DE BODEM BEREIKT Feitenrelaas over de ontwikkelingen in de Hulp bij Huishouden
2
3
DE BODEM BEREIKT Feitenrelaas over de ontwikkelingen in de Hulp bij Huishouden
Wine te Meerman Suzanne Korthorst 17 februari 2015
4
5
Inhoud Managementsamenvatting....................................................................................................... 7 1. Inleiding........................................................................................................................... 11 1.1 Aanleiding voor dit onderzoek....................................................................................................... 11 1.2 Doel en opbouw rapportage........................................................................................................... 12 2.
Ontwikkelingen in de HbH in het afgelopen decennium............................................... 13
2.1 Inleiding......................................................................................................................................... 13 2.2 In 2007: knip in de thuiszorg en bezuinigingen op HbH............................................................... 14 2.3 In 2010: stabilisatie tarief door verbod op inzet alfahulpen.......................................................... 15 2.4 In 2012: invoering basistarief........................................................................................................ 16 2.5 Vooralsnog geen garanties voor reële kostprijzen HbH in de Wmo 2015...................................... 16 2.6 Alfahulp terug van nooit helemaal weg geweest............................................................................ 18 2.7 Inzet van alfahulpconstructies onwenselijk................................................................................... 19 3.
Discrepantie tussen inschaling personeel en tarieven anno 2014................................. 21
3.1 Tarieven onder de kostprijs............................................................................................................ 21 3.2 Berekening van de kostprijs van een uur HbH............................................................................... 21 3.3 Veranderingen in de kostprijs van een uur HbH........................................................................... 22 4.
Verwachte ontwikkelingen HbH 2015 en verder............................................................ 25
4.1 Overgangsjaar 2015....................................................................................................................... 25 4.2 Onderscheid maken naar inkomen en vermogen......................................................................... 25 4.3 Stopzetten HbH niet zomaar mogelijk........................................................................................... 26 4.4 Eigen bijdragen en pgb/pvb............................................................................................................ 27 4.5 Zowel volumes als tarieven HbH blijven onder druk staan........................................................... 28 5.
Demografische ontwikkelingen: vergrijzing zet door.................................................... 29
5.1 Meer oudere ouderen..................................................................................................................... 29 5.2 Werkgelegenheid HbH ondanks vergrijzing onder druk................................................................ 29 5.3 Van collectief naar individueel....................................................................................................... 30 6.
Marktverkenning aanbieders HbH. ................................................................................. 33
6.1 Inleiding......................................................................................................................................... 33 6.2 Overzicht landelijk opererende spelers in de HbH......................................................................... 33 6.3 Overzicht grote regionaal opererende spelers in de HbH............................................................... 34 7.
Conclusies en aanbevelingen......................................................................................... 35
7.1 Conclusies ..................................................................................................................................... 35 7.2 Aanbevelingen ............................................................................................................................... 36 Bijlagen Bijlage 1. Onderzoeksverantwoording..................................................................................................... 39 Bijlage 2. Overzicht van geanalyseerde documenten.............................................................................. 41 Bijlage 3. Rekenmodel basistarief Hulp bij Huishouden......................................................................... 42 Bijlage 4. Veranderende rol van gemeenten............................................................................................ 43
7
Managementsamenvatting Aanleiding voor het onderzoek Op verzoek van TSN Thuiszorg B.V. (TSN) onderzocht Berenschot de ontwikkelingen in de Hulp bij Huishouden (HbH) in het afgelopen decennium. Het onderzoek vond plaats in de periode september 2014 tot en met januari 2015 en resulteerde in het voorliggende feitenrelaas en aanbevelingen voor beleid. Analyse en aanbevelingen De HbH kent een bewogen geschiedenis. Voor de cliënt is sinds de invoering van de Wmo in 2007 het aantal uren hulp per week gemiddeld gezien gedaald en zijn de eigen bijdragen gestegen. De voorwaarden voor cliënten om aanspraak te kunnen doen op HbH-dienstverlening zijn aangescherpt. Voor aanbieders worden de ontwikkelingen in de HbH gekenmerkt als één waarbij de HbH-dienstverlening voor steeds lagere tarieven wordt geleverd. Bovendien heeft verschuiving naar lagere indicatie plaatsgevonden. De tariefdaling was het grootst direct na de invoering van de Wmo. De tarieven stabiliseerden zich in de periode 2010 tot en met 2013. Dit was vooral het gevolg van de wetswijziging van de Wmo in 2010 die de inzet van alfahulpen voor het leveren van zorg in natura verbood. De inzet van alfahulpen werd onwenselijk bevonden omdat zij nadelig was voor de rechtspositie van de hulpen in de huishouding. In deze periode begon het totale budget dat gemeenten gezamenlijk besteedden aan HbH te dalen. Onrust onder aanbieders en cliënten nam verder toe door de in het regeerakkoord 2012 aangekondigde krimp. De aanspraken op huishoudelijke hulp zouden worden vervangen door een maatwerkvoorziening voor degenen die het echt nodig hebben en het niet uit eigen middelen kunnen betalen. Onrust die niet geheel kon worden weggenomen door het terugschroeven van de kortingen in het zorgakkoord en de meicirculaire van 2014. De invoering van de Wmo 2015 per 1 januari jl., die gepaard ging met budgetkortingen, maakte dat (anticiperend op nieuwe Wmo) in de loop van 2014 de inzet van alfahulpconstructies door gemeenten toenam. Veelal betrof het hier constructies waarbij met persoonsgebonden budgetten werd gewerkt en op papier de cliënt de opdrachtgever was. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden merkte in haar uitspraak eind 2013 een specifieke constructie aan als een dienstverband tussen bemiddelaar van HbH en hulp in de huishouding, en dus feitelijk als de inzet van alfahulpen voor het leveren van zorg in natura.
8
De commissie-Kalsbeek adviseerde eind maart 2014 onder meer om de inzet van alfahulpen in het publieke domein geheel te verbieden. Het kabinet heeft niet alle aanbevelingen van de commissie-Kalsbeek overgenomen, maar heeft beleid ingezet om alfahulpconstructies te voorkomen. De inzet van alfahulpconstructies door gemeenten zou om twee redenen moeten worden beëindigd: 1. Alfahulpconstructies zijn opgetuigd om afdracht van sociale premies te mijden om zo de door de gemeenten betaalde tarieven voor de HbH te reduceren. In verband met hun voorbeeldfunctie is het wenselijk dat gemeenten alleen aanbieders van HbH contracteren die met hun medewerkers reguliere arbeidsovereenkomsten afsluiten. Gemeenten zullen dan ook bereid moeten zijn tarieven te betalen waarin reguliere werkgeverslasten zijn verdisconteerd. 2. Gemeenten lopen mogelijk een risico door zich in te laten met alfahulpconstructies. Ten eerste is het niet ondenkbaar dat in de toekomst alfahulpconstructies worden aangemerkt als arbeidsovereenkomsten, waardoor aanbieders en bemiddelingsbureaus mogelijk worden geconfronteerd met naheffingen en/of hoge boetes. Schade die zij zullen proberen te verhalen op gemeenten. Ten tweede neemt ook het risico op faillissementen bij aanbieders van HbH in dat geval toe, met gevolgen voor de continuïteit van zorg. Op basis van loonkostenberekeningen en kostprijsonderzoek concluderen wij dat de tarieven voor de HbH-dienstverlening in de meeste gemeenten de bodem hebben bereikt en in een aantal gemeenten door de bodem zijn gezakt. Afhankelijk van de inschaling van het personeel zouden ten minste de volgende tarieven moeten gelden:
INSCHALING
BRUTO-UURLOON1 3E KWARTIEL
BRUTOLOON2 EINDE SCHAAL
KOSTENDEKKEND TARIEF 3E KWARTIEL – EINDE SCHAAL
FWG10
€ 9,82
€ 10,18
> € 20,47 - € 21,22
FWG15
€ 11,87
€ 12,65
> € 24,75 - € 26,37
FWG20
€ 12,65
€ 13,45
> € 26,37 - € 28,04
Uit onderzoek bij TSN blijkt dat gemeenten in 2014 gemiddeld de volgende tarieven betalen:
1 2
HbH1
€ 21,33
HbH2
€ 23,80
HbH3
€ 24,05
Berekening is opgesteld op basis van CAO VVT, salarisschaal per 1-1-2014. Wijzigingen in de CAO per 1 januari en 1 maart 2015 (voor BTN leden) en per 1 maart 2015 (voor Actiz-leden) zijn hierin niet verwerkt. Met name voor FWG15 geldt dat bijna alle medewerkers bovenin de schaal zitten, omdat (bijna) niemand de afgelopen jaren een FWG15 contract heeft gekregen
9
Wanneer beide inzichten worden gecombineerd blijkt dat HbH1 én HbH2 alleen kostendekkend geboden kunnen worden bij inschaling van personeel in FWG10. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat circa 72% van de medewerkers in FWG10 is ingeschaald. Als gevolg hiervan is in 28% van de uren HbH een mismatch tussen de kostprijs en de tarieven die gemeenten betalen voor HbH-dienstverlening. Dit probleem is het grootst wanneer HbH-personeel is ingeschaald in FWG15 (of hoger) en werkzaamheden verricht tegen het tarief van HbH1. De grote groep medewerkers met een inschaling in FWG15 is te verklaren: voor de invoering van de Wmo 2007 was de inschaling van personeel in FWG15 passend bij de hogere eisen die aan aanbieders van HbH werden gesteld en de breedte van de HbH-dienstverlening. Voor 2007 was dan ook over het algemeen sprake van een ruimere en rijkere invulling van de HbH dan na 2007. Inmiddels zijn de tarieven
Het bruto-uurloon van iemand
dusdanig gedaald dat veel aanbieders zich geconfronteerd zien met ‘te duur’ per-
bovenin FWG15 volgens de CAO
soneel. Personeel dat is ingeschaald in FWG15 zit bovendien meestal bovenin deze
VVT 2014 bedraagt € 12,65. Dit
schaal omdat deze groep al lange tijd in dienst is: de afgelopen jaren zijn in de HbH
betekent dat per een voor een
nagenoeg uitsluitend nog mensen aangenomen in FWG10.
cliënt gewerkt uur een tarief van € 26,37 nodig is, rekening
Bij de recente faillissementen in de HbH (onder andere Thebe en Pantein-Vivent) is
houdend met opslagen voor
een directe relatie met deze mismatch.
onder andere sociale premies en kosten voor doorbetaling bij
Terwijl de HbH-dienstverlening onder druk staat, stijgt het aantal cliënten met een
ziekte en vakantie, overhead en
behoefte aan HbH. Dit als gevolg van de toenemende vergrijzing en de extramurali-
overige kosten als huisvesting,
sering van ZZP1 tot en met 3.
zakelijke lasten en verzekeringen. Uitgaande van een HbH1 tarief
Gemeenten zouden de HbH beter niet als geïsoleerde dienstverlening moeten zien,
van € 21,33 bedraagt de mismatch
maar als onderdeel van het spectrum van begeleiding dat onder de Wmo 2015 valt.
€ 5,04 per gewerkt uur.
Dit spectrum bestaat naast HbH onder meer uit dagbesteding (groepsbegeleiding) en individuele begeleiding. Gemeenten die zwaar bezuinigen op de HbH lopen het risico uiteindelijk duurder uit te zijn wanneer de vraag naar duurdere vormen van begeleiding verschuift (substitutie-effect). Bijdrage aan landelijke discussie In dit feitenrelaas treft u aanbevelingen om de inzet van alfahulpconstructies door gemeenten te stoppen en de mismatch tussen tarieven en inschaling van personeel te verkleinen. Deze aanbevelingen zijn onder meer bedoeld voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de gemeenten, ActiZ en Branchebelang Thuiszorg Nederland (BTN). TSN en Berenschot beogen met dit feitenrelaas bij te dragen aan blijvende beschikbaarheid en eerlijk betaalde hulp bij huishouden in Nederland.
11
1. Inleiding
1.1
Aanleiding voor dit onderzoek
TSN Thuiszorg B.V. (TSN) heeft Berenschot gevraagd de ontwikkelingen in de Hulp bij Huishouden (HbH) in de afgelopen jaren te objectiveren en de huidige situatie in de HbH te analyseren. De aanleiding voor dit onderzoek is de bewogen geschiedenis die de HbH kent en de onzekerheid over de toekomst van de HbH. We schetsen in deze paragraaf enkele van deze ontwikkelingen. Wij definiëren HbH als volgt: ‘HbH betreft het geheel aan diensten en voorzieningen dat door een aanbieder van HbH geboden wordt aan een cliënt, teneinde in de huishoudelijke behoeften van de cliënt te voorzien.’ Met name kwetsbare ouderen maken gebruik van HbH. De HbH werd in 2007 overgeheveld uit de AWBZ naar de Wmo. Daarmee werden gemeenten verantwoordelijk voor de HbH. Na de overheveling is een verschuiving opgetreden in de indicatiestelling van zwaardere vormen naar lichtere vormen van HbH. Dit betreft met name de verschuiving van HbH2 richting HbH1. Daarbij zijn sinds 2007 zowel de tarieven voor HbH1 en HbH2 gedaald. Sindsdien wordt nieuw personeel in de HbH lager ingeschaald (in FWG10 in plaats van FWG15) en krijgen zij een tijdelijke aanstelling. De mogelijkheden om zittend personeel terug te schalen van FWG15 naar FWG10 zijn beperkt. Het landelijk volume HbH, uitgedrukt in geld, is in de periode van 2007 tot ongeveer 2013 licht gestegen en in de jaren daarna gedaald. Over de gehele periode 2007 en met tot 2014 is het landelijk budget met 20% toegenomen van € 1 miljard naar € 1,2 miljard. Na correctie voor inflatie is het volume over deze periode nagenoeg gelijk gebleven. Het aantal mensen dat behoefte heeft aan HbH is in de periode 2007 tot 2014 gestegen en stijgt de komende jaren naar verwachting verder. Tegelijkertijd staan de budgetten voor de HbH in de Wmo 2015 sterk onder druk. We concluderen dat het landelijke budget voor de HbH naar verwachting zal dalen. Hierdoor stijgt de onzekerheid ten aanzien van de continuïteit van HbH-dienstverlening.
12
1.2
Doel en opbouw rapportage
Op verzoek van TSN onderzocht Berenschot de ontwikkelingen in de HbH. Het resultaat van dit onderzoek is een duiding van de huidige situatie in de HbH. Een tweede resultaat van dit onderzoek betreft uitspraken omtrent de verwachtingen over de toekomst van de HbH. De verkregen inzichten kunnen bijdragen aan de landelijke discussie over de HbH. Daarom heeft TSN medewerking verleend aan deze publieksversie van het onderzoek. Deze rapportage is opgebouwd langs drie groepen belanghebbenden van HbH (zie Figuur 1. Belanghebbenden van HbH.
figuur 1). De eerste belangrijke groep belanghebbenden bestaat uit de cliënten: mensen (over het algemeen van hogere leeftijd) met een behoefte aan hulp bij het huishouden. Een tweede belangrijke groep belanghebbenden wordt gevormd door gemeenten, verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van hun burgers. Gemeenten zijn de belangrijkste financiers van HbH en daarmee van de aanbieders van HbH. Een derde belangrijke groep belanghebbenden betreft de medewerkers, de uitvoerders van HbH. Deze drie groepen belanghebbenden lopen als een rode draad door deze rapportage. In hoofdstuk 2 geven wij een overzicht van de ontwikkelingen die de HbH in het afgelopen decennium heeft doorgemaakt. In hoofdstuk 3 berekenen we de discrepantie tussen het tarief voor en de kostprijs van een uur HbH. Vervolgens gaan we in hoofdstuk 4 in op onze verwachtingen voor de toekomst. Daarbij bespreken we twee uiterste benaderingen die gemeenten ten opzichte van de HbH kunnen kiezen. In hoofdstuk 5 gaan we vervolgens in op de demografische ontwikkelingen. In hoofdstuk 6 beschrijven we het huidige speelveld van aanbieders van HbH. In hoofdstuk 7 trekken wij tot slot een aantal conclusies en doen we aanbevelingen. Een verantwoording van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Bijlage 2 vermeldt het overzicht met geanalyseerde documenten.
13
2. Ontwikkelingen in de HbH in het afgelopen decennium 2.1 Inleiding In de afgelopen tien jaar hebben diverse ontwikkelingen plaatsgevonden rond de HbH. Een aantal ontwikkelingen die samenhangt met wet- en stelselwijzigingen zijn samengevat in figuur 2.
Figuur 2. Wet- en stelselwijzigingen HbH op hoofdlijnen.
Voor 2007 was de benaming ‘huishoudelijke verzorging’ of ‘diensten voor gezinsen bejaardenhulp’ gangbaar voor de HbH. Het betrof destijds een vorm van thuiszorg waarbij professionele hulpverleners bij zorgbehoevende mensen thuis hielpen bij het uitvoeren van diverse huishoudelijke taken, bij verplaatsingen in en rond de woning en bij persoonsverzorging. In 2007 werd de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingevoerd. Daarin werden de Wet voorziening gehandicapten, de Welzijnswet en een klein deel van de AWBZ (de wetgeving aangaande de huishoudelijke verzorging) samengevoegd.
14
2.2
In 2007: knip in de thuiszorg en bezuinigingen op HbH
Doordat de gemeenten in 2007 op basis van de Wmo verantwoordelijk werden voor de HbH, maar de extramurale begeleiding en de extramurale persoonlijke verzorging en verpleging in de AWBZ achterbleven, ontstond een knip in de thuiszorg. Als gevolg daarvan ontstond voor gemeenten een prikkel om de invulling van de HbH te versoberen. De HbH is als gevolg hiervan vanaf 2007 in toenemende mate beperkt tot de huishoudelijke taken gerelateerd aan schoonmaakwerkzaamheden in het huis van cliënten. Taken als individuele begeleiding en persoonlijke verzorging die voorheen ook deels in de HbH zaten, bleven na 2007 achter in het domein van aanbieders van thuiszorg, gefinancierd vanuit de AWBZ. Voor 2007 was daarmee over het algemeen sprake van een ruimere en rijkere invulling van de HbH dan na 2007. De overweging van de Rijksoverheid om de HbH over te hevelen naar de Wmo werd gemaakt vanuit het oogpunt van kostenbesparing. Vanuit deze optiek is de overheveling succesvol gebleken. De uitgaven voor HbH zijn sinds 2007, na correctie voor inflatie, ongeveer gelijk gebleven terwijl het aantal cliënten is toegenomen. 2.2.1
Ontwikkeling indicatiestelling
HbH kent drie categorieën, oplopend in complexiteit van de huishoudelijke taken van HbH1 tot HbH3. HbH3 is de zwaarste categorie en betreft spoedinzet en/of het adviseren, instrueren en voorlichten van cliënten omtrent het uitvoeren van huishoudelijke taken; deze indicatie wordt door gemeenten nauwelijks gesteld. Om te bezuinigen wordt sinds 2007 steeds meer HbH1 geïndiceerd en steeds minder HbH2. (zie figuur 3).
Figuur 3. Ontwikkeling indicatiestelling HbH.
Daar waar de verhouding in geleverde zorg in de HbH voor 2007 op ongeveer 20% HbH1 en 80% HbH2 lag, was deze verhouding in 2011 al 60% HbH1 en 40% HbH2. Anno 2014 is de verhouding 80% HbH1 en 20% HbH2. Ten opzichte van 2007 is de verhouding HbH1:HbH2 dus omgedraaid. 2.2.2
Ontwikkeling tarieven
Naast het feit dat de indicatiestelling sterk is verschoven richting HbH1, is ook het gemiddelde tarief voor HbH1 gedaald (zie figuur 4). In 2006 was het maximum-CTG-tarief € 24,30. De meeste aanbieders werkten Figuur 4. Ontwikkeling tarief HbH1.
tegen dit tarief. Als gevolg van de aanbestedingen die volgden na de overheveling van de HbH naar de Wmo daalden de tarieven sterk. Bovendien verschoof de indicatiestelling van zwaardere naar lichtere vormen van HbH. Om de kostprijs te drukken gingen veel aanbieders met alfahulpen werken.
15
Na de invoering van de wetswijziging van de Wmo in 2010, die de mogelijkheid om alfahulpen in te zetten beperkte, en de invoering van de basistarieven in 2012, zijn de tarieven min of meer gestabiliseerd. Op dit moment ligt het gemiddelde tarief voor HbH1 rond de € 21,. Er ontstaat naar verwachting echter nieuwe druk op de tarieven als gevolg van de ingezette bezuinigingen in 2015. Tabel 1 laat de invloed van inflatie zien. Rekening houdend met inflatie is het tarief HbH1 gedaald van € 24,30 in 2006 tot € 18,13 in 2014. GEMIDDELD TARIEF HBH1
INDEX
GEMIDDELD TARIEF HBH1 GECORRIGEERD VOOR INFLATIE
GEÏNDEXEERD TARIEF HBH1
2006
€ 24,30
100
€ 24,30
€ 24,30
2011
€ 21,00
109,22
€ 19,23
€ 26,54
2014
€ 21,00
115,83
€ 18,13
€ 28,15
JAARTAL
Tabel 1. Tariefontwikkeling HbH1 gerelateerd aan consumentenprijsindex.
De verschuiving van HbH2 naar HbH1 heeft grote invloed op de omzet, maar ook op de marges van de HbH. Steeds zwaardere HbH wordt tegen het lagere HbH1tarief verstrekt. 2.3
In 2010: stabilisatie tarief door verbod op inzet alfahulpen
In 2008 kondigde staatsecretaris Bussemaker een wetswijziging van de Wmo aan om de inzet van alfahulpen, die op dat moment een grote vlucht nam, te stoppen. Een alfahulp is iemand die ingezet wordt voor het verlenen van huishoudelijke hulp. Alfahulpen zijn niet in loondienst bij een zorgaanbieder, maar zijn in loondienst werkzaam voor de cliënt zelf. De alfahulp is feitelijk een zzp’er in de HbH en deed voor het eerst haar intrede rond de invoering van de Wmo in 2007. Doordat de tarieven voor de HbH onder de Wmo veel lager uitvielen dan voorheen onder de AWBZ, ging een aantal bestaande thuiszorgaanbieders HbH met alfahulpen werken, om zo de kostprijs van de HbH te drukken. In de praktijk worden voor alfahulpen niet of nauwelijks premies betaald voor onder andere pensioenopbouw en arbeidsongeschiktheid. Ook wordt bij ziekte niet of beperkt salaris doorbetaald. Dit maakt dat alfahulpen aanzienlijk goedkoper zijn dan HbH-medewerkers in loondienst. Deze besparing gaat echter volledig ten koste van de arbeidsvoorwaarden van de alfahulpen. Arbeidsvoorwaarden die maar net boven minimumloon liggen. Bussemaker besloot dat zorg in natura niet langer door alfahulpen mocht worden geleverd en voerde een wetswijziging door in de Wmo. Alfahulpen mochten vanaf dat moment niet langer door thuiszorgorganisaties, maar uitsluitend nog door de cliënt zelf worden ingezet volgens de ‘Regeling dienstverlening aan huis’. De inzet van alfahulpen nam hierdoor af. Een aantal gemeenten bleef echter via zogenaamde alfahulpconstructies alfahulpen inzetten.
16
2.4
In 2012: invoering basistarief
In een poging iets te doen aan de aanhoudende druk op de tarieven van de HbH diende de SP in februari 2008 een initiatiefwetsvoorstel in tot het vaststellen van basistarieven HbH. De aanleiding was dat na de invoering van de Wmo per 1 januari 2007 de tarieven voor HbH door de marktwerking volgens de SP te laag waren om nog te kunnen spreken van een reële prijs voor de zorgverlening, waardoor deze zorgverlening in gevaar kwam. In het voorjaar van 2012 heeft de Eerste Kamer de wet1 (artikel 21a Wmo) aangenomen: de wet dat de gemeenteraad basistarieven HbH dient vast te stellen voordat het college een overeenkomst met derden aangaat. De wet bepaalt sinds 1 september 2012 verder dat: “De gemeenteraden van de gemeenten basistarieven moeten vaststellen voor verschillende vormen van huishoudelijke verzorging op basis van reële kostprijzen van de onderscheidenlijke vormen van huishoudelijke verzorging. Bij het vaststellen van de kostprijzen moet de gemeente uitgaan van inzet van personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden benodigd voor het leveren van huishoudelijke verzorging.” Met dit artikel zijn gemeenteraden dus verplicht om basistarieven vast te stellen die zijn gebaseerd op reële kostprijzen en die uitgaan van inzet van personeel door de aanbieder tegen arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden benodigd voor het leveren van huishoudelijke verzorging (de CAO VVT). Een aandachtspunt bij het vaststellen van de ‘reële kostprijzen’ is dat de wet niet voorschrijft op welke wijze het vaststellen van de ‘reële kostprijs’ dient te geschieden. Zo leert de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam op 11 december 2012 in de zaak van Viva! Zorggroep tegen de IJmondgemeenten dat het houden van een marktconsultatie voldoende is om een reële kostprijs te bepalen. In de praktijk heeft dit tot gevolg dat elk tarief voldoet, wanneer ten minste één aanbieder aangeeft bereid te zijn de HbH tegen dat tarief te leveren. Hierbij hoeft dus niet te worden aangetoond dat hulpen in de huishouden daadwerkelijk conform de CAO VVT worden betaald en hoeft niet aannemelijk te worden gemaakt dat dit tarief daadwerkelijk kostendekkend is. Om te kunnen bepalen of sprake is van een reële kostprijs zou volgens Berenschot ten minste een kostprijsberekening moeten worden overgelegd. In de praktijk wordt echter gebruikgemaakt van marktconsultaties en kan deze werkwijze de rechterlijke toetsing dus vooralsnog doorstaan. 2.5
Vooralsnog geen garanties voor reële kostprijzen HbH in de Wmo 2015
In de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) die op 1 januari jl. in werking is getreden en die de Wmo 2007 vervangt, is geen directe bepaling meer opgenomen die een goede verhouding waarborgt tussen de prijs voor de levering van een voorziening (tarief) en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Wel stelt artikel 3.1 lid 3 van de Wmo 2015: Bij een algemene maatregel van bestuur (AMvB) kunnen, indien het niveau van een vorm van maatschappelijke ondersteuning dit vereist, nadere eisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. 1
Bron: http://wetten.overheid.nl/BWBR0020031/geldigheidsdatum_23-12-2014.
17
Om voldoende waarborgen te bieden voor een eerlijk tarief strekt het tot aanbeveling in deze AMvB ten minste het volgende op te nemen: 1. Een bepaling die het gebruik van alfahulpconstructies verbiedt. 2. Een bepaling over de door aanbieders te hanteren cao en inschaling voor hulpen in de huishouding. 3. Een bepaling die aanbieders verplicht een kostprijsberekening te overleggen teneinde aan te tonen dat met reële kostprijzen wordt gewerkt. 4. Een bepaling die verplicht een tarief te bieden dat ten minste kostendekkend is voor de geselecteerde aanbieders. Op 24 september 2014 is een onderhandelaarsakkoord bereikt over de CAO VVT. In dit akkoord is onder meer een nieuwe salarisschaalindeling voor hulpen in de huishouding afgesproken die begint op € 10, per uur en eindigt op € 12,50 per uur. Deze nieuwe salarisschaalindeling lijkt op het eerste gezicht positief uit te pakken voor de meeste HbH1-medewerkers (72% wordt op basis van FWG10 verloond). De nieuwe salarisschaal biedt echter geen garantie dat aanbieders van HbH ook een tarief ontvangen dat betaling volgens deze schaal mogelijk maakt. In het op 24 september jl. gesloten akkoord staat ook2: “Om de kosten te kunnen dragen is het noodzakelijk dat deze nieuwe schaal ook door alle gemeenten in Nederland bij hun inkoopbeleid wordt gehanteerd. Om deze reden wordt de invoering van deze afspraak afhankelijk gesteld van de inwerkingtreding van een AMvB van het Kabinet op korte termijn.” Op moment van schrijven van deze rapportage werkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) nog aan de genoemde AMvB. Overigens heeft het door een AMvB dwingend voorschrijven van de te hanteren salarisschaal ook een risico in zich. Vanwege de brede uitloop van 25% (€ 12,50 ten opzichte van € 10,), is het voor aanbieders vanuit kostenperspectief onaantrekkelijk om medewerkers lang in dienst te houden waarbij zij doorgroeien in salaris en per saldo 25% duurder worden dan nieuw in dienst tredende medewerkers. Daar komt bij dat het hier om relatief laaggeschoold werk gaat waarbij ervaring minder een rol speelt en relatief makkelijk mensen te vinden zijn voor het werk. Tegelijkertijd is de onzekerheid over continuïteit van contracten met gemeenten groot (als gevolg van mogelijke wijziging van wet- en regelgeving, het risico op verlies van aanbestedingstrajecten etc.). Al met al zal het voor werkgevers in de HbH daardoor nog risicovoller en financieel onaantrekkelijker worden om medewerkers in vaste dienst te nemen. Aanbieders van HbH zullen naar verwachting dan ook trachten om medewerkers zoveel mogelijk tijdelijke arbeidsovereenkomsten te geven om vervolgens weer een nieuwe – goedkopere - medewerker aan te nemen. Dit is niet alleen vanuit werknemersperspectief onwenselijk (aangezien dit leidt tot onzekerheid over werk en inkomen), maar zeker ook vanuit cliëntperspectief (uit oogpunt van continuïteit van zorg). Continuïteit van zorg is zeer belangrijk omdat, anders dan bijvoorbeeld bij caissières of vakkenvullers in supermarkten waar tijdelijke contracten voor jongeren usance zijn, (veelal kwetsbare) cliënten in de HbH hechten aan vaste gezichten.
2 Bron: http://www.actiz.nl/nieuwsberichten/website/nieuws/2014/ vakbonden-en-werkgevers-akkoord-over-cao-vvt
18
Een ander risico vormt de terugkeer van de ‘nooit helemaal weggeweest’ alfahulp. Onder meer de ‘Regeling dienstverlening aan huis’ werkt de terugkeer van de alfahulp in de HbH in de hand. In de volgende paragraaf gaan we hier nader op in. 2.6
Alfahulp terug van nooit helemaal weg geweest
Hoewel in 2010 het verbod op de inzet van alfahulpen voor het leveren van zorg in natura van kracht werd, is in de afgelopen jaren op steeds grotere schaal door gemeenten, in samenwerking met bemiddelingsbureaus en/of thuiszorgaanbieders, doorgewerkt met alfahulpen. Hierbij werd in sommige gevallen met constructies gewerkt waarbij de cliënt op papier de opdrachtgever is, zoals verplicht in de Regeling dienstverlening aan huis, maar in de praktijk de bemiddelingsbureaus en thuiszorgaanbieders deze taken uitvoeren. Dit is echter niet bij alle alfaconstructies het geval. Sommige aanbieders zijn door de gemeente contractueel verplicht op deze wijze te werken. Zij bemiddelen slechts en blijven weg bij de uitvoering van de taken van de opdrachtgever. De verwachting is dat het aantal alfahulpconstructies als gevolg van de bezuinigingen die gepaard gaan met de Wmo 2015 weer zal toenemen. Onder meer de Volkskrant berichtte op 1 augustus jl. over deze ontwikkeling. Op 5 november 2013 oordeelde het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep in ‘de zaak Beeuwkes’ dat een overeenkomst tussen een alfahulp en de thuiszorgaanbieder die haar (onder meer) bemiddelde voor een cliënt is aan te merken als een arbeidsovereenkomst. In deze zaak was de uitspraak van het gerechtshof dat de betrokken thuiszorgaanbieder verantwoordelijk is voor het doorbetalen van het salaris gedurende een periode van ziekte van de medewerker. Deze casus maakt duidelijk dat deze constructies kunnen worden aangemerkt als een dienstverband tussen bemiddelaar en alfahulp. Dit kan de personeelskosten met 25% doen verhogen, hetgeen gevolgen kan hebben voor de hoogte van de door de gemeenten te betalen tarieven. Op 28 maart 2014 presenteerde de commissie-Dienstverlening aan huis (ook wel de commissie-Kalsbeek) haar onderzoek naar de beleidsopties voor de regulering van de markt voor dienstverlening aan huis. De commissie onderzocht daarbij specifiek diensten die worden verricht op grond van een persoonsgebonden budget (pgb), waaronder begrepen alfahulpen. De aanleiding voor dit onderzoek was dat volgens de International Labour Organisation (ILO) de Nederlandse Regeling dienstverlening aan huis niet in overeenstemming is met het ILO-verdrag uit 2011. Dit verdrag (Verdrag nr. 189) kent aan huishoudelijk personeel dezelfde arbeidsrechten toe als aan reguliere werknemers. Opvallend is dat de commissie een brede definitie hanteert van pgb-dienstverlening. Zo blijkt uit de volgende tekst afkomstig van pagina 7 van haar rapport. “De juridische constructie is bij alfahulpen en andere vormen van pgb onder de Wmo dezelfde: de cliënt krijgt een budget en wordt werkgever van de dienstverlener, meestal onder de Regeling dienstverlening aan huis. Daarom wordt in dit rapport geen onderscheid gemaakt tussen alfahulpen en andere werknemers die op basis van een pgb worden ingehuurd en vallen onder de Regeling dienstverlening aan huis: de groep als geheel wordt aangeduid met de term ‘pgb-werknemers.”
19
De commissie adviseert om de Regeling dienstverlening aan huis buiten werking te stellen voor de hiervoor beschreven dienstverlening. De Nederlandse regering heeft echter besloten het advies van de commissie niet over te nemen en ook het genoemde ILO-verdrag niet te ratificeren. De regeling blijft dus van kracht, wat inhoudt dat met een pgb alfahulpen kunnen worden ingehuurd. De belangrijkste overweging daarbij vormen de kosten van naar schatting € 1 miljard per jaar wanneer de overheid de sociale premies zou moeten aanvullen die nu onder de Regeling dienstverlening aan huis niet worden afgedragen. De commissie verwijst in haar rapport kort naar de hiervoor genoemde uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de zaak Beeuwkes, maar doet verder geen specifieke uitspraken over de inzet van alfahulpconstructies door gemeenten. 2.7
Inzet van alfahulpconstructies onwenselijk
Binnen de brede definitie die de commissie hanteert voor pgb-dienstverlening dient onderscheid te worden gemaakt tussen eigenlijk en oneigenlijk gebruik van de inzet van pgb’s en persoonsvolgende bekostiging (pvb’s). Wanneer een cliënt zelf een pgb/pvb aanvraagt en zelfstandig een hulp in de huishouding inhuurt, zou dit kunnen vallen onder de Regeling dienstverlening aan huis. Wanneer gemeenten alfahulpconstructies optuigen waarbij met behulp van bemiddelingsbureaus en/of thuiszorgaanbieders alfahulpen worden geworven en bij cliënten worden geplaatst, om vervolgens de betaling via een pgb/pvb te regelen, dan is er sprake is van oneigenlijk gebruik van pgb’s/pvb’s. Dit is om twee redenen niet gewenst: 1. Alfahulpconstructies zijn opgetuigd om afdracht van sociale premies te mijden om zo de door de gemeenten betaalde tarieven voor de HbH te reduceren. In verband met hun voorbeeldfunctie is het wenselijk dat gemeenten alleen aanbieders van HbH contracteren die met hun medewerkers reguliere arbeidsovereenkomsten afsluiten. Gemeenten zullen dan ook bereid moeten zijn tarieven te betalen waarin reguliere werkgeverslasten zijn verdisconteerd. 2. Gemeenten lopen mogelijk een risico door zich in te laten met alfahulpconstructies. Ten eerste is het niet ondenkbaar dat in de toekomst alfahulpconstructies worden aangemerkt als arbeidsovereenkomsten, waardoor aanbieders en bemiddelingsbureaus mogelijk worden geconfronteerd met naheffingen en/of hoge boetes. Schade die zij zullen proberen te verhalen op gemeenten. Ten tweede neemt ook het risico op faillissementen bij aanbieders van HbH in dat geval toe, met gevolgen voor de continuïteit van zorg. Het kabinet heeft inmiddels afstand genomen van wat zij noemt het oneigenlijk gebruik van alfahulpconstructies. Berenschot adviseert het gebruik van alfahulpconstructies volledig te beëindigen.
21
3. Discrepantie tussen inschaling personeel en tarieven anno 2014 3.1
Tarieven onder de kostprijs
In ruim 25% van de gevallen ligt het uurtarief dat de gemeente betaalt onder de kostprijs van een uur HbH. De methodiek van deze berekening en de onderbouwing hiervan zijn opgenomen in de volgende paragraaf. Deze situatie is niet duurzaam. Een duidelijk en recent voorbeeld van wat het gevolg kan zijn, is het faillissement van Thebe thuiszorg dat op 18 december jl. door Thebe is aangevraagd. Als gevolg van dit faillissement verliezen een kleine 2.000 medewerkers hun baan. Thebe noemt op haar website als belangrijkste oorzaken voor het faillissement de relatief hoge inschaling van haar personeel in combinatie met de aangekondigde bezuinigingen door de gemeenten waar Thebe thuiszorg actief is in de HbH, zowel in volume als op de tarieven. Thebe is geen uitzondering. Ook de casus Pantein-Vivent is bekend. Wij schatten in dat een aanzienlijk deel van de aanbieders van HbH op dit moment onder de kostprijs werkt of ten koste van medewerkers de kostprijs onder het tarief houdt. Dit laatste wordt onder meer gedaan door werknemers niet het aantal verlofuren toe te kennen waar ze volgens de CAO recht op hebben, niet alle vergoedingen toe te kennen waarop ze volgens de CAO recht hebben of door geen pensioenpremies af te dragen. Doordat hulpen in de huishouding over het algemeen laagopgeleid zijn, hebben ze niet altijd goed zicht op de rechten die ze volgens de CAO hebben. Helaas komt het voor dat werkgevers hier misbruik van maken. 3.2
Berekening van de kostprijs van een uur HbH
Op basis van de benchmarks en onderzoeken die Berenschot in de afgelopen tien jaar jaarlijks heeft uitgevoerd, beschikt Berenschot over diepgaand inzicht in de kostenstructuur van diverse zorgaanbieders, waaronder die van aanbieders van HbH. De kosten van een uur HbH zijn opgebouwd uit de volgende vijf componenten: zz
Het bruto-uurloon op basis van de FWG-inschaling binnen de geldende CAO VVT.
zz
Een opslag voor vakantiegeld en eindejaarsuitkering.
zz
Een opslag voor sociale lasten zoals ziektekosten en pensioenpremies.
zz
Een correctie voor productiviteit (onder andere voor ziekte en vakantiedagen).
zz
Een opslag voor overhead en overige kosten.
Figuur 5 toont deze opbouw van de kostprijs van een uur HbH.
22
Figuur 5. Opbouw kostprijs HbH.
De personele kosten van de hulpen in het huishouden zijn het belangrijkste onderdeel van de kostprijs van een uur HbH. Daarnaast is de opslag ‘overhead en overige kosten’ een belangrijk onderdeel van de kostprijs HbH. De overhead betreft het geheel van functies gericht op de sturing en ondersteuning van de medewerkers in het primaire proces3. Overhead betreft zowel ondersteunend personeel, de kosten van inhuur en uitbesteding van overheadtaken (van bijvoorbeeld ict) als de materiële-overheadkosten en communicatiekosten. De overige kosten zijn onder meer de kosten voor bedrijfshuisvesting, zakelijke lasten en verzekeringen. De belangrijkste kostenpost in het primaire proces in de HbH is dus direct verbonden aan de hulp in de huishouding zelf. De overhead en overige kosten bedragen bij de meeste aanbieders van HbH ongeveer 15% van de totale kostprijs van een uur HbH. 3.3
Veranderingen in de kostprijs van een uur HbH
In de afgelopen jaren is de druk op de HbH-tarieven door aanbieders op verschillende wijzen opgevangen. In de eerste plaats is de overhead gemiddeld gezien gedaald en is de productiviteit van de aanbieders van HbH gemiddeld gezien gestegen. Toen de belangrijkste mogelijkheden om verdere kosten te besparen op overhead en productiviteit uitgeput waren, is door veel aanbieders de inschaling van de hulpen in de huishouding verlaagd. Op dit moment is FWG10 op basis van de CAO VVT gangbaar als inschaling voor HbH1. FWG10 is de laagste FWG-schaal die voor volwassenen bestaat binnen de FWG-systematiek. Het maximale brutouurloon voor iemand met FWG10 bedraagt € 10,184. Doordat de hoogte van het bruto-uurloon de meest bepalende factor is voor de kostprijs van een uur HbH is een hoger tarief nodig wanneer de hulp in het huishouden hoger ingeschaald wordt. In tabel 2 is aangegeven wat het minimale tarief moet zijn voor een goed georganiseerde aanbieder5 van HbH om kostendekkend te zijn bij inschaling op driekwart en het maximum van de schaal. van de schaal. Hulpen in de huishouding die al een aantal jaren in dienst zijn, zitten veelal bovenin de schaal.
3 4 5
Definitie Berenschot 2008. Op basis van CAO VVT, salarisschalen per 1 januari 2014. Hieronder verstaan wij een aanbieder met een relatief lage overhead en relatief hoge productiviteit.
23
BRUTO-UURLOON6 3E KWARTIEL
BRUTOLOON7 EINDE SCHAAL
KOSTENDEKKEND TARIEF 3 E KWARTIEL – EINDE SCHAAL
FWG10
€ 9,82
€ 10,18
> € 20,47 - € 21,22
FWG15
€ 11,87
€ 12,65
> € 24,75 - € 26,37
FWG20
€ 12,65
€ 13,45
> € 26,37 - € 28,04
INSCHALING
Tabel 2. Uurloon en kostendekkend tarief voor FWG-schalen 10, 15 en 20.
Het model dat gebruikt is om de kostendekkende tarieven te bepalen is opgenomen in bijlage 3. In deze berekeningen is nog geen rekening gehouden met het onderhandelaarsakkoord van eind 2014 waarin onder meer een loonsverbetering van totaal 2,05% is voorzien. Voor een gezonde bedrijfsvoering is verder enige marge noodzakelijk, onder meer
De grootste mismatch tussen de
voor innovatie en risico zoals wachtgeld op vangen. Om deze reden moet het fei-
tarieven en kostprijs ontstaat door
telijk tarief hoger zijn dan het kostendekkende tarief. In de gezondheidszorg wordt
inzet van een FWG15-medewerker
een marge van 4 á 5% aangehouden.
tegen een HbH1-tarief. Het brutouurloon van iemand bovenin FWG15 volgens de CAO VVT 2014 bedraagt € 12,65. Dit betekent dat per een voor een cliënt gewerkt uur een tarief van € 26,37 nodig is, rekening houdend met opslagen voor onder andere sociale premies en kosten voor doorbetaling bij ziekte en vakantie, overhead en overige kosten als huisvesting, zakelijke lasten en verzekeringen. Uitgaande van een HbH1-tarief van € 21,33 bedraagt de mismatch € 5,04 per gewerkt uur.
6 7
Berekening is opgesteld op basis van CAO VVT 2014. Wijzigingen in de CAO per 1 januari en 1 maart 2015 (voor BTN leden) en per 1 maart 2015 (voor Actiz-leden) zijn hierin niet verwerkt. Met name voor FWG15 geldt dat bijna alle medewerkers bovenin de schaal zitten, omdat (bijna) niemand de afgelopen jaren een FWG15-contract heeft gekregen.
25
4. Verwachte ontwikkelingen HbH 2015 en verder 4.1
Overgangsjaar 2015
Op 1 januari 2015 is de nieuwe Wmo (de Wmo 2015) in werking getreden. Daarmee verviel de oude Wmo (de Wmo 2007). In de Wmo 2015 wordt HbH niet specifiek genoemd. Dit in tegenstelling tot functies als begeleiding en maatschappelijke ondersteuning. Ook binnen de Wmo 2015 bestaan echter voldoende aanknopingspunten om als gemeente HbH te blijven aanbieden. Al was het maar omdat HbH zowel te zien is als een lichte en relatief goedkope vorm van begeleiding en maatschappelijke ondersteuning. 2015 wordt door de meeste gemeenten gezien als een overgangsjaar. Dit houdt in dat in 2015 veel gemeenten de dienstverlening voor de HbH aanscherpen (bijvoorbeeld door het aantal uren HbH per huishouden verder te beperken), maar de dienstverlening wel grotendeels continueren. Na 2015 voorzien wij dat gemeenten sterk uiteenlopende keuzes zullen maken. Over het algemeen constateren wij dat de meeste gemeenten de lijn willen volgen dat cliënten die de HbH zelf kunnen betalen of regelen, dit ook zelf moeten doen (door inhuur of met hulp van mantelzorg). Voor cliënten die dit niet kunnen, willen de meeste gemeenten de HbH echter wel blijven aanbieden verwachten wij. 4.2
Onderscheid maken naar inkomen en vermogen
Bij de insteek om de HbH alleen voor mensen met een kleine portemonnee beschikbaar te houden, liepen de gemeenten in het verleden vast op de bepaling van de Wmo dat geen ‘inkomenspolitiek’ mag worden bedreven. Met andere woorden, het inkomen en de vermogen van cliënten mag niet meewegen in de beoordeling van de aanspraak op de voorziening HbH. Belangrijke uitspraak in deze was die op 25 november 2013. De rechter stelde destijds: “Gemeenten mogen een voorziening op grond van de Wmo niet weigeren op grond van het inkomen of het vermogen van de aanvrager.” Omdat geen onderscheid mocht worden gemaakt naar inkomen of vermogen, kozen veel gemeenten noodgedwongen voor de kaasschaafmethode: nadat eerst op indicatie en op tarief was gekort richting aanbieders van HbH, werd vervolgens het aantal uren HbH per cliënt gereduceerd. Gevolg hiervan is dat mensen die over ruimere financiële middelen beschikken wel aanvullende HbH kunnen inkopen, terwijl mensen met een krappe portemonnee dat niet kunnen. De bepaling over de inkomenspolitiek pakt daarmee in de praktijk vooral nadelig uit voor mensen met een laag inkomen.
26
In tegenstelling tot de Wmo 2007 biedt de Wmo 2015 echter wel twee mogelijkheden om als gemeente onderscheid te maken naar inkomen en vermogen. Deze mogelijkheden staan beschreven in artikel 2.1.4 lid 2 van de Wmo 2015. De tekst van deze artikelen luidt als volgt: In de verordening kan de hoogte van de bijdrage voor de verschillende soorten van voorzieningen verschillend worden vastgesteld en kan worden bepaald dat: a. voor personen, behorende tot daarbij omschreven groepen, een daarbij aangegeven korting op de bijdrage voor een algemene voorziening van toepassing is; b. de bijdrage voor een maatwerkvoorziening dan wel een persoonsgebonden budget: 1. verschuldigd is zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruikmaakt onderscheidenlijk gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt, en 2. afhankelijk is van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot. Dit geeft de mogelijkheid om: zz
onderscheid te maken naar inkomen en vermogen
zz
HbH als algemene voorziening aan te bieden maar daarbij bepaalde groepen (zoals minima) een korting te geven
zz
HbH als maatwerkvoorziening aan te bieden maar te differentiëren in de hoogte van de eigen bijdragen.
Aan cliënten met relatief hoge inkomens en vermogen kan een eigen bijdrage worden gevraagd tot maximaal de kostprijs van de dienst. Daarbij dient de kostprijs van de dienst te worden berekend. In de verordening van de gemeente dient te worden beschreven op welke wijze de kostprijs wordt berekend. 4.3
Stopzetten HbH niet zomaar mogelijk
Op 9 december 2014 heeft de voorzieningenrechter in Groningen geoordeeld dat gemeenten de HbH niet kunnen stopzetten zonder naar de individuele situatie van de cliënt te kijken. Hierna schetsten we onze toekomstverwachting aan de hand van twee typen gemeenten. Gemeente type X Deze gemeenten stellen zich op het standpunt dat HbH breed beschikbaar moet blijven. Bovendien is dit type gemeenten de mening toegedaan dat net als in de Wmo 2007 in de Wmo 2015 niet aan inkomenspolitiek moet worden gedaan. De HbH blijft daarom in dit type gemeenten breed beschikbaar. Een deel van dit type gemeenten kiest ervoor om de HbH een beleidsprioriteit te maken vanuit de optiek dat de HbH een goedkope vorm van begeleiding is. Dit deel van de gemeenten type X vult het landelijk budget voor de HbH aan met middelen uit andere bronnen. Een ander deel van de gemeenten van type X vindt de HbH weliswaar belangrijk, maar niet belangrijk genoeg om andere middelen in te zetten voor de landelijke bezuiniging op het budget op te vangen. Dit deel van de gemeenten type X kiest ervoor om met de kaasschaaf het aantal uren HbH per cliënt in 2015 te verminderen.
27
Gemeente type Y Deze gemeenten merken de HbH aan als ‘algemeen gebruikelijk’ en maken alleen voor bijzondere groepen uitzonderingen. Het uitgangspunt is dat de vergoeding vanuit de Wmo 2015 voor HbH ‘vervalt, tenzij’. Deze gemeenten zullen deels ook gebruikmaken van de twee mogelijkheden die de Wmo 2015 biedt om onderscheid te maken naar inkomen en vermogen van cliënten. Bijvoorbeeld door de HbH uitsluitend voor minima beschikbaar te stellen die bovendien geen kinderen of andere naasten hebben die kunnen bijdragen aan de HbH. Uit cijfers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) blijkt dat ongeveer 60 á 70% van de mensen die op dit moment gebruikmaken van de HbH een inkomen heeft van minder dan 120% van het minimumloon. Gemeenten van het type Y zouden de landelijke bezuiniging op het budget voor HbH dus, nog afgezien van de Huishoudelijke Hulp Toelage (HHT), grotendeels kunnen opvangen. Gemeenten van het type X zullen naar verwachting eerder aanspraak maken op de HHT of uit andere middelen moeten bijleggen op de HbH. Vooralsnog is mogelijk dat gemeenten van het type X de huishoudelijke hulp blijven betalen uit de gelden die de overheid hiervoor beschikbaar stelt, bijvoorbeeld als er meer gestuurd wordt op resultaat dan op inzet. Het is de vraag in welke mate dit houdbaar is bij een toenemend aantal ouderen en een gelijkblijvend of verder krimpend budget. Een aandachtspunt is dat gemeenten vanaf 2015 weliswaar volledig verantwoordelijk zijn voor de begeleiding (individueel en dagbesteding), maar niet voor de persoonlijke verzorging en ook niet voor de intramurale zorg (met uitzondering van kortdurend verblijf). Er blijft daarmee voor gemeenten een mogelijkheid (lees: perverse prikkel) bestaan om zorg af te wentelen op de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw). Gemeenten zouden de redenering kunnen volgen dat HbH voor eigen rekening en verantwoordelijkheid is en dat wanneer meer hulp nodig is (denk aan hulp bij douchen en toiletbezoek) aanspraak op de zorgverzekeraar dient te worden gemaakt of een intramurale indicatie moet worden aangevraagd. Duidelijk is dat de verschillen tussen gemeenten met betrekking tot de HbH de komende jaren zullen toenemen, mede naar gelang de financiële ruimte van de gemeente. Ook de visie van wethouders en beleidsambtenaren wordt in deze zeer bepalend. 4.4
Eigen bijdragen en pgb/pvb
Vanaf achttien jaar geldt er een eigen bijdrage voor zorg die thuis wordt verleend. Dat geldt zowel voor zorg uit de AWBZ/Wlz als voor zorg uit de Wmo. De eigen bijdrage aan HbH is afhankelijk van inkomen, vermogen en gezinssamenstelling. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) stelt de eigen bijdrage vast. Per gemeente wordt bepaald hoe hiermee wordt omgegaan. De financieringswijze is per 1 januari 2015 veranderd. Het pgb is veranderd in een pvb. Geld wordt niet langer op de eigen rekening van de cliënt ontvangen, maar het budget wordt gestort bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Vanaf 1 januari 2015 betaalt de SVB aan de zorgverlener. De cliënt ontvangt als het ware een ‘trekkingsrecht’. De hoogte van het pvb wordt vastgesteld door de gemeente.
28
4.5
Zowel volumes als tarieven HbH blijven onder druk staan
In hoofdstuk 2 gaven we aan dat het tot op heden ontbreekt aan de AMvB waarmee een einde wordt gemaakt aan de aanhoudende tariefdruk. Het is daarom niet uitgesloten dat de druk op de tarieven blijft voortduren. Het feit dat het landelijk beeld is dat de HbH alleen behouden moet blijven voor diegenen die de HbH niet zelf kunnen regelen of betalen en de overheveling naar de gemeenten gepaard gaat met een budgetkorting, maakt dat ook het volume aan HbH onder druk blijft staan. Dit terwijl de behoefte aan HbH als gevolg van de toenemende vergrijzing en de extramuralisering naar verwachting zal toenemen. In het volgende hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan.
29
5. Demografische ontwikkelingen: vergrijzing zet door 5.1
Meer oudere ouderen
Ouderen zijn de grootste afnemers van HbH. In Nederland hebben we steeds meer ouderen die steeds ouder worden. Deze groei zet de komende jaren door. Dit zal de vraag naar HbH doen toenemen. Aantal (in miljoenen) 5 Aantal 65-plussers, 1950 – 2050 Aantal 80-plussers, 1950 – 2050
4 3 2 1 0
1950 1960
1970
1980
1990
2000
2010
2020
2030
2040
2050 2060
Figuur 6. Dubbele vergrijzing.
5.2
Werkgelegenheid HbH ondanks vergrijzing onder druk
Nederland wordt als gevolg van de vergrijzing geconfronteerd met een teruglopende beroepsbevolking én een toenemende vraag naar (ouderen)zorg. Op langere termijn worden hierdoor in de zorg al geruime tijd tekorten verwacht, maar op korte termijn is van personeelstekorten in de zorg en zeker in de HbH geen sprake. In plaats daarvan worden door de kortingen op de budgetten voor HbH op dit moment medewerkers ontslagen of verliezen mensen hun baan door faillissement. Ook worden tijdelijke aanstellingen in de HbH op dit moment veelal niet verlengd. Vanuit de Rijksoverheid en dan met name vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestaan zorgen over het dreigende verlies aan werkgelegenheid wanneer gemeenten verder bezuinigen op de HbH. Als gevolg van het relatief lage opleidingsniveau van de meeste hulpen in de huishouden is voor deze groep medewerkers bovendien weinig alternatieve werkgelegenheid voor handen.
30
Om deze reden is in de Miljoenennota 2014 voor het jaar 2015 € 75 miljoen beschikbaar gesteld ten behoeve van behoud van banen voor 10.000 - 13.000 huishoudelijke hulpen: de zogenaamde huishoudelijke hulp toeslag (HHT). Begin oktober is de HHT verder opgehoogd. Voor het jaar 2015 zal naar verwachting ongeveer € 110 mln. aan gemeenten worden toegekend op basis van de spoedprocedure. Voor 2016 gaat het naar schatting om een vergelijkbaar bedrag. In 2014 is door veel gemeenten een aanvraag voor de HHT ingediend. De eerste indruk in 2015 is echter dat het gebruik van de regeling tegenvalt, zo schrijft Trouw. Daarbij is de regeling in opzet beperkt in relatie tot de bezuiniging op het landelijk budget voor de HbH van ruim € 300 miljoen op jaarbasis. 5.3
Van collectief naar individueel
De komende jaren daalt het aandeel collectief gefinancierde ouderenzorg. Het kabinet combineert bezuinigingen op verzorgingshuizen met bezuinigingen op de thuiszorg. In de media ontstaat het beeld dat (het kabinet verwacht dat) mantelzorgers deze zorg overnemen. Berenschot verwacht op basis van het onderzoek voor De Vergrijzing voorbij echter dat vooral het aandeel privaat gefinancierde thuiszorg sterk zal groeien. Dit is niet voor iedereen betaalbaar. Een groot deel van de huidige HbH-cliënten zit onder de 120% van het sociaal minimum. Collectieve voorzieningen in de ouderenzorg blijven op termijn (uitsluitend?) beschikbaar voor ouderen met een zorgbehoefte en beperkt sociaal en economisch kapitaal. In dit kader is de brief van de gemeente Montferland aan al haar bewoners die HbH ontvangen illustratief. Zie het volgende tekstfragment.
Figuur 7. Fragment uit brief gemeente Montferland.
De gemeente Montferland geeft in deze brief aan dat HbH in principe komt te vervallen om ondersteuning te kunnen blijven bieden aan die inwoners van Montferland die gemeentelijke ondersteuning het hardst nodig hebben. Er ontstaat in toenemende mate een uitruil tussen mantelzorg en privaat ingehuurde thuiszorg. Dit is het gevolg van wat Berenschot in De Vergrijzing voorbij ‘de comparatieve kosten van mantelzorg’ noemt.
31
Toekomstige ouderen geven de voorkeur aan professionals als het gaat om HbH. 70% 60% 50% 40% 30%
Totaal gemiddelde De rationele professional De sociale avonturier De rustige denker De vrije geest
20% 10% 0% Gezinsleden
Andere familieleden
Vrienden/kennissen
Buren
Professionals
Figuur 8. Voorkeuren van toekomstige ouderen.
Zonder aanvullende maatregelen (als dienstenchecks) zullen de meeste ouderen volgens de Regeling dienstverlening aan huis echter kiezen voor een werkster uit het informele circuit en niet voor zorg van professionele aanbieders van HbH. Dit is vooral het gevolg van het prijsverschil dat ontstaat omdat volgens de Regeling dienstverlening aan huis en in het informele circuit geen sociale lasten worden afgedragen (en dus ook onder andere geen pensioen wordt opgebouwd voor de hulp in het huishouden en geen loon wordt doorbetaald aan de hulp in het huishouden bij ziekte of zwangerschap). Deze hulpen in de huishouden worden in de praktijk veelal contant betaald en doen veelal geen belastingaangifte over hun inkomsten (en dragen daardoor geen belastingen af). Ook in het kader van de ‘comparatieve kosten van mantelzorg’ is de eerder genoemde brief van de gemeente Montferland ook illustratief. Zie het volgende fragment.
Figuur 9. Fragment 2 uit brief gemeente Montferland.
In haar brief schrijft de gemeente Montferland dat bewoners de HbH zelf moeten betalen of moeten regelen met behulp van mantelzorg. Pas als dit niet lukt kan een beroep worden gedaan op bijzondere bijstand van de gemeente.
Vrijwilligers
Geen voorkeur
33
6. Marktverkenning aanbieders HbH 6.1 Inleiding Met de veranderingen in het stelsel en in de wetgeving rond de HbH is ook het landschap van aanbieders van HbH sterk gewijzigd. Waar voor 2007 de gehele markt voor HbH in handen was van AWBZ-aanbieders, is het marktaandeel in de HbH van AWBZ-partijen anno 2014 ruim gehalveerd. Het grootste deel van hun omzet is verschoven van traditionele AWBZ-aanbieders naar nieuwe spelers waaronder meerdere dochters van facilitaire dienstverleners. Ook zijn er nieuwe, voornamelijk kleine en lokale aanbieders van HbH toegetreden tot de markt. Door fusies is bovendien het aantal relatief grotere aanbieders van HbH afgenomen. In 2008 leverden 1.100 (vooral ABWZ-)zorgaanbieders HbH in Nederland. Slechts zeven aanbieders had destijds meer dan 1% van de landelijke markt HbH. Geen enkele aanbieder had meer dan 3% landelijk marktaandeel. Inmiddels ligt het marktaandeel van de grootste aanbieders van HbH (TSN en Tzorg, zie ook verderop in deze paragraaf) respectievelijk op ongeveer 15 en 7%. Op het niveau van gemeenten is een nog hogere concentratiegraad te zien. In een groot aantal gemeenten levert één aanbieder meer dan 50% van de gevraagde hulp. Met de overgang naar de Wmo in 2007 hebben ook bemiddelingsbureaus hun intrede gedaan op de markt van HbH. Zij regelen de HbH op basis van de Regeling dienstverlening aan huis. 6.2
Overzicht landelijk opererende spelers in de HbH
Op basis van openbare bronnen heeft Berenschot onderzocht wat de grootste landelijke aanbieders van HbH zijn. In tabel 3 hebben we de aanbieders opgenomen met een omzet van € 10 miljoen of meer. Daarbij geven we telkens aan wat de naam is van de organisatie, wat de geschatte omzet in HbH-dienstverlening is en wat het belangrijkste werkgebied is.
34 NAAM ORGANISATIE
GESCHATTE OMZET IN HBH
BELANGRIJKSTE WERKGEBIED
TSN
€ 175 miljoen (16.555 medewerkers)
Noord-Holland, Gelderland, Overijssel, Groningen en Drenthe
Tzorg
€ 80 miljoen (10.000 medewerkers)
Twente, Noord- en Zuid-Holland, NoordBrabant, Utrecht
Vebego
€ 70 miljoen – joint venture HbH met hoofdzakelijke Wlz-gefinancierde aanbieders
Heel Nederland
Axxicom (onderdeel Facilicom):
€ 35 miljoen. Waarschijnlijk minder. Activiteiten in Nijmegen e.o. zijn naar Verian gegaan
Heel Nederland
Buurtdiensten (gelieerd aan Buurtzorg),
€ 15 miljoen
Heel Nederland, m.u.v. Brabant en Overijssel
Thuiszorg Inholland:
€ 10 miljoen
Heel Nederland
De nieuwe Zorg thuis (DNZT)
Onbekend (actief in 40 gemeenten)
Noord en Midden-Nederland
PrivaZorg
Onbekend
Onder andere Utrecht e.o.
Vitaal thuiszorg
Onbekend
Onder andere Huizen e.o.
Tabel 3. Grootste landelijke aanbieders van HbH.
6.3
Overzicht grote regionaal opererende spelers in de HbH
Naast de hiervoor genoemde landelijke aanbieders van HbH is er een groot aantal regionaal opererende aanbieders van HbH. Het betreft veelal aanbieders die hoofdzakelijk AWBZ-gefinancierd zijn, maar ook actief zijn in de Wmo. Het aantal regionale aanbieders is in de afgelopen jaren gedaald waarbij de omzet is overgegaan naar zowel landelijke als lokale partijen. In tabel 4 hebben we de aanbieders opgenomen met een ingeschatte omzet van € 10 miljoen of meer. Daarbij geven we telkens aan wat de naam is van de organisatie, wat de geschatte omzet is in de HbH-dienstverlening en wat het belangrijkste werkgebied is. Ook hier geldt dat de omzet is ingeschat op basis van openbare bronnen als jaarverslagen en daarom niet altijd 100% actueel. NAAM ORGANISATIE
GESCHATTE OMZET IN HBH IN 2014
BELANGRIJKSTE WERKGEBIED
De Zorggroep
€ 30 miljoen (betreft niet-gebudgetteerde zorgprestaties),
Regio Noord-Limburg
Osira
€ 25 miljoen (betreft niet-gebudgetteerde zorgprestaties)
Regio Amsterdam
€ 25 miljoen
Regio Amsterdam
€ 20 miljoen (inmiddels faillissement aangevraagd)
Regio Noord-Brabant
€ 20 miljoen (inmiddels failliet)
Regio Oost-Brabant
Zorgkompas
€ 28 miljoen
Regio Friesland en Groningen
Verian
€ 28 miljoen
Regio Apeldoorn en Nijmegen
Aafje
€ 20 miljoen
Regio Rotterdam
Carinova
€ 17 miljoen
Regio Deventer
Viva! Zorggroep
€ 15 miljoen
Noord-Holland
Zuidzorg
€ 15 miljoen
Eindhoven
Oude/Nieuwe Land
€ 12 miljoen
Friesland
Onbekend
Friesland
Cordaan Thebe Pantein
Thuiszorg Friesland/ Thuiszorg De Friese Wouden
Tabel 4. Grootste regionale aanbieders van HbH.
35
7. Conclusies en aanbevelingen 7.1 Conclusies In dit rapport zijn de externe ontwikkelingen rondom de HbH in de afgelopen tien jaar in kaart gebracht. De invoering van de Wmo in 2007 heeft voor aanzienlijke veranderingen gezorgd in de HbH. Voor de cliënt met HbH is het aantal uren per week gemiddeld gezien gedaald en zijn de eigen bijdragen gemiddeld gezien gestegen. De voorwaarden voor cliënten om aanspraak te kunnen maken op HbH-dienstverlening zijn gemiddeld gezien aangescherpt. Er trad in de HbH een verschuiving op van zwaardere vormen van HbH (80% HbH2) naar lichtere vormen (80% HbH1). Van alle vormen van HbH (HbH1, 2 en 3) daalden sinds 2006 de tarieven. Na het verbod op alfahulpconstructies en de invoering van het basistarief stabiliseerden de tarieven aanvankelijk in de periode 2010 – 2013, om vanaf 2014 weer te dalen. Zowel de verschuiving van HbH2 naar HbH1 als de tariefdaling zetten zich tot op de dag van vandaag door. Uit het feit dat het totaalbudget voor de HbH in 2014 na correctie voor inflatie ongeveer gelijk was als in 2007, maar het aantal uren HbH is gestegen, blijkt dat aanbieders steeds efficiënter zijn gaan werken. Er worden meer uren HbH voor hetzelfde geld geleverd. Deze prijsdruk gaat voor een groot deel ten koste van medewerkers in de HbH, die sinds de invoering van de Wmo in 2007 veelal lager worden ingeschaald voor veelal hetzelfde werk. De aard en omvang van de aanbieders van HbH is sinds de invoering van de Wmo eveneens sterk veranderd. Waar in 2006 nagenoeg alle HbH nog door AWBZ-aanbieders werd geleverd, is dit ultimo 2014 het marktaandeel in de HbH van AWBZaanbieders gedaald tot onder 50%. De behoefte aan HbH zal verder stijgen door de vergrijzing en het overheidsbeleid gericht op het zo lang mogelijk thuis wonen van ouderen (onder andere de extramuralisering van ZZP1 tot en met 3).
36
In 2015 daalt het door Den Haag beschikbaar gestelde budget voor HbH naar verwachting verder. Dit is het gevolg van de invoering van de Wmo 2015 die gepaard gaat met aanzienlijke budgetkortingen. Gemeenten maken hierbij verschillende afwegingen, variërend van het beperken van het aantal uren HbH per cliënt tot het uitsluitend beschikbaar houden van HbH voor minima. Berenschot verwacht dat gemeenten die sterk bezuinigen op de HbH het risico lopen uiteindelijk duurder uit te zijn, wanneer de vraag naar duurdere vormen van zorg als (individuele) begeleiding toeneemt als gevolg van substitutie-effecten. Berenschot is van mening dat HbH moet worden gezien als de lichtste vorm van professionele individuele begeleiding van cliënten en niet uitsluitend als schoonmaak. Aangetoond is dat het gemiddelde door gemeenten betaalde tarief voor HbH1 en HbH2 bij inschaling van hulpen in de huishouding in FWG15 of hoger niet kostendekkend is. HbH zou ook na 2015 door gemeenten beschikbaar gesteld moeten blijven. In ieder geval voor mensen die HbH niet zelf kunnen betalen of anderszins zelf kunnen regelen. Mede omdat het beroep dat kan worden gedaan op anderen dan thuiswonende mantelzorgers in de HbH beperkt is. Lang niet alle kinderen of bekenden zullen in staat en bereid zijn om wekelijks of vaker een extra huis schoon te maken. Zeker niet wanneer daarnaast wekelijks of vaker hulp nodig is bij wassen, strijken, boodschappen doen, koken etc. 7.2 Aanbevelingen 7.2.1
Aanbevelingen voor het Ministerie van VWS
Wij bevelen VWS aan te komen met een AMvB die kaders biedt voor het betalen van reële tarieven voor HbH-dienstverlening door gemeenten. Ook wanneer gemeenten overstappen naar resultaatfinanciering (bijvoorbeeld een schoon huis) dienen de onderliggende aannames realistisch te zijn en gebaseerd te zijn op kostendekkende tarieven voor de HbH. In de AMvB mogen de volgende bepalingen niet ontbreken: 1. Een bepaling die het gebruik van alfahulpconstructies verhindert. 2. Een bepaling over de door aanbieders te hanteren cao en inschaling voor hulpen in de huishouding. 3. Een bepaling die aanbieders verplicht om gemeenten een kostprijsberekening te overleggen teneinde aan te tonen dat door hen met reële kostprijzen wordt gewerkt. 4. Een bepaling die gemeenten verplicht een tarief te hanteren dat ten minste kostendekkend is voor de geselecteerde aanbieders op basis van de voorgaande twee punten. 7.2.2
Aanbevelingen voor gemeenten
Gemeenten worden geadviseerd af te zien van alfahulpconstructies, aangezien deze constructies ten koste gaan van de arbeidsvoorwaarden van de hulpen in de huishouding. Gemeenten die inzetten op alfahulpconstructies bezuinigen feitelijk op de arbeidsvoorwaarden van de ene inwoner om HbH voor een andere inwoner beschikbaar te houden.
37
Gemeenten worden bovendien aangeraden de HbH niet als geïsoleerde dienstverlening te zien, maar te combineren met andere vormen van persoonlijke ondersteuning (waaronder welzijn en de laag complexe persoonlijke verzorging). Gemeenten die zwaar bezuinigen op de HbH lopen het risico uiteindelijk duurder uit te zijn wanneer de vraag naar duurdere vormen van begeleiding toeneemt (substitutie-effect). 7.2.3
Aanbevelingen voor de VNG
Berenschot adviseert de VNG, in afwachting van de hiervoor genoemde AMvB van VWS, haar leden te adviseren niet met alfahulpconstructies te werken. 7.2.4
Aanbevelingen voor ActiZ en BTN
Berenschot adviseert ActiZ en BTN als belangrijkste brancheverenigingen voor aanbieders van HbH aan te dringen op een code verantwoordelijk marktgedrag zoals die sinds 2011 van kracht is binnen de schoonmaakbranche. Net als sinds 2007 in de HbH was er in de schoonmaakbranche in het verleden sprake van doorgeschoten marktwerking. Net als in de HbH was sprake van prijsdumping en het korten op de arbeidsvoorwaarden van medewerkers. In antwoord daarop is door een groot aantal partijen het initiatief genomen om een code verantwoord marktgedrag op te stellen voor partijen in de schoonmaakbranche. Inmiddels is deze code door bijna achthonderd partijen ondertekend. Deze partijen nemen daarmee hun verantwoordelijkheid voor duurzame marktcondities. Uiteindelijk resulteert dit niet alleen tot verbetering van de arbeidsverhoudingen, maar ook tot een hechtere relatie tussen opdrachtgevers, leveranciers en werknemers en tot een grotere tevredenheid over de kwaliteit van het werk. ActiZ en HbH-aanbieders zouden standaarden voor de HbH zoals die van de Stichting schoonmaakkwaliteit dienen te ontwikkelen. Dergelijke standaarden maken kwaliteit inzichtelijk en bieden gemeenten de mogelijkheid om resultaten van diverse aanbieders ook inhoudelijk met elkaar te vergelijken. Tot slot ziet Berenschot een rol weggelegd voor ActiZ en BTN om lobby te voeren richting VWS, gemeenten en de VNG opdat zij de hiervoor genoemde voor hen bedoelde aanbevelingen omarmen.
39
Bijlagen
Bijlage 1.
Onderzoeksverantwoording
Vraag aan Berenschot TSN heeft Berenschot gevraagd de ontwikkelingen in de HbH in kaart te brengen. Daarbij is het van belang de HbH in de volle breedte te onderzoeken, zowel de externe ontwikkelingen als de ontwikkelingen binnen TSN (interne ontwikkelingen). Voorliggende rapportage is gebasseerd op de analyse van de externe ontwikkelingen. Het onderzoek dient zich primair te richten op de periode 2007 tot en met 2014, maar ook de periode voor 2007 en na 2014 moet worden beschouwd. Aandacht dient zowel uit te gaan naar de ontwikkelingen op overheidsniveau (Rijksoverheid, maar vooral gemeenten) als bij aanbieders van HbH. Onder meer het volume, de tarieven, de indicatiestelling en de inschaling van personeel in de HbH dient te worden onderzocht. De externe ontwikkelingen dient in verband te worden gebracht met de interne ontwikkelingen bij TSN. De uitkomst van dit onderzoek moet bruikbaar zijn voor de strategiebepaling van het toekomstige aanbod en de vormgeving van (de organisatie van) HbH door TSN. Aanpak Berenschot heeft in overleg met de opdrachtgever de volgende onderzoekstappen doorlopen: 1. Analyse publiek beschikbare informatie, periode 2010-2014 en toekomstvoorspellingen. 2. Analyse bedrijfsinformatie TSN, periode 2010-2014. 3. Analyse personeelsbestand TSN, oktober 2014. 4. Kick off bijeenkomst op 14 oktober 2014 met diverse betrokkenen TSN. 5. Een tussentijdse bijeenkomst op donderdag 11 december 2014 met opdrachtgever. 6. Deelname aan Berenschot Benchmark Care door TSN. 7. Bespreking concept uitkomsten. 8. Eindrapportage in Word. 9. Presentatie eindrapportage. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in de periode september 2014 tot en met januari 2015.
40
Betrokkenen vanuit TSN 1. Zion Jongstra (algemeen directeur TSN). 2. Paul Lafranca (financieel directeur TSN). 3. Joan Jonkers (commercieel directeur TSN). 4. Rudi Haan (business controller TSN). 5. Jonna Huinink (arbeidsrechtjuriste TSN). 6. Jelle Jan Gerrits (manager tenderdesk TSN). 7. Jolanda Boom (directiesecretaresse TSN). Betrokkenen vanuit Berenschot 1. Wine te Meerman (projectleider en hoofdauteur). 2. Suzanne Korthorst (brononderzoek en auteur). 3. Simon Heesbeen (uitvoering benchmark care). 4. Sofie Berns (brononderzoek). 5. Maarten Stigter (arbeidsrechtelijke toetsing). 6. Margôt Bartels (secretariaat).
41
Bijlage 2
Overzicht van geanalyseerde documenten
Documentatie TSN zz
Personeelslijst Wmo, oktober 2014.
zz
Omzet en tarief per gemeente 2010-2013.
zz
Jaarverslagen TSN, 2010 - 2013.
zz
CQ indexen, ervaringen van cliënten, 2012 - 2014.
zz
Cliëntbrief Montferland, 1 oktober 2014.
Openbare bronnen zz
Informatie VNG, waaronder ledenbrief 16 oktober 2013.
zz
Cao’s VVT 2010 - 2014.
zz
FNV rapport HbH, 2009.
zz
Informatie CBS.
zz
Wmo richtlijn, indicatiestelling, Centrum Indicatiestelling Zorg, december 2006.
zz
Kwaliteitsdocument HbH, juni 2009.
zz
Inspectie voor de Gezondheidszorg. Grote zorgen over ‘nieuwe’ toetreders op de thuiszorgmarkt, Den Haag: juni 2009.
zz
Inspectie voor de Gezondheidszorg. Brief met kenmerk 2009-211859/Pr7/AS/rv naar aanleiding van het IGZ-rapport ‘Grote zorgen over ‘nieuwe’ toetreders op de thuiszorgmarkt’.
zz
Inspectie voor de Gezondheidszorg. IGZ-Handhavingskader, Richtlijn voor transparante handhaving. Den Haag, 12 december 2008.
zz
TNO management consultants. Huishoudelijke verzorging meer dan poetsen? 15 februari 2008.
zz
Nivel. Ervaringen van cliënten met de Hulp bij het Huishouden. 2009.
zz
Ministerie van VWS. Derde voortgangsrapportage Wmo DMO/Wmo-2849535. 2 juni 2008.
zz
Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Op weg met de Wmo, evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2007-2009, Den Haag, maart 2010.
zz
Nieuwsberichten over HbH in de periode 2004 - 2014, diverse bronnen.
zz
Kabinetsreactie op het advies van de commissie Dienstverlening aan huis, 17 oktober 2014.
Documentatie Berenschot zz
De Vergrijzing Voorbij, Berenschot, 2013.
zz
Benchmark Care, Berenschot, 2010 - 2013.
42
Bijlage 3.
Rekenmodel basistarief Hulp bij Huishouden
Berekening is opgesteld op basis van CAO VVT, salarisschalen per 1 januari 2014. Wijzigingen in de CAO voor navolgende jaren zijn niet verwerkt in dit model. 3e kwartiel
Loon FWG schaal
Toelichting
Uurloon bruto
Op basis FWG-inschaling
Eindejaarsuitkering
Percentage over loon, inclusief vakantiegeld
Vakantiegeld
Percentage over bruto uurloon
Productiviteit
Percentage
Toelichting
Sociale kosten en andere personeelskosten
O.b.v. rekeningschema zorginstellingen
Uurtarieven, max schaal
Schaal 10
Schaal 15
Schaal 20
Schaal 10
Schaal 15
Schaal 20
HV1
HV2
HV3
HV1
HV2
HV3
HV1
HV2
HV3
HV1
HV2
€
9,82
€
11,87
€
12,65
€
10,18
€
12,65
€
13,45
5,70%
€
0,60
€
0,73
€
0,78
€
0,63
€
0,78
€
0,83
8%
€
0,79
€
0,95
€
1,01
€
0,81
€
1,01
€
1,08
€
11,21
€
13,55
€
14,44
€
11,62
€
14,44
€
15,35
€
13,96
€
16,88
€
17,99
€
14,47
€
17,99
€
19,12
% t.o.v. totaal € 2,83
€ 3,42
€ 3,64
€ 2,93
€ 3,64
€ 3,87
€ 3,06
€ 3,70
€ 3,95
€ 3,18
€ 3,95
€ 4,20
3,0%
€ 0,62
€ 0,75
€ 0,80
€ 0,64
€ 0,80
€ 0,85
% van totale kosten
Schaal 10
Schaal 15
Schaal 20
Schaal 10
Schaal 15
HV1
HV2
HV3
HV1
HV2
HV3
13,8%
Overhead en materiele kosten
Toelichting
Overhead personeel
Directie en management, Marketing & Communicatie, Kwaliteitsbeleid, Financiën & Control, Personeel & Organisatie, Facilitair, ICT (inclusief sociale lasten van de overheadfuncties)
9,9%
Inhuur en uitbesteding
Inhuur en uitbesteding van overhead-taken
1,0%
Materiele overheadkosten
Kosten van administratie en registratie, communicatie, algemeen beheer en andere algemene kosten
% t.o.v. totaal
4,1% Totaal
15,0%
Overige kosten
Toelichting
Huisvesting totaal
Totale huisvestingskosten als % van de totale kosten (o.b.v. benchmark Care VVT)
4,2%
Afschrijving totaal
Totale afschrijving als % van de totale kosten (o.b.v. benchmark Care VVT)
12,7%
Totale overhead % in VVT-benchmark
Overhead % op basis van derde kwartielscore benchmark care Berenschot
Aandeel overige kosten t.b.v. overhead
15% van 16,9%:
Zakelijke lasten en verzekeringen
Kosten als % van de totale kosten (o.b.v. benchmark Care VVT)
% t.o.v. totaal
Subtotaal
16,9% 15,0% 2,5% 0,5%
Totaal
Tarieven
Tarieven Totaal
HV3
-
80%
Sociale lasten
max van de schaal
Uurtarieven, 3e kw
Berekening verschillende componenten basistarief
Toelichting
Schaal 20
Loon FWG schaal
Inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering
68,2%
€ 11,21
€ 13,55
€ 14,44
€ 11,62
€ 14,44
€ 15,35
Loon inclusief correctie productiviteit
Ziekteverzuim, scholing, verlof incl PLB, overwerk/onregelmatigheid, overleg/administratie/reistijd
68,2%
€ 13,96
€ 16,88
€ 17,99
€ 14,47
€ 17,99
€ 19,12
Sociale lasten
Sociale kosten en andere personeelskosten (rubriek 42 en 42 van Nzi rekenschema)
13,8%
€ 2,83
€ 3,42
€ 3,64
€ 2,93
€ 3,64
€ 3,87
Overhead en materiele kosten
Op basis van eerste kwartielscore VVT. 1e kwartiel vanwege lagere overhead thuiszorgaanbieders dan gemiddeld VVT.
15,0%
€ 3,06
€ 3,70
€ 3,95
€ 3,18
€ 3,95
€ 4,20
Overige kosten
Huisvestingskosten ten behoeve van de overhead, zakelijke lasten en verzekeringen Totaal
3,0%
€ 0,62
€ 0,75
€ 0,80
€ 0,64
€ 0,80
€ 0,85
100%
€ 20,47
€ 24,75
€ 26,37
€ 21,22
€ 26,37
€ 28,04
43
Bijlage 4.
Veranderende rol van gemeenten
Door veranderingen in wet- en regelgeving, onder andere rond de Wmo, krijgen gemeenten een nieuwe rol. Naast een sterke toename van de uitkeringen vanuit het gemeentefonds betekent dit dat gemeenten verantwoordelijk worden voor veel meer zorgtaken.
Het kabinet breekt de AWBZ open in drie stelsels: de niet-medische extramurale ondersteuning gaat naar de gemeenten, de wijkverpleging en verzorging komt voor rekening van de zorgverzekeraar en de rest blijft bij de overheid. De persoonlijke verzorging gaat niet over naar de gemeenten maar gaat naar de zorgverzekeringswet. Een klein deel (5%) van de persoonlijke verzorging dat in het verlengde van de begeleiding wordt geleverd gaat wel over naar de gemeenten. In deze gevallen is geen sprake van een somatische aandoening en/of primaire medische problematiek, maar is er behoefte aan ondersteuning bij Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL). In 2015 is structureel 125 miljoen extra beschikbaar gekomen voor ondersteuning van mensen die begeleiding bij ADL nodig hebben. Daarmee ontstaat een ‘knip’ tussen begeleiding en hulp bij het huishouden bij de gemeente en de persoonlijke verzorging en verpleging bij de zorgverzekeraar. De huishoudelijke hulp is per 2015 gekort. Staatssecretaris Van Rijn zegde op 8 juli 2014 in de Eerste Kamer toe geld beschikbaar te stellen om de arbeidsmarktgevolgen van de bezuiniging op huishoudelijke hulp te verzachten door extra geld beschikbaar te stellen aan de gemeenten. Mensen die hulp nodig hebben maar niet alles zelf kunnen betalen, krijgen een huiselijke hulp toelage zodat ze huishoudelijke hulp kunnen behouden. Inkoopprocedures Een toenemend aantal gemeenten kiezen voor breed contracteren van aanbieders binnen strenge tariefmarges. Deze gemeenten publiceren vervolgens lijsten van gecontracteerde aanbieders. Deze lijsten zijn gesorteerd van de goedkoopste gecontracteerde aanbieder naar duurste gecontracteerde aanbieder. Wanneer een cliënt geen voorkeur op geeft, selecteert de gemeente de goedkoopste beschikbare aanbieder.
44
Aanbestedingen en HbH-veilingen Een voorbeeld van een wijze waarop een aantal gemeenten hieraan invulling gaf was de internetveiling in maart 2014. Dit zorgde voor veel reuring in de markt. Zeker 35 Nederlandse gemeenten, met samen 1,5 miljoen inwoners, besloten de thuiszorg per afslag op een marktplaatsachtige website te veilen. Deze werkwijze helpt gemeenten zo goedkoop mogelijk zorg in te kopen, doordat zorgaanbieders van elkaar kunnen zien wat een concurrent biedt per cliënt. Deze werkwijze kan de kwaliteit van zorg echter ook ondermijnen. Enkele gemeenten zouden via de veiling thuiszorg zo goedkoop inkopen dat zorgbedrijven hun personeel onmogelijk caolonen kunnen betalen. Thuiszorginstellingen die de CAO VVT volgen en daar ook passende tarieven voor wensen worden zo uit de markt gedrukt. Mogelijk doet de integrale aanbesteding van de huishoudelijke hulp per wijk zijn intrede om de thuiszorg efficiënter te organiseren. In plaats van het aantal geleverde uren te controleren, rekent de gemeente af per resultaat (schoon en leefbaar huis). Dit wordt vastgelegd in een beschikking. De wijze waarop het resultaat wordt behaald, bepaalt de aanbieder in overleg met de cliënt. In verschillende gemeenten worden al wel afspraken gemaakt met aanbieders van HbH die op deze leest zijn geschoeid, echter het adopteren van hele wijken gebeurd naar ons weten nog nergens. Het feit dat in principe een monopolypositie van één aanbieder in een wijk zou vergen maakt dit ook lastig.
45
46
Berenschot Groep B.V. Europalaan 40, 3526 KS Utrecht Postbus 8039, 3503 RA Utrecht T 030 2 916 916 E
[email protected] www.berenschot.nl
Berenschot is een onafhankelijk organisatieadviesbureau met 350 medewerkers wereldwijd. Al ruim 75 jaar verrassen wij onze opdrachtgevers in de publieke en private sector met slimme en nieuwe inzichten. We verwerven ze en maken ze toepasbaar. Dit door innovatie te koppelen aan creativiteit. Steeds opnieuw. Klanten kiezen voor Berenschot omdat onze adviezen hen op een voorsprong zetten. Ons bureau zit vol inspirerende en eigenwijze individuen die allen dezelfde passie delen: organiseren. Ingewikkelde vraagstukken omzetten in werkbare constructies. Door ons brede werkterrein en onze brede expertise kunnen opdrachtgevers ons inschakelen voor uiteenlopende opdrachten. En zijn we in staat om met multidisciplinaire teams alle aspecten van een vraagstuk aan te pakken. Berenschot is aangesloten bij de E-I Consulting Group, een Europees samenwerkingsverband van toonaangevende bureaus. Daarnaast is Berenschot lid van de Raad voor OrganisatieAdviesbureaus (ROA) en hanteert de ROA-gedragscode.