De beoordeling van aanvaardbaarheid van aanpassingen in idiomen
Vera Nijveld ANR: 834215 Universiteit van Tilburg Master Communicatie- en Informatiewetenschappen Datum: 04-08-2011 Begeleiders: dr. M. Mos dr. J. Schilperoord
Inhoudsopgave Samenvatting 1
2
3
4
3
Theoretisch kader 1.1
Inleiding
4
1.2
Idiomatisch taalgebruik
5
1.3
Fixedness
8
1.4
Onderzoeksvragen en hypotheses
9
Methode 2.1
Deelnemers
10
2.2
Materiaal
10
2.2.1
Expert test
11
2.2.2
Corpusonderzoek
11
2.3
Instrumentatie
14
2.4
Onderzoeksopzet
14
2.5
Procedure
15
2.6
Verwerking gegevens
16
Resultaten 3.1
Experiment 1: Aanvaardbaarheid
17
3.2
Experiment 2: Herkennen en verbetertaak
19
3.3
Relatie aanvaardbaarheid en verbetertaak
22
3.4
Relatie aanvaardbaarheid en experttest
23
Conclusie
Literatuur
26 30
Bijlagen 1
Aanpassingen
32
2
Rangorde items
37
2
Samenvatting Idiomatisch taalgebruik is een veelvuldig onderzocht taalfenomeen. Er wordt geclaimd dat idiomen vaste uitdrukkingen zijn, waarvan de betekenis verdwijnt zodra er iets binnen de uitdrukking wordt aangepast. Het huidige onderzoek focust zich op aanpassingen binnen spreekwoordelijke uitdrukkingen. Naam- of werkwoorden in 36 uitdrukkingen zijn aangepast (bijvoorbeeld verkleind, geïnflecteerd of in meervoud geschreven) of vervangen door een synoniem. Deelnemers is gevraagd op een schaal van nul tot oneindig aan te geven in hoeverre de aanpassing nog acceptabel is. De aangepaste uitdrukkingen werden lager beoordeeld dan de originele versies. Daarbij werd de aanpassing in het werkwoord het minst geaccepteerd. Voorafgaand aan het experiment is een experttest gedaan, op basis waarvan de veranderbaarheid van idiomen is vastgesteld. Deze waarden bleken voorspellend te zijn voor de beoordelingen van de idiomen. De meeste aanpassingen van idiomen werden als afwijkend waargenomen. Dit bewijst dat gefixeerde expressies daadwerkelijk gefixeerd, en dus onveranderlijk zijn. Bij tien uitdrukkingen werd ten minste een van de aanpassingen echter wel geaccepteerd. Dit impliceert dat de hierboven gestelde claim niet voor alle idiomen op gaat, zelfs niet waar het spreekwoordelijke uitdrukkingen betreft. Dit bewijst dat niet alle gefixeerde uitingen even vast of veranderlijk zijn.
3
1
Theoretisch kader
1.1
Inleiding
Idiomatisch taalgebruik is een veelvuldig onderzocht gebied in de taalwetenschap. In het onderzoek dat tot nu toe naar idiomatisch taalgebruik is gedaan worden hiervoor verschillende termen gebruikt. Alison Wray (2008) gebruikt de overkoepelende term formulaic language voor wat ik hier idiomatisch taalgebruik zal noemen. Hiermee worden alle talige eenheden van meer dan één woord lang bedoeld, die als een geheel worden opgeslagen en verwerkt. Zoals Wray al aangeeft, is het lastig grenzen te stellen aan wat nog idiomatisch is en wat niet meer. Bij verschillende onderzoekers horen namelijk verschillende definities van idiomatisch taalgebruik. In haar boek gaat Wray op zoek naar de grenzen van idiomen in een poging een sluitende definitie van haar formulaic language te formuleren. In mijn onderzoek ga ik in op een speciaal type idiomen, namelijk Nederlandse spreekwoordelijke uitdrukkingen. De algemene definitie die Wray (2008) geeft van een idiomatische taalvorm is: ‘a word or word string, whether incomplete or concluding gaps for inserted variable items, that is processed like a morpheme, that is, without recourse to any formmeaning matching of any sub-parts that may have’ (Wray, 2008: 12). Volgens deze definitie zijn uitdrukkingen voorbeelden van idiomatisch taalgebruik: ze zijn als geheel opgeslagen in het mentale lexicon en worden bij het lezen en horen ervan ook als een geheel verwerkt. Dit zou impliceren dat zodra zo’n idioom lichtelijk wordt aangepast (bijvoorbeeld door een woord toe te voegen of een woord te vervangen), dat eenheid-effect verdwijnt: het idioom komt dan niet meer overeen met de vaste opgeslagen vorm, en de betekenis ervan zal opnieuw moeten worden berekend. In het huidige onderzoek probeer ik de grenzen van een specifiek type idiomen, namelijk uitdrukkingen, te vinden door te bekijken wat aanpassingen doen met de waarneming van deze taaleenheden. Zien mensen een idioom met enige aanpassing nog als zijnde een uitdrukking, of vinden ze het niet meer acceptabel de woordgroep een uitdrukking te noemen? De opzet van dit hoofdstuk is als volgt: in paragraaf 1.2 benoem ik een aantal soorten idiomatisch taalgebruik en behandel ik het idioom principe tegenover het vrije keus principe. Daarnaast bespreek ik enige voorgaande onderzoeken naar creativiteit in idiomatisch taalgebruik. In paragraaf 1.3 bespreek ik het begrip fixedness; de vastheid van idiomen, wat voor het eerst door Fraser (1970) werd behandeld. Ten slotte worden in paragraaf 1.4 de onderzoeksvragen en hypotheses geformuleerd.
4
1.2
Idiomatisch taalgebruik
Idiomen zijn, zoals hiervoor vastgesteld, vaste uitdrukkingen die als een geheel zijn opgeslagen in het mentale lexicon. Levelt’s model van taalproductie laat zien dat taalproductie een combinatie is van het berekenen van taalvormen met behulp van grammaticaregels en het herinneren van taalvormen uit het lexicon (Levelt, 1989). Van idiomatisch taalgebruik wordt geclaimd dat eenheden die uit meer dan een woord bestaan, als geheel zijn opgeslagen. De betekenis ervan wordt dus herinnerd. Idiomen zijn talige uitdrukkingen waarvan de betekenis niet noodzakelijk volgt uit de betekenis van de losse woorden. Die betekenis zit vaak ergens anders, namelijk in het geheel van de uitdrukking. Vaak is het ook zo dat een idiomatische uitdrukking alleen in die bepaalde woordcombinatie kan bestaan, en niet met synoniemen van woorden die erin voorkomen, omdat de idiomatische betekenis dan verdwijnt (Wray, 2008). Er is veel evidentie voor de aanname dat idiomen worden opgeslagen en verwerkt als vaste eenheden, en daarom vergelijkbaar zijn met een woord (Smits, 2004; Ehrismann, 2009; Snaterse, 2010; Millar, 2011). De vermeende strikte scheiding tussen taalvormen en grammaticaregels is daarmee niet toch niet zo strikt (Schilperoord, 2000). Arnon en Snyder (2008) stellen bovendien dat idiomatisch taalgebruik veel voorkomt wanneer tijdsdruk een rol speel, zoals in live sportverslagen. Verslaggevers vallen daarin vaak terug op vaste constructies om hun mentale belasting te verminderen. Sinclair (1991) onderscheidt het idioomprincipe en het vrije keusprincipe. Het idioomprincipe houdt in dat taalproductie voornamelijk bestaat het ophalen van lexicale eenheden uit het mentale lexicon, en het vrije keusprincipe houdt in dat taalproductie een proces is van berekenen op basis van input uit het mentale lexicon en grammaticaregels. Sinclair stelt zelf dat het idioomprincipe een sterkere rol speelt in het taalgebruik dan het vrije keusprincipe. Daarmee bedoelt hij dat mensen bij het produceren van taal over het algemeen terugvallen op als eenheden opgeslagen formuleringen, in plaats van steeds nieuwe zinnen te berekenen. Er is in de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar het effect van creativiteit in zogenaamde prefabs. Dit is een afkorting van ‘geprefabriceerde uitdrukkingen’, oftewel uitdrukkingen die gefixeerd zijn in de taal. Prefabs zijn een onderdeel van de grotere groep idiomatische uitdrukkingen en worden ook ‘herinnend’ (Schilperoord, 2000). Voorbeelden van onderzoek naar creativiteit in geprefabriceerde expressies zijn de onderzoeken van Smits (2004) en Snaterse (2010). Zij hebben beiden leestijdonderzoek met oogbewegingsregistratie gedaan naar het effect van aanpassingen binnen prefabs van het type het moment van de waarheid, het voordeel van de twijfel, et cetera. Daarbij werden respondenten geconfronteerd met tekstjes, waarbij in de prefab een referent voor een anafoor later in de tekst voorkwam. Er werd bijvoorbeeld met het ‘Die werd opgeroepen door (…)’ terugverwezen naar twijfel uit het 5
voordeel van de twijfel. Er bleek geen verschil in leestijd te zijn tussen gemarkeerde (aangepaste) prefabs en ongemarkeerde (originele) prefabs. Wat wel bleek was dat er meer werd teruggesprongen naar ongemarkeerde prefabs dan naar gemarkeerde prefabs wanneer een referent moest worden gevonden voor de anafoor. Entiteiten uit ongemarkeerde prefabs fungeren blijkbaar slechter als referent voor anaforen dan entiteiten uit gemarkeerde prefabs. Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in de compositie van de betekenis: wanneer prefabs gemarkeerd zijn, moeten ze opnieuw worden berekend, in plaats van dat ze uit het geheugen worden opgehaald. Daardoor wordt de zin wellicht beter verwerkt en kan een entiteit uit zo’n zin beter als referent voor een anafoor fungeren dan een gefixeerde uitdrukking, omdat de eerste beter beschikbaar is in het korte termijngeheugen. Geconcludeerd mag worden dat ongemarkeerde prefabs minder aandachtig en grondig verwerkt worden dan gemarkeerde prefabs omdat ze als een geheel worden gezien (Smits, 2004; Snaterse, 2010). Een dergelijk, en misschien wel sterker verschil in verwerking kan worden verwacht bij uitdrukkingen, omdat deze ook als geheel worden opgeslagen in het mentale lexicon. Het verschil tussen het besproken type prefabs en uitdrukkingen is dat uitdrukkingen vaak een meer figuurlijke betekenis hebben dan prefabs. Prefabs kunnen korte stukjes tekst zijn die simpelweg vaak in die specifieke combinatie voorkomen. De betekenis van bijvoorbeeld Het voordeel van de twijfel is, ondanks dat we de zin vaak niet analyseren, nog wel af te leiden uit de woorden waaruit de prefab bestaat. Dwight Bolinger (1975) schrijft hierover: ‘It is very likely that much more of the talk that goes on is idiomatic than just those utterances that can’t be analyzed. The fact that we can analyse doesn’t necessarily mean that we do’ (Bolinger, 1975: 297). De uitdrukkingen die Smits (2004) en Snaterse (2010) hebben gebruikt worden dus vaak als geheel gelezen, ook al is de betekenis te vormen uit het geheel van de losse woorden. De reden dat mensen deze zinnen vaak niet analyseren, is bijvoorbeeld om tijd en cognitieve inspanning te besparen (Wray, 2002b; Arnon en Snyder, 2008). Bij spreekwoordelijke uitdrukkingen werkt dat anders: wanneer je zegt dat je iets op het bord van een ander schuift, is het niet de bedoeling dat je je voorstelt dat iemand een stuk vlees van zijn eigen bord naar dat van een ander doorschuift. Door dit verschil in letterlijkheid zou het zo kunnen zijn dat mensen meer moeite hebben met aanpassingen in uitdrukkingen dan in prefabs. Ehrismann (2009) heeft ook onderzoek gedaan naar prefabs. Hij deed dit met een overschrijfexperiment: deelnemers kregen de taak een tekstje, dat ze te zien kregen op een computer, in een ander scherm over te typen. Een deel van deze tekstjes bevatte gefixeerde uitdrukkingen van het type een doekje voor het bloeden, een kijkje in de keuken, et cetera. De momenten waarop werd gepauzeerd om terug te kijken naar het scherm waarop de originele uitdrukking stond, werden geanalyseerd. Hierbij bleek dat er bij gefixeerde expressies minder vaak werd teruggeschakeld naar het originele scherm dan bij niet-gefixeerde expressies. 6
Wanneer er in niet-gefixeerde expressies werd teruggeschakeld, bleken de momenten waarop dat gebeurde vaak overeen te komen met de grammaticale structuur van de stimuluszin. Wanneer er in gefixeerde expressies werd overgeschakeld, werd daarin geen grammaticale structuur zichtbaar. Naast het overschrijven van de zin werd ook nog gevraagd het tekstje waarin de zin voorkwam aan te vullen. Daarbij werd gevonden dat er vaker naar een regulier deel van de tekst werd terugverwezen dan naar een deel van of de gehele gefixeerde expressie. De conclusie van dit onderzoek is opnieuw dat gefixeerde expressies waarschijnlijk als eenheid worden opgeslagen in het mentale lexicon (Ehrismann, 2009). Millar (2011) heeft een onderzoek gedaan waarbij proefpersonen zinnetjes te lezen kregen waarin foutieve collocaties (woordkoppels die vaak in die specifieke combinatie voorkomen) voorkwamen. Deze collocaties waren gevonden in een groot corpus. De collocaties die een fout bevatten, zoals best partner in plaats van het idiomatische ideal partner, werden langzamer gelezen. Dat bewijst dat een aanpassing in een idioom ervoor zorgt dat de lezer meer moeite moet doen bij het lezen. In de hierboven besproken onderzoeken werden voornamelijk expressies gebruikt die vaak in een specifieke combinatie voorkomen. Het soort idiomatisch taalgebruik dat ik als materiaal gebruik wijkt subtiel af van deze voorbeelden. Het gaat in mijn onderzoek om spreekwoordelijke uitdrukkingen, zoals ergens met de pet naar gooien, uit je slof schieten, enzovoorts. Hoewel de uitdrukkingen niet vaak voorkomen, is men er over het algemeen wel mee bekend. Er wordt ook mee gespeeld, bijvoorbeeld in reclame. In reclame wordt vaak creatief omgegaan met taal, bijvoorbeeld door beeldspraak, rijm, of metaforen te gebruiken. Soms wordt ook toegespeeld op algemeen bekende uitdrukkingen. Džanić (2007) geeft een aantal voorbeelden (Tabel 1.1). Tabel 1.1. Voorbeelden van Aangepaste Idiomatische Uitdrukkingen in Engelse Advertenties (Overgenomen uit Džanić (2007)) It’s sync or sink. (Aanpassing van ‘it’s swim or sink’) The Pain Stops Here. (Aanpassing van ‘the buck stops here’) Seize the Week. (Aanpassing van ‘seize the day/carpe diem’) Great e-business think alike. (Aanpassing van ‘great minds think alike’)
7
Daarbij worden bestaande uitdrukkingen aangepast door een woord te veranderen. De originele idiomatische uitdrukken worden echter nog wel herkend en daar wordt ook betekenis aan gekoppeld (Džanić, 2007). Het is de vraag of mensen zulke aanpassingen van bestaande uitdrukken ook acceptabel vinden buiten de context van advertenties, en hoe ver een dergelijke aanpassing mag gaan. Vinden het mensen bijvoorbeeld acceptabel als het werkwoord wordt veranderd? En wat als er een woord in de uitdrukking wordt vervangen? Het is mogelijk dat dit afhankelijk is van de uitdrukking zelf: sommige uitdrukkingen zijn wellicht vatbaarder voor veranderingen dan andere. Dit verschil wordt beschreven met het begrip fixedness. 1.3
Fixedness
Het begrip fixedness of frozenness is door Fraser (1970) geïntroduceerd. Hij stelt dat idiomen niet homogeen zijn in de mate waarin ze veranderingen kunnen ondergaan. Deze mate van veranderbaarheid wordt bepaald door de fixedness van een uitdrukking. Fraser stelt een zogenaamde hiërarchie van fixedness voor, waardoor een continuüm van zeer veranderbare uitdrukkingen tot uitdrukkingen die erg ‘vastgeroest’ zijn wordt gevormd. Fraser bepaalt de vastheid van een uitdrukking met een vijftal criteria: gerundium nominalisatie, invoeging van een bijwoord, verplaatsing van het lidwoord, passivering, en nominalisatie van de actie die beschreven wordt met de uitdrukking. Deze criteria zijn voornamelijk gebaseerd op de grammaticale constructie van een uitdrukking. Omdat in het huidige onderzoek voornamelijk naar aanpassingen op woordniveau wordt gekeken, worden deze vijf criteria gereduceerd tot twee: aanpassing van de nominale constituent en aanpassing van het werkwoordelijke constituent. Langlotz (2006) deed onderzoek naar de invloed van een bijvoeglijk naamwoord in een bestaande idiomatische taalvorm, zoals spill the nice brown beans. Daarmee doet hij een inbreuk op het idioom, iets wat hij zelf interne modificatie noemt. Hij concludeert dat het invoegen van nice brown ertoe leidt dat de zin als niet-idiomatisch wordt waargenomen. Dus: wanneer er in het idioom wordt ‘ingebroken’, verdwijnt de figuurlijke betekenis of wordt de zin zelfs ongrammaticaal. Zowel Langlotz als Gibbs en Nayak (1989) stellen echter dat sommige idiomen wel syntactisch kunnen worden aangepast zonder dat de figuurlijke betekenis ervan verdwijnt. Zo kunnen sommige idiomen worden gepassiveerd (spill the beans – the beans were spilled by; laid down the law – the law was laid down), terwijl dat bij andere leidt tot een ongrammaticale zin (the bucket was kicked by …). Niet alle idiomen zijn dus even veranderlijk of fixed (Gibbs & Nayak, 1989; Langlotz, 2006). Gibbs en Gonzales (1985) hebben onderzoek gedaan naar fixedness. Zij gingen uit van de aanname dat wanneer een uitdrukking heel fixed (vast) is, variaties erop waarschijnlijk minder 8
acceptabel zullen worden gevonden. Bij minder vaste uitdrukkingen worden aanpassingen wellicht gemakkelijker aanvaard. Gibbs en Gonzales lieten deelnemers idioom-parafrase-paren zien. Hen werd gevraagd te beoordelen of de parafrase dezelfde betekenis had als het idioom. De idiomen waren volgens een van de vijf criteria van Fraser (1970) aangepast. Hun resultaten lieten net als bij Fraser een continuüm van zeer veranderbare tot zeer vaste uitdrukkingen zien. Omdat de mate waarin een uitdrukking veranderbaar is niet voor iedere uitdrukking gelijk is, moet ook in het huidige onderzoek rekening gehouden worden met de fixedness van uitdrukkingen. Deze fixednesswaarde wordt voor iedere stimuluszin bepaald met behulp van een experttest. Deze test wordt in hoofdstuk 2 besproken. Met deze test wordt de fixedness voor iedere zin bepaald en kan een continuüm worden gevormd. Op die manier kunnen verwachtingen worden geformuleerd over de scores op de aanvaardbaarheid van een bepaalde aanpassing: hoe vaster een uitdrukking is, hoe minder een aanpassing geaccepteerd zal worden. Een idioom verwerft bij het leren van een taal zijn status van vaste eenheid wanneer deze vaak genoeg in zijn vaste hoedanigheid wordt gebruikt. Dit verschijnsel wordt aangeduid met het begrip entrenchment: een talige eenheid wordt iedere keer dat deze gebruikt wordt versterkt (‘entrenched’, Bybee & Hopper, 1995; Taylor, 2002). Je zou kunnen verwachten dat hoe vaker een uitdrukking gebruikt is, dus hoe sterker deze ‘entrenched’ is, hoe vaster die uitdrukking is. Bybee & Hopper (1995) spreken hierbij van lexical strength. Aanpassingen van heel sterk vastgeroeste uitdrukkingen worden dan minder snel geaccepteerd. Deze versterking gaat echter ook voor aanpassingen zelf op: wanneer die meerdere malen voorkomen in het taalgebruik, krijgen deze ook een plekje in het mentale lexicon. Variaties die wel eens in de taal voorkomen zullen dus eerder geaccepteerd worden dan variaties die nooit voorkomen. 1.4
Onderzoeksvragen en hypotheses
De onderzoeksvragen waar in dit onderzoek een antwoord op geformuleerd zal worden zijn: 1. Is er een verschil in acceptatie van aangepaste ten opzichte van originele idiomatische uitdrukkingen? 2. Hebben verschillende soorten aanpassingen binnen het idioom een verschillend effect op de acceptatie van de uitdrukking? 3. Heeft de vastheid van een uitdrukking invloed op zijn acceptabiliteit? Daarbij heb ik op basis van hetgeen wat hierboven uiteen is gezet de volgende verwachtingen: 1. Aangepaste idiomen worden als minder acceptabel beschouwd dan een standaard idiomatische uitdrukking. 2. Hoe ‘vaster’ een uitdrukking is, als hoe minder acceptabel een aanpassing wordt beschouwd. Over de invloed van verschillende typen aanpassingen wordt geen verwachting geformuleerd. 9
2
Methode
2.1
Deelnemers
Er hebben 102 mensen meegedaan aan het experiment. Daarvan waren 31 mannen en 71 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van de respondenten was 28.25 (sd 12.7). De jongste respondent was 18, de oudste was 73 jaar oud. 59% van de respondenten had een universitaire opleiding gevolgd of volgde die op dat moment nog. 13% van de deelnemers volgde een HBO opleiding, en de overige 28% had een lager opleidingsniveau. Alle deelnemers hadden Nederlands al moedertaal geleerd. 2.2
Materiaal
Deelnemers kregen allereerst een reeks gemanipuleerde uitdrukkingen te zien die ze dienden te beoordelen op aanvaardbaarheid. In de tweede stap droegen ze een verbetering aan voor het ‘idioomdeel’ van de zin. De gebruikte idiomen waren ontleend aan Van Dale’s Idioomwoordenboek (2000). Er is voor gangbare uitdrukkingen gekozen, zodat er met redelijke zekerheid vanuit kon worden gegaan dat de deelnemers er bekend mee waren. Alle gebruikte uitdrukkingen bevatten een naamwoordelijke constituent (NC) en een werkwoordelijke constituent (VC). Van iedere uitdrukking zijn twee soorten manipulaties, en de uitdrukking zoals deze voorkomt in het idioomwoordenboek, gebruikt. De manipulaties waren uitgevoerd op het werkwoord en het direct, indirect of prepositioneel object in de uitdrukking. Zowel de naam- als werkwoorden konden bijvoorbeeld vervangen worden door een synoniem, werden verkleind, of kregen een affix aan het woord geplakt. In het geval van de naamwoordelijke constituent kon ook het lidwoord vervangen worden door een persoonlijk voornaamwoord, zoals hij zit onder de haar plak. Omdat in veel uitdrukkingen het subject per definitie variabel is, werd dit niet als manipulatie meegenomen. De werkwoordstijd is om dezelfde reden niet als variabele in het experiment opgenomen. In de stimuluszinnen is steeds gekozen voor een werkwoordstijd die ook in het dagelijks taalgebruik regelmatig voorkomt. Elke uitdrukking is in een korte context bestaande uit een inleidende (hoofd)zin geplaatst. De uitdrukking stond daarbij steeds in zijn geheel aan het einde van deze zin. In tabel 2.1 worden de verschillende typen uitdrukkingen waarmee deelnemers geconfronteerd zijn nog eens genoemd, met daarbij een voorbeeld van ieder type aanpassing. Bijlage 1 bevat een opsomming van alle stimuluszinnen.
10
Tabel 2.1. Verschillende Typen Aanpassingen in Aanvaardbaarheidstest 1. Originele uitdrukking Van zulk goed nieuws kan ik wel [een gat in de lucht springen]! 2. Aanpassing in NC Van zulk goed nieuws kan ik wel [gaten in de lucht springen]! 3. Aanpassing in VC Van zulk goed nieuws kan ik wel [een gat in de lucht omhoogspringen]!
2.2.1
Experttest
Per categorie zijn verschillende uitdrukkingen gebruikt, met binnen die categorie uitdrukkingen met een verschillende mate van fixedness. Deze (on)veranderbaarheid van idiomen is door middel van een experttest bepaald. De experts waren vijf mensen die allen minstens vier jaar een taalkundige opleiding gevolgd hadden. Hen is de twee typen aanpassingen van de items voorgelegd (de werkwoordelijke en de naamwoordelijke aanpassing), en zij hebben per aanpassing op een zevenpunts schaal aangegeven hoe acceptabel ze de zin vonden. De oorspronkelijke uitdrukking hebben de experts er ter vergelijking bij gekregen, maar hierover is geen beoordeling gevraagd. Er bleek geen verschil te zijn voor de twee typen aanpassingen (gemiddelde score NC-aanpassing = 3.80, gemiddelde score VC-aanpassing = 3.57; t = 1.13, p = .26). Voor iedere afzonderlijke uitdrukking is het gemiddelde van de expertoordelen genomen. In tabel 2.2 zijn deze gemiddeldes te vinden. De items vormen zo een continue schaal van fixedness, lopend van het meest vast naar het meest flexibel. Op basis van de expertoordelen kan een verwachting worden geschetst over de oordelen in het experiment. De aanpassingen van de minst vaste uitdrukkingen zullen waarschijnlijk door de non-experts als meest acceptabel worden beoordeeld, en aanpassingen van de meest vaste uitdrukkingen als minst acceptabel. 2.2.2
Corpusonderzoek
In het Corpus Gesproken Nederlands (CGN) is gezocht naar de uitdrukkingen die in dit onderzoek worden gebruikt. Door de beperkte omvang van dit corpus (9 miljoen woorden) bleken hier echter weinig uitdrukkingen in voor te komen, laat staan aanpassingen ervan. Daarom is gekozen voor een groter corpus, namelijk het gehele Nederlandstalige internet, dat geraadpleegd is door middel van zoekmachine Google. In tabel 2.3 staan de resultaten van dit Google-onderzoek. Voor iedere uitdrukking zijn de drie vormen, zoals ze in het onderzoek worden gebruikt, opgezocht. Gesteld kan worden dat sommige uitdrukkingen veel vaker voorkomen dan andere, en sommige van de in dit onderzoek gebruikte aanpassingen blijken ook op internet voor te komen. Dat schept verwachtingen over de beoordelingen van de 11
aanvaardbaarheid: in hoe meer verschillende gedaanten een uitdrukking ‘in het wild’ voorkomt, des te eerder zal een variant van de uitdrukking geaccepteerd worden. Tabel 2.2. Resultaten van de Experttest met Fixednessindeling van de Items Zin 6 4 11 5 25 29 32 13 17 14 15 7 1 2 10 26 27 36 18 20 21 22 28 3 8 9 12 31 33 30 35 34 23 19 16 24
NC 1.80 1.80 1.80 2.20 2.80 3.00 3.00 2.20 3.20 2.20 1.80 2.60 4.80 4.20 4.00 5.00 2.00 5.20 1.80 5.60 5.20 2.80 5.40 3.60 5.40 2.80 4.00 4.00 5.20 5.40 4.80 3.80 5.80 6.20 5.60 5.80
VC 2.20 2.40 3.00 2.80 2.60 2.40 2.60 3.60 2.60 4.00 4.60 4.20 2.20 2.80 3.00 2.00 5.00 1.80 5.80 2.00 2.40 4.80 2.20 4.40 2.80 5.60 4.40 4.60 3.40 3.40 4.40 5.60 4.00 4.00 4.80 6.00
Totaal 2.00 2.10 2.40 2.50 2.70 2.70 2.80 2.90 2.90 3.10 3.20 3.40 3.50 3.50 3.50 3.50 3.50 3.50 3.80 3.80 3.80 3.80 3.80 4.00 4.10 4.20 4.20 4.30 4.30 4.40 4.60 4.70 4.90 5.10 5.20 5.90
12
Tabel 2.3. Het Aantal Zoekresultaten voor de Originele Uitdrukking, de NC-aanpassing, de VCaanpassing, en de Som van de Aanpassingen op Google Zin
Origineel
NC
VC
Totaal
5
4.510
0
0
0
22
40.300
0
0
0
32
13.500
0
0
0
9
18.200
0
1
1
29
31.700
0
1
1
20
31.600
2
0
2
36
3.440
3
0
3
2
89.000
0
4
4
35
4.920
1
3
4
13
9.500
5
1
6
3
21.900
2
7
9
21
13.500
3
6
9
25
7.170
3
6
9
16
70.300
8
3
11
15
24.800
0
17
17
27
40.100
32
0
32
1
26.000
33
0
33
10
37.500
47
1
48
4
113.000
0
88
88
26
193.000
162
6
168
17
212.000
182
0
182
12
40.600
269
0
269
11
83.400
254
35
289
31
65.200
118
183
301
6
71.100
585
2
587
19
4.180
708
0
708
24
49.800
767
2
769
23
105.000
957
0
957
30
10.300
970
5
975
33
16.800
1.200
0
1.200
34
14.700
31
989
1.200
14
5.560
1.230
3
1233
8
1.770.000
3.140
2
3.142
28
49.500
4.620
5.030
9.650
7
159.000
92
15.800
15.892
18
86.900
35.500
1
35.501
13
2.3 Instrumentatie Voorafgaand aan het eigenlijke experiment is de deelnemers gevraagd naar hun moedertaal en naar de andere talen die ze beheersen en/of waar ze enige kennis van hebben. Daarnaast werden de leeftijd en het opleidingsniveau bevraagd, omdat dit ook een rol zou kunnen spelen in de waardering van de idiomen. Experiment 1 De deelnemers beoordeelden de uitdrukkingen op een Magnitude Estimation Scale (Backus & Mos, nog te verschijnen). Het voordeel van een Magnitude Estimation Scale ten opzichte van de meer gebruikelijke Likert schaal is dat proefpersonen zelf de verschillende waarden die ze aan items toekennen kunnen bepalen. In plaats van een range van zeven of vijf, hebben mensen een ruimte van nul tot oneindig, waarbij ze zelf een beginpunt kunnen bepalen. Wanneer subtiele verschillen verwacht worden, kan dit type schaal resultaten opleveren die bij de Likert schaal niet naar voren zouden komen vanwege tekortkomingen in het instrument. De deelnemers is voor iedere zin gevraagd hoe acceptabel ze de getoonde uitdrukking vonden. Experiment 2 De zinnen die deelnemers in Experiment 1 hadden gezien werden na het voltooien van de beoordelingstaak herhaald. In deze tweede taak werd gevraagd of de proefpersoon de uitdrukking in kwestie wel of niet kende, en is er voor iedere zin om een verbetering gevraagd. De deelnemers waren vrij om wel of geen verbetering aan te geven. De verwachting was dan ook dat er bij de aangepaste zinnen meer verbeteringen zouden worden aangedragen dan bij de onaangepaste zinnen. 2.4
Onderzoeksopzet
Experiment 1 Iedere deelnemer kreeg 36 zinnen ter beoordeling: twaalf stimuluszinnen met een aanpassing in de VC, twaalf zinnen met een aanpassing in de NC, en twaalf controlezinnen zonder aanpassing. Een deelnemer kon worden toegewezen aan een van drie verschillende lijsten (zie Tabel 2.4). Geen enkele zin kwam in eenzelfde lijst in twee verschillende varianten voor. Om volgordeeffecten te voorkomen werden de items automatisch gerandomiseerd bij het openen van een lijst. Daarbij is ervoor gezorgd dat iedere lijst met hetzelfde item zou beginnen. Wanneer een lijst met een extreme (heel acceptabel of juist helemaal niet acceptabel) begint, heeft dat door het karakter van de Magnitude Estimation Taak invloed op de beoordeling van de daaropvolgende items. Van belang was dus dat met een min of meer neutraal item werd gestart. Dit item is niet
14
meegenomen in de statistische analyse. Uiteindelijk hebben 35 mensen lijst 1 ingevuld, 38 mensen vulden lijst 2 in, en 29 mensen kregen lijst 3 ter beoordeling. Tabel 2.4. Verschillende Lijsten (I, II en III) waaraan Deelnemers werden Toegewezen. Lijst Aanpassing Werkwoord (A) Object (B) Geen (C)
I
II
III
13-24 A
25-36 B
1-12 C
1-36A
1-12 B
13-24 C
25-36 A
1-36B
25-36 C
1-12 A
13-24 B
1-36C
1-36 ABC
1-36 ABC
1-36 ABC
Experiment 2 De deelnemers kregen iedere uitdrukking uit dezelfde lijst die ze in Experiment 1 hadden beoordeeld nog een keer te zien, met daarbij ten eerste de vraag of ze de uitdrukking herkenden. Deze vraag kon met ja of nee beantwoord worden. Ten tweede werd ze gevraagd om desgewenst een verbetering van de uitdrukking voor te stellen. Dit konden deelnemers doen door het uitdrukkingdeel van de zin over te typen met daarin al of niet een verbetering. 2.5
Procedure
Er werd gebruik gemaakt van het progamma WWStim. Experimenten met dit programma kunnen alleen online worden uitgevoerd. De deelnemers waren afkomstig uit heel Nederland en zijn per e-mail benaderd. In deze e-mail werd het onderzoek ingeleid, en deelnemers konden via een link het experiment bereiken. Er was sprake van een gerandomiseerd ontwerp: iedere nieuwe deelnemer werd automatisch toegekend aan een unieke lijst. Het doel van het experiment werd ingeleid met een korte opmerking over het onderwerp. De Magnitude Estimation Taak werd uitgelegd en de proefpersonen konden oefenen met twee voorbeelden. Het eerste voorbeeld werkte met plaatjes, het tweede voorbeeld met taal. Deze voorbeelden waren ontleend aan het werk van Mos (2010). Na de oefensessie volgde het eerste experiment, direct gevolgd door de tweede taak. Na afloop van de tweede taak hadden deelnemers de gelegenheid opmerkingen over het onderzoek achter te laten.
15
2.6
Verwerking gegevens
Experiment 1 Omdat een Magnitude Estimation Scale betekent dat iedere proefpersoon zijn eigen beoordelingsschaal bepaalt, moesten voor iedere respondent eerst de z-scores berekend worden. Van deze z-scores is vervolgens per aanpassing een gemiddelde voor ieder item berekend. Hierover is een ANOVA voor herhaalde metingen uitgevoerd. Er is voor deze toets gekozen, omdat ieder idioom in drie verschillende aanpassingen ter beoordeling is voorgelegd. Voor iedere zin waren er dan ook drie verschillende gemiddeldes, en met deze toets kunnen verschillen tussen afzonderlijke idiomen worden waargenomen. Experiment 2 Om de antwoorden op de verbetertaak te toetsen zijn eerst verschillende categorieën bepaald: 1.
Geen verbetering,
2.
Correcte versie van het idioom,
3.
Onjuiste verbetering, maar binnen de manipulatie,
4.
Onjuiste verbetering en elders dan in de manipulatie,
5.
Anders (verbetering is geen idioom maar een vrije vertaling, er is een ander idioom voorgesteld, …).
De verbeteringen zijn gecodeerd en daarvan zijn frequenties berekend.
16
3
Resultaten
3.1
Experiment 1: Aanvaardbaarheid
De gemiddelde scores op de verschillende aanpassingen per idioom werden getoetst met een ANOVA voor herhaalde metingen. De gemiddelde scores over het totaal van de items voor de verschillende soorten aanpassingen zijn te vinden in tabel 3.1. Tabel 3.1. Gemiddelde Z-score voor de 36 items (de Standaardafwijking staat tussen Haakjes) Totaal Originele uitdrukking
.85 (.3)
Nominale aanpassing
-.24 (.3)
Verbale aanpassing
-.56 (.3)
De analyse toont aan dat er een effect was van het type aanpassing in het idioom op de beoordeling ervan: F(2, 70) = 215.95, p < .001. Er was een effect van aanpassing op beoordeling: de originele uitdrukkingen scoorden significant hoger (M = .85, SD = .32) dan de uitdrukkingen met een aanpassing in het naamwoord (M = -.24, SD = .32): F(1, 35) = 263.33, p <.001, r = .94, en hoger dan uitdrukkingen met een aanpassing in het werkwoord (M = -.56, SD = .30): F(1,35) = 372.12, p < .001, r = .96. De uitdrukkingen met een nominale aanpassing scoorden bovendien significant hoger dan de uitdrukkingen met een verbale aanpassing: F(1, 35) = 20.28, p < .001, r = .61. In figuur 3.1 worden de scores visueel weergegeven.
Figuur 3.1. Gemiddelde Z-score voor de 36 Items per Aanpassing. 17
Patroon en afwijkingen De meeste idiomen, zoals een gat in de lucht springen, hadden een patroon zoals in figuur 3.2. Voor een aantal uitdrukkingen was dit patroon echter anders. Zo werd bij zeven idiomen (4, 7, 9, 11, 13, 28 en 34) de nominale aanpassing het laagst beoordeeld in plaats van de verbale aanpassing. Bij acht idiomen (17, 18, 19, 22, 23, 30, 33 en 36) werd de nominale aanpassing echter juist bovengemiddeld beoordeeld. Bij het idioom dat loont de moeite niet (3) trad een patroon op waarbij alle drie de versies benedengemiddeld werden beoordeeld. Hierbij kreeg dus zelfs de originele uitdrukking een beoordeling die lager was dan het gemiddelde. Het idioom op het bord van een ander schuiven (16) werd daarentegen in alle drie de versies bovengemiddeld beoordeeld. Opvallend was dat de originele versie daarbij de laagste score kreeg, gevolgd door de nominale aanpassing (op het bordje van een ander schuiven) en de verbale aanpassing (op het bord van een ander leggen). Item 21 (er als een berg tegenop zien) was de enige uitdrukking waarbij de verbale aanpassing (er als een berg tegenop kijken) bovengemiddeld scoorde.
Figuur 3.2. Het Meest Voorkomende Score-Patroon (geldig voor 18 van de 36 Idiomen).
18
Figuur 3.3. Vier van de Vijf Afwijkende Patronen met de Bijbehorende Itemnummers. 3.2
Experiment 2: Herkennen en verbetertaak
De antwoorden in de verbetertaak zijn eerst ingedeeld in een van vijf categorieën: (1) geen verbetering, (2) de verbetering is de correcte versie van het idioom, (3) de verbetering bevindt zich wel in de manipulatie, maar is niet de correcte versie van het idioom, (4) de verbetering bevindt zich elders dan in de manipulatie, en (5) overig (de verbetering is geen idioom maar een 19
vrije vertaling, de verbetering is een ander idioom, et cetera.). Deze vijfdeling gold alleen voor de aangepaste versies van de uitdrukkingen. Voor de onveranderde uitdrukkingen is slechts gekeken of deze wel of niet was veranderd door de respondent. Van alle uitdrukkingen werd 93.4 procent herkend. In 6.6 procent van de gevallen werd de uitdrukking niet herkend. Van dat percentage is 49.5 procent wel in de juiste versie verbeterd. Van de 1224 uitdrukkingen in de onaangepaste versie is zoals verwacht het overgrote deel (1140 items, 93.1%) onveranderd overgenomen. In 84 (6.9%) van de gevallen hebben mensen een andere aanpassing voorgesteld. Bij idioom 3 (dat loont de moeite niet) werd 14 keer een verbetering voorgesteld. Bij idioom 16 (op het bord van een ander schuiven) gebeurde dit 8 keer, bij idioom 20 (aan het langste eind trekken) 7 keer en bij idioom 22 (me het hoofd breken) 11 keer. In de nominale versie werd voor 213 (17.4%) aanpassingen geen verbetering voorgesteld. Bij 952 (77.8%) gevallen werd de correcte versie van het idioom voorgesteld. In de overige 59 (4.8%) gevallen werd wel een verbetering voorgesteld, maar niet de juiste. In 33 (2.7%) gevallen vond die verbetering wel plaats in de manipulatie, maar niet naar de correcte versie van het idioom. In 22 (1.8%) gevallen werd iets geheel anders voorgesteld. Bij idioom 16 (op het bord van een ander schuiven) werden bijvoorbeeld je kunt een ander niet overal de schuld van geven of op iemand anders afschuiven genoemd. In 4 (0.3%) gevallen bevond de verbetering zich ergens anders dan in de manipulatie (op het bord van een ander leggen). In tabel 3.2 staan de idiomen waarbij in minder dan 80% van de gevallen de correcte versie is voorgesteld. De idiomen die ook bij de beoordelingstaak een afwijkend scorepatroon hadden worden hieronder besproken. Bij 6 afwijkende idiomen (3, 17, 19, 22, 33, 36) vond de manipulatie plaats in het lidwoord. Voor de meeste van die idiomen gold dat het lidwoord werd vervangen in een persoonlijk voornaamwoord. Bij idioom 19 (je de ogen goed de kost geven) was precies het omgekeerde aan de orde. Voor idioom 17 (met de deur in het huis vallen) gold dat er een lidwoord werd toegevoegd, in idioom 33 werd het lidwoord (ze drijft in ø geld) verwijderd. Van de idiomen 17, 19, 22, 33 en 36 werd de gemanipuleerde versie in respectievelijk 10, 16, 30, 7 en 8 gevallen ongecorrigeerd overgenomen. Van idioom 3 (dat loont de je moeite niet) namen slechts 3 mensen de manipulatie over, en 6 personen stelden ‘dat loont niet’ als verbetering voor, waarbij de manipulatie geheel verwijderd is. De naamwoorden in de idiomen 11, 28 en 30 zijn vervangen door een synoniem. In respectievelijk 9, 6 en 7 gevallen namen mensen de versie met het synoniem onveranderd over. Bij idioom 30 werd het foutieve als een blok laten vallen driemaal voorgesteld.
20
Idioom 16 was erg afwijkend ten opzichte van de rest: in slechts 3 gevallen werd de correcte versie voorgesteld. In 21 gevallen werd de manipulatie op het bordje van een ander schuiven behouden. In 7 gevallen werd bordje in de verbetering weggelaten. Door 4 mensen is een andere verbetering voorgesteld. Tabel 3.2. Afwijkende Items in de Nominale Versie (Percentages staan tussen Haken). Categorie In manipulatie,
Buiten
Item
Geen
Correct
maar incorrect
manipulatie
Overig
3
3 (7.9)
29 (76.3)
0 (0.0)
0 (0.0)
6 (15.8)
11
9 (23.7)
29 (76.3)
0 (0.0)
0 (0.0)
0 (0.0)
17
10 (28.6)
25(71.4)
0 (0.0)
0 (0.0)
0 (0.0)
16
21 (60.0)
3 (8.6)
2 (5.7)
2 (5.7)
7 (20.0)
19
16 (45.7)
18 (51.4)
1 (2.9)
0 (0.0)
0 (0.0)
22
30 (85.7)
1 (2.9)
2 (5.7)
0 (0.0)
2 (5.7)
24
9 (25.7)
26 (74.3)
0 (0.0)
0 (0.0)
0 (0.0)
28
6 (20.7)
22 (75.9)
1 (3.4)
0 (0.0)
0 (0.0)
30
9 (31.0)
17 (58.6)
3 (10.3)
0 (0.0)
0 (0.0)
31
5 (17.2)
20 (69.0)
1 (3.4)
0 (0.0)
3 (10.3)
32
9 (31.0)
18 (62.1)
1 (3.4)
0 (0.0)
1 (3.4)
33
7 (24.1)
22 (75.9)
0 (0.0)
0 (0.0)
0 (0.0)
34
4 (13.8)
19 (65.5)
5 (17.2)
1 (3.4)
0 (0.0)
35
4 (13.8)
20 (69.0)
5 (17.2)
0 (0.0)
0 (0.0)
36
8 (27.6)
20 (69.0)
1 (3.4)
0 (0.0)
0 (0.0)
In de verbale versie werd in 184 (15.0%) gevallen geen verbetering voorgesteld. Bij 964 (78.8%) gevallen werd de correcte versie van het idioom voorgesteld. In 28 (2.3%) gevallen werd wel een verbetering in de manipulatie voorgesteld, maar niet naar de correcte versie van het idioom, in 21 (1.7%) gevallen werd een verbetering buiten de manipulatie voorgesteld en in 27 (2.2%) gevallen werd iets geheel anders voorgesteld. In tabel 3.3 staan de idiomen waarbij in minder dan 80% van de gevallen de correcte versie is voorgesteld. De idiomen die ook bij de beoordelingstaak een afwijkend scorepatroon hadden worden hieronder besproken. De werkwoorden in de idiomen 11, 16, 19, 21 en 36 zijn vervangen door een synoniem. Deze gemanipuleerde versies zijn in respectievelijk 10, 14, 6, 16 en 6 gevallen onveranderd overgenomen. Bij idioom 16 werd bord 4 keer vervangen door bordje, wat de manipulatie in de nominale versie was en dus niet de correcte versie van het idioom. 21
In de manipulatie van idioom 3 is be- voor loont ingevoegd. In 4 gevallen werd deze manipulatie overgenomen. In 3 gevallen werd net als bij de nominale aanpassing dat loont niet of dat is de moeite niet waard voorgesteld. Een persoon stelde dat is de moeite niet voor. Bij idioom 22 is het woord kapot in de manipulatie toegevoegd. In 7 gevallen werd deze manipulatie overgenomen. Negen personen veranderden de zin in breek ik mijn hoofd, wat de manipulatie in de nominale versie was. Vier personen vertaalden de zin in een niet-idioom. Een persoon veranderde kapot in erover. Tabel 3.3. Afwijkende items in de Verbale Versie (Percentages staan tussen Haakjes). Categorie In manipulatie,
Buiten
Item
Geen
Correct
maar incorrect
manipulatie
Overig
2
4 (13.8)
23 (79.3)
2 (6.9)
0 (0.0)
0 (0.0)
3
4 (13.8)
21 (72.4)
1 (3.4)
0 (0.0)
3 (10.3)
5
8 (27.6)
20 (69.0)
1 (3.4)
0 (0.0)
0 (0.0)
11
10 (34.5)
18 (62.1)
0 (0.0)
0 (0.0)
1 (3.4)
14
14 (36.8)
24 (63.2)
0 (0.0)
0 (0.0)
0 (0.0)
16
21 (55.3)
5 (13.2)
0 (0.0)
4 (10.5)
8 (21.2)
19
6 (15.8)
30 (78.9)
0 (0.0)
2 (5.3)
0 (0.0)
21
16 (42.1)
19 (50.0)
0 (0.0)
1 (2.6)
2 (5.3)
22
7 (18.4)
17 (44.7)
1 (2.6)
9 (23.7)
4 (10.5)
24
5 (13.2)
30 (78.9)
2 (5.3)
0 (0.0)
1 (2.6)
31
8 (22.9)
26 (74.3)
1 (2.9)
0 (0.0)
0 (0.0)
32
13 (37.1)
15 (42.9)
6 (17.1)
0 (0.0)
1 (2.9)
34
13 (37.1)
20 (57.1)
1 (2.9)
1 (2.9)
0 (0.0)
36
6 (17.1)
23 (65.7)
5 (14.3)
0 (0.0)
1 (2.9)
3.3
Relatie aanvaardbaarheid en verbetertaak
In de beoordelingstaak waren er 18 idiomen met een ander patroon dan het meest voorkomende. Van deze 18 afwijkende idiomen waren er 12 die in minstens 20 procent van de gevallen niet naar de correcte versie zijn verbeterd in de verbetertaak. Van die 12 waren er 7 die in beide manipulaties in minstens 20 procent niet naar de correctie versie zijn verbeterd (zie tabel 3.4). Idioom 3 kreeg in de beoordelingstaak ook voor de onaangepaste versie een benedengemiddelde score. In de beoordelingstaak werd dit idioom in de nominale en verbale respectievelijk in slechts 73.7% en 72.4% van de gevallen in de originele versie herschreven.
22
Idioom 16 kreeg in de beoordelingstaak voor alle drie de versies een bovengemiddelde score. In zowel de nominale als de verbale versie werd dit item 21 keer onveranderd overgenomen. Idioom 21 (er als een berg tegenop zien) kreeg in de beoordelingstaak een bovengemiddelde verbale score. Deze versie werd dan ook door 16 personen onveranderd overgenomen. Van de items die in de beoordelingstaak een bovengemiddelde nominale score kregen werden bijna alle nominale aanpassingen in meer dan 24% van de gevallen onveranderd overgenomen. De enige items waarvoor dit niet gold waren item 18 (te diep in het glaasje gekeken) en 23 (een oogje in het zeil houden). Tabel 3.4. Verband Beoordelingstaak en Verbetertaak Itemnummer Ander patroon beoordelingstaak 3 11 16 17 19 21 22 Verbaal
3 11 16
Nominaal
3 11 16 17 19
3.4
19 21 22 24
28 30
33 34 36 31 32
34 36
22 24 28 30 31 32 33 34 36
Relatie aanvaardbaarheid en experttest
Er is een lineaire regressieanalyse uitgevoerd over de scores op de experttest en de acceptabiliteitsscore in de beoordelingstaak. Voor de nominale versie is de score op de experttest een verbetering ten opzichte van het nulmodel (Fchange = 22.97, p < .001) en verklaart 40.3% van de variantie. De scores op de experttest bleken een goede voorspeller voor de waarde van acceptabiliteit te zijn (β = 0.14, p < .001). Er is gekeken naar afwijkende items. Idioom 17 (met de deur in huis vallen) was met een gestandaardiseerde waarde van 3.07 van te grote invloed op het model. Wanneer dit item werd uitgesloten van de regressieanalyse, was de score op de experttest nog steeds een verbetering ten opzichte van het nulmodel (Fchange = 34.03, p < .001), verklaart het 51% van de variantie en is het een goede voorspeller van acceptabiliteit (β = 0.15, p < .001). Wanneer de score op de experttest hoger was, was de score op acceptabiliteit ook hoger. Een samenvatting van de regressieanalyse is te vinden in tabel 3.5, een scatterplot van de individuele items in figuur 3.5. Ook voor de verbale versie gold dat de score op de experttest een verbetering ten opzichte van het nulmodel is (Fchange = 9.70, p < .005). Dit model verklaart 22.2% van de variantie. De scores op de experttest bleken een goede voorspeller voor de uitkomsten van de beoordelingstaak te zijn (β = .12 , p < .005). Wanneer de score op de experttest hoger was, was de score op acceptabiliteit ook hoger.
23
Figuur 3.5. Scatterplot van de Idiomen met 95%-intervallijnen. Item 17 is uitgesloten. Tabel 3.5. Samenvatting van de Regressieanalyse voor de Voorspellende Waarde van de Experttest voor Acceptabiliteit op de Nominale Versie (N = 35, item 17 is uitgesloten) B
SE B
Constant
-.82
.10
Experttest
.15
.03
β .72*
Bij de verbale versie zijn twee outliers gevonden. Idioom 16 (op het bord van een ander schuiven) en idioom 17 (met de deur in huis vallen) weken af van het normale patroon. Met een gestandaardiseerde waarde van respectievelijk 2.04 en 2.09 hebben deze afwijkingen echter geen te sterke invloed op het model. Een samenvatting van de regressieanalyse is te vinden in tabel 3.6, een scatterplot van de individuele items in figuur 3.6.
Figuur 3.6. Scatterplot van de Idiomen met 95%-intervallijnen (de Afwijkende Items zijn Gemarkeerd). 24
Tabel 3.6. Samenvatting van de Regressieanalyse voor de Voorspellende Waarde van de Experttest voor Acceptabiliteit op de Verbale Versie (N = 36) B
SE B
Constant
-.99
.14
Experttest
.12
.04
β .47*
Google Hoe vaak een nominale variatie op Google voorkomt, bleek positief samen te hangen met de score op aanvaardbaarheid (r = .36, p < .05). Voor de verbale variatie is er geen significante samenhang gevonden, maar er was wel sprake van een trend (r = .32, p = .06).
25
4
Discussie
In dit onderzoek is gekeken naar het effect van aanpassingen op de acceptabiliteit van idiomen. Deelnemers is gevraagd aan te geven of ze een alternatieve versie van een idioom acceptabel vonden of niet, en daarna hebben zij de kans gekregen het idioom te verbeteren. Het onderzoek ging uit van de aanname dat idiomen opgeslagen eenheden zijn in het mentale lexicon. Aanpassingen binnen het idioom zouden ervoor zorgen dat een idioom niet meer als zodanig wordt verwerkt. Deze vooronderstellingen waren onder andere gebaseerd op het werk van Wray (2002b; 2008) en de onderzoeken van Smits (2004), Ehrismann (2009), Snaterse (2010), en Millar (2011). De hoofdvraag van dit onderzoek was of aangepaste idiomen anders worden gewaardeerd dan onaangepaste idiomen. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen aanpassingen in de nominale en in de verbale constituent. De eerste verwachting was dat aangepaste idiomen minder acceptabel worden gevonden dan originele idiomen. Deze hypothese is bevestigd. Daarnaast bleek dat aanpassingen in de verbale constituent minder vaak worden geaccepteerd dan aanpassingen in de nominale constituent. Dit effect kan komen doordat de aanpassingen in de verbale constituent veelal synoniemen waren, terwijl de aanpassingen in de nominale constituent vaker inflectie betroffen. Het kan zijn dat synoniemen een sterkere reactie opriepen bij de beoordelaars. Synoniemen, waarbij het grondwoord in zijn geheel wordt vervangen, zijn immers een duidelijkere aanpassing dan een inflectie aan het grondwoord. Daardoor krijgt de lezer waarschijnlijk eerder het gevoel dat er iets niet klopt. De aanpassingen die in de nominale versie bovengemiddeld positief scoorden betroffen bijna allemaal inflectie, op een item na (als een baksteen laten vallen). Daarbij bleef net als bij inflectie echter wel het grondwoord behouden. Doordat bij inflectie de stam van het originele woord behouden blijft, zijn deze typen aanpassingen waarschijnlijk vaker geaccepteerd als zijnde het correcte idioom dan de aanpassingen waarin het naamwoord werd vervangen. Dat er voor de verbale aanpassingen veelal synoniemen zijn gebruikt, ligt aan het feit dat inflectie bij werkwoorden al regelmatig voorkomt (bijvoorbeeld passivering van de zin en verleden tijd), zo stellen ook Gibbs en Nayak (1989). Daardoor zou inflectie in de verbale constituent in veel gevallen niet als aanpassing worden beschouwd. Van de nominale constituent komt in de taal daarentegen nauwelijks variatie voor. Omdat werd verwacht dat er op synoniemen extremer zou worden gereageerd dan op inflectie, is voor de nominale versie wel voor inflectie gekozen. Wat dit bewijst, is dat aanpassingen in idiomen meestal inderdaad worden waargenomen als afwijkingen, en zeker wanneer het grondwoord wordt vervangen. Dat betekent dat het juiste idioom in zijn specifieke vorm bekend is bij de taalgebruiker, en op basis van die kennis wordt een aanpassing ervan beoordeeld als incorrect.
26
In de onderzoeken van Smits (2004), Ehrismann (2009) en Snaterse (2010) is gekeken naar prefabs van het soort een doekje voor het bloeden. Deze bevatten geen verbale constituent zoals de idiomen die in het huidige onderzoek zijn gebruikt. Uit deze drie onderzoeken bleek dat onaangepaste prefabs minder aandachtig worden verwerkt dan aangepaste prefabs of nonprefabs, en dat woorden uit een prefab minder goed als referent voor een anafoor fungeren dan woorden uit een aangepaste prefab. Dit toont aan dat prefabs in een keer worden verwerkt in plaats van woord voor woord. Wanneer in zo’n eenheid wordt ingebroken, wordt de ‘vaste’ waarde van de prefab aangetast en zal de prefab anders worden verwerkt. Ook in het huidige onderzoek is gekeken naar ‘vastheid’. De tweede hypothese was dat de fixedness (vastheid) van een idioom van invloed is op de acceptabiliteit van de uitdrukking: hoe ‘vaster’ een uitdrukking is, als hoe minder acceptabel een aanpassing wordt beschouwd. In dit onderzoek is de fixednesswaarde van een uitdrukking bepaald door middel van een experttest. Een aantal experts (mensen die tenminste vier jaar lang een taalkundige opleiding hadden gevolgd) beoordeelden de aanpassingen van de idiomen die in dit onderzoek zijn gebruikt. De scores van de experts bepaalden de fixednesswaarde van de idiomen per aanpassing. Deze scores bleken een goede voorspeller voor de mate waarin een uitdrukking zou worden geaccepteerd: hoe hoger de score op de experttest, des te positiever werden de idiomen gewaardeerd. Een hogere score op de experttest betekende een lagere mate van fixedness. Aanpassingen van idiomen met een lagere fixedness werden zoals verwacht meer geaccepteerd. Dit gold voor zowel de nominale als de verbale aanpassingen. Ten slotte is gekeken naar het voorkomen van aanpassingen van een idioom op internet en de relatie met de aanvaardbaarheid. Er bleek positieve samenhang te zijn: hoe vaker een aanpassing van een idioom op internet voorkomt, hoe eerder een aanpassing wordt geaccepteerd. Dit is te verklaren met het begrip entrenchment (inslijting) of lexical strength: wanneer een specifieke taalvorm vaker wordt waargenomen, slijt deze er in het mentale lexicon steeds meer in en zal deze eerder uit het geheugen worden opgehaald dan zwakkere taalvormen (Bybee & Hopper, 1995; Taylor, 2002). Als een variatie op een idioom in de taal meermaals voorkomt wordt deze waarschijnlijk opgeslagen in het mentale lexicon. Er kan daarom worden gesteld dat versies van idiomen die vaker gezien zijn, eerder worden geaccepteerd. Het internet via Google is niet zo’n betrouwbaar corpus. In later onderzoek zou daarom in een groot Nederlands corpus gekeken kunnen worden naar het voorkomen van verschillende vormen van idiomen. Ten tijde van de huidige studie was zo’n corpus nog niet toegankelijk. Toepassing voor taalleerders Idiomatische uitdrukkingen zijn belangrijk in het taalleren. Kennis van idiomen is bevorderlijk voor de communicatie met moedertaalsprekers (Wray, 2002b; Millar, 2011). Het huidige 27
onderzoek kan dan ook relevant zijn met betrekking tot het leren van de Nederlandse taal voor niet-Nederlandstalige sprekers. Het gebruik van idiomatisch taalgebruik is voordelig voor een spreker omdat het minder cognitief belastend is dan het keer op keer opnieuw berekenen van zinnen. Bovendien zijn idiomen sneller te verwerken dan niet-idiomen. Voor tweedetaalleerders zou het terugvallen op idiomatisch taalgebruik dan ook gunstig zijn. Desondanks zijn er maar weinig studies uitgevoerd naar idiomatisch taalgebruik bij tweedetaalleerders (Millar, 2011). De paar studies die wel naar dit onderwerp zijn uitgevoerd, hebben uitgewezen dat er geen verschil is tussen eerste- en tweedetaalleerders in de verwerking van idiomatische uitdrukkingen: door beide groepen worden idiomatische taaluitingen sneller verwerkt dan niet-idiomatische taaluitingen (Underwood, Schmitt & Galpin, 2004; Conklin & Schmitt, 2008). Het blijkt dan ook dat zulke uitdrukkingen mensen helpen in de beginfase van het taalleren. In een later stadium blijken tweedetaalleerders idiomatische taaluitingen echter minder vaak te gebruiken dan moedertaalsprekers (Wray, 2002b). Daarnaast vond Scarcella (1979, in Yorio, 1989) dat zelfs gevorderde tweedetaalleerders moeite hebben met het gebruiken van uitdrukkingen. Zij blijven erg afhankelijk van de uitdrukkingen uit hun moedertaal, en gebruiken in de nieuwe taal alleen idiomen die de betekenis duidelijk overbrengen. De studies van Yorio wezen uit dat leerders van een tweede taal veel fouten maken in het produceren van vaste uitdrukkingen, waarbij de uitdrukkingen in een verkeerde context worden gebruikt, idiomen worden vermengd, er verkeerde woorden worden gebruikt, enzovoorts (Yorio, 1989). In een vervolg van het huidige onderzoek kan worden gekeken naar verschillen tussen mensen die de doeltaal, in dit geval Nederlands, als eerste taal hebben geleerd en mensen die de doeltaal als tweede of derde taal leren. De eerste groep mensen noemen we T1’ers, de tweede groep T2’ers. Je kunt verwachten dat aanpassingen in idiomen door tweedetaalleerders eerder worden geaccepteerd, simpelweg omdat ze niet als aanpassingen worden herkend ten gevolge van het ontbreken van kennis over de idiomen. Zoals Scarcella (1979, in Yorio, 1989) en Millar (2011) al aangaven, gebruiken T2’ers idiomatische uitingen zelf vaak verkeerd, wat leidt tot verwerkingsproblemen bij de moedertaalsprekers van de taal. Zoals in het huidige onderzoek is bewezen, kunnen veel idiomen niet zomaar worden aangepast, omdat ze dan niet als idioom worden geaccepteerd. T2’ers die uitdrukkingen verkeerd gebruiken kunnen dus vreemd worden aangekeken door moedertaalsprekers. Dit impliceert dat het behandelen van idiomatische uitdrukkingen belangrijk is bij het leren van Nederlands als tweede taal. Het goed beheersen van dit type taal leidt immers tot beter begrip bij de luisteraar enerzijds en minder cognitieve belasting voor de spreker anderzijds.
28
Conclusie De hoofdvraag van dit onderzoek was of aangepaste uitdrukkingen nog als idioom worden waargenomen of niet. Er waren tien idiomen waarbij ten minste een van de manipulaties bovengemiddeld scoorde en waarbij de aanpassing dus niet als afwijkend werd gepercipieerd. Deze tien idiomen bewijzen dat sommige idiomen ook nog als betekenisvol idioom worden gezien wanneer een woord binnen het idioom wordt geïnflecteerd of wordt vervangen door een synoniem. Alison Wray schrijft hierover: ‘We are so accustomed to playing with language, both formulaic and nonformulaic, that the dividing line between what does, and does not, offend the integrity of a sequence may not always be clear’ (Wray, 2002b: 34). De grens tussen acceptabele en onacceptabele aanpassingen blijkt dus opnieuw onduidelijk. De reacties op deze tien afwijkende idiomen zijn dan ook in overeenstemming met de bevindingen van Gibbs en Nayak (1989) en Langlotz (2006), die al stelden dat niet alle idiomen even vast of vrij zijn, en de claim van Fraser (1970) dat idiomatische uitdrukkingen verschillende maten van fixedness hebben. Het huidige onderzoek ondersteunt deze aannamen. Over het algemeen is echter gebleken dat de meeste aanpassingen in idiomen een ‘zo hoort het niet’ reactie oproepen. Dit geldt met name voor aanpassingen in de verbale constituent. De verbale variaties werden vaker dan de nominale waargenomen als afwijkend. Deze bevinding ondersteunt de literatuur die stelt dat idiomen als onveranderlijke eenheid zijn opgeslagen. Van het grootste deel van de idiomen die in deze studie onderzocht zijn, werden de aanpassingen als afwijkend waargenomen. Dit wijst erop dat bij het lezen van een afwijking van een idioom, de juiste versie direct wordt geactiveerd in het mentale lexicon, op basis waarvan de afwijking wordt beoordeeld als zijnde afwijkend. In het merendeel van de gevallen zijn de aanpassingen dan ook verbeterd naar het correcte idioom. Dit biedt steun aan de aanname dat idiomen als geheel worden opgeslagen en ‘herinnerd’ uit het mentale lexicon (Wray; 2002b). Waar Smits (2004), Ehrismann (2009) en Snaterse (2010) al bewijs aanleverden dat prefabs anders worden verwerkt dan non-prefabs, bewijst dit onderzoek dat een aanpassing op een idioom door taalgebruikers direct als afwijking gepercipieerd wordt. Dit alles levert bewijs voor de claim dat gefixeerde expressies daadwerkelijk gefixeerd zijn.
29
Literatuur Backus, A.M. & Mos, M. (2011). ‘Islands of (im)productivity in corpus data and acceptability judgments: Contrasting two potentiality constructions in Dutch’. In D. Schoenefeld (ed.) Converging evidence: methodological and theoretical issues for linguistic research. Amsterdam: John Benjamins. Bolinger, D. (1975). Aspects of Language (2nd ed.). New York: Harcourt, Brace, Jovanovich. Bybee, J. L. & Hopper, P. (2001). Frequency and the emergence of linguistic structure. Amsterdam: John Benjamins. Conklin, K. & Schmitt, N. (2008). Formulaic sequences: Are they processed more quickly than nonformulaic language by native and nonnative speakers? Applied Linguistics, 29(1), 72-89. Džanić, M. (2007). Pragmatic properties of idiom modifications in the language of advertising. Linguistics (Jezikoslovlje), 8.1, 45-59. Ehrismann, M. (2009). Een enkele eenheid? De wijze waarop gefixeerde expressies in het lexicon zijn opgeslagen (Masterscriptie, Universiteit van Tilburg, 2009). Ontleend aan http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=95838. Fraser, B. (1970). Idioms within a transformational grammar. Foundations of Language, 6(1), 2242. Gibbs, R. W. & Gonzales, G. P. (1985). Syntactic frozenness in processing and remembering idioms. Cognition, 20, 243-259. Gibbs, R. W. & Nayak, N. P. (1989). Psycholinguistic Studies on the Syntactic Behaviour of Idioms. Cognitive Psychology, 21, 100-138. Langlotz, A. (2006). Occasional Adnominal Idiom Modification – A Cognitive Linguistic Approach. International Journal of English Studies, 6(1), 85-108.
30
Levelt, W. J. M. (1989). Speaking: from intention to articulation. ACL-MIT Press Series in Natural Language Processing. Bradford Book - The MIT-Press, Cambridge Massachusetts, London, England. Millar, N. (2011). The processing of malformed formulaic language. Applied Linguistics, 32(2), 129-148. Mos, M. B. J. (2010). Complex lexical items. Utrecht: Netherlands Graduate School of Linguistics. Schilperoord, J. (2000). Taal in brokken: over een zijpad in het schrijfprocesonderzoek. Tekst[blad], 2, 26-33. Sinclair, J. M. (1991). Corpus, Concordance, Collocation. Oxford: Oxford University Press. Smits, M. (2004). De verwerking van geprefabriceerde uitdrukkingen in tekst: een oogbewegingsexperiment (Doctoraalscriptie, Universiteit van Tilburg, 2004). Ontleend aan http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=13641. Snaterse, M. (2010). Het geheel of de delen? Een onderzoek naar de verwerking van geprefabriceerde en compositionele uitdrukkingen (Masterscriptie, Universiteit van Tilburg, 2010). Ontleend aan http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=100339. Taylor, J. R. (2002) Cognitive Grammar. Oxford: Oxford University Press. Underwood, G., Schmitt, N. & Galpin, A. (2004). ‘The eyes have it: an eye movement study into the processing of formulaic sequences’. In: N. Schmitt (ed.): Formulaic sequences acquisition, processing and use, pp. 153-172). Amsterdam: John Benjamins. Wray, A. (2002b). Formulaic language and the lexicon. Cambridge: Cambridge University Press. Wray, A. (2008). Formulaic language: Pushing the boundaries. Oxford: Oxford University Press. Yorio, C. A. (1989). ‘Idiomaticity as an indicator of second language proficiency’. In: K. Hyltenstam and L.K. Obler (ed.). Bilingualism across the Lifespan, (pp. 55-72). Cambridge: Cambridge University Press.
31
Bijlage 1: Verschillende versies idiomen 1. Egbert neemt het allemaal niet zo serieus, die loopt er de kantjes vanaf. Egbert neemt het allemaal niet zo serieus, die loopt er de kanten vanaf. Egbert neemt het allemaal niet zo serieus, die rent er de kantjes vanaf. 2. Dat nieuwsbericht heeft in die tijd veel stof doen opwaaien. Dat nieuwsbericht heeft in die tijd veel van het stof doen opwaaien. Dat nieuwsbericht heeft in die tijd veel stof doen opstuiven. 3. Ik zou niet zoveel samenvattingen maken, dat loont de moeite niet. Ik zou niet zoveel samenvattingen maken, dat loont je moeite niet. Ik zou niet zoveel samenvattingen maken, dat beloont de moeite niet. 4. Ik stel voor dat jij de planning maakt. Iemand moet het voortouw nemen. Ik stel voor dat jij de planning maakt. Iemand moet het voorste touw nemen. Ik stel voor dat jij de planning maakt. Iemand moet het voortouw pakken. 5. Al die volle dagen en veel stress deden hem de das om. Al die volle dagen en veel stress deden hem zijn das om. Al die volle dagen en veel stress knoopten hem de das om. 6. Van zulk goed nieuws kan ik wel een gat in de lucht springen! Van zulk goed nieuws kan ik wel gaten in de lucht springen! Van zulk goed nieuws kan ik wel een gat in de lucht omhoogspringen! 7. Na haar ziekte gaat Petra weer aan het werk. Morgen pakt ze de draad weer op. Na haar ziekte gaat Petra weer aan het werk. Morgen pakt ze het draadje weer op. Na haar ziekte gaat Petra weer aan het werk. Morgen neemt ze de draad weer op. 8. Ook al regent het de hele dag, dat mag de pret niet drukken. Ook al regent het de hele dag, dat mag het plezier niet drukken. Ook al regent het de hele dag, dat mag de pret niet verdrukken.
32
9. Jordy is te langzaam, hij loopt achter de feiten aan. Jordy is te langzaam, hij loopt achter de gegevens aan. Jordy is te langzaam, hij wandelt achter de feiten aan. 10. Toen Koen Anouk voor de derde keer had bedrogen, zette ze er een punt achter. Toen Koen Anouk voor de derde keer had bedrogen, zette ze er een puntje achter. Toen Koen Anouk voor de derde keer had bedrogen, plaatste ze er een punt achter. 11. In de decembermaand moet ik altijd op een houtje bijten. In de decembermaand moet ik altijd op een stokje bijten. In de decembermaand moet ik altijd op een houtje kauwen. 12. Je opstel wordt zo veel te lang, je moet er een eind aan breien. Je opstel wordt zo veel te lang, je moet er een slot aan breien. Je opstel wordt zo veel te lang, je moet er een eind aan vastbreien. 13. Dirk mag van zijn vrouw niet veel voor zichzelf doen, hij zit onder de plak. Dirk mag van zijn vrouw niet veel voor zichzelf doen, hij zit onder haar plak. Dirk mag van zijn vrouw niet veel voor zichzelf doen, hij is onder de plak. 14. Fred kon veel van de kinderen verdragen, maar uiteindelijk schoot hij uit zijn slof. Fred kon veel van de kinderen verdragen, maar uiteindelijk schoot hij uit zijn sloffen. Fred kon veel van de kinderen verdragen, maar uiteindelijk vloog uit hij zijn slof. 15. Het werk van David is eindelijk af. Dagenlang werkte hij zich in het zweet. Het werk van David is eindelijk af. Dagenlang werkte hij zich in zijn zweet. Het werk van David is eindelijk af. Dagenlang zwoegde hij zich in het zweet. 16. Je moet je eigen fouten inzien, je kunt niet alles op het bord van een ander schuiven. Je moet je eigen fouten inzien, je kunt niet alles op het bordje van een ander schuiven. Je moet je eigen fouten inzien, je kunt niet alles op het bord van een ander leggen. 17. Ik kan er eigenlijk niet zo goed tegen dat Marc altijd zo met de deur in huis valt. Ik kan er eigenlijk niet zo goed tegen dat Marc altijd zo met de deur in het huis valt. Ik kan er eigenlijk niet zo goed tegen dat Marc altijd zo met de deur het huis invalt. 33
18. Mijn huisgenoot kwam vannacht laat thuis, die had te diep in het glaasje gekeken. Mijn huisgenoot kwam vannacht laat thuis, die had te diep in het glas gekeken. Mijn huisgenoot kwam vannacht laat thuis, die had te diep in het glaasje geloerd. 19. Als je naar Zuid-Afrika gaat, kun je je ogen goed de kost geven. Als je naar Zuid-Afrika gaat, kun je de ogen goed de kost geven. Als je naar Zuid-Afrika gaat, kun je je ogen goed de kost bieden. 20. De president kan tevreden zijn, bij de laatste verkiezingen trok hij aan het langste eind. De president kan tevreden zijn, bij de laatste verkiezingen trok hij aan het langere eind. De president kan tevreden zijn, bij de laatste verkiezingen rukte hij aan het langste eind. 21. Peter houdt niet van vakanties boeken. Ook deze keer ziet hij er als een berg tegenop. Peter houdt niet van vakanties boeken. Ook deze keer ziet hij er als bergen tegenop. Peter houdt niet van vakanties boeken. Ook deze keer kijkt hij er als een berg tegenop. 22. Over die moeilijke wiskunde sommen breek ik me het hoofd. Over die moeilijke wiskunde sommen breek ik mijn hoofd. Over die moeilijke wiskunde sommen breek ik me het hoofd kapot. 23. Ik hoef me geen zorgen te maken, mijn buurvrouw houdt een oogje in het zeil. Ik hoef me geen zorgen te maken, mijn buurvrouw houdt een oog in het zeil. Ik hoef me geen zorgen te maken, mijn buurvrouw behoudt een oogje in het zeil. 24. Als je die baan echt wilt hebben, zal ik wel eens een balletje opgooien. Als je die baan echt wilt hebben, zal ik wel eens een bal opgooien. Als je die baan echt wilt hebben, zal ik wel eens een balletje omhoog gooien. 25. Wilco is er goed in om iedereen de stuipen op het lijf te jagen. Wilco is er goed in om iedereen de stuipen op het lichaam te jagen. Wilco is er goed in om iedereen de stuipen op het lijf te bezorgen.
34
26. Na jaren van oplichting is de crimineel eindelijk door de mand gevallen. Na jaren van oplichting is de crimineel eindelijk door het mandje gevallen. Na jaren van oplichting is de crimineel eindelijk door de mand heen gevallen. 27. Nadat hij die blunder gemaakt heeft, kan hij de klus wel op zijn buik schrijven. Nadat hij die blunder gemaakt heeft, kan hij de klus wel op zijn buikje schrijven. Nadat hij die blunder gemaakt heeft, kan hij de klus wel op zijn buik noteren. 28. Waarom zeg je dat nu ineens? Dit komt een beetje uit de lucht vallen. Waarom zeg je dat nu ineens? Dit komt een beetje uit de hemel vallen. Waarom zeg je dat nu ineens? Dit komt een beetje uit de lucht gevallen. 29. Masha moet haar opstandige zoon maar eens flink onder handen nemen. Masha moet haar opstandige zoon maar eens flink onder haar handen nemen. Masha moet haar opstandige zoon maar eens flink onder handen pakken. 30. Ik snap niets van die jongen. Hij heeft haar als een baksteen laten vallen. Ik snap niets van die jongen. Hij heeft haar als een steen laten vallen. Ik snap niets van die jongen. Hij heeft haar als een baksteen laten zinken. 31. Op een dag is het tijd dat mijn zoon het stokje overneemt. Op een dag is het tijd dat mijn zoon de stok overneemt. Op een dag is het tijd dat mijn zoon het stokje over pakt. 32. Daniël heeft het goed voor elkaar, die zit op rozen. Daniël heeft het goed voor elkaar, die zit op rozenblaadjes. Daniël heeft het goed voor elkaar, die staat op rozen. 33. Vivian heeft het goed voor elkaar, ze zwemt in het geld! Vivian heeft het goed voor elkaar, ze zwemt in geld! Vivian heeft het goed voor elkaar, ze drijft in het geld! 34. Suzanne heeft eigenlijk geen eigen mening, ze waait met alle winden mee. Suzanne heeft eigenlijk geen eigen mening, ze waait met winden mee. Suzanne heeft eigenlijk geen eigen mening, ze draait met alle winden mee. 35
35. Eric heeft zijn studie nooit zo belangrijk gevonden. Hij gooit er met de pet naar. Eric heeft zijn studie nooit zo belangrijk gevonden. Hij gooit er met het petje naar. Eric heeft zijn studie nooit zo belangrijk gevonden. Hij smijt er met de pet naar. 36. Vincent en Patrick kun je niet vertrouwen; die spelen onder een hoedje. Vincent en Patrick kun je niet vertrouwen; die spelen onder een hoed. Vincent en Patrick kun je niet vertrouwen, die rommelen onder een hoedje.
36
Bijlage 2 Rangorde items op basis van z-scores uit de beoordelingstaak Item
z-score
3
-0.5492
6
-0.2593
32
-0.2389
22
-0.2345
9
-0.1917
20
-0.1842
13
-0.1347
34
-0.1207
15
-0.1009
36
-0.0749
27
-0.0557
12
-0.0493
29
-0.0408
25
-0.0261
5
-0.0225
4
-0.0190
21
-0.0044
8
0.0026
1
0.0243
10
0.0256
24
0.0335
11
0.0457
31
0.0544
14
0.0632
2
0.0699
35
0.0804
16
0.1038
26
0.1164
30
0.1473
33
0.1630
19
0.1880
7
0.2249
28
0.2646
23
0.2731
18
0.3191
17
0.4847
37