De beleving van de achterstandswijk Een onderzoek naar de beleving van Vogelaarwijk Overdie in Alkmaar door de ogen van beleidsmakers, professionals en bewoners
Naam student: Lotte Kaaij Studentnummer: 5736609 Vak: Bacheloronderzoeksgroep stadssociologie Docent: Ineke Teijmant Tweede beoordelaar: Marianne van Bochove Datum: 19 juni 2013 Emailadres:
[email protected]
Universiteit van Amsterdam
FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Afdeling Sociologie en Antropologie
Inhoudsopgave 1. Voorwoord ...............................................................................................................................3
2. Inleiding: terugkijken op 6 jaar Vogelen ..............................................................................4
3. Prachtwijken en krachtwijken: een hernieuwde focus voor leefbaarheid in wijken .......6 4. Overdie: een multiculturele wijk ..........................................................................................8 5. Prachtwijken en krachtwijken: een theoretisch kader van een beleidsdiscourse .............9 5.1.
Het stigmatiserend effect van de achterstandswijk.......................................................9
5.2.
De nadelige gevolgen van wonen in een achterstandswijk ..........................................9
5.3.
Diverse visies op integratie ..........................................................................................10
5.4.
Een probleem wat ‘genormaliseerd’ moet worden? .....................................................14
5.5.
Bepaalt het probleem het beleid, of het beleid het probleem (en de beleving ervan?).15
5.6.
‘Wij versus zij’, een klassiek discourse........................................................................16
5.7.
Urban revanchism: ‘taking back the city’ ....................................................................16
5.8.
Conclusie ......................................................................................................................18
6. Methodologische verantwoording .........................................................................................20
7. Probleem? Welk (en wiens) probleem? ................................................................................27 7.1.
Beleving van de Vogelaarwijk Overdie ........................................................................27
7.2.
Probleemdefinitie van de wijk Overdie ........................................................................28
7.3.
Twee zijden van de dubbele medaille ...........................................................................29
7.4.
Sociale problemen? Wie bepaalt dat eigenlijk? ............................................................31
7.5.
Wie heeft de definitiemacht? ........................................................................................32
7.6.
Een Broër-effect? ..........................................................................................................33
7.7.
Normaliserende discourse ............................................................................................34
7.8.
Evaluatie van het beleid: fysiek prima, sociaal gezien minder ....................................36
8. Wij een probleem? Echt niet! ................................................................................................37
8.1.
Reacties van bewoners op het dominante discourse: de kritische bewoner .................37
8.2.
Revanchisme of integratie-moeheid? ...........................................................................43
8.3.
Evaluatie van het beleid: wat betreft de fysieke uitstraling van de buurt en de kwaliteit van de woningen helemaal tevreden ................................................................................44
9. Conclusie .................................................................................................................................47
10. Literatuurlijst .......................................................................................................................51
11. Bijlagen .................................................................................................................................53
Voorwoord Voor u ligt de scriptie die dient ter afsluiting van mijn bachelor sociologie. Ik heb met veel enthousiasme gewerkt aan deze scriptie en ik hoop dat u hem met plezier zult lezen. Deze scriptie zou niet mogelijk zijn geweest zonder de hulp van mijn scriptiebegeleider Ineke Teijmant. Haar expertise op het terrein van deze scriptie en haar betrokken begeleiding hebben mij door deze scriptie geholpen. Zonder haar was deze scriptie niet mogelijk geweest. Mijn tweede beoordelaar, Marianne van Bochove wil ik ook zeer bedanken. Haar bemoedigende woorden en positieve inbreng zorgde er voor dat mijn scriptie een goede start kon maken.
Ook wil ik mijn participanten bedanken voor hun openhartigheid en de tijd die zij beschikbaar hebben gesteld om mij te helpen bij mijn scriptie. Zeer veel dank hiervoor. De interviews met hen heeft mij een kijkje gegeven in hun belevingswereld en het deed mij goed dat zij de moeite wilden nemen om mij te helpen.
Als laatste wil ik mijn peergroup-genoten Adrienne van Kesteren en Hanan Nouri bedanken voor hun steun en kritische blik. Doordat de afstudeergroep zo'n leuke groep was, werd het afstuderen een stuk minder zwaar.
Ik wens u veel plezier toe tijdens het lezen van mijn scriptie.
Lotte Kaaij,
Amsterdam, 6 juni 2013.
Inleiding ‘Nauwelijks verbetering in Vogelaarwijken’, zo luidt de kop van een artikel op de website van BNR nieuwsradio, een radiozender die de actualiteiten in Nederland bijhoudt (Hurks, 2012). Dit zou blijken uit het rapport ‘Statusontwikkeling van wijken in Nederland’ van het Sociaal Cultureel Planbureau van 26 november 2012. Aandachtswijken blijven een zeer laag statusniveau houden, ondanks een lichte stijging van de status tussen 2006 en 2010 (SCP, 2012). Een rapport van de Rijksoverheid, afkomstig van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is juist gematigd positief: er is wel degelijk een bepaalde verbetering opgetreden in de zogenoemde ‘Vogelaarwijken’ van voormalig minister van Wonen, Wijken en Integratie Ella Vogelaar (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2011). Minister Ella Vogelaar, onderdeel van het kabinet Balkenende IV, werd aangesteld met de opdracht om een lijst van achterstandswijken op te stellen, zogenaamde krachtwijken, waar de komende 10 jaar geld van woningcorporaties in zou worden gestopt om deze wijken op allerlei terreinen te verbeteren. Zij publiceerde op 22 maart 2007 een lijst met 40 wijken, de 40 wijken van Vogelaar, die op basis van een 18-tal criteria ‘uitverkozen zijn’ tot 40 meest achtergestelde wijken van Nederland (VROM, 2007). Er is veel kritiek geweest op de lijst en op de effecten van de lijst: de lijst zelf zou niet goed zijn samengesteld dan wel het publiceren van de lijst met 40 achterstandswijken zou perverse effecten hebben en de stigmatisering van de genoemde wijken verergeren. Toch ging het plan van de minister zonder portefeuille door en overal in Nederland werden in de aangewezen wijken plannen ontwikkeld om de leefbaarheid in deze aandachtswijken te verbeteren. Zoals gezegd zijn er zo op het eerste oog wisselende resultaten geboekt met deze plannen. De wijk Overdie in Alkmaar wordt in het rapport 'Leefbaarheid in Balans' genoemd als een van de wijken die bij wijze van uitzondering wel een verbetering laat zien op de leefbaarheidsindex (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2011). Kwantitatief onderzoek zoals uitgevoerd in de 2 hierboven genoemde rapporten van het SCP en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan mogelijk een inzicht geven in een eventueel succes of falen van beleid. Dergelijk onderzoek gaat echter voorbij aan de subjectieve beleving van beleid op micro niveau. Deze kan namelijk heel anders zijn dan datgene wat in statistische gegevens is te vangen. Dit onderzoek zoomt daarom in op 1 van de Vogelaarwijken van minister Vogelaar en richt zich op de onderzoeksvraag:
'Hoe is de beleving van het Vogelaarbeleid in de wijk Overdie (Alkmaar) door de ogen van beleidsmakers, professionals en bewoners die te maken hebben of wonen in de wijk Overdie?'
Deelvragen bij deze onderzoeksvraag zijn: 'In hoeverre verschilt de beleving van het Vogelaarbeleid in de wijk Overdie in Alkmaar door beleidsmakers en professionals met die van de bewoners?' 'In hoeverre hebben zij, de beleidsmakers, professionals en de bewoners, iets gemerkt van veranderingen in de wijk Overdie in de afgelopen 6 jaar?' 'Hoe gaan bewoners om met het feit dat zij in een aangewezen 'krachtwijk' wonen? 'Wie heeft in de beleving van de participanten de definitiemacht gehad in het aanwijzen van de wijk Overdie als Vogelaarwijk'? 'Hoe kijken de participanten überhaupt aan tegen het Vogelaarbeleid, wat aandacht vroeg voor toenemende sociaaleconomische achterstanden in bepaalde specifieke wijken?' 'In hoeverre is er sprake van een revanchistisch discourse bij de bewoners van de wijk Overdie in Alkmaar?'
Hiermee probeer ik aandacht te hebben voor de subjectieve beleving van beleid. Een dergelijke benadering kan een andere blik geven op het Vogelaarbeleid, doordat het niet cijfers als maatstaf neemt, maar de persoonlijke verhalen en betekenisgeving van de mensen zelf. Deze persoonlijke verhalen zijn moeilijk in cijfers te vatten en daarom is het belangrijk om ook een kwalitatief onderzoek naar de beleving van het Vogelaarbeleid uit te voeren. Dit kan dienen als aanvulling op het reeds bestaand kwantitatief onderzoek. Bovendien worden ervaringen van beleidsmakers/professionals en bewoners met elkaar vergeleken. In hoeverre komt hun beleving overeen, dan wel is hun beleving anders? Ook dit is een vraag die beantwoordt wordt in dit onderzoek. Zo wordt een beeld geschetst van hoe het Vogelaarbeleid in een 'succesvolle' wijk is beleefd, door de ogen van beleidsmakers, professionals en bewoners.
Prachtwijken en krachtwijken: een hernieuwde focus voor leefbaarheid in wijken Met het kabinet Balkenende IV kwam er een hernieuwde focus op wijkenproblematiek. Minister Ella Vogelaar van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd aangewezen om een nieuw project te starten waarbij de dreigende ‘verloedering’ van wijken werd aangepakt. Er werden 40 wijken geselecteerd die de noemer ‘Vogelaarwijk’ kregen. Vanwege de slechte connotatie die gepaard ging met deze term werd dat als snel ‘krachtwijk’ en ‘prachtwijk’. Minister Vogelaar stelde een actieplan op, het ‘Actieplan Krachtwijken’, waarin zeer nauwkeurig werd beschreven op welke vlakken de geselecteerde wijken nog tekort schoten (VROM, 2007). De centrale doelstelling van het Vogelaarbeleid was, zoals beschreven in het Actieplan Krachtwijken: “De centrale doelstelling van dit Actieplan Krachtwijken is om - samen met alle betrokkenen – de 40 wijken om te vormen tot wijken waar mensen kansen hebben en weer graag wonen. Het resultaat moet zijn, dat deze wijken in 8-10 jaar weer vitale, woon-, werk-, leer- en leefomgevingen zijn waar het prettig is om in te wonen en waarin mensen betrokken zijn bij de samenleving, een perspectief hebben op sociale stijging en participeren op de arbeidsmarkt en waar mensen met uiteenlopende etnische en levensbeschouwelijke achtergronden de bereidheid hebben om elkaar als mede-eigenaren van de wijk of de buurt te accepteren. (VROM, 2007)” (Actieplan Krachtwijken)
In dit Actieplan wordt de dreigende achteruitgang van deze wijken gekoppeld aan een hoog percentage niet-Westerse allochtonen die woonachtig zijn in deze wijken: “In 40 wijken1 in 18 Nederlandse gemeenten blijft de kwaliteit van de leefomgeving door een cumulatie van problemen flink achter bij die van andere wijken in de stad. Complexe maatschappelijke problemen als schooluitval, een verloederde en eenzijdige woon- en leefomgeving met weinig mogelijkheden voor sociale contacten, hoge (jeugd)werkloosheid, een gebrekkige inburgering van nieuwkomers en achterblijvende emancipatie en participatie van vooral niet-westerse vrouwen, weinig werkgelegenheid in de buurt, ontoereikende jeugdzorg, gezondheidsachterstanden, criminaliteit en gevoelens van onveiligheid, en het ontbreken van relevante sociale netwerken en contacten, komen in deze wijken veelvuldig en naast elkaar voor. De problemen staan niet op zichzelf; de hardnekkigheid van de problematiek is vooral gelegen in de cumulatie van al deze problemen (VROM, 2007).
Veel wijken hebben een oververtegenwoordiging van huishoudens, die in een maatschappelijke achterstandspositie verkeren. Het zijn voor het merendeel ook wijken met een onevenredig hoog aandeel niet-westerse allochtonen. Gebrek aan relevante competenties en weinig perspectief op werk in deze wijken zorgen ervoor dat deze groepen steeds minder deel nemen aan de Nederlandse samenleving, wat in sommige gevallen gepaard gaat met wrok tegen die samenleving. (VROM, 2007)” (Actieplan Krachtwijken)
Kenmerkend aan de 40 wijken is dus dat er dreiging of angst bestond dat de wijken af zouden glijden. Ook kenmerkend is dat er een meervoudige problematiek zou zijn die, wanneer bij elkaar opgeteld, tot segregatie van sociaal zwakkere groepen zou kunnen leiden (VROM, 2007). Er wordt een angst geuit dat de segregatie van met name niet-westerse allochtonen in bepaalde wijken zou leiden tot ‘minder deelname aan de Nederlandse samenleving’ (VROM, 2007). Dit zou een coherente sociale samenleving in de weg staan (VROM, 2007). De 18 criteria op basis waarvan de 40 wijken van Vogelaar zijn geselecteerd zijn te vinden in de bijlage van dit verslag.
Overdie: een multiculturele wijk In Alkmaar woonden in 2012 in totaal 94.273 inwoners. Van dit totaal aantal inwoners wonen 7.356 mensen in de wijk Overdie. Dat is dus slechts 7,8% van het totaal aantal inwoners van Alkmaar. In de wijk Overdie wonen in totaal 2.598 inwoners van niet-Westerse allochtone afkomst. Dat betekent dat 35,3% van de inwoners in Overdie van niet-Westerse allochtone afkomst is. Dat is een aanzienlijk hoger percentage niet-Westerse allochtonen in vergelijking met de andere wijken in de gemeente Alkmaar. De enige wijk die qua aantallen dichtbij komt is de wijk de Mare, waarbij 12,8% van de bewoners niet-Westers allochtoon is (CBS.nl, 2013).
(CBS.nl, 2013)
Meer dan de helft van de bewoners is in 2008 laagopgeleid en slechts de helft van de bewoners werkt meer dan 12 uur per week (NICIS Institute, 2013). Zowel autochtone als allochtone kinderen in de wijk Overdie hebben te maken met taalachterstanden. Volgens het NICIS Instituut wordt de wijk Overdie verder gekenmerkt door verouderde woningen (NICIS Institute, 2013). De doorstroom van bewoners is volgens hen groot (NICIS Institute, 2013). De kansarme gezinnen blijven echter achter en door de grote verloop van bewoners is er volgens het NICIS Instituut hierdoor een gebrek aan sociale cohesie (NICIS Institute, 2013). In de wijk Overdie wonen ten slotte volgens het NICIS Instituut veel gezinnen die te maken hebben met verschillende problemen, zoals bijvoorbeeld een combinatie van relatieproblemen en werkeloosheid (NICIS Institute, 2013).
Krachtwijken en prachtwijken: een theoretisch kader van een beleidsdiscourse Het stigmatiserend effect van de achterstandswijk Wonen in een achterstandswijk kan een stigmatiserend effect hebben op de mensen die er in wonen. De meest bekende studie naar dit stigmatiserend effect is gedaan door de Franse socioloog Loïc Wacquant (Wacquant, 1993). In zijn vergelijkende studie van Franse en Amerikaanse achterstandswijken, zogenaamde ghetto's en banlieue’s, komt naar voren dat zowel in de Amerikaanse ghetto's als in de Franse banlieue’s een sterk stigmatiserend effect als gevolg van het leven in een dergelijke wijk wordt ervaren (Wacquant, 1993). Mensen geven te kennen dat ze zich schamen voor het wonen in een dergelijke wijk en dat zij hierdoor bijvoorbeeld moeilijker aan werk kunnen komen. Het heeft een negatief effect op het zelfbeeld (Wacquant, 1993). Mensen die wonen in een achterstandswijk kunnen vervolgens manieren gaan vinden om ermee om te gaan dat ze in een dergelijke wijk wonen. Zo hebben een aantal jongens in de studie van Wacquant bijvoorbeeld de oplossing gevonden dat ze zich buiten de wijk op laten halen voor school (Wacquant, 1993).
De nadelige gevolgen van wonen in een achterstandswijk Binnen achterstandswijken over de hele wereld is er sprake van lange termijn werkeloosheid onder de bevolking. Bovendien is er accumulatie van meerdere deprivaties binnen huishoudens en buurten, zijn er gebrekkige sociale banden tussen mensen en is er als laatste ook nog eens een gebrek aan vormen van sociale zekerheid en publieke hulp bij het tegengaan van de moeilijkheden en isolatie als gevolg van het wonen in een dergelijke ghetto (Wacquant, 1993). Uit onderzoek is bekend dat bepaalde groepen immigranten de neiging hebben om zich als een 'enclave' in een nieuwe stad te vestigen. Dit levert een bepaalde geborgenheid op, maar ook voordelen op het gebied van sociaal en economisch kapitaal (Mushaben, 2006; Portes & Manning, 1986). Er is bekend dat bepaalde groepen immigranten, bijvoorbeeld Turkse immigranten, succesvol zijn in het creëren van sociale steun binnen de gemeenschap. Binnen voor hen vreemde landen zijn zij al snel vrij succesvol in het creëren van migrantenondernemingen waar zij mensen met eenzelfde achtergrond laten werken (Mushaben, 2006; Portes & Manning, 1986). Dergelijke migrantenondernemingen bieden nieuwkomers mogelijkheden om zonder verblijfsvergunning toch snel te integreren. Door de migrantenondernemingen komen zij snel aan een (zwarte) baan waardoor zij een vast bestaan kunnen opbouwen en sneller de taal en cultuur
leren. Een nadeel is echter dat nieuwkomers met een dergelijke baan het risico lopen geëxploiteerd te worden door de al reeds gevestigde Allochtoonse ondernemers (Mushaben, 2006; Portes & Manning, 1986). Doordat mensen met een soortgelijke afkomst samenwonen in clusters ontstaat echter het risico of de angst dat deze mensen niet, of minder snel integreren (Uitermark & Duyvendak, 2008). Er zitten dus ook vermeende nadelen aan enclave-vorming onder migranten (Portes & Manning, 1986). Doordat zij niet in contact zouden komen met de dominante cultuur, de Nederlanders, zouden zij mogelijkheden missen om te leren 'wat het is om Nederlander te zijn', zo is hierbij de aanname (Portes & Manning, 1986; Uitermark & Duyvendak, 2008). Informele economieën van etnische groeperingen in de vorm van een 'immigrant enclave' hebben sowieso de neiging om afzonderlijk te opereren buiten de formele economie van de dominante cultuur, waardoor zij mogelijk minder kennis van deze economie ontwikkelen en wellicht negatief gepercipieerd worden door de dominante cultuur in een maatschappij (Portes & Manning, 1986). Dit negatieve effect van wonen in een 'immigrant enclave' wordt doorgetrokken naar de kinderen die in een dergelijke buurt wonen. Binnen achterstandswijken in Nederland zijn er vaak scholen met overwegend kinderen van niet-Westerse allochtone achtergrond, zogenaamde 'zwarte scholen' (Karsten et al., 2003). Op dit soort scholen is het merendeel van de kinderen van niet-westerse allochtone afkomst. Kinderen op zwarte scholen zouden minder in contact komen met autochtone kinderen en hierdoor kansen missen om de taal en cultuur van de dominante cultuur over te nemen (Karsten et al., 2003). Hierdoor zouden zij weer sociaaleconomische achterstanden op kunnen lopen met betrekking tot werk en inkomen in hun latere leven, waardoor de achterstanden van hun ouders gereproduceerd worden (Karsten et al., 2003; Paulle, 2005). Deze zogenaamde contacthypothese die o.a. aan de grondslag ligt van het Vogelaarbeleid, is echter omstreden, en dus is het niet per se vast te stellen dat meer contact met de autochtone bevolking binnen de buurt en op scholen tot meer integratie zal leiden (Musterd, 2003). Het idee is echter zo dominant dat veel woningcorporaties 'social mixing' toepassen. Dit houdt in dat bijvoorbeeld koopwoningen met huurwoningen worden gecombineerd in op de stapel liggende nieuwbouwprojecten, in de hoop de diversiteit in wijken te vergroten. De onderliggende gedachte hierbij is dat een 'gemengde buurt' zal leiden tot meer tolerantie en integratie tussen mensen (Musterd, 2003).
Diverse visies op integratie Het denken over migranten en etnische groeperingen in Nederland heeft een ontwikkeling doorgemaakt. Nederland is al van oudsher een land geweest waar migranten uit andere landen
worden opgenomen in de Nederlandse samenleving. De afgelopen decennia is de komst van nietWesterse migranten echter geproblematiseerd. Migranten worden sinds relatief kort als 'probleem' gezien (Van Meeteren, 2005). Masja van Meeteren heeft een studie gedaan naar de veranderingen in discourse van het concept 'integratie' en zij heeft op zeer gedetailleerde wijze blootgelegd hoe in korte tijd het praten, denken en schrijven over integratie compleet is omgeslagen (Van Meeteren, 2005). Reeds in de jaren '80 stond integratie van minderheden op de politieke agenda. In het begin van de discourse rondom de huidige term 'integratie' werd echter eerst over termen als 'culturele verrijking' en 'emancipatie' gesproken. De ondersteuning vanuit de overheid richtte zich vooral op het emanciperen van etnische minderheden in Nederland. Praktisch hield dit in dat zij hulp moesten krijgen om succesvol deel te kunnen nemen op de arbeidsmarkt (Van Meeteren, 2005). Van bemoeienis met culturele aangelegenheden was aanvankelijk vrijwel geen sprake. Als hier al over gesproken werd, was dat in termen van de autochtone bevolking die etnische minderheden zou discrimineren, hetgeen volgens de overheid tegengegaan moest worden. De immigranten moesten de ruimte krijgen om hun culturele identiteit te kunnen beleven, maar dit was verder een private aangelegenheid waar de overheid geen zorg in had. Daar moesten migranten zelf maar invulling aan geven. Het was slechts de taak van de overheid om sociaaleconomische achterstanden weg te werken waardoor migranten volledig konden participeren op de arbeidsmarkt (Van Meeteren, 2005).
'Het multiculturele drama' Een omslagpunt in de discussie rond integratie was het artikel van de socioloog Paul Scheffer met als titel 'Het multiculturele drama' wat in het NRC Handelsblad verscheen op 29 januari 2000 (NRC.nl, 2000). Hierin stelde Paul Scheffer een maatschappelijk probleem aan de orde, volgens hem was er veel onzekerheid over hoe om te gaan met andere culturen in Nederland en hij vroeg zich af of het koesteren van de eigen identiteit wel samenging met emancipatie (Van Meeteren, 2005). Hij waarschuwt voor nieuwe sociale ongelijkheid in de Nederlandse maatschappij: het ontstaan van een etnische onderklasse die wat betreft taalvaardigheid en opleiding achterblijft bij hun autochtone soortgelijken. De toestroom van niet-westerse migranten met problematische achtergrond was volgens hem te groot, en hij vreesde dat de Nederlandse overheid deze toestroom niet van een goede begeleiding zou kunnen voorzien (NRC.nl, 2000). Hij verklaart de passiviteit van de Nederlandse overheid door te zeggen dat er een vertrouwen is 'dat het allemaal wel goed komt'. De integratieproblemen zullen vanzelf wel recht trekken. De aard van de huidige migratie staat echter in het niets bij eerdere sociale tegenstellingen die Nederland
eerder heeft overwonnen. Het vereist een aparte urgente aanpak die specifiek gericht is op deze nieuwe groep Nederlanders (Van Meeteren, 2005; NRC.nl, 2000). Aanvankelijk reageren politieke partijen nog niet zo op het artikel van Paul Scheffer, maar het CDA verandert op basis van het artikel hun koers. Volgens van Meeteren ontstond er hier een essentialistisch cultuurbegrip, cultuur werd als oorzaak voor problemen gezien, en er werd hiermee afstand gedaan van de multiculturele samenleving. De cultuur van de nieuwe migranten werd vanaf nu als een probleem gezien (Van Meeteren, 2005; NRC.nl, 2000). In haar onderzoek wijst van Meeteren er op dat deze aandacht voor een 'afwijkende cultuur' van nieuwkomers er al eerder was vanuit (extreem)rechtse partijen. Deze partijen werden echter al snel in de taboesfeer getrokken waardoor praten over falende integratie lang niet mogelijk was. Wie dat wel deed werd al snel als 'racistisch' bestempeld en het debat werd in een moralistisch vaarwater getrokken van wat 'goed' en 'fout' was (Van Meeteren, 2005). Tolerantie jegens minderheden was de norm. De discussie die Bolkestijn probeerde aan te zwengelen over het onderwerp was dan ook niet gewenst. Bolkestijn vertrok, CD verdween ook van het toneel en de strijd leek in het voordeel van 'het goede' beslecht. Tot de eeuwwisseling mocht er slechts fluisterend over problemen met allochtonen gesproken worden (Van Meeteren, 2005). Dit veranderde met het artikel van Paul Scheffer. Ook Pim Fortuyn zwengelde de discussie aan. De tactiek was om met name Pim Fortuyn te diskwalificeren. Bolkestijn zelf noemde Pim Fortuyn de 'Emile Ratelband' van de politiek. Ook werden er vergelijkingen met Hitler en Himmler getrokken. Het was deze keer echter niet mogelijk om deze partij uit de Tweede Kamer te houden. Nog niet eerder had een partij met dergelijke integratie-kritische denkbeelden een dergelijk succes behaald als Pim Fortuyn met de LPF. Uit onderzoek bleek dat mensen vooral op hem stemden vanwege zijn denkbeelden over moslims (Van Meeteren, 2005). Vanaf 2003 blijven partijen in woorden een positieve toon richting minderheden houden, maar wijken hun voorstellen en acties enigszins af van deze toon. Er wordt een individualistischer integratieconcept aangehouden waarbij er plichten worden verbonden aan het zich vestigen in Nederland. De allochtoon is nu een individu die zich aan bepaalde rechten en plichten moet houden als hij als volwaardig Nederlands burger wilt worden gezien. Ook is er, met uitzondering van GroenLinks, een algemene consensus dat de integratie 'mislukt' is (Van Meeteren, 2005).
Het kabinet op de strafstoel De discourse wordt gekenmerkt door een hoge mate van zelfreflexiviteit waarbij er negatief wordt teruggekeken op het verleden. Zowel het beleid als debat in het verleden met betrekking tot integratie wordt negatief afgespiegeld, het is een 'fout' die nooit meer moet worden gemaakt. Personen die zich nog bedienen met taaluitingen uit het vorige discourse worden als 'naïef' betiteld
(Van Meeteren, 2005). Het integratie-discourse krijgt een verplichtend karakter waarbij beide partijen, zowel autochtonen als allochtonen zich moeten inzetten en aan bepaalde plichten moeten voldoen. Integratie wordt gezien als middel om het doel, een sterke samenleving, te kunnen bereiken. De verplichtende aard van integratie komt ditmaal vooral bij de allochtonen te liggen, die in meer en meer mate moeten voldoen aan bepaalde verplichtingen om succesvol te worden opgenomen in de Nederlandse gemeenschap. De maatregelen krijgen zo een repressief karakter (Van Meeteren, 2005). In korte tijd is zo de discourse rondom integratie verhard. Populair taalgebruik in de trant van 'We pikken het niet meer' wordt steeds meer gebruikelijk. Assimilatie is een 'vies woord' maar de inhoud van de term 'integratie' begint hier wel steeds meer op te lijken als men kijkt wat feitelijk met integratie wordt bedoeld. Er ontstaat een no-nonsense discourse waarbij uitingen van assimilatische aard niet meer 'not-done' zijn. Een discourse waarbij men de samenleving het idee wilt geven dat 'het beestje bij de naam genoemd wordt' en de bevolking serieus wordt genomen (Van Meeteren, 2005).
De allochtoon als een op zich zelf staand 'probleem' Allochtonen worden nu een 'zelfstandig probleem', een op zichzelf staand probleem die puur vanwege het zijn van een allochtoon, een 'probleem' zijn. Een vergelijking met het concept 'bare life' van Agamben valt hierbij te trekken. Agamben gebruikt 'bare life' als term om te beschrijven hoe mensen puur vanwege het feit dat ze als zodanig geboren zijn, buiten de samenleving worden geplaatst waardoor zij een 'andere behandeling' kunnen krijgen (Van Meeteren, 2005). Het zijn van een allochtoon brengt sociale problemen met zich mee waar de samenleving 'last' van heeft waardoor het politieke aandacht verdiend. Er wordt gepoogd om de succesvolle gevallen te zien binnen de Allochtoonse gemeenschap, echter wordt hier al snel aan toegevoegd dat het merendeel percentueel gezien voor diverse sociale problemen zorgt op het gebied van bijvoorbeeld criminaliteit en onderwijs. Allochtonen bevinden zich zo altijd weer op de 'verkeerde lijstjes' (Van Meeteren, 2005). Er komt de nadruk te liggen op een 'culturele kloof' tussen niet-westerse allochtonen en autochtonen. Dit wordt steeds meer als de oorzaak gezien van het integratieprobleem. Er zou een zogenaamde 'clash of the civilizations' zijn waarbij culturen van oudsher al in strijd zijn met elkaar op het gebied van religie en cultuur (Huntington, 1993). Een fatalisme ligt op de loer waarbij problemen steeds meer en meer onoverkomelijk lijken te zijn (Van Meeteren, 2005). Cultuur ligt immers diep geworteld in de mens en is dus veel minder makkelijk te veranderen dan bijvoorbeeld taalachterstanden, discriminatie en/of onderwijsachterstanden. Allochtonen worden het
middelpunt van negatieve beeldvorming (Van Meeteren, 2005). In onderstaand citaat wordt duidelijk dat deze negatieve beeldvorming, die zo langzamerhand een stigma wordt, gerelateerd wordt aan ruimtelijke omgevingen:
Bovendien is er een aantal ernstige problemen dat zich concentreert en dus zeer heftig manifesteert bij bepaalde groepen, in bepaalde wijken en op bepaalde scholen. Ook constateren wij dat de overlast die door een kleine groep veroorzaakt kan worden (denk aan groepen jongeren van Marokkaanse afkomst in AmsterdamWest of Rotterdam-Centrum en groepen jonge Antillianen in Den Helder) disproportioneel groot kan zijn en de beeldvorming over een hele gemeenschap, waarvan de overgrote meerderheid als volstrekt normaal burger in onze samenleving leeft, negatief beïnvloedt (PvdA 2004, geciteerd door Van Meeteren, 2005).
Het beeld van kleine, overlastgevende Marokkaanse jongerengroepen wordt gevestigd, mede doordat deze groepen door PowNews en Prem Radhakishun negatief in beeld komen op de televisie. Mensen thuis zien zo hoe met name jonge niet-westerse jongens van op het oog Marokkaanse of Turkse afkomst autochtone Nederlanders bejegenen. Dit vestigt het beeld van een acuut probleem wat zogenaamd 'te lang genegeerd is' (van Meeteren, 2005).
Een probleem wat 'genormaliseerd' moet worden? Nu er een redelijke consensus bestaat over de probleemdefinitie dat een bepaalde groep nietWesterse allochtonen voor meer dan gemiddelde overlast zorgt, zijn allerlei maatschappelijke instanties in actie gekomen om dit 'probleem' aan te pakken (van Meeteren, 2005; Uitermark & Duyvendak, 2008). Sociologen hebben, onder de indruk van de Tweede Wereldoorlog en zijn geweldsexcessen, veel geschreven over de macht die de staat heeft over mensen (Ritzer, 2012). Macht die in de vorm van overmatige bureaucratie, waarbij mensen worden ontmenselijkt, kan leiden tot stelselmatige onderdrukking van bepaalde groepen mensen die op basis van hun afkomst, hun 'bare life', worden geclassificeerd als 'probleem' (Ritzer, 2012). Foucault is een van deze denkers. Hij stelde dat welke groepen in de samenleving als 'probleem' worden beschouwd zeer veranderlijk is, en kenmerkend is voor de tijd waarin men op dat moment leeft. Zo beschrijft hij bijvoorbeeld hoe mensen die nu getypeerd worden als 'gek' vroeger nog 'normaal' waren. Andersom kan het ook zijn dat iets wat als gek bestempeld werd, bijvoorbeeld homofilie, opeens onder 'normaal' geschaard wordt (Ritzer, 2012). Foucault ziet in dit proces een invloed van macht op kennis. Degenen die in de samenleving de
macht hebben, bijvoorbeeld de overheid en de beleidsmakers, bepalen welke mensen in de maat lopen en welke mensen 'gecorrigeerd' dienen te worden op basis van hun 'abnormaliteit' of deviantie (Ritzer, 2012). Agamben voegt hier aan toe dat tijdens de Tweede Wereldoorlog, en volgens hem ook tot op de dag van vandaag in bijvoorbeeld Guantanamo Bay, er een gevaarlijke onderdrukking is van de overheid op het individu, waarbij bepaalde groepen in de samenleving worden aangewezen die men legitiem buiten de wet om mag be- of mishandelen. In zijn ogen is de hele samenleving een kamp, waarin toezichthouders (de overheid) in vergaande mate bepalen wie op basis van welke kenmerken een 'andere behandeling' verdient (Ritzer, 2012). Ondanks dat we in Nederland in een liberale democratie wonen bestaat ook hier de kans dat de grenzen van fatsoen en beschaving steeds meer opschuiven. Vandaar ook het aanvankelijke verzet tegen de stigmatisatie van allochtonen en nieuwkomers als zijnde 'problematisch'. Een vergelijking met de Tweede Wereldoorlog en Hitler is niet moeilijk te maken en gelukkig staat deze ervaring nog steeds in ons collectieve geheugen gegrift (Ritzer, 2012). In zekere zin is de status van een allochtone Nederlander verandert van 'normaal' en wellicht zelfs positief wenselijk (vanwege de culturele diversiteit die deze nieuwkomers zouden brengen) naar 'problematisch' en 'onwenselijk'. Vanuit de politiek en de overheid wordt het inmiddels steeds legitiemer om repressieve maatregelen tegen deze groep te treffen, puur omdat zij van 'allochtone afkomst' zijn (Ritzer, 2012).
Bepaalt het probleem het beleid, of het beleid het probleem (en de beleving ervan?) Broër heeft ook beschreven hoe de overheid en de politiek een grote rol spelen in welke mensen en situaties als problematisch worden ervaren. De definitie die zij geven aan dit soort mensen of situaties als zijnde een 'probleem' heeft volgens hem vergaande gevolgen op de mate waarin mensen in de bevolking dergelijke mensen en situaties zelf als probleem gaan ervaren (Broër, 2006). De overheid en de politiek hebben zo een bepaalde definitiemacht. Zij zijn in staat om een dominante discourse te vormen over wat voor probleem er aan de hand is, en hoe dit probleem ervaren dient te worden. De overheid is dus niet responsief op de problemen van de burger, maar de burger reageert juist op de problemen die de overheid voor hen formuleert (Broër, 2006). Met betrekking tot het onderwerp van deze scriptie betekent dit dus dat de overheid en de politiek, mogelijk in reactie op het verkiezingssucces van de populistische partij LPF in 2002, allochtonen en de mislukkende integratie allochtonen steeds meer zijn gaan definiëren als zijnde een probleem, waarbij zij als oorzaken voor dit probleem o.a. aandragen dat bijvoorbeeld groepen allochtone jongen overlast veroorzaken in bepaalde achterstandswijken waardoor mensen zich bedreigd zouden moeten voelen (en dit vervolgens dus ook doen) (Broër, 2006).
Burgers kunnen vervolgens meegaan in deze probleemdefinitie of er tegen in gaan wanneer hen gevraagd wordt naar hun beleving van het beleid. Broër onderscheidt 3 manieren van omgaan met het dominante discourse van de politiek en/of de overheid door burgers die het beleid aangaat: consonantie, dissonantie en autonomie (Broër, 2006). Consonantie bestaat wanneer burgers en/of bewoners klakkeloos het dominante discourse van het beleidsprobleem napraten. Dissonantie bestaat wanneer burgers of bewoners op zijn minst deels tegen het dominante discourse ingaan. Bij autonomie erkennen burgers en/of bewoners niet het dominante discourse van de probleemdefinitie, maar ze doen dit zonder in conflict te gaan met het dominante discourse (Broër, 2006).
'Wij versus zij', een klassieke discourse Binnen de discourse van allochtonenproblematiek en integratie (in wijken) is een 'wij-zij' perspectief een klassieke aangelegenheid (Ritzer, 2012). De socioloog die o.a. populariteit aan dit perspectief heeft gegeven is de socioloog Norbert Elias. Hij beschreef in zijn studie 'Gevestigden en buitenstaanders' hoe mensen van soortgelijke origine en afkomst toch tegenover elkaar kunnen komen te staan in een wijk (Elias, 2005). Een groep van blanke laaggeschoolde Engelse arbeiders kwam wonen in een buurt met reeds gevestigde blanke laaggeschoolde Engelse arbeiders. Dit leverde problemen op, omdat de gevestigde groep Engelsen de nieuwe bewoners niet wilden accepteren. De gevestigde groep Engelsen slaagden er in om hun positie superieur te maken aan de nieuwkomers. Dit deden ze door de hekken te sluiten en zich terug te trekken in hun eigen groepjes. Elias concludeerde dat o.a. het sociale kapitaal, de sociale cohesie binnen de groep gevestigden, doorslaggevend was voor hun dominante positie in de wijk (Elias, 2005). Zij konden onderling meer op elkaar bouwen, vertrouwden elkaar al meer, waardoor zij elkaars hulp konden mobiliseren tegen de nieuwkomers. De nieuwkomers werden geridiculiseerd en gestigmatiseerd: aan hun groep werden negatieve kenmerken als 'lui' en 'dom' toegekend. Er ontstond een collectieve fantasie dat de 'gevestigden' beter waren dan de 'nieuwkomers' ook al was er van een objectief onderscheid geen sprake (Elias, 2005). Een neiging van mensen om nieuwkomers uit te sluiten is dus inherent aan de mens aanwezig, zo lijkt het. We classificeren onszelf, maar ook anderen. We willen zelf graag superieur zijn, of in ieder geval 'normaal', waardoor we in sommige gevallen mensen die anders zijn als 'abnormaal' typeren, om ons zo tegen dergelijke mensen af te zetten (Elias, 2005).
Urban revanchism: 'taking back the city' Een gevolg van dergelijke sociale processen kan zijn dat er een zogenaamd 'revanchistische'
discourse ontstaat, wat inhoudt dat er gesproken wordt in termen van 'buitenlanders die de stad overnemen'. Als oplossing hiervoor wordt aangedragen dat 'men de stad moet terugnemen, de stad (of wijk) die afgepakt is door de zogenaamde buitenlanders' (Uitermark & Duyvendak, 2008). Ook hier is veel over geschreven o.a. over een dergelijk revanchistische discourse in Rotterdam ten tijde van de opkomst van de LPF aldaar (Uitermark & Duyvendak, 2008). Uit het onderzoek van Uitermark & Duyvendak naar het revanchisme in de stad Rotterdam komt naar voren dat het revanchistische discourse in Rotterdam vooral een sterk symbolisch discourse is, maar weinig concreet wordt omgezet in feitelijk beleid (Uitermark & Duyvendak, 2008). Kenmerkend aan de situatie van het revanchistisch discourse in Europese steden is dat er in dergelijke landen, in vergelijking met bijvoorbeeld de Verenigde Staten, een sterke interdependentie is tussen de centrale overheid en lokale overheden (Uitermark & Duyvendak, 2008). Hierdoor kunnen lokale gemeentes bepaald beleid afdwingen die de mogelijkheden bieden om steden te verbeteren en te onderhouden. Lokale politici zijn ook vaak verbonden aan nationale politieke partijen waardoor de lijntjes kort zijn en problemen in steden snel kunnen worden doorgegeven (Uitermark & Duyvendak, 2008). Volgens Uitermark & Duyvendak zorgt de nauwe bebouwing en gedeelde voorzieningen in Nederlandse wijken er bovendien voor dat wanneer er problemen spelen in de wijk wat betreft bijvoorbeeld overlast en criminaliteit, deze gelijk door de hele buurt als urgent worden ervaren (Uitermark & Duyvendak, 2008). Ministers bezoeken Nederlandse wijken dan ook graag omdat volgens Uitermark & Duyvendak het idee bestaat dat in de 'slechtste wijken' bedreigingen voor de samenleving het eerste ontstaan. Vanwege een angst voor een 'spill-over effect', het verspreiden van problemen in de wijk naar andere wijken binnen de stad, ontstaat de wens om deze problemen zo snel mogelijk aan te pakken en zo erger te voorkomen (Uitermark & Duyvendak, 2008). De situatie in Europese steden met betrekking tot het revanchistische discourse is bovendien bijzonder omdat de groepen die in dit discourse worden geproblematiseerd, de niet-Westerse immigranten en hun kinderen, vrij recent naar Europa zijn geëmigreerd (Uitermark & Duyvendak, 2008). Omdat deze migratie zo recent is, in tegenstelling tot de afro-Amerikaanse bevolking in de Verenigde Staten, kan er over deze groep gesproken worden in termen van achterblijvende, dan wel niet aanwezige, integratie. Integratie kan zo een doel worden van beleid (Uitermark & Duyvendak, 2008). Het is mogelijk om 'cultuur' de schuld te geven van het gebrek aan integratie. Deze cultuur, als zijnde een set van normen en waarden, kan wel of niet overeenkomen met de dominante cultuur in een samenleving. De islamitische religie zou een negatief effect hebben op de cultuur van niet-
Westerse immigranten en zo integratie tegengaan (Uitermark & Duyvendak, 2008). Projecten, bedoeld om deze niet-Westerse immigranten te laten integreren kunnen zo gezien worden als middel om deze integratie alsnog mogelijk te maken. Een beschavingsoffensief kan worden ingezet om 'de gevaarlijke klassen' te civiliseren (Uitermark & Duyvendak, 2008). Volgens Uitermark & Duyvendak is het recente beleid ter bevordering van integratie een voortzetting van reeds bestaand sociaaldemocratisch beleid. Dit beleid wordt echter wel aangepast in een nieuwe richting door het versterken van de emancipatoire strekking van het beleid, het versterken van de disciplinaire elementen en het toevoegen van punitaire maatregelen (Uitermark & Duyvendak, 2008).
Conclusie Kort gezegd heeft het denken over integratie de afgelopen jaren een ontwikkeling doorgemaakt. Dit heeft gevolgen voor hoe er over integratie wordt gesproken en hoe integratie wordt beleefd in de achterstandswijk. Doordat het ‘probleem’ van de ‘mislukte integratie’ op de politieke agenda kwam te staan en geframed werd als integratieprobleem kwam er een groeiende aandacht voor wijken waarin gevreesd werd voor groeiende achterstanden. De wijk Overdie in Alkmaar was een van die wijken waar men zich zorgen maakte over de wijk. Niet alleen is de wijk Overdie een wijk met relatief veel bewoners van niet-Westerse afkomst, er vindt ook relatief veel criminaliteit en overlast plaats, o.a. door groepen jongeren van niet-Westerse afkomst. Dit maakt dat de wijk Overdie, als zijnde een ‘immigrant enclave’ zelf ook als ‘probleem’ werd gezien. De wijk Overdie is zo een wijk geworden waarbij sociale problemen gematerialiseerd zijn in een ruimtelijke omgeving.
Dit leidt tot het volgende conceptueel model die ik zal toepassen op de empirie:
(Broër, 2006; Foucault & Agamben, geciteerd in Ritzer, 2012)
Het dominante discourse, in dit geval het integratie-discourse van waaruit de sociale problemen in de Vogelaarwijken worden getypeerd, wordt bepaald door degenen in de politiek met de definitiemacht, dit leidt tot kennis die als waar en/of legitiem wordt aangenomen door de samenleving, wat weer gevolgen heeft voor de beleving van de ‘problemen’ die gerelateerd zijn aan het integratiedebat en ‘problemen’ in wijken.
Methodologische verantwoording In totaal zijn er voor dit onderzoek 16 kwalitatieve interviews afgenomen. Deze interviews zijn afgenomen in de periode van 4 februari 2013 tot 19 juni 2013. Vijf interviews zijn afgenomen bij beleidsmakers en/of professionals die vanuit hun professie te maken hebben met de wijk Overdie in Alkmaar. Daarnaast zijn er nog eens 11 kwalitatieve interviews afgenomen bij bewoners van de wijk Overdie in Alkmaar. De kwalitatieve interviews zijn aangevuld met observaties in de wijk. Er is gekozen voor kwalitatieve interviews om naast reeds bestaande kwantitatieve gegevens inzicht te geven in de subjectieve beleving van mensen van een Vogelaarswijk en het Vogelaarbeleid. Voor dit onderzoek is gekozen voor een constructivistische benadering. Deze ontologische positie houdt in dat wordt verondersteld dat mensen samen actief de wereld construeren (Bryman, 2004). Onderdeel van de constructivistische benadering is dat sociale fenomenen gezien worden als de uitkomst van interacties tussen individuen, en dat zij dus niet extern onafhankelijk van de mensen bestaan zonder de invloed van de betrokken mensen (Bryman, 2004). Bij deze ontologische positie hoort een interpretativistische epistomologische houding (Bryman, 2004). Bij een interpretativististische benadering van data ligt de nadruk op het begrijpen van de sociale wereld door de bestudering van de interpretatie van de wereld door de ogen van de participanten zelf. De onderzoeker uiteindelijk, interpreteert op zijn beurt ook weer de interpretaties van de participanten, door ze te analyseren met behulp van sociologische concepten. Er is gekozen voor een inductieve benadering bij dit onderzoek. Dit houdt in dat, ondanks dat er gekeken wordt vanuit een bepaald theoretisch kader, de uiteindelijke concepten en analyses ontstaan vanuit de data en niet vanuit de theorie vooraf (Bryman, 2004). Op deze manier blijft men dicht bij de data en is er minder sprake van 'forcing theory', waarbij de empirie gedwongen wordt in een reeds bestaand theoretisch kader, waardoor de studie minder empirisch wordt (Silverman, 2012). Binnen dit onderzoek is derhalve de empirie leidend in de analyse en de conclusies die worden getrokken, ondersteund door voorafgaand onderzoek en theorie. De studies die besproken worden in het theoretisch kader bieden wel 'sensitizing concepts', die handvatten kunnen bieden bij de interpretatie van de data (Silverman, 2012). Door deze benadering op de bestudering van de implementatie van het Vogelaarbeleid toe te passen hoop ik andere, rijkere data te vinden dan ik zou vinden met een kwantitatieve methode, zoals de kwantitatieve methode zoals die al reeds gebruikt is door de onderzoekers van het rapport 'Leefbaarheid in Balans' (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2011). Een dergelijke leefbaarheidsindex kan zeker inzicht verschaffen in de macro bewegingen wat betreft leefbaarheid in wijken, maar heeft als methode weinig aandacht voor de subjectieve beleving
van participanten en de interactie op het niveau van de wijk, die medebepalen hoe mensen de leefbaarheid van een wijk beleven. Een nadeel van een methode als een index is namelijk dat er gebruik gemaakt wordt van een artificiële, door onderzoekers bedachte index, waarvan de indicatoren van deze index mogelijkerwijs niet volledig aansluiten bij de beleving van de respondenten waardoor er vertekende resultaten ontstaan. Mogelijk dat mijn onderzoek dus een aanvulling kan zijn op dit onderzoek met een meer kwalitatieve benadering, om zo de vraag hoe het zit met de beleving van de leefbaarheid in Vogelaarwijken vanuit een andere benadering te belichten.
Methode Voor de kwalitatieve interviews is gebruik gemaakt van semi-gestructureerde interviews. Bryman omschrijft dit type interview als interviews waarbij de interviewer een serie vragen opstelt die de vorm aanhouden van een interviewschema, maar waarbij het de interviewer is toegestaan om te variëren in de volgorde van het stellen van de vragen (Bryman, 2004). De vragen bij een semigestructureerd interview zijn vaak wat algemener gesteld dan bij meer gestructureerde interviews. Ook heeft de interviewer wat ruimte om verder te vragen in reactie op wat hij hoort van de geïnterviewde (Bryman, 2004). De specifieke vragenlijsten die gebruikt zijn bij dit onderzoek zijn te vinden in de bijlage van dit verslag. Bij de interviews heb ik zowel gebruik gemaakt van individuele gesprekken als dubbelgesprekken, aangezien deze mensen elkaar dan konden aanvullen (in verband met wisseling van de wacht wat betreft functies binnen de tijdspannen van de uitvoering van het Vogelaarbeleid).
Samples Voor dit onderzoek is vanwege de beperkingen aan tijd gekozen voor een combinatie van een convenience sample en een snowball sample. Nadelen van deze manieren van sampling is dat de participanten niet compleet random zijn geselecteerd, waardoor mogelijk een selection bias is opgetreden (Bryman, 2004). De voordelen van deze manieren van sampling wogen echter zwaarder dan de nadelen. Door deze manier van sampling kon ik in korte tijd genoeg participanten werven om antwoord te geven op mijn onderzoeksvraag. Ook bood de snowball-methode de mogelijkheid om in contact te komen met mensen waar ik anders niet mee in contact was gekomen (Bryman, 2004). Ondanks alle nadelen van convencience sampling en snowball sampling heb ik het idee dat de participanten die ik heb geïnterviewd een goed beeld geven van de beleving van het Vogelaarbeleid in de wijk Overdie.
Beleidsmakers/discourse: snowball-methode De snowball-methode heb ik toegepast bij de werving van beleidsmakers en discourse die vanuit hun professie te maken hadden met de wijk Overdie. Ik kende aanvankelijk niet veel mensen die te maken hadden met het beleid in Alkmaar en ik heb dus een contactpersoon van mij ingezet, een lokale politicus, om mij in contact te brengen met mensen die mij verder zouden kunnen helpen. Deze persoon heb ik tevens geïnterviewd aangezien deze als politicus betrokken was bij de komst van het Vogelaarbeleid in Alkmaar en hij ook projecten op heeft gezet om de problemen in Overdie aan te pakken. Dit interview met deze participant leidde tot een e-mail van de directeur van Woonwaard, een woningcorporatie die een relatief groot deel aantal woningen beheert in de wijk Overdie. Hierna heb ik zelf contact opgenomen met de gemeente Alkmaar om in contact te komen met de beleidsmedewerkers die zich met de wijkverbetering in Overdie hebben bezig gehouden de afgelopen tijd in het kader van het Vogelaarbeleid. Dit resulteerde in een interview met twee beleidsmedewerkers van de gemeente Alkmaar. Aanvankelijk zou ik slechts een van hen spreken, maar deze vertelde al gauw dat zij zelf pas vrij kort op het project zat en dat zij er dus waarschijnlijk ook niet zo super veel over wist te vertellen. Er was wel iemand die zich er langer mee bezig had gehouden, zo bleek bij enig doorvragen, maar die was inmiddels niet meer werkzaam binnen die functie. Ik heb haar toen gevraagd of zij hem wellicht zou willen benaderen voor mij omdat ik zodoende beter de implementatie van het Vogelaarbeleid in de gemeente Alkmaar kon reconstrueren. Deze persoon, die meer ervaring had met de implementatie van het Vogelaarbeleid in de gemeente Alkmaar, ging hier mee akkoord en zodoende heb ik toen bij twee beleidsmedewerkers het interview afgenomen. Als laatste heb ik nog de wijkagent van Overdie benaderd. Deze was aanvankelijk niet heel erg happig om mee te werken aan een interview, maar nadat ik hem gerust kon stellen dat ik zijn woorden niet zou gebruiken buiten mijn scriptie om was ook deze bereid om mij te woord te staan. Na dit interview had ik het gevoel genoeg beleidsmedewerkers en professionals gesproken te hebben om een beeld te krijgen van de beleving die deze participanten hadden van het Vogelaarbeleid.
Bewoners: convencience sample Een convenience sample houdt in dat participanten geselecteerd worden naar gelang willekeurige beschikbaarheid op straat bijvoorbeeld. Participanten selecteren zichzelf dus door simpelweg op een bepaald tijdstip aanwezig te zijn op straat (Bryman, 2004). Wanneer ik de wijk in ging op zoek naar participanten sprak ik bijvoorbeeld elke persoon aan die zich toevallig op dat moment aandiende, vaak simpelweg omdat het zo makkelijk voor mij was om
zo'n persoon te benaderen. Ook belde ik aan bij willekeurige huizen. Ik heb wel rekening geprobeerd te houden met een ruimtelijke verdeling van participanten, maar dit bleek uiteindelijk niet 100% uitvoerbaar te zijn. In mijn poging om dit te doen heb ik de wijk opgedeeld in rasters en uit elk raster wilde ik dan een 3-tal participanten selecteren. Dit was aanvankelijk de bedoeling maar er was simpelweg niet genoeg tijd om in totaal 21 bewoners te interviewen. Ik moest mijn strategie dus aanpassen om zodoende toch voldoende participanten binnen te halen.
Non-respons Opvallend genoeg was er weinig non-respons. De meeste mensen die ik heb benaderd wilden wel meewerken aan mijn onderzoek. Op een enkeling na hebben ze dan allemaal enthousiast mijn vragen beantwoord. De bewoners hadden een opvallend hoger niveau van non-respons in vergelijking tot de beleidsmakers en de professionals. Vaak waren zij toch wat meer huiverig om mee te doen aan mijn onderzoek. Een veelgebruikt excuus was dat ze haast hadden. Veelal trof ik mensen dan ook vooral aan als ze van hun huis weggingen, dan wel terugkwamen. Tevens opmerkelijk was dat het met name bewoners van niet-Westerse allochtone afkomst waren die niet wilden meewerken aan mijn onderzoek. Ik heb dan ook veel moeite moeten doen om uiteindelijk ook deze mensen in mijn onderzoek te betrekken. Dit is heel belangrijk omdat zij gezien de demografische aard ook zeker deel uit maken van de buurt, en hun zienswijze dus niet genegeerd mag worden. Bovendien worden zij vanuit de theorie bezien vaak gezien als de 'geproblematiseerde groep' en vanuit de feministische theorie bezien moeten juist ook de verhalen van de onderdrukte groep gehoord worden (Ritzer, 2012).
Validiteit en betrouwbaarheid Bij kwalitatief onderzoek worden de eisen aan validiteit en betrouwbaarheid aangepast aan de aard van kwalitatief onderzoek (Bryman, 2004). Lincoln en Guba hebben onder andere maatstaven ontwikkeld waarmee kwalitatief onderzoek geëvalueerd kan worden met betrekking tot validiteit en betrouwbaarheid (Bryman, 2004). Twee primaire criteria om kwalitatief onderzoek te beoordelen op validiteit en betrouwbaarheid zijn trustworthiness en authencity (Bryman, 2004). Trustworthiness betreft vier criteria die iets zeggen over de validiteit of betrouwbaarheid van een kwalitatief onderzoek (Bryman, 2004):
Credibility Er kunnen verschillende weergaves zijn van een aspect van de sociale werkelijkheid. Credibility wordt bereikt wanneer onderzoek acceptabel is voor anderen (Bryman, 2004). Het houdt in dat onderzoek gedaan is volgens bestaande consensus met betrekking tot het doen van onderzoek op de juiste manier (Bryman, 2004). In dit onderzoek is er regelmatig member validation toegepast om zo goed mogelijk bij de beleving van de participanten te komen (Bryman, 2004). Dit hield in dat ik participanten tijdens interviews vroeg of ik ze goed begrepen had om zo te checken of ik hun antwoorden zo correct mogelijk benaderde in mijn interpretatie.
Transferability Guba en Lincoln beschrijven manieren om, ondanks de contextuele aard van kwalitatief onderzoek, toch voor andere onderzoekers inzichtelijk te maken of eventuele resultaten overdraagbaar zijn naar andere situaties (Bryman, 2004). Ze beschrijven o.a. het gebruik van thick descriptions waardoor andere onderzoekers kunnen oordelen in hoeverre de conclusies overdraagbaar zijn naar andere situaties (Bryman, 2004). Daarom heb ik zoveel mogelijk geprobeerd beschrijvingen te geven van wat de participanten tegen mij zeiden. Zodoende heb ik geprobeerd rekening te houden met dit criteria van goed onderzoek.
Dependability Dependability houdt in dat andere onderzoekers voldoende inzicht krijgen in de werkwijze die de onderzoeker heeft gevolgd in de totstandkoming van een studie (Bryman, 2004). In mijn onderzoek heb ik getracht dit te bereiken door mijn interviews te transcriberen, door uit te leggen hoe ik te werk ben gegaan en door o.a. mijn vragenlijsten als bijlage toe te voegen aan dit document.
Confirmability Confirmability gaat om het bereiken van zoveel mogelijk objectiviteit in onderzoek (Bryman, 2004). Alhoewel volledige objectiviteit nooit te bereiken is heb ik in dit onderzoek getracht de participanten en hun antwoorden zo objectief mogelijk te interpreteren en mijn mogelijke persoonlijke meningen en dergelijke achterwege te houden. Toch zal dit nooit helemaal mogelijk zijn.
Interne validiteit De interne validiteit bij kwalitatief onderzoek is vaak vrij groot omdat onderzoekers vaak dicht bij de data blijven (Bryman, 2004). In dit onderzoek heb ik dan ook geprobeerd zelf ook zo dicht mogelijk bij de data te blijven en de data leidend te laten zijn bij mijn analyse. Ik heb de
antwoorden van de participanten grotendeels leidend laten zijn in mijn verbinding van concepten aan de data. Op die manier hoop ik een goede fit tussen concepten en data te hebben gekregen.
Generaliseerbaarheid (externe validiteit) Bij dit onderzoek is er sprake van een case study. Dit houdt in dat er intensieve bestudering is geweest van een enkel geval, in dit geval een Vogelaarwijk (Bryman, 2004). De wijk Overdie in Alkmaar is een unieke case in de zin dat de wijk bij wijze van uitzondering vrij goed scoorde en als een van de beste wijken uit de bus kwam wat betreft de leefbaarheidsindex bij recente rapporten van de Rijksoverheid (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2011). Als gevolg hiervan is deze case niet representatief voor andere Vogelaarwijken. De conclusies die in dit onderzoek getrokken worden zijn dan ook slechts toepasbaar op deze wijk. De generaliseerbaarheid van dit onderzoek is ook vrij slecht vanwege de grootte van de steekproef en de manier waarop deze getrokken is. De resultaten van dit onderzoek zijn in het uiterste geval slechts generaliseerbaar naar de populatie van dit onderzoek: beleidsmakers, discourse en bewoners van de wijk Overdie in Alkmaar. Ook is het slechts generaliseerbaar in tijd in zoverre dat mijn onderzoek een tijdsopname is, en dat de resultaten die nu gevonden zijn niets hoeven te zeggen over resultaten in de toekomst.
Verwachtingen Mijn verwachtingen vanuit de theorie is dat er ten eerste een verschil is waar te nemen tussen de beleving van het Vogelaarbeleid door de ogen van beleidsmakers en professionals ten op zichtte van de bewoners van de wijk Overdie. Vanuit de theorie van Broër valt te verwachten dat zij als onderdeel van de overheid en de politiek een bepaalde dominante discourse aanhouden wat afwijkt van de bewoners, die in de vorm van consonantie, dissonantie dan wel autonomie elk op een andere manier kunnen reageren op dit dominante discourse (Broër, 2006). Ten tweede verwacht ik vanuit de theorie dat er een revanchistische discourse waar te nemen zal zijn (Uitermark & Duyvendak, 2008). Dit omdat zoals omschreven in de theorie er een omslag is geweest in de manier waarop er over allochtonen en integratie wordt gesproken in de afgelopen 13 jaar (van Meeteren, 2005). De discussie omtrent immigratieproblematiek is sinds de eeuwwisseling verhard waardoor er een revanchistische populistische discourse kon ontstaan waarbij allochtonen meer en meer als indringers werden gezien die verdreven zouden moeten worden (van Meeteren, 2005; Uitermark & Duyvendak, 2008). Als laatste verwacht ik vanuit de beleidsmakers en de professionals een normaliserend discourse, bezien vanuit de theorie van Foucault en Agamben (Ritzer, 2012). Aangezien zij, de allochtonen, nu de geproblematiseerde groep zijn zouden zij momenteel onderwerp van normalisering en
disciplinering moeten zijn, waarbij zij puur op basis van hun afkomst als probleemveroorzakers worden gezien die 'behandeld' moeten worden (Ritzer, 2012).
Probleem? Welk (en wiens) probleem? Beleving van de Vogelaarwijk Overdie Overdie werd in 2007 aangemerkt als zijnde een 'krachtwijk'. Deze ogenschijnlijk positieve term hield in dat er bepaalde problemen zouden spelen in de wijk Overdie. Voor de aanwijzing van de wijk zijn er een aantal 'objectieve' kenmerken gebruikt om wijken die extra aandacht verdienen te onderscheiden. Ook al was deze meting eenduidig, in de zin dat als Alkmaar een Vogelaarswijk moest hebben, het Overdie moest zijn, voor de ondervraagde participanten was deze aanwijzing echter niet altijd zo vanzelfsprekend. Wanneer ingezoomd wordt op de persoonlijke beleving van mensen blijkt dat er in de beleving van Overdie als achterstandswijk meer onderscheid en nuance is dan de kwantitatieve gegevens doen voorkomen. Statistisch gezien lijkt er een verbetering te zijn in de wijk Overdie met betrekking tot de leefbaarheid. De wijk Overdie in Alkmaar wordt als een van de meest 4 succesvolle wijken genoemd in een rapport van de Rijksoverheid (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2011). Aan de participanten is gevraagd of zij dit succes ook zo ervaren hebben in hun dagelijks leven. Bij citaten van de participanten zijn de namen van de participanten gefingeerd. Zij hebben een naam gekregen die vanuit mijn perspectief als onderzoeker 'past' bij de door hen opgegeven basisgegevens zoals bijvoorbeeld leeftijd en etnische achtergrond. In de bijlage is een lijst te vinden met de gefingeerde namen waarin deze basisgegevens worden verduidelijkt.
Indeling van de wijk Overdie is een wijk waarin laagbouw gecombineerd wordt met semi-hoogbouw en hoogbouw. De laagbouw en semi-hoogbouw (lage flats) dateren van het begin van de wijk. De hoogbouw (hoge flats) zijn echter meer recent gebouwd. De mensen van de laagbouw die ik geïnterviewd heb waren over het algemeen reeds wat oudere, op leeftijd zijnde, autochtone Nederlanders die al in Overdie wonen vanaf het eerste uur. De semi-hoogbouw wordt in de beleving van de participanten al vanaf het begin bewoond door gastarbeiders dan wel migranten, zogenaamde 'nieuwkomers'. De hoogbouw flats zijn een mengelmoes van mensen met een overwegend zwakke sociaaleconomische achtergrond, volgens zowel de wijkagent, als de leefbaarheidsconsulenten van woningcorporatie Woonwaard en tevens de directeur van woningcorporatie Woonwaard. Volgens hen spelen vooral hier de problemen in de wijk zich af, bij de zogenoemde flats aan de Melis Stokelaan.
Probleemdefinitie van de wijk Overdie Uit de gesprekken die ik ten eerste met beleidsmakers en discourse heb gevoerd blijkt ten eerste dat de participanten het al heel moeilijk vinden om te definiëren wat nou precies het ‘probleem’ van Overdie is. Waarom is Overdie eigenlijk uitgekozen als een Vogelaarwijk? Hier bestaan verschillende percepties over. I: “Maar er zijn volgens u wel bepaalde problemen in de wijk Overdie?” R: “Ja, ik ontken niet dat het aandacht moet hebben, maar ik denk alleen dat het door het een Vogelaarwijk te noemen het door de minister wel veel spannender gemaakt werd dan het was.” (Directeur woningcorporatie Woonwaard)
En: R: “Naar mijn idee is het meer een politieke keuze geweest dat er in het Noorden ook een Vogelaarwijk moest zitten dan dat je echt met droge ogen kan gaan zitten beweren dat het zo is.” (Directeur woningcorporatie Woonwaard)
In de perceptie van de directeur van woningcorporatie Woonwaard was de keuze voor Overdie als zijnde een ‘krachtwijk’ dus vooral een politieke, die bedoeld was om een hernieuwde aandacht voor deze wijk te krijgen. Hij vond dit wel goed, alleen door de uitvoering van het hele geheel is hij uiteindelijk niet te spreken over het Vogelaarbeleid. Er was ten eerste al geen geld vanuit de overheid beschikbaar voor de plannen, minister Vogelaar was een minister zonder portefeuille, en ten tweede is men bovendien veels te ambitieus te werk gegaan waardoor er volgens hem veel geld is verspild: I: “Want heeft het een nieuwe richting gegeven aan het beleid, of een nieuwe, eeh elan?” R: “Het heeft meer aandacht gegeven voor het sociale component, maar heel erg veel meer voor het symbolische sociale component.” I: “Maar heeft het toch een soort van nieuwe focus geleid. Dat je een soort van meer gaat letten op dat sociale component?” R: “De focus van Den Haag dus ja. We hebben een minister op bezoek gehad, welke doet er niet toe, en die minister vroeg zich hardop af wat er hier nou aan de hand was.” I: “Ja, haha. Enne, wat bedoelt u daar nou mee, aan de hand? Of er nou echt veel problemen waren in Overdie of eeh?”
R: “Ja, eigenlijk, eeh ja als dit een Vogelaarwijk is dan kan je half Nederland wel als Vogelaarwijk benoemen.” (Directeur woningcorporatie Woonwaard)
Er bestaat dus volgens de participanten ruimte om een wijk wel of niet als Vogelaarswijk te benoemen. Volgens de beleidsmakers en de professionals is het een puur politieke aangelegenheid om sommige wijken wel, en sommige wijken niet als ‘probleemwijken’ te betitelen. Alternatieve wijken de Mare en de Hoef, tevens gesitueerd in de gemeente Alkmaar, worden dan aangedragen als ‘concurrent’ in de betiteling van Vogelaarwijk: R: “En ook de Hoef is veel meer een probleembuurt (...) Het aantal alcoholisten, drugsgebruikers enz., van Nederlandse origine, is in de Hoef het hoogste van heel Alkmaar. Eeh, en daar zit het asielzoekerscentrum, daar zit de stichting Onderdak, dus die buurt heeft veel meer een soort bundeling van probleemgroepen dan deze buurt. En toch heeft deze buurt die naam.” I: “Huh, apart. Dat is eigenlijk, wel, raar.” R: “Het is eigenlijk gewoon onbewust racisme volgens mij.” (Fractie-lid SP Alkmaar, initiator van buurtvaderproject)
Niet iedereen beaamt deze concurrentie van andere wijken voor de Vogelaar-bestempeling echter: R: “Als er een achterstandswijk moet komen in Alkmaar, dan snap ik dat het Overdie is. (...) Omdat elders niet de problematiek speelt zoals die in Overdie speelt.” (Wijkagent Overdie)
Vrijwel alle participanten vinden dat je de wijk Overdie in Alkmaar bovendien überhaupt totaal niet kan vergelijken met bijvoorbeeld meer grootstedelijke wijken in Amsterdam, waar weer een hele andere problematiek speelt. Ze zien de bemoeienis van ‘Den Haag’ vooral als lastig, en ze zien zichzelf als ‘de experts’ op het gebied van wijkverbetering. Door ‘Den Haag’ moeten er Vogelaarwijken worden aangewezen, wat vervolgens totaal niet recht doet aan de individuele verschillen tussen wijken.
Twee zijden van de dubbele medaille Bij bijna alle gesprekken, met zowel beleidsmakers als bewoners overigens, blijkt dat er een dualiteit bestaat in het denken over Overdie als zijnde een ‘Vogelaarwijk’. Participanten zitten met een dubbel gevoel: aan de ene kant is het goed dat er extra aandacht en vooral ook geld voor de wijk
is gekomen, maar aan de andere kant leverde het een label op die stigmatiserend werkte in de beleving van de participanten. Vrijwel alle participanten zijn zich hier van bewust. Er is dan ook bij de beleidsmedewerkers van de gemeente Alkmaar en de woningcorporaties veel discussie geweest over het wel of niet aanvaarden van het label ‘achterstandswijk’: R1: “Op een gegeven moment lazen we in de krant, dat ook Overdie eeh, achterstandswijk was. Nou je kon bewoners, onze bewonersgroepen niet kwaad genoeg krijgen he, met zo’n label op de wijk. Dat is dus daarom ook krachtwijk geworden, he, want daarna is het eeh, het is natuurlijk echt heel stigmatiserend.” I: “Jullie hebben echt reacties van bewoners gehad dat ze daar niet echt van gediend waren?” R1: “Die waren gewoon zelfs boos.” I: “Boos?” R1: “Ja, hoe wij, wij, het in ons hoofd, want de overheid wordt als één gezien, hoe wij het in ons hoofd haalden om dat zo te doen! Nou ja, dan zeiden wij: ja dat hebben wij niet verzonnen, bij ons, wij zijn ook verrast door dat krantenbericht, en we moeten nog horen wat de minister nou precies wilt.” R2: “Ja, en aan de andere kant was het natuurlijk wel zo Jan, dat eeh, er zat heel veel geld aan dat label. Dus toen zagen we ook wel kansen, om met dat geld, de dingen die we in feite al geformuleerd hadden, want je moest van alles en nog wat inleveren…” (R1 protesteert af en toe tijdens dit antwoord) R1: “Nou, daar hebben we een discussie over gehad . Daar hebben we een discussie over gehad met de corporatie. We hebben eeh, overwogen om de minister een brief te sturen van eeh nou eeh fijn, maar eeh we hebben alles onder controle, dus wij kunnen als eerste van de lijst af.” I: “Ja.” R1: “Want we wilden er eigenlijk zo snel mogelijk af. En eeh, nou toen heb ik nog aardig wat moeten overtuigen om te zeggen joh, er is ook een kans dat je extra budgetten eraan koppelt, en dat je gewoon de dingen die je wil, ook de dingen die de bewoners willen, dat we die ook echt eeh, kunnen gaan realiseren. Want eeh, ja de gemeentebudgetten zijn toch eeh.” R2: “Beperkt.” R1: “Beperkt, nou de corporatie investeerde al veel meer. Ook op het sociaal gebied overigens, toen al. Dat is het eerste, en het tweede was, eeh, dat ook de kans aanwezig was om nou eens door dat hele sociale vlak, de sociale wereld door te breken want he, dat wijkcharter en dat wijkactieplan, dat geschreven moest worden, nou dat richtte zich vooral op de sociale aanpak in die wijk.” (Beleidsmedewerkers gemeente Alkmaar, verantwoordelijk voor de wijk Overdie)
Sociale problemen? Wie bepaalt dat eigenlijk? Ook de leefbaarheidsconsulenten, werkzaam bij Woonwaard om de problemen in de wijk Overdie aan te pakken, lijken zich er bewust van te zijn dat problemen actief gecreëerd kunnen worden in de poging ‘problemen’ aan te pakken: I: “Ok, en eeh de eerste vraag is: welke sociale problemen spelen er volgens jullie in de wijk Alkmaar? R1: “Spelen er überhaupt wel problemen?” R2: “Nou ja dat is de vraag he, wat zijn problemen?” I: “Ja. En legt u eens uit, wat bedoelt u daar dan mee?” R2: “Nouja, eeh een probleem kan een perceptie zijn bij een bewoner. R1: “Of bij professionals.” R 2: “Dan gaan professionals voor bewoners denken en denken dat er problemen zijn terwijl er eigenlijk niks aan de hand is.” R1: “Maar eeh er worden wel dingen beleefd waar wij mee bezig zijn en als je dat samenvat zijn dat: jeugd, onbegrip tussen verschillende culturen die met elkaar samenwonen, en ja, veel sociaal zwakkeren, dus eeh mensen die vanuit de ggz, of mensen met minder draagkracht. Maar Barend en ik komen allebei uit een andere wijk en er zit ook heel veel kracht in de buurt.” (Leefbaarheidsconsulenten Woonwaard) En ook de wijkagent die zich bezig houdt met de buurt betwijfeld af en toe of er nou gereageerd wordt op problemen, of dat de overheid en de professionals de problemen zelf maken en vormgeven: I: “Hebben jullie leermomenten gehad tijdens het hele proces? Dat jullie dachten, we hebben een bepaalde weg ingeslagen, die lijkt toch niet zo te werken?” R: “Nou datgene wat ik nou eigenlijk net zei: de beleidsbepalers bepalen welke problemen speelden of iets in de wijk, terwijl dat nooit is eeh nooit is aan de mensen zelf is gevraagd. I: “Of zij dat wel als een achterstandswijk zien, of dat zij eeh..” R: “Of dat er überhaupt wel een probleem is!” I: “Ja. R: “Dat is ook de reden waarom nu dat hele vogelaarswijk er op een gegeven moment van af is gehaald, want de evaluatie is gewoon geweest van: fysiek: perfect plan geweest, sociaal, fjt hup: in de prullenbak! Omdat de beleidsbepalers gingen op een gegeven moment gingen bepalen wat het
probleem was. Fysiek werd er van alles gedaan, he, er werden mooiere huizen gezet, waardoor je een andere samenstelling krijgt van mensen en weet ik het allemaal wel niet, he, perfect plan. I: “Ja.” R: “Alleen ze vergaten ondertussen van eeh we moeten ze ook werk geven, en een uitkering geven, en eeh kunnen we ze dat niet geven dan moeten we ze misschien nog een sollicitatietraining geven, maar: dat bedachten wij. Terwijl die mensen misschien wel perfect in staat waren om een sollicitatiegesprek te hebben. Nou, is het dan een sociale problematiek? Nee, ik denk het niet, dat is dan bepaald door de beleidsmakers. Nou dat is dus naar voren gekomen in de evaluatie. En dat hebben we dus afgesproken om dat niet meer te doen.” (Wijkagent Overdie)
Wie heeft de definitiemacht? Broër suggereert dat de politiek en de overheid uiteindelijk de definitiemacht hebben in wat als ‘probleem’ wordt beschouwd. Deze empirische studie maakt echter duidelijk dat, wanneer beleidsmakers en politici o.a. worden ondervraagd, zij zichzelf op lokaal niveau niet per se als ‘de politiek’ of ‘de overheid’ zien. Zij verwijzen ook naar de politiek als zijnde ‘Den Haag’, ‘daar in Den Haag’. En daar is dus niet hier. Dus, wie heeft uiteindelijk dan de definitiemacht? De lokale overheid en politici wijzen daarvoor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan: zij hebben er voor gezorgd dat er Vogelaarwijken moesten worden aangewezen en wij staan slechts onder hun bevel. Wij doen slechts wat zij ons vertellen te doen. Hierdoor hoeven zij geen verantwoordelijkheid te nemen voor het benoemen van bijvoorbeeld Overdie als achterstandswijk, zij kunnen puur en simpel wijzen naar de centrale overheid: ‘Zij hebben het gedaan’, en ‘Wij zijn het er ook niet mee eens hoor’, dat soort opmerkingen. In feite is dat een opluchting voor de lokale politiek en ambtenarij omdat dat hen deels vrijwaart van een verantwoordelijkheid voor het Vogelaarbeleid in zijn algemeen. Als dingen dus positief uitpakken kunnen zij daarvan profiteren maar zij kunnen zichzelf ook distantiëren wanneer het wat minder uitpakt. Simpel gezegd kan men hoe dan ook concluderen dat in het geval van het Vogelaarbeleid de definitiemacht bij de Rijksoverheid lag, aangezien zij de 18 criteria opstelden op basis waarvan de achterstandswijken geselecteerd zouden worden. Door veel ondervraagde beleidsmakers en professionals werd dit vervolgens tevens als een politiek proces gezien, waarin zij nog enige invloed hadden (‘We schrijven een brief naar de minister’). De vraag is echter of die invloed er was. In hoeverre kunnen lokale beleidsmakers, politici en professionals zich verzetten tegen een bestempeling van de overheid? Wellicht uiteindelijk vrij weinig, ook al is de beleving anders.
Een Broër-effect? Vanuit de politie proberen ze al steeds meer te werken vanuit signalen uit de buurt, in plaats van problemen gedefinieerd door de overheid en de politiek. Wellicht is dit een soort Broër-effect, waarbij de overheid en professionals gaan reageren op wetenschappelijke literatuur waarbij wordt aangetoond dat problemen ‘gemaakt’ kunnen worden door de overheid. Er lijkt een beweging te zijn in de richting van meer macht bij de burger om zijn eigen problemen te definiëren, wellicht ook in het oog van de bezuinigingen, waardoor er minder geld beschikbaar is om zomaar allerlei soorten plannen (en problemen) te bedenken. De nieuwe aanpak is om de probleemdefinitie vanuit de burgers te laten komen: R: “We handelen niet vanuit.. we handelen vanuit de signalen. We handelen vanuit de signalen. Ik ga niet ergens op reageren op het moment dat ik geen melding heb. Want dan creëer ik alsnog, dan zijn het nog de professionals die de problemen opstarten.” (verontwaardigde toon) I: “Ja”. R: “Nou daar ben je dan verkeerd om bezig. Volgens mij moet je wijk je wijk zijn met al zijn problematiek met al zijn dingen, en ze slaan dr op, ze gaan eeh, er eeh, als ze problemen meemaken dan maken ze er melding van. I: “Ja.” R: “En dan kan je namelijk ook.. Wat het van oudsher ook was is gewoon het punt dat, dat discourse vonden dat daar een jeugdproblematiek was. I: “Ja.” R: “Terwijl de jeugd, de buurtbewoners, en iedereen voor de rest helemaal niet vonden dat er een problematiek was alleen de professionals, ja die vonden, daar moeten we beleid op maken, daar moeten we, daar gaan we beleid op maken. I: “Die creëerden hun eigen werk?” R: “Juist!” (Wijkagent Overdie)
Er bestaat bij de politie dus het idee dat beleidsmakers te veel de problemen in de wijk bepalen. Daar proberen ze nu van af te stappen door slechts te reageren op meldingen van bewoners. Het middel waarmee zij criminaliteit in de buurt aanpakken is een matrix waarin het probleem genoemd staat, met daarbij de probleemhouder, de matrixhouder en heel duidelijk concreet en expliciet, SMART, uitgelegd wie wat moet doen om de doelstelling te bereiken. Om de zoveel tijd gaan de partijen dan weer rond de tafel om terug te koppelen of iedereen heeft gedaan wat men beloofd had. Acties in deze matrix zijn zodanig concreet dat het bijvoorbeeld gaat
om het op een rijtje zetten van de veelplegers in een buurt. De wijkagent neemt deze lijst dan mee naar het volgende overleg. Opmerkelijk van de matrix is dat deze zich niet alleen richt op feitelijke, objectieve resultaten in de vorm van misdaadcijfers, maar dat ook ‘maatschappelijke impact’ wordt meegenomen. Maatschappelijke impact houdt in dat de beleving van de overlast en criminaliteit in de buurt is verbeterd. Als een objectieve doelstelling niet is bereikt maar de subjectieve beleving van de veiligheid in de buurt wel is verbeterd, dan is het doel alsnog bereikt, omdat mensen zich wel veiliger voelen in hun wijk. De praktijk is dus responsief op nieuwe inzichten vanuit de (sociale) wetenschap en probeert hier zijn methodieken op aan te passen door niet alleen te kijken naar feitelijke cijfers maar ook naar subjectieve beleving van bijvoorbeeld criminaliteit en overlast.
Normaliserende discourse Vanuit de theorie zou je verder een normaliserende discourse bij beleidsmakers en professionals verwachten ten op zichtte van niet-Westerse allochtonen in de wijk vanuit het dominante integratiediscourse in de politiek en bij de Rijksoverheid (Ritzer, 2012). Bij een dergelijk integratie-discourse worden niet-Westerse allochtonen die in grote getalen wonen in bepaalde wijken zo aangewezen als ‘een probleem waar iets aan gedaan dient te worden door beleidsmakers en professionals’ (Ritzer, 2012). De groep niet-Westerse allochtone mensen worden in een dergelijke discourse apart gezet binnen de maatschappij als zijnde een groep die een bijzondere behandeling moet krijgen, puur omdat de mensen uit deze groep bestaan uit mensen die geboren zijn als allochtoon. Aan dit feit van geboren worden als allochtoon zit vervolgens weer een aantal culturele assumpties, bijvoorbeeld dat zij problemen veroorzaken in wijken. Opvallend is echter dat de participanten in dit onderzoek liever niet praten in een normaliserend discourse. Zij vermijden dit discourse door überhaupt de problematisatie van Overdie als wijk onderwerp van discussie te maken, dan wel te praten in termen van incidenten en meldingen, waar vervolgens op ingespeeld wordt. Er is dus sprake van enige dissonantie met het dominante politieke discourse bij de beleidsmakers en discourse. Deels is er echter wel sprake van consonantie met het gebruik van het integratie-discourse als dominant discourse. Wanneer beleidsmakers en professionals gevraagd wordt naar hun mening over de oorzaken van de problemen in de wijk Overdie worden er dingen gezegd als: ‘Tja, er zijn nou eenmaal veel verschillende culturen in de wijk en dat levert problemen op.’ De beleidsmakers en professionals lijken echter ook een beetje op dit narratief uitgekeken te zijn. Het is meer een discourse wat ze maar weer eens herhalen: ‘Lastig om met elkaar samen te leven’, ‘Dat botst wel
eens.’ etc. Ook de sociaaleconomische achtergrond van mensen wordt daarbij betrokken. ‘In de buurt wonen nou eenmaal veel mensen met een sociaal zwakke positie’ is een veelgehoorde narratief bij de beleidsmakers en de professionals. Dat levert nou eenmaal problemen op. Dit wordt eigenlijk als zo vanzelfsprekend gezien dat het wordt verteld alsof het een storybook is die even moet worden afgedraaid. Wellicht dat er dus een bepaalde integratie-moeheid optreedt, waarbij het constant praten over problemen in wijken in termen van integratieproblemen inmiddels als vrij vanzelfsprekend en vermoeiend wordt beschouwd. ‘We draaien nog wel een keertje het integratie-discourse af’, bij wijze van spreken. ‘Ja, ze zijn lastig, maar wat moet je er mee?’, ‘Wat doe je er aan?’. De beleidsmakers en professionals zijn veel geïnteresseerder in het feitelijk oplossen van de problemen, hoe en waarom die dan veroorzaakt worden doet er dan niet toe, want echt veel er aan veranderen kan je niet. Dat zijn meer grote maatschappelijke problemen die op nationale schaal moeten worden opgelost, dan wel problemen die nu eenmaal zo ontstaan zijn (veel niet-Westerse allochtonen in één wijk), maar nu het gebeurt is, wat doe je er in feite nog aan? Beleidsmakers en discourse beseffen zich dat hun rol beperkt is en dat het hun taak is om simpelweg er voor te zorgen dat het wonen en leven in hun wijk of stad zo prettig, veilig en leefbaar mogelijk is. Of die bewoners dan vervolgens allochtoon of niet allochtoon is doet er dan niet toe, de nadruk ligt dan op het oplossen van de feitelijke problemen die dan op dat moment worden gezien, aldus de beleidsmakers en de professionals. Dus ja, het speelt volgens hen mee in de problemen die spelen in de wijk Overdie, maar het heeft volgens hen vervolgens weinig zin om daar iets aan te willen doen want dat ligt toch niet in hun macht. Zij kunnen moeilijk de samenstelling van de wijk veranderen aangezien je niet zomaar mensen kan verplaatsen. Kort gezegd benoemen zij dus de grote concentratie niet-Westerse allochtonen in de wijk Overdie wel als een oorzaak voor de problemen in de wijk Overdie, maar in de praktijk problematiseren zij, in ieder geval niet openlijk, allochtonen als zijnde een ‘probleem’ puur vanwege het feit dat ze als allochtoon geboren zijn. Het zit in hun hoofd als narratief, integratie in wijken als een probleem, maar zij proberen vervolgens wel te handelen vanuit een pragmatisch egalitair perspectief.
Evaluatie van het beleid: fysiek prima, sociaal gezien minder De beleidsmakers en de professionals vinden in het algemeen dat er stappen zijn gezet in de wijk Overdie wat betreft de leefbaarheid in de wijk. Deze stappen zijn vooral op het fysiek gebied gezet en de sociale ontwikkeling van de buurt blijft volgens de beleidsmakers en de professionals daarbij een beetje achter. Of zoals een van de leefbaarheidsconsulenten van woningcorporatie Woonwaard het zei: R: “Je kan wel een kasteel in een slechte buurt zetten, maar het blijft een slechte buurt, he.” (Leefbaarheidsconsulent Woonwaard)
Er is veel geïnvesteerd in de buurt, zeker relatief gezien ten op zichtte van andere wijken in Alkmaar. Er bestaan echter bij zowel de beleidsmakers als de professionals twijfels over of al dat uitgeven van geld aan allerlei projecten, stenen en voorzieningen, die soms overigens niet altijd worden voortgezet, wel zo handig is. Projectje hier, projectje daar, maar wat levert het in feite op? De wijk is wat betreft de fysieke uitstraling en inrichting enorm verbeterd maar de beleidsmakers en professionals vrezen soms dat de sociale pijler een beetje achterblijft. Hier zou eigenlijk meer aandacht voor moeten zijn. Om dat te verbeteren zou je echter wel miljoenen maatschappelijk werkers op de wijk moeten zetten en dat is gewoon niet realistisch, aldus een van de leefbaarheidsconsulenten van Woonwaard. Je kan van alles fysiek verbeteren aan een wijk maar het zijn uiteindelijk de mensen zelf die de wijk maken.
Wij een probleem? Echt niet! De bewoners van de wijk Overdie in Alkmaar kregen te maken met het feit dat hun wijk bestempeld werd als ‘een Vogelaarwijk’. Deze term kreeg al snel de connotatie van ‘achterstandswijk’ en wellicht zelfs van een ‘ghetto’. Hoe gaan bewoners vervolgens om met deze betiteling van ‘hun wijk’ als ‘achterstandswijk’? In de volgende beschrijving van mijn bevindingen ga ik dieper in op deze vraag.
Reacties van bewoners op het dominante discourse: de kritische bewoner Vanuit het dominante discourse van de Rijksoverheid werd Overdie in Alkmaar bestempeld als een ‘achterstandswijk’ dat bezien moest worden vanuit het integratie-discourse. De bewoners die ik geïnterviewd heb voor dit onderzoek heb ik gevraagd naar hun mening over deze bestempeling. Is in hun beleving Overdie wel te typeren als een achterstandswijk? Net als de beleidsmakers en de professionals hebben zij vaak een kritische houding naar de probleemdefiniëring van Overdie als de achterstandswijk van Alkmaar. En net als bij de beleidsmakers en de professionals is hun mening over de bestempeling van Overdie als achterstandswijk tweeledig. Hun eerste reactie is negatief, hoe durven ze onze wijk als ‘slecht’ te betitelen? Aan de andere kant zien sommigen van hen in dat de betiteling van het zijn van een ‘achterstandswijk’ bepaalde voordelen opleverde. ‘Toch handig dat er hierdoor geld vrij kwam voor onze wijk’ is een veelgehoord narratief. Het is dus een bitterzoet geschenk: de Vogelaarwijk. Bewoners zien dat het label er voor heeft gezorgd dat er veranderingen zijn gekomen in de buurt maar tegelijkertijd merken ze hoe het voelt om in de perceptie van bijvoorbeeld familie en vrienden in ‘een achterstandswijk’ te wonen:
R: En we zijn van Vogelaarwijk naar krachtwijk gegaan. I: Ja. R: Want Vogelaar dat vonden ze een te groot stempel. En toen heeft de opvolger gezegd nee het moet een krachtwijk worden, en op zich vind ik dat ook wel een mooier beeld. I: Want merkt u dat dat Vogelaarwijk een slecht effect had op de mensen? R: Ja, ja want ook als je naar de buitenstaanders zegt van ik woon in Overdie, en dan heb je het stempel Vogelaarwijk, en dan denken ze allemaal dat we hier met dikke bierbuiken op straat leven, haha, en niks doen en eeh, oude sloopwagen voor de deur hebben, haha. Dat is het beeld van de buitenstaander.
I: Dus dat heeft eigenlijk een beetje een negatief effect op het zelfbeeld van eeh.. R: Ja. En terwijl we ‘s ochtends gewoon te werk gaan en normaal onderhoud plegen, en geen sloopauto’s voor de deur hebben haha. (Marie, bewoner en tevens voorzitter Wijkraad Overdie)
Bij de beleving van de bewoners van Overdie met betrekking tot het Vogelaarbeleid vallen hun reacties in 3 categorieën op te delen: consonantie, dissonantie en autonomie.
Consonantie Soms hebben bewoners zoiets van: ‘Ja het is inderdaad zo, ik ben blij dat er wat aan gebeurt’. In dergelijke gevallen is er sprake van consonantie: I: “Maar kan het ook een negatief stempel op de buurt drukken? Dus dat mensen denken: oh, ik woon in een achterstandswijk? Dat kan toch ook negatieve gevoelens opwekken bij mensen.” R: “Eeh ja, zo heb ik dat niet ervaren. Want het deel waar ik woon dat zijn allemaal koopwoningen en eeh, ik heb niet echt ervaren dat het daar minder plezierig wonen is, dat mensen daar niet willen gaan wonen omdat ze dan in een achterstandsbuurt zitten.” I: “Maar schrok u daar van, dat het zo...?” R: “Nee.” I: “U dacht: prima laat ze er maar wat aan doen?” R: “Ja!” I: “Dus fijn dat het eindelijk benoemd wordt zegmaar?” R: “Ja.” (Masja)
Zij is echter dubbelzinnig in haar antwoord. Aan de ene kant ontkent ze zelf in een probleemgebied te wonen, want haar woning is immers een koopwoning en daar is er niks aan de hand (dissonantie), maar aan de andere kant vindt ze het dan wel weer prettig dat het beestje bij de naam genoemd wordt en dat er iets aan wordt gedaan. Ze distantieert zich dus van de problematiek in de wijk Overdie maar spreekt zich er tegelijkertijd over uit als zijnde een buitenstaander.
Ook de Antilliaanse Shanti beleeft de wijk in termen van het dominante discourse waarbij Overdie als wijk als problematisch wordt beschouwd: I: “Eerste vraag is, hoe vindt u het om in Overdie te wonen?”
R: “Ik vind het heel slecht om in Overdie te wonen. Waarom? Want ze geven geen goede voorbeeld voor kinderen hier. Je hebt alle soorten nationaliteiten door elkaar, ik vind het wel leuk, maar de manier en de houding van die mensen, het is niet goed voor elkaar.” (Shanti)
En, later bevestigt zij dit nogmaals: I: “Enne, de vraag is, Overdie wordt wel eens een achterstandswijk genoemd, wat vindt u daarvan?” R: “Achterstands, hoe bedoelt u achterstands..?” I: “Ja, eeh, een soort ghetto ofzo, net als in Amerika.” R: “Ja, dat is hier ook zo! Hahahahaha. (…) Nee maar toch ik vind het ook hier erg.” (Shanti)
Deze participanten beamen het dominante discourse van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat de problemen in bepaalde wijken veroorzaakt worden door cultuurverschillen die tot botsingen en tot niet geïntegreerd gedrag leiden. Hierbij is de nietWesterse Allochtoonse gemeenschap de boosdoener die de problemen veroorzaakt: R: “Cultuur, ja, ja sowieso. Ja, op een gegeven moment, ik heb wel eens een Marokkaanse kennis, en die zegt in Marokko zal je dat niet zien. Dan denk ik van he, waarom doe je het hier wel dan?” (Henk)
En: I: “En u leest wel eens over sociale problemen, waar denkt u dan dat deze problemen eventueel door veroorzaakt worden?” R: “Eeeh, het gemiddeld lagere inkomen in deze wijk en de multiculturaliteit.” (Masja)
Dissonantie Soms is er sprake van dissonantie en dus verzet tegen het dominante discourse dat Overdie een achterstandswijk is:
I: “Eerste vraag is, hoe vindt u het om in Overdie te wonen?” R: “Nou ik vind het leuk hoor. Ja, ik vind het heel leuk.” I: “Ja?” R: “Ja, straat vind ik heel leuk, leuke flat, groot huis, heel prachtig.” I: “Dus het is vooral de woonvoorzieningen en de buurt vindt u ook prettig?” R: “Alles goed. Ja. Ik woonde eerst in de Anna van Solmstraat, maar daar ook leuk, maar kleine huis. Ben ik drukke mensen, drukke familie, ik altijd willen in deze flat, maar na 4 jaar genoeg om hier te wonen.” I: “Is de buurt veilig?” R: “Ja, ja. Soms wel, overgeven, zo maar graten weggooien, beetje kleine jongen of wat dan ook, ik weet niet, ik heb dan niet goed gezien, maar beetje vies worden maar anders niets.” (Hasmik)
In haar beleving is Overdie dus geen achterstandswijk. Dingen als overgeven of graten weggooien ziet zij wel, maar zij ervaart dat niet echt per se als een probleem. Het is lastig, maar meer dan ook niet. Ze betwijfelt bovendien of er wel een probleem is, in haar ogen zijn er misschien soms problemen maar dan wordt er gelijk ingegrepen dus er is niets aan de hand: I: “En heeft u het idee dat de buurt beter wordt? Dus dat er wat aan wordt gedaan? Bijvoorbeeld door de gemeente?” R: “Ehm, alleen iets als er een probleem is maar anders niet.” I: “Nee. Maar er wordt wel ingegrepen als er iets is?” R: “Ja, ja.” I: “En heeft u dan wel eens meegedaan aan een project of zoiets?” R: “4 jaar geleden denk ik, is een nieuwe park hier en ik vind het leuk.” I: “U vindt het leuk?” R: “Jaaa, ik vind het leuk.” (Hasmik)
Ibrahim vindt tevens de typering van Overdie als de achterstandswijk van Alkmaar overdreven: I: “Overdie wordt wel eens een achterstandswijk genoemd, wat vindt u daarvan?” R: “Daar ben ik het niet mee eens.” I: “Daar bent u het niet mee eens. Waarom niet? R: Nou voor de een is het een achterstandswijk, voor de ander is het een prachtwijk, dus ik eeh, ik
weet niet wat ze daar allemaal mee bedoelen maar wat mij betreft is Overdie een gewone wijk, zoals eeh, iedere andere wijk. (Ibrahim)
Hij noemt de benoeming van Overdie als achterstandswijk een politieke keuze: I: “Denkt u dat mensen, dat mensen, het vervelend vinden dat er zo over Overdie wordt gesproken?” R: “Absoluut, ik spreek heel veel mensen die het daar niet mee eens zijn, dat dit een achterstandswijk is.” I: “Oja, en wat zeggen ze dan?” R: “En waarom zou het een achterstandswijk zijn?” (verontwaardigde toon) I: “Nouja, ze hebben 18 criteria gehad maar..” R: “Het is helemaal politiek.” (Ibrahim)
In zijn beleving is de benoeming van een wijk als zijnde een Vogelaarwijk heel subjectief en willekeurig. Wat hem betreft hadden de wijken de Hoef en de Mare net zo goed in aanmerking kunnen komen voor het stempel ‘Vogelaarwijk’ destijds: I: “Maar, eeh, wat vindt u er van dat de overheid het dan een achterstandswijk heeft genoemd? Want het is aangewezen als Vogelaarwijk?” R: “Zal ik je zeggen waarom ze dat gedaan hebben? Dat is gewoon om subsidie te vangen, en de rest niet. En ze moesten maar een wijk aanwijzen in Alkmaar en dat was Overdie. (…) Maar als ik Hoefplan vergelijk hiermee, wat is het verschil dan? Ze hebben daar ook heel veel dingen en hier ook wel en in de Mare ook bijvoorbeeld. Maar ze moesten een wijk aanwijzen waar toevallig veel allochtonen wonen en toen hebben ze dus Overdie gepakt.” I: “Dus u denkt dat het vooral de beeldvorming is?” R: “Ja, absoluut. Dat is mijn mening.” (Ibrahim)
Autonomie In een enkel geval is er sprake van autonomie. De bewoner in kwestie geeft dan blijk van het niet kunnen vinden in het dominante discourse, maar gaat er ook niet in uit verzet. Piet is een van zo’n bewoner die zich in feite vrij afzijdig houdt van het hele gebeuren in de wijk, zoals hij zelf zegt.
Aan de ene kant verzet hij zich een beetje tegen het dominante discourse dat allochtonen problemen veroorzaken, maar hij heeft ook weinig behoefte om er in verzet tegen te gaan. Het is dus een beetje een twijfelgeval. Hij houdt zich eigenlijk compleet afzijdig van het hele problematiseren van de buurt. In het begin had hij dan ook het idee mij niet echt van dienst te kunnen zijn omdat hij niet aan projecten meedoet of zich bezig houdt met het welzijnswerk in de buurt ofzo. Hij vindt het allemaal prima, hij heeft prettige buren, woont al sinds 1951 in een laagbouw woning in de wijk Overdie, dicht bij de flats aan de Melis Stokelaan, en op zijn oude leeftijd vindt hij het allemaal wel best. Hij heeft wel af en toe wat schermutselingen meegemaakt, maar niet opvallend genoeg om er echt een mening over te hebben anders dat het ‘gewoon jeugd is die een bepaalde periode een beetje uit de band springt’. Piet is een gepensioneerde politieagent van 91 jaar die bij de gemeentepolitie heeft gewerkt en in zijn carrière heeft hij het allemaal al wel meegemaakt. Zijn eigen kinderen zijn ook jong geweest. Hij begrijpt alle commotie niet zo:
I: Is de buurt volgens u veilig? R: In die zin, is ie voor mij veilig. Uitgezonderd van een enkele inbraak, wat er ook plaatsvindt en dat soort zaken. Maar, eeh in het verleden, toen waren er wel eens wat, wat eeh narigheden, wat schermutselingen enzo, met opgroeiende jeugd en dat soort zaken. Maar over het algemeen uuh, ja hier wonen uiteraard veel mensen van buitenlandse afkomst he? En daar heb ik geen, totaal geen problemen mee, he, dus wat dat betreft is het eeh ja, wel prettig, prettig wonen. En in de omgang, in zijn totaliteit laat ik het zo stellen, ja.” (Piet)
Hij verklaart eventuele problemen in de wijk niet door het te benoemen als integratieprobleem maar meer als een jongerenprobleem: R: “Over het algemeen dat is, dat is met die jeugd wel zo, die ontsporen af en toe wel eens, ja haha.” (Piet)
Hij beschrijft ook hoe hij denkt dat meldingen in de media beleving van overlastgevoelens beïnvloeden:
R: Behoudens natuurlijk zo nu en dan wat lichte criminaliteit, wat inbraakjes betreft enzo.
I: En die inbraken, denkt u dat dat meer is in deze buurt of eeh? R: Nou, kijk eeh, je komt niet anders meer aan de weet want vroeger, werd natuurlijk hehe elk inbraakje, hoe klein het ook was, werd in de pers opgenomen dus dat eeh, dat lees je vrijwel niet meer. I: Nee, nee. En die problemen vroeger dat was meer die opgroeiende jeugd? R: Ja, ja, ja. Maar nogmaals ik had daar eeh zelf persoonlijk had ik daar, had ik daar geen last van. I: Nee, ok. R: Maar er kwamen natuurlijk dan wel eens wat klachten bij me, eeh, van mensen die hier in de buurt wonen, en eeh. I: Aha, oke, en wat zeiden die dan? R: Nou, eeh, vooral middenstanders he, die hadden dan gauw ja vooral een beetje moeite he, ja maar niet iedereen hoor, he? Maar, eeh, ja over het algemeen he, dat is met de jeugd nou eenmaal zo he. Die ontsporen wel eens eventjes, haha, ja.” (Piet)
Hij houdt zich dus niet echt aan het dominante integratie-discourse maar gaat er ook niet echt openlijk tegen in verzet. Hij gaat gewoon zijn eigen weg.
Revanchisme of integratie-moeheid? Vanuit de aanwezige literatuur over het integratie-debat en achterstandswijken zou men ook een revanchistisch discourse verwachten bij de ondervraagde bewoners. Dit is in sommige gevallen zeker het geval: I: “Eerste vraag is: hoe vindt u het om in Overdie te wonen?” R: “Joh, wel relaxed. I: En eeh wat vindt u er prettig aan?” R: “Ik ben eeh, een van de weinige Nederlanders, dus van mij eeh, dus van mij heb je geen last he, haha (iets onverstaanbaars).” I: “Haha.” (Henk)
En: I: “Ehm, eeh, die steekpartijen en wat dan ook en dat het ’s avonds dan misschien niet zo veilig is, waar denkt u dat dat door veroorzaakt wordt?”
R: “Hangjongeren. En vooral buitenlanders. He, en het is heel lullig voor ze, maar het merendeel is Marokkaan.” (Henk)
Bij andere participanten is er weer eerder sprake van een vorm van vreedzame co-existentie met de niet-Westerse allochtone bewoners (I. Teijmant, persoonlijke mededeling, 10 juni 2013). De nietWesterse Allochtoonse bewoners zijn er nu eenmaal in relatief grote getalen, maar ja, is dat een probleem? Niet echt, in de beleving van dergelijke bewoners. Je kunt best vreedzaam met elkaar leven zonder dat er problemen zijn. Opmerkelijk aan de wijk Overdie in Alkmaar is dat het dus aangewezen is als Vogelaarwijk, je vanuit de theorie een sterk revanchistisch discourse zou verwachten, maar dat deze eigenlijk in feite vrijwel niet aanwezig is. De vreedzame co-existentie overheerst bij de meeste bewoners (I. Teijmant, persoonlijke mededeling, 10 juni 2013).
Evaluatie van het beleid: wat betreft de fysieke uitstraling van de buurt en de kwaliteit van de woningen helemaal tevreden Ook bij de bewoners is er algehele consensus over dat de wijk qua uiterlijk aanzienlijk is verbeterd: de stoepjes zijn aangepakt, er is minder overlastgevende jeugd op straat wat het aanzien van de wijk verbetert, en er zijn nieuwe speelpleintjes voor de jeugd gekomen, waardoor zij zich op één plek in de wijk ophouden, die er nog mooi en verzorgd uitziet ook. Een voorbeeld van een dergelijke reactie op de vraag of er iets gemerkt is aan veranderingen in de buurt de afgelopen vijf jaar is het volgende citaat: I: “Heeft u iets gemerkt van veranderingen in de buurt de afgelopen vijf jaar?” R: “Naar mijn ervaring is er eigenlijk wel een positievere ontwikkeling, ik denk dat voor de jeugd toch iets meer is gedaan, en dat dat ook zijn vruchten afwerpt, dat de jeugd plekken heeft waar ze naartoe kunnen gaan, en dat dat goed is voor de sfeer, en voor, eeh, de manier ook hoe ze zich voelen enzo.” I: “Ja. Dus u heeft voornamelijk dat er ook plekken voor jeugd zijn gekomen?” R: “Ja, en ik zie ook dat de wijk wat is opgeknapt. En dan heb ik bijvoorbeeld, nou ja, langs die speelveldjes, ja, en dan hoe heet het bij die flats ook al weer?” I: “De Melis Stokelaan.” R: “Ja, de Melis Stokelaan. En, eeh, dan is daar eigenlijk ook geen nare sfeer, want dan zijn ze leuk bezig en ze groeten en ik groet terug, en eeh, dus ik eeh ik heb daar wel toch eeh ja toch wel met een positief gevoel eeh.”
I: “Ja, en dat was eerder niet zo?” R: “Eehm, het zag er allemaal gewoon minder mooi uit, minder netjes uit, en ja eeh ik denk dat dat toch wel zo zijn eeh weerslag heeft op de wijk.” (Masja)
Mensen merken dat er dingen gedaan zijn aan hun wijk. Ze zien dat buiten maar ze hebben zelf ook ervaren dat diverse woningcorporaties de middelen aanboden om bijvoorbeeld hun woning te verbouwen. Bij een aantal woningen in Overdie zijn namelijk bijvoorbeeld dakkapellen geplaatst waardoor de bovenverdieping ruimer werd. Ook werden de daken beter geïsoleerd en werden er bij een aantal woningen zonnepanelen op de daken geplaatst, waardoor de huren dan wel hoger werden, maar de stookkosten aanzienlijk minder. De woningen in Overdie waren veelvuldig duidelijk aan vernieuwing toe, aangezien de bouwkwaliteit soms zeer slecht was. Hier zijn volgens de bewoners wel degelijk stappen gezet. Veel gaat echter ook aan de bewoners voorbij. De bewoners merken alleen wat er dicht in hun buurt gebeurt. Bijvoorbeeld hun portiek waar geen jongeren meer voor hangen, een dakkapel die geplaatst is in hun woning of een speelplaatsje wat voor hun deur werd geplaatst. De bewoners pakken dus alleen op wat hun direct aangaat, wat niet zo gek is. Over het algemeen zijn de bewoners tevreden. Het Vogelaarbeleid heeft voor hen wat opgeleverd. Een enkeling is ontevreden over de verhoogde woonlasten door de verbouwingen, maar dit is eerder de uitzondering dan de regel. De bewoners zijn tevreden over hun huis, de grootte en de kwaliteit van de voorzieningen binnen de woning. Er zijn echter ook uitzonderingen op de regel:
I: Wat vindt u van het beleid van Vogelaar? Dat dit aangewezen werd als krachtwijk, prachtwijk en dat er geld werd geïnvesteerd in de buurt enzo? R: Haha, hahaha, dat moet nog kommen denk? I: Ja, ja? Heeft u er nog niks van gemerkt? R: Nou, het enigste wat geïnvesteerd is zijn die voetbalveldjes, en voor de rest, weinig. I: Weinig. Dus u heeft er niet zo heel veel van gemerkt. Dus bent u er positief of negatief over? R: Over het algemeen is dat negatief. (Henk) ‘It’s not in my backyard’ Toch blijven volgens sommige bewoners de sociale problemen in de buurt bestaan. De probleembeleving van deze sociale problemen is echter groter dichtbij de flats aan de Melis
Stokelaan dan verder daarbuiten, waar mensen zich sowieso meer distantiëren van de sociale problematiek: ‘It’s not in my backyard’. Zij horen dus ook niet bij het probleem en ervaren het probleem dus ook niet: I: “Eerste vraag is: hoe vindt u het om in Overdie te wonen?” R: “Heerlijk.” I: “Ja?” R: “Nou wij hebben het geluk dat we hier aan de buitenkant zitten. Dus dat, ik denk dat ik niet zo blij zou zijn geweest als wij dus er tussenin hadden gezeten. Maar juist omdat wij aan de buitenkant zitten, is het gewoon hier heel fijn. En hele fijne buren, haha.” (Margriet en Trudy)
Met name dichtbij de flats aan de Melis Stokelaan worden bewoners feller als het om de sociale problematiek gaat. Er gebeurt van alles, steekpartijen, drugsoverlast, en de politie en ‘de overheid’ ‘doen er niks aan’. Bewoners die in deze termen spreken vinden dat zowel de lokale overheid als de nationale overheid de problemen aan zou moeten pakken. Volgens hen ligt het, compleet in het verlengde van het integratie- en revanchistische discourse, aan de cultuur van de niet-Westerse allochtonen. Door dit discourse te bezigen distantiëren zij zich van de geproblematiseerde groep niet-Westerse allochtonen. Dit terwijl zij op basis van mijn observaties, zelf ook misschien wel als sociaal zwakke, dan wel problematische groep zouden kunnen worden getypeerd, ook al zijn zij dan blank dan wel Antilliaans. Het integratie-discourse biedt dus ook handvaten om jezelf te verheffen boven de bewoners die zogenaamd de problemen veroorzaken. Het is dus in zekere zin ook een verheffingsmechanisme.
Conclusie Aan het begin van dit onderzoek had ik een aantal verwachtingen. Mijn eerste verwachting was dat er een verschil waar te nemen zou zijn tussen de beleving van het Vogelaarbeleid door de ogen van beleidsmakers en professionals ten op zichtte van de bewoners van de wijk Overdie. Deze verwachting is deels uitgekomen, deels juist tegengesproken. Uit de interviews die ik gehouden heb met de participanten bleek dat er juist vaak overeenkomsten waren wat betreft de beleving van de wijk Overdie tussen de beleidsmakers en professionals en de bewoners van de wijk Overdie. Zo spraken beide groepen allebei hun twijfels uit over de correctheid van de toewijzing van Overdie als achterstandswijk uit. Beiden hadden hier een kritische houding in: in hoeverre had Overdie baat bij een dergelijk stempel? En verdiende Overdie überhaupt wel dat stempel? Veel participanten worstelden met die kwestie. Ten tweede verwachtte ik dat er een revanchistische discourse waar te nemen zou zijn. Ik heb echter niet zozeer een revanchistisch discourse gevonden, veel geïnterviewde bewoners waren juist vrij onverschillig, berustend dan wel tolerant (het is maar net hoe je het noemt). Een enkeling volgde wel het standaard revanchistische discourse maar over het algemeen valt er te zeggen dat er in Alkmaar sprake is van vreedzame co-existentie (I. Teijmant, persoonlijke mededeling, 10 juni 2013). Wat ik wel vaker vond was een standaard integratie-discourse waarbij regelmatig een bekend narratief werd afgespeeld over verschillende culturen in de wijk die moeite hadden om met elkaar samen te leven. Dit integratie-narratief werd keer op keer herhaald in gesprekken met zowel beleidsmakers, professionals als bewoners. Menigeen participant zal in de media hebben bijgehouden hoe de politieke ontwikkelingen zijn rondom integratie en mijn vermoeden is dan ook dat mensen hierdoor beïnvloed worden. Dit valt echter niet te meten met de data binnen dit onderzoek dus hier zou dan dus verder onderzoek naar moeten worden gedaan. Er lijkt echter ook wel een soort ‘integratie-moeheid’ te zijn. Volgens de bewoners is de wijk enorm verbeterd en ze zijn daar allen zeer over te spreken. Er lijkt echter wel een soort verzadiging te bestaan om het weer over dit soort problemen te hebben: er lijkt een soort sfeer van ‘Nu weten we het wel’ te hangen. Mensen zijn het zat om Overdie te problematiseren als achterstandswijk. Ze zijn tevreden met de resultaten en willen deze zeker behouden, maar zowel de beleidsmakers, als de professionals als de bewoners voelen er weinig voor om nog heel erg te gaan benadrukken hoe slecht de wijk is. Het samenwonen met andere culturen wordt gelaten geaccepteerd en er is hierin een bepaalde berusting. Men kan dus zoals gezegd spreken van vreedzame co-existentie in de wijk (I. Teijmant, persoonlijke mededeling, 10 juni 2013). Er is nou eenmaal een meerderheid van niet-Westerse
allochtonen in de wijk, maar daar valt nou eenmaal niks aan te doen dus je hebt het maar te accepteren als autochtone bewoner. Allochtoonse bewoners zien dat er problemen zijn binnen hun etnische gemeenschap, en begrijpen dat sommige mensen bepaalde hangjongeren als vervelend of eng zien, maar er is niet echt agressiviteit naar andere etnische gemeenschappen toe in de wijk Overdie. Al met al kan men meer spreken van gelatenheid, tolerantie dan wel onverschilligheid: leven en laten leven. Als laatste verwachtte ik dat ik een normaliserend discourse zou vinden waarbij beleidsmakers en discourse als toezichthouders voor de geproblematiseerde groep, de niet-Westerse (jonge) allochtonen, zouden fungeren. Een dergelijk discourse heb ik zodanig gevonden dat niet-Westerse (jonge) allochtonen regelmatig als problematisch worden genoemd. Beleidsmakers en professionals weigeren echter elke niet-Westerse (jonge) allochtoon als probleem of potentiële bedreiging te zien, puur vanwege het feit dat zij geboren zijn als niet-Westerse allochtoon. Er is soms zelfs sprake van verzet tegen dit discourse. Verrassend genoeg vindt dit verzet tegen het dominante discourse niet alleen plaats bij de beleidsmakers en professionals (die vanwege hun professionaliteit rechtvaardig dienen te zijn) maar ook bij ongeveer de helft van de bewoners, die de problemen in de buurt vaak eerder als ‘jongerenproblemen’ typeerden, en niet als een ‘Marrokanenprobleem’ of ‘cultuurprobleem’. De andere helft benoemt de overlast in de buurt wel als een ‘Marrokanenprobleem’ of ‘cultuurprobleem’. Concluderend kunnen we stellen dat politieke ontwikkelingen in de media vermoedelijk wel zo hun invloed uitoefenen op burgers en hun beleving van beleid. Dit baseer ik op het feit dat in dit onderzoek regelmatig het dominante discourse over integratie in de media werd herhaald. Alle participanten die ik ondervraagde leken aan te voelen dat achterstanden in de wijk te koppelen waren aan integratieproblemen, en gingen als vanzelfsprekend verder op dit onderwerp en in het framen van de achterstandswijk als een ‘integratieprobleem’ wanneer ik hen simpelweg vroeg naar de problemen in de wijk. Het integratie-discourse was als het ware vanzelfsprekende, second nature kennis. Natuurlijk begin je over integratie en botsingen tussen culturen als je het over achterstandswijken hebt. Het is een bekend discourse wat makkelijk te herhalen is omdat men in de media kan zien dat achterstandswijken in de media besproken worden in dergelijke termen. Bij nieuws over overlast in wijken worden al snel grofweg twee bepaalde groepen aangewezen die waarschijnlijk wel de overlast zullen veroorzaken, the usual suspects: allochtonen of blanke tokkies. Het is in de meeste gevallen, zo lijkt het, ofwel een ‘allochtonenprobleem’ ofwel een ‘asocialenprobleem’.
Mogelijk kijken bewoners hiernaar en gebruiken ze deze discoursen uit de media om informatie uit te putten hoe je als bewoner het wonen in een achterstandswijk typeert. Dit blijft echter gissen aangezien dit niet onderzocht is in dit onderzoek en hier dus verder onderzoek naar zou moeten worden gedaan. Feit is dat het praten over de achterstandswijk als zijnde een probleem van veel culturen die samenwonen in een wijk regelmatig naar voren kwam. Opmerkelijk was de kritische houding die de participanten aannamen met betrekking tot het Vogelaarbeleid. Vrijwel allemaal plaatsten zij kanttekeningen bij een eenduidige aanwijzing van Overdie als Vogelaarwijk en het eventuele nut wat dit zou hebben. Ook waren beleidsmakers en professionals zeer reflectief op zogenaamd ‘probleem zoekend gedrag’. Ze waren vaak kritisch naar zichzelf en andere beleidsmakers en professionals wat betreft het oplossen van problemen die beleidsmakers en professionals zelf bedacht en gecreëerd hebben. Er bestaat een notie dat men meer moet reageren, en minder moet problematiseren. Er is een bewustzijn dat problemen aangedragen moeten worden door de bevolking in plaats van vastgesteld door de beleidsmakers en de professionals. Wat dit betreft is er mogelijk sprake van een Broër-effect waarbij de beleidsmakers en de professionals notie nemen van geldende kennis binnen de sociale wetenschap over probleemdefiniëring. Het veld is zo veranderlijk en reflexief (Ritzer, 2012). Beleidsmakers en professionals zijn zich ten slotte erg bewust van de politieke druk die op hen ligt om het goed te doen in wijken en willen daardoor erg laten zien dat ze goed bezig zijn. Er bestaat een bewustzijn dat een daadkrachtige aanpak van overlast en criminaliteit in wijken belangrijk is en dat zij hier op zullen worden aangekeken als zij dit niet goed uitvoeren. Hierdoor ontstaat er mogelijk een ongelijke verdeling van resources. Beleidsmakers en professionals brengen vaak naar voren dat er relatief gezien buitensporig veel is uitgegeven aan de bewoners van bijvoorbeeld de wijk Overdie ten op zichtte van bewoners in andere wijken van Alkmaar, die niet aangewezen zijn als Vogelaarwijk, maar wellicht wel net zulke grote problematiek kennen, alleen dan van een net iets andere aard. Sowieso blijkt uit dit onderzoek dat je op fysiek gebied een wijk enorm kan liften, maar dat dit niet per se hoeft samen te gaan met tevens verbeteringen op het sociaaleconomische vlak. Uiteindelijk zijn het altijd nog de mensen die de wijk bepalen, en niet het uiterlijk of de voorzieningen in de wijk. Je kunt zoveel mogelijk geld uitgeven aan projecten als je wilt, maar uiteindelijk zullen mensen zelf hun wijk leefbaar moeten maken en houden. De centrale doelstelling van het Vogelaarbeleid was, zoals beschreven in het Actieplan Krachtwijken:
De centrale doelstelling van dit Actieplan Krachtwijken is om - samen met alle betrokkenen – de 40 wijken om te vormen tot wijken waar mensen kansen hebben en weer graag wonen. Het resultaat moet zijn, dat deze wijken in 8-10 jaar weer vitale, woon-, werk-, leer- en leefomgevingen zijn waar het prettig is om in te wonen en waarin mensen betrokken zijn bij de samenleving, een perspectief hebben op sociale stijging en participeren op de arbeidsmarkt en waar mensen met uiteenlopende etnische en levensbeschouwelijke achtergronden de bereidheid hebben om elkaar als mede-eigenaren van de wijk of de buurt te accepteren. (Actieplan Krachtwijken)
In zekere zin is dit doel bereikt in de beleving van de ondervraagde participanten. Er zat echter een keerzijde aan de dubbele medaille vast: met het Vogelaarbeleid werd in de beleving van de participanten gelijk een stempel op de wijk gedrukt, die vervolgens zeer moeilijk is weg te halen. Het geld voor verbetering en vernieuwing in de wijk kwam dus met een keerzijde. De bewoners geven echter wel aan dat zij de leefbaarheid in de buurt als beter ervaren. Er is rust in de wijk gekomen. De verbeteringen in de wijk hebben de wijk een nieuw elan gegeven. Dit nieuwe elan zorgt er voor dat bewoners gemobiliseerd zijn om vervolgens de nieuwe sfeer in de wijk ook zo te houden, door mee te helpen aan projecten. De participanten geven aan dat zij de face-lift van de buurt als empowerend hebben ervaren, men merkte dat de nieuwe orde en rust gekoesterd werd en het zorgde voor meer betrokkenheid bij de buurt. In zekere zin leidden de fysieke verbeteringen in de buurt zo tot betere sociale verbanden in de wijk. De sociale verbeteringen wat betreft sociaaleconomische achterstanden bleef echter in de beleving van de participanten toch wat uit. Hier valt in de beleving van zowel de beleidsmakers, als de professionals als de bewoners nog een wereld in te winnen.
Literatuurlijst Bröer, C. (2006). Beleid vormt overlast, hoe beleidsdiscoursen de beleving van geluid bepalen (policy annoyance, how policy discourses shape the experience of aircraft sound). Amsterdam, Aksant. Bryman, A. (2004) Social Research Methods. Oxford: Oxford University Press. CBS. (2013). Rijksoverheid.nl. Opgeroepen op juni 18, 2013, van Outcomemonitor Krachtwijken Nulmeting: http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&frm=1&source=web&cd=6&cad=rja&ve d=0CEQQFjAF&url=http%3A%2F%2Fwww.rijksoverheid.nl%2Fbestanden%2Fdocumente n-en-publicaties%2Fkamerstukken%2F2008%2F07%2F14%2Foutcomemonitorkrachtwijken-monitor-pdf%2Foutcomemoni CBS.nl. (2013). 40 aandachtswijken; stand van zaken, Outcomemonitor Wijkenaanpak . Opgeroepen op juni 19, 2013, van CBS.nl: http://statline.cbs.nl/StatWeb/selection/?VW=T&DM=SLNL&PA=71718ned&D1=0,56,8,42,88,115,128,267,325,383,441,499,562-563,566,579&D2=1,32,107,183&D3=47&HDR=G1,G2&STB=T Elias, N. (2005). Gevestigden en Buitenstaanders. Amsterdam: Uitgeverij Boom. Huntington, S. P. (1993). The Clash of Civilizations? Foreign Affairs, 22-49. Hurks, M. (2012, november 26). Nauwelijks verbetering in Vogelaarwijken. Opgeroepen op februari 24, 2013, van BNR.nl: http://www.bnr.nl/nieuws/150573-1211/nauwelijks-verbetering-invogelaarwijken Karsten, S., Ledoux, G., Roeleveld, J., Felix, C., & Elshof, D. (2003). School Choice and Ethnic Segregation. Educational Policy(17), 452. Knol, F. (2012). Statusontwikkeling van wijken in Nederland 1998-2010. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. (2011). Leefbaarheid in balans. Den Haag: Rijksoverheid. Mushaben, J. M. (2006, May). Thinking Globally, Integrating Locally: Gender, Entrepreneurship and Urban Citizenship in Germany. Citizenship Studies, Vol. 10(No. 2), 203-227.
NICIS, Instituut. (sd). Wijkactieplan en charter Alkmaar - Overdie. Opgeroepen op juni 19, 2013, van nicis.platform31.nl: http://nicis.platform31.nl/Wat_doen_wij/Verspreiding/Docbank/Wonen/Wijken/Wijkenaanpa k/Wijkactieplan_en_charter_Alkmaar_Overdie van Meeteren, M. (2005). Discoursen van integratie: De omslag in het politieke debat over integratie in Nederland. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam.
Musterd, S. (2003) Segregation and integration: A contested relationship. Journal of Ethnic and Migration Studies, 29(4), 623–641.
Portes, A., Manning, R. (1986) The immigrant enclave: theory and empirical examples. In: J. Lin, C. Mele C. (eds) (2005). The Urban Sociology Reader. (pp.152-163). New York: Routledge. Ritzer, G. (2012). Sociological Theory (8e ed.). New York: McGraw-Hill.
Ritzer, George (2012), Sociological Theory. (Eigth Revised Edition) New York: McGraw Hill.
Silverman, D. (2012). Interpreting Qualitative Data: Methods for Analysing Talk, Text and Interaction (4th ed.). London: Sage Publications.
Paulle, B. (2004). Anxiety and intimidation in the Bronx and the Bijlmer: an ethnographic comparison of two schools (Vol. Hoofdstuk 3). Amsterdam: Dutch University Press. Uitermark, J., & Duyvendak, J. W. (2008). Civilising the City: Populism and Revanchist Urbanism in Rotterdam. Urban Studies(45), 1485. VROM Wonen, W. e. (2007). Actieplan Krachtwijken: van Aandachtswijk naar Krachtwijk. Den Haag: Ministerie van VROM. Wacquant, L. (1993). Urban Outcasts: Stigma and Division in the Black American Ghetto and the French Urban Periphery. International Journal of Urban and Regional Research, 17 (3), 366-383.
Bijlagen Universiteit van Amsterdam
FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Afdeling Sociologie en Antropologie
Vragenlijst krachtwijken beleidsmakers en professionals Voor mijn bachelorscriptie stadssociologie doe ik onderzoek naar hoe het Vogelaarbeleid van minister Vogelaar van Wonen, Wijken & Integratie van het kabinet Balkenende IV tot uiting is gekomen in de zogenoemde ‘prachtwijken’. Uw antwoorden zullen anoniem worden verwerkt en er is eventueel terugkoppeling mogelijk om te zorgen dat er opgeschreven wordt wat u bedoelt. 1. Welke sociale problemen spelen er volgens jullie in de wijk Overdie in Alkmaar? 2. Waar denken jullie dat deze problemen door veroorzaakt worden? 3. In hoeverre is het jullie doel om hier iets aan te doen? 4. Op basis van het beleidsdocument van Ella Vogelaar, hoe zijn jullie vervolgens een plan van aanpak gaan maken? 5. Welke strategieën/methodieken/plannen/projecten hebben jullie ontwikkeld? Welke 'werkte' en welke niet? 6. Met welke partijen werken jullie samen in de aanpak van wijkenproblematiek, en specifiek bij de aanpak van de wijkenproblematiek in Overdie? 7. Hoe loopt die samenwerking tot nu toe? Zijn er knelpunten? Wat zijn uw ervaringen hiermee? 8. Wat zijn bepalende momenten geweest in jullie ervaringen met betrekking tot de aanpak van de wijkenproblematiek in Overdie? 9. Hebben jullie leermomenten/koerswijzigingen ervaren? Op basis waarvan vonden die leermomenten/koerswijzigingen plaats? 10. Wat voor feedback hebben jullie teruggekregen op deze projecten? Zijn de bewoners positief of negatief? 11. Hoe kijken jullie aan tegen het Vogelaarbeleid? 12. Hoe hebben jullie de aanwijzing van Overdie als 'achterstandswijk' op basis van de 18 criteria ervaren? 13. Hoe denken jullie dat de bewoners van Overdie zelf deze bestempeling als 'achterstandswijk' hebben ervaren? 14. Heeft u misschien beleidsdocumenten die ik misschien zou mogen gebruiken voor mijn onderzoek, om verschillende wijkaanpakken te analyseren? 15. Kent u misschien andere sleutelfiguren die mij iets meer over de aanpak van de problemen in Overdie zouden kunnen vertellen?
Dank u wel voor dit interview.
Universiteit van Amsterdam
FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Afdeling Sociologie en Antropologie
Vragenlijst krachtwijken bewoners Voor mijn bachelorscriptie stadssociologie doe ik onderzoek naar hoe het Vogelaarbeleid van minister Vogelaar van Wonen, Wijken & Integratie van het kabinet Balkenende IV tot uiting is gekomen in de zogenoemde ‘prachtwijken’. Uw antwoorden zullen anoniem worden verwerkt en er is eventueel terugkoppeling mogelijk om te zorgen dat er opgeschreven wordt wat u bedoelt. 1. Hoe vindt u het om in Overdie te wonen? 2. Is de buurt veilig? 3. Met hoeveel mensen maakt u regelmatig een praatje? 4. Woont er familie in de buurt? 5. In geval er sociale problemen genoemd worden: waar denkt u dat deze problemen door veroorzaakt worden? 6. Heeft u iets gemerkt van de veranderingen in de buurt de laatste 5 jaar? Zodra je de naam Vogelaar hoort doorvragen. Weet u wat het beleid van minister Vogelaar inhoudt? Hoe kijkt u aan tegen dit beleid? / Wat vindt u van dit beleid? Bent u over het algemeen positief of negatief over het beleid van Vogelaar? Kunt u uitleggen waarom? 7. Overdie wordt wel eens een achterstandswijk genoemd, wat vindt u daarvan? 8. Heeft u zelf deelgenomen aan een project in uw buurt? Zo ja, welke? 9. Wat is uw ervaring hiermee? 10. Heeft u hier een positief of negatief oordeel over? Kunt u uitleggen waarom? Dank u wel voor dit interview.
Lijst met geïnterviewde participanten
Soort
Omschrijving
Participant 1
Professional
Directeur Woonwaard
Participant 2
Beleidsmaker
Beleidsmedewerkers Gemeente Alkmaar (2 stuks, dubbelgesprek)
Participant 3
Professional
Leefbaarheidsconsulenten Woonwaard, projectmedewerkers Overdie (2 stuks, dubbelgesprek)
Participant 4
Professional
Wijkagent Overdie
Participant 5
Professional
Fractielid SP Alkmaar en medeorganisator buurtprojecten Overdie
Participant 6
Mengvorm professional en
Marie, vrouw van in de veertig,
bewoner, onder bewoners
van Nederlandse afkomst.
geschaard, wordt niet betaald voor functie. Participant 7
Bewoner
Masja, vrouw van in de veertig, van Nederlandse afkomst.
Participant 8
Bewoner
Shanti, vrouw van in de veertig van Antilliaanse afkomst.
Participant 9
Bewoner
Henk, man van in de veertig van Nederlandse afkomst. Tatoeage op hoofd.
Participant 10
Bewoner
Hasmik, vrouw van in de vijftig, van Turkse afkomst.
Participant 11
Bewoner
Ibrahim, man van in de vijftig, van Turkse afkomst. Veel connecties in de buurt naar eigen zeggen.
Participant 12
Bewoner
Piet, gepensioneerde
politieagent. 91 jaar en woonachtig in Overdie vanaf het begin. Van Nederlandse afkomst. Participant 13
Bewoner
Margriet en Trudy (2 stuks, dubbelgesprek). Buurvrouwen van elkaar, wonen aan de rand van Overdie. Van Nederlandse afkomst. Rond de dertig en rond de zeventig jaar oud.
Participant 14
Bewoner
Aisha, jonge vrouw van Turkse afkomst, ongeveer twintig jaar oud.
Participant 15
Bewoner
Sandra, vrouw van in de vijftig. Woont vanaf geboorte in Overdie.
Participant 16
Bewoner
Youssef, man van in de tachtig, sprak gebrekkig Nederlands.
Bron: (CBS, 2013) Schema 4.1 Indicatoren in de nulmeting van de Outcomemonitor Krachtwijken Dimensie Indicator 0. Bevolking 0.1 Particuliere huishoudens naar type huishouden 0.2 Inwoners en aandeel in particuliere huishoudens 0.3 Personen behorend tot de potentiële beroepsbevolking (15-64 jaar) 0.4 Personen naar herkomstgroepering 0.5 Personen naar leeftijdsklasse 0.6 Verhuizingen naar leeftijdsklasse, herkomstgroepering en type huishouden 0.7 Verhuizingen naar besteedbaar inkomen in decielklassen en decielgrenswaarden
1. Wonen 1.1 Aandeel eengezins- en meergezinswoningen 1.2 Gemiddeld aantal inwoners per woning 1.3 Aandeel kleine woningen 1.4 Aandeel koopwoningen, particuliere en sociale huurwoningen 1.5 Leefbaarheidsscore 1.6 Aandeel koop- en huurwoningen naar bouwjaar in klassen 1.7 Verkooppunten en aandeel dagelijks aanbod 1.8 Gemiddelde verkoopprijs van koopwoningen 2.1 Leerlingen in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs naar onderwijssoort en herkomstgroepering 2.2 Schoolverlaters naar het hebben van een startkwalificatie
2. Leren 2.3 Onderwijsdeelname naar schoolsoort en herkomstgroepering 3.1 Aandeel personen met een WW-uitkering in de potentiële beroepsbevolking naar leeftijdsklasse, herkomstgroepering x generatie en herkomstgroepering x geslacht 3.2 Aandeel niet-werkend werkzoekenden ingeschreven bij het CWI in de potentiële beroepsbevolking naar leeftijdsklasse,
herkomstgroepering x generatie en herkomstgroepering x geslacht
3. Werken 3.3 Aandeel langdurig bijstandsafhankelijken in de potentiële beroepsbevolking naar leeftijdsklasse, herkomstgroepering x generatie en herkomstgroepering x geslacht 3.4 Aandeel personen met een AO-uitkering in de potentiële beroepsbevolking naar leeftijdsklasse, herkomstgroepering x generatie en herkomstgroepering x geslacht 3.5 Aandeel van de potentiële beroepsbevolking met inkomsten uit arbeid naar leeftijdsklasse, herkomstgroepering x generatie en herkomstgroepering x geslacht 3.6 Gestandaardiseerd huishoudinkomen naar decielklassen en decielgrenswaarden
4. Veiligheid 4.1 Score overlast en veiligheid 5. Integratie1 5.1 Paren naar herkomstgroepering 6. Schuldenproblematiek 6.1 Wanbetalers voor de zorgverzekeringswet 7. Gezondheid (CBS, 2013).