Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009 Cijfers en trends
A.J.E. de Veer (NIVEL) P. Spreeuwenberg (NIVEL) A.L. Francke (NIVEL en afdeling Sociale Geneeskunde van EMGO+/VUmc)
U vindt dit rapport en andere publicaties van het NIVEL in PDF-format op: www.nivel.nl
Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door subsidie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Deelnemers projectgroep: - dhr. A. Kersten (VWS) - dhr. W. van der Windt (Prismant) - mevr. M. Plas (LEVV) - mevr. F. Bolle (V&VN)
ISBN 978-94-6122-002-8 http://www.nivel.nl
[email protected] Telefoon 030 2 729 700 Fax 030 2 729 729 ©201010 NIVEL, Postbus 1568, 3500 BN UTRECHT Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het NIVEL te Utrecht. Het gebruik van cijfers en/of tekst als toelichting of ondersteuning in artikelen, boeken en scripties is toegestaan, mits de bron duidelijk wordt vermeld.
Inhoud
Samenvatting
5
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding Aspecten van aantrekkelijkheid van het beroep Vraagstelling Opbouw van het rapport
9 9 10 11
2 2.1 2.2 2.3
Methode Het Panel Verpleging & Verzorging Vragenlijst Analyse van de gegevens
13 13 15 18
3 3.1 3.2 3.3 3.4
Wat maakt het beroep aantrekkelijker? Inleiding Gewenste maatregelen Veranderingen sinds 2001 Conclusie
21 21 21 25 26
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
Groei- en ontplooiingsmogelijkheden Inleiding Langdurige aanvullende opleidingen Kortdurende bij- en nascholingactiviteiten Loopbaanmogelijkheden en werkbegeleiding Veranderingen sinds 2001 Conclusie
27 27 27 29 33 36 37
5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
Werkdruk en werkdrukmaatregelen Inleiding Ervaren werkdruk Werkdrukmaatregelen Veranderingen sinds 2001 Conclusie
41 41 41 44 45 47
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
Betrokkenheid en waardering Inleiding Informatievoorziening Invloed op afdeling of team Betrokkenheid bij organisatie en beleids- en besluitvorming Waardering Veranderingen sinds 2001 Conclusie
49 49 49 51 52 55 57 59
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
3
7 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6
Kenmerken van het dagelijks werk Inleiding Autonomie Leiding/aansturing Arbeidstevredenheid Veranderingen sinds 2001 Conclusie
61 61 61 62 62 63 65
8 8.1 8.2 8.3 8.4 8.5 8.6
Werkomstandigheden Inleiding Belang van werkomstandigheden Werkomstandigheden die voor verbetering in aanmerking komen Vertrouwen Werkplezier Conclusie
67 67 67 69 71 76 77
9 Discussie en conclusie
79
Literatuur
83
Bijlage 1: Populatieomvang voor weging Bijlage 2: Betrouwbaarheidsintervallen Bijlage 3: Sectoren waarvan de trend afwijkt van de trend in het totale Panel Bijlage 4: Tabellen vertrouwen
85 87 91 95
4
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Samenvatting
Sinds 2001 wordt in diverse zorgsectoren elke twee jaar de zogenaamde monitorpeiling gehouden onder verpleegkundigen en verzorgenden over de aantrekkelijkheid van hun beroep. Deze verpleegkundigen en verzorgenden maken deel uit van het landelijke, representatieve onderzoekspanel in de verpleging en verzorging (Panel Verpleging & Verzorging). Elementen als arbeidstevredenheid, werkdruk en ontplooiings- en promotiemogelijkheden komen aan bod. Daardoor kunnen veranderingen in de loop der jaren getraceerd worden, alsmede verschillen tussen zorgsectoren. In deze samenvatting worden enkele hoofdlijnen uit dit rapport belicht. Meer waardering, lagere werkdruk, en extra bij- en nascholingsmogelijkheden gewenst Elke monitorpeiling geven de verpleegkundigen en verzorgenden aan wat er in hun ogen moet gebeuren om hun werk aantrekkelijker te maken. De TOP 3 van meest genoemde mogelijkheden is over de jaren heen onveranderd. De drie meest genoemde zijn: meer waardering voor verpleegkundigen en verzorgenden vanuit de organisatie (68%), verlaging van de werkdruk (66%), en meer bij- en nascholingsmogelijkheden (57%). Meer waardering en meer scholing worden in alle sectoren even belangrijk gevonden. Verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen hechten, meer dan degenen in andere sectoren, belang aan werkdrukverlaging (respectievelijk 85% en 82%). Sinds 2001 daalde het percentage dat meer bij- en nascholing als een belangrijke mogelijkheid ziet voor het aantrekkelijker maken van hun werk, maar deze daling zette in 2009 niet door. De laatste jaren wordt daarentegen steeds meer belang gehecht aan verlaging van de werkdruk. Naast deze drie mogelijkheden vindt men meer inspraak belangrijk (49%), gevolgd door meer ondersteuning vanuit de leidinggevenden (42%), en een duidelijker loopbaanperspectief (39%) en meer autonomie (22%). Veel bij- en nascholing In alle sectoren wordt een veelheid aan kortdurende bij- en nascholingen door de werkgevers aangeboden. Bij- en nascholing is gemeengoed onder verpleegkundigen en verzorgenden: 84% heeft in het voorafgaande jaar één of andere vorm van korte scholing gevolgd, meestal op kosten van de werkgever. Tweederde (68%) van de verpleegkundigen en verzorgenden vindt het scholingsaanbod vanuit de werkgever voldoende. De overige 32% vindt het onvoldoende. Toename in functioneringsgesprekken Steeds meer verpleegkundigen en verzorgenden hebben regelmatig een functioneringsgesprek: in 2009 is dat de helft (50%) van de verpleegkundigen en verzorgenden. Tevens heeft de helft (50%) in het voorgaande jaar een gesprek gehad over loopbaanmogelijkheden en/of over mogelijke aanvullende vervolgopleidingen (41%). Ongeveer één op elke drie verpleegkundigen en verzorgenden is (zeer) tevreden over de
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
5
loopbaanmogelijkheden (37%) en de begeleiding daarbij (30%). Zestien procent is (zeer) ontevreden over de loopbaanmogelijkheden en 20% is ontevreden over de loopbaanbegeleiding. Bijna een kwart (23%) heeft individuele werkbegeleiding, zoals coaching van een direct leidinggevende. Individuele werkbegeleiding wordt gewaardeerd: de meeste van hen (81%) vinden dat het een positief effect op het werk heeft. In vergelijking met 2001 zijn over het algemeen de groei- en ontplooiingsmogelijkheden in 2009 beter, maar dit heeft zich niet vertaald in een toenemende tevredenheid hierover. In de thuiszorginstellingen lijkt over de hele linie wat minder aan scholing en begeleiding te worden gedaan dan in de andere zorgsectoren. Toenemende werkdruk In 2009 vindt tweederde van de verpleegkundigen en verzorgenden (65%) het druk op het werk. Vooral veel verzorgenden in verpleeg- (78%) en verzorgingshuizen (70%) vinden het druk, en zij zijn dan ook het meest negatief over de werkdruk. Verpleegkundigen en verzorgenden in thuiszorginstellingen zijn het meest positief over de werkdruk, ondanks dat zij vaker pauzes overslaan en overwerken en er minder werkdrukmetingen zijn gedaan. Minder dan de helft van alle ondervraagde verpleegkundigen en verzorgenden (44%) vindt dat er voldoende tijd is voor de directe zorg aan cliënten (lees voor cliënten eventueel patiënten of bewoners). Verpleegkundigen en verzorgenden vinden vaak dat ze te veel administratief werk doen: 68% is daar niet tevreden over. Ruim eenderde (42%) geeft aan dat hun functioneren negatief beïnvloed wordt door de hoge werkdruk. Bijna de helft (48%) vindt dat er te weinig gedaan wordt om de werkdruk omlaag te brengen. De werkdrukvermindering tussen 2001 en 2003, is in 2005 omgebogen naar een toenemende werkdruk. Verpleegkundigen en verzorgenden vinden het in 2009 vaker druk, slaan vaker pauzes over en zijn minder tevreden over de werkdruk dan in 2003. Werkgevers hebben, in de perceptie van verpleegkundigen en verzorgenden, minder vaak werkdrukmaatregelen genomen. Het percentage dat aangeeft dat er onvoldoende maatregelen zijn genomen is gestegen van 31% in 2003 naar 46% in 2009. Betrokken werknemers Verpleegkundigen en verzorgenden voelen zich over het algemeen (82%) betrokken bij de organisatie waar ze werken. Slechts enkelen (6%) vinden dat ze in een minder prettige organisatie werken. Over het algemeen zijn verpleegkundigen en verzorgenden stabiel in hoe ze aankijken tegen de informatiestromen in de instelling. De meeste verpleegkundigen en verzorgenden (73%) geven aan dat de directie hen informeert over belangrijke beleidsbeslissingen. Anderzijds vindt slechts 38% dat de directie voldoende op de hoogte is van de feitelijke problemen van de verpleging en verzorging. De helft (50%) is tevreden met de overlegstructuur binnen het team. De rest heeft er geen duidelijke mening over (32%) of is uitgesproken ontevreden (18%). Eén op de zes ondervraagde verpleegkundigen en verzorgenden (17%) is actief betrokken bij de beleids- en besluitvorming, terwijl 40% daar meer tijd in zou willen steken als de werkdruk zou verminderen.
6
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Toenemende waardering van artsen Verpleegkundigen en verzorgenden ervaren vooral waardering van hun cliënten (97%) en hun direct leidinggevende (81%). Bijna eenderde (29%) voelt zich niet of weinig gewaardeerd door de artsen waarmee zij samenwerken, maar dit percentage is lager dan in voorgaande jaren. Ruim de helft (58%) ervaart geen of weinig waardering vanuit de directie, en dit is juist wat meer dan in de voorgaande jaren. Verzorgenden in de thuiszorg zijn het minst te spreken over de waardering die zij krijgen van artsen en verpleegkundigen in de psychiatrie het meest. In de psychiatrie en de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking ervaren verpleegkundigen minder waardering vanuit de cliënten. Verzorgenden in verzorgingshuizen en verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking ervaren meer waardering van de directie dan hun collega’s in de andere sectoren. Toename van instrumenteel leidinggeven Een sociaal-emotionele manier van leidinggeven komt in de zorg vaker voor dan een instrumentele manier van leidinggeven. Een leidinggevende die een sociaal-emotionele manier van leidinggeven hanteert, heeft aandacht voor comfort, welzijn en arbeidsvoldoening. Een leidinggevende die een instrumentele manier van leidinggeven hanteert, heeft vooral aandacht voor productie, waarbij de leidinggevende de rol van de uitvoerenden definieert en verduidelijkt en de uitvoerenden precies laat weten wat er van hen verwacht wordt. De wijze waarop verpleegkundigen en verzorgenden worden aangestuurd lijkt de laatste jaren enigszins te veranderen: er is volgens verpleegkundigen en verzorgenden minder sprake van sociaal emotioneel leiderschap terwijl instrumenteel leiderschap toeneemt. Verschillen in autonomie Veel verpleegkundigen en verzorgenden voelen zich zelfstandig bij het bepalen van de aard en het tempo van het werk. Deze ervaren autonomie is het sterkst in de psychiatrie en de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Verzorgenden in thuiszorginstellingen ervaren de minste autonomie De autonomie zoals die door verpleegkundigen en verzorgenden wordt ervaren daalt sinds 2003. Tevreden over contacten met collega’s en cliënten De tevredenheid over het werk is gevraagd over zeven aspecten: tevredenheid over het afdelingshoofd, de groeimogelijkheden, de promotiemogelijkheden, de kwaliteit van de zorg, de contacten met collega’s, de contacten met cliënten en de mate waarin taken duidelijk zijn. Het minst tevreden zijn verpleegkundigen en verzorgenden over de promotiemogelijkheden. Het meest tevreden zijn ze over de contacten met collega’s en cliënten. De grootste verschillen in tevredenheid tussen de zorgsectoren zijn zichtbaar in de tevredenheid over de kwaliteit van de zorg. De verpleegkundigen in de thuiszorginstellingen zijn hier het meest tevreden over. Verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen zijn het minst te spreken over de kwaliteit van zorg. Verpleegkundigen in de psychiatrie zijn minder tevreden over de contacten met cliënten. De tevredenheid over het werk daalde tussen 2003 en 2007. Deze trend is vooral zichtbaar in de tevredenheid over de kwaliteit van zorg, de groei- en
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
7
promotiemogelijkheden, en de mate waarin duidelijk is wat van de verpleegkundigen en verzorgenden verwacht wordt. In 2009 zet deze daling in werktevredenheid niet door. Veel vertrouwen in collega’s, weinig in het management Het vertrouwen in de deskundigheid van directe collega-verpleegkundigen en verzorgenden is meestal groot (respectievelijk 72% en 66%). Zes op elke tien verpleegkundigen en verzorgenden heeft vertrouwen in de deskundigheid van de behandelend artsen van hun cliënten. Het meeste vertrouwen in artsen hebben verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen (75%). Bijna de helft van de verpleegkundigen en verzorgenden heeft vertrouwen in de deskundigheid van helpenden en agogisch opgeleide collega’s. In de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking is het vertrouwen in agogisch opgeleide zorgverleners het grootst (63%). Bijna de helft van de verpleegkundigen en verzorgenden (47%) heeft vertrouwen in de deskundigheid van hun leidinggevende. Het vertrouwen in de deskundigheid van het management is het kleinst: 22%. Het management in de thuiszorg krijgt het minste vertrouwen van de verzorgenden (10%). Verzorgenden in verzorgingshuizen hebben het vaakst vertrouwen in de deskundigheid van het management (33%). Trots Vier op de vijf verpleegkundigen en verzorgenden (79%) is er trots op om in de zorg te werken. Over het algemeen gaan zij met plezier naar hun werk (88%) en zij vinden het inhoudelijk leuk werk (91%). Verpleegkundigen en verzorgenden geven hun baan een 7,55 als rapportcijfer. Conclusie De cijfers laten zien dat verpleegkundigen en verzorgenden doorgaans betrokken werknemers zijn die met plezier hun werk doen. Mogelijkheden om deze groep langer in de zorg te laten werken zijn onder andere gelegen in extra aandacht voor de waardering door de werkgever, het loopbaanperspectief, de werkdruk, de besluitvorming en overleg binnen het team, en de manier van leiding geven door de direct leidinggevende. Naast deze mogelijkheden liggen er, afhankelijk van de sector, kansen in het verbeteren van de kwaliteit van zorg en het vergroten van de autonomie van verpleegkundigen en verzorgenden.
8
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
1 Inleiding
Sinds 2001 worden de leden van het Panel Verpleging & Verzorging regelmatig ondervraagd over aspecten van hun werk. Dit Panel bestaat uit een groep verpleegkundigen en verzorgenden die bereid zijn regelmatig vragen over beroepsinhoudelijke onderwerpen te beantwoorden (zie ook hoofdstuk 2). In dit rapport staat de vraag centraal hoe aantrekkelijk verpleegkundigen en verzorgenden hun beroep vinden en of daar in de laatste acht jaren iets in is veranderd? Eerdere onderzoeken naar de ervaren aantrekkelijkheid van het beroep werden gedaan in 2001, 2003, 2005 en 2007 (Arts e.a. 2002; de Veer e.a., 2004, de Jongh e.a., 2006; de Veer e.a., 2007). Tevens wordt ingegaan op de verschillende aspecten die van belang zijn voor het aantrekkelijker maken van de beroepsuitoefening. In dit hoofdstuk gaan we kort in op de keuze van de aspecten die in het onderzoek aan bod zijn gekomen (paragraaf 1.1), de vraagstellingen (paragraaf 1.2) en de opbouw van dit rapport (paragraaf 1.3).
1.1
Aspecten van aantrekkelijkheid van het beroep De aantrekkelijkheid van de beroepsuitoefening is toegespitst op beroepsinhoudelijke onderwerpen. Voor de keuze van de beroepsinhoudelijke onderwerpen is bij de start van de monitorpeilingen (in 2001) aansluiting gezocht bij de thema’s die zijn aangesneden in een manifest van het Landelijk Expertisecentrum Verpleging en Verzorging (LEVV, destijds LCVV), Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN, destijds AVVV) en de Orde van Medisch Specialisten (OMS). In het manifest worden zes maatregelen genoemd die de uitstroom van verpleegkundigen uit ziekenhuizen kunnen beperken (LCVV, AVVV, OMS, 2000). 1. Spreek verpleegkundigen aan als professional en ga uit van hun morele drijfveren en persoonlijke motieven. 2. Zorg voor een innovatieve beroepen- en functiestructuur die past bij de competenties van verpleegkundigen. 3. Selecteer managers op hun vermogen om mensen aan te sturen. 4. Betrek verpleegkundigen bij beleids- en besluitvorming. 5. Voer een actief beleid om te hoge werkdruk en ziekteverzuim omlaag te brengen. 6. Erken en honoreer de essentiële waarde van verplegen en verzorgen en gebruik dit als sturingsinstrument. Het manifest richt zich voornamelijk op verpleegkundigen in ziekenhuizen. Het doel en de voorgestelde maatregelen zijn echter evenzeer van toepassing op verpleegkundigen en ook verzorgenden in andere sectoren. Zo is bekend uit onderzoek onder verpleegkundigen en verzorgenden dat in het algemeen geldt dat maatregelen gericht op meer autonomie in het werk, sociale steun van collega’s en leidinggevenden, lagere werkdruk, informatie en
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
9
personeelsgerichte maatregelen als ontplooiingsmogelijkheden, een positieve invloed hebben op de werkbeleving (van Dijk, e.a 2004; de Veer e.a., 2004, Arts, 2002; van der Windt e.a., 2000). In de peiling in 2007 werd gevraagd welke aspecten verpleegkundigen en verzorgenden in hun werk belangrijk vinden. Naast bovengenoemde aspecten werd ook gevraagd naar arbeidsvoorwaardelijke zaken zoals de hoogte van het salaris, een vast arbeidscontract, baanzekerheid, werktijden, reistijd. Daaruit bleek dat dit soort aspecten weliswaar belangrijk gevonden worden maar over het algemeen minder belangrijk dan werkomstandigheden zoals de teamsfeer en het kunnen geven van kwalitatief goede zorg (de Veer e.a., 2007).
1.2
Vraagstelling Zes onderwerpen die aansluiten bij het voornoemde manifest, zijn (voor het eerst in 2001) gekozen als uitgangspunt voor de monitorpeilingen over de aantrekkelijkheid van het werk. In 2009 zijn de verpleegkundigen en verzorgenden uit het Panel Verpleging & Verzorging (evenals in 2001, 2003, 2005 en 2007) opnieuw bevraagd over de aantrekkelijkheid van hun werk. De zes hoofdonderwerpen zijn: • Groei- en ontplooiingsmogelijkheden • Werkdruk en -maatregelen • Betrokkenheid en waardering • Autonomie in het werk • Leiding /aansturing door leidinggevenden • Tevredenheid met het werk. Op basis van deze onderwerpen zijn de volgende vraagstellingen geformuleerd: 1. Hoe belangrijk vinden verpleegkundigen en verzorgenden bovengenoemde onderwerpen met het oog op het aantrekkelijker maken van hun beroepsuitoefening, en wat vinden verpleegkundigen en verzorgenden nog meer belangrijk om hun werk aantrekkelijker te maken? 2. Welke groei- en ontplooiingsmogelijkheden in hun werk zijn er voor verpleegkundigen en verzorgenden en hoe worden die door verpleegkundigen en verzorgenden beoordeeld? 3. Wat zien verpleegkundigen en verzorgenden van het beleid om werkdruk in hun instelling te verminderen, en wat vinden ze daarvan? 4. In hoeverre zijn verpleegkundigen en verzorgenden betrokken bij de organisatie en bij de beleids- en besluitvorming daarbinnen? 5. In hoeverre voelen verpleegkundigen en verzorgenden zich gewaardeerd door hun directie? 6. In hoeverre oefenen verpleegkundigen en verzorgenden hun werk zelfstandig uit? 7. Hoe ervaren verpleegkundigen en verzorgenden het leidinggeven van hun directleidinggevende? 8. In hoeverre zijn verpleegkundigen en verzorgenden tevreden met hun werk?
10
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
In het kader van deze onderzoeksvragen is ook bestudeerd in hoeverre er verschillen zijn tussen de verpleegkundigen en verzorgenden in de verschillende zorgsectoren. Vervolgens wordt er gekeken of er in 2009 veranderingen zijn te constateren ten opzichte van 2001, 2003, 2005 en 2007. De bijbehorende vraag luidt: 9. In hoeverre is de aantrekkelijkheid van hun werk volgens verpleegkundigen en verzorgenden veranderd sinds 2001? Meer specifiek geformuleerd, zijn er veranderingen in groei- en ontplooiingsmogelijkheden; werkdruk en –maatregelen; betrokkenheid en waardering; autonomie; leiding, en de arbeidstevredenheid van verpleegkundigen en verzorgenden? Ten slotte zijn er voor de peiling van 2009 twee extra onderzoeksvragen gesteld. De eerste vraag is gesteld met het oog op de voorspelde toenemende krapte op de arbeidsmarkt (van der Windt, 2009). Daarmee wordt de urgentie om zoveel mogelijk van het huidige personeel te behouden groter. Om meer zicht te krijgen op wat er kan verbeteren om zo veel mogelijk verpleegkundigen en verzorgenden met plezier te laten werken is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: 10. Welke aspecten van het werk zouden kunnen verbeteren zodat het werk aantrekkelijker wordt voor verpleegkundigen en verzorgenden? De tweede extra onderzoeksvraag betreft het vertrouwen dat verpleegkundigen en verzorgenden hebben in artsen, collega’s en andere samenwerkingspartners. Vertrouwen in elkaar is een belangrijk concept in de zorg, bijvoorbeeld als het gaat om het overlaten van taken aan anderen. Verpleegkundigen en verzorgenden werken zelden alleen voor een cliënt (lees voor cliënten eventueel patiënten of bewoners). De zorg wordt steeds complexer waardoor er vaker meerdere disciplines bij een cliënt betrokken zijn. Ook door taakverschuivingen en de veranderde indicatiestelling kunnen er meerdere personen bij de zorg betrokken zijn. Bijvoorbeeld omdat bepaalde handelingen in de thuissituatie nu geïndiceerd worden op het niveau van een verzorgende waar het voorheen door de verpleegkundige gedaan werd die toch al bij de cliënt kwam. Naarmate er meer personen bij de zorg voor een cliënt betrokken zijn wordt het belangrijker dat er goed samengewerkt wordt en daarvoor is een sterk onderling vertrouwen nodig (Groenewegen e.a., 2007). Om meer zicht te krijgen op de onderlinge verhoudingen tussen de beroepsgroepen is de volgende onderzoeksvraag in 2009 gesteld: 11 Hoe groot is het vertrouwen van verpleegkundigen en verzorgenden in hun samenwerkingspartners?
1.3
Opbouw van het rapport Na een beschrijving van de onderzoeksmethode (hoofdstuk 2), wordt in hoofdstuk 3 eerst beschreven wat volgens verpleegkundigen en verzorgenden hun beroepsuitoefening aantrekkelijker maakt. Groei- en ontplooiingsmogelijkheden (vraagstelling 2) worden in hoofdstuk 4 beschreven, en werkdruk en -maatregelen (vraagstelling 3) in hoofdstuk 5. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 de resultaten met betrekking tot betrokkenheid en waardering gepresenteerd (vraagstellingen 4 en 5). De kenmerken van het dagelijks werk,
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
11
autonomie, leiding/aansturing en arbeidstevredenheid (vraagstellingen 6, 7 en 8), staan beschreven in hoofdstuk 7. De veranderingen ten opzichte van 2001 (vraagstelling 9) komen in elk hoofdstuk waar het betreffend onderwerp wordt beschreven, aan bod. In hoofdstuk 8 worden de extra vragen van 2009 beantwoord. De laatste paragraaf van elk hoofdstuk bevat een kader met een samenvatting van de resultaten van dat hoofdstuk. Hoofdstuk 9 bevat de discussie en conclusie.
12
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
2 Methode
De gegevens zijn verzameld met een schriftelijke vragenlijst die verspreid werd onder de leden van het Panel Verpleging & Verzorging. In paragraaf 2.1 wordt de samenstelling van dit panel en de respons op de vragenlijst beschreven. De verantwoording van de vragenlijst staat in paragraaf 2.2. In de derde paragraaf volgt een beschrijving van de wijze waarop de gegevens zijn geanalyseerd.
2.1
Het Panel Verpleging & Verzorging Ten behoeve van dit onderzoek zijn alle 954 panelleden benaderd, te weten: • 170 verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen (ZKH) • 138 verpleegkundigen in de psychiatrie (PSY) • 117 verpleegkundigen in de zorg voor mensen met verstandelijke beperking (VG) • 115 verpleegkundigen werkzaam bij thuiszorginstellingen (TZ-vp) • 128 verzorgenden werkzaam bij thuiszorginstellingen (TZ-vz) • 124 verzorgenden in verzorgingshuizen (VZH) • 162 verzorgenden in verpleeghuizen (VPH). Van de 954 verstuurde vragenlijsten zijn in totaal 628 vragenlijsten ingevuld geretourneerd, een respons van 66 procent. Na twee, vier en zes weken zijn er schriftelijke reminders verzonden. De respons per deelpanel varieert van 55% voor de verzorgenden in thuiszorginstellingen tot 73% voor de verpleegkundigen werkzaam in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (figuur 2.1). Figuur 2.1 Respons naar deelpanel en totaal, in percentages van panelleden 90% 80% 70%
73%
72%
60%
71%
69%
62%
59%
55%
50%
66%
40% ZKH n=123
PSY n=86
VG n=85
T Z-vp n=82
T Z-vz n=71
VZH n=86
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
VPH n=95
Panel totaal n=628
13
De groep respondenten is wat betreft geslacht en leeftijd vergeleken met een referentiegroep van 1878 verpleegkundigen en verzorgenden. De verpleegkundigen en verzorgenden in de referentiegroep werken in dezelfde sectoren als de deelpanels. Zij hebben gereageerd op een vragenlijst die het UWV had verstuurd naar een aselecte, gestratificeerde steekproef van verpleegkundigen en verzorgenden (per deelpanel een steekproef). Omdat het UWV een groot deel van de in Nederland in loondienst werkende verpleegkundigen en verzorgenden in haar bestand heeft, beschouwen we de gegevens van de referentiegroep als kenmerken van de Nederlandse verpleegkundigen en verzorgenden. De man/vrouw verdeling in de onderzochte groep komt goed overeen met de referentiegroep. De panelleden zijn verhoudingsgewijs iets ouder dan de referentiegroep (zie tabel 2.1). Het Panel wordt gevormd door verpleegkundigen en verzorgenden met uitvoerende taken in de directe zorg voor cliënten. Het merendeel van de panelleden heeft een volledig uitvoerende functie (89%). De overigen hebben naast uitvoerende taken in de directe cliëntenzorg, ook leidinggevende taken. Gemiddeld werken de panelleden 24,5 uur per week (standaarddeviatie 8,0). Het aantal jaren dat de panelleden werken als verpleegkundige of verzorgende varieert van 1 jaar tot 43 jaar. De gemiddelde werkervaring van de panelleden is 21,9 jaar (standaarddeviatie 8,7). Tabel 2.1
Peiling 2009: Vergelijking Panel Verpleging & Verzorging op geslacht en leeftijd met referentiegroep (2005), in procenten Panel
Referentiegroep
N=628
(2005)
%
%
Vrouw
90,0
91,6
Man
10,0
8,4
35 jaar en jonger
10,2
27,7
36-45 jaar
30,9
32,8
46-55 jaar
42,7
31,2
56-65 jaar
16,2
8,3
Geslacht
Leeftijd
Uit tabel 2.2 blijkt dat 44,2 procent van de panelleden aangesloten is bij een belangen- of beroepsorganisatie. Wanneer men bij een organisatie is aangesloten dan gaat het meestal om de ABVAKABO/FNV, NU’91 of V&VN. Het aantal verpleegkundigen en verzorgenden in het Panel dat is aangesloten bij een belangen- of beroepsorganisatie is sinds 2003 toegenomen. In 2003 was 34,6 % van de respondenten verbonden aan een belangen- of beroepsorganisatie en in 2005 en 2007 respectievelijk 37,2% en 39,8%.
14
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Tabel 2.2
Panelleden naar organisatiegraad (meerdere antwoorden zijn mogelijk) N
%
1
totaal=625 ABVAKABO/FNV
137
21,9
CNV
35
5,6
NU ‘91
64
10,2
STING
6
1,0
V&VN
65
10,4
276
44,2
totaal aangesloten bij één van bovenstaande organisaties 1
2.2
3 respondenten hebben de vraag niet beantwoord
Vragenlijst In deze paragraaf worden de verschillende onderwerpen uit de vragenlijst en de operationalisatie daarvan beschreven. De vragenlijst is in 2001 voor de eerste keer afgenomen (zie ook Welling e.a., 2002a). Om de vergelijkbaarheid met de eerdere peilingen optimaal te houden is er weinig veranderd in de vragenlijst die in 2009 gebruikt werd. Wel zijn er in 2009 extra vragen gesteld over het belang van werkomstandigheden en het onderling vertrouwen. De verschillende aspecten van de aantrekkelijkheid van de beroepsuitoefening uit de basisvragenlijst zijn als volgt gemeten: Groei- en ontplooiingsmogelijkheden Bij dit onderwerp zijn enerzijds vragen gesteld over bij- en nascholingsmogelijkheden, deskundigheidsbevordering en anderzijds over loopbaanmogelijkheden en werkbegeleiding. De vragen zijn gesteld over het voorafgaande jaar. De vragen over bij- en nascholingsmogelijkheden hebben betrekking op langdurige aanvullende vervolgopleidingen, zoals een management- of kaderopleiding en specialisaties aan de ene kant en kortdurende, eenmalige cursussen aan de andere kant (10 vragen). Hierbij is gebruik gemaakt van de vragenlijst van Schafrat (1997) die is ontwikkeld ten behoeve van een onderzoek naar deskundigheidsbevordering in de sector verpleging en verzorging. Bepaalde vragen zijn direct overgenomen uit de vragenlijst van Schafrat, andere vragen zijn enigszins aangepast en enkele nieuwe vragen over dit thema zijn toegevoegd. Gevraagd is of men cursussen of opleidingen volgt of gevolgd heeft, of deze cursussen c.q. opleidingen in tijd en geld vergoed werden door de werkgever, of men tevreden is over het aanbod en ten slotte of men op korte termijn bepaalde opleidingen of cursussen zou willen volgen. Om een beeld te krijgen van de loopbaanmogelijkheden en werkbegeleiding zijn in het kader van het panel door ons vragen ontwikkeld. Het betreft vragen over functioneringsgesprekken, het eventueel krijgen van werkbegeleiding en de effecten daarvan, groeimogelijkheden binnen de organisatie en de tevredenheid omtrent de mogelijkheden binnen de organisatie.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
15
Werkdruk en werkdrukmaatregelen Zeven vragen over werkdruk en werkdrukmaatregelen zijn ontwikkeld ten behoeve van dit onderzoek en opgenomen in de vragenlijst. Daarnaast is een schaal van vijf items van Ruijters en Stevens (1992) opgenomen. De schaal meet de mate van tevredenheid over de tijd die men heeft voor de directe patiënten/cliëntenzorg. Het betreft een vijftal uitspraken waar de panelleden op een vijf-puntsschaal kunnen aangeven in hoeverre men het met de uitspraken eens is. Betrokkenheid en waardering De vragenlijst van 2001 bevatte drie vragen over betrokkenheid van verpleegkundigen en verzorgenden bij de organisatie en ervaren waardering vanuit de organisatie. Deze vragen waren door de onderzoekers zelf opgesteld. Er werd in 2001 één vraag gesteld naar ervaren waardering vanuit de directie. Uit de peiling van 2001 bleek dat waardering door het management het meest genoemd werd als aspect dat de beroepsuitoefening aantrekkelijker zou maken (Welling e.a., 2002a, de Veer e.a., 2004). Om een breder beeld te krijgen van de ervaren waardering zijn sinds 2003 drie vragen toegevoegd: ervaren waardering door artsen, cliënten en direct-leidinggevenden. Om de betrokkenheid bij beleids- en besluitvorming te meten is gebruik gemaakt van de schaal ‘Beleving en Beoordeling van de Arbeid’ (VBBA) van Van Veldhoven en Meijman (1994). De schaal bestaat uit vier items die communicatie of wel de informatievoorziening rondom het beleid in de organisatie meten. Deze schaal is aangevuld met één zelf ontwikkeld item. Ook tien overige vragen met betrekking tot dit thema zijn zelf ontwikkeld. Autonomie in het werk Om autonomie in het werk te meten is gebruik gemaakt van de vragenlijst ‘Beleving en Beoordeling van de Arbeid’ (VBBA) van Van Veldhoven en Meijman (1994). De subschaal ‘autonomie’ bevat elf items. Leiding / aansturing Om leiding c.q. aansturing van verpleegkundigen en verzorgenden te meten is gebruik gemaakt van een door Boumans (1990) aangepaste versie van de vragenlijst van Stogdill (1963). Deze schaal bestaat uit 20 items en meet twee dimensies van leiderschapstijl, namelijk sociaal-emotioneel leiderschap (elf items) en instrumenteel leiderschap (negen items). Kenmerkend voor sociaal-emotioneel leiderschap is aandacht voor comfort, het welzijn en de arbeidsvoldoening van de uitvoerenden. Instrumenteel leiderschap kenmerkt zich door aandacht voor productie, verduidelijking en definiëring van de eigen rol en duidelijk laten weten wat er van uitvoerenden verwacht wordt. Tevredenheid met het werk Om de tevredenheid met het werk te meten is de Maastrichtse arbeidstevredenheidsschaal voor de gezondheidszorg, de zogenoemde MAS-GZ, gebruikt (Landeweerd e.a. 1996). Deze oorspronkelijk uit 36 items bestaande schaal is ingekort door Landeweerd e.a. tot 21 items en bevat zeven subschalen elk bestaande uit drie items. Het betreft de subschalen: tevredenheid met het afdelingshoofd, met promotiemogelijkheden, met de kwaliteit van zorg, met groeimogelijkheden, met contacten met collega’s, met contacten met
16
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
patiënten/cliënten en ten slotte met duidelijkheid over het werk. Aantrekkelijker maken van de beroepsuitoefening De panelleden is gevraagd aan te geven welke van de besproken onderwerpen men belangrijk vindt om de uitoefening van het beroep aantrekkelijker te maken. Ten slotte is ruimte geboden voor op- en aanmerkingen en eventuele onderwerpen die voor hen belangrijk zijn, maar niet in de vragenlijst zijn opgenomen. In tabel 2.3 staan de schalen en subschalen van de vragenlijst met de Cronbach’s alpha’s en het aantal items per schaal vermeld. De betrouwbaarheid (interne consistentie) van de schalen bleek voldoende. De alpha’s (α) variëren tussen de 0,65 en 0,91 en zijn vergelijkbaar met de alpha’s die in 2001 zijn berekend (zie Welling e.a., 2002b). Tabel 2.3
De schalen en subschalen van de vragenlijst Panel Verpleging & Verzorging, met de interne consistentie (Cronbachs alpha) en het aantal items α
aantal items
Autonomie
0,91
11
Tevredenheid met het werk (totaal)
0,90
21
- tevredenheid met de leiding
0,90
3
- tevredenheid met promotiemogelijkheden
0,86
3
- tevredenheid met kwaliteit van zorg
0,83
3
- tevredenheid met groeimogelijkheden
0,75
3
- tevredenheid met contacten collega’s
0,82
3
- tevredenheid met patiënten/cliënten
0,81
3
- tevredenheid met duidelijkheid
0,65
3
- sociaal-emotioneel leiderschap
0,91
11
- instrumenteel leiderschap
0,82
9
Werkdruk
0,84
5
Informatievoorziening/communicatie
0,84
5
Schalen en subschalen
Leiding/aansturing
Belang werkomstandigheden In 2007 is een lijst opgesteld van werkomstandigheden die mogelijk voor verpleegkundigen en verzorgenden van belang zijn. Uitgangspunt bij de keuze van de items in de lijst waren de meest genoemde vermijdbare vertrekredenen uit exit-interviews van Prismant (van de Windt e.a., 2007, Prismant, 2005). Deze werden door de onderzoekers aangevuld met enkele items. Dit resulteerde in een lijst van 19 werkkenmerken die positief geformuleerd werden. In 2009 zijn de acht items die betrekking hebben op arbeidsvoorwaardelijke zaken zoals salariëring en werktijden niet bevraagd. Voorbeelden zijn ‘een prettige sfeer in het team’, ‘gewaardeerd worden door cliënten’, goede loopbaanmogelijkheden’. Bij elk kenmerk is gevraagd aan te geven hoe belangrijk het kenmerk voor de respondent persoonlijk is. Gekozen kon worden tussen
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
17
‘niet belangrijk’, ‘eigenlijk wel belangrijk’, ‘belangrijk’, en ‘van het allergrootste belang’. Vertrouwen Aan de verpleegkundigen en verzorgenden is gevraagd naar hun vertrouwen in de deskundigheid van hun collega’s en het management. De vraag is overgenomen van Groenewegen e.a. (2007). Het gaat daarbij om het vertrouwen in de deskundigheid van de verpleegkundigen, verzorgenden, helpenden en agogisch opgeleide zorgverleners in de eigen organisatie, de arts(en) van de cliënten, de leidinggevende en het management van de eigen organisatie. De mogelijke antwoorden waren zeer klein, klein, niet klein/niet groot, groot en (zeer) groot. Indien een beroepsgroep niet aanwezig was in de organisatie dan kon men dit aangeven door ‘niet van toepassing’ aan te kruisen. Ten slotte zijn er enkele algemene vragen toegevoegd die een vergelijking met andere beroepsgroepen mogelijk maakt: een vraag naar beroepstrots en een vraag naar plezier. Deze twee vragen zijn ook gesteld aan in het onderwijs, een sector die evenals de zorg veel veranderingen heeft ondergaan (Volkskrant, 18 april 2009). De derde vraag gaat over of men het werk inhoudelijk leuk vindt en deze vraag wordt ook gevraagd in de werknemersenquête sector Zorg en Welzijn (CBS/Prismant, 2007). De laatste vraag betreft een rapportcijfer (0 tot en met 10) voor de huidige baan, waarbij 0 staat voor de slechts mogelijke baan en 10 voor de best mogelijke baan.
2.3
Analyse van de gegevens Analyses ten behoeve van vraagstellingen 1 tot en met 8 De gegevens zijn geanalyseerd voor het totale panel en voor de deelpanels afzonderlijk. De percentages en gemiddelden in de tabellen zijn berekend over het aantal personen dat de vraag heeft beantwoord. Verschillen tussen deelpanels zijn getoetst met de Chikwadraattoets in geval van nominale en ordinale variabelen en ANOVA in het geval van interval of ratio-niveau van de variabelen. Bij ANOVA heeft tevens paarsgewijze toetsing plaats gevonden tussen de verschillende deelpanels. Als significantieniveau is 0,05 gehanteerd. De tabellen en figuren geven over het algemeen de percentages of gemiddelden voor de deelpanels en het percentage of gemiddelde berekend over de hele groep respondenten. De aantallen in de deelpanels vormen geen afspiegeling van de omvang van elke subgroep in de Nederlandse gezondheidszorg. Zo werken er in algemene ziekenhuizen veel meer verpleegkundigen dan in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Om een schatting te maken van het percentage of gemiddelde van alle verpleegkundigen en verzorgenden in Nederland werkzaam in de betrokken zorgsectoren zijn de resultaten zodanig statistisch gewogen dat er uitspraken gedaan kunnen worden over de hele populatie. Deze populatie bestaat uit verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen, psychiatrie, zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en thuiszorg en verzorgenden in de thuiszorg, verzorgings- en verpleeghuizen. De gebruikte aantallen voor deze weging zijn opgenomen in bijlage 1.
18
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Analyses ten behoeve van vraagstelling 9 Ten behoeve van de beantwoording van vraagstelling 9 zijn de gegevens van 2009 vergeleken met de gegevens van 2007, 2005, 2003 en 2001. De gegevens zijn geanalyseerd op basis van een multi-niveaumodel (Snijders e.a., 1999). De belangrijkste reden hiervoor is dat een deel van de onderzoeksgroep meerdere keren heeft meegedaan. In het geval van deze groep gaat het om herhaalde metingen die worden verricht bij dezelfde personen en er is dus sprake van statistische afhankelijkheid tussen de metingen. Een tweede reden is dat het bij multi-niveau analyses mogelijk is, ondanks ontbrekende waarden op één van de metingen, gegevens van elk panellid te gebruiken. De gehele case valt dan niet weg. Tot slot geeft multi-niveau analyse de mogelijkheid te corrigeren op eventuele verschillen in de samenstelling van het panel wat betreft leeftijd, geslacht en aantal deelnemers in de verschillende jaren. Bij multi-niveau analyses wordt voor die verschillen gecorrigeerd. Hierdoor is de samenstelling van de onderzoeksgroep op de verschillende meetmomenten statistisch gezien hetzelfde. Bij dit standaardiseren is de referentiegroep uit tabel 2.1 als standaard gehanteerd. Dus de samenstelling van het panel is voor wat betreft deze analyses op alle vier de meetmomenten zoals beschreven in tabel 2.1. Door deze standaardisatie zijn de vijf metingen, ondanks dat het panel verpleegkundigen werkzaam bij thuiszorginstellingen niet in de eerste meting is meegenomen, toch te vergelijken. De resultaten van de analyses zijn schattingen van de gemiddelde waarden van het totale panel als dat samengesteld was als de referentiegroep. Omdat deze schattingen gestandaardiseerd zijn kunnen ze enigszins afwijken van de percentages en gemiddelden die over 2009 gepresenteerd worden. Omdat bij de schattingen nu ook gegevens van 2009 meegenomen worden, kunnen de gepresenteerde percentages en gemiddelden ook enigszins afwijken van die in de vorige rapportages. In het multi-niveau model worden twee niveaus onderscheiden: het niveau van het panellid en van de meting. De verschillen tussen de vijf meetmomenten zijn voor het hele panel geanalyseerd. In eerste instantie is de algehele trend bekeken, er wordt onderscheid gemaakt tussen lineaire trends en kwadratische trends (een kwadratische trend is bijvoorbeeld aan de orde als er tussen 2001 en 2003 een stijging is en tussen 2003 en 2009 weer een daling). Een sterk wisselend beeld, ten slotte, kan tot uiting komen in een polynomiale (of kubische) trend. Bij de toetsing van kwadratische, lineaire en polynomiale trends in de totale groep wordt een alpha gehanteerd van 0,05. Indien er sprake is van een statistisch significante trend dan worden de 95% betrouwbaarheidsintervallen voor iedere peiling vermeld in de tabellen in bijlage 2. Bij de interpretatie van de trends moet er rekening mee gehouden worden dat het peiljaar 2001 een uitzonderlijk jaar betrof. Toen het Panel Verpleging & Verzorging in 2001 van start ging was er relatief veel onvrede in de zorg, wat mede aanleiding was voor het opzetten van het Panel. De gevolgen daarvan zien we in de trends terug. In 2001 is de tevredenheid relatief laag ten opzichte van de overige jaren. Vervolgens is gekeken of er deelpanels zijn die een afwijkende trend hebben ten opzichte van de algemene trend in het totale panel. Bijvoorbeeld, als de arbeidstevredenheid over het gehele panel over de jaren heen stabiel blijkt, dan wordt getoetst of er een deelpanel is waarvoor dit niet geldt omdat daar juist een verandering heeft plaatsgevonden. Om bij de toetsing van lineaire, kwadratische en polynomiale trends van afwijkende deelpanels toevalstreffers zo veel mogelijk uit te sluiten wordt een alpha gehanteerd van 0,001.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
19
Alleen in geval van statistisch significant afwijkende deelpanels worden figuren getoond. Analyses ten behoeve van vraagstelling 10 De gegevens worden in termen van percentages en gemiddelden gepresenteerd. In geval van percentages worden de verschillen tussen deelpanels getoetst met een chikwadraattoets. Verschillen tussen gemiddelden worden op statistische significantie getoetst met ANOVA. Als significantieniveau is 0,05 gehanteerd. In hoofdstuk 8 wordt nagegaan welke werkomstandigheden, indien verbeterd, de grootste invloed hebben op de aantrekkelijkheid van het werk. Daartoe worden zogenaamde verbeterscores berekend. De wijze waarop dit gebeurt wordt in paragraaf 8.3 toegelicht.
20
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
3 Wat maakt het beroep aantrekkelijker?
3.1
Inleiding De Top 3 van meest genoemde mogelijkheden om de beroepsuitoefening aantrekkelijker te maken is sinds de eerste peiling in 2001 hetzelfde gebleven. Verpleegkundigen en verzorgenden willen vooral meer bij- en nascholingsmogelijkheden, meer waardering binnen de organisatie voor het werk van verpleegkundigen en verzorgenden, en een verlaging van de werkdruk. Het percentage verpleegkundigen en verzorgenden dat meer na- en bijscholing als belangrijke mogelijkheid ziet om het aantrekkelijker te maken is tussen 2001 en de vorige peiling (2007) gedaald. Het percentage verpleegkundigen en verzorgenden dat verlaging van de werkdruk en meer waardering als belangrijke mogelijkheden noemt daalde aanvankelijk, maar werd in de vorige peiling (2007) weer toenemend belangrijk gevonden. In dit hoofdstuk beschrijven we welke onderwerpen verpleegkundigen en verzorgenden in 2009 het belangrijkst vinden in het kader van het aantrekkelijker maken van hun beroepsuitoefening. Tevens wordt een vergelijking met de voorafgaande jaren 2001, 2003, 2005 en 2007 gemaakt. In de vragenlijst waren voor zeven onderwerpen voorgestructureerde antwoordcategorieën opgenomen: verbetering van het loopbaanperspectief, werkdrukmaatregelen, meer waardering vanuit de organisatie, meer bij- en nascholing, meer autonomie in het werk, en meer ondersteuning van leidinggevenden, en tot slot meer inspraak in het afdelingsbeleid. Naast deze onderwerpen konden de verpleegkundigen en verzorgenden ook andere onderwerpen noemen die volgens hen belangrijk zijn om het werk aantrekkelijker te maken.
3.2
Gewenste maatregelen ‘Meer waardering binnen de organisatie voor het werk van verpleegkundigen en verzorgenden’ wordt in 2009 het meest genoemd als mogelijkheid om de beroepsuitoefening aantrekkelijker te maken. Tweederde (68%) van de verpleegkundigen en verzorgenden noemt dit onderwerp (tabel 3.1). Direct daarna, belangrijk voor 66 procent van alle verpleegkundigen en verzorgenden, staat verlaging van de werkdruk. Op de derde plaats staan meer bij- en nascholingsmogelijkheden (57%). Daarnaast heeft 14 procent van respondenten zelf onderwerpen aangegeven die voor hen de uitoefening van het beroep aantrekkelijker zouden maken. Vooral verpleegkundigen in de thuiszorg hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt (30%).
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
21
Tabel 3.1
Percentages panelleden die aangeven een onderwerp belangrijk te vinden voor het aantrekkelijker maken van de beroepsuitoefening ZKH
PSY
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95 n=628
73
71
65
67
67
59
72
68
68
54
61
60
52
63
82
85
65
66
57
60
62
65
61
49
53
58
57
49
58
38
49
56
47
49
49
49
meer ondersteuning leiding 5
40
40
43
45
48
42
39
42
42
duidelijker
39
45
43
49
43
31
31
40
39
18
20
20
27
19
30
26
23
22
11
19
11
30
13
6
12
14
13
meer waardering V & V 1 verlaging werkdruk
2
meer na- en bijscholing
3
meer inspraak in
VG TZ-vp TZ-vz
totaal gewogen totaal
4
afdelingsbeleid
6
loopbaanperspectief meer autonomie 7
8
andere onderwerpen 1
2
3
4
5
6
7
Chi² = 5,6, n.s., Chi² = 41,0, p<0,05, Chi² = 6,9, n.s., Chi² = 8,6, n.s., Chi² = 2,1, n.s., Chi² = 10,0, n.s. Chi² = 6,1,
n.s., 8 Chi² = 27,4, p<0,05
Bij de open vraag naar andere onderwerpen maken verpleegkundigen en verzorgenden het vaakst opmerkingen die verwijzen naar het beleid binnen de instelling en de manier waarop het team wordt aangestuurd (21 keer genoemd). Genoemd worden onder andere een betere communicatie, een grotere betrokkenheid van directie en leidinggevende, een betere aansturing van het team, meer feedback en waardering krijgen en meer duidelijkheid over de personeelsbezetting en de taken. Voorbeelden zijn: “Er moet meer aandacht gegeven worden aan het primaire proces. Meer duidelijkheid hierover.” (verpleegkundige in ziekenhuis) “Ik zou willen dat de directie binnen het huis toegankelijker is en hierdoor ziet hoe het er aan toe gaat op de afdelingsvloer.” (verpleegkundige in ziekenhuis) “Ik wil meer waardering voor mij als verpleegkundige en niet als productiemedewerker, c.q. ondergeschikte.” (verpleegkundige in psychiatrie) “De lijnen moet je kort houden. Wij hebben een groot verantwoordelijkheidsgevoel.” (verpleegkundige in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking) “Men moet uitgaan van vertrouwen en niet van wantrouwen.” (verpleegkundige in de thuiszorg) “Ik wil meer serieus genomen worden door de leiding van de organisatie. Door fusering is deze te groot geworden. De planning wordt gedaan met te weinig zicht op het werkveld.”(verpleegkundige in de thuiszorg)
22
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
“Dat er geluisterd wordt door directie en leidinggevende en dat er daadwerkelijk pogingen worden gedaan om die problemen op te lossen.“ (verzorgende in een verzorgingshuis) Daarnaast worden veranderingen op het niveau van het landelijke beleid in de zorg genoemd (19 keer genoemd), zoals de eisen die aan de zorg gesteld worden, de wijze waarop zorg geïndiceerd wordt, en de nadruk op productie en marktwerking. Overigens zijn het vooral (11 van de 19) de verpleegkundigen en verzorgenden in de thuiszorg die dit noemen. “Minder bureaucratie vanuit instanties die dit de GGZ opleggen.” (verpleegkundige in de psychiatrie) “Minder te maken hebben met alle bureaucratie rondom een indicatie en de nodige rapportage en administratie. Meer mijn ‘eigen’ verpleegkundig werk willen doen (aan het bed van de cliënt) en minder overhead (= geven van klinische lessen en werkbegeleiding aan verzorgenden)” (verpleegkundige in de thuiszorg) “Door regering en verzekeraars meer rust in regelgeving en meer duidelijkheid over regelingen. Functies komen en gaan door de continu veranderende regelgeving.” (verpleegkundige in de thuiszorg) “De indicaties zouden we zelf willen stellen om zo door de politiek/maatschappij weer voor ‘vol’ aangezien te worden.” (verpleegkundige in de thuiszorg) “De tarieven van alle verschillende zorgsoorten zouden moeten vervangen worden door een voldoende eenheidstarief.” (verzorgende in de thuiszorg) “Door veel veranderingen en steeds andere regels ben je teveel bezig om die te leren eigen te maken. Heb je het eindelijk weer door, dan verandert weer alles.” (verzorgende in de thuiszorg) “Er moet een regering komen die oog/verstand heeft voor/van de gezondheidszorg.” (verzorgende in een verpleeghuis) Als derde onderwerp worden aspecten van de werkdruk genoemd (17 keer genoemd), ook als staat vermindering van de werkdruk ook al in de eerdere, voorgestructureerde lijst van mogelijke verbeterpunten genoemd. Over het algemeen zijn het opmerkingen die beginnen met “Meer tijd voor…”. Voorbeelden van opmerkingen die in deze categorie vallen zijn: “Meer tijd voor patiëntenvoorlichting.” (verpleegkundige in een ziekenhuis) “Meer tijd voor aan het bed” (verpleegkundige in een ziekenhuis) “Meer tijd voor administratief werk.” (verpleegkundige in de zorg voor mensen met
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
23
een verstandelijke beperking) “Ik wil meer met de cliënten zelf bezig kunnen zijn. Nu ben ik veel tijd kwijt aan regelen, plannen, veranderingen en voorwaarden” (verpleegkundige in de thuiszorg). “Ik wil meer gelegenheid om vragen/opmerkingen uit de directe zorg door te spreken met mensen die de directe zorg inplannen en met EVV-ers.” (verpleegkundige in de thuiszorg) “Ik wil meer tijd voor cliëntenbespreking en om de emoties die het werk geeft bespreekbaar te maken.” (verpleegkundige in de thuiszorg) “Er zijn genoeg scholingen bij mijn werkgever, maar alles in vrije tijd. Als je 30 uur werkt blijft er weinig tijd en motivatie over om een scholing te volgen.” (verzorgende in de thuiszorg) “Ik wil meer ruimte krijgen om ook als pratijkbegeleider mijn werk goed te kunnen doen.”(verzorgende in een verzorgingshuis) “Alle bijtaken die er steeds bijkomen schrappen zoals huishoudelijk werk in verband met kleinschalig wonen, eten koken, kleding wassen voor bewoners. Het wordt steeds meer” (verzorgende in een verpleeghuis) Als vierde onderwerp wordt de personele bezetting genoemd (14 keer), zoals meer (gediplomeerd) personeel, meer gespecialiseerd of ervaren personeel, meer flexibel personeel, en een actiever personeelsbeleid Voorbeelden zijn: “Een betere invulling van de vacatures. Dat wil zeggen op tijd vacatures invullen, letten op man-vrouw verhouding, evenwicht qua leeftijd.” (verpleegkundige in een ziekenhuis) “Betere vervanging bij uitval van uren van collega’s.” (verpleegkundige in de psychiatrie) “Collega’s van niveau erbij. Er zijn te weinig gediplomeerde collega’s op de vloer.” (verpleegkundige in de thuiszorg) “Beter leeftijdsbeleid. Op hogere leeftijd minder fysieke belasting. Bijvoorbeeld geen avond en nachtdiensten meer. Voldoende rusttijd.”(verzorgende in een verzorgingshuis) De deelpanels verschillen over het algemeen niet van mening over het belang van elk onderwerp. Uitzondering hierop is het belang dat gehecht wordt aan ‘verlaging van de werkdruk’. Het overgrote deel van de verzorgenden in de verpleeghuizen (VPH, 85%) en de verzorgenden in verzorgingshuizen (VZH, 82%) geeft aan dat het werk aantrekkelijker wordt als de werkdruk lager is. Verlaging van de werkdruk heeft voor hen dan ook veruit
24
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
de hoogste prioriteit.
3.3
Veranderingen sinds 2001 In figuur 3.1 wordt een vergelijking gemaakt tussen de antwoorden van de panelleden over de vijf meetjaren. Zoals reeds vermeld (zie paragraaf 2.3) kunnen de cijfers over 2009 iets afwijken van de cijfers die in de vorige paragraaf gepresenteerd zijn vanwege de correctie die er gedaan is op verschillen in samenstelling van het panel tussen de vijf metingen. Daarnaast is te zien dat de start van het Panel in 2001 gebeurde in een periode waarin er relatief veel onvrede was in de zorg (zie ook paragraaf 2.3): in 2001 worden alle aspecten het vaakst genoemd. Figuur 3.1 toont dat de drie belangrijkste onderwerpen sinds 2001 stabiel blijven, namelijk meer na- en bijscholing, meer waardering binnen de organisatie voor het werk van verpleegkundigen en verzorgenden en verlaging van de werkdruk. Dit zijn ook de enige onderwerpen waarvan het belang sinds 2001 is veranderd. De drie meest genoemde onderwerpen zijn in vergelijking met het eerste meetjaar 2001, in 2009 minder belangrijk. Echter, sinds 2005 is het percentage dat werkdruk verlaging noemt gestegen van 55 naar 65 procent. Meer waardering werd in 2001 veel genoemd (81%). Daarna zakte het in 2003 naar 63 procent en sindsdien blijft dat op ongeveer hetzelfde niveau. Figuur 3.1 Wat maakt de beroepsuitoefening aantrekkelijker? Veranderingen sinds 2001 25% 23% 20% 22%
meer zelfstandigheid
2001 2003
22%
2005 44%
meer ondersteuning leiding
2007
37% 41% 38%
2009
40%
45% 39% 40% 42%
duidelijker loopbaanperspectief
42%
50% 47% 46% 49%
meer inspraak team/afdeling
49%
73% 59% 55% 59%
verlaging w erkdruk (1,2)
65%
81% 63% 66% 68%
meer w aardering (1,2,3)
67%
71%
meer na- en bijscholing (1,2)
65% 61% 57% 59%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
Significante lineaire trend (p<0,05), 2. significante kwadratische trend (p<0,05), 3. significante polynomiale trend (p<0,05)
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
25
De afname van het belang van meer na- en bijscholing tussen 2001 en 2007 van 71 naar 57 procent zet in 2009 niet verder door. Vervolgens is in de multi-niveau analyses nagegaan in hoeverre de trend binnen elk deelpanel afwijkt van de algemene trend uit figuur 3.1 (zie ook paragraaf 2.3). Indien de trend afwijkt is dit weergegeven in een figuur. Deze figuren zijn opgenomen in bijlage 3. Het blijkt dat de trend in ziekenhuizen wat betreft waardering een afwijkend beeld laat zien (bijlage 3, figuur 3.2). Het belang dat aan meer waardering wordt gehecht toont, evenals de algemene trend, eerst een afname en daarna weer een toename van het belang. Deze trend is in de algemene ziekenhuizen iets sterker zichtbaar dan in de totale groep. Het belang dat aan werkdrukverlaging wordt gehecht in het kader van het aantrekkelijker maken van het beroep, daalde over de hele linie bezien tussen 2001 en 2005 en stijgt sindsdien (bijlage 3, figuur 3.3). In de psychiatrie is deze trend vergelijkbaar maar sterker: tussen 2001 en 2003 is een sterkere daling te zien van het belang, waarna het weer stijgt naar (bijna) het niveau van 2001. Terwijl de algemene trend is dat er tussen 2001 en 2007 minder verwezen wordt naar bijen nascholing met een stagnatie van deze trend in 2009, vertoont het belang van bij- en nascholing voor verzorgenden in verpleeghuizen een wat grilliger verloop (bijlage 3, figuur 3.4).
3.4
Conclusie Dit hoofdstuk beschrijft wat verpleegkundigen en verzorgenden zelf belangrijk vinden om de uitoefening van het beroep aantrekkelijker te maken. De belangrijkste conclusies zijn: Algemeen • De TOP 3 van meest genoemde maatregelen in 2009 om de beroepen van verpleegkundigen en verzorgenden aantrekkelijker te maken zijn: meer waardering voor verpleegkundigen en verzorgenden vanuit de organisatie (68%), verlaging van de werkdruk (66%), en meer bij- en nascholingsmogelijkheden (57%). Verschillen tussen de sectoren • Verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen hechten relatief vaak belang aan verlaging van de werkdruk (respectievelijk 85% en 82%). Veranderingen sinds 2001 • De TOP 3 van meest genoemde mogelijkheden om de beroepsuitoefening aantrekkelijker te maken is over de jaren heen onveranderd gebleven. • Het percentage verpleegkundigen en verzorgenden dat meer na- en bijscholing als belangrijke mogelijkheid ziet daalde tussen 2001 en 2007, maar deze daling zet in 2009 niet door. • Het percentage verpleegkundigen en verzorgenden dat verlaging van de werkdruk als belangrijke mogelijkheid noemt daalde aanvankelijk, maar wordt sinds 2007 weer toenemend belangrijk gevonden.
26
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
4 Groei- en ontplooiingsmogelijkheden
4.1
Inleiding Groei- en ontplooiingsmogelijkheden, in de vorm van bijvoorbeeld bij- en nascholing en een duidelijk loopbaanperspectief, zijn belangrijk voor de aantrekkelijkheid van de beroepsuitoefening (zie hoofdstuk 3). In 2007 vond 65 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden dat hun werkgever voldoende scholing aanbood. De resterende 35 procent vond het scholingsaanbod van hun werkgever onvoldoende. Ruim acht van de tien verpleegkundigen en verzorgenden maakten gebruik van de geboden mogelijkheden. In 2007 concludeerden we dat de groei- en ontplooiingsmogelijkheden over het algemeen sinds 2001 zijn verbeterd (de Veer e.a., 2007). Er was toen een toename gemeten wat betreft het percentage verpleegkundigen en verzorgenden dat scholingen heeft, regelmatig functioneringsgesprekken heeft en gesprekken voert over loopbaanmogelijkheden. In dit hoofdstuk gaan we in op de situatie in 2009. Ofwel: “Welke groei- en ontplooiingsmogelijkheden zijn er voor verpleegkundigen en verzorgenden en hoe worden deze door verpleegkundigen en verzorgenden beoordeeld?”. Hierbij is een onderscheid gemaakt in langdurige aanvullende vervolgopleidingen (paragraaf 4.2), korter durende bij- en nascholingsmogelijkheden (paragraaf 4.3), en loopbaanmogelijkheden en werkbegeleiding (paragraaf 4.4). De verschillen met eerdere jaren komen aan bod in paragraaf 4.5.
4.2
Langdurige aanvullende opleidingen Ruim de helft van de aan het Panel deelnemende verpleegkundigen en verzorgenden (55%) heeft ooit een langdurige, aanvullende opleiding na de basisopleiding tot verpleegkundige of verzorgende gevolgd (zie figuur 4.1). Berekend over de Nederlandse populatie is het 57 procent. Vooral verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen (ZKH) hebben ooit een aanvullende opleiding gevolgd (88%). De verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking hebben het minst vaak een aanvullende opleiding (28%). In tabel 4.1 staan enkele kenmerken van de opleiding die de verpleegkundigen en verzorgenden het laatst hebben gevolgd. Driekwart van de verpleegkundigen en verzorgenden die een aanvullende opleiding deden, kreeg die opleiding geheel vergoed in tijd en/of geld door de organisatie. Dit gebeurde het minst vaak in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (58%) en de psychiatrie (60%). Ruim eenvijfde heeft de laatst gevolgde opleiding deels vergoed gekregen in tijd en/of geld.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
27
Figuur 4.1 Percentages panelleden die een langdurige aanvullende opleiding hebben gevolgd 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
88% 65%
56% 46%
38%
46%
55%
57%
Panel totaal n=628
Panel gewogen n=628
28%
ZKH n=123
PSY n=86
VG n=85
TZ-vp n=82
TZ-vz n=71
VZH n=86 VPH n=95
Chi² = 93,3, p < 0,05
De laatst gevolgde aanvullende opleiding was voor 29 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden verplicht gesteld door de instelling. Driekwart sloot de opleiding af met een toets of examen. In eenderde van de gevallen is de aanvullende opleiding bijgewoond door meerdere disciplines en 25 procent ontving de opleiding binnen de eigen instelling. Verpleegkundigen in thuiszorginstellingen kregen het minst vaak de opleiding binnen de eigen instelling (TZ-vp,9%), verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking het vaakst (VG, 46%). De verpleegkundigen en verzorgenden zijn ten slotte in ruime meerderheid (79%) van mening dat de opleiding direct effect heeft op het werk. Tabel 4.1
Kenmerken van de laatst gevolgde vervolg- of aanvullende opleiding, in percentages van (meerdere antwoorden mogelijk) ZKH
PSY
n=106
n=54
n=24
n=45
83
60
58
17
35
30
1
geheel vergoed in tijd en/of geld 2
deels vergoed in tijd en/of geld was verplicht
3
afgesloten door een toets
4
VG TZ-vp TZ-vz
VZH
VPH
totaal gewogen
n=26
n=38
n=43 n=336
76
79
65
89
75
77
33
17
21
27
14
22
21
13
25
37
29
32
36
29
29
totaal
84
76
67
78
68
68
75
76
77
voor meerdere disciplines
5
31
48
42
41
18
30
28
34
32
binnen instelling gegeven
6
18
24
46
9
25
35
41
25
25
84
80
88
85
68
70
73
79
79
direct effect op werk 1
7
Chi² = 20,1, p < 0,05, 2 Chi² = 11,8, n.s., 3 Chi² = 9,8, n.s., 4 Chi² = 7,7, n.s., 5 Chi² = 11,2, n.s.6 Chi² = 23,1, p<0,05, 7 Chi²
= 8,6, n.s.
28
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
4.3
Kortdurende bij- en nascholingactiviteiten Voor de kortdurende scholingsactiviteiten is eerst geïnventariseerd in hoeverre deze vanuit de eigen organisatie worden aangeboden. In tabel 4.2 staan negen vormen van bijen nascholing genoemd. Vakinhoudelijke cursussen, conferenties, symposia, scholing in kwaliteitsbegrippen en methoden, korte bijscholing (bijvoorbeeld klinische lessen) en vaardigheidstrainingen zijn bij een meerderheid van de verpleegkundigen en verzorgenden door de eigen organisatie aangeboden. Scholing in nieuwe wetgeving wordt relatief weinig aangeboden. Er zijn tussen de sectoren significante verschillen in het type aanbod van kortdurende bijen nascholingen. Zo krijgen verpleegkundigen in ziekenhuizen (ZKH) vaker dan degenen in de andere sectoren vakinhoudelijke cursussen, conferenties en thema-avonden aangeboden. Ook in de psychiatrie (PSY) zijn relatief veel vakinhoudelijke conferenties en symposia. Daarnaast krijgen deze verpleegkundigen relatief vaak casuïstiekbesprekingen en scholing in nieuwe wetgeving aangeboden. Ten slotte valt op dat thuiszorginstellingen minder dan in de andere sectoren, vakinhoudelijke cursussen, scholing in kwaliteitsbegrippen en methoden, scholing in samenwerking en andere korte bijscholingen aanbieden. Op de vraag of het scholingsaanbod vanuit de eigen werkgever voldoende is antwoordde 32% met “nee” en 68% met “ja” (gewogen naar de totale populatie respectievelijk 31% en 69%). De deelpanels verschillen hierover significant van mening. Verpleegkundigen Tabel 4.2
Kortdurende bij- en nascholingen aangeboden vanuit de organisatie, in percentages (meerdere antwoorden mogelijk) ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
78
79
92
55
53
76
81
74
74
79
84
50
40
28
33
49
54
54
58
61
76
29
50
64
62
58
58
scholing in samenwerking 4
47
39
54
18
25
44
44
40
40
vakinhoudelijke thema-
74
38
45
52
32
46
40
49
50
korte bijscholing 6
93
85
86
76
72
91
89
85
86
vaardigheidstrainingen 7
62
66
64
48
54
53
51
57
57
45
72
46
45
35
32
37
45
43
25
38
35
15
16
19
27
25
24
vakinhoudelijk cursus
1
vakinhoudelijke conferentie/ symposium van 1 dag
2
scholing in kwaliteitsbegrippen en methoden
avonden
3
5
casuïstiekbesprekingen 8 9
scholing nieuwe wetgeving ¹
totaal gewogen
2
3
4
5
Chi² = 49,8, p < 0,05, Chi² = 101,3, p < 0,05 , Chi² = 42,8, p<0,05, Chi² = 32,3, p < 0,05, Chi² = 45,7,
p < 0,05 , 6 Chi² = 25,5, p < 0,05, 7 Chi² = 11,0, n.s., 8 Chi² = 35,6, p < 0,05, 9 Chi² =21,0, p < 0,05
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
29
werkzaam bij thuiszorginstellingen zijn het minst tevreden (46% vindt het voldoende). Bij de andere deelpanels varieert dit van 63 procent (verzorgenden in thuiszorginstellingen) tot 79 procent (verzorgenden in verzorgingshuizen). Het overgrote deel van de verpleegkundigen en verzorgenden (84%) heeft het voorafgaande jaar ook werkelijk bij- of nascholing gehad (figuur 4.2). Verzorgenden werkzaam bij thuiszorginstellingen (TZ-vz) hebben in iets mindere mate deze kortdurende scholingen gevolgd. Figuur 4.2 Percentages panelleden die in het voorafgaande jaar een kortdurende bij- of nascholing hebben gevolgd 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
92%
88%
88%
91% 81%
80%
VZH n=86
VPH n=95
85%
84%
Panel totaal n=628
Panel gewogen n=628
68%
ZKH n=123
PSY n=86
VG n=85
TZ-vp n=82
TZ-vz n=71
Chi² = 25,3, p < 0,05
In tabel 4.3 staat welke kortdurende bij- en of nascholingen de verpleegkundigen en verzorgenden in het voorafgaande jaar gevolgd hebben. Zij volgen veelal een korte bijscholing zoals een klinische les (74%) of een vakinhoudelijke cursus (56%). Er zijn verschillen tussen de sectoren in het soort bij- en nascholing dat gevolgd is (zie tabel 4.3). Verpleegkundigen in ziekenhuizen (ZKH) hebben relatief vaak scholing gehad in de vorm van vakinhoudelijke conferenties en thema-avonden, en korte bijscholingen zoals klinische lessen. In de psychiatrie (PSY) hebben verpleegkundigen relatief vaak een vakinhoudelijke conferentie en casuïstiekbesprekingen. Vakinhoudelijke thema-avonden hebben zij weer minder gehad dan de verpleegkundigen en verzorgenden in de andere sectoren. De verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) hebben het vaakst vakinhoudelijke cursussen en scholing in nieuwe wetgeving gehad. De verpleegkundigen in de thuiszorg (TZ-vp) kregen het minst vaak scholing over samenwerking en kwaliteitsbegrippen en methoden. Bij vier typen bij- en nascholing was de kleinste groep geschoolden te vinden binnen de verzorgenden in de thuiszorg (TZ-vz): vakinhoudelijke cursussen, vakinhoudelijke conferenties, scholing in samenwerking en korte bijscholingen. Tenslotte kregen de verzorgenden in verzorginghuizen (VZH) relatief vaak scholing in kwaliteitsbegrippen en methoden en in samenwerking, en verzorgenden in verpleeghuizen (VPH) in nieuwe wet- en regelgeving.
30
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Tabel 4.3
Type kortdurende bij- of nascholingen gevolgd in het voorafgaande jaar, in percentages (meerdere antwoorden mogelijk) ZKH
PSY
VZH
VPH
n=104
n=71
n=69
n=73
n=45
n=63
n=71 n=496
61
68
71
48
36
51
59
57
56
62
53
16
40
7
14
25
34
35
25
38
36
16
33
48
39
33
34
scholing in samenwerking 4
18
32
28
15
13
32
25
23
23
vakinhoudelijke thema-
63
17
25
51
22
37
34
37
39
korte bijscholing 6
85
68
59
73
60
86
72
72
74
vaardigheidstrainingen 7
36
45
38
32
29
44
30
36
35
casuïstiekbesprekingen 8
32
70
28
38
24
22
20
33
31
8
18
25
12
11
15
21
15
14
vakinhoudelijk cursus
1
vakinhoudelijke conferentie/ symposium van 1 dag
begrippen en methoden
totaal
3
5
scholing nieuwe wetgeving 9 1
totaal gewogen
2
scholing in kwaliteits-
avonden
VG TZ-vp TZ-vz
Chi² = 21,4, p < 0,05, 2 Chi² = 84,9, p < 0,05, 3 Chi² = 20,7, p<0,05, 4 Chi² = 13,4, p<0,05, 5 Chi² = 55,5, p < 0,05, 6 Chi² =
24,1, p<0,05, 7 Chi² = 7,4, n.s., 8 Chi² = 56,2, p < 0,05, 9 Chi² = 13,0, p<0,05
De panelleden die in het voorafgaande jaar een kortdurende bij- of nascholing hebben gevolgd is gevraagd naar de faciliteiten die zij kregen vanuit de instelling, kenmerken van de cursus en of deze cursus effect heeft gehad op het werk (tabel 4.4). Vrijwel iedereen (87%) heeft deze scholing geheel vergoed gekregen in tijd en/of geld van de instelling. Dat gebeurde het minst bij de verpleegkundigen in de thuiszorg (TZvp). Voor ruim de helft van de panelleden (59%) is één of meer van de gevolgde bij- of nascholingen verplicht gesteld door de instelling. Dit geldt met name voor verzorgenden in verpleeghuizen (VPH, 85%). Ruim een kwart van de verpleegkundigen en verzorgenden die een kortdurende bijscholing volgden sloot die scholing af met een toets. De helft van de verpleegkundigen en verzorgenden (50%) heeft deelgenomen aan één of meer scholingsactiviteiten of cursussen die werden bijgewoond door meerdere disciplines. Vooral in de psychiatrie (PSY) gebeurde dat veel (73%). Meestal (70%) zijn cursussen binnen de eigen instelling gevolgd. Dit gebeurde het vaakst in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (81%) en het minst vaak bij de verzorgenden in thuiszorginstellingen (TZ-vz, 56%) en verzorgingshuizen (VZH, 59%). De meeste verpleegkundigen en verzorgenden (71%) zijn van mening dat de activiteit of cursus direct effect heeft gehad op het werk. Over het algemeen ervaren verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) iets vaker een direct effect op de zorg. Bij de verpleegkundigen in ziekenhuizen (ZKH) en thuiszorginstellingen (TZ-vp) waren de directe effecten op het werk relatief gering (respectievelijk 59 en 58%).
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
31
Tabel 4.4
Kenmerken van de laatst gevolgde kortdurende bij- of nascholing, in percentages (meerdere antwoorden mogelijk)
1
geheel vergoed in tijd en/of geld 2
deels vergoed in tijd en/of geld 3
was verplicht
4
afgesloten door een toets
ZKH
PSY
VG TZ-vp TZ-vz
VZH
VPH
n=104
n=71
n=69
n=73
86
94
96
19
7
45
totaal gewogen
n=45
n=63
n=71 n=496
69
86
87
93
87
87
7
26
13
19
20
16
17
45
72
49
67
67
85
60
59
totaal
17
28
22
27
33
40
25
26
27
voor meerdere disciplines
5
49
73
59
48
38
49
49
53
50
binnen instelling gegeven
6
77
76
81
73
56
59
72
72
70
59
70
86
58
78
75
82
71
71
direct effect op werk 1
7
2
3
4
5
6
Chi² = 30,8, p<0,05 Chi² = 15,6, p<0,05 Chi² = 44,3, p < 0,05 Chi² = 12,0, n.s., Chi² = 19,4, p<0,05 Chi² = 16,1,
p<0,05 7 Chi² = 25,5, p<0,05
Eenderde heeft op korte termijn geen behoefte aan scholing (tabel 4.5). De rest wel, waarbij het over het algemeen gaat om vakinhoudelijke scholing. Verzorgenden hebben over het algemeen minder behoefte om op korte termijn bijgeschoold te worden dan verpleegkundigen. Verpleegkundigen in de thuiszorg hebben, méér dan de anderen, behoefte aan niet vakinhoudelijke scholing. Voorbeelden die genoemd worden zijn communicatie, veranderingen in de zorg, coaching van verzorgenden en teammanagement. Verpleegkundigen is de psychiatrie hebben relatief vaak behoefte aan scholing over wet- en regelgeving, waarbij vaak verwezen wordt naar de BOPZ. Tabel 4.5
Op korte termijn gewenste bij- en nascholing, in percentages (meerdere antwoorden mogelijk)
1
geen behoefte
2
vakinhoudelijke scholing
3
niet-vakinhoudelijke scholing wet- en regelgeving anders 1
5
4
ZKH
PSY
VG TZ-vp TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
30
21
26
55
53
4
totaal gewogen
n=71
n=86
n=95 n=628
15
49
48
41
32
35
52
59
40
25
40
47
46
7
6
15
7
5
1
6
5
17
34
14
29
10
15
12
19
17
7
5
13
12
3
13
14
10
9
totaal
Chi² = 39,3, p<0,05 2 Chi² = 29,6, p<0,05 3 Chi² = 16,1, p < 0,05 4 Chi² = 27,4, p<0,05, 5 Chi² = 11,6, n.s.
De meerderheid van de panelleden (66%) houdt zelf bij welke deskundigheidsbevorderende activiteiten hij of zij heeft gedaan (tabel 4.6). Verzorgenden in verpleeghuizen (VPH) doen dat het minst vaak. Verpleegkundigen in thuiszorginstellingen (TZ-vp) doen dat het vaakst.
32
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Tabel 4.6
Percentage panelleden dat de gevolgde deskundigheidsbevorderende activiteiten bijhoudt
ik…
ZKH
PSY
n=123
n=86
n=85
n=82
..gebruik kwaliteitsregister V&V
10
5
2
..registreer het zelf
62
54
..houd het niet bij
28 100
totaal
VG TZ-vp TZ-vz
VZH
VPH
totaal gewogen
n=71
n=86
n=95 n=628
11
7
5
11
8
8
56
70
64
57
45
58
58
41
42
19
28
38
45
34
34
100
100
100
100
100
100
100
100
totaal
Chi² = 26,8, p,0,05
4.4
Loopbaanmogelijkheden en werkbegeleiding De helft van de verpleegkundigen en verzorgenden heeft regelmatig een functioneringsgesprek met de leidinggevende (tabel 4.7). Twaalf procent van de verpleegkundigen en verzorgenden heeft nooit een functioneringsgesprek. Regelmatige functioneringsgesprekken worden het meest gehouden in de psychiatrie (PSY) en het minst in thuiszorginstellingen (TZ-vp en TZ-vz). Ook individuele werkbegeleiding zoals coaching of advisering door de directleidinggevende is geen gemeengoed (23% van de verpleegkundigen en verzorgenden heeft het gehad), hoewel dat ook afhangt van de sector waarin de verpleegkundige of verzorgende werkt (figuur 4.3). Verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) krijgen het meest individuele werkbegeleiding (49%). Tabel 4.7
Functioneringsgesprekken met direct-leidinggevende, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
ja, regelmatig
53
63
59
30
37
59
43
50
50
ja, incidenteel
34
34
37
50
43
33
44
39
38
nee, eigenlijk nooit
13
3
4
20
20
8
13
11
12
100
100
100
100
100
100
100
100
100
totaal
totaal gewogen
Chi² = 41,7, p < 0,05
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
33
Figuur 4.3 Individuele werkbegeleiding door direct-leidinggevende in het voorafgaande jaar, in percentages van panelleden 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
49%
28% 21% 15%
ZKH n=123
28%
23%
25%
23%
Panel totaal n=628
Panel gewogen n=628
12% PSY n=86
VG n=85
TZ-vp n=82
TZ-vz n=71
VZH n=86
VPH n=95
Chi² = 40,9, p < 0,05
Verpleegkundigen en verzorgenden die werkbegeleiding hebben, vinden veelal (81%) dat dit een positief effect had op de uitoefening van hun werk (tabel 4.8). De helft van alle verpleegkundigen en verzorgenden heeft over loopbaanmogelijkheden gesproken met de direct-leidinggevende (zie tabel 4.9). Niet in alle sectoren komt dit even vaak voor: de verpleegkundigen en verzorgenden in de thuiszorginstellingen (TZ-vp en TZ-vz) hebben minder vaak een gesprek over loopbaanmogelijkheden. Daarnaast heeft 41 procent met de direct-leidinggevende gesproken over mogelijkheden voor aanvullende opleidingen. Hier zijn geen statistisch significante verschillen tussen de sectoren gevonden. Tabel 4.8
Effecten van de werkbegeleiding, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
totaal gewogen
n=18
n=18
n=41
n=19
n=8
n=24
n=26
n=154
totaal
ja, positief effect
76
94
75
61
75
83
92
80
81
ja, negatief effect
12
-
-
-
-
-
4
2
3
nee, geen effect
12
6
25
39
25
17
4
18
16
Chi² = 8,5, n.s. (bij de toetsing zijn de antwoorden ‘ja, negatief effect’ en ‘nee, geen effect’ samengevoegd vanwege het te grote aantal cellen met een verwachte waarde <5)
Een ander aspect van groei- en ontplooiingsmogelijkheden is of men binnen de eigen organisatie een nieuwe functie aangeboden heeft gekregen. Dat blijkt bij 14 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden het geval te zijn (zie figuur 4.4). Ook hier zijn geen statistisch significante verschillen tussen de sectoren. In het algemeen is 37 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden tevreden of zeer tevreden over de loopbaanmogelijkheden binnen de organisatie (zie tabel 4.10). Zestien procent van hen is ontevreden of zeer ontevreden. Verzorgenden in de verzorgingshuizen (VZH) zijn het meest tevreden: 55 procent is (zeer) tevreden.
34
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Tabel 4.9
Gesprek loopbaanmogelijkheden (lbm) en aanvullende opleidingen (aanv. opl.) tussen direct-leidinggevende en panelleden in voorafgaande jaar, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
gesprek over lbm
46
64
54
35
38
58
57
51
50
geen gesprek over lbm
54
36
46
65
62
42
43
49
50
100
100
100
100
100
100
100
100
100
41
51
43
32
35
43
42
41
41
59
49
57
68
65
57
58
59
59
100
100
100
100
100
100
100
100
100
1
totaal gesprek over aanv. opl.
2
geen gesprek over aanv.opl totaal 1
totaal gewogen
2
Chi² = 22,9, p<0,05 Chi² = 8,0, n.s.
Figuur 4.4 Het aanbieden van een nieuwe functie binnen de organisatie in het voorafgaande jaar, in percentage 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
21% 9% ZKH n=123
PSY n=86
20% 11%
13%
VG n=85
TZ-vp n=82
19%
15%
14%
Panel totaal n=628
Panel gewogen n=628
10% TZ-vz n=71
VZH n=86
VPH n=95
Chi² = 11,4, n.s.
Tabel 4.10
Mate van tevredenheid over de loopbaanmogelijkheden binnen de organisatie, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
1
4
5
8
4
13
4
5
5
tevreden
31
25
29
24
31
42
34
31
32
neutraal
49
52
52
37
51
38
51
47
47
ontevreden
16
19
8
26
11
5
9
14
13
3
1
6
5
3
2
2
3
3
100
100
100
100
100
100
100
100
100
zeer tevreden
zeer ontevreden totaal
totaal gewogen
Chi² = 52,6, p<0,05
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
35
Ten slotte is gevraagd naar tevredenheid over de loopbaanbegeleiding binnen de organisatie. Uit tabel 4.11 blijkt dat 30 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden hier (zeer) tevreden en 20 procent (zeer) ontevreden over is. De helft is neutraal hierover. Evenals bij de loopbaanmogelijkheden, zijn de verzorgenden in verzorgingshuizen (VZH) het meest positief over de loopbaanbegeleiding. Tabel 4.11 Mate van tevredenheid over de loopbaanbegeleiding binnen de organisatie, in percentages van panelleden ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
-
2
4
6
3
12
2
4
4
tevreden
23
14
21
17
31
39
28
25
26
neutraal
54
50
54
41
49
38
59
50
50
ontevreden
20
32
19
31
14
10
7
19
17
3
1
2
5
3
1
4
3
3
100
100
100
100
100
100
100
100
100
zeer tevreden
zeer ontevreden totaal
totaal gewogen
Chi² = 69,4, p<0,05
4.5
Veranderingen sinds 2001 In figuur 4.5 worden tien aspecten van groei- en ontplooiingsmogelijkheden vergeleken. De eerste zeven aspecten hebben betrekking op de ontvangen groei- en ontplooiingsmogelijkheden, zoals de gesprekken en begeleiding die de verpleegkundigen en verzorgenden hebben gehad. De laatste drie aspecten betreffen het oordeel van de verpleegkundigen en verzorgenden hierover. Bij vier van de zeven aspecten over de ontvangen groei- en ontplooiingsmogelijkheden is de situatie ten opzichte van 2001 statistisch significant verbeterd. Verpleegkundigen en verzorgenden hebben nu vaker langdurende opleidingen en kortdurende bij- en nascholing gevolgd, vaker regelmatige functioneringsgesprekken en spreken vaker over loopbaanmogelijkheden. Bovengenoemde toename van opleidingen en scholingen, functioneringsgesprekken, en aandacht voor loopbaanmogelijkheden vertaalt zich niet in een toenemende tevredenheid hierover. Het oordeel over of de werkgever voldoende scholing biedt is grillig. Na een aanvankelijke toename in tevredenheid tussen 2001 en 2003, daalde het in 2005 en 2007. In 2009 steeg de tevredenheid weer enigszins. De tevredenheid over de loopbaanmogelijkheden steeg tussen 2001 en 2005, waarna er weer een lichte daling te zien is. De tevredenheid over de loopbaanbegeleiding blijft stabiel over de jaren heen. Als we 2001 als uitzonderlijk jaar buiten beschouwing laten, dan is er veeleer sprake van stabiliteit in de groei- en ontplooiingsmogelijkheden.
36
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Figuur 4.5 Groei- en ontplooiingsmogelijkheden: Veranderingen sinds 2001 43% 47% 48% 51% 50%
langdurige opleiding gevolgd (1)
78% 86% 83% 86% 85%
kortdurende bij- of nascholing gevolgd (1) 35% 35%
regelmatig functioneringsgesprekken (1)
2001 44% 43%
2003 48%
2005
23%
2007
29%
individuele werkbegeleiding gehad
25% 24% 25%
2009 42%
gesprek over loopbaanmogelijkheden gehad (1)
48% 50% 52% 51% 33% 42% 40% 39% 41%
gesprek over aanvullende opleidingen gehad (3) 16% 15% 13% 16% 15%
andere functie binnen organisatie aangeboden gekregen
55% 71% 69%
werkgever biedt voldoende scholing (1,2,3)
65% 69%
33% 38% 39% 38% 36%
(zeer) tevreden over loopbaanmogelijkheden (2) 25% 29% 29% 31% 30%
(zeer) tevreden over loopbaanbegeleiding
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Significante lineaire trend (p<0,05), 2. significante kwadratische trend (p<0,05), 3. significante polynomiale trend (p<0,05)
Deze trends zijn voor alle deelpanels hetzelfde, met uitzondering van “een langdurende opleiding gevolgd” (zie figuur 4.6 in bijlage 3). In de psychiatrie en de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking stijgt het percentage verpleegkundigen met een langdurende opleiding tussen 2001 en 2005 wat sterker dan in de totale groep en daalt weer tussen 2007 en 2009.
4.6
Conclusie Dit hoofdstuk beschrijft wat verpleegkundigen en verzorgenden vinden van de groei- en ontplooiingsmogelijkheden binnen hun werk. De belangrijkste conclusies staan in het volgende kader:
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
37
Algemeen • Ruim de helft van de verpleegkundigen en verzorgenden (57%) heeft in het verleden een langdurige, aanvullende opleiding na de basisopleiding tot verpleegkundige of verzorgende gevolgd. Meestal deed men dat vrijwillig: 29% deed het omdat de werkgever hen daartoe verplichtte. Langdurige aanvullende opleidingen worden meestal (77%) geheel vergoed in tijd en/of geld door de werkgever. Over het algemeen (79%) heeft zo’n opleiding direct effect op het werk. • Korte bij- en nascholing komt vaker voor: in het voorafgaande jaar heeft 84% een of andere vorm van korte scholing gevolgd, meestal (in 87% van de gevallen) volledig op kosten van de werkgever. Korte scholingen zijn vaker dan langer durende scholingen verplicht gesteld door de werkgever (59%). Evenals bij de langdurige scholingen hebben kortdurende scholingen meestal (71%) een direct effect op het werk. • Tweederde (69%) van de verpleegkundigen en verzorgenden vindt het scholingsaanbod vanuit de werkgever voldoende, 31% vindt het onvoldoende. • De helft (50%) van de verpleegkundigen en verzorgenden heeft regelmatig een functioneringsgesprek met de direct-leidinggevende. De helft (50%) heeft in het voorafgaande jaar een gesprek gehad over loopbaanmogelijkheden en 41% heeft gesproken over mogelijke aanvullende opleidingen. In het jaar voorafgaande aan de peiling kreeg 14% van de verpleegkundigen en verzorgenden een andere functie binnen de organisatie aangeboden. • Ongeveer een op de drie verpleegkundigen en verzorgenden is (zeer) tevreden over de loopbaanmogelijkheden (37%) en de begeleiding daarin (30%). Bijna de helft van de verpleegkundigen en verzorgenden staat er neutraal tegenover (loopbaanmogelijkheden 47% en -begeleiding 50%). Zestien procent is ontevreden over de loopbaanmogelijkheden en 20% is ontevreden over de loopbaanbegeleiding. • Bijna een kwart (23%) heeft individuele werkbegeleiding (zoals coaching). Individuele werkbegeleiding wordt gewaardeerd: de meeste van hen (81%) vinden dat het een positief effect op het werk heeft. Verschillen tussen de sectoren • In alle sectoren wordt een veelheid aan kortdurende bij- en nascholingen door de werkgevers aangeboden. De vorm waarin dat gebeurt is sectorspecifiek. Thuiszorginstellingen bieden een geringere diversiteit aan scholingsvormen. Verpleegkundigen in de thuiszorg zijn negatiever over het scholingsaanbod van hun werkgever: het is de enige sector waarin een meerderheid van de verpleegkundigen (54%) het scholingsaanbod onvoldoende vindt. In de thuiszorginstellingen lijkt over de hele linie wat minder aan scholing en begeleiding te worden gedaan. Verpleegkundigen in thuiszorginstellingen moeten vaker hun bij- en nascholing deels zelf betalen en/of in eigen tijd doen. Ze merken ook minder vaak een direct effect van de scholing op hun werk. Ze hebben minder vaak functionerings- en loopbaangesprekken. Verzorgenden in de thuiszorg hebben minder bij- en nascholing gehad dan degenen in andere zorgsectoren. Zij hebben relatief weinig functioneringsgesprekken, individuele werkbegeleiding en gesprekken over loopbaanmogelijkheden. • De verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen hebben de meeste langer durende aanvullende scholingen. Zij krijgen minder vaak individuele werkbegeleiding.
38
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Veranderingen sinds 2001 • Over het algemeen zijn, ondanks een hier en daar wat grillig beeld, sinds 2001 de groei- en ontplooiingsmogelijkheden verbeterd. Vooral het percentage dat regelmatig een functioneringsgesprek krijgt is gestegen van 35% in 2001/2003 tot 48% in 2009). Als we 2001 als uitzonderlijk jaar buiten beschouwing laten, dan is er veeleer sprake van stabiliteit. • De trends van de verschillende deelpanels wijken niet veel af van de hierboven beschreven algemene trend.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
39
40
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
5 Werkdruk en werkdrukmaatregelen
5.1
Inleiding In de vorige monitorpeiling werd geconstateerd dat de werkdrukvermindering die zichtbaar was tussen 2001 en 2003, in 2005 niet doorgezette en in 2007 was omgebogen naar een toenemende werkdruk. Verpleegkundigen en verzorgenden vonden het in 2007 vaker te druk, sloegen vaker pauzes over en waren minder tevreden over de werkdruk. Wat is er sindsdien met de werkdruk gebeurd? In dit hoofdstuk wordt de mening van verpleegkundigen en verzorgenden over werkdruk en werkdrukmaatregelen anno 2009 besproken. Werkdruk wordt door verpleegkundigen en verzorgenden zelf vaak in verband gebracht met de aantrekkelijkheid van de beroepsuitoefening (zie hoofdstuk 3). In dit hoofdstuk gaan we in op de werkdruk zoals die in 2009 wordt ervaren. In paragraaf 5.2 gaat het over de werkdruk: vindt men het werk druk of rustig, slaat men wel eens pauzes over en werkt men wel eens over? In de derde paragraaf van het hoofdstuk komen werkdrukmetingen en maatregelen aan de orde. De vergelijking met eerdere jaren staat centraal in paragraaf 5.4.
5.2
Ervaren werkdruk Uit tabel 5.1 blijkt dat 10 procent van het panel het werk te druk vindt. Ruim de helft (55%) vindt het druk en de rest vindt het veelal noch druk, noch rustig (32%). Het gevoel van druk-zijn leeft meer bij verzorgenden in de verzorgings- en verpleeghuizen. In verzorgingshuizen (VZH) vindt 70 procent het (te) druk; 19 procent vindt het te druk. In de verpleeghuizen (VPH) geeft 78 procent aan dat het (te) druk is. Tabel 5.1
Ervaren drukte op het werk, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
7
2
9
12
7
19
13
10
10
druk
57
61
53
47
42
51
65
54
55
neutraal
33
34
33
38
47
25
21
32
32
rustig
2
2
5
2
4
5
1
3
3
te rustig
1
1
-
-
-
-
-
100
100
100
100
100
100
100
te druk
totaal
totaal gewogen
0,3 100
100
Chi² = 39,8, p < 0,05
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
41
Tabel 5.2
Het overslaan van koffie- en/of rustpauzes wegens drukte, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
zelden
16
17
17
14
26
22
27
19
20
af en toe
43
48
51
36
31
52
49
45
44
vaak
30
27
26
30
34
20
20
27
27
zeer vaak
11
8
6
20
9
6
4
9
9
100
100
100
100
100
100
100
100
100
totaal
totaal gewogen
Chi² = 33,6, p < 0,05
Tabel 5.3
Het overwerken wegens drukte, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
zelden
16
20
18
12
11
19
17
16
16
af en toe
56
55
59
41
51
49
63
54
54
vaak
20
25
19
31
29
27
15
23
23
8
-
4
16
9
5
5
7
7
100
100
100
100
100
100
100
100
100
zeer vaak totaal
totaal gewogen
Chi² = 34,7, p < 0,05
Ruim eenderde van de verpleegkundigen en verzorgenden (36%) slaat vaak of zeer vaak een koffie- of rustpauze over wegens drukte (zie tabel 5.2). Vooral verpleegkundigen werkzaam bij thuiszorginstellingen (TZ-vp) slaan (zeer) vaak pauzes over (50%). Verzorgenden in de verpleeg- en verzorgingshuizen slaan, ondanks de ervaren drukte, juist relatief weinig pauzes over. De meeste panelleden werken wegens drukte wel eens over; 30 procent doet dat zelfs (zeer) vaak (zie tabel 5.3). De verpleegkundigen werkzaam bij thuiszorginstellingen (TZvp) doen dit vaker dan de verpleegkundigen en verzorgenden in de andere deelpanels: bijna de helft (47%) van hen zegt vaak of zeer vaak over te werken. Tabel 5.4
totaalscore 1
1
Tevredenheid over de werkdruk, in gemiddelde totaalscore op schaal (5 items, range 1-5) ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
totaal gewogen
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
3,16
3,02
3,10
3,29
3,20
2,89
2,72
3,05
3,04
Anova, F-ratio = 5,5, p< 0,05
In tabel 5.4 staat de totaalscore op de schaal waarmee de tevredenheid over de werkdruk is gemeten (range 1-5). Een totaalscore van 3 betekent dat het panel niet tevreden en niet ontevreden is met de werkdruk. Naarmate de score hoger is dan 3 duidt dat op een hogere tevredenheid. Hoe verder de score in negatieve zin afwijkt van 3, hoe ontevredener men is. De gemiddelde totaalscore is 3,04 en betekent dat men gemiddeld neutraal oordeelt
42
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
over de werkdruk. Tussen de deelpanels bestaan significante verschillen. De totaalscores laten zien dat verzorgenden in de verpleeghuizen (VPH) en verzorgingshuizen (VZH) het minst tevreden zijn over de werkdruk. De verpleegkundigen werkzaam bij thuiszorginstellingen (TZ-vp) zijn het meest tevreden. Een analyse van de scores op de afzonderlijke items met betrekking tot werkdruk laat een makkelijker te interpreteren beeld zien (tabel 5.5). Vooral verzorgenden in verzorgingsen verpleeghuizen (VZH en VPH) hebben het gevoel dat ze te weinig tijd hebben om hun cliënten goed te verzorgen. Slechts een kwart vindt dat ze voldoende tijd heeft om de cliënten goed te verzorgen en een iets groter deel (respectievelijk 35% in verzorgingshuizen en 31% in verpleeghuizen) vindt de hoeveelheid tijd voor directe zorg aan cliënten voldoende. Het is niet zo dat zij daardoor ook minder tijd ervaren om met collega’s patiënten te bespreken of relatief veel administratie moeten doen. Blijkbaar zit de werkdruk in verpleeg- en verzorgingshuizen vooral in de beschikbare tijd per cliënt. Verpleegkundigen en verzorgenden werkzaam bij thuiszorginstellingen (TZ-vp en TZ-vz) zijn het meest positief over de tijd die ze aan cliënten kunnen besteden. Opvallend is dat zij relatief weinig problemen ervaren met de hoeveelheid administratie terwijl dit een veelgehoorde klacht is.
Tabel 5.5
Percentage panelleden dat het eens is met de afzonderlijke stellingen over de werkdruk ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123 48
n=86 48
n=85 51
n=82 68
n=71 59
n=86 29
n=95 23
n=628 46
totaal 44
de hoeveelheid tijd die ik besteed aan adm. werk is redelijk en ik weet zeker dat de patiënten er niet onder te lijden hebben2 ik heb genoeg tijd en mogelijkheden om problemen betreffende de patiënten te bespreken met collega’s3 ik heb voldoende tijd beschikbaar voor directe patiëntenzorg4
29
16
33
43
51
31
27
32
32
58
54
43
46
44
49
40
48
49
56
51
49
67
57
35
31
49
48
ik denk dat ik beter zou functioneren als het minder druk was5
36
48
38
30
34
48
55
41
42
ik heb voldoende tijd voor patiënten om goede zorg te verlenen1
totaal gewogen
¹ Chi² = 52,4, p < 0,05, ² Chi² = 26,3, p < 0,05, ³ Chi² = 9,8, n.s., 4Chi² = 35,2, p < 0,05, 5Chi² = 17,8, p<0,05
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
43
De scores van de verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen (ZKH) en de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) liggen rond het gemiddelde van het totale panel. Verpleegkundigen in de psychiatrie (PSY) zijn het minst te spreken over de hoeveelheid administratie: slechts 16 procent denkt dat de cliëntenzorg daar niet onder lijdt. Vier van de tien verpleegkundigen en verzorgenden denken dat ze bij minder werkdruk beter gaan functioneren. Dit geldt vooral voor de verzorgenden in verpleeghuizen (VPH, 55%).
5.3
Werkdrukmaatregelen De panelleden is gevraagd of recentelijk de werkdruk binnen hun team is gemeten. Volgens 16 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden is dit gebeurd (tabel 5.6). Het minst volgens verpleegkundigen werkzaam bij thuiszorginstellingen (7%) en het meest in de verzorgingshuizen (25%). Tabel 5.6
Recentelijk de werkdruk binnen het team gemeten, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
ja
18
10
14
7
12
25
17
15
16
nee
71
85
80
87
65
54
61
71
69
weet niet
11
5
6
6
23
21
22
13
15
100
100
100
100
100
100
100
100
100
totaal
totaal gewogen
Chi² = 48,2, p < 0,05
Wanneer er een werkdrukmeting heeft plaatsgevonden zegt 36 procent dat er naar aanleiding daarvan maatregelen zijn genomen (zie tabel 5.7). Bij de interpretatie van dit cijfer moet de lezer er rekening mee houden dat 45 procent niet weet of er maatregelen zijn getroffen. Tabel 5.7
Maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de werkdrukmeting, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=34
n=13
n=16
n=9
n=24
n=38
n=36
n=170
totaal
ja
38
23
56
44
25
50
22
36
36
nee
21
31
13
11
12
11
33
19
19
weet niet
41
46
31
44
63
39
45
44
45
100
100
100
100
100
100
100
100
100
totaal
totaal gewogen
Chi² =17,4, n.s.
44
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Figuur 5.1 Percentage panelleden dat aangeeft dat er maatregelen zijn genomen om de werkdruk te verminderen, in percentages 60% 50%
56%
40% 38%
30% 27%
20%
41%
46%
24%
37%
39%
Panel totaal n=628
Panel gewogen n=628
23%
10% 0% ZKH n=123
PSY n=86
VG n=85
TZ-vp n=82
TZ-vz n=71
VZH n=86
VPH n=95
Chi² = 39,8, p < 0,05
De vraag of er de afgelopen jaren in het algemeen maatregelen getroffen zijn om de werkdruk te verlichten, beantwoordt 39 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden bevestigend (zie figuur 5.1). De deelpanels verschillen significant op dit punt. De verpleegkundigen in de ziekenhuizen (ZKH) zeggen vaker dat er maatregelen zijn genomen (56%). De verzorgenden in verpleeghuizen geven het minst vaak aan dat er maatregelen zijn genomen (23%). Ten slotte is bijna de helft van de verpleegkundigen en verzorgenden van mening dat er de afgelopen jaren te weinig maatregelen getroffen zijn om de werkdruk te verlichten (tabel 5.8). Een kleiner deel (22%) zegt dat er wel voldoende maatregelen zijn genomen. De meerderheid van de verzorgenden in verpleeghuizen (VPH) en verpleegkundigen in de psychiatrie (PSY) geeft aan dat zij de werkdrukmaatregelen te weinig vinden. Tabel 5.8
Al dan niet voldoende maatregelen om de werkdruk te verlichten, in percentages van panelleden ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
totaal
gewogen
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
ja, voldoende
29
12
21
24
25
25
12
21
22
nee, te weinig
41
65
49
38
36
49
61
49
48
moeilijk te beoordelen
30
24
30
38
39
26
28
30
30
100
100
100
100
100
100
100
100
100
totaal Chi² = 30,2, p < 0,05
5.4
Veranderingen sinds 2001 Op een aantal aspecten van werkdruk zijn de cijfers van 2009 vergeleken met de cijfers van eerdere jaren (figuren 5.2 en 5.3). De multi-niveau analyse laat zien dat er tussen 2001 en 2003 een verbetering was in de werkdruk. In 2005 lijkt deze verbetering niet
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
45
door te zetten en in 2007 concludeerden we dat dit een kentering was en de werkdruk was toegenomen (de Veer e.a., 2007). In 2009 zien we dat de werkdruk verder is toegenomen: steeds meer verpleegkundigen en verzorgenden vinden het (te) druk en slaan pauzes over. Het percentage dat aangeeft dat er werkdrukmaatregelen zijn genomen daalt, terwijl het percentage dat vindt dat er onvoldoende werkdrukmaatregelen zijn genomen stijgt. De algehele tevredenheid over de werkdruk is ook verder gedaald. Het percentage dat (zeer) vaak overwerkt is over de jaren heen stabiel. Figuur 5.2 Werkdruk en werkdrukmaatregelen: Veranderingen sinds 2001 2001
70%
2003
55%
vindt het werk (te) druk (2,3)
58%
2005
60% 63%
2007 2009
30% 24%
slaat (zeer) vaak pauzes over (1,2,3)
29% 33% 37%
27% 26%
werkt (zeer) vaak over
26% 27% 31%
54%
er zijn werkdrukmaatregelen genomen (1)
54% 45% 40% 36%
53%
er zijn onvoldoende werkdrukmaatregelen genomen (2,3)
31% 40% 44% 46%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
1. Significante lineaire trend (p<0,05), 2. significante kwadratische trend (p<0,05), 3. significante polynomiale trend (p<0,05)
Uit de multi-niveau analyses blijkt dat de daling van de tevredenheid over de werkdruk (deels) te maken heeft met de toenemende administratieve werkzaamheden die verpleegkundigen en verzorgenden verrichten. In 2003 was nog 54 procent het eens met de stelling dat de hoeveelheid tijd die besteed werd aan administratief werk redelijk was en dat cliënten daar niet onder te lijden hadden. Dit daalde via 46 procent in 2005, 38 procent in 2007, naar 33 procent in 2009.
46
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Figuur 5.3
Tevredenheid over de werkdruk. Veranderingen sinds 2001 2001 2003
3,03
2005
3,29
2007
tevredenheid over werkdruk (2,3)
3,22
2009
3,12 3,06
2,00
2,50
3,00
3,50
4,00
4,50
1. Significante lineaire trend (p<0,05), 2. significante kwadratische trend (p<0,05), 3. significante polynomiale trend (p<0,05)
Over het algemeen zijn de trends binnen de deelpanels hetzelfde als de hierboven beschreven algemene trend. Uitzondering is de trend in de psychiatrie wat betreft het percentage dat het werk te druk vindt: dat daalde tussen 2001 en 2003 sterker en steeg vanaf 2003 weer naar gemiddeld (zie bijlage 3, figuur 5.4). Wat betreft de genomen werkdrukmaatregelen wijkt de trend in de verstandelijk gehandicapten sector enigszins af tussen 2001 en 2003 en volgt daarna de algemene trend weer (zie bijlage 3, figuur 5.5).
5.5
Conclusie In dit hoofdstuk staat de mening van verpleegkundigen en verzorgenden over de werkdruk en werkdrukmaatregelen centraal. De belangrijkste conclusies zijn: Algemeen • Tweederde van de verpleegkundigen en verzorgenden vindt het druk op het werk. Eén van de tien vindt het zelfs te druk. Veel verpleegkundigen en verzorgenden (80%) slaan dan ook wel eens een koffie- of rustpauze over omdat het druk is. Eenderde slaat vaak pauzes over en 30% werkt vaak over omdat het zo druk is. • Gemiddeld genomen zijn de verpleegkundigen en verzorgenden niet ontevreden, maar ook niet tevreden met de werkdruk. Minder dan de helft van de verpleegkundigen en verzorgenden (44%) heeft voldoende tijd voor de directe zorg. Tweeënveertig procent denkt beter te functioneren als de werkdruk zou verminderen. • Zestien procent heeft te maken gehad met werkdrukmetingen. Bij 39% van de verpleegkundigen en verzorgenden zijn er in de laatste jaren maatregelen genomen om de werkdruk te verminderen. Desondanks vindt 48% dat er te weinig gedaan wordt om de werkdruk omlaag te brengen; 22% vindt dat er voldoende maatregelen genomen zijn. Verschillen tussen de sectoren • Verzorgenden werkzaam in de verzorgings- en verpleeghuizen geven het vaakst aan het (te) druk te hebben (respectievelijk 70% en 78%). Het is niet zo dat men in deze sectoren ook het meest pauzes over slaat of overwerkt. Dat gebeurt juist het meest door de verpleegkundigen werkzaam bij thuiszorginstellingen.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
47
• Vooral verzorgenden in verzorgings- en verpleeghuizen vinden dat zij te weinig tijd hebben om hun cliënten goed te verzorgen. Verpleegkundigen en verzorgenden in thuiszorginstellingen vinden relatief vaak dat ze daar wel voldoende tijd voor hebben (maar zij werken dan ook vaker over). • Verpleegkundigen in de psychiatrie zijn het minst tevreden over de hoeveelheid administratieve handelingen die zij doen. • In de algemene ziekenhuizen zijn het vaakst maatregelen genomen ter verlichting van de werkdruk. • Over het geheel gezien, zijn verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen het minst tevreden over de werkdruk. Verpleegkundigen in de thuiszorg zijn relatief tevreden over hun werkdruk, ondanks dat ze vaker pauzes overslaan en overwerken en er minder werkdrukmetingen zijn gedaan. Veranderingen sinds 2001 • De werkdrukvermindering die tussen 2001 en 2003 werd waargenomen, is in 2005 omgebogen naar een toenemende werkdruk. Verpleegkundigen en verzorgenden vinden het in 2009 vaker druk, slaan vaker pauzes over en zijn minder tevreden over de werkdruk dan in 2003. • Het blijkt dat werkgevers, in de perceptie van verpleegkundigen en verzorgenden, minder vaak werkdrukmaatregelen hebben genomen. Het percentage verpleegkundigen en verzorgenden dat aangeeft dat er onvoldoende maatregelen zijn genomen is sinds 2003 gestegen. • Er is geen sector die consistent een andere trend laat zien dan de hiervoor beschreven trend.
48
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
6 Betrokkenheid en waardering
6.1
Inleiding In hoeverre verpleegkundigen en verzorgenden betrokken zijn bij de organisatie en bij de beleids- en besluitvorming daarbinnen staat in dit hoofdstuk centraal. In 2007 constateerden we dat de mening van verpleegkundigen en verzorgenden over de informatiestromen en de overlegstructuur in hun organisatie over de jaren heen nauwelijks is veranderd (de Veer e.a., 2007). Wel is er sinds 2001 een licht, maar consistent, dalende trend in de mate waarin verpleegkundigen en verzorgenden de informatievoorziening binnen de instelling duidelijk vinden. Sinds 2001 voelen verpleegkundigen en verzorgenden zich in toenemende mate betrokken bij hun organisatie. De waardering van hun organisatie laat een andere trend zien. De ervaren waardering vanuit de organisatie en de directie daalde tussen 2003 en 2007. Ook in 2009 gaven de panelleden hun mening over verschillende aspecten die met dit onderwerp te maken hebben. Daarbij gaat het om de informatievoorziening vanuit de directie (paragraaf 6.2), de overlegstructuur binnen het team op de afdeling en de mate waarin men invloed heeft op de gang van zaken binnen het team of de afdeling (paragraaf 6.3), betrokkenheid bij de organisatie (paragraaf 6,4) en tot slot de waardering die verpleegkundigen en verzorgenden krijgen (paragraaf 6.5). De verschillen met de voorgaande peilingen staan in paragraaf 6.6.
6.2
Informatievoorziening In tabel 6.1 staan de scores van het panel over verschillende aspecten van de informatievoorziening over het beleids- en besluitvormingsproces binnen de organisatie. De range loopt van 1 tot 4 waarbij 1 staat voor nooit ontvangen van dergelijke informatie, 2 voor soms, 3 voor vaak en 4 voor altijd goed geïnformeerd worden. Het panel heeft een gemiddelde totaalscore van 2,4. Minst positief zijn verpleegkundigen en verzorgenden over de duidelijkheid van de besluitvorming in de organisatie en de mogelijkheden om in geval van belangrijke beleidsbeslissingen aan de directie hun mening kenbaar te maken. Er is voor de totaalscore een statistisch significant verschil tussen de sectoren. Verzorgenden in verzorgingshuizen (VZH) zijn het positiefst over de informatievoorziening. Dit komt vooral omdat zij vaker weten bij wie zij in de organisatie moeten zijn voor welke problemen.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
49
Tabel 6.1
Aspecten van informatievoorziening over belangrijke beleidsbeslissingen, in gemiddelde schaalscores (range 1-4) ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
voldoende horen
2,4
2,4
2,6
2,5
2,4
2,6
2,4
2,5
2,5
op de hoogte gehouden2
2,5
2,5
2,8
2,7
2,5
2,7
2,5
2,6
2,6
duidelijke
2,2
2,1
2,3
2,3
2,2
2,4
2,1
2,2
2,2
aanspreekpunt4
2,5
2,6
2,7
2,7
2,4
2,8
2,7
2,6
2,6
mening kenbaar maken5
2,0
2,2
2,3
2,4
2,0
2,4
2,2
2,2
2,2
2,3
2,3
2,5
2,5
2,3
2,6
2,4
2,4
2,4
1
totaal gewogen
besluitvorming3
totaalscore 1
6
Anova, F-ratio = 2,0, n.s., 2Anova, F-ratio = 2,8, p<0,05, bij paarsgewijze toetsing zijn er geen statistisch significante
verschillen tussen de deelpanels, 3Anova, F-ratio = 2,3, p<0,05, bij paarsgewijze toetsing zijn er geen statistisch significante verschillen tussen de deelpanels, 4 Anova, F-ratio = 2,6, p < 0,05, 5Anova, F-ratio = 4,0, p < 0,05, 6Anova, F-ratio = 3,7, p<0,05.
Bijna driekwart van de verpleegkundigen en verzorgenden is van mening dat zij door de directie over belangrijke beleidsbeslissingen op de hoogte worden gehouden (zie figuur 6.1). Het maakt daarbij niet uit in welke sector men werkt. De verpleegkundigen en verzorgenden is ook gevraagd of de top van de organisatie op de hoogte is van de problemen van de verpleging of verzorging. Uit tabel 6.2 blijkt dat 62 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden van mening is dat dit niet of nauwelijks het geval is. Verpleegkundigen in ziekenhuizen (ZKH) oordelen het negatiefst: slechts 27 procent vindt dat de top van de organisatie voldoende op de hoogte is van wat er binnen de verpleging en verzorging speelt. Verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) en verzorgenden in verzorgingshuizen (VZH) zijn het positiefst: Ruim de helft van hen vindt de top voldoende op de hoogte (respectievelijk 53% en 56%). Figuur 6.1 Mening over of men door de directie op de hoogte wordt gehouden van belangrijke beleidsbeslissingen, in percentages 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
75%
ZKH n=123
80%
PSY n=86
80%
VG n=85
71%
71%
69%
71%
74%
73%
TZ-vp n=82
TZ-vz n=71
VZH n=86
VPH n=95
Panel totaal n=628
Panel gewogen n=628
Chi² = 5,3, n.s.
50
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Tabel 6.2
Mening over het op de hoogte zijn van de top van de organisatie van de feitelijke problemen van de verpleging en verzorging, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
7
8
2
6
6
9
15
8
8
nauwelijks
66
60
45
48
58
35
53
53
54
voldoende
26
28
51
32
30
50
27
34
34
1
4
2
14
6
6
5
5
4
100
100
100
100
100
100
100
100
100
in het geheel niet
goed totaal
totaal gewogen
Chi² = 57,1, p<0,05
6.3
Invloed op afdeling of team De helft van de verpleegkundigen en verzorgenden is (zeer) tevreden over de overlegstructuur binnen het team of de afdeling, 18 procent van hen is (zeer) ontevreden (tabel 6.3). Verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) en verzorgenden in verzorgingshuizen (VZH) zijn het vaakst (zeer) tevreden (respectievelijk 62% en 60%). Tabel 6.3
Mate tevredenheid overlegstructuur binnen team/afdeling, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
3
1
7
11
9
9
3
6
6
tevreden
49
45
55
33
31
51
40
44
44
neutraal
31
32
25
34
41
28
34
32
32
ontevreden
16
21
12
20
17
11
17
16
16
-
1
1
2
1
1
5
2
2
100
100
100
100
100
100
100
100
100
zeer tevreden
zeer ontevreden totaal
totaal gewogen
Chi² = 38,5, p<0,05
Uit tabel 6.4 blijkt dat 56 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden voldoende of veel invloed heeft op de cliëntenplanning binnen het team of de afdeling. Tabel 6.4
Mate van invloed op de patiënten/cliëntenplanning binnen het team/afdeling, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
geen invloed
21
8
7
8
8
8
19
12
13
weinig invloed
35
33
19
27
26
26
38
30
31
voldoende invloed
28
44
58
33
56
53
34
42
41
veel invloed
16
15
16
32
10
13
9
16
15
100
100
100
100
100
100
100
100
100
totaal
totaal gewogen
Chi² = 61,2, p < 0,05
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
51
Tabel 6.5
Mate van invloed op het plannen van afspraken met andere disciplines, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
7
5
5
7
9
11
11
8
8
weinig invloed
31
22
13
18
43
30
22
26
28
voldoende
52
54
65
54
42
54
54
53
53
10
19
17
21
6
5
13
13
11
100
100
100
100
100
100
100
100
100
geen invloed
totaal gewogen
invloed veel invloed totaal Chi² = 41,1, p < 0,05
Verpleegkundigen in ziekenhuizen (ZKH) en verzorgenden in verzorgingshuizen (VZH) ervaren de minste invloed. Verpleegkundigen werkzaam in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) en thuiszorginstellingen (TZ-vp) ervaren de meeste invloed. Ongeveer tweederde van de verpleegkundigen en verzorgenden is van mening voldoende of veel invloed te hebben op het plannen van afspraken met andere disciplines (tabel 6.5). Ook hier bestaan significante verschillen tussen de sectoren. De verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) zeggen relatief vaak voldoende of veel invloed te hebben (82%). Verzorgenden in thuiszorginstellingen (TZ-vz) ervaren de minste invloed.
6.4
Betrokkenheid bij organisatie en beleids- en besluitvorming Achttien procent van de ondervraagde verpleegkundigen en verzorgenden zegt zich in het geheel niet of nauwelijks betrokken te voelen bij de organisatie waar men werkzaam is (zie tabel 6.6). De rest voelt zich voldoende of in sterke mate betrokken. Verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) en verzorgenden in verzorgingshuizen (VZH) voelen zich het meest betrokken. Tabel 6.6
Betrokkenheid bij de organisatie, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
1
-
1
4
-
1
2
1
1
nauwelijks
15
18
8
23
22
13
21
17
17
voldoende
69
66
74
46
64
59
59
63
63
in sterke mate
15
16
17
27
14
27
18
19
19
100
100
100
100
100
100
100
100
100
in het geheel niet
totaal
totaal gewogen
Chi² = 29,6, p<0,05
Een meerderheid van de verpleegkundigen en verzorgenden, namelijk 58 procent, werkt in een prettige of erg prettige organisatie (tabel 6.7). Zes procent vindt het een minder
52
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
prettige of erg onprettige organisatie. Ook hier zijn er statistisch significante verschillen tussen de sectoren. Verpleegkundigen in ziekenhuizen (ZKH) en verzorgenden in verzorgingshuizen (VZH) zijn het meest positief: respectievelijk 70 en 73 procent vindt de organisatie (erg) prettig). Een relatief groot deel van de verpleegkundigen in thuiszorginstellingen (TZ-vp), namelijk 21 procent, geeft aan in een minder prettige organisatie te werken. Tabel 6.7
Het werken in een prettige organisatie, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
nee, erg onprettig
1
1
1
2
-
1
1
1
1
nee, minder prettig
1
7
6
19
3
2
5
6
5
het gaat wel
29
45
34
32
56
24
39
36
36
ja, prettig
59
43
49
37
31
52
49
47
48
ja, erg prettig
11
4
10
10
10
21
6
10
10
100
100
100
100
100
100
100
100
100
totaal
totaal gewogen
Chi² = 71,4, p<0,05
Figuur 6.2 Actieve betrokkenheid van panelleden bij beleids- en besluitvorming, in percentages 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
28%
26% 20%
17%
19%
19%
17%
12% 7% ZKH n=123
PSY n=86
VG n=85
TZ-vp n=82
TZ-vz n=71
VZH n=86
VPH n=95
Panel totaal n=628
Panel gewogen n=628
Chi²= 16,9, p < 0,05
Uit figuur 6.2 blijkt dat 17 procent van alle verpleegkundigen en verzorgenden op enigerlei wijze actief betrokken is bij besluit- en beleidsvorming binnen de organisatie waar zij werkzaam zijn. Dit impliceert dat 83 procent niet actief betrokken is. Daarbij zijn er significante verschillen. Verpleegkundigen in de psychiatrie (PSY) blijken het vaakst actief betrokken te zijn. Verzorgenden in thuiszorginstellingen (TZ-vz) geven het minst aan dat zij actief betrokken zijn bij de beleids- en besluitvorming. Er is gevraagd of er een verpleegkundige of verzorgende adviesraad (VAR) bestaat. In een VAR nemen verpleegkundigen en/of verzorgenden zelf zitting. Een VAR is een adviescollege van verpleegkundigen en/of verzorgenden voor directies en raden van bestuur van de organisatie. De adviezen die een VAR uitbrengt houden altijd verband met de zorg voor cliënten en het werk van verpleegkundigen en verzorgenden. Bij ruim
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
53
de helft van de ondervraagde verpleegkundigen en verzorgenden heeft de organisatie waarin zij werkzaam zijn een VAR (figuur 6.3). In verpleeg- en verzorgingshuizen (VPH en VZH) komen VAR’s het minst voor. Figuur 6.3 Aanwezigheid van VAR's binnen de organisatie, in percentages 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
74% 60%
60%
58%
54% 37%
ZKH n=123
PSY n=86
VG n=85
TZ-vp n=82
TZ-vz n=71
VZH n=86
56%
57%
Panel totaal n=628
Panel gewogen n=628
44%
VPH n=95
Chi²= 34,7, p < 0,05
De verpleegkundigen en verzorgenden werkzaam in een organisatie waar een VAR bestaat, is gevraagd of zij zelf deelnemer hiervan zijn. Drie procent blijkt zelf deelnemer te zijn (niet in tabel). Op de vraag aan de overige panelleden of zij zouden deelnemen indien zij gevraagd zouden worden voor een dergelijke adviesraad antwoordde 30 procent met “ja” (figuur 6.4). Deze bereidheid is in alle sectoren even groot. Figuur 6.4 Bereidheid tot deelname aan VAR’s indien zij gevraagd zouden worden, in percentages 50% 40% 35%
30% 30%
29%
20%
34%
33%
28%
30%
30%
VPH n=95
Panel totaal n=628
Panel gewogen n=628
20% 10% 0% ZKH n=123
PSY n=86
VG n=85
TZ-vp n=82
TZ-vz n=71
VZH n=86
Chi² = 4,6, n.s.
54
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Tabel 6.8
Bereidheid om meer tijd te besteden aan beleidsmatige taken indien de werkdruk vermindert, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
ja
21
27
25
31
17
35
25
26
25
ja, mits
17
24
15
21
13
4
12
15
15
nee
62
49
60
48
70
61
63
59
60
100
100
100
100
100
100
100
100
100
totaal
totaal gewogen
Chi² = 23,8, p < 0,05
Als de werkdruk zou verminderen, dan is 25 procent bereid om meer tijd te besteden aan beleidsmatige taken (zie tabel 6.8). Er zijn verschillen tussen de sectoren. De bereidheid lijkt het grootst onder de verpleegkundigen in de psychiatrie (PSY) en thuiszorginstellingen (TZ-vp), zij het dat de verpleegkundigen in de psychiatrie daar vaker voorwaarden aan stellen. Van alle verpleegkundigen en verzorgenden wil vijftien procent het wel onder voorwaarden. Uit de antwoorden die bij deze vraag gegeven zijn blijken twee voorwaarden het meest genoemd. Dit is dat er extra tijd gemaakt moet worden binnen de reguliere werktijd om aan het overleg deel te nemen én dat de verpleegkundige of verzorgende ook daadwerkelijk invloed kan uitoefenen. Verpleegkundigen en verzorgenden geven aan dat ze serieus genomen willen worden en er daadwerkelijk iets gedaan moet worden met hun inbreng. Ook wordt aangegeven dat het niet ten koste moet gaan van de directe zorg aan cliënten. Verpleegkundigen en verzorgenden zijn vooral geïnteresseerd als het beleidsmatige werk direct aansluit bij hun eigen werk. Ze willen affiniteit met het onderwerp hebben, iets verbeteren in de zorg voor de eigen cliënten, of iets verbeteren in hun eigen werkomstandigheden. Sommigen geven aan dat ze graag eerst extra geschoold willen worden in dergelijke beleidsmatige taken of dat de gehanteerde taal dan wel begrijpelijk moet zijn. Ten slotte geven enkelen aan dat ze er extra voor betaald willen krijgen.
6.5
Waardering Ruim de helft van de verpleegkundigen en verzorgenden, namelijk 58 procent, ervaart geen of weinig waardering vanuit de directie voor de verpleging en verzorging (tabel 6.9). Een minderheid ervaart voldoende of veel waardering. Verzorgenden in verzorgingshuizen (VZH) en verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG) ervaren de meeste waardering van de directie (respectievelijk 61% en 60%).
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
55
Tabel 6.9
Ervaren waardering vanuit de directie, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
6
4
4
9
6
5
9
6
6
weinig
60
61
36
48
57
34
56
51
52
voldoende
33
32
53
31
33
49
30
37
36
1
4
7
12
4
12
5
6
6
100
100
100
100
100
100
100
100
100
in het geheel
totaal gewogen
niet
in sterke mate totaal Chi² = 44,2, p<0,05
Tabel 6.10 Ervaren waardering vanuit de direct leidinggevende, in percentages van ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
1
5
1
2
1
1
2
2
2
weinig
18
18
12
18
30
14
11
17
17
voldoende
57
54
62
51
59
56
65
58
58
in sterke mate
24
23
24
29
10
29
23
23
23
100
100
100
100
100
100
100
100
100
in het geheel niet
totaal
totaal gewogen
Chi² = 23,6, n.s.
Tabel 6.11 Ervaren waardering vanuit de artsen waarmee samengewerkt wordt, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
-
2
4
2
4
6
3
3
3
weinig
24
15
25
20
43
29
20
25
26
voldoende
56
55
61
49
48
60
67
57
57
in sterke mate
20
27
10
29
4
5
10
16
14
100
100
100
100
100
100
100
100
100
in het geheel niet
totaal
totaal gewogen
Chi² = 58,8, p < 0,05
Meer waardering ervaren de panelleden van hun direct-leidinggevenden: 81 procent ondervindt voldoende of veel waardering. Negentien procent van de verpleegkundigen en verzorgenden voelt zich niet of weinig gewaardeerd (tabel 6.10). Hier zijn er geen statistisch significante verschillen tussen de sectoren. De verpleegkundigen en verzorgenden gaven ook aan of zij waardering voelden vanuit de artsen waarmee zij samenwerkten. De meesten (71%) ondervinden voldoende of sterke waardering (tabel 6.11). Verzorgenden werkzaam bij thuiszorginstellingen (TZ-vz) zijn daar het minst over te spreken. Meest positief zijn verpleegkundigen in de psychiatrie (PSY).
56
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Tabel 6.12 Ervaren waardering vanuit de cliënten, in percentages
in het geheel niet weinig voldoende in sterke mate totaal
ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
totaal gewogen
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
-
-
1
-
-
-
-
0,2
0,1
2
6
7
1
1
1
4
3
3
54
63
54
38
45
52
59
53
53
44
31
37
61
54
46
37
44
44
100
100
100
100
100
100
100
100
100
Chi² = 35,6, p < 0,05
Verpleegkundigen en verzorgenden ervaren veel waardering van de cliënten: 97 procent vindt die waardering voldoende of sterk (tabel 6.12). Dat varieert enigszins per sector. Verpleegkundigen in de thuiszorg ervaren de meeste waardering.
6.6
Veranderingen sinds 2001 Veranderingen in betrokkenheid en waardering in 2009 zijn geanalyseerd door een aantal kenmerken te vergelijken (figuur 6.5). Er is geen verandering gevonden in de mate waarin de directie de verpleegkundigen en verzorgenden informeert over belangrijke beleidsbeslissingen, de directie op de hoogte is van de feitelijke problemen van de verpleging en verzorging, de invloed op afspraken met andere disciplines, en de mate waarin men actief betrokken is bij de besluit- en beleidsvorming (figuur 6.5). Het percentage dat tevreden is over de overlegstructuur binnen het team daalde van 57 procent in 2003 naar 47 procent in 2009. Na 2001 steeg aanvankelijk de ervaren invloed op de cliëntenplanning, en vertoont sinds 2005 weer een dalende trend. In vergelijking met 2001 voelden verpleegkundigen en verzorgenden zich in 2003 sterker betrokken bij de organisatie, maar sinds 2003 schommelt dit rond 82 procent. Vanaf 2003 daalt het percentage dat in een prettige organisatie werkt licht, maar statistisch significant. De gemiddelde score op de schaal ‘informatievoorziening’ daalde van gemiddeld 2,50 in 2001 naar 2,41 in 2007 en blijft in 2009 nagenoeg op het niveau van 2007 (figuur 6.6). De verschillen in gemiddelden zijn klein, maar door de geringe spreiding is er sinds 2001 toch sprake van een statistisch significant daling in de informatievoorziening binnen de organisaties. De ervaren waardering vanuit de directie vertoont een dalende trend, terwijl de ervaren waardering vanuit artsen stijgt (zie figuur 6.7). De waardering vanuit de cliënten en direct leidinggevende is door de jaren heen stabiel.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
57
Figuur 6.5 Betrokkenheid: Veranderingen sinds 2001 75%
directie informeert over belangrijke beleidsbeslissingen
80% 75% 75% 73%
42%
directie is voldoende/goed op de hoogte van problemen
2001
45% 40%
2003
40%
2005
39%
2007
56%
2009
57%
(zeer) tevreden over overlegstructuur (1)
56% 52% 47%
57% 65%
voldoende/veel invloed op cliëntenplanning (2)
66% 62% 60%
63%
voldoende/veel invloed op afspraken met andere disciplines
66% 70% 66% 67%
voelt zich voldoende/sterk betrokken bij organisatie (1,2,3)
73% 82% 80% 84% 82%
46%
w erkt in een (erg) prettige organisatie (1,2,3)
61% 59% 57% 56%
15%
actief betrokken bij besluit- en beleidsvorming
16% 13% 15% 16%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
1. Significante lineaire trend (p<0,05), 2. significante kwadratische trend (p<0,05), 3. significante polynomiale trend (p<0,05)
Figuur 6.6 Mate van informatievoorziening. Veranderingen sinds 2001 2001
2.50
mate van informatievoorziening (1)
2003
2.48
2005
2.43 2.41
2007
2.42
2009 2.00
2.50
3.00
3.50
4.00
4.50
1. Significante lineaire trend (p<0,05), 2. significante kwadratische trend (p<0,05), 3. significante polynomiale trend (p<0,05)
58
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Figuur 6.7 Waardering: Veranderingen sinds 20032 voelt zich voldoende/sterk gewaardeerd door directie (1)
49%
2003
47%
2005
44%
2007
45%
2009
voelt zich voldoende/sterk gewaardeerd door direct leidinggevende
87% 81% 83% 83%
voelt zich voldoende/sterk gewaardeerd door artsen (1)
65% 68% 69% 73%
voelt zich voldoende/sterk gewaardeerd door cliënten
97% 97% 98% 98%
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
1. Significante lineaire trend (p<0,05), 2. significante kwadratische trend (p<0,05), 3. significante polynomiale trend 2. Waardering van leidinggevende, artsen, cliënten is gemeten vanaf 2003
In bijlage 3 staan de figuren met de deelpanels waarvan de trend afwijkt van de algemene trend. De trend in het percentage dat in een (erg) prettige organisatie werkt wijkt voor verzorgenden in de thuiszorg af van de trend in de totale groep (bijlage 3, figuur 6.8). In de totale groep daalt het percentage sinds 2003. Bij de verzorgenden in thuiszorginstellingen wordt deze daling onderbroken door een stijging in 2007, waarna het in 2009 weer sterk daalt. Het oordeel over de informatievoorziening in de organisatie bij de verpleegkundigen en verzorgenden in de thuiszorginstellingen is sterker gedaald dan in de gehele groep het geval is (bijlage 3, figuur 6.9). Sinds 2005 stijgt het oordeel van de verpleegkundigen terwijl dat van de verzorgenden verder daalt.
6.7
Conclusie Dit hoofdstuk gaat over de betrokkenheid van verpleegkundigen en verzorgenden en waardering die zij krijgen vanuit de organisatie. De belangrijkste conclusies in dit hoofdstuk zijn: Algemeen • De meeste verpleegkundigen en verzorgenden (73%) vinden dat hun directie hen op de hoogte brengt van belangrijke beleidsbeslissingen. Anderzijds vindt slechts 38% dat de directie voldoende weet van de feitelijke problemen van de verpleging en verzorging.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
59
• Eén op de zes ondervraagde panelleden (17%) is actief betrokken bij de beleids- en besluitvorming. • Ruim de helft (57%) van de verpleegkundigen en verzorgenden werkt in een organisatie met een verpleegkundige/verzorgende adviesraad (VAR). • Een grote minderheid heeft nauwelijks invloed op de cliëntenplanning (44%) of de afspraken met andere disciplines (36%). De helft (50%) is tevreden met de overlegstructuur binnen het team, terwijl 18% daar (zeer) ontevreden over is. De rest heeft er geen duidelijke mening over (32%). • De meeste verpleegkundigen en verzorgenden (82%) voelen zich voldoende of in sterke mate betrokken bij de organisatie waar ze werken. Slechts enkelen (6%) vinden het een erg onprettige of minder prettige organisatie en 58% vindt het een (erg) prettige organisatie. • Verpleegkundigen en verzorgenden ervaren vooral waardering van hun cliënten (97%) en hun direct leidinggevende (81%). Bijna eenderde (29%) voelt zich niet of weinig gewaardeerd door de artsen waarmee zij samenwerken. Ruim de helft (58%) ervaart geen of weinig waardering vanuit de directie. Verschillen tussen de sectoren • Er zijn kleine verschillen tussen de sectoren wat betreft het oordeel van verpleegkundigen en verzorgenden over de informatievoorziening en overlegstructuren. Over het algemeen zijn de verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en de verzorgenden in verzorgingshuizen daar enigszins positiever over dan degenen in de andere sectoren. Zij ervaren ook meer waardering vanuit de directie dan hun collega’s in de andere sectoren. • VAR’s komen het minst vaak voor in de verpleeg- en verzorgingshuizen. • Verpleegkundigen in de psychiatrie ervaren, in vergelijking met degenen in de andere sectoren, meer waardering vanuit de artsen. Zij ervaren, samen met de verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, minder waardering vanuit de cliënten. Verzorgenden in de thuiszorg zijn het minst goed te spreken over de waardering die zij krijgen van artsen. Veranderingen sinds 2001 • Over het algemeen zijn verpleegkundigen en verzorgenden stabiel in hoe ze aankijken tegen de informatiestromen en de overlegstructuur. Er is geen verandering in de mate waarin de directie belangrijke beleidsbeslissingen kenbaar maakt en op de hoogte is van de problemen van verpleegkundigen en verzorgenden. Verpleegkundigen en verzorgenden hebben in 2009 nog steeds evenveel invloed op afspraken met andere disciplines en zijn even actief betrokken bij besluit- en beleidsvorming. • Wel is er sinds 2001 een licht dalende trend in de hoeveelheid informatievoorziening binnen de instelling en de ervaren invloed op de cliëntenplanning. Ook de tevredenheid over de overlegstructuur is sinds 2005 gedaald. • De mate waarin verpleegkundigen en verzorgenden zich betrokken voelen bij hun organisatie schommelt over de jaren heen. • Sinds 2003 is er een lichte afname van de ervaren waardering vanuit de directie en een lichte stijging van de ervaren waardering vanuit de artsen.
60
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
7 Kenmerken van het dagelijks werk
7.1
Inleiding In dit hoofdstuk komen enkele kenmerken van het dagelijks werk van verpleegkundigen en verzorgenden aan de orde. Het gaat daarbij om de volgende aspecten: de ervaren autonomie in het werk, leiding/aansturing en arbeidstevredenheid. Twee jaar geleden leek het erop dat de wijze waarop verpleegkundigen en verzorgenden worden aangestuurd enigszins veranderde (de Veer e.a., 2007). Er was iets minder sprake van sociaal emotioneel leiderschap terwijl instrumenteel leiderschap leek toe te nemen. Ook de autonomie van de verpleegkundigen en verzorgenden was gedaald. De tevredenheid over het werk steeg tussen 2001 en 2003 maar daalde vanaf 2003 en zat in 2007 weer op het niveau van 2001. In dit hoofdstuk wordt verslag gedaan van de stand van zaken wat betreft deze thema’s anno 2009. Hierbij komen drie onderzoeksvragen aan bod welke in de volgende drie paragrafen beantwoord zullen worden: “In hoeverre oefenen verpleegkundigen en verzorgenden hun werk zelfstandig uit?” (paragraaf 7.2), “Hoe ervaren verpleegkundigen en verzorgenden het leidinggeven van hun direct-leidinggevende?” (paragraaf 7.3) en “In hoeverre zijn verpleegkundigen en verzorgenden tevreden met het werk?” (paragraaf 7.4). De ontwikkelingen vanaf 2001 komen in paragraaf 7.5 aan bod.
7.2
Autonomie De mate van autonomie die verpleegkundigen en verzorgenden in hun werk ervaren staat vermeld in figuur 7.1. De scores lopen van 1 tot 4, waarbij de score aangeeft in welke mate de verpleegkundigen en verzorgenden het tempo en de inhoud van het werk zelf kunnen bepalen. Daarbij betekent 1 nooit, 2 soms, 3 vaak en 4 altijd. De gemiddelde totaalscore van het Panel is 2,7. De ervaren autonomie is het sterkst in de psychiatrie (PSY) en de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (VG). Verzorgenden in thuiszorginstellingen (TZ-vz) ervaren de minste autonomie.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
61
Figuur 7.1 Mate van autonomie, in gemiddelde schaalscores (range 1-4) 4.0 3.5 3.0 2.5
2.9
2.7
2.9
2.8 2.5
2.7
2.7
2.7
2.7
Panel totaal n=628
Panel gewogen n=628
2.0 ZKH n=123
PSY n=86
VG n=85
TZ-vp n=82
TZ-vz n=71
VZH n=86 VPH n=95
Anova, F-ratio = 6,1, p < 0,05
7.3
Leiding/aansturing Leiderschapstijl van de leidinggevende wordt bekeken aan de hand van twee aspecten: sociaal-emotioneel leiderschap en instrumenteel leiderschap. De panelleden gaven aan hoe vaak een bepaald aspect van leidinggeven voorkomt, waarbij de scores lopen van 1 (nooit) tot en met 5 (altijd). Een leidinggevende die een sociaal-emotionele manier van leidinggeven hanteert, heeft aandacht voor comfort, welzijn en arbeidsvoldoening. Een leidinggevende die een instrumentele manier van leidinggeven hanteert, heeft vooral aandacht voor productie, waarbij de leidinggevende de rol van de uitvoerenden definieert en verduidelijkt en de uitvoerenden precies laat weten wat er van hen verwacht wordt. Het betreft twee verschillende aspecten van leiderschap die in combinatie kunnen voorkomen. Zo kan iemand hoog scoren op zowel sociaal emotioneel als op instrumenteel leiderschap. Tabel 7.1
Leiderschapstijl van de direct-leidinggevende in gemiddelde schaalscores (range 1-5)
1
sociaal-emotioneel instrumenteel
2
ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
totaal gewogen
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
3,4
3,4
3,6
3,4
3,3
3,6
3,5
3,5
3,5
2,7
2,8
2,8
2,7
2,8
2,8
2,7
2,8
2,8
¹Anova, F-ratio = 2,0, n.s. ²Anova, F-ratio = 0,7, n.s.
Uit de resultaten blijkt dat de sociaal-emotionele manier van leidinggeven overheerst boven een instrumentele manier van leidinggeven (tabel 7.1). De scores van de deelpanels verschillen niet significant voor wat betreft de sociaal-emotionele manier van leidinggeven en de instrumentele manier.
7.4
Arbeidstevredenheid De tevredenheid met het werk is gemeten met behulp van een arbeidstevredenheids-
62
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
schaal (zie paragraaf 2.3). Zowel de algehele tevredenheid als de scores op de verschillende deelaspecten van arbeidstevredenheid zijn berekend (zie tabel 7.2). De range loopt van 1 (zeer ontevreden) tot 5 (zeer tevreden). De algehele tevredenheid van het Panel is 3,5: tussen neutraal (score 3) en tevreden (score 4) in. Het minst tevreden zijn de panelleden over de promotiemogelijkheden (score 2,9) en het meest tevreden over de contacten met collega’s en patiënten/cliënten (beide scores 4,0). Op twee deelaspecten zijn er statistisch significante verschillen tussen de deelpanels: de tevredenheid met de kwaliteit van zorg en de contacten met cliënten. De verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen (VPH en VZH) zijn duidelijk minder tevreden met de kwaliteit van de zorg dan hun collega’s in de andere sectoren. De verpleegkundigen in de thuiszorg (TZ-vp) zijn het meest tevreden met de kwaliteit van de zorg. Verpleegkundigen in de psychiatrie (PSY) zijn het minst tevreden over hun contacten met cliënten. Tabel 7.2
Mate van arbeidstevredenheid over verschillende aspecten van het werk, in gemiddelde schaalscores (range 1-5) ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
totaal gewogen
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
3,3
3,2
3,4
3,1
3,2
3,4
3,2
3,3
3,3
2,9
2,7
2,9
2,9
2,9
3,1
2,9
2,9
2,9
3,5
3,6
3,5
3,9
3,6
3,1
3,2
3,5
3,4
3,8
3,6
3,7
3,8
3,7
3,6
3,6
3,7
3,7
4,0
4,0
4,0
4,0
3,9
4,0
4,0
4,0
4,0
4,0
3,8
4,0
4,1
4,1
4,1
4,0
4,0
4,0
3,5
3,5
3,6
3,4
3,5
3,6
3,5
3,5
3,5
3,6
3,5
3,6
3,6
3,5
3,6
3,5
3,5
3,5
tevredenheid met de leiding 1 2
promotiemogelijkheden kwaliteit van zorg
3
groeimogelijkheden contacten collega’s patiënten/cliënten duidelijkheid
4
5
6
7 8
algehele tevredenheid 1
Anova, F-ratio = 1,1, n.s. 2 Anova, F-ratio = 1,6, n.s. 3 Anova, F-ratio = 10,9, p < 0,05 4 Anova, F-ratio = 2,1, n.s. 5 Anova,
F-ratio = 0,6, n.s. 6 Anova, F-ratio = 5,1, p < 0,05 7 Anova, F-ratio = 1,5, n.s. 8 Anova, F-ratio = 0,9, n.s.
7.5
Veranderingen sinds 2001 De gegevens van 2009 zijn vergeleken met die van de vier eerdere peilingen. In dit hoofdstuk kwamen elf kenmerken van het dagelijks werk aan de orde. Alle elf staan in figuur 7.2. De ervaren autonomie na een lichte stijging in 2003, stabiel dalend. De ervaren autonomie sinds 2005 onder het niveau van 2001. Een daling is zichtbaar tussen 2001 en 2007 in de mate waarin verpleegkundigen en verzorgenden aangeven dat er sprake is van sociaal-emotioneel leiderschap. Daarentegen is er een stijging zichtbaar in de mate waarin instrumenteel leiderschap voorkomt.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
63
Figuur 7.2 Kenmerken van het dagelijks werk. Veranderingen sinds 2001 2.84 2.88 2.81
autonomie (1,2,3)
2.77 2.73
2001 3.63
sociaal-emotioneel leiderschap (1)
2003
3.60 3.51
2005
3.48 3.49
2007 2009
2.59
instrumenteel leiderschap (1,3)
2.58 2.70 2.75 2.78 3.27
tevredenheid met de leiding
3.32 3.29 3.24 3.28 2.71
tevredenheid met promotiemogelijkheden (1,2,3)
2.92 2.86 2.85 2.86 3.27
tevredenheid met kw aliteit van zorg (1,2,3)
3.58 3.54 3.45 3.46 3.54
tevredenheid met groeimogelijkheden (3)
3.69 3.64 3.63 3.67 3.99
tevredenheid met contacten collega´s
3.98 3.97 3.97 3.99 3.97 4.00 3.98
tevredenheid met cliënten
4.00 4.02 3.53 3.59 3.58
tevredenheid met duidelijkheid (3)
3.50 3.52 3.47 3.58 3.55
algehele tevredenheid (2,3)
2.00
3.52 3.54
2.50
3.00
3.50
4.00
4.50
1. Significante lineaire trend (p<0,05), 2. significante kwadratische trend (p<0,05), 3. significante polynomiale trend (p<0,05) N.B. alle kenmerken zijn gemeten op een vijfpuntsschaal (1-5), met uitzondering van het kenmerk autonomie, waar een vierpuntsschaal (1-4) gehanteerd is
64
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
De algehele arbeidstevredenheid steeg aanvankelijk maar daalde in 2005 en 2007. Kijken we naar de tevredenheid over de verschillende onderdelen van het werk dan zien we deze trend terug bij de tevredenheid over de kwaliteit van zorg, de promotie- en groeimogelijkheden, en de mate waarin duidelijk is wat van de verpleegkundigen of verzorgenden verwacht wordt. In 2001 toonden de verpleegkundigen en verzorgenden zicht relatief ontevreden (zie ook paragraaf 2.3 waarin beschreven wordt dat dit een aanleiding was voor de start van het Panel). Na een toename van de tevredenheid over deze aspecten in 2003, daalt tussen 2003 en 2007 de tevredenheid hierover. Deze daling zet in 2009 niet door. Bovengenoemde trends zijn niet voor alle deelpanels hetzelfde. Zo daalt de ervaren autonomie in de algemene ziekenhuizen iets sterker dan in de totale groep (zie bijlage 3, figuur 7.3). Wat betreft de tevredenheid over de kwaliteit van zorg en de groeimogelijkheden wijken de trends van enkele deelpanels eveneens af van de trend in de totale groep. Echter, zoals te zien is in de figuren 7.4 en 7.5 in bijlage 3, zijn de afwijkingen slechts klein. Een relatief sterke daling is zichtbaar tussen 2007 en 2009 in de tevredenheid over de kwaliteit van zorg in verzorgingshuizen (figuur 7.4, bijlage 3).
7.6
Conclusie In dit hoofdstuk zijn verschillende aspecten van het dagelijks werk en de werkbeleving van verpleegkundigen en verzorgenden aan de orde gekomen. Concreet gaat het daarbij om de mate van autonomie die zij in het dagelijks werk ervaren, de manier waarop hun direct-leidinggevende leiding geeft en arbeidstevredenheid. De belangrijkste conclusies zijn: Algemeen • Een sociaal-emotionele manier van leidinggeven komt vaker voor dan een instrumentele manier van leidinggeven. • Het minst tevreden zijn verpleegkundigen en verzorgenden over de promotiemogelijkheden. Het meest tevreden zijn ze over de contacten met collega’s en cliënten. Verschillen tussen de sectoren • De grootste verschillen in tevredenheid tussen de deelpanels zijn zichtbaar in de tevredenheid over de kwaliteit van de zorg. De verpleegkundigen in de thuiszorginstellingen zijn hier het meest tevreden over. Verzorgenden in verpleeg- en verzorgingshuizen zijn het minst te spreken over de kwaliteit van zorg. • Verpleegkundigen in de psychiatrie zijn het minst tevreden over de contacten met cliënten. Veranderingen sinds 2001 • De wijze waarop verpleegkundigen en verzorgenden worden aangestuurd verandert enigszins: sociaal emotioneel leiderschap lijkt in toenemende mate plaats te maken
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
65
voor instrumenteel leiderschap. • De autonomie zoals die door verpleegkundigen en verzorgenden wordt ervaren daalt sinds 2003 en zit sinds 2007 onder het niveau van 2001. • De tevredenheid over het werk daalde tussen 2003 en 2007. Deze trend is vooral zichtbaar in de tevredenheid over de kwaliteit van zorg, de groei- en promotiemogelijkheden, en de mate waarin duidelijk is wat van de verpleegkundigen en verzorgenden verwacht wordt. • Alhoewel deelpanels soms significant afwijken van de algemene trend, zijn deze afwijkingen niet groot.
66
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
8 Werkomstandigheden
8.1
Inleiding In 2009 zijn er extra vragen toegevoegd die verder ingaan op de werkomstandigheden. Allereerst zijn er vragen gesteld over het belang dat verpleegkundigen en verzorgenden hechten aan bepaalde werkomstandigheden die in de eerdere hoofdstukken aan bod zijn gekomen (paragraaf 8.2) Paragraaf 8.3 combineert de ervaringen zoals die in de eerdere hoofdstukken zijn beschreven met het belang dat daaraan gehecht wordt tot zogenaamde verbeterscores. Ofwel welke aspecten vergroten, indien ze verbeteren, de kans dat verpleegkundigen en verzorgden met plezier blijven werken. Vervolgens wordt in paragraaf 8.4 beschreven hoeveel vertrouwen verpleegkundigen en verzorgenden hebben in het management en andere zorgverleners. Dit hoofdstuk eindigt met een paragraaf 8.5 waarin het algeheel werkplezier beschreven wordt.
8.2
Belang van werkomstandigheden Tabel 8.1 beschrijft het belang dat aan de diverse aspecten gehecht wordt. In de eerste kolom staan de gemiddelde ‘belangscores’ op een schaal van 1-4, waarbij 1 = niet belangrijk, en 4 = van het allergrootste belang. De percentages geven een overzicht van de gegeven antwoorden. De aspecten zijn in tabel 8.1 gerangschikt naar de gemiddelde belangscores. Een gemiddelde van 3 betekent dat het aspect gemiddeld als belangrijk wordt gezien. Negen van de elf aspecten hebben een gemiddelde belangscore van minimaal 3, wat betekent dat in dit rapport voor verpleegkundigen en verzorgenden belangrijke onderwerpen beschreven worden. De sfeer in het team en tevredenheid met de geboden zorg vinden verpleegkundigen en verzorgenden het allerbelangrijkste in het werk. Ook aan de besluitvorming en ervaren waardering wordt veel waarde gehecht. Een goed loopbaanperspectief is voor een kleinere groep (maar toch nog 58% van de ondervraagde verpleegkundigen en verzorgenden) belangrijk.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
67
Tabel 8.1
Gemiddelde belangscores en percentages per antwoordcategorie (ongewogen) gemid-
niet
eigenlijk
delde
belangrijk
wel
grootste
belangrijk
belang
belang
belangrijk
aller-
prettige sfeer in het team
3,45
-
2%
52%
47%
tevredenheid met de zorg die geboden wordt
3,40
-
2%
56%
42%
goede besluitvorming en overleg binnen het
3,25
-
4%
68%
28%
gewaardeerd worden door uw cliënten
3,24
1%
8%
58%
33%
gewaardeerd worden door uw werkgever
3,20
1%
6%
65%
28%
voldoende verantwoordelijkheid in het werk
3,15
-
4%
77%
19%
een werkdruk die past bij het werk dat u doet
3,11
1%
7%
72%
20%
goed contact met direct leidinggevende
3,10
0,3%
11%
68%
21%
voldoende autonomie in het werk
3,09
0,3%
6%
77%
16%
goede ontplooiingsmogelijkheden
2,82
5%
23%
58%
14%
goed loopbaanperspectief, mogelijkheden tot
2,58
11%
31%
47%
11%
team
positieverbetering 1
niet belangrijk = 1, eigenlijk wel belangrijk = 2, belangrijk = 3, allergrootste belang = 4
Alhoewel de verschillen tussen de sectoren niet groot zijn, laat tabel 8.2 wel accentverschillen zien. De sfeer in het team, de tevredenheid met de zorg, en goede besluitvorming en overleg staan in alle sectoren in de top 5 van belangrijkste aspecten. Waardering van cliënten behoort, met uitzondering van de psychiatrie, ook tot de top 5 van belangrijkste aspecten. Waardering van de werkgever staat in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking, de thuiszorg en verpleeg- en verzorgingshuizen in de top 5 van belangrijkste aspecten. In de ziekenhuizen worden ontplooiingsmogelijkheden relatief belangrijk gevonden. In de psychiatrie staat voldoende verantwoordelijkheid en autonomie in het werk in de top 5. Verpleegkundigen in thuiszorginstellingen willen graag voldoende verantwoordelijkheid in het werk hebben.
68
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Tabel 8.2
Top 5 van aspecten die van het allergrootste belang gevonden worden, uitgesplitst naar sector, in percentages
Verpleegkundigen in algemene
Verpleegkundigen in de
Verpleegkundigen in de zorg
ziekenhuizen
psychiatrie
voor mensen met een verstandelijke beperking
8.3
sfeer in het team
46%
sfeer in het team
41%
sfeer in het team
45%
tevredenheid met zorg
41%
tevredenheid met zorg
26%
tevredenheid met zorg
43%
waardering van cliënten
33%
besluitvorming en overleg 24%
besluitvorming en overleg 36%
besluitvorming en overleg
26%
verantwoordelijkheid
22%
waardering cliënten
27%
ontplooiingsmogelijkheden
23%
autonomie
20%
waardering werkgever
25%
Verpleegkundigen in de
Verzorgenden in de
thuiszorg
thuiszorg
tevredenheid met zorg
46%
sfeer in het team
43%
waardering cliënten
41%
tevredenheid met zorg
43%
sfeer in het team
39%
waardering van cliënten
40%
besluitvorming en overleg
32%
waardering werkgever
31%
verantwoordelijkheid
30%
besluitvorming en overleg 24%
waardering werkgever
30%
Verzorgenden in
Verzorgenden in
verzorgingshuizen
verpleeghuizen
sfeer in het team
54%
sfeer in het team
58%
tevredenheid met zorg
44%
tevredenheid met zorg
49%
waardering van cliënten
43%
waardering van werkgever 36%
waardering werkgever
37%
waardering cliënten
besluitvorming en overleg
27%
besluitvorming en overleg 31%
34%
Werkomstandigheden die voor verbetering in aanmerking komen Door de ervaringen van de verpleegkundigen en de verzorgenden met de werkomstandigheden te combineren met het belang dat zij daaraan hechten, kan gekeken worden welke werkomstandigheden voor verbetering in aanmerking komen. Als tussenstap wordt voor elke omstandigheid een zogenaamde verbeterscore berekend. Zo’n verbeterscore is berekend door de belangscore te vermenigvuldigen met het deel van de mensen dat de werkomstandigheid als suboptimaal ervaart. Op deze manier ontstaat een verbeterscore die kan variëren van 0 tot en met 4. Een hoge verbeterscore betekent dat er vanuit het perspectief van verpleegkundigen en verzorgenden prioriteit gegeven zou moeten worden aan de verbetering van de betreffende werkomstandigheid. Een verbeterscore van 1 betekent bij iets dat gemiddeld als belangrijk gevonden wordt (gemiddelde belangscore is 3,0), éénderde van de verpleegkundigen en verzorgenden aangeeft dat dit niet optimaal aanwezig is.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
69
In tabel 8.3 staan de werkomstandigheden weergegeven die vanuit het perspectief van verpleegkundigen en verzorgenden voor verbetering in aanmerking komen. Het grootste verbeterpotentieel heeft de waardering die verpleegkundigen en verzorgenden ervaren vanuit hun werkgever. Dit wordt direct gevolgd door het loopbaanperspectief van verpleegkundigen en verzorgenden. Andere aspecten die hoog scoren zijn verlaging van de werkdruk, betere besluitvorming en overleg binnen het team en een betere manier van leiding geven. Tabel 8.3
Werkomstandigheden met de verbeterscores Maat voor suboptimale kwaliteit
prettige sfeer in het team
Verbeterscore1
Rang
0,29
10
1,05
7
1,63
4
0,22
11
1,93
1
0,63
8
1,63
3
1,40
5
1,09
6
0,46
9
1,88
2
% met gemiddelde score van 3 of minder op subschaal tevredenheid over contacten met collega’s (zie tabel 7.2)
tevredenheid met de zorg die
% met gemiddelde score van 3 of minder op
geboden wordt
subschaal tevredenheid over kwaliteit van zorg (zie tabel 7.2)
goede besluitvorming en overleg
% dat niet tevreden is over overlegstructuur
binnen het team
(neutraal of ontevreden) (zie tabel 6.3)
gewaardeerd worden door cliënten
% met gemiddelde score van 3 of minder op subschaal tevredenheid over contacten met patiënten (zie tabel 7.2)
gewaardeerd worden door
% dat zich weinig of in het geheel niet
werkgever
gewaardeerd voelt (zie tabel 6.9)
voldoende verantwoordelijkheid in
% waarbij leidinggevende vaak of altijd bepaalt
het werk
wat er moet gebeuren en hoe dat moet gebeuren (item uit schaal “instrumenteel leiderschap”, niet in tabel)
een werkdruk die past bij het werk
% met gemiddelde score van 3 of minder op
dat u doet
schaal tevredenheid over werkdruk (zie tabel 5.4)
goed overleg met direct
% met gemiddelde score van 3 of minder op
leidinggevende
subschaal tevredenheid over de manier van
voldoende autonomie in het werk
% dat op autonomie schaal gemiddeld 2,5 of
leiding geven (zie tabel 7.2) lager scoort (zie figuur 7.1) goede ontplooiingsmogelijkheden
% met gemiddelde score van 3 of minder op subschaal tevredenheid over groeimogelijkheden (zie tabel 7.2)
goed loopbaanperspectief,
% met gemiddelde score lager dan 3 op
mogelijkheden tot
subschaal tevredenheid over
positieverbetering
promotiemogelijkheden (zie tabel 7.2)
1
Verbeterscore is berekend door de gemiddelde belangscore te vermenigvuldigen met het deel van de verpleegkundigen en
verzorgenden dat de werkomstandigheid als suboptimaal ervaart.
De prioriteiten verschillen enigszins per sector (zie tabel 8.4). Het aantal prioriteiten met een verbeterscore hoger dan 1 varieert van vijf in de psychiatrie tot acht in verpleeghuizen.
70
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Tabel 8.4
Hoogste verbeterscores1 (>1) op volgorde van verbeterpotentieel, uitgesplitst naar sector
Verpleegkundigen in
Verpleegkundigen in de
Verpleegkundigen in de zorg
algemene ziekenhuizen
psychiatrie
voor mensen met een
loopbaanperspectief
1,60
loopbaanperspectief
1,83
verstandelijke beperking
waardering werkgever
1,28
waardering werkgever
1,30
loopbaanperspectief
1,87
werkdruk
1,28
besluitvorming, teamoverleg 1,30
waardering werkgever
1,79
besluitvorming, teamoverleg 1,28
werkdruk
1,29
besluitvorming, teamoverleg 1,53
autonomie
1,24
manier van leidinggeven
1,27
werkdruk
1,46
manier van leidinggeven
1,17
kwaliteit van zorg
1,35
kwaliteit van zorg
1,07
manier van leidinggeven
1,35
Verpleegkundigen in de
Verzorgenden in de
thuiszorg
thuiszorg
waardering werkgever
1,98
waardering werkgever
2,03
loopbaanperspectief
1,93
loopbaanperspectief
1,95
besluitvorming, teamoverleg 1,72
besluitvorming, teamoverleg 1,84
werkdruk
1,52
werkdruk
1,70
manier van leidinggeven
1,37
manier van leidinggeven
1,49
autonomie
1,11
autonomie
1,17
kwaliteit van zorg
1,16
Verzorgenden in
Verzorgenden in
verzorgingshuizen
verpleeghuizen
waardering werkgever
2,04
waardering werkgever
2,11
werkdruk
2,04
werkdruk
2,06
loopbaanperspectief
1,97
loopbaanperspectief
2,02
besluitvorming, teamoverleg 1,87
besluitvorming, teamoverleg 1,92
manier van leidinggeven
1,60
autonomie
1,87
kwaliteit van zorg
1,58
kwaliteit van zorg
1,78
autonomie
1,35
manier van leidinggeven
1,61
verantwoordelijkheid
1,06
1
Verbeterscore is berekend door de gemiddelde belangscore te vermenigvuldigen met het deel van de verpleegkundigen en
verzorgenden dat de werkomstandigheid als suboptimaal ervaart.
8.4
Vertrouwen Aan de panelleden is gevraagd naar hun vertrouwen in de deskundigheid van het management van de eigen organisatie, van hun beroepsgenoten en andere beroepsbeoefenaars voor zover ze werkzaam zijn in de eigen organisatie (met uitzondering van artsen waarbij het gaat om de arts(en) van hun eigen cliënt). De volledige tabellen zijn te vinden in bijlage 4. In figuur 8.1 staat het percentage genoemd dat een groot of zeer groot vertrouwen heeft in de genoemde beroepsgroep. Verpleegkundigen en verzorgenden hebben vaak een groot tot zeer groot vertrouwen in
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
71
hun collega-verpleegkundigen en verzorgenden. Het geringste vertrouwen is er in de deskundigheid van het management van hun organisatie. Figuur 8.1 Het vertrouwen van de panelleden in andere beroepsbeoefenaren (totale groep) 100% 90%
percentage met (zeer) groot vertrouwen in deskundigheid
80% 70%
72% 66%
60% 60% 50% 47%
40%
48%
47%
helpenden
agogisch opgeleide zorgverleners
30% 20%
22%
10% 0%
management
leidinggevende(n)
arts(en)
verpleegkundigen
verzorgenden
Figuur 8.2 Het vertrouwen van verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen in de deskundigheid van anderen in de organisatie 100% 90%
percentage met (zeer) groot vertrouwen in deskundigheid
80% 75%
70%
75%
60% 56%
50%
46%
44%
40%
48%
30% 20% 20% 10% 0%
management
leidinggevende(n)
arts(en)
verpleegkundigen
verzorgenden
helpenden
agogisch opgeleide zorgverleners
In de figuren 8.2 tot en met 8.8 staat per deelpanel het vertrouwen vermeld. Driekwart van de verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen heeft vertrouwen in de artsen en collega-verpleegkundigen (figuur 8.2). Het vertrouwen in de artsen is in vergelijking tot dat in de andere deelpanels (en vooral de deelpanels met verzorgenden) groot. Het vertrouwen in de andere zorgverleners is minder groot. In vergelijking tot de andere deelpanels (met uitzondering van de psychiatrie) genieten de verzorgenden in
72
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
ziekenhuizen relatief weinig vertrouwen van de verpleegkundigen.Twintig procent heeft een (zeer) groot vertrouwen in het management van de organisatie. Figuur 8.3 Het vertrouwen van verpleegkundigen in de psychiatrie in de deskundigheid van anderen in de organisatie 100% 90%
percentage met (zeer) groot vertrouwen in deskundigheid
80% 74%
70% 60%
61% 56%
50%
51% 45%
40% 40% 30% 20% 10%
14%
0% management
leidinggevende(n)
arts(en)
verpleegkundigen
verzorgenden
helpenden
agogisch opgeleide zorgverleners
De verpleegkundigen in de psychiatrie hebben het meeste vertrouwen in de eigen collegaverpleegkundigen (74%) (figuur 8.3). Het percentage verpleegkundigen met een groot vertrouwen is artsen is 61 procent, direct gevolgd door het vertrouwen in verzorgenden (56%). Evenals in de algemene ziekenhuizen vertrouwt men de deskundigheid van de verzorgenden wat minder. Veertien procent heeft een (groot) vertrouwen in het management van de organisatie. Figuur 8.4 Het vertrouwen van verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking in de deskundigheid van anderen in de organisatie 100% 90%
percentage met (zeer) groot vertrouwen in deskundigheid
80% 70%
72% 66%
60%
63%
58% 50%
52% 47%
40% 30%
33%
20% 10% 0% management
leidinggevende(n)
arts(en)
verpleegkundigen
verzorgenden
helpenden
agogisch opgeleide zorgverleners
Ook verpleegkundigen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking hebben het vaakst (72%) een groot vertrouwen in collega-verpleegkundigen, gevolgd door
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
73
verzorgenden (66%) en zorgverleners met een agogische opleiding (63%) (figuur 8.4). Artsen krijgen het vertrouwen van ruim de helft (52%) van de verpleegkundigen. Eenderde heeft een groot vertrouwen in de deskundigheid van het management. Figuur 8.5 Het vertrouwen van verpleegkundigen in thuiszorginstellingen in de deskundigheid van anderen in de organisatie 100%
percentage met (zeer) groot vertrouwen in deskundigheid
90%
84%
80% 70% 60%
62%
59% 50%
45%
40%
43%
41%
30% 20% 20% 10% 0%
management
leidinggevende(n)
arts(en)
verpleegkundigen
verzorgenden
helpenden
agogisch opgeleide zorgverleners
Verpleegkundigen in thuiszorgorganisaties genieten het vertrouwen van het overgrote deel van hun collega’s (83%) (figuur 8.5). Verzorgenden krijgen veel minder vaak het vertrouwen: 63 procent, direct gevolgd door artsen (58%). Het minste vertrouwen (20%) heeft het management van de organisatie.
Figuur 8.6 Het vertrouwen van verzorgenden in thuiszorginstellingen in de deskundigheid van anderen in de organisatie 100% 90%
percentage met (zeer) groot vertrouwen in deskundigheid
80% 78% 74%
70% 60%
59% 50%
51%
40%
44% 34%
30% 20% 10% 10% 0% management
74
leidinggevende(n)
arts(en)
verpleegkundigen
verzorgenden
helpenden
agogisch opgeleide zorgverleners
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Ook verzorgenden in thuiszorgorganisaties hebben veelal het vertrouwen van collegaverzorgenden (78%) (figuur 8.6). Ook de verpleegkundigen in hun organisatie krijgen van de meesten (74%) het vertrouwen. Dit is niet geheel wederzijds, gezien de eerdere bevinding dat 63 procent van de verpleegkundigen een groot vertrouwen in hen heeft. Opvallend is het geringe vertrouwen in de deskundigheid van het management van de thuiszorginstelling (10%), wat het minst is van alle deelpanels. Figuur 8.7
Het vertrouwen van verzorgenden in verzorgingshuizen in de deskundigheid van anderen in de organisatie
100% 90%
percentage met (zeer) groot vertrouwen in deskundigheid
80% 75%
70% 60% 59%
57%
50%
51%
51%
49%
40% 30%
33%
20% 10% 0% management
leidinggevende( n)
ar t s(en)
ver pleegkundigen
verzor genden
helpenden
agogisch opgeleide zor gverlener s
De verzorgenden in de verzorgingshuizen hebben over het algemeen (75%) vertrouwen in elkaars deskundigheid (figuur 8.7). Het vertrouwen in de andere zorgverleners is ongeveer gelijk: een ruime helft heeft vertrouwen in hun deskundigheid. Verzorgenden in verzorgingshuizen hebben relatief weinig vertrouwen in verpleegkundigen. Het vertrouwen in het management is relatief groot: 33 procent heeft er een groot vertrouwen in. Figuur 8.8 Het vertrouwen van verzorgenden in verpleeghuizen in de deskundigheid van anderen in de organisatie 100%
percentage met (zeer) groot vertrouwen in deskundigheid
90% 80% 70% 60%
63% 56%
50%
66%
57%
40%
44%
30%
31%
20% 20% 10% 0% management
leidinggevende(n)
arts(en)
verpleegkundigen
verzorgenden
helpenden
agogisch opgeleide zorgverleners
Ten slotte vermeldt figuur 8.8 het vertrouwen van de verzorgenden in verpleeghuizen.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
75
Slechts tweederde (66%) heeft vertrouwen in de collega-verzorgenden, direct gevolgd door het vertrouwen in verpleegkundigen, artsen en leidinggevenden. Evenals in verzorgingshuizen hebben de verzorgenden in verpleeghuizen, in vergelijking met de andere deelpanels, weinig vertrouwen in verpleegkundigen. De helpenden krijgen van 44 procent het vertrouwen.
8.5
Werkplezier Het overgrote deel van de verpleegkundigen en verzorgenden geeft aan inhoudelijk leuk werk te hebben (91%) en gaat met plezier naar het werk (88%) (tabel 8.5). Vier van de vijf verpleegkundigen en verzorgenden zijn trots op hun werk. Het verschil tussen de deelpanels is klein maar (net) statistisch significant. Verpleegkundigen in ziekenhuizen scoren het laagst (72%) en verzorgenden in de thuiszorg het hoogst (90%). Over het algemeen geven verpleegkundigen en verzorgenden hun baan een 7,55 (tabel 8.6). De verpleegkundigen in ziekenhuizen geven met gemiddeld een 7,71 het hoogste rapportcijfer. Het laagste cijfer wordt gegeven door de verzorgenden in verpleeghuizen: 7,28. Deze verschillen zijn echter niet statistisch significant. Tabel 8.5
Percentage panelleden dat het eens is met de afzonderlijke stellingen over werkplezier
ik ben er trots op dat ik in de zorg werk1
ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=123 72
n=86 75
n=85 81
n=82 80
n=71 90
n=86 87
n=95 76
n=628 79
totaal 79
90
88
88
85
90
92
83
88
88
94
91
93
90
93
90
83
91
91
ik ga over het algemeen met plezier naar mijn werk2 ik heb inhoudelijk leuk werk3
totaal gewogen
¹ Chi² = 12,8, p < 0,05, ² Chi² = 4,5, n.s., ³ Chi² = 8,2, n.s.
Tabel 8.6
Gemiddelde rapportcijfer dat verpleegkundigen en verzorgenden geven aan hun baan uitgesplitst naar sector ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
totaal gewogen
n=123
n=86
n=85
n=82
n=71
n=86
n=95
n=628
totaal
gemiddelde cijfer1
7,71
7,50
7,63
7,57
7,58
7,56
7,28
7,55
7,55
standaarddeviatie
0,84
0,81
0,88
1,00
0,89
1,03
1,00
0,93
0,93
1
Anova, F-ratio = 2,0, n.s.
76
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
8.6
Conclusie Algemeen • Verpleegkundigen en verzorgenden vinden de sfeer in het team en tevredenheid met de geboden zorg het allerbelangrijkste in het werk. Ook aan een goede besluitvorming en overleg in het team wordt veel waarde gehecht. • Verpleegkundigen en verzorgenden geven hun baan een 7,55 als rapportcijfer. • Verpleegkundigen en verzorgenden gaan met plezier naar hun werk (88%) en zij vinden het inhoudelijk leuk werk (91%). Vier op de vijf verpleegkundigen en verzorgenden (79%) is er trots op om in de zorg te werken. • Het vertrouwen in de deskundigheid van directe collega-verpleegkundigen en verzorgenden is meestal groot (respectievelijk 72% en 66%). Zes op elke tien verpleegkundigen en verzorgenden heeft vertrouwen in de behandelend artsen van hun cliënten. Bijna de helft van de verpleegkundigen en verzorgenden heeft vertrouwen in de deskundigheid van helpenden en agogisch opgeleide collega’s. • Ook heeft bijna de helft van de verpleegkundigen en verzorgenden (47%) vertrouwen in de deskundigheid van hun leidinggevende. Het vertrouwen in de deskundigheid van het management is het kleinst: 22%. Het werk wordt voor verpleegkundigen en verzorgenden aantrekkelijker als de volgende vijf aspecten verbeteren: de waardering door de werkgever, het loopbaanperspectief, de werkdruk, de besluitvorming en overleg binnen het team, alsmede de manier van leiding geven door de direct leidinggevende. Verschillen tussen de sectoren • Er zijn verschillen tussen de sectoren wat betreft het belang dat gehecht wordt aan bepaalde aspecten van het werk, maar dit zijn geen grote verschillen. • Er zijn geen verschillen in het rapportcijfer dat verpleegkundigen en verzorgenden aan hun baan geven. In alle sectoren gaat men met evenveel plezier naar het werk en vindt men het werk inhoudelijk even leuk. Verpleegkundigen in ziekenhuizen voelen zich het minst vaak trots op hun werk (72%). Verzorgenden in de thuiszorg het vaakst (90%). • Het meeste vertrouwen in artsen hebben verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen (75%). In de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking is het vertrouwen in agogisch opgeleide zorgverleners het grootst (63%). • Het management in de thuiszorg krijgt weinig vertrouwen van de verzorgenden (10%). Verzorgenden in verzorgingshuizen hebben het vaakst vertrouwen in de deskundigheid van het management (33%). • Naast de vijf bovengenoemde aspecten van het werk waar relatief veel winst te behalen is, zijn er per sector ook nog andere aspecten te noemen: • Voor verpleegkundigen in ziekenhuizen: autonomie in het werk en de kwaliteit van zorg. • Voor verpleegkundigen in de thuiszorg: autonomie in het werk en werkdruk. • Voor verzorgenden in de thuiszorg: autonomie in het werk, de werkdruk, en de kwaliteit van zorg. • Voor verzorgenden in verzorgingshuizen: autonomie in het werk en kwaliteit van zorg.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
77
• Voor verzorgenden in verpleeghuizen: autonomie in het werk, kwaliteit van zorg en de hoeveelheid verantwoordelijkheid. Veranderingen sinds 2007 • Over alle sectoren heen bekeken is het verbeterpotentieel van de verschillende aspecten van het werk hetzelfde gebleven. Binnen sectoren zijn wel verschuivingen zichtbaar. • In ziekenhuizen is het verbeterpotentieel van de waardering door de werkgever verminderd in vergelijking met 2007. Het verbeterpotentieel van autonomie in het werk en de ervaren kwaliteit van zorg is in 2009 juist versterkt. • In de thuiszorg en in verzorgingshuizen is, vanuit het oogpunt van de aantrekkelijkheid van het beroep, het in 2009 urgenter geworden om iets te doen aan de werkdruk. • Voor de verzorgenden in de thuiszorg is het verbeterpotentieel van de manier waarop leiding wordt gegeven in 2009 ten opzichte van 2007 gestegen. • In verpleeghuizen is ten opzichte van 2007 een sterke stijging zichtbaar in de verbeterscore van autonomie.
78
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
9 Discussie en conclusie
Verpleegkundigen en verzorgenden geven hun baan als rapportcijfer een ruime 7½. Negen op de tien gaan dan ook met plezier naar hun werk en vinden het inhoudelijk leuk werk. Acht van de tien zijn er trots op om in de zorg te werken. Ook zijn de verpleegkundigen en verzorgenden tevreden over hun contacten met cliënten en collega’s. Deze cijfers komen in grote lijnen overeen met een onderzoek van de Abvakabo FNV, waarin zorgmedewerkers hun functie gemiddeld een7,4 (Abvakabo-leden) en 7,7 (nietleden) geven (ADV Market Research, 2009). Het percentage dat trots is op het werk varieert in het Abvakabo FNV onderzoek tussen 76% (leden) en 83% (niet-leden). Daarmee scoren de verpleegkundigen en verzorgenden hoger dan bijvoorbeeld degenen in de onderwijssector, waar slechts 64 procent aangeeft trots te zijn om in het onderwijs te werken en 74 procent met plezier naar hun werk gaat (Volkskrant, 18 april 2009). Het percentage verpleegkundigen en verzorgenden dat vindt dat men inhoudelijk leuk werk heeft, is met 91 procent hoger dan dat van de totale groep werkenden (84%, Bekker e.a., 2008). Deze cijfers laten zien dat de zorg een sector is waar mensen doorgaans positief in hun werk staan. Gezien de toenemende druk op de arbeidsmarkt is het belangrijk uitstroom uit het beroep zo veel mogelijk te beperken door de werkomstandigheden te optimaliseren. Dit rapport laat zien waar kansen liggen. Er is nog winst te behalen als de verpleegkundigen en verzorgenden zich meer gewaardeerd voelen door hun werkgever, een beter loopbaanperspectief krijgen, de werkdruk vermindert, en het overleg en de besluitvorming binnen het team en de manier van leidinggeven verbeteren. De aantrekkelijkheid van het werk wordt ook groter als de kwaliteit van zorg verbetert en men meer autonomie in het werk krijgt, maar deze twee aspecten spelen in de ene sector sterker dan in de andere. Hieronder zal kort op elk van deze zeven punten worden ingegaan. Meer waarderingen betrokkenheid vanuit de werkgever heeft het grootste verbeterpotentieel als het gaat om het aantrekkelijk houden van het werk. Voor vrijwel iedereen (93%) is het belangrijk dat zij in hun werk waardering van hen krijgen, terwijl 58 procent weinig of geen waardering ervaart. Ook vindt 62 procent dat de top van de organisatie niet of nauwelijks op de hoogte is van de problemen van de verpleegkundigen en verzorgenden. Het vertrouwen in het management is laag: slechts 22 procent geeft aan dat ze daar een groot vertrouwen in hebben. In het kader van het aantrekkelijker maken van het beroep suggereert 68 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden dan ook dat er dan meer waardering vanuit de directie of hogere management zou moeten komen voor verpleegkundigen en verzorgenden. Over de jaren blijft dit een belangrijk thema. Ook uit andere arbeidsbelevingsonderzoeken blijkt het belang van waardering (van Dijk e.a., 2004).
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
79
Het bieden van meer loopbaanmogelijkheden is een tweede manier om het werk aantrekkelijker te maken. Bijna driekwart (72%) hecht waarde aan goede loopbaanmogelijkheden. Zestien procent is daar niet tevreden over en slechts 37 procent is tevreden over de loopbaanmogelijkheden. Over de loopbaanbegeleiding is 20 procent ontevreden. De laatste jaren zijn er geen of nauwelijks veranderingen zichtbaar in de geboden aandacht aan loopbaanmogelijkheden en de tevredenheid hierover. Voor ruim eenderde is een gebrek aan loopbaanmogelijkheden een doorslaggevende reden om naar een andere baan te zoeken (De Veer e.a., 2008). Ook uit een raadpleging van de AbvaKabo FNV blijkt de behoefte aan betere doorgroeimogelijkheden, naast salarisverhoging en werkdrukverlaging (ADV MR, 2009). Zowel verpleegkundigen als verzorgenden willen zich graag verder kunnen ontwikkelen. Eerder onderzoek (de Veer e.a., 2008) laat zien dat het belang dat gehecht wordt aan loopbaanontwikkeling niet afneemt met het kwalificatieniveau van het zorgpersoneel. Extra aandacht voor loopbaanontwikkeling is ook voor niveau 3 verzorgenden belangrijk. Verzorgenden denken daarbij, anders dan verpleegkundigen, vaak niet zo zeer aan doorstroom naar hogere functies maar veeleer aan het werken met aandachtsgebieden of specialisaties (bijvoorbeeld psychogeriatrie, of chronisch zieken). Sinds 2003 wordt een continue stijging van de ervaren werkdruk gemeten. Er valt winst te behalen bij een werkdrukdaling. Bijna tweederde (65%) van de verpleegkundigen en verzorgenden geeft aan dat het (te) druk is op het werk. Ruim eenderde slaat (zeer) vaak pauzes over (36%) of werkt (zeer) vaak over (30%). Slechts 44 procent van de verpleegkundigen en verzorgenden geeft aan voldoende tijd te hebben om cliënten goede zorg te geven en 32 procent vindt de hoeveelheid administratie redelijk en zegt dat de cliënten daar niet onder lijden. Bijna de helft (48%) vindt dat er onvoldoende werkdrukmaatregelen zijn genomen. Al deze indicatoren van werkdruk zijn sinds 2003 verslechterd. De ervaren werkdruk is het hoogst in verpleeg- en verzorgingshuizen. Verlaging van de werkdruk wordt door 66% van alle verpleegkundigen en verzorgenden genoemd als mogelijkheid om de aantrekkelijkheid van het beroep te vergroten. Gezien de hoge werkdruk in verpleeg- en verzorgingshuizen is het niet verwonderlijk dat zij dit nog vaker noemen: respectievelijk 85 en 82 procent. Ook in de werknemersenquête van Prismant blijkt de werkdruk tussen 2006 en 2008 licht gestegen en wordt geconcludeerd dat de werkdruk een verbeterpunt is (van der Kwartel e.a., 2008). Koppes e.a. (2009a) concluderen daarentegen dat de werkdruk in Nederland de laatste jaren niet of nauwelijks gestegen is en dat de zorg niet significant afwijkt van deze trend. Deze monitorpeiling laat zien dat voor een specifieke groep werknemers in de zorg, namelijk verpleegkundigen en verzorgenden, wel sprake blijkt van een toenemende werkdruk. Het vierde manier om het werk aantrekkelijker te maken is extra aandacht voor de manier van overleg en besluitvorming in het team. Vrijwel iedereen (96%) geeft aan het belangrijk te vinden in een team te werken waar het overleg en de besluitvorming goed verlopen. De helft vindt dan ook dat het beroep aantrekkelijker wordt als deze aspecten zouden verbeteren. Vijftig procent van de verpleegkundigen en verzorgenden is tevreden over de overlegstructuur en 18 procent is ontevreden. Veel verpleegkundigen en
80
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
verzorgenden hebben weinig of geen invloed op de cliëntenplanning (44%) en of de afspraken die met andere disciplines worden gemaakt (36%). Sinds 2003/2005 nemen de ervaren invloed op de cliëntenplanning en de tevredenheid over de overlegstructuur binnen het team af. De manier waarop de leidinggevende het team aanstuurt is gerelateerd aan de manier waarop het overleg en de besluitvorming binnen het team is geregeld. Het belang dat verpleegkundigen en verzorgenden daaraan hechten en de tevredenheid daarover is over de jaren heen stabiel. Negentien procent ervaart weinig of geen waardering van hun direct-leidinggevende. Bijna een kwart ( 23%) van de verpleegkundigen en verzorgenden krijgt werkbegeleiding. Degenen die dat krijgen waarderen dat: 81 procent ervaart daarvan een positief effect. De gemiddelde tevredenheid met de leidinggevenden ligt tussen neutraal en tevreden. Bijna de helft (47%) heeft vertrouwen in de deskundigheid van de direct-leidinggevende. Over de jaren heen is er een trend zichtbaar in de leiderschapsstijl van de leidinggevenden. Er is een afname van een sociaal emotionele leiderschapsstijl en tegelijkertijd een toename naar een meer instrumentele leiderschapsstijl. Een leidinggevende die een sociaal-emotionele manier van leiding geven hanteert heeft aandacht voor comfort, welzijn en arbeidsvoldoening. Een leidinggevende die een instrumentele manier van leidinggeven hanteert heeft vooral aandacht voor productie. De leidinggevende geeft aan wat de uitvoerenden moeten doen en laat weten wat er van hen verwacht wordt. De toename van een meer instrumentele leiderschapsstijl is wellicht een gevolg van de toegenomen nadruk op het meten van indicatoren, de strikte zorgindicaties en het afleggen van verantwoording van de zorg. Dit vertaalt zich niet in een afname van de tevredenheid over de leidinggevende of minder ervaren waardering. In bepaalde sectoren kan het werken aantrekkelijker worden als de verpleegkundigen en verzorgenden meer autonomie zouden ervaren. Dit zijn de ziekenhuizen, de thuiszorg en de verpleeg- en verzorgingshuizen. Verpleegkundigen in de psychiatrie en de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking ervaren wat meer autonomie in hun werk dan degenen in de andere sectoren. Sinds 2003 zien we een geringe, maar consistent dalende mate van ervaren autonomie. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) blijkt dat de autonomie van werkenden in de zorg lager is dan van werkenden in andere sectoren (Koppes e.a., 2009b). Aandacht voor de autonomie is des te meer van belang omdat bekend is dat een hoge werkdruk gecombineerd met weinig mogelijkheden om het werk zelf in te delen en te sturen, een verhoogd risico op uitval geeft (Bekker e.a., 2005). Tevredenheid met de kwaliteit van zorg die geboden wordt vinden de verpleegkundigen en verzorgenden vrijwel unaniem (98%) belangrijk in hun werk. Vergelijken we de gemiddelde tevredenheid over de zeven aspecten van het werk die in hoofdstuk 7 worden beschreven dan staat de tevredenheid met de kwaliteit van zorg op de vijfde plaats. Alleen de tevredenheid over het leiding geven en over de promotiemogelijkheden scoren is geringer. De verzorgenden in de verpleeg- en verzorgingshuizen zijn duidelijk het minst tevreden over de kwaliteit van zorg. De verpleegkundigen in de thuiszorg zijn er het meest tevreden over. Als het belang dat gehecht wordt aan de kwaliteit van zorg gerelateerd wordt aan de tevredenheid dan kunnen we concluderen dat het werk voor
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
81
verpleegkundigen in ziekenhuizen en de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking en verzorgenden in de thuiszorg en verpleeg- en verzorgingshuizen aantrekkelijk wordt als de kwaliteit van zorg voor hen omhoog gaat. Conclusie De laatste schattingen wijzen op een structureel tekort aan zorgpersoneel in de komende 20 jaar. Verwacht wordt dat niet alleen de zorgvraag toeneemt, maar ook de complexiteit van de benodigde zorg (Ott e.a., 2005, van der Windt, e.a. 2007, 2009). Daarom is het van belang dat het werken in de zorg aantrekkelijk is en blijft. Dat maakt de kans groter dat verpleegkundigen en verzorgenden meer uren per week willen werken en langer willen werken. Ook voor jongeren moet het werken in de zorg aantrekkelijk zijn. Uit deze monitor blijkt dat verpleegkundigen en verzorgenden betrokken zijn bij hun werk. Zij vinden het werk meestal inhoudelijk leuk en gaan er met plezier naar toe. Met het oog op de toekomstige personele tekorten, is het wenselijk dat deze positieve elementen uitgedragen en gekoesterd worden.
82
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Literatuur
ADV MR. Imago (werken in de) Zorg). http://www.abvakabofnv.nl/docs/bijlagen/200909/Resultaten_onderzoek_imago_zorg.pdf 19 oktober 2009. Arts S. Caring as an occupation. Content and quality of working life among home helps. Proefschrift. Utrecht: Nivel, 2002. Bekker S, Gielen A, Kerkhofs M, Meihuizen A, Román A, Schippers J, Voogd-Hamelink M de. Trendrapport Vraag naar arbeid 2004. Tilburg: OSA, 2005. Bekker S, Kerkhofs M, Román A, Schippers J, Voogd-Hamelink M, Wilthagen T. Trendrapport Aanbod van arbeid 2007 Tilburg: OSA, 2008 Boumans N. Het werk van verpleegkundigen in algemene ziekenhuizen. Een onderzoek naar werkaspecten en hun invloed op verpleegkundigen. Proefschrift, Faculteit der Gezondheidswetenschappen, Rijksuniversiteit Limburg, Maastricht. 1990. CBS/Prismant. Werknemersenquête sector Zorg en Welzijn 2007. Voorburg/Utrecht: CBS/Prismant, 2007. Dijk J van, Merks M, Messchendorp H, Ott M. Personeelsgerichte maatregelen in de zorg. De ontwikkeling van een model over de werking van personeelsgerichte maatregelen in de zorginstellingen. Utrecht: Prismant, 2004. Groenewegen PP, Hansen J. Professies en de toekomst. Springer Uitgeverij BV, 2007. Jongh DM de, Veer AJE de, Bolle FJJJ, Kruif JThCN de. De aantrekkelijkheid van het beroep 2005. Een peiling onder het Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden. Utrecht: AVVV/LEVV/NIVEL, 2006. Koppes L, Klein Hesselink J, Mol M, Bossche S van den. Vinger aan de pols van werkend Nederland. Hoofddorp: TNO Kwaliteit van Leven, 2009a. Koppes L, Vroome E de, Mol M, Janssen B, Bossche S van den. Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden. Methodologie en globale resultaten. Hoofddorp: TNO Kwaliteit van Leven, 2009b. Kwartel A van der, Velde F van der, Windt W van der. Arbeid in Zorg en Welzijn 2008. Utrecht: Prismant, 2008. Landeweerd JA, Boumans NPG, Nissen JMJF. Arbeidsvoldoening bij verplegenden en verzorgenden. De Maastrichtse arbeidssatisfactieschaal voor de gezondheidszorg. Handboek verpleegkundige innovatie, p. D250-1-26, 1996.
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
83
LCVV, AVVV, OMS. Het Manifest. Utrecht, 2000. Ruijters RFM, Stevens FCJ. Organisatiestructuur, rolduidelijkheid, arbeidssatisfactie en het oordeel van verpleegkundigen over de samenwerking met artsen. Verpleegkunde 1992/1993; 2; 106-114. Schafrat CGWM. Aandacht voor ontwikkeling?!. Een onderzoek naar deskundigheidsbevordering in de sector verpleging en verzorging. Scriptie Faculteit Gezondheidswetenschappen. Universiteit Maastricht, 1997. Snijders TAB, Bosker RJ. Multilevel analysis. An introduction to basic and advanced multilevel modelling. London:SAGE Publications, 1999. Stogdill RM. Manual for the Leader Behavior Description Questionnaire Form XII, Bureau of Business Research, The Ohio State University, Columbus, 1963. Veer AJE de, Francke AL, Poortvliet E. De aantrekkelijkheid van het beroep 2003. Een peiling onder het Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden. Utrecht: LEVV/NIVEL, 2004. Veer AJE de, Francke AL, Kruif A de, Bolle F. Cliëntveiligheid in verpleeg- en verzorgingshuizen. Factsheet. Utrecht: AVVV/LEVV/NIVEL, 2005. Veer AJE de, Poortvliet EP, Vogel B, Francke AL. De aantrekkelijkheid van het beroep 2007. Een peiling onder het Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden. Utrecht: LEVV/NIVEL, 2007. Veer AJE de, Francke AL, Plas M, Vogel B. Goede loopbaanmogelijkheden belangrijk voor verpleegkundigen en verzorgenden. Factsheet Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden. Utrecht: NIVEL, 2008. Veldhoven M van, Meijman T. Het meten van psychosociale arbeidsbelasting. Amsterdam: NIA, 1994. Volkskrant. Docent heeft geen tijd voor ontwikkeling. Artikel geplaatst in De Volkskrant dd 18 april 2009, p. 16-20. Welling BJM, Meulen-Arts SEJ van der, Hutten JBF, Francke AL. De aantrekkelijkheid van het beroep. De eerste peiling onder het Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden. Utrecht: LCVV/NIVEL, 2002a. Welling BJM, Hutten JBF, Francke AL. De opzet van een Panel Verpleegkundigen en Verzorgenden. Haalbaarheidsstudie. Utrecht, Nivel, 2002b. Windt W van der, Smeets RCKH, Arnold EJE. De arbeidsmarkt voor verpleegkundigen, verzorgenden en sociaalagogen in de zorgsector 2009-2013. RegioMarge 2009. Utrecht: Prismant, 2009. Windt W van der, Bos JT, Francke AL. Feiten over verpleegkundige en verzorgende beroepen in Nederland 2007. Utrecht: LEVV, 2007.
84
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Bijlage 1: Populatieomvang voor weging niveau
sector
aantal
bron: van der Windt e.a. Achtergronden bij regiomarge 2008. Utrecht: Prismant, 2008
verpleegkundigen
ziekenhuizen
42.000
tabel 3.3, pag 20 Werknemersonderzoek 2007: 54.100 verpleegkundigen in ziekenhuizen CBS Statline geeft cijfers van aantallen verpleegkundig én verzorgend personeel, uitgesplitst naar soort ziekenhuis. Dan blijkt 17,8% in academisch, 77,7% in algemeen, en 4,5% in categoraal ziekenhuis te werken. Op grond van deze verdeling schatten we het aantal verpleegkundigen in alg ziekenhuizen op 77,7% van 54.100
psychiatrie
15.800
tabel 3.4, pag 21 Werknemersonderzoek 2007
verst
15.200
gehandicaptenzorg
tabel 3.5, pag 22 Werknemersonderzoek 2007 gehele geh sector! Geen gegevens gevonden voor verdere uitsplitsing
thuiszorg
11.800
tabel 3.9, pag 25 Werknemersonderzoek 2007
verzorgenden
thuiszorg
22.500
tabel 3.9, pag 25 Werknemersonderzoek 2007
verzorgingshuizen
51.400
tabel 3.7, pag 23 Werknemersonderzoek 2007 Verpl+verz=51.400 Geen gegevens gevonden voor verdere uitsplitsing
verpleeghuizen
zie verzorgingshuizen
totaal
158.700
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
85
86
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Bijlage 2: Betrouwbaarheidsintervallen Bij figuur 3.1 2001 %
95%
2003 %
betr. verlaging werkdruk meer waardering meer na- en bijscholing
95%
2005 %
betr.
95%
2007 %
betr.
95%
2009 %
95%
65
61-70
67
63-71
59
55-63
betr.
73
68-78
59
55-63
55
52-59
59
55-63
81
76-85
63
59-66
66
62-69
68
65-72
71
66-76
65
61-69
61
58-65
57
54-61
betr.
Bij figuur 4.5 2001 %
95%
2003 %
betr. langdurige opleiding
95%
2005 %
betr.
95%
2007 %
betr.
95%
2009 %
95%
50
betr. 45-54
85
82-88
48
43-52
51
46-55
41
36-45
69
65-73
36
32-41
betr.
43
38-49
47
43-51
48
45-52
51
47-55
78
73-82
86
82-88
83
80-86
86
83-89
35
30-40
35
31-38
44
40-48
43
39-46
42
36-47
48
44-52
50
46-54
52
48-56
33
28-39
42
38-46
40
37-44
39
35-43
55
49-61
71
67-74
69
65-72
65
61-68
33
28-38
38
35-42
39
36-43
38
34-42
gevolgd kortdurende bij- of nascholing gevolgd regelmatige functioneringsgesprekken gesprek over loopbaanmogelijkheden gehad gesprek over aanvullende opleidingen gehad werkgever biedt voldoende scholing (zeer) tevreden over loopbaanmogelijkheden
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
87
Bij figuur 5.2 2001 %
95%
2003 %
betr.
95%
2005 %
betr.
95%
2007 %
betr.
95%
2009 %
95%
63
betr. 58-67
37
33-41
36
31-40
21
17-25
betr.
vindt het werk (te) druk
71
65-75
55
51-59
58
54-61
60
56-64
slaat (zeer) vaak pauzes
30
25-35
24
20-27
29
25-32
33
29-37
54
48-60
54
50-58
45
41-49
40
36-44
11
8-15
26
22-29
27
24-31
22
19-25
over er zijn werkdrukmaatregelen genomen er zijn voldoende werkdrukmaatregelen genomen
Bij figuur 5.3 2001 gem.
95%
2003 gem.
betr. tevreden over werkdruk
3,03
2,94-
95%
2005 gem.
betr. 3,29
3,23-
95%
2007 gem.
betr. 3,22
3,17-
95%
2009 gem
95%
3,06
betr. 3,00-
betr. 3,12
3,07-
3,11
3,34
3,27
3,18
2001
2003
2005
2007
3,13
Bij figuur 6.5
%
95%
%
betr. (zeer) tevreden over
95%
%
betr.
95%
%
betr.
2009
95%
%
betr.
betr. 47 43-52
56
51-62
57
51-62
56
52-59
52
48-56
57
51-62
65
61-68
66
62-69
62
58-66
73
68-78
82
79-85
80
77-83
84
81-87
46
40-51
61
57-65
59
55-62
57
53-61
95%
overlegstructuur voldoende / veel invloed op
60 57-66
cliëntenplanning voelt zich voldoende / sterk
82 78-85
betrokken bij organisatie werkt in een (erg) prettige
56 52-61
organisatie
88
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Bij figuur 6.7 2003 %
95%
2005 %
betr. voelt zich voldoende/sterk
95%
2007 %
betr.
2009
95%
%
betr.
betr. 45 41-50
49
45-53
47
43-51
44
40-48
64
61-68
68
65-72
69
65-72
95%
gewaardeerd door directie voelt zich voldoende/sterk
73 69-77
gewaardeerd door artsen
Bij figuur 7.2 2001 %
95%
2003 %
betr. autonomie
2,83
2,79-
3,63
leiderschap instrumenteel leiderschap
3,56-
2,88
2,53-
3,60
2,71
promotiemogelijkheden tevredenheid met kwaliteit
2,58
3,27 3,54
3,47-
3,53
3,47-
3,58
3,433,52
2,542,873,53-
3,69
3,64-
2,70
3,55-
2,86
3,553,61
3,462,662,81-
3,54
3,49-
3,48
3,60-
2,75
3,54-
2,85
3,523,58
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
betr. 2,69-
2,73-
2,77
3,43-
3,49
2,712,80-
3,45
3,40-
2,78
3,59-
2,86
3,46-
3,46
3,483,55
3,403,52
3,67
3,623,72
3,52
3,483,57
3,55 3,52
2,802,92
3,68 3,50
2,732,83
3,51 3,63
3,433,54
2,91
3,62 3,55
2,73
2,79
3,69 3,58
95%
3,53
3,58 3,64
%
2,80
2,91
3,64 3,58
2,77
2,74
3,73 3,59
2,78-
95%
2009
betr.
3,56
3,64
3,59 3,47
3,51
2,97
3,61
duidelijkheid algehele tevredenheid
2,92
3,35
groeimogelijkheden tevredenheid met
3,19-
3,55-
%
2,84
2,61
2,78
van zorg tevredenheid met
2,63-
2,81
3,65
2,65 tevredenheid met
2,85-
95%
2007
betr.
2,91
3,71 2,59
%
betr.
2,89 sociaal-emotioneel
95%
2005
3,54
3,503,58
89
90
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Bijlage 3: Sectoren waarvan de trend afwijkt van de trend in het totale Panel Bij hoofdstuk 3 Figuur 3.2 Het belang van meer waardering binnen de organisatie voor de aantrekkelijkheid van het beroep, uitgesplitst naar deelpanel 100% 90% 80% 70% 60%
totaal
50%
ZKH
40% 30% 20% 10% 0% 2001
2003
2005
2007
2009
Figuur 3.3 Het belang van verlaging van de werkdruk voor de aantrekkelijkheid van het beroep, uitgesplitst naar deelpanel 100% 90% 80% 70% 60%
totaal
50%
PSY
40% 30% 20% 10% 0% 2001
2003
2005
2007
2009
Figuur 3.4 Het belang van meer na- en bijscholing voor de aantrekkelijkheid van het beroep, uitgesplitst naar deelpanel
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
91
100% 90% 80% 70% 60%
totaal
50%
VPH
40% 30% 20% 10% 0% 2001
2003
2005
2007
2009
Bij hoofdstuk 4 Figuur 4.6 Percentage dat een langdurende opleiding heeft gevolgd, uitgesplitst naar deelpanel 100% 90% 80% 70% 60%
totaal
50%
PSY
40%
VG
30% 20% 10% 0% 2001
2003
2005
2007
2009
Bij hoofdstuk 5 Figuur 5.4 Percentage dat het werk( te) druk vindt, uitgesplitst naar deelpanel 100% 90% 80% 70% 60%
totaal
50%
PSY
40% 30% 20% 10% 0% 2001
2003
2005
2007
2009
Figuur 5.5 Percentage dat aangeeft dat er werkdrukmaatregelen zijn genomen, uitgesplitst naar deelpanel
92
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
100% 90% 80% 70% 60%
totaal
50%
VG
40% 30% 20% 10% 0% 2001
2003
2005
2007
2009
Bij hoofdstuk 6 Figuur 6.8 Percentage dat in een (erg) prettige organisatie werkt, uitgesplitst naar deelpanel 100% 90% 80% 70% 60%
totaal
50%
TZ-vz
40% 30% 20% 10% 0% 2001
2003
2005
2007
2009
Figuur 6.9 Gemiddelde mate waarin de onderlinge binnen de organisatie goed geregeld is, uitgesplitst naar deelpanel 4,00 3,50 3,00
totaal
2,50
TZ-vp TZ-vz
2,00 1,50 1,00 2001
2003
2005
2007
2009
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
93
Bij hoofdstuk 7 Figuur 7.3 Gemiddelde ervaren autonomie, uitgesplitst naar deelpanel 4,50 4,00 3,50
totaal ZKH
3,00 2,50 2,00 2001
2003
2005
2007
2009
Figuur 7.4 Gemiddelde tevredenheid met de kwaliteit van zorg, uitgesplitst naar deelpanel 4,50 4,00 totaal
3,50
VZH 3,00
VPH
2,50 2,00 2001
2003
2005
2007
2009
Figuur 7.5 Gemiddelde tevredenheid met groeimogelijkheden, uitgesplitst naar deelpanel 4,50 4,00 3,50
totaal VG
3,00 2,50 2,00 2001
94
2003
2005
2007
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Bijlage 4: Tabellen vertrouwen (bij paragraaf 8.4) Tabel
Het vertrouwen van verpleegkundigen en verzorgenden in de deskundigheid van het management van de organisatie, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=122 7
n=85 7
n=81 7
n=79 11
n=68 6
n=82 2
n=94 9
n=611 7
totaal 7
klein (2)
20
25
14
22
32
17
24
22
22
niet klein/niet groot (3)
54
54
46
47
51
48
47
50
50
groot (4)
19
12
32
13
6
27
17
18
18
1
2
1
8
4
6
3
3
3
2,88
2,78
3,06
2,84
2,71
3,17
2,82
2,89
2,89
zeer klein (1)
zeer groot (5) gemiddeld1 1
totaal gewogen
Anova, F-ratio = 2,7, p < 0,05
Tabel
Het vertrouwen van verpleegkundigen en verzorgenden in de deskundigheid van leidinggevende(n), in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=122 3
n=85 2
n=81 -
n=79 8
n=68 4
n=83 4
n=95 4
n=613 4
totaal 4
klein (2)
13
16
12
18
21
7
15
14
14
niet klein/niet groot (3)
39
41
36
34
41
33
24
35
35
groot (4)
38
34
43
30
24
40
51
38
38
7
6
9
10
10
17
6
9
9
3,31
3,25
3,48
3,18
3,15
3,59
3,40
3,34
3,35
zeer klein (1)
zeer groot (5) gemiddeld1 1
totaal gewogen
Anova, F-ratio = 2,4, p < 0,05, bij paarsgewijze toetsing zijn er geen statistisch significante verschillen tussen de
deelpanels
Tabel
Het vertrouwen van verpleegkundigen en verzorgenden in de deskundigheid van de artsen van cliënten, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=122 -
n=84 1
n=67 -
n=78 1
n=63 -
n=82 -
n=95 -
n=591 0,3
totaal 0,2
3
12
-
1
5
7
8
5
6
niet klein/niet groot (3)
22
26
42
38
44
41
34
34
33
groot (4)
57
50
49
49
49
43
51
50
51
zeer groot (5)
17
11
9
10
2
9
7
10
10
3,89
3,57
3,67
3,65
3,48
3,52
3,57
3,64
3,65
zeer klein (1) klein (2)
gemiddeld1 1
totaal gewogen
Anova, F-ratio = 3,4, p < 0,05
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
95
Tabel
Het vertrouwen van verpleegkundigen en verzorgenden in de deskundigheid van verpleegkundigen in mijn organisatie, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=121 -
n=85 1
n=71 -
n=79 -
n=66 -
n=71 -
n=88 -
n=581 0,2
totaal 0,1
2
4
-
1
-
3
2
2
2
niet klein/niet groot (3)
23
21
28
15
26
38
35
26
27
groot (4)
66
68
66
68
65
51
56
63
63
9
6
6
15
9
8
7
9
8
3,83
3,74
3,77
3,97
3,83
3,65
3,67
3,78
3,77
zeer klein (1) klein (2)
zeer groot (5) gemiddeld1 1
totaal gewogen
Anova, F-ratio = 2,6, p < 0,05
Tabel
Het vertrouwen van verpleegkundigen en verzorgenden in verzorgenden in mijn organisatie, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=73 -
n=54 -
n=70 -
n=79 -
n=67 -
n=84 -
n=95 -
n=522 -
totaal -
5
6
1
4
-
2
-
2
2
niet klein/niet groot (3)
38
39
33
34
22
23
34
32
31
groot (4)
49
50
60
53
66
56
58
56
56
7
6
6
9
12
19
8
10
10
3,58
3,56
3,70
3,67
3,90
3,92
3,75
3,73
3,74
zeer klein (1) klein (2)
zeer groot (5) gemiddeld1 1
totaal gewogen
Anova, F-ratio = 3,3, p < 0,05
Tabel
Het vertrouwen van verpleegkundigen en verzorgenden in de deskundigheid van helpenden in mijn organisatie, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=67 1
n=47 -
n=62 3
n=69 -
n=64 -
n=83 -
n=93 1
n=485 1
totaal 1
klein (2)
10
13
5
9
2
8
10
8
8
niet klein/niet groot (3)
42
43
45
46
39
41
45
43
43
groot (4)
39
43
42
41
53
42
39
42
42
7
2
5
4
6
8
5
6
6
3,40
3,41
3,64
3,51
3,38
3,44
3,45
zeer klein (1)
zeer groot (5) gemiddeld1 1
3,40
3,34
totaal gewogen
Anova, F-ratio = 1,2, n.s.
96
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
Tabel
Het vertrouwen van verpleegkundigen en verzorgenden in de deskundigheid van agogisch opgeleide zorgverleners in mijn organisatie, in percentages ZKH
PSY
VG
TZ-vp
TZ-vz
VZH
VPH
n=56 2
n=61 -
n=79 -
n=35 -
n=43 -
n=63 2
n=78 1
n=415 1
totaal 1
5
5
1
3
-
6
9
5
5
niet klein/niet groot (3)
45
44
35
54
55
43
59
47
48
groot (4)
45
48
58
34
35
40
31
42
41
4
3
5
9
9
10
-
5
5
3,43
3,49
3,67
3,49
3,53
3,49
3,19
3,47
3,45
zeer klein (1) klein (2)
zeer groot (5) gemiddeld1 1
totaal gewogen
Anova, F-ratio = 3,4, p < 0,05
De aantrekkelijkheid van het verpleegkundig en verzorgend beroep 2009, NIVEL 2010
97