DE AARDBEIENCULTUUR IN BEVERWIJK EN OMGEVING DOOR
N. J. J. V A N D E R M A A T. Ontwikkeling. Beverwijk is wel een der oudste tuinbouwcentra van ons land. Reeds in de eerste helft van de 18de eeuw, maar waarschijnlijk al veel vroeger, vond een deel der ingezetenen een bestaan in de tuinderij. *) Van der Aa schreef in zijn Aardrijkskundig W oordenboek (1840) over deze streek: „Naast de kleinhandel en winkelnering in dagelijkse be hoeften, heeft de bevolking een bestaan in landbouw, tuinderij en warmoeskwekerij, die zeer goede vruchten opleveren, zijnde de W ijker ker sen, bessen en peulen vooral zeer smakelijk”. Veel schriftelijke gegevens over de tuinbouw uit vroeger eeuwen zijn niet te vinden. Men moet afgaan op mondelinge mededelingen en overlevering. Deze betreffen de toestanden uit de tweede helft der vorige eeuw. De oudste tuinen vindt men vlak tegen de duinvoet aan. Z e werden van elkaar gescheiden door wallen, die opgeworpen werden van het zand uit de greppels. V aak stond er nog een elzenhaag op of naast. Het zeeklimaat, met sterke wind, maakte een dergelijke beschutting gewenst. Veelal werden er naast groenten, aardbeien en bessen ook rogge en voederbieten geteeld voor het vee, dat toen, vooral in de winter, erbij werd gehouden. Het waren dus meestal gemengde bedrijven. Het is wel opmerkelijk, dat de kersenteelt geheel uit de omgeving van Beverwijk is verdwenen. Mogelijk, dat de grond minder geschikt is voor deze cultuur. De centra der kersenteelt vinden wij in ons land op zwaardere gronden. Zeker is, dat het klimaat in Kennemerland niet gunstig is voor de kersenboom. De boomgaarden kwamen hier in de laatste helft van de vorige eeuw nog maar sporadisch voor en moeten er allesbehalve florissant hebben uitgezien. M et de kersenteelt verdwe nen ook de bessenstruiken voor een groot deel, daar deze vaak als onderbeplanting van de boomgaarden voorkwamen. De achteruitgang van 1) ƒ. T irion : Hedendaagsche Historie of Tegenwoordige Staat 1750, deel 18.
van
alle
Volkeren.
42
N, J. J. VAN DER MAAT
deze cultures is echter ook voor een belangrijk deel gelegen in het feit, dat ze niet lonend waren te houden, niet konden concurreren met die der goedkopere gronden. (W est-Brabant). M eer intensieve cultures bleken meer lonend te zijn. De groententeelt maakt verdere voortgang en de bloembollenteelt komt hier in deze tijd tot ontwikkeling.
De producten werden door de tuinders zelf aan den man gebracht. Dit geschiedde meestal per tjalk over de Pijp, het W ijkerm eer en het Y naar Amsterdam. W e l een 1300 tuinders gingen op deze manier enige malen per week naar de hoofdstad. Z e moesten daarvoor de avond te voren aan boord gaan om de volgende morgen bijtijds met venten te kunnen beginnen. Na de opening van het Noordzeekanaal (1877), kwam de stoom boot meer en meer voor de tjalk in de plaats. De stad Amsterdam was in deze tijd hèt afzetgebied voor de Beverwijkse tuinbouwproducten. Eind 19de eeuw begint de tuinbouw zich in deze streek, gelijk elders in ons land, sterk uit te breiden. De snelle ontwikkeling van grote industriegebieden in Duitsland en Engeland, de mogelijkheden die het vervoerswezen ging bieden, werkten steeds ruimer wordende afzet mogelijkheden in de hand. Op de 3de Juli van het jaar 1900 werd de eerste wagon verse aardbeien naar Duitsland verladen. Dit was het begin van de later zo uiterst belangrijke export van verse aardbeien naar dit land. In deze tijd zien wij meer en meer bos en hakhout verdwijnen, de aarden windkeringen worden veelal geslecht, vruchtbomen gerooid, weilanden gescheurd, rogge, voedergewassen en dergelijke landbouw producten ruimen grotendeels het veld en zo ontstond het steeds uit groeiende tuinbouwgebied, dat, hoewel meer in later jaren, aan de andere kant gevoelige verliezen leed door de vestiging van industriële bedrijven en door de uitbreiding van de woningbouw. Onder de genoemde oorzaken van de uitbreiding van de tuinbouw, is die van het beter en sneller vervoer voor de aardbeienteelt wel van bijzondere betekenis. De aardbei is in verse toestand slechts zeer kort houdbaar en kon dan ook voorheen slechts voor de nabijgelegen afzet gebieden der steden geteeld worden. De groeiende vervoersmogelijkheid maakte deze beperking veel minder streng.
M aar daar komt nog een ander zeer belangrijk feit bij. In dezelfde tijd, dus rond het jaar 1900, komt de verwerking van het product tot jam naar voren. De fabrieken komen aan de markt en kopen grote hoeveelheden op. Gewoonlijk worden de vruchten in de plaats zelf ge
DE AARDBEIENCULTUUR IN BEVERW IJK EN OMGEVING
43
preserveerd tot zogenaamde aardbeienpulp. Aldus gevrijwaard voor bederf, kunnen de aardbeien lange tijd in het vat bewaard blijven tot verdere verwerking tot jam in binnen- of buitenland plaats heeft.
Door het inmaken ter plaatse, schakelde men de factor van het transport uit, die tot dusver voor het snel tot bederf overgaande product allesbeheersend was. Nu behoefde men zich bij de teelt niet meer uit sluitend te oriënteren op een geschikt afzetgebied van het verse pro duct. Het is duidelijk dat de aardbeiencultuur hierdoor een zeer belang rijke uitbreidingsmogelijkheid verkreeg. Hoewel in het laatste kwart van de vorige eeuw niet onbelangrijk, krijgt de aardbeiencultuur rond Beverwijk toch eigenlijk zijn grote be tekenis in het begin van deze eeuw. Dan komt zij zeer snel tot grote ontwikkeling. W ij moeten hierbij echter opmerken, dat de oorzaak van de exten sieve uitbreiding van de aardbeienteelt hier, zich ook èlders deed gel den en er naast de oude aardbeiencentra Beverwijk en Breda nieuwe bijkwamen. Zo zien wij in Zeeland de aardbeien verschijnen als onder teelt in de boomgaarden. M aar ook op de Zuid-Hollandse eilanden ont staat in deze tijd, de later zo aanzienlijke aardbeienteelt. V an later datum is de intensieve aardbeiencultuur in de Bommelerwaard, terwijl Roelofarendsveen de glasaardbeien al heel lang kent, maar in later jaren een groot voordeel verkreeg in de mogelijkheid de aardbeien via het nabijgelegen Schiphol naar Engeland te vervoeren. De uitbreiding van de aardbeiencultuur stelde ook andere eisen aan de verpakking. De kleine tenen potmandjes werden vervangen door spanen sloffen. In de jaren voor de wereldoorlog beleefden de aardbeientelers hun beste jaren. In deze tijd werden jaarlijks ongeveer 1000 wagonladingen of wel 4.000.000 K.G. verse aardbeien naar Duitsland geëxporteerd, een quantum dat sindsdien, zelfs bij benadering niet meer werd bereikt. De uitbreiding van de aardbeien- en groententeelt stelde ook haar eisen aan de handel. Vandaar dan ook dat in de jaren 1902—'15 hier verscheidene veilingverenigingen werden opgericht, veelal op coöpera tieve grondslag, sommige aanvankelijk slechts als verzendvereniging. Z o ontstonden in die tijd: „De Beverwijksche Exportveiling”, „Kennemerland”, „De V rije Veiling”, „De Eendracht” en „Tuindersbelang”. Naast de verkoop en verzending der aangevoerde producten, kreeg de veiling, althans die op coöperatieve grondslag, allerlei belangen en behoeften te behartigen met het tuinbouwbedrijf in verband. De coö peratieve veiling heeft, af gezien van de bestrijding van knoeierijen, een veelzijdige gunstige invloed. Z e brengt de kwaliteit van de producten
44
N. J. J. VAN DER MAAT
omhoog, bevordert door voorlichting en aanwijzingen een doelmatig gebruik van de tuingrond en werkt stimulerend op teeltverbetering. Daarnaast versterkt ze het gemeenschapsbesef en het verantwoordelijk heidsgevoel onder haar leden. Het jaar 1915 kenmerkte zich door grote onzekerheid; de ene stagnatie op de andere, vooral in het vervoer, maakte de handel riskant. Het afzetvraagstuk leverde zeer gecompliceerde moeilijkheden op. De handel raakte zijn vrijheid kwijt. Inplaats van de vrije handel, kwam de beschikbaarstelling voor de binnenlandse voedselvoorziening en voor het buitenland de gecentraliseerde inkoop. Toch ondergaat de tuinbouw in de oorlogsjaren grote uitbreiding. Zo is b.v. het Jan-Pietjes bos onder Heemskerk in die jaren onder de bijl gevallen en bijna geheel in tuin land omgezet. Ook elders in het land breidde zich de tuinbouw gedu rende de oorlog aanzienlijk uit. Dit w"as voor de geregelde verkoop nà de oorlog geen bezwaar, omdat de handelaren niet uitgeschakeld waren geweest. De wereldoorlog had evenwel in Duitsland een economische en financiële ontreddering veroorzaakt, waarvan de terugslag op de Neder landse tuinbouw niet kon uitblijven. Vooral liet deze zich gelden op de aardbeienteelt. V an export van verse aardbeien naar Duitsland, waar in Beverwijk eertijds zo’n voornaam aandeel had gehad, kwam in de na-oorlogsjaren zo goed als niets. Men was veel meer op de fabrieken en de binnenlandse consumptie aangewezen. Men zocht naar andere buitenlandse afnemers. Hierbij viel, zoals begrijpelijk is, het oog op Engeland. Beverwijk had wel een haven, maar deze was niet voor zeeschepen bereikbaar. De grote sta-in-den-weg was hier het beruchte genie-sluisje. Deze hindernis, hoe vaak had men het al getracht, viel niet uit de weg te ruimen. Men besloot toestemming te verkrijgen tot het bouwen van een steiger in het Noordzeekanaal, om zo de handel te helpen bij het eventueel verzenden van het product in verse toestand naar de Engelse markt. Het quantum van de aardbeienafzet voor directe consumptie hoopte men op die manier aanzienlijk te vergroten, zodat de hoeveel heid voor de fabrieken beschikbaar, zoveel kleiner zou worden. Na veel moeite en werk van de kant van de Kennemer Marktbond en ondanks felle tegenwerking van Amsterdam, verkreeg men van het Ministerie van W aterstaat de vereiste toestemming. M aar de expor teurs, die aanvankelijk de toezegging hadden gedaan in de kosten van deze onderneming bij te dragen, trokken zich, de een na den ander, terug en de permissie bleef tot nog toe ongebruikt. De belangen van exporteur en tuinder schijnen op dit punt niet
D E AARDBEIENCULTUUR IN BEVERW IJK EN OMGEVING
45
congruent te zijn geweest. D e exporteurs bleken tot het inzicht te zijn gekomen, dat de uitvoer van verse aardbeien hun minder verdiensten zou opleveren, dan de export in de vorm van pulp. De veilingen moesten dus de zaak geheel alleen ter hand nemen en daar de financiële positie van verscheidene veilingverenigingen weinig rooskleurig was, vooral door de aanzienlijke verliezen op de in de oor logsjaren aangeschafte emballage, schoten hun krachten hierin te kort.
Enige jaren later werden de pogingen om verse aardbeien naar Engeland te verschepen opnieuw ter hand genomen. De aardbeien wer den s avonds om 7 uur in de wagons geladen, waren een half uur later aan de steiger van de ertshaven der Hoogoven en Staalfabrieken en de volgende morgen op de Engelse markt. Mocht deze proef technisch min of meer geslaagd heten, financieel was het resultaat minder gunstig. Sindsdien werden er op deze manier nog wel eens kleine hoeveel heden verse aardbeien naar Engeland geëxporteerd, maar over het ge heel bleken er weinig verdiensten aan te zitten. Beverwijk had een con current, die èn door meer gunstige ligging èn door geringere kostprijs van het product in het voordeel was, namelijk de Zuid-Hollandse eilanden. De export van Beverwijkse aardbeien heeft het peil van voor de wereldoorlog nooit meer kunnen bereiken. De geldschaarste in Duits land, de belemmering van de export door de hoge invoerrechten die voor de verse aardbeien tweemaal zo hoog waren als voor de oorlog en nu 12 ct. per kg. bedroegen, de concurrentie die ons land van de Balkanlanden, in het bijzonder van Bulgarije, ondervond, waren daar de oor zaken van. Het jaar 1925 bracht, tengevolge van het tot stand gekomen Nederlands-Duitse douane- en credietverdrag, enige opleving. De in voerrechten werden teruggebracht op 9ct. per kg. Duitsland kwam weer aan de markt. E r werden morgenveilingen gehouden, speciaal ten dienste van de export naar het Ruhrgebied. De sinds 1913 ongekend grote hoeveelheid van ruim 2 millioen kg. werd naar Duitsland geëx porteerd. In 1926 valt voor het eerst de tuinbouwexport onder de werking van de Duitse invoerrechten volgens het Nederlands-Duitse Handels verdrag. De hierbij bereikte resultaten waren ook voor de tuinbouw zeer onvoldoende en het verdrag kon niet anders dan fnuikend voor de export genoemd worden. Dit nam echter niet weg, dat de Nederlandse tuinbouw voor het tot stand komen van dit verdrag had geijverd, omdat ingezien werd, dat de uiterste concessies die de Duitse regering in de gegeven omstandigheden kón geven, ook werkelijk verkregen waren.
46
N. J. J. VAN DER MAAT
De Duitse invoerrechten vormen evenwel niet de enige oorzaak van de vermindering van de export. De tuinbouw in Duitsland zèlf, onder ging met steun van allerlei openbare lichamen, een aanmerkelijke uit breiding.
Het ging vooral de tuinders in Kennemerland slecht. T er illustra tie van dit feit diene, dat, terwijl de totale veilingomzet in ons land over 1926 vergeleken bij die van 1925, met 15 % was teruggelopen, de vei lingverenigingen in Kennemerland een omzetvermindering van 35 % hadden te boeken. In 1931 doet zich de wereldcrisis gevoelig op het tuinbouwbedrijf gelden. Het aardbeienseizoen werd een fiasco. Vele tuinders konden het plukloon niet uit de opbrengst betalen. In Zeeland werden gehele akkers, met de rode vruchten eraan, omgeploegd. De tariefmuren om ons land werden steeds hoger opgetrokken. In 1932 daalde de export van tuinbouwproducten naar Duitsland en Enge land resp. met 21 en 36 % , tengevolge van de drastische toepassing van de beperkende bepalingen inzake betaling door Duitsland en het heffen van zware invoerrechten door Engeland. In dit jaar komt de Tuinbouw-Steunwet tot stand. Hierbij werd het minimumprijsstelsel door de regering overgenomen. Het stellen van de minimumprijs, zoals dit voorheen sinds enkele jaren op initiatief van de groepsbesturen der veilingverenigingen was gedaan, beoogde het misbruik tegen te gaan, dat de handel op sluwe manier, buiten de veiling om, tuinbouwproducten voor een appel en een ei opkocht, waardoor de marktprijzen nog meer werden gedrukt. De Tuinbouw-Steunwet bracht voor verschillende producten lan delijk vastgestelde richtprijzen. Deze minimumprijzen kunnen niet te hoog zijn. Als ze gelegd worden op het niveau van de kostprijzen der producten, zijn ze voor verschillende producten niet concurrerend ge noeg in verband met de export. Z e zouden ook wel eens te hoog kun nen komen te liggen voor de binnenlandse consument. Ook in dit geval zou een radicale verhoging van de minimumprijzen wel eens een paar denmiddel kunnen zijn. Het veilen tegen minimumprijzen draagt echter het gevaar in zich, dat de markt zich vaak op de minimumprijs gaat vastzetten. Ook houdt het stelsel het gevaar in, dat er bij de tuinders een zekere onverschil ligheid, een verslapping van de energie ontstaat, waardoor het algemeene peil van de producten achteruit gaat. De gevolgen van de jarenlange beknotting van de uitvoer-mogelijkheden van Neerlands tuinbouwproducten hebben er uiteindelijk en on vermijdelijk toe geleid, dat de financiële steunverlening, in de verschil-
D E AA RD BEIEN CU LTU UR IN B E V E R W IJK E N O M G EV IN G
47
lende vormen waarin deze gegeven werd, voor de tuinbouw in toene mende mate van belang werd. Aanvankelijk gegeven om verliezen als gevolg van de economische toestand te overbruggen, groeide de beteke nis van de steuntoeslag, bij het aanhouden van de tegenslag, uit tot een grondslag, zonder welke het merendeel der bedrijven niet in stand was te houden. De landelijk vastgestelde richtprijzen waren zó laag, dat zij de productiekosten in dèze streek lang niet konden dekken. Door de hogere grondprijzen waren de productiekosten veel hoger dan b.v. in Zeeland of Brabant. N adat de tuinder zijn producten voor belachelijk lage prij zen aan de gemeenschap had moeten verkopen, moest hij zich tot die zelfde gemeenschap wenden om een aalmoes. Menigmaal hadden de tuinders geen geld om zich de
allernoodzakelijkste bedrijfsbehoeften,
als mest en zaad, aan te schaffen. Armoede, naast harde arbeid en overvloed van producten. De oude schulden bleven nominaal op het bedrijf rusten. Het zelfstandig bestaan was voor velen niet meer vol te houden. Toch gaven maar weinig tuin ders het bedrijf op. Vrijheidszin, het genot het werk op de tuin naar eigen inzicht te kunnen regelen, de aanhankelijkheid aan de grond, die vaak van geslacht op geslacht op hen was overgegaan, weerhielden hen ervan het bedrijf te liquideren, ook dan, wanneer het economisch gezien dwaasheid w as het zelfstandig bestaan te rekken. D aar kwam tot overmaat van ramp nog bij, dat de teelt zelf, dus uit cultuur-technisch oogpunt, een moeilijke tijd doormaakte. Hèt Beverwijkse product, de aardbei, ging zowel in quantitatieve opbrengst als in kwaliteit, zienderogen achteruit. Niet alleen voor de tuinders, maar uiteraard ook voor de veiling verenigingen waren de tijden moeilijk. Men zocht zich financieel en economisch sterker te maken door samenvoeging. Z o werden in 1934 de R.K. Coöperatieve Veilingvereniging „Kennemerland” en de „Vrije Veiling" gecombineerd onder de naam „Vereenigde Veilingen". „Beverwijksche Exportveiling „De Eendracht” en „Tuindersbelang” werden in 1935 samengevoegd onder de naam „B .E .T .-V eiling”. Tengevolge van de depreciatie van de gulden in het najaar van 1936, werden de lasten en kosten nog hoger. De tuinders, met hun veel al zeer grote gezinnen, stortten vaak meer in het landbouwcrisisfonds door de belasting op eerste levensbehoeften als brood, vlees, suiker, boter, dan zij er in de vorm van steun uit ontvingen. D aar de aardbeienopbrengst, zoals we nog nader zullen zien, en belangrijke welvaartsfactor in deze streek is, was het een groot geluk,
48
N. J. J. VAN DER MAAT
dat, toen de export kwijnde, het binnenlands verbruik dermate toenam, dat de aardbeiencultuur zich kon handhaven. T och moest ook hier de Staat bijspringen. Toen in 1938, een jaar met een normale oogst, de prijzen tot een ongekend laag peil afzakten, greep de regering in en stelde ook voor aardbeien een minimumprijs vast. In 1939 waren de prijzen aanzienlijk hoger, als gevolg van het feit dat de aanvoer, door ernstige vorstschade, zeer gering was. Verleden jaar bereikte de aanvoer door de ongunstige weersgesteldheid een laagterecord. En de minimumprijs van 20 ct. per kg. kon een financiële mislukking van de oogst niet voorkomen. Dit seizoen werden er geen minimum-, maar maximumprijzen gesteld. Hierbij werd onderscheid ge maakt tussen aardbeien bestemd voor fabrieken en voor directe con sumptie. Deze maximumprijzen waren gebaseerd op een gunstige oogst, terwijl, door de grote warmte en droogte, de oogst tenslotte zo tegenviel, dat ook dit ja a r als ongunstig voor de aardbeientelers moet worden be schouwd. Bevolking.
Volgens de beroepstelling van het jaar 1909 bedroeg het aantal in een beroep werkzame personen in de gemeenten Beverwijk, W ijk aan Z ee en Duin en Heemskerk resp. 2316, 981 en 1004. Het aantal groenten- en oofttelers bedroeg toen in genoemde ge meenten resp. 200, 299 en 580, of wel resp. 8,6 % , 30,5 % en 57,8 % van de totale werkende bevolking. Nemen we de 3 gemeenten Beverwijk, W ijk aan Zee en Duin en Heemskerk tezamen, dan zien we dat in 1909 op een werkende bevol king van totaal 4301 personen er 1079 of wel 25,1 % in de groenten en ooftteelt werkzaam waren. Vergelijken we hiermee de uitkomsten van de beroepstelling van 1930. Het aantal in een beroep werkzame personen in bovengenoemde gemeenten bedroeg toen resp. 3830, 2403 en 1565. De werkende bevol king was dus over het tijdvak 1909— 1930 toegenomen met resp. 65,4 % , 144,9 % en 55,9 % . Men zou voor Beverwijk een hoger percentage verwacht hebben. W e l is de absolute toename van de bevolking daar groter dan die in W ijk aan Zee en Duin, maar relatief is deze toename er kleiner. Men moet hierbij echter in het oog houden, dat de toename van de bevol king in Beverwijk niet onbelangrijk werd geremd door de grote schaars te aan geschikt bouwterrein, terwijl er i'n de gemeente W ijk aan Zee -en Duin een overvloed van goedkoper bouwterrein aanwezig was. Dit
DE AARDBEIENCULTUUR IN BEVERW IJK EN OMGEVING
49
feit, vormde dan ook een van de argumenten waarom in 1936 de ge meenten Beverwijk en W ijk aan Zee en Duin werden samengevoegd. Het aantal groenten- en oofttelers bedroeg in 1930 in Beverwijk, W ijk aan Zee en Duin en Heemskerk resp. 121, 263 en 667, of wel resp. 3,2 % , 10,9 % en 43 % . Relatief verminderde tussen de jaren 1909-—1930 de tuindersbevolking dus over de gehele linie en wel in Beverwijk met 5.4 % , in W ijk aan Zee en Duin met 19,6 % en in Heemskerk met 14,4 % . Het absolute aantal tuinders daalde in Beverwijk met 39,5 % en in W ijk aan Zee en Duin met 12 % , terwijl dit in Heemskerk met 15 % steeg. Nemen we de 3 gemeenten weer tezamen, dan krijgen we de uitkomst, dat in 1930 op een werkende bevolking van 7798 personen er 1051, dit is 13,5 % in de groenten- en ooftteelt werkzaam waren. Dit betekent dus, dat tussen 1909 en 1930 het aantal tuinders in verhouding tot het totaal der werkende bevolking van deze 3 ge meenten verminderde met 1 1 ,6 % . Het absolute aantal werd echter maar 2,6 % kleiner. W e hebben bij het bovenstaande de groep bloembollenkwekers buiten beschouwing gelaten. Het heeft echter zijn nut deze groep aan de hand van de beroepstellingen van 1909 en 1930 eens nader te bezien. In 1909 was het aantal bloembollenkwekers in Beverwijk, W ijk aan Zee en Duin eri Heemskerk resp. 49, 52 en 23. Deze groep maakte dus resp. 2,1 % , 5,3 % en 2,3 % uit van de totale werkende bevolking. In 1930 waren deze aantallen resp. 43, 268 en 56 en de percen tages resp. 1.1 % , 11,1 % en 3,6 % . Vergelijken we deze uitkomsten, dan blijkt, dat er in de loop van deze periode in Heemskerk, maar veel meer in W ijk aan Zee en Duin, een belangrijke verschuiving in de tuinbouw heeft plaats gevonden en wel zo, dat in 1930 het aantal bloembollenkwekers in W ijk aan Zee en Duin dat der groenten- en oofttelers overtrof. Hoewel in deze gemeente de groep tuinbouwers — de bloembollenkwekers hierbij inbegrepen — desondanks relatief met 13,8 % achteruitging, steeg hun aantal in wer kelijkheid met meer dan 48 % . Men vraagt zich af, hoe het mogelijk was dat het aantal tuinbou wers in W ijk aan Z ee en Duin tussen 1909 en 1930 kon toenemen, ter wijl toch ook daar heel veel land als bouwterrein voor de tuinbouw verloren ging. Men moet hierbij evenwel bedenken, dat de bloembollenkwekers vaak hun land voor een deel, ja zelfs soms geheel en al, buiten de ge meente hebben liggen en wel onder Heemskerk, Limmen, tot in het Koegras en de Anna Paulowna Polder toe.
50
N. J. J. V A N D ER M AAT
Het tuinland om Beverwijk beslaat een vrij scherp omgrensd ge bied. Het ligt vrijwel geheel op een strook oud duinzand. In het W esten grenst het aan de duinen met jong duinzand, in het Oosten aan de pol der met jonge zeeklei. Op een enkele plaats in de polder heeft men, ge-
Enige gegeverfs van cultuur-technische aard. De weinige gunstige jaren die de tuinbouw in deze streek na de wereldoorlog heeft gekend, de voortschrijdende industrialisatie in de naaste omgeving, de sterke uitbreiding van de bebouwing, met als ge volg hogere grondprijzen en schaarste aan tuingrond — er is hier steeds „landhonger” — daarnaast de over het algemeen grote tuindersgezinnen, zijn er oorzaak van, dat vele jonge tuinbouwers naar een ander beroep overgingen. W e mogen aannemen, dat deze toestand zich in de laatste jaren steeds meer op die wijze heeft ontwikkeld, daar de noodtoestand in de tuinbouw, als gevolg van de economische wereldcrisis zich juist na 1930 openbaarde en de industrialisatie en de bebouwing gestadig verdere voortgang maakten, terwijl er van de andere kant geen nieuw tuinland 9,8 % . Het werkelijk aantal tuinbouwers steeg met 215 of 17,9 % . V an grote invloed op de tuinbouwstreek om Beverwijk is geweest de vestiging van een aantal groot-industrieën te Velsen, namelijk de Papierfabrieken van V an Gelder, de Hoogovens en Staalfabrieken met de daarmee verbonden fabrieken „M ekog” en V an Leer’s W alsb edrijven. D aarnaast ontstonden een aantal kleinere industriële bedrijven in Beverwijk zelf. D aar de lonen in de industrie veel hoger zijn dan die, welke sinds jaren in de tuinbouw verdiend worden, trokken de fabrie ken tal van tuinbouwerszonen naar zich toe. Eenmaal fabrieksarbei ders, werden ze meestal voor goed aan de tuinbouwersstand onttrokken. De industrialisatie ging gepaard met een belangrijke bevolkings toename door toevloeiing van een groot aantal arbeiders en ander per soneel van elders. Dit, naast de groei van de bevolking door geboorte overschot, uitte zich in een aanzienlijke uitbreiding van de bebouwing, w aaraan in Beverwijk en W ijk aan Z ee en Duin veel tuinland moest Worden geofferd. Bodemgesteldheid. Nemen we de totale tuinbouwbevolking der 3 gemeenten tezamen, dan vormden zij in 1909 en 1930 resp. 28 % en 18,2 % van de totale werkende'bevolking. De relatieve achteruitgang van deze groep is dus werd bijgewonnen.
D E AARDBEIENCULTUUR IN BEVERW IJK EN OMGEVING
51
bruik makend van de ondiepe ligging van het duinzand, deze grond naar boven gebracht, waardoor tuinbouw kan worden uitgeoefend. W a a r klei aan de oppervlakte ligt, vind men bouw- of weiland. Op deze klei grond schijnt geen tuinbouw en in geen geval aardbeienteelt goed moge lijk te zijn. Als redenen hiervoor geeft men op, dat de klei bij droogte scheurt en dat deze grond teveel aan de vruchten blijft hangen. Deze verklaring is niet geheel duidelijk, daar Zeeland en de Bommeler- en Tielerwaard een niet onbelangrijke aardbeienteelt kennen. Over het algemeen is de tuingrond niet kalkhoudend en het humusgehalte vrij laag, ondanks jarenlange bemesting met stalmest. Er wordt onderscheid gemaakt tussen lichte en zware tuingrond. De eerste ligt min of meer onmiddellijk tegen de duinvoet aan. Het grondwaterpeil is hier bepaald ongunstig en zakt in de zomer wel tot 100 a 150 cm. onder de oppervlakte. Deze tuinen worden spoedig te droog, waar vooral de aardbeien zeer gevoelig voor zijn. Het aardbeiengewas heeft op deze grond ook meer van de strenge vorst te lijden dan op de zwaardere grond. Hier staat het water in de zomer 60-70 cm. onder de oppervlakte en het „slap hangen” van het gewas in droge perioden is hier veel minder sterk. W atervoorziening. De watervoorziening is primitief. De waterstand wordt niet be heerst, daar het gebied niet wordt bemalen. E r bestaat een zekere natuurlijke afwatering, omdat het land helt van de duinen naar de pol der. In de praktijk blijkt deze afvoer niet voldoende. Enkele tuinen worden door middel van Sihipompen in tijden van droogte van het nodige water voorzien. De lage grondwaterstand wordt door de tuinders veelal geweten aan het wegpompen van het water door het P .W .N . Men heeft dit bedrijf voorgesteld op grotere diepte water te winnen. Dit blijkt niet mogelijk te zijn vanwege het brakke water op groter diepte. Bovendien werd er door het P .W .N . op gewezen, dat de oorzaak van het uitdro gen der duinstreek gelegen is in de electrische bemaling der omliggende polders, waardoor een snelle wisseling in de grondwaterstand zou ontstaan. De commissie voor goede waterregeling in Kennemerland werd in 1938 over alle takken van de tuinbouw uitgebreid, om op die wijze een meer doelmatige actie te kunnen voeren. Door irrigatie of bestrijding van de wateronttrekking hoopte men tot een betere waterregeling te komen. T o t nog toe echter zonder veel succes.
52
N. J. J. V AN D ER M AAT
Kl i ma a t . Het klimaat in deze omgeving is voor tuinbouw niet bijzonder gun stig. Hieraan zijn vooral de veelvuldige krachtige winden en de vele regens in Augustus schuldig. H et verdwijnen van de aarden windkeringen, van veel bos en hakhout, als gevolg van de uitbreiding van het tuinbouwland en van de industrialisatie en bebouwing, hebben mogelijk het klimaat direct of indirect enigszins ongunstig beïnvloed. De
aardbeienteelt.
Het oudste en belangrijkste aardbeienras dat in deze streek ge teeld wordt is de Jucunda of Amazone, zoals deze hier genoemd wordt. D aarnaast wordt sinds lang Deutsch Evern geteeld. Deze vrucht is echter slechts zeer kort houdbaar en ongeschikt voor de export. In 1925 deed hier via een proefveld van de veilingen een nieuw ras zijn intrede en werd naar een oude veilingplaats genaamd „De Rode Molen”, Moulin Rouge gedoopt. Deze aardbei laat zich echter alleen met dop plukken en is dus ongeschikt voor de fabrieken. In het voorgaande is al gewezen op het feit, dat naast de econo mische moeilijkheden waarmee de tuinders de laatste decennia te kam pen hebben, ook uit cultuur-technisch oogpunt de zaak min of meer van slag was. V ooral ten aanzien van het hoofdproduct, de aardbeien, was dit het geval. Men dacht aanvankelijk aan veroudering van het ras, maar toen ook de Moulin Rouge al spoedig degeneratieverschijnselen begon te vertonen, begreep men, dat de oorzaak ergens anders moest liggen. De veilingbesturen van Beverwijk vormden een commissie en met advies van Prof. Ir. Sprenger van W ageningen, met medewerking van den Inspecteur van de Tuinbouw en met subsidie van Rijk en Gemeente, werd in 1938 besloten een wetenschappelijk onderzoek in te stellen naar de achteruitgang van het aardbeiengewas. U it dit onderzoek is gebleken, dat naast het voorkomen van het „aardbei-moe-zijn” van de grond, verscheidene ziekten en dierlijke be schadigingen het gewas teisterden. Al het mogelijke wordt nu gedaan om de bestrijding van een en ander doelmatig ter hand te nemen. D at onder deze omstandigheden de kg. opbrengsten per are op de verschillende bedrijven sterk uiteen lopen, laat zich begrijpen. Door de commissie van wetenschappelijk aardbeien-onderzoek werd in 1938 van een 30-tal bedrijven de opbrengst berekend. Eén van deze bedrijven bracht het tot een gemiddelde van 253 kg. per are, terwijl een ander nog geen 44 kg. per are oogstte. Natuurlijk kunnen ook bodemgesteld heid, grondwaterspiegel en bemesting hierop van invloed zijn geweest.
D E AARDBEIENCULTUUR IN BEVERW IJK EN OMGEVING
53
W elke invloed de weersgesteldheid op de oogst kan uitoefenen, blijkt uit het feit, dat bij dezelfde 30 bedrijven in 1940 de maximumopbrengst per are maar ruim 60 kg. bedroeg, terwijl er enige bedrijven onder waren, die nog geen 8 kg. per are oogstten. Dit moet worden toegeschreven aan de vroeg invallende strenge vorst in de winter van 1938—’39, waardoor veel aardbeienakkers dusdanig beschadigd wer den, dat ze niet meer op peil gebracht konden worden. Menige akker werd toen geheel afgeschoffeld en met nieuw, jong gewas beplant. Daar kwam dan nog de strenge winter van 1939—’40 overheen en boven dien de ongunstige weersgesteldheid in M ei en Juni. De oppervlakte van met aardbeien beplante akkers was in 1940 slechst 0,6 % minder dan in 1938, maar door het veel hoger percen tage éénjarige aardbeien, die zo goed als geen opbrengst geven, werd ook daardoor de opbrengst per are ongunstig beïnvloed. De veilingbesturen doen de laatste jaren al het mogelijke om de kwaliteit van het product, waarvan zo’n belangrijk deel voor de directe consumptie wordt verkocht, op te voeren. Dat een dergelijke propaganda en voorlichting onder de tuinders succes heeft, blijkt uit het feit dat in 1939 door den directeur der Vereenigde Veilingen te Beverwijk gecon stateerd kon worden, dat de kwaliteit der aangevoerde aardbeien die van 1938 en voorgaande jaren beduidend overtrof. Tevens werd de laatste jaren grote zorg besteed aan de verpak king. Vuile sloffen worden zo veel mogelijk geweerd, terwijl de aard beien voor de directe consumptie bovendien in speciale kratjes ter markt worden gebracht. H et resultaat van een en ander was een aantrekkelijk, keurig ver zorgd product, dat overal op de markten bewondering afdwong.
Niet alleen voor de directe consumptie echter is een goede kwali teit gewenst, ook voor het te conserveren product is dit van belang. Konden evenwel in het vat desnoods nog wel aardbeien van mindere kwaliteit worden verwerkt, dit is niet het geval bij een geheel nieuw procédé, namelijk dat van het invriezen der vruchten, dat deze zomer voor het eerst hier ter plaatse toepassing vond en waar slechts aard beien van zeer goede kwaliteit voor in aanmerking komen. Betekenis
van
de
a a r d b e i e n c u l t u u r .
De totale veilingaanvoer van aardbeien in Beverwijk over de jaren 1935 tot en met 1939 bedroeg in vergelijking met de totale veilingaan voer in Nederland:
N. J. J. V A N D E R M A AT
54
' Nederland Jaar
Aanvoer
Beverwijk A anvoer
Percentage
1935
...19.863.500 kg.
2.762.000 kg.
13.9
1936
...20.420.000 „
3.122.000 „
15.3
193 7 ....23.503.500 „ 1938 .....................23.551.500 „
3.052.000 „ 3.748.500 „
13. 15.9
1939
1.687.500 „
25.3
... 6.676.000 „
O ver deze 5 jaren was de aanvoer in Beverwijk dus gemiddeld 15.3 % van de totale aan voer in Nederland. In 1939 w as de aanvoer in Beverwijk, evenals in geheel Neder land, ver beneden normaal tengevolge van de ernstige vorstschade aan het gewas in December '38. M aar terwijl de aanvoer in N eder land over dat jaar niet meer dan 28,3 % van die in 1938 bedroeg, was deze in Beverwijk naar verhouding veel gunstiger n.1. 45 % van de aanvoer in 1938. De verklaring hiervoor is, dat de „Moulin Rouge”, een ras dat uitsluitend in de omgeving van Beverwijk voorkomt, zich ten aanzien van de strenge vorst veel meer resistent had getoond, dan alle andere in Kennemerland en elders geteelde rassen. W e geven nu ter vergelijking de opbrengstcijfers van in Neder land en Beverwijk aangevoerde aardbeien over dezelfde jaren. Nederland
Beverwijk
Opbrengst
Opbrengst ƒ 599.465
Percentage 15.2
„ 466.483
13.6
Jaar 1935 1936
ƒ 3.951.165 ............. 3.438.269
1937
........ „ 3.827.542
1938 ........ ............. 4.728.568 1939 ............. 2.385.013
„ 494.580 „ 643.354 „ 599.465
12.9 13.6 25.1
O ver deze 5 jaren w as de opbrengst van de in Beverwijk aange voerde aardbeien gemiddeld 15.3% van de opbrengst van de totale aan voer in Nederland. • Vergelijken we het gemiddelde percentage van aanvoer en op brengst over deze 5 jaren, dan zien we dat beide gelijk zijn. Dit is een bewijs voor de nog altijd goede kwaliteit van het Beverwijkse product, w ant we moeten niet uit het oog verliezen, dat Beverwijk slechts enkele kilogrammen bakaardbeien aanvoert, terwijl op de veilingen in het W estland, in Roelofarendsveen, Tiel en Geldermalsen tezamen vele
DE AARDBEIENCULTUUR IN BEVERW IJK EN OMGEVING
55
duizenden kilogrammen bakaardbeien worden aangevoerd, die uiteraard een veel hogere prijs maken. Als reden waarom in Beverwijk de aardbeienteelt, trouwens de gehele tuinbouw, haar natuurlijk cachet heeft behouden en men hier zo goed als niet tot de glascultuur overging, wordt vaak — niet geheel zonder bluf — opgegeven, dat dit hier niet nodig was. De betekenis van de export van in Nederland aangevoerde aard beien, in verse en geconserveerde toestand, zien we hieronder.
Jaar 1935 1936 1937 1938 1939
Aanvoer 19.863.500 kg. 20.420.000 „ 23.503.500 ,. 23.551.500 „ 6.676.000 „
Export V erse aardbeien 545.000 kg. 715.000 „ 1.309.000 „ 1.337.000 „ 391.000 „
Aardbeienpulp 13.009.000 kg. 12.590.000 „ 15.527.000 „ 15.368.000 „ 12.009.000 .,
Gemiddeld over deze 5 jaren werd er dus aangevoerd 18.802.900 kg. Hiervan werd geëxporteerd 14.560.000 kg. of 77.5 % en wel 859.400 kg. of 4.6 % in verse toestand en 13.700.600 kg. of 72.9 % als aardbeienpulp. V oor binnenlands gebruik bleef dus over: 4.392.900 kg. of wel 22,5 % . Hiervan is nog een belangrijk deel naar de fabrieken ge gaan voor de bereiding van jam. W e zien uit deze cijfers de overheersende betekenis die de fabrie ken aan de Nederlandse markten innemen, maar ook, dat de. export aan aardbeienpulp die aan verse aardbeien vele malen overtreft. W anneer we bedenken, dat alleen van Beverwijk uit in 1913 onge veer 4.000.000 kg. én in 1925 2.400.000 kg. verse aardbeien naar Duits land werd geëxporteerd, dan toont dit duidelijk aan, van hoe geringe betekenis de export van het verse product is, vergeleken bij vroeger jaren en bewijst het tevens, dat de aardbeienoogst in Beverwijk sinds dien belangrijk in betekenis is verminderd. De laatste 2 jaren zijn er in het geheel geen verse Beverwijkse aardbeien naar het buitenland geexporteerd, daarvoor, sinds 1926, naar schatting gem. 5 % van de aanvoer. Belangrijk en van veel meer betekenis dan in de overige aardbeiencentra van ons land, is het percentage van de aanvoer dat jaar lijks voor de directe consumptie in eigen land wordt afgezet. Dit be draagt gemiddeld 35 % . Ook dit is een van de oorzaken, waardoor het opbrengstgemiddelde van de Beverwijkse aardbeien bij nadere be schouwing zo gunstig is in vergelijking met de opbrengst van de totale
N. J. J. VAN DER MAAT
56
aanvoer in Nederland, waarvan hiervoor reeds melding werd gemaakt. Immers de aardbeien voor de directe consumptie bestemd, noteren in doorsnee wat hogere prijzen. Het overblijvend deel van de aanvoer vindt zijn weg naar de fabrie ken. Fruitconserven Gebr. Docter en Kennemer Conserven te Beverwijk; Tieleman en Dros, Leiden; Taminiau, Eist; Mij. „De Betuwe”, Tiel; Hero Conservenfabrieken, zijn de belangrijkste afnemers. De conservenfabrieken, die buiten Beverwijk zijn gelegen, hebben ter plaatse hulpfabrieken, waar de aardbeien direct na de veiling worden gewassen, met zwaveligzuur gepreserveerd en in vaten worden gedaan. De verse aardbeien welke in de jaren 1935—’39 vanuit Nederland naar het buitenland werden geëxporteerd, gingen naar Duitsland (55 % ), Engeland (2 0 % ), België (1 6 % ) en Eire (9% ). De aardbeienpulp ging voor het grootste deel naar Engeland (78 % ), verder naar Duitsland (18 % ), Eire en Zuid-Afrika. W e zullen nu de betekenis van de aardbeienteelt, in vergelijking met de teelt van andere tuinbouwproducten in Beverwijk en omgeving, aangeven. . Naast de aardbeiencultuur neemt hier de teelt van groenten een belangrijke plaats in. De voornaamste producten zijn: spinazie, snij bonen, doperwten, sla, stambonen, bloemkool, peen, witlof, andijvie, prei en rabarber. Vergelijken we nu de omzet van aardbeien met de totale omzet, beide van de gezamenlijke Beverwijkse veilingen. Jaar 1935.... 1936.... 1937.... 1938.... 1939....
. . . . .
Totale omzet ƒ 1.338.180 „ 1.253.016 ,. 1.342.599 „ 1.569.566 „ 1.507.988
Omzet aardbeien Percent. Omzet groent ƒ 599.465 44.8 ƒ 738.715 37.2 „ 466.483 „ 786.533 „ 494.580 „ 848.019 36.8 „ 926.212 „ 643.354 40.1 „ 599.465 39.8 „ 908.533
• De aardbeienopbrengst maakt dus gemiddeld 40 % uit van de totale omzet der aangevoerde producten. W e kunnen de betekenis van de aardbeiencultuur ook belichten, door na te gaan welk onderdeel de aardbeien in het teeltplan innemen. U it een door de gezamenlijke veilingen van Beverwijk ingesteld onderzoek naar de bedrijfsresultaten van 120 tuinbouwbedrijven in Beverwijk en Heemskerk, blijkt dat gemiddeld ongeveer een derde ge deelte van de tuinen voor de aardbeienteelt wordt gebruikt.
DE AARDBEIENCULTUUR IN BEVERW IJK EN OMGEVING
57
W e mogen deze uitkomst echter maar niet zonder meer in verband brengen met het hiervoor verkregen resultaat ten aanzien van de opbrengstverhouding tussen aardbeien en groenten. De ruim 800 overige tuindersbedrijven zouden wel eens een andere uitkomst te zien kunnen geven. Bovendien mag men in deze uitkomst niet de betekenis leggen, dat de oppervlakte die niet met aardbeien wordt beteeld, geheel voor de groententeelt wordt gebruikt. Al is het aantal tuinders groot, dat geen of slechs zeer weinig bloembollen kweekt, er zijn ook vele tuinen waar op, naast aardbeien en groenten, ook bloembollen worden geteeld. De grootte
der
tuindersbedrijven.
Het gemiddelde bedrijf is het klein-bedrijf. Een indruk van de grootte der tuinbouwbedrijven krijgen we uit onderstaande gegevens, verstrekt door den Inspecteur van den Tuinbouw. Aantal bedrijven Groötte-klasse kleiner dan 50 are tussen 50 en 100 „ „ 100 en 150 „ „ 150 en 200 ,, „ 200 en 250 „ groter dan 250 „
Beverwijk 54 155 71 31 20 35
Heemskerk 48 176 105 27 12 51
Totaal 102 331 176 58 32 86
W e zien hieruit dat de grootte der bedrijven in Beverwijk en Heemskerk over het geheel vrij wel overeenstemt. De groep van de allerkleinste bedrijven is in Beverwijk weliswaar wat talrijker dan in Heemskerk, maar daar staat tegenover dat de bedrijven met een opper vlakte gelegen tussen 150 en 250 are in eerstgenoemde plaats groter in aantal zijn. Bovendien zij opgemerkt, dat deze gegevens niet het totaal aantal tuinbouwbedrijven in Beverwijk en Heemskerk betreffen. De werkkrachten bestaan gewoonlijk uit den ondernemer zelf, ge holpen door eigen gezinsleden of door een enkelen knecht. De aardbeienteelt brengt met zich mee, dat enkele weken in het jaar, namelijk bij de pluk, zeer veel arbeidskrachten nodig zijn. In vroeger jaren toen de tuinbouw alleszins lonend en de aardbeienoogst groter was, werden er in de aardbeien tijd heel wat plukkers en pluksters in de plaatselijke bladen gevraagd. Schoolgaande jeugd, jongens en meisjes, mannen en vrouwen uit allerlei milieu „lagen” bijna onafgebroken van zeer vroeg in de morgen tot in de namiddag in de tuin. Men kan zich indenken.
58
N. J. J. VAN DER MAAT
dat, op zijn zachtst gezegd, dit vooral de jeugdige personen onder hen moreel weinig goed deed. Tegenwoordig, nu de pluk zo weinig lonend en de oogst belang rijk kleiner is, worden de nodige arbeidskrachten zo veel mogelijk, in het gezin zelf gezocht. Over het algemeen is hierin voor enige weken wel voldoende arbeidsreserve aanwezig, waardoor extra kosten worden vermeden. D e f i n a n c i ë l e p o s i t i e v a n de t u i n d e r s b e d r i j v e n . Door een commissie, samengesteld uit de besturen van de gezamen lijke Beverwijkse veilingen, werd een serieus onderzoek ingesteld naar de bedrijfsresultaten over het jaar 1938 van 120 willekeurig gekozen tuindersbedrijven in Beverwijk en Heemskerk. Aan de uitkomst van dit onderzoek wordt het volgende ontleend. Deze bedrijven hadden' een oppervlakte, gelegen tussen 70 en 150 are, met een gemiddelde grootte van 110 are. De totale veilingomzet bedroeg .......................................... Aan steun uit het Landbouwcrisisfonds werd ontvangen een totaal bedrag van ..................................................... Dit is 6,32 % van het geveilde bedrag. Neveninkomsten, direct of indirect met het bedrijf samenhangend, zo als uit de verkoop van bloembollen, bloemen, koeien, paarden, varkens, geiten enz. leverden een totaal bedrag op van ...................................................................
ƒ
167.353,53
„
10.588,54
,.
52.075,14
Het totaal der inkomsten bedroeg dus ..............................
ƒ
220.017,21
Het totaal der bedrijfsuitgaven was .................................. Dit is dus 65 % van het totale inkomen.
„
144.895,59
De netto-inkomsten van deze 120 bedrijven bedroeg dus
ƒ
75.121,62
of wel ƒ 626.— per bedrijf. Dit is een gemiddelde! E r zijn bedrijven die belangrijk hogere nettoinkomsten hadden, maar daar staat dan ook tegenover, dat er 70 be drijven waren die het gemiddelde van ƒ 626.— niet bereikten en hier onder waren 9 bedrijven die met verlies gewerkt hadden. De 120 bij het onderzoek betrokken gezinnen telden tezamen 709 personen. Hiervan werkten er 242, de ondernemers meegerekend, in het bedrijf, maar moesten hierbij ook in het levensonderhoud van 394 gezinsleden voorzien, terwijl er 73 personen waren die, buiten het be drijf om, min of meer in eigen levensonderhoud konden voorzien. Dit
D E AARDBEIENCULTUUR IN BEVERW IJK EN OMGEVING
59
betekent dus, dat er gemiddeld per hoofd ƒ.118.11 per jaar of wel 32 ct. per dag werd verdiend. W e dienen hierbij op te merken, dat 1938 geenszins een ongunstig jaar was vergeleken bij de daaraan voorafgaande jaren, zoals uit de gegevens van de omzet over de jaren 1935— '39 trouwens af doende blijkt. Het hoge bedrag der bedrijfsuitgaven vindt nadere verklaring in de zware financiële lasten waaronder de tuindersbedrijven gebukt gaan. Het Centraal Bureau voor Landbouwboekhouden van de L .T .B . heeft een onderzoek ingesteld naar de schuldpositie en de vaste lasten van de tuindersbedrijven in Beverwijk en Heemskerk. Hieraan is het vol gende ontleend: V an de 248 tuinders, die aan dit onderzoek hun medewerking ver leenden, bleken er 127 huurder te zijn, dat is dus 51 % . Bovendien moesten de gegevens van 31 bedrijven van verdere ver werking worden buiten gesloten, daar deze, in verband met belast privébezit, te gecompliceerd waren. In het totaal bleven er 91 opgaven over, welke voor verwerking in aanmerking kwamen. Hiervan waren 36 be drijven in Beverwijk en 55 in Heemskerk gelegen, tezamen met een totale oppervlakte van 10192,39 ha of wel met een gemiddelde van 112 are. De becijfering van de gegevens gaf het volgende resultaat. Beverwijk
Heemskerk
4.067,49 ha
6.124,90 ha
grondwaarde ........................ gebouwenwaarde ............... huiswaarde .......................... opstallen ................................ vorderingen.......................... andere bezittingen ............
ƒ 198.300.— „ 25.200.— „ 7 5 .8 0 0 .„ 18.381.— 935.— „ 6 .4 8 5 .-
ƒ 235.470.— „ 3 8 .5 3 5 .„ 122.650.— „ 31.825.— 2.513.— „ 11.135.—
totaal hypotheken ........................ geleende gelden en crediet
ƒ 3 2 5 .1 0 1 .„ 242.137.— „ 3 2 .5 6 8 .-
ƒ 442.128.— „ 341.286.— „ 6 5 .5 4 5 .-
blijft privé-schuld .......................
ƒ tt
5 0 .3 9 6 .-
ƒ „
35.297.— 2.632.—
netto-kapitaal
ƒ
5 0 .3 9 6 .-
ƒ
3 2 .6 6 5 .-
Totale oppervlakte
60
N. J. J. VAN DER MAAT
Hiervan uitgaande blijkt, dat in Heemskerk het totale onroerend goed, groot ƒ 396.655 met 86 % door hypotheek is bezwaard, terwijl dit voor het totale onroerend goed in Beverwijk, groot ƒ 242.433, 81 % is. Dat Beverwijk in dit opzicht een iets gunstiger positie inneemt dan Heemskerk, wordt veroorzaakt door de hogere grondwaarde in eerst genoemde gemeente. De gemiddelde grondwaarde bedraagt volgens deze gegevens in Beverwijk ƒ 4.874.— en in Heemskerk ƒ 3 .8 4 4 .— per ha. Dit verschil in grondwaarde wordt o.m. verklaard door het feit, dat de factor bouwterrein in Beverwijk van groter invloed is op de grondprijzen. Verscheidene van de bij dit onderzoek betrokken bedrij ven liggen in het uitbreidingsplan van de gemeente Beverwijk. De druk van de totale last op het totale bezit stijgt in Beverwijk tot 84*^ % en in Heemskerk tot 92 % . Uit de verzamelde gegevens blijkt, dat de rentevoet zeer veel hoger ligt, dan de berekende overschotpercentages. Het zijn uiteraard juist de zwaarst belaste bedrijfjes, die de hoogste rente betalen. Eerste hypotheken van 5 tot 5 % % behoren niet tot de uitzonderingen, voor de tweede hypotheken lopen deze percentages op tot i y 2 % . Het is duidelijk, dat een dergelijke rentelast voor de financiële kracht van de bedrijven funest is. De uitkomsten, welke het onderzoek naar de bedrijfsresultaten te zien gaf, maakt het alleszins begrijpelijk, dat, ondanks de grootste soberheid, hlet vrije bezit jaar op jaar zwaar der moest worden belast. Dit naast het feit, dat verscheidene tuinders, min of meer door de omstandigheden daartoe gedwongen, in de jaren 1929 en ’30 van huurder grondeigenaar werden, verklaart hoe het komt, dat de tuinbouwbedrijven onder zulke zware lasten gebukt gaan.