RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
De achterkant van de Acropolis TEKST: DIRK MULDER FOTOGRAFIE: EDWIN WALVISCH In de zomer van 1974 waren er twee Griekse Vicky’s in mijn leven. De ene heette Vicky Leandros. Ze had net de twaalfde plaats in de Top 40 bereikt met het lied ‘Theo, Wir Fahr’n nach Lodz!’ Een daadkrachtige titel die, zelfs 25 jaar later, nog steeds vragen bij me oproept. Wie is Theo? Waar ligt Lodz? En wat is er te doen, dat de zangeres daar zo dringend heen wil? De andere Vicky had een achternaam die het Griekse equivalent is van Smit of Jansen. Ik ontmoette haar voor het eerst in Londen, in een Italiaans Restaurant dat later nog een week wereldberoemd zou worden vanwege een gijzeling, The Spaghetti House Siege. Vicky was toen net zo oud als ik – eenentwintig – en we waren beiden vreemdelingen in een wereldstad. Ik woonde sinds een maand in Londen, waar ik tot mijn eigen verbazing een baan had gekregen bij een Amerikaanse multinational. Een cursus Intensive English hoorde bij de arbeidsvoorwaarden. Om kennis te maken met de andere leerlingen ging ik met mijn toekomstige klas uit eten. Zo werd ik voorgesteld aan Vicky – door Costas, haar tweelingbroer. ‘Thies ies mai siester Viekie,’ zei Costas. Zijn glimlach trof me als een vuistslag. ‘Gello Dierk.’ De eveneens beeldschone Vicky, kuis in zwart gekleed, lachte me nonnig toe. Ik had nog nooit zulke prachtige wezens gezien. ‘Siet, siet,’ straalde Costas. Zijn witte Griekse Godentanden blonken. Hij maakte een gebaar dat ik naast hem moest gaan zitten. Vicky giechelde iets in haar eigen taal. ‘Ien Iengliesh!’ zei haar broer streng, ‘raajt, Dierk?’ Right, Costas. Ik durfde hem bijna niet aan te kijken. Veiligheidshalve besloot ik ze allebei erg mooi te vinden.
21 DECEMBER 1998
PAGINA 1
RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
Waar Vicky en Costas nu wonen weet ik niet. Ik vermoed in Athene, daar kwam het laatste bericht vandaan, maar we hebben al heel lang geen contact meer. Vijftien jaar geleden heb ik nog eens een ansichtkaart gekregen, die via allerlei omwegen op het adres van mijn vader terechtkwam. Gello Dierk, las ik op de achterkant van de Acropolis, ik ben benieuwd hoe het met je gaat. Vicky schreef toen dat ik altijd welkom zou zijn in Athene. Onderaan stond haar adres. Die kaart heeft nog een tijdje onbeantwoord in mijn huis rondgehangen en is daarna met hangende schouders verdwenen. Samen met het adres, dat ik nergens had genoteerd. Soms knaagt dat verloren kaartje nog aan mijn geweten. Natuurlijk had ik haar een brief terug kunnen sturen, maar ik had er geen zin in. Iemand die je na tien jaar stilte plotseling schrijft, daar is meestal wat mee. Vandaag moet ik weer aan Vicky en Costas denken. Een kwart eeuw na onze eerste ontmoeting in Londen, ben ik – via Thessaloniki – op weg naar Athene. Dat was een idee van Rails. Wellicht een aardig reisje voor jou, suggereerde hoofdredacteur Ruud Hollander, die overigens niets van mijn Griekse schuldgevoel afweet. Hij heeft wereldfotograaf Edwin Walvisch bereid gevonden om me te begeleiden. Deze ervaren reiziger zit in de vliegtuigstoel naast me en legt me uit hoe je van een ongebruikt kotszakje een gezellige cadeauverpakking kunt maken. ‘Fiotidos!’ zeg ik opeens hardop. Het woord komt uit het niets naar beneden zeilen. Edwin zwijgt discreet, hij kijkt een beetje bezorgd. Dat is een straatnaam, verklaar ik met holle stem, een straatnaam in Athene. Vicky woonde aan de Fiotidos. Ik weet het heel zeker, het is alsof ik de lang vergeten ansichtkaart weer voor me zie. Ik heb een stadsplattegrond bij me en blader het straatnamenregister door. Er bestaat geen Fiotidos. Misschien spel je het wel met een h: Fhiotidos. Ook niet. Mijn geheugen heeft me bedrogen. ‘Wilt u nog thee?’ vraagt de stewardess. Nee, geen thee. Of juist toch. Want dan zie ik het. De Fthiotidos met behalve een h ook een t, die bestaat wél. Terwijl het toestel de landing inzet voel ik me langzaam opstijgen. In juni 1974 kwam er een einde aan de dictatuur van de Griekse kolonels. De democratie zou terugkeren maar het duurde nog een tijdje voordat de stofwolken weer waren
21 DECEMBER 1998
PAGINA 2
RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
opgetrokken. De ouders van Vicky en Costas besloten daar niet op te wachten. Ze stuurden hun kinderen naar Londen, daar konden ze rustig studeren, hoewel dat alleen voor Costas gold. Hij zou ingenieur worden – Vicky ging mee als oppasser, kokkin, serveerster, schoonmaakster en wasvrouw. Ze sprak al vloeiend Frans en mocht er nog wat Engels bijleren. Meer had een meisje niet nodig, vond men, hoewel Vicky verreweg het beste brein had van de twee. Ze droeg haar lot blijmoedig. Daar was ik dagelijks getuige van, want ze woonden inmiddels bij me in huis. ‘Home’ was een piepklein flatje in Bayswater, op de hoogste verdieping van een Victoriaans herenhuis aan Cleveland Square, ten noorden van Hyde Park. ‘We have problems,’ had Costas me verteld toen we met z’n drieën in de pub zaten na de Engelse les. ‘Many, many, many problems,’ vulde zijn tweelingzuster somber aan. Het was halverwege de maand, ze hadden veel pret gemaakt, er waren nog maar een paar Engelse ponden over en nu konden ze de huur niet meer betalen. Uit het vaderland was niets te verwachten. Hun ouders mochten van de regering slechts een beperkt bedrag per maand overmaken. Costas zuchtte diep. Hij legde zijn zwartharig Griekse Godenhoofd op mijn schouder, alsof hij heel moe was. Dat gewicht gaf de doorslag. Geld had ik niet, wel huisvesting. ‘Dan komen jullie toch zo lang bij mij wonen!’ riep ik hulplustig, de realiteit geheel uit het oog verliezend. Mijn vijfhoog-zonder-lift zolderappartementje was nauwelijks groot genoeg om – zoals ze in Engeland zeggen – een kat in rond te zwiepen. Toch werd mijn voorstel met groot enthousiasme ontvangen. ‘Thank you, thank you!’ Vicky pakte mijn handen vast. ‘You are a real friend!’ zei Costas. Hij sloeg zijn arm om mijn schouders. Een uur later stonden ze bij me voor de deur met twee zware koffers. Ze kwamen binnen. ‘Doe alsof je thuis bent,’ zei ik. Ik hoor het mezelf nog zeggen. Het was een kille zomeravond. Voor de gezelligheid zette ik de twee elektrische gloeispiralen aan waarmee ik het – volgens mijn huisbaas – prima warm kon stoken als de winter kwam. Het is negen uur ‘s avonds en Thessaloniki is nog geheel centraal verwarmd – tenminste, zo voelt het als ik mijn arm uit het raampje steek. De huurauto die we op het vliegveld hebben meegekregen, een groene Nissan Micra met airco, houdt het hoofd koel in zes
21 DECEMBER 1998
PAGINA 3
RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
rijen dik verkeer. We kunnen ons hotel niet vinden. Fotograaf Edwin stopt bij een bushalte en ik stap uit om aan een voorbijganger de weg te vragen. De man, een vriendelijke zestiger die twee woorden Engels spreekt, bestudeert mijn rudimentaire plattegrond. Hij kijkt alsof hij nog nooit zoiets merkwaardigs heeft gezien, draait de kaart een slag om, inspecteert ook de achterkant, denkt minutenlang na en blijft geheimzinnig zwijgen, de ogen gesloten. Totdat hij opeens een ingeving ontvangt, zijn arm uitstrekt en een richting aanwijst. Die zal ons – dat begrijp ik zelfs – weer terug naar het vliegveld voeren en daar moeten we niet heen. Ik bedank de man hartelijk, wacht tot hij uit het gezichtsveld is verdwenen en schiet een volgende voorbijganger aan. Het ritueel herhaalt zich, alleen vindt deze man na rijp beraad dat we beslist rechts moeten aanhouden. Ik vertrouw het niet. Terecht, want we moeten linksaf, volgens twee dames die ik daarna raadpleeg. Het begint langzamerhand tot mij door te dringen dat alle Grieken iets met elkaar hebben afgesproken: ze weten de weg, ook al weten ze hem niet. Dat heeft wel iets moois, vind ik, en zo lang de aanwijzingen beperkt blijven tot links, rechts, rechtdoor of terug heb je altijd 25% kans dat het klopt. Edwin heeft al die tijd geduldig het verkeer staan stremmen. Ik stap in en zeg dat het volgens mijn research waarschijnlijk eerst een beetje die kant op is en dan die kant – denk ik. Een richtingbord met de aanduiding ‘haven’ redt ons. Als we die eenmaal in de peiling hebben weten we waar we zijn op de kaart. Londen, 1974. Er kunnen een hoop misverstanden ontstaan tussen twee Grieken en een Nederlander die samen een flatje delen. ‘Doe alsof je thuis bent!’ had ik gastvrij tegen Vicky en Costas geroepen, zonder te beseffen wát ze thuis dan deden. Costas in ieder geval niet veel, merkte ik al snel. Hij beschouwde zijn zuster als een soort huishoudmachine. Ik weet niet hoe het nu is maar 25 jaar geleden liep het Griekse en Nederlandse emancipatiebeleid op twee verschillende sporen. Ik woonde al sinds m’n 17e op kamers en kon koken, bakken, braden, wassen, poetsen en boenen. Costas had daar zijn personeel voor. Hij kon zich zelf aankleden en daar hield het ongeveer mee op. Als hij met zijn vingers knipte en ‘koffie!’ riep, kwam er koffie. Vicky liet dan alles liggen waar ze op dat moment mee bezig was en bediende haar broer. Toch kwam het ongemak dat ik bij deze gang van zaken voelde niet alleen uit emancipatiedrift voort.
21 DECEMBER 1998
PAGINA 4
RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
‘Echte mannen zuigen geen stof,’ zag ik Costas denken als ik met de Hoover in de weer was. Echte mannen deden geen boodschappen, wasten niet af en maakten geen bedden op. Echte mannen voelden geen rare trilling in hun buik als Costas ze zomaar in zijn armen nam, op beide wangen zoende en zei dat ze een ‘very, very, very good friend’ waren. Alle één miljoen inwoners van Thessaloniki hebben een auto, lijkt het – en maken er ook enthousiast gebruik van. De gevolgen grijpen je soms naar de keel. De Blue Pages, de Griekse versie van de Gouden Gids, doet er nogal luchtig over. ‘All Thessaloniki pulsates with life,’ juicht het voorwoord. ‘The streets are bustling with activity and ...cars!’ De stad is op z’n mooist als het donker is. Dat klinkt als een duister compliment, maar de warme avondlucht verlegt de nadruk van verkeer op flaneer. Bovendien daalt de gemiddelde leeftijd op straat. De bezoekers van de talloze – uiterst trendy – cafés langs de havenboulevard kunnen nauwelijks ouder dan achttien zijn. De ondiepe, gevelbrede terrassen zitten vol. Geanimeerde Griekse gesprekken klinken in mijn Nederlandse oren alsof er een zwerm tsjilpende vogeltjes is neergestreken. Het is een vertrouwd geluid, ik herken het van jaren geleden. Costas en Vicky hielden er namelijk veel Griekse vrienden op na. Rond tien uur ‘s avonds kwamen ze één voor één binnen, totdat mijn miniatuur huiskamer barstensvol zat. ‘They want to see where we live,’ zei Vicky. Daarna zullen ze wel weer weg gaan, dacht ik, maar ze bleven. Bovendien kwamen ze iedere avond opnieuw. Om me niet buiten te sluiten deden ze eerst nog hun best Engels te spreken. Na een paar glazen wijn werd de moedertaal machtiger. Ze zongen liederen, voerden heftige discussies en vertelden elkaar grappen waar ze klaterend om moesten lachen. Ik niet, Griekse humor verliest veel in de vertaling. Zo werd het één uur, twee uur, drie uur – en nog wisten ze van geen ophouden. Ik dacht aan mijn opa, die ik nooit heb gekend. Als bezoek hem te lang duurde ging hij volgens de overlevering de kamer uit, trok zijn pyjama aan, kwam weer binnen en zei: ‘De visite zal ook wel naar bed willen.’ Bij ons thuis ging het anders. Mijn moeder deed gewoon de lampen uit. Die subtiliteit zit in de genen, dus ik besloot tot een nieuwe variant. Ik reed mijn opklapbare bed, dat overdag in
21 DECEMBER 1998
PAGINA 5
RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
de gang gestald stond, de kamer binnen en begon het op te maken. De Grieken vatten de hint niet. Ze vonden het een sublieme Nederlandse grap waar nog lang over nagepraat moest worden. Daarna voerde Costas een mimeversie op van mijn truc met het bed. Vooral het knorrige gezicht dat hij daarbij trok leidde tot hernieuwde lachsalvo’s. Zijn imitatie van mijn gedrag sneed door mijn ziel. Zo krompen de nachten tot een paar uur slaap. Met wallen onder mijn ogen sleepte ik me ‘s ochtends naar mijn werk. Uit het slaapkamertje klonk een tweestemmig snurken. De colleges waren nog niet begonnen, voor Vicky en Costas brak de dag pas aan rond het middaguur. De treinreis van Thessaloniki naar Athene duurt zes uur. Voor een eersteklas kaartje, inclusief vliegtuigmaaltijd, ben je maar een paar tientjes kwijt. Vervoer per spoor is een goed bewaard geheim in Athene. De bestemming zie ik voor een tussenstop aan, totdat ik merk dat iedereen uitstapt. Dit dorpsstationnetje, twee sporen met een vriendelijk Fallerhuisje, is het eindpunt Lárissis. Op het stationsplein begint fotograaf Edwin direct naar visueel interessante situaties te zoeken. Ondertussen probeer ik een taxi te vangen. Bij een bord dat ik als bushalte interpreteer staat een lange rij mensen. Waarom ze mij zo kwaad aankijken begrijp ik niet. En dat ik voor elke taxichauffeur onzichtbaar blijf, evenmin. Het duurt een tijdje voordat ik de wachtrij in verband breng met de taxi’s. Even overweeg ik Duits te spreken (‘Du Edwin! Steh auf, du faules Murmeltier!’) om die slechte eerste indruk op een ander volk af te wentelen. Bij nader inzien kies ik voor Engels: ‘Driver, please take us to the Lycabetta Hotel!’ Vergeleken met Athene is Thessaloniki een groene oase, merk ik als de taxi zich centimeter voor centimeter door dichtgekoekte verkeersaderen perst. Dit is duidelijk een wereldstad – maar tegelijkertijd een dorp. De derde taxipassagier, een vrouw die ook een eindje onze kant uit moet, zit voorin en spreekt met de chauffeur alsof ze hem al jaren kent. Hij draait zich naar haar toe. Zij grijpt in het vuur van het gesprek zijn arm vast. De stedelijke argwaan ontbreekt, er lijkt direct een soort vertrouwelijkheid te ontstaan. Ik ben een stugge Nederlander. Aanraken gaat me niet makkelijk af, ik ben huiverig voor elk vermoeden van emotionele incontinentie. Als ik uiting wil geven aan mijn
21 DECEMBER 1998
PAGINA 6
RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
sympathie voor iemand, kom ik niet verder dan een hoekig schouderklopje. Misschien dat Costas me daarom zo in verwarring bracht. Het was niet alleen zijn Griekse Godenkop en zijn – naar ik vermoedde – fraaie lichaam. Het was de bijna kinderlijke onschuld waarmee hij me omhelsde, als hij daar zin in had. Die paar momenten van verlammende gelukzaligheid, daar deed ik het allemaal voor. Onze taxi stopt voor een luxueus hotel, verheven boven het stadsgewoel, gelegen op een heuvel met uitzicht op de Acropolis. Een bord in de lounge belooft ons, in gouden letters op mahoniehout, een zwembad en een fitness ruimte. Dat heeft Rails weer mooi voor ons geregeld, vinden we. Jammer alleen dat de dames achter de balie niet op de hoogte zijn van onze komst. Gelukkig blijkt er nog een ander hotel te bestaan, met een bijna identieke naam maar een melkweg minder sterren, waar ze wel op ons zitten te wachten. Dit onderkomen heeft een wat studentikozer karakter. Een lift ter grootte van een eenpersoons hangkast sleurt me zuchtend naar de vijfde verdieping. Costas en Vicky waren bij me ingetrokken omdat ze de huur niet meer konden betalen. De financiële nood was hoog. Een klaaglijk telefoongesprek met het moederland leverde slechts de belofte op van een Griekse schapenkaas, die per post zou arriveren. Dat vooruitzicht stemde ze bijzonder vrolijk. Omdat ik zelf geen kaasliefhebber ben, kon ik me hun vreugde nauwelijks voorstellen. ‘It is a very rich cheese,’ zei Costas handenwrijvend, iedere keer als het pakket ter sprake kwam. Vicky giechelde dan geheimzinnig. Op de dag dat de feta bezorgd werd was het feest. Ze hadden speciaal op mijn thuiskomst gewacht om de witte kaas, die in een soort grote ronde cakevorm zat, aan te snijden. Voorzichtig sneed Costas een deksel uit de bovenkant. De kaas was hol. De binnenruimte was volgestouwd met groezelige bankbiljetten, die onder luid gejuich werden verwijderd. Duizenden drachmes dwarrelden door de kamer. De inhoud van de kaas maakte een einde aan many, many, many problems. Nu konden ze zelf weer een kamer gaan zoeken. Vicky, die altijd terughoudender was in haar liefdesbetuigingen, kuste mijn handen en bedankte me duizendmaal voor het verleende onderdak. Costas bezwoer met tranen in zijn ogen dat hij me nooit zou vergeten. Ik was uitgeput en aangedaan. Broer en zus maakten een vreugdedansje. Daarna gingen ze
21 DECEMBER 1998
PAGINA 7
RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
zingend de deur uit om al dat mooie geld eens lekker uit te geven. Drie dagen later was er geen drachme meer van over. De eerste avond in Athene doen we direct drie toeristenattracties. We klimmen naar de Acropolis. We eten op een terras in de Pláka, volgens mijn reisgids ‘het historische hart van Athene’. En we pikken toevallig de wisseling van de wacht mee, voor het parlementsgebouw. De nauwkeurige choreografie van dit spektakel heeft een onbegrijpelijke schoonheid. De bedenker van deze absurde opeenvolging van beenheffingen en enkeldraaiingen moet wel een bijzonder hoge positie bekleden bij The Ministry of Funny Walks. Athene is meeslepend, warm, druk, heftig, rumoerig en overdonderend. Fotograaf Edwin en ik besluiten op adem te komen buiten de stad, voordat we Vicky gaan zoeken. Niet dat ik er veel vertrouwen in heb dat ik haar zal vinden. Die naam – Fthiotidos – is me dan wel te binnen geschoten, maar klopt het ook? Bovendien weet ik geen nummer en is het een lange straat op de kaart. Daar komt nog bij dat ze waarschijnlijk al lang getrouwd en verhuisd is. Ik zie mijn tocht naar de Fthiotidos daarom meer als een symbolische daad. Ik ben nog een keer langs geweest maar je was er niet, kan ik dan zeggen als ik aan haar ansichtkaart denk die ik nooit heb beantwoord. De volgende ochtend staan we om zeven uur op en nemen de metro naar de haven Piraeus, het grote ‘waterstation’ van Athene. Een Flying Dolphin, een blauwgele draagvleugelboot, brengt ons in drie kwartier naar Aegina, een aangenaam eiland dat je binnen een dag intiem kunt leren kennen. Bij Dimitrios (‘Call me Jim’) huren we na ragfijne onderhandelingen twee scooters voor de prijs van één. Niet zonder reden, blijkt buiten terugduwafstand. De ene scooter trekt steeds sterker naar links, de andere slaat af zodra de weg begint te stijgen, blijft een tijdje uithijgen en doet het dan weer een kilometer. Deze motorische handicap heeft z’n voordelen. Het weigerend voertuig laat ons vergezichten zien waar we anders nooit voor gestopt waren. Edwin’s fotografenhart begint sneller te kloppen als we de Afaia tempel bereiken, een soort oefen-Acropolis op een royaal met pijnbomen gestoffeerde heuvel. Ik word afgeleid door een kibbelend Nederlands echtpaar, dat ik discreet probeer af te luisteren.
21 DECEMBER 1998
PAGINA 8
RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
‘We zijn hier nou al een uur,’ moppert zij. ‘Jij wil het liefst al die ouwe stenen stuk voor stuk omdraaien. Dan had je alleen moeten gaan.’ ‘Maar ik wilde ook liever alleen gaan,’ zegt hij. ‘Jij moest zo nodig mee.’ Ze haalt haar schouders op. ‘Pfff! Alsof jij het zo gezellig hebt in je eentje.’ Hij zwijgt en trekt aan zijn pijp. Toen de schapenkaas met geld kwam kocht Costas een blik zoetgeurende tabak en een pijp met een rechte steel. Hoewel onbeantwoorde liefde blind maakt zag ik glashelder hoe slecht het hem stond. Een eenentwintigjarige jongen die bedachtzaam aan een pijp lurkt krijgt een bestudeerde bezadigdheid. Temeer omdat er samen met de rookwolken ook een vriendin in mijn huiskamer was verschenen, ene Suzy. De rolverdeling was duidelijk. Costas zat in nevelen gehuld op de beste stoel en deed een verstandige, gerijpte man na. Zij aanbad hem. Iedere beweging die hij maakte volgde ze met hondenogen. Hij nam haar op schoot, waar ze uren bleef zitten, terwijl Vicky het jonge geluk van kopjes Griekse koffie en Engelse thee voorzag. Ik kon het niet langer aanzien. Ze moesten vertrekken. Toen de nieuwe maandtoelage uit Athene kwam zette ik ze op straat. Ik schrok van mijn eigen lompheid maar het werkte. Ze vonden dezelfde dag nieuwe woonruimte, een paar straten verder. Vicky huilde toen ze de laatste spullen op kwam halen. ‘I will always be fond of you,’ zei ze bij het afscheid. ‘Very, very, very fond.’ Na een middagbiertje in Perdika, een prettig vissersplaatsje in de zuidpunt van Aegina, besluiten we een nacht te blijven. Als we morgenochtend met de boot van tien uur naar Athene terugreizen, is er nog tijd genoeg. Pension Dionyssis heeft kamers voor ons met uitzicht op zee. We moeten het tuinhek wel goed achter ons dicht doen, zegt de gastvrouw, anders gaat mamma er vandoor. Magere mamma, dichter bij de negentig dan de tachtig, zit op een stoel in de schaduw. Ze staat op. Haar bewegingen hebben de langzame souplesse van een oud huisdier. Ze lacht poeslief, haar lepe oogjes koesteren ontsnappingsplannen. Die zullen wij verijdelen door middel van een afsluithaakje waar ze nét niet bij kan komen. Mamma moet binnen blijven, wij mogen uit. We gaan vis eten aan de haven. Die avond schrijf ik een ansichtkaart die ik nooit zal versturen. ‘Lieve Vicky,’ staat erop. ‘Ik
21 DECEMBER 1998
PAGINA 9
RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
was ook maar eenentwintig toen en bovendien erg dom. Je bent altijd lief voor me geweest en ik deed alsof je niet bestond. Ik had alleen ogen voor je broer. Maar wat bedoelde je nou eigenlijk met very, very, very fond? Weet je dat ik daar nu pas over na begin te denken?’ De Fthiotidos, niet ver van het Panathinaikos voetbalstadion, is een lange, rechte straat met vier tot zes verdiepingen hoge appartementen aan weerskanten. De nummering loopt van 1 tot 250, de gevels zien er goed onderhouden uit. ‘Nu het huisnummer nog,’ zegt Edwin. ‘37,’ zeg ik. Ik weet niet waar dat getal vandaan komt. Het dwarrelt opeens vanuit mijn schedeldak naar beneden. Nummer 37 is een laag flatgebouw met 24 naambordjes en belknopjes op een koperen plaat. Ik kan de Griekse namen niet lezen. De moed zinkt me in de schoenen. ‘Gewoon één voor één proberen,’ zegt Edwin, ‘er zit niet anders op.’ 24 moeizame gesprekken via de intercom zijn het allerlaatste waar ik zin in heb, maar ik wil me niet laten kennen. Ik druk op een willekeurige bel. Een oude mannenstem meldt zich, hij spreekt een beetje Engels. Nee, die Vicky waar ik het over heb woont hier niet. Haar ouders wel. Maar die zijn op vakantie. Hij is de onderbuurman. Je had me kunnen neerslaan met een veertje, zouden ze in Engeland zeggen. De buurman laat ons binnen, we mogen even boven komen via het centrale trappenhuis. Hij woont op de vierde verdieping en is nu toch wat wantrouwig geworden. Met de voordeur op de ketting staat hij me door een kier te woord. Op de achtergrond klinkt een achterdochtige vrouwenstem. De ouders van Vicky wonen op de vijfde etage, begrijp ik. We laten de man met rust en klimmen een trap hoger. In plaats van de gisteravond geschreven ansichtkaart duw ik een onzinnig briefje onder deur, waarin ik uitleg wie ik ben, waar ik woon en op welke wonderbaarlijke wijze dit adres tot mij is gekomen. Kortom: in antwoord op uw schrijven van vijftien jaar geleden. Tegen de tijd dat ik me afvraag of ik hier wel verstandig aan doe, is het te laat om me te bedenken. De brief, in een met ‘Message for Vicky’ geadresseerde envelop, is te ver onder de deur door geschoven om er nog bij te kunnen. Mijn missie is volbracht, morgenochtend vliegen we terug naar Nederland.
21 DECEMBER 1998
PAGINA 10
RAILS • REPORTAGE GRIEKENLAND
DIRK MULDER
Twee dagen later, thuis in Utrecht, krijg ik een e-mail uit Athene. Afzender: Costas. De inhoud is gereserveerd vriendelijk van toon: lang geleden, waar blijft de tijd, jammer dat we elkaar zijn misgelopen, enzovoorts. Mijn onderdeurse brief is doorgegeven aan zijn zuster, schrijft hij. Hij heeft het over ‘Vicky and her family’ dus dat geeft me een idee van haar huidige status. Waar ze woont en wat haar adres is, daar zwijgt hij over. Ik stuur een e-mail terug, waarin ik het hele verhaal van mijn speurtocht uitgebreid beschrijf. Ook vraag ik waar ik Vicky kan bereiken. Ik wil haar graag de foto’s sturen die Edwin heeft gemaakt terwijl ik bij de flat van haar ouders aanbel en een brief aan haar schrijf. Daarna blijft het stil. Mijn boodschap wordt niet meer beantwoord. Misschien denkt Vicky hetzelfde wat ik dacht toen ik na tien jaar stilte een ansichtkaart van haar kreeg: iemand die je na zoveel tijd plotseling schrijft, daar is meestal wat mee. Een tikkeltje overspannen, misschien. Dat telepatisch doorkrijgen van adressen belooft in ieder geval niet veel goeds. Hoe haar leven gelopen is en hoe het nu met haar gaat zal altijd wel een raadsel blijven. Eén troost, de elektronische snelweg brengt me wel dichter bij die andere Vicky uit 1974, mevrouw Leandros, de Grieksduitse Schlagerzangeres. Via Internet spoor ik de volledige tekst op van haar toenmalige hit ‘Theo, Wir Fahr’n nach Lodz!’ Eindelijk antwoord op mijn vragen. Die Theo is haar slome verloofde: ‘Steh auf, du faules Murmeltier, bevor ich die Geduld verlier!’ Ze wonen op het platteland en dat bevalt helemaal niet: ‘Ich fühl mich zu jung für Mist und Dung!’ In het bruisende Lodz daarentegen – dat ligt in Polen – is altijd wat te doen: ‘Ich habe diese Landluft satt, will endlich wieder in die Stadt!’ Kortom, op naar Lodz: ‘Dann feiern wir ein grosses Fest, das uns die Welt vergessen lässt!’
21 DECEMBER 1998
PAGINA 11