in de liefde (de caritas). Aan de takken hangen medaillons met vrouwelijke halffiguren, die de deugden personifiëren: zachtmoedigheid, hoop, vrede enz. De keerzijde van deze deugden keren terug in de slechte boom, die geen vruchten draagt maar inscripties die de zonden beschrijven. Aan de voet van de arbor mala liggen de bijlen gereed.11 Een bijzonder voorbeeld van een combinatie van beide komt naar voren in een 16e-eeuwse tekening van een anonymus uit Zuid Duitsland, in de collectie van Museum Boijmans van Beuningen. Het is een boom met twee kanten. De rechterkant van de boom staat in volle bloei, er hangen hosties aan de takken, terwijl de linkerzijde volkomen verdord is en schedels draagt. Deze zijde wordt vertegenwoordigd door Eva, terwijl Maria, de nieuwe Eva, van zonden verlost, staat voor het eeuwig leven, voor de verlossing. Deze half bloeiende, half verdorde boom, verbeeldt waar wij staan, ergens midden tussen het verloren paradijs en het aankomende hemelse Jeruzalem. Na de middeleeuwen raakt de symboliek verweven met een voorkeur voor realisme. Vaak is het gissen naar de zinnebeeldige betekenis van een voorstelling. Een markant voorbeeld is Portret van een vrouw, voorgesteld als de boetevaardige Maria Magdalena van Pieter Leermans (Leiden ?, 1655-1706). Het fijn geschilderde portret toont een jonge vrouw (Maria vande (…) Oede) bij een grot, lezend in een boek. Naast opzichtige tekenen als de schedel, gebedenboeken en een bidsnoer, zou ook de wilg van symbolische betekenis kunnen zijn. De stam van de wilg, waaruit jonge scheuten opschieten, verwijst naar de opstanding en naar de boom van de kennis van goed en kwaad. Tegelijkertijd zou de sterk geknotte wilg kunnen verwijzen naar het ideaal van het ascetische leven: kracht putten uit versterving.12
s c h e r m u t s e l i n g e n a a n d e r a n d v a n h e t pa r a d i j s
81
Van enige symboliek lijkt geen sprake meer in de gruwelijke prent ‘De Ophanging’ uit de serie Les Miseres et les Malheures de la guerre van Jacques Callot (1632-33). Vol hangen de takken met slachtoffers van de terreur. Terwijl de soldaten hun laatste slachtoffers opknopen, dienen franciscaner monniken het sacrament toe. Veelal wordt deze unieke serie van Callot gezien als een aanklacht tegen de gruwelen van de dertigjarige oorlog en als een voorloper van de veel beroemdere serie Los Desastres de la Guerra (de verschrikkingen van de oorlog) van Goya uit 1808.13 Maar wanneer Callots prent van de gehangenen naast zijn Boom van Sint Franciscus wordt gelegd, lijkt de middeleeuwse traditie van de goede en kwade, levende en dode boom hersteld. De ets toont twaalf franciscanen geknield rond een boom, waarvan de kruin verlicht wordt door de Heilige Drieëenheid.14 Maar met de vroom katholieke Callot lijkt er toch een einde te komen aan een tijdperk. In de kunst verschuift de aandacht van de boom van de kennis van goed en kwaad naar de kosmische Levensboom. Voor Casper David Friedrich stond de boom voor de wederopstanding, terwijl Mondriaan zijn prachtige boomserie uit 1911-1912, waaruit zijn ontwikkeling van de figuratie naar de abstractie afleesbaar is, nader duidde met het mannelijke versus het vrouwelijke beginsel. ‘Als het mannelijke beginsel de verticale lijn is, zal een man dit element in de stijgende bomen van een woud herkennen; in de horizontale lijnen van de zee ziet hij zijn aanvulling. De vrouw met de horizontale lijn als element herkent zich in de liggende lijnen van de zee en ziet zich gecompleteerd in de verticale lijnen van het woud.’15 In de verdeling aards (vrouwelijk) tegenover spiritueel (mannelijk) klinkt de theosofische mystiek door waartoe Mondriaan zich aangetrokken voelde.
Boom met gehangene, Jacques Callot, ets 1633
82
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
De boom van de Heilige Franciscus, Jacques Callot, ets, 1621-25
Misschien nog wel belangrijker dan voor Mondriaan (deze liet na 1919 het motief vallen) was de boom voor Jacoba van Heemskerck van Beest (1876-1923). In al de fasen van haar artistieke loopbaan, van het luminisme, cubisme tot het expressionisme, fungeert de boom als leidend motief. Net als Mondriaan voelde Van Heemskerck zich aangetrokken tot de theosofie en later de antroposofie. Onder invloed van Kandinsky zocht zij het spirituele in de kunst, in haar tekeningen en schilderijen probeerde zij voorbij aan de optische werkelijkheid de mystieke wijsheid en schoonheid van de natuur te openbaren. ‘The rendering of all that a wood can express of mysterie and dream’, schreef haar levensgezel, Maria Tak van Poortvliet, over een schilderij uit 1913.16 In dezelfde periode etaleert Van Heemskerck haar spirituele verbondenheid met de natuur in composities waarin het bos overgaat in het kathedraal-motief. De boom-gotiek, met beroemde representanten als de Sagrada Família van Gaudí en de Groene Kathedraal van Marinus Boezem bij Almere, manifesteert de totale symbiose van natuurgeloof en christendom, van het bos en de gewijde architectuur. Minder bekend, maar zeker zo interessant, is het project van James Hall uit 1875, dat de meer organische benadering van Gaudi met de ruimtelijke interpretatie van Boezem combineert. Hall hoopte aan te tonen dat de gotiek zich langs organische weg had ontwikkeld. Hij markeerde een plattegrond van een kerk met behulp van palen bekroond door naar elkaar toe gebogen wilgentenen. De wilgentenen zouden uitlopen tot een organisch dak, de palen (die volgens Hall weer zouden kunnen uitgroeien tot boomstammen!) tot pilaren.17 s c h e r m u t s e l i n g e n a a n d e r a n d v a n h e t pa r a d i j s
83
De omgekeerde boom
Een dergelijke symbiose van spiritualiteit en natuur is in de kunst echter zeldzaam geworden. Ook de antroposofie, die veel kunstenaars aan het begin van de 20e eeuw inspireerde en die dit tijdvak misschien wel tot het meest messianistische van de kunstgeschiedenis maakte, heeft aan aantrekkingskracht ingeboet. Joseph Beuys kan voorlopig als de laatste der Mohikanen worden beschouwd. Net als bij Mondriaan en Van Heemskerck symboliseert de boom bij hem het geestelijke, het spirituele. In de lange traditie van mystici en geleerden als Hadewijch, Ruusbroec, Robert Fludd en Rudolf Steiner vergelijkt Beuys de mens met de omgekeerde boom: zijn wortels, zijn (boven-)natuurlijke afkomst liggen in de hemel, zijn kruin stoot op de aarde, plaats waar hij zijn herkomst moet enten, vrucht moet laten dragen.18 Het motief van de omgekeerde boom wordt zichtbaar in Twelve, een monumentaal knipselwerk van 2,4 x 3,6 meter van de Canadese kunstenaar Ed Pien uit 2012. Pien is geboren in Taiwan, een eiland waar net als in Japan en in de gebieden rond de evenaar de mensen ook nu nog leven tussen de geesten en demonen die waren tussen de takken, waar de boom een manifestatie is van het verbond tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke.
Twelve, Ed Pien, Papiersnede, 3M film, gelamineerd, op Kegon (Japans papier)
84
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
noten 1
2
3 4
5 6
7 8
9
10
Cat.tent. Een ceder in mijn tuin, Kw 14 / M. Teeuwen, ’s-Hertogenbosch 2000. Voor de visie van herman de vries op heilige bomen en wouden, zie zijn bijdrage: ‘über heilige wälder’,in: Heilige Haine – Heilige Wälder, red. W. Bauer e.a., Saarbrücken 2005, pp. 10 ev. Voor het historisch fundament van deze vermeende boomkap, zie de bijdrage van Charles Caspers elders in deze publicatie. Joseph Beuys, Documenta Arbeit, Kassel 1993, p. 256 L. de Domizio Durini, Joseph Beuys, Difesa della natura, the living sculpture, Kassel 1977 – Venice 2007, Milaan 2007, pp. 77-79 Roy Villevoye, Kerven, 2000. Met losbladig naschrift Almere, 12 febr. 2011 http/metropolism.com/features/boom-doorhuis./; http://www.roderickhietbrink.nl/vimeo/ the-living-room Ernst van Alphen, Vormen van herinnering, Rotterdam, 2000, pp. 11-12 H. de Bruijn, In natuurgetrouwe leugens geworteld. De plaats van bomen in het werk van Barend Cornelis Koekkoek’, in: Een ceder in mijn tuin, op.cit., p. 28-30 B. Tempel, ‘Eeuwig’, in: Meesters van de Ramantiek. Nederlandse kunstenaars 1800-1850, Zwolle 2005, p. 54 ev. S. Schama, Landschap en herinnering, Amsterdam-Antwerpen 1995, p. 558 ev.
s c h e r m u t s e l i n g e n a a n d e r a n d v a n h e t pa r a d i j s
11 A. Korteweg, C. Chavannes-Mazel, Schatten van de Koninklijke Bibliotheek, ’s-Gravenhage 1980, pp 206-209. D. van der Poel, ‘Memorabele bomen. De minneboom als allegorische constructie in de Middelnederlandse wereldlijke letterkunde’, in: Aan den vruchten kent men de boom. De boom in tekst en beeld in de middeleeuwse Nederlanden, B. Baert, V. Fraeters (red), Leuven 2001, pp. 245-248 12 Floris van Wanroij Fine Art, October 2010 13 U. Grote, E. Maas, Auswahlkatalog, StiftsMuseum Xanten, 2010, pp. 227-229 14 S. Schama, op.cit,, pp 243-244 15 C. Blotkamp, ‘Betekenisdragers en vormexperimenten. De bomen van Mondriaan’, in: Kunstschrift, Jrg 48 (2004), nr. 4, pp. 45-46 16 Marie Tak van Poortvliet, ‘Jacoba van Heemskerck’ (in memoriam), in: Jacoba van Heemskerck, red. H. Walden, 1923, p 10; A.H. Huusen, J. van Paaschen-Louwerse, Jacoba van Heemskerck van Beest, 1876-1923. Schilderes uit roeping, Zwolle 2005, p. 61 17 S. Schama, op.cit., pp. 253-256 18 R. Faesen, ‘Een boem die hadde wortele op wert ende den tsop neder wert. Een mystieke boom bij Hadewijch en Ruusbroec, in: Aan den vruchten kent men de boom. De boom in tekst en beeld in de middeleeuwse Nederlanden, B. Baert, V. Fraeters (red), Leuven 2001, pp. 49-64; Joseph Beuys, Documenta Arbeit, Kassel 1993, pp. 239, 252
85
Glossarium maren vogels & femke vroom
A´svattha (hindoeïsme)
Voor de hindoes van India is de wilde vijgenboom, de a´svattha, een heilige boom. Er worden bijzondere krachten aan toegeschreven. De hindoegod Krishna beweerde zelfs dat hij zelf een a´svattha was. In de Bhagavadg¯ıt¯a, het heilige boek van de hindoes, vertelt Krishna over de a´svattha, de eeuwige heilige boom. Deze groeit met zijn wortels omhoog naar de hemel en zijn takken groeien naar beneden. De a´svattha staat symbool voor de menselijke kosmos, en stelt de eindeloze cirkel voor van geboorte, dood en wedergeboorte als ook ouderdom, verdriet en onvrijheid. Op veel plaatsen in India wordt de heilige vijgenboom nog steeds vereerd. Ook een andere vijgenboom, de waringin, die o.a. Thailand en Indonesië groeit, wordt om zijn luchtwortels die naar de hemel reiken en weer op aarde terugkeren met de levensboom in verband gebracht.
Bodhiboom (boeddhisme)
De bodhiboom of banyan (Ficus religiosa) is een plant uit de moerbeifamilie (Moraceae). De Indiase bodhiboom stond aan de oorsprong van het boeddhisme. De heilige (vijgen)boom wordt gezien als de hoogste godheid, de bron van alle leven. De bodhiboom wordt door boeddhisten genoemd als hun levensboom. De beroemdste bodhiboom staat ongeveer 100 kilometer ten zuiden van Patna in het plaatsje Bodhgaya, in de Indische staat Bihar. Deze heilige vijgenboom van de hindoes werd de boom der Wijsheid genoemd. Onder deze boom bereikte Siddharta Gautama, de 86
stichter van het boeddhisme, ‘bodhi’ wat opperste kennis, verlichting of ontwaking betekent. Daarom werd hij later Boeddha genoemd: de Ontwaakte. De bodhiboom in Bodhgaya is een geliefde bestemming voor pelgrims en staat in het tempelcomplex van de Mahabodhi-tempel. De bodhiboom die we nu daar aantreffen is een stek van de oorspronkelijke, het is de zesde generatie. Tegenwoordig staat er in veel boeddhistische tempels ook een afstammeling van de boom in Bodhgaya. lees verder • Bijdrage van Klara Adalena in deze publicatie
Boom des levens (christendom)
De boom des levens in het christendom vindt zijn oorsprong in het paradijs en is het symbool van het eeuwige leven. De levensboom wordt samen met de boom van kennis van goed en kwaad reeds genoemd in Genesis 2:9 waar wordt beschreven dat God hem in het midden van de tuin van Eden heeft geplaatst. Om te voorkomen dat Adam en Eva, nadat zij de verboden vruchten van de boom van kennis van goed en kwaad hadden gegeten, ook van de boom des levens zouden proeven, heeft God hen verbannen (Genesis 3:22). Wie de vruchten van de boom des levens zou eten, zou namelijk het eeuwige leven krijgen. In de loop van de middeleeuwen won de symbiose tussen de levensboom en het kruis aan populariteit. De veronderstelling dat het kruishout van Christus gemaakt zou zijn van het hout van de boom des levens werd breed gedragen en kreeg vorm in de vele varianten van de kruishoutlegende. d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Kruishoutlegende
In de middeleeuwen ontstaan er meerdere legenden waarin een relatie wordt gelegd tussen de levensboom en het kruishout, zoals men ook Christus als de nieuwe Adam en Maria als de nieuwe Eva begon te beschouwen. Volgens deze zogenaamde kruishoutlegende, die onder andere is opgenomen in de Legenda Aurea van Jacobus de Voragine (13e eeuw), stuurt de stervende Adam zijn zoon Seth naar het paradijs om de genezende olie van de boom des levens te halen. Seth kreeg echter geen olie van de boom des levens, maar hij kreeg drie zaden van de boom overhandigd door een engel. Toen Adam was gestorven legde Seth de drie zaadkorrels onder de tong van zijn vader. Adam werd begraven bij Hebron. Uit de drie zaden in Adams mond groeiden drie boompjes die één boom vormden. Van dit hout, het hout van de boom des levens uit het paradijs, werd, na allerlei lotgevallen, het kruis van Christus vervaardigd. Op de berg Golgotha, de plaats waar Adam begraven zou liggen, verrijst het kruis van Christus. Het offer en bloed van Christus wast de zonden van Adam schoon. Op deze manier worden levensboom en kruis, maar ook Adam en Christus, in de legende verbonden. lees verder • Bijdrage van Barbara Baert in deze publicatie. lees verder • Jacobus de Voragine (Frederick Startridge Ellis, ed.), The golden legend or lives of the saints, New York 1973.
Boom der kennis van goed en kwaad (christendom)
De boom der kennis van goed en kwaad is de tweede boom die in Genesis met naam en toenaam wordt genoemd. In de kunst is deze boom verbonden met de zondeval. Adam en Eva eten, in strijd met het gebod van God, van de vruchten van de boom. Daarop ontdekken zij dat ze naakt zijn, verliezen hun onschuld en daarmee hun plaats in het paradijs. Los van glossarium
De zondeval, miniatuur uit La cité de Dieu, Parijs ca. 1410-1412. Collectie Museum Meermanno, Den Haag
het motief van de zondeval wordt deze boom voorgesteld als een verdorde boom. Soms wordt ook de relatie Eva – Maria via de boom gelegd. In dat geval staat Eva als symbool van de oude mens onder de verdorde takken van de boom, en Maria onder dat deel van de boom dat vol in bloei staat. De twee bomen uit het paradijs zoals hierboven genoemd vormen al eeuwen lang een punt van discussie. Verscheidene auteurs betwijfelen de aanwezigheid van twee bomen in het paradijs. De boom die in het midden van de tuin van Eden staat is volgens een aantal auteurs zowel de boom des levens als de boom der kennis van goed en kwaad. Er zou dan sprake zijn van één boom in het midden van het paradijs. lees verder • Claus Westermann, Biblischer Kommentar Altes Testament, Genesis, 1970, pp. 288-292. 87
Haomaboom (Perzië)
De Haomaboom is een levensboom die wordt genoemd in de Perzische literatuur. In de Perzische religie zijn er twee Haoma’s, een gele of gouden en een witte. De gele of gouden Haoma wordt ook wel de aardse genoemd, de witte Haoma wordt daarentegen de hemelse Haoma genoemd. Deze hemelse boom staat in de oceaan Vurukaça, waar hij op de eerste dag van de schepping is gegroeid. De boom is omgeven door duizenden geneeskrachtige planten. Wie van de witte Haomaboom drinkt op de dag van de opstanding, zal onsterfelijk worden. De Haomaboom komt overeen met de boom des levens uit het paradijs, zoals we deze kennen uit de Bijbel. Zij zijn beiden de boom van de onsterfelijkheid, aan zowel het begin als einde van de schepping.
menselijke levensboom. De eerste openbaring van het innerlijk van God vloeit voort uit een reeks van tien goddelijke openbaringen, die de sefiroth (enkelvoud sefira), sferen van God, worden genoemd. Kether (1), Chokhmah (2), Binah (3), Daath, Chesed (4), Geburah (5), Tiphareth (6), Netzach (7), Hod (8), Yesod (9) en Malkuth (10). Daath krijgt als enige geen nummer omdat dit “de verborgene” is. Elke sefira wordt beschouwd als een knooppunt van goddelijke energie, ook wel het goddelijke licht genoemd. De sefirotische boom wordt over het algemeen vrij abstract weergegeven met enkel de belangrijkste benoembare elementen. Hij is
Paradijsboom (islam)
De Islam spreekt niet exclusief van een boom des levens. In het Islamitische paradijs zouden twee bomen staan. Een van die bomen heeft net zoveel blaadjes als dat er mensen zijn. Op de bladeren staan alle namen van de mensen. Als die volgens de wil van Allah afvallen, worden de mensen die moeten sterven opgehaald door de doodsengel. De andere boom uit het paradijs geeft beschutting aan de mensen die gestorven zijn en voorziet hen van voedsel en kleding.
Sefirotische boom ( jodendom)
In de Kabbala, de spirituele getallenleer van het Jodendom, speelt de boom des levens ook een rol. De scheppende krachten van Jahwe God worden in het Hebreeuws ook wel Elohim, of in het meervoud Elohah, genoemd. Iedere scheppende kracht bevat zowel mannelijke als vrouwelijke scheppingskracht. Samen scheppen zij hemel en aarde, het universum, dat wordt uitgebeeld in de sefirotische boom. Deze sefirotische boom is een omgekeerde boom, die overeenkomt met de 88
Omgekeerde boom – de Sefirot, prent uit Philosophia Sacra van Robert Fludd, 1626
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
bijna niet als boom te herkennen, maar bezit wel het kenmerkende vertakkingsysteem van een boom. Robert Fludd laat in een van zijn werken een opmerkelijke interpretatie van de sefirotische boom zien. Op zijn prent is de sefirotische boom als een letterlijk omgekeerde palmboom te zien. De bladeren aan de onderzijde, een stam met takken en aan de bovenzijde de wortels van de boom. lees verder • Heinrich E. Benedikt, Die Kabbala als jüdisch-christlicher Einweihungsweg; Der Lebensbaum:Spiegel des Kosmos und des Menschen, 1988
Yggdrasil
De kosmische boom, de axis mundi, wordt gezien als het centrale punt van de wereld en vormt de connectie tussen hemel en aarde, tussen God(-en) en de mens. De mythische weergave van de kosmische boom of wereldboom komt onder andere naar voren in de Edda-gedichten uit de Scandinavische mythologie. Deze gedichten werden waarschijnlijk in de tiende tot de 12e eeuw opgetekend; men neemt aan dat de meeste verhalen al ruim voor die tijd rondgingen. De kosmische boom, Yggdrasil, is een mythologische boom die de hemel en aarde verbindt. De Yggdrasil staat in het middelpunt van de aarde en verbindt de drie werelden met elkaar. De drie grote wortels dalen af in de onderwereld, de hel (Aesir). De stam bevindt zich in de tweede vlakte, het land van de levenden ook wel Midgard (Midden-Aarde) genoemd. De takken en bladeren van de Yggdrasil reiken tot in de hemel, de wereld van de goden (Asgard). Hier in de top van de boom zetelt de god van het licht, Odin. Aan de basis van de boom bevindt zich de bron van Mimir (herinnering). De wereldboom Yggdrasil wordt verder beschreven als altijd groen blijvende boom. Yggdrasil zal alles overleven en voor eeuwig blijven bestaan. lees verder • Roger Cook, The tree of life: symbol of the centre, Londen 1974, pp. 9-12 glossarium
STAMBOMEN Boom van Jesse ( jodendom/ christendom)
De boom des levens wordt ook gezien als de boom van Jesse, de stamboom van Christus. Jesse, ook wel bekend als Isaï, was de vader van David, en David was een voorvader van Jezus. De boom van Jesse representeert de heilige verwantschap. Hij verbeeldt een afstamming georiënteerd op de komst van de Verlosser. De iconografie rondom de boom van Jesse is geïnspireerd op Jesaja 11:1: ‘Een twijg ontspruit aan de stronk van Isaï, een telg ontbloeit aan zijn wortels.’ Deze aankondiging wordt onderstreept door de profetie van Jeremia 23:5: ‘De dag zal komen – spreekt de heer – dat ik aan Davids stam een rechtmatige telg laat ontspruiten, die als koning een wijs beleid zal voeren en die in het land recht en gerechtigheid zal handhaven.’ Bij de meest gebruikelijke weergave van de boom van Jesse, is Jesse liggend of slapend afgebeeld. Hij vormt hiermee de basis van de boom. Middels diverse takken worden de voorouders van Christus afgebeeld. Belangrijke figuren als David, Maria en Christus worden meestal boven elkaar in het midden van de boom voorgesteld. Christus is veelal tronend weergegeven. Er zijn weergaves bekend waarbij Christus al aan het kruis is voorgesteld. De boom van Jesse en de boom des levens worden in dit soort voorstellingen met elkaar samengevoegd tot één boom. lees verder • Over de geschiedenis van de stamboom: Christiane Klapisch-Zuber, “The genesis of the family tree”, I Tatti Studies: Essays in the Renaissance, volume 4 (1991), pp. 119-123
Boom van Mohammed (islam)
De stamboom van Mohammed wordt vaak 89
gerekend vanaf Adam. Hiermee wordt het profeetschap van Mohammed in de traditie van de eerdere monotheïstische godsdiensten geplaatst. Verschillende profeten, waaronder vier Arabische, zestien of zeventien uit het Oude Testament en drie uit het Nieuwe Testament, worden samen met andere figuren die een belangrijke rol spelen in de Islam afgebeeld in de vorm van een boom. De stamboom van Mohammed wordt ingedeeld in verschillende categorieën, waarbij Adam de eerste profeet is en Mohammed de laatste profeet; ‘de zegel der profeten’. De namen van belangrijke personen worden over het algemeen groter afgedrukt.
Genealogie
Genealogie of stamboomonderzoek is een discipline van de geschiedkunde die zich bezighoudt met onderzoek naar voorouders en afstamming van een familie. Bomen worden vanwege hun vertakkingsstructuur al eeuwen gebruikt om verwantschap te representeren. Deze vergelijking van een boom met de menselijke familiebanden wordt ook in zijn picturale weergave eeuwenlang letterlijk als boom vertoond. lees verder • Over de geschiedenis van de stamboom: Christiane Klapisch-Zuber, “The genesis of the family tree”, I Tatti Studies: Essays in the Renaissance, volume 4 (1991), pp. 105-129
BIJZONDERE BOMEN EN TRADITIES Keltische boomkalender
De Keltische boomkalender komt voort uit een onderzoek van Robert Graves, dat door de wetenschappelijke wereld als “fantasie” wordt afgedaan. In de letters van het ogham alfabet, het Oud-Ierse alfabet, leest Graves een kalender. Deze kalender zou voor de Kelten 90
de sleutel zijn voor de jaarlijkse terugkerende liturgie van het menselijke offer van een heilige koning. In zijn werk The White Goddess gaat Graves uit van een Europese godin. Hij benoemt haar in samenhang met de maanfases als de “Witte Godin van Geboorte, Liefde en Dood”. Graves weet twee boomalfabetten te onderscheiden. Het eerste alfabet is het Beth-Luis-Nion boomalfabet in Roderick O’Flaherty’s Ogygia. Iedere letter is genoemd naar een boom of struik waarvan ze de beginletter is. Het tweede boomalfabet staat bekend onder de naam Boibel-Loth. De bomen zijn in het bijzonder heilig voor de Witte godin. Volgens de Kelten werd iemands karakter bepaald door de boom die over diens geboorteperiode heerste. Zij zouden van invloed zijn op iemands persoonlijkheid, gedrag en levensloop. De Keltische boomkalender is een inventie van Robert Graves, die geen relatie heeft met enige historische Keltische kalender. lees verder • Robert Graves, The white goddess, Londen & Boston 1961
Kerstboom (Christendom)
De kerstboom is nog een vrij jong gebruik. Het plaatsen van een kerstboom in huis bestaat in Nederland nog geen 150 jaar en verspreidde zich aanvankelijk vooral in protestantse kringen waar katholieken eerder een kerststal opstelden. Voor zover bekend hebben Luther en de zijnen de kerstboom geïntroduceerd. Voor de suggestie dat de kerstboom Germaanse wortels zou bezitten, is nooit bewijs gevonden. Een symbolische betekenis die aan de kerstboom werd toegekend had te maken met één van de paradijsbomen. De wintergroene kerstboom werd door de kerk gezien als de paradijsboom waar Adam en Eva een appel van plukten. Er is nog een andere symbolische betekenis die aan de kerstboom verbonden d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
kan worden. De kerstboom staat symbool voor de menswording van Christus. Met de geboorte van Christus heeft de mens tevens weer zicht op verlossing. lees verder • Carl Anders Skriver, Der Weihnachtsbaum, München 1966 lees verder • Walter Kettler (ed.), Der Lebensbaum: Ein Ursymbol aus Mythos und Tiefenpsychologie Impulse für die Glaubensunterweisung, München 1976, pp. 146-153
Kluizenaar in een boom: Sint Gerlachus
Bomen kunnen ook als hulpmiddel dienen voor een ascetisch leven. Er waren heiligen die in bomen leefden. In onze streken was dat onder andere Sint Gerlachus (12e eeuw). Sint Gerlachus trekt zich, nadat hij een pelgrimstocht naar Rome heeft gemaakt, als kluizenaar terug in het Geuldal in ZuidLimburg bij het huidige Houthem-Sint Gerlach. Hij gaat daar als boetvaardige
eremiet in een holle eik wonen. De heilige wordt begraven op de plek van de holle eik, waar uiteindelijk een kerk zal verrijzen. Deze plek, waar de holle eik als huis voor Sint Gerlachus diende, wordt nog steeds door pelgrims aangedaan. lees verder • A. Mulder-Bakker, De kluizenaar in de eik. Gerlach van Houthem en zijn verering, Hilversum 1995 lees verder • Databank Bedevaart en Bedevaartplaatsen in Nederland (Meertens Instituut): http://www.meertens.knaw.nl/ bedevaart/bol/plaats/361
Koorts- en lapjesboom
Bij de ruïne van de St. Walrickskapel in Overasselt (onder Nijmegen) staat een eikenboom, volgehangen met gekleurde lapjes, zakdoeken en zelfs gedeelten van kledingstukken. Het gebruik wil dat men door middel van lapjes stof de koorts van jezelf of iemand anders kan afbinden. De boom neemt dan als het ware de koorts over.
Lapjesboom van Overasselt, foto Han van Meegeren
glossarium
91
De ruïne, een kapel die toebehoorde aan de abdij St. Walrick in Frankrijk, dateert uit het einde van de 15e eeuw. In 1740 werd al geschreven dat de ruïne door veel vrome mensen werd bezocht. Een eeuw later werd dit bezoek in verband gebracht met het afbinden van koorts en in 1901 werd voor het eerst melding gemaakt van het ‘koortsafbinden’, waarna men zonder om te kijken moest vertrekken. lees verder • W.H.Th. Knippenberg, ‘ziekte en magie: koortsbomen en spijkeroffers’, Brabants Heem (1993), 45, nr. 4, pp. 132-133.
Mariaboom
In het zuiden van Nederland komen veel zogenaamde ‘Mariabomen’ voor. Dit zijn bomen waar ooit een beeldje van Maria in is gevonden of is geplaatst. De legendes rondom de verschillende bomen zijn vaak later, in de 17e eeuw, op schrift gesteld en lijken daarom veel op elkaar. Meestal vindt een herder of een goede gelovige een Mariabeeld in een boom en neemt het mee naar huis of zet het neer in de kerk. Het beeld is dan de volgende ochtend verdwenen en wordt weer op de vindplaats teruggevonden. Dit gebeurt in totaal drie keer. Bij de derde keer laat men het beeldje op zijn plek en wordt daar meestal een kapel gebouwd ter ere van Maria. lees verder • Bijdragen Charles Caspers, Jacques Bijnen en Adriaan Sanders in deze publicatie
Meiboom
Op de avond van 30 april wordt er in verschillende dorpen in het Rijnland een meiboom opgericht. Deze meiboom bestaat over het algemeen uit een metershoge paal waarop een kleine met linten versierde boom is bevestigd. De meiboom wordt opgericht om het meifeest te vieren. Dit meifeest werd al in de middeleeuwen op vele plaatsen in Europa gevierd rond of op de eerste dag van mei. Daarmee is het meifeest een van de oudste volksfeesten. Onze voorouders vierden met het meifeest de komst 92
van de zomer. De middeleeuwse meigebruiken komen terug in de meiliederen. De meiboom staat symbool voor de levenskracht van de natuur. Het is tevens een zinnebeeld van de groei, die in de maand mei tot volle bloei komt. De meiboom is daarom ook een soort levensboom, die het teken van de kracht van het leven is. lees verder • Walter Kettler (ed.), Der Lebensbaum: Ein Ursymbol aus Mythos und Tiefenpsychologie Impulse für die Glaubensunterweisung, München 1976, pp. 163-167
Sint-Brigida-den in Noorbeek
De cultus rondom de den of spar van Brigida in Noorbeek is sterk verbonden met de volksgebruiken rond het kappen en inhalen van de boom. Dit ritueel gebeurt op de zaterdag voor de tweede zondag na Pasen. De gebruiken gaan terug op de belofte die de bevolking van Noorbeek zou hebben gedaan om verder ongeluk en ziekte af te wenden. Ieder jaar moest er ter ere van de heilige Brigida een meiboom bij haar kapel worden opgericht. lees verder • Databank Bedevaart en Bedevaartplaatsen in Nederland (Meertens Instituut): http://www.meertens.knaw.nl/ bedevaart/bol/plaats/361
Sprookjesboom
In vrijwel de meeste sprookjes spelen bomen en bossen een belangrijke rol. Bomen kunnen ook het hoofdthema vormen in een sprookje. Dit is voornamelijk in natuurverklarende sprookjes het geval waarin wordt uitgelegd en verklaard wat de eigenschappen en kenmerken van een boom in het algemeen of in het bijzonder zijn. In andere sprookjes kan de boom echter een belangrijke bijrol spelen. Zo kan hij optreden als bepaler van het lot van het sprookjesfiguur. Dit motief gaat terug op het volksgebruik om bij de geboorte van een kind een boom, die gedurende het hele leven d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
nauw met het lot van dit kind verbonden is te planten. In sprookjes beschikken bomen vaak over magische krachten die zowel positief als negatief kunnen uitwerken. De boom vervult vaak wensen van verlaten ongelukkige mensen of verschaft hun voedsel en kleding ( ‘Assepoester’). Ook kan hij genezen (‘Het meisje zonder handen’). De magische kracht van bomen werkt echter negatief uit voor de duivel en andere demonen.
Het Wishing Tree-project refereert naar dit soort wensbomen. lees verder • Bijdrage Madelon Hooykaas in deze publicatie, raadpleeg de site: www.wishingtree.nl
In diverse sprookjes en volksverhalen veranderen mensen in bomen om hen zo te straffen, te belonen of te beschermen. Deze boomtransformaties komen ook voor in Griekse godensagen (‘Daphne en Apollo’). Het sprookjesbos vormt dikwijls het decor voor een kasteel of toren, waarin een betoverd wezen op zijn of haar verlossing wacht (‘Rapunzel’). In het wellicht beroemdste sprookjesbos van Nederland, in de Efteling, staat midden in het sprookjesbos een pratende boom die verhalen vertelt aan de bezoekers.
De berk is de weldoende en beschermende boom van Noord-Europese en Aziatische volkeren. Hij was heilig voor de bewoners van Siberië en stond symbool voor wijsheid. Sjamanen voorzagen de bast van inkepingen, Keltische druïden gebruikten twijgen voor hun rituelen. Ook werden takken van de berk gebruikt om heksen te kastijden omdat de berk symbool stond voor het afweren van kwaad. Berken komen verspreid voor over het noordelijk halfrond en ze zijn uiterst winterhard. De berk is de enige boomsoort die van nature voorkomt op Groenland en IJsland. lees verder • F. Moens, R. de Weerd (red), Bomen en mensen. Een oeroude relatie, Utrecht – Amsterdam 2000, p. 221 ev; http://www.histoportal.nl/menucenter. php?p=artikel&art=879
Wensboom
Men kan zich voor hulp op zowel emotioneel, geestelijk als financieel vlak wenden tot een wensboom. Madelon Hooykaas ontwierp voor de tentoonstelling bij deze publicatie een digitale wensboom. Het Wishing Tree-project is een kunstwerk waar de bezoeker kan inloggen en zijn immateriële wens kan achterlaten. Op verschillende plaatsen in de wereld worden wensbomen opgericht. Op verschillende manieren en met verschillende rituelen kan er bij deze bomen een wens worden gedaan. De wensboom is bijvoorbeeld een bekend fenomeen in Japan. Men hangt daar opgevouwen papieren wensen aan een boom. Ook in de botanische tuinen van Sydney staat een grote boom die bekend staat als wensboom. Om deze wensboom moeten jonge vrouwen driemaal heen lopen om een wens te doen. glossarium
BOMEN EN HUN SYMBOLIEK Berk
Beuk
De beuk wordt gezien als de koningin van het bos, door haar fijne gebladerte is zij een symbool van de vrouwelijkheid. Vanwege de hoge, slanke stam en de zilvergrijze, gladde bast wordt de beuk wel genoemd als een van de inspiratiebronnen voor de gotische kathedralen. Maar behalve hemelbestormend maakt het beukenbos ook een donkere indruk. De beuk gedijt in de schaduw. En ook in de weerspreuken is de beuk de weerprofeet voor de donkerte, de korte dagen van de winter. Zo zouden veel beukennoten een strenge winter aankondigen. 93
Eik
De eik wordt ook wel de koning van het bos genoemd, door het krachtige uiterlijk is hij een weergave van de mannelijkheid. De eik symboliseert daarom, niet verwonderlijk, kracht, macht, moed en onoverwinnelijkheid. Het is een van de bomen met van oudsher een zeer rijke symboliek. In de Griekse oudheid stond de eik symbool voor de band van de Goden met de mensen, in Genesis bezoekt God Abraham bij de eik van Mamre en stelt hem een zoon (Isaak) in het vooruitzicht. En voor de Germanen was de eik bij uitstek de heilige, krachtige boom, domein van de oude oppergod Donar (of Thor). Donar was de god van de bliksem en ook daarom past de eik goed bij hem. Het devies ‘eiken moet je wijken, beuken moet je zoeken’ verwijst naar de grotere kans op blikseminslag bij een eik lees verder • F. Moens, R. de Weerd (red), Bomen en mensen. Een oeroude relatie, Utrecht – Amsterdam 2000, p. 230 ev;
Linde
De linde is de boom van Brabant. Tot voor kort sierde hij menig dorpsplein, stond hij, strategisch gesitueerd, in het hart van de gemeenschap. De linde in Sambeek is met zijn 500 jaar de oudste van ons land. Kenmerkend voor het Brabantse land is, of beter gezegd was, de etagelinde, een boom gesnoeid in drie etages, oplopend van breed naar smal. Het zou de verdeling van de traditionele samenleving in het gewone volk, de bestuurlijke macht en de geestelijke macht verbeelden. Lindehout is zacht en menig Mariabeeld is eruit gesneden. De linde is met de dikke stam en de kroon van gebladerte een gracieuze en majestueuze verschijning. De lindeboom symboliseert hierdoor de vrouwelijke gratie, schoonheid, liefde en trouw. Andere betekenissen die aan de linde gegeven kunnen worden
94
zijn bescherming en verbondenheid met de gemeenschap, warmte en hartelijkheid. lees verder • Bijdragen Bert Maes en Han van Meegeren in deze publicatie
Populier
Zwarte en witte populieren werden in de Griekse Oudheid in verband gebracht met de cyclus van leven en dood. De zwarte variant staat, weinig verrassend, symbool voor de nacht, verdriet, de onderwereld, verleden en verlies, de witte populier voor licht, verlossing, wedergeboorte en bevrijding. Tegenwoordig staat de populier vooral bekend als een grote boom, in rijen aangeplant langs de wegen, waarvan de bladeren bij het minste zuchtje wind al gaan ruizen. Men beweert dan ook dat de boom zijn naam te danken heeft aan de Romeinen die het geruis van de bladeren associeerden met het geroezemoes van het volk, het populus. lees verder • F. Moens, R. de Weerd (red), Bomen en mensen. Een oeroude relatie, Utrecht-Amsterdam 2000, p. 276 ev.
Vlier
De vlier is het symbool van de vruchtbaarheid en de liefde. Doordat de vlier makkelijk groeit, d.w.z. hij stelt weinig eisen over zijn standplaats, is hij een symbool van ijver. De vlier heeft ook een rijke overlevering vanuit verschillende geloven en culturen. Er bestaan veel mythes met betrekking tot de vlier. In een aantal landen mag men de vlier niet verminken of verbranden omdat hij een heilige boom is. In Galicië en Roemenië gold de vlier juist als duivelsboom. Maar overheersend zijn de, in heel Europa voorkomende verhalen en rituelen met de vlier als mediair voor vruchtbaarheid en liefde. lees verder • http://www.stemderbomen.nl/ pages/artikelen/art_vlier.htm
d e b o o m i n n at u u r , c u lt u u r e n r e l i g i e
Colofon Redactie
Wouter Prins
Verantwoording foto’s
Ecologisch Adviesbureau Maes, p. 21-25 Ed Pien, p. 84 Eddy Seesing, p .41, 42 Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven, p. 30 Fotostudio Willem Kuijpers, Uden, p. 36, 39 Galerie Wit, Wageningen, p. 79 Gerard Rooijakkers, p. 14 Han van Meegeren, p 2, 4, 45-51, 91 Heemkundekring Uden, p. 33 herman de vries, p. 8 Koninklijke Bibliotheek, Den Haag, p. 80 Museum Meermanno, Den Haag, p. 87 Museum voor Religieuze Kunst Uden, p. 29 Roy Villevoye, p. 76-77 Stanfield/Hooykaas, p. 53, 54, 55 (foto Alan Dimmick), 56, 57 (foto Bob Goedewaagen) Stichting “Het Uden-archief van Bressers”, p. 26 Stichting Historisch Erfgoed Veldhoven/ Jacques Bijnen, p. 16-19 Omslag Voorzijde: Wishing tree, Madelon Hooykaas, beeld bewerkt door Rosé de Beer Achterzijde: Stille Getuige, Sjaak Langenberg & Rosé de Beer, foto Fotostudio Willem Kuijpers
Grafische verzorging en druk Thoben Offset, Nijmegen
Deze publicatie wordt gedrukt op FSC® gecertificeerd papier.
© Museum voor Religieuze Kunst, 2012 ISBN/EAN: 978-90-71647-00-0
Webmail distributie http://www.uitgeverijveerhuis.nl/
Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt dankzij een financiële bijdrage van Erfgoed Brabant
95