DB-RVV- 333
DAGELIJKS BESTUUR van de RAAD VOOR HET VERBRUIK
ADVIES
over het Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 21,5° van het Wetboek van inkomstenbelasting 1992, teneinde de berekening van aangroei- en getrouwheidspremies verbonden aan spaarrekeningen transparanter te maken.
Brussel, 15 december 2004
De Raad voor het Verbruik die op 25 oktober 2004 door de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat verzocht werd een advies uit te brengen over het Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 21,5° van het Wetboek van inkomstenbelasting 1992, teneinde de berekening van aangroei- en getrouwheidspremies verbonden aan spaarrekeningen transparanter te maken, is met zijn Dagelijks Bestuur samengekomen op 15 december 2004, onder het voorzitterschap van de heer Robert Geurts en heeft huidig advies voorlopig goedgekeurd. Het Dagelijks Bestuur van de Raad voor het Verbruik heeft de Voorzitter verzocht dit advies over te maken aan de Voorzitter van de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat, aan de Minister van Economie, aan de Minister van Financiën en aan de Minister van Werk, belast met Consumentenzaken.
ADVIES
Het Dagelijks Bestuur van de Raad voor het Verbruik, Gelet op de adviesaanvraag van 25 oktober 2004 van de Voorzitter van de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat over hogervermeld wetsvoorstel; Gelet op het wetsvoorstel tot wijziging van artikel 21,5° van het Wetboek van inkomstenbelasting 1992, teneinde de berekening van aangroei- en getrouwheidspremies verbonden aan spaarrekeningen transparanter te maken; Gelet op de werkzaamheden van de Commissie Financiële Diensten tijdens de vergaderingen van 22 november en 3 december 2004; Gelet op de deelname aan de werkzaamheden van de volgende deskundigen: De dames Swinnen (FOD Economie) en van den Broeck (OIVO), De heren De Cort (Febelfin), Biernaux en Claeys (Test-Aankoop), Gheur (VBO) en De Geest (Kabinet van de Minister van Financiën); Gelet op het ontwerp van advies uitgewerkt door mevrouw van den Broeck (OIVO) en de heer De Cort (Febelfin);
BRENGT VOLGEND ADVIES UIT:
2
I. INLEIDING De huidige wettelijke situatie Het Wetboek Inkomstenbelastingen 92 voorziet in artikel 21.5° in een vrijstelling van roerende voorheffing van maximum 1.250 euro per jaar ‘voor de inkomsten ontvangen uit spaardeposito’s die zonder overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn zijn ontvangen door de in België gevestigde kredietinstellingen die vallen onder de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, met dien verstande dat : deze deposito’s bovendien moeten voldoen aan de vereisten die de Koning stelt op advies van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, wat betreft de munt waarin deze deposito’s luiden en de voorwaarden en wijze van terugneming en opneming, evenals wat betreft de structuur en het niveau en de wijze van berekening van de vergoeding ervan;’. Eén van de criteria als bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het WIB 92 is dat van de samenstelling van de vergoeding van spaardeposito’s. Zo wordt in artikel 2. 4° van het KB van 27/08/1993 bepaald dat deze vergoeding verplicht maar ook uitsluitend bestaat uit : - een basisrente - een getrouwheidspremie en/of een aangroeipremie; In artikel 1 van het koninklijk besluit van 31 december 1999 (tot wijziging van artikel 2. 4°b) van het koninklijk besluit van 27 augustus 1993 tot uitvoering van het WIB 1992 (verder in deze tekst aangeduid als het ‘KB/WIB 92’), zijn de valutadata bepaald voor de berekening van de basisrenten : D+1 maximum voor storting et D- maximum 7 voor opvraging. Voor de aangroeipremies en getrouwheidspremies wordt in artikel 2. 4° b) van het KB/WIB 92 bepaald : "De getrouwheidspremie en de aangroeipremie worden pro rata temporis per ondeelbare vaste periode van ten minste een halve maand toegepast". De overige regels voor het fiscaal vrijgestelde spaardeposito vervat in het KB/WIB 92 handelen hoofdzakelijk over enerzijds de wijze waarop opvragingen van gelden op het spaardeposito kunnen gebeuren en anderzijds de andere modaliteiten die in acht moeten worden genomen voor de berekening en toekenning van de intresten uit de basisrente en de premies. Voor die laatste worden onder meer de vereisten vermeld inzake de periodes gedurende dewelke de gelden ononderbroken op het spaardeposito moeten worden aangehouden vooraleer ze kunnen worden verworven. De Minister van Financiën heeft op 20 oktober 2004 in de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat zijn voornemen uitgesproken om, conform de procedure die is voorzien in het WIB 92, een ontwerp van KB tot wijziging van het KB/WIB 92 voor advies aan de CBFA voor te leggen, teneinde de regels inzake de spaardeposito’s, inzonderheid wat de aangroei- en getrouwheidspremies betreft, bij te sturen. Benadrukt wordt dat de banksector zich hierna uitdrukt als vertegenwoordiger van de productie. II. ALGEMENE OPMERKINGEN Volgens de Raad, zijn verscheidene regels voorzien in het KB/WIB 92, inzonderheid wat de functionering van de basisrente, de aangroei- en getrouwheidspremies betreft, onvoldoende precies. Ze laten een aanzienlijke interpretatiemarge. Vandaar dat bij de kredietinstellingen in de loop van de jaren uiteenlopende toepassingspraktijken ingang hebben gevonden. Deze verschillen betreffen o.a. de toepassing van de valuteringsregels, de afbakening van de periodes die nodig zijn om de premies te verwerven, de vaststelling van de bedragen waarop de premies kunnen worden verworven, enz. Het gevolg is dat gelijke tarieven, bij identiek spaarvolume en -gedrag, niet dezelfde intrestopbrengst opleveren bij de verschillende instellingen. Deze situatie draagt ertoe bij dat er onvoldoende transparantie is, en is verwarrend voor de spaarders, wat het hen bemoeilijkt om de aangeboden intrestcondities met elkaar te vergelijken.
3
De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties menen dat het weliswaar wenselijk is om tot een harmonisatie te komen van de modaliteiten voor toekenning en berekening van basisinteresten en premies op spaarrekeningen, doch dat deze harmonisatie de financiële instellingen die een eenvoudig en doorzichtig vergoedingssysteem toepassen er niet toe mag dwingen om een systeem te gaan toepassen dat duidelijk minder simpel en doorzichtig is en waarvan het resultaat is dat de effectief uitgekeerde rente afwijkt van de opgegeven tarieven. Dat betreft in hoofdzaak de pro rata temporis toekenning van de getrouwheidspremie na verloop van een eerste termijn van een jaar na uitkering op de rekening. Voor de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties is het wenselijk om zich te richten op een totale harmonisatie waarbij deze meer eenvoudige en doorzichtige praktijken worden gehanteerd. Zoniet, dient men zich tevreden te stellen met een minimumharmonisatie die de financiële instellingen de mogelijkheid biedt om deze voorwaarden te bieden en die de markt zo in staat stelt zich te verbeteren door het vrij spel van de concurrentie. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties herinneren eraan dat het spaardeposito per definitie een korte of middellange termijnbelegging is. De spaartegoeden die er zich bevinden vertonen een grote stabiliteit dankzij de fiscale vrijstelling die het geniet en de inertie van de kleine spaarder. Niets wijst erop dat de in het wetsvoorstel beoogde wijzigingen en die welke worden voorgesteld door deze vertegenwoordigers een destabiliserend of prijsverhogend effect zouden hebben ten aanzien van het krediet De Raad heeft ook het thema van de vereenvoudiging van de bestaande regels aangesneden, een maatregel die ook nodig is voor de verbetering van de doorzichtigheid van het product en van de concurrentie. De vereenvoudiging van de huidige regels zou bovendien de spaarder in staat moeten stellen om beleggingen te doen met kennis van zaken. De Raad is echter niet tot een consensus gekomen wat de oplossingen ter zake betreft. De vertegenwoordigers van de productie en distributie betreuren dat het niet mogelijk was om, op hun suggestie en tenminste op het niveau van de principes, tot een gezamenlijke uitspraak ten voordele van eenduidiger, eenvoudiger en eenvormiger regels inzake de functionering van de basisrente en de premies te komen. De onderschrijving van zo’n gemeenschappelijk principieel vertrekpunt, samen met het beginsel dat de uitkomst ook evenwichtig moet zijn (zoals verderop toegelicht), had de aanzet kunnen vormen, aldus deze vertegenwoordigers, om de mogelijkheden van toenadering af te tasten. Zo’n gerichte werkwijze is nu niet mogelijk gebleken. Volgens deze zelfde vertegenwoordigers zou een ‘minimale harmonisatie’ de beoogde doelstellingen geen stap korter bij brengen. Talrijke uiteenlopende werkwijzen inzake intrestberekening en -toekenning zouden naast elkaar blijven bestaan. Op het terrein zou er van enige harmonisatie geen sprake zijn, evenmin als van gemakkelijkere vergelijkbaarheid van de geboden intrestcondities in hoofde van de spaarders. De vertegenwoordigers van de productie en distributie benadrukken dat de modaliteiten voor de getrouwheidspremie, inzonderheid de manier waarop die kan worden verlengd na een eerste verwervingsperiode, wel degelijk een sleutelelement is vanuit het oogpunt van de financiële stabiliteit. Het is evident dat, wanneer die premie op dagbasis pro rata temporis doorloopt, de potentiële instabiliteit van de betrokken gelden verhoogt. Na de eerste periode zou de getrouwheidspremie het karakter krijgen van een soort bijkomende basisrente. Bij een onveranderd premietarief zou de ‘funding’ van de banken onvermijdelijk duurder worden, wat effecten zou hebben in de andere prijsbestanddelen van de bankdiensten, zoals de kostprijs van het krediet. Mochten de banken ‘ter correctie’ overschakelen op een lager getrouwheidstarief (wat verantwoord zou zijn gezien een groter instabiliteitsrisico op hen wordt afgewenteld), dan zou dit in het nadeel spelen van de spaarders die wel bereid zijn zich in hun spaargedrag te laten leiden door langere vaste en opeenvolgende aanhoudingsperiodes. De belangen van de spaarders zijn dus divergent. Het belang van de werkelijk ‘stabiele’ spaarders zou worden opgeofferd aan dat van de minder ‘stabiele’ spaarders. De vertegenwoordigers van de productie en distributie wensen niet dat in de nieuwe regels de balans in het voordeel van de liquiditeit en instabiliteit in het spaardeposito zou verschuiven en in het nadeel van de echt trouwe spaarders.
4
Deze zelfde vertegenwoordigers spreken zich ondubbelzinnig uit voor een aanpak die het probleem inzake de transparantie van de intrestberekening en -toekenning op spaardeposito’s een adequate én evenwichtige oplossing geeft. Adequaat : om te komen tot meer transparantie, eenvoudigheid en betere vergelijkbaarheid van de premiecondities, in een omgeving van concurrentie. Evenwichtig : geen eenzijdige aanpak (bv. uitsluitend ten voordele van het liquidere spaargeld), maar rekening houdend met alle gerechtvaardigde overwegingen. Ze wijzen erop dat de spaardeposito’s een voorname schakel voor de bancaire intermediatie en de financiering van gezinnen, bedrijven en overheid vormen. Deze deposito’s vervullen een allesbehalve marginale rol voor de beschikbaarheid en kostprijs van kredieten, ook deze met langere looptijden. In het debat moet men oog hebben voor de mogelijke effecten op de twee zijden van de bankbalans. Gelet op deze situatie mag de prudentiële dimensie niet over het hoofd worden gezien. Deze aandacht moet op zowel het micro- als het macroniveau spelen. Men moet aandacht hebben voor de mogelijke invloeden op de stabiliteit en soliditeit van zowel financiële instellingen individueel als het bankwezen en zijn financieringsrol in het algemeen. De CBFA en de NBB zijn als toezichthouders bevoegd voor deze materies en hun mening zou een toegevoegde waarde hebben. Een hoofddoel van het spaardepositostatuut en de concrete functioneringsregels bij KB vastgelegd, is de stabiliteit van de spaargelden te ondersteunen, in een omgeving van concurrentie, om een vlotte transformatie in kredieten mogelijk te maken. Daarbij wordt een subtiele combinatie tot stand gebracht van enerzijds onmiddellijke opvraagbaarheid en anderzijds sparen met een horizon op langere termijn en met een duurzaam karakter. Het spaardeposito kan en mag niet worden herleid tot een spaarinstrument op korte termijn. Die combinatie vindt concrete invulling in de regels die gelden voor het aanwenden van de spaargelden en voor de manier en samenstelling van intrestvergoeding. Ogenschijnlijk kleine wijzigingen kunnen zeer significante gevolgen hebben voor het spaargedrag, de intermediatieactiviteiten van de banken en de financie ring van de economie. De conclusie van de vertegenwoordigers van de productie en distributie is dat de essentiële karakteristieken van het spaardeposito niet op de helling mogen komen, zodat de ‘natuur’ zelf van het product zou veranderen. Het delicate evenwicht tussen directe opvraagbaarheid en duurzaam spaargeld mag niet worden verbroken. Dat zou gebeuren als de getrouwheidspremie s na een eerste periode, op dagbasis zou doorlopen en zou overgaan in een soort bijkomende basisrente. Dat daadwerkelijke harmonisatie, vereenvoudiging, transparantie én evenwichtigheid kunnen samengaan, wordt getoond in het concrete voorstel van deze vertegenwoordigers voor de aanpassing van de bestaande regels (zie IV - B). De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties enerzijds en van de productie en distributie anderzijds formuleren hieronder hun respectieve overwegingen en opinies aangaande het wetsvoorstel waarvoor de Voorzitter van de Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat om advies heeft gevraagd aan de Raad. Vervolgens presenteren beide groepen van vertegenwoordigers hun concrete voorstellen voor de beoogde nieuwe regels.
5
III. BEOORDELING VAN HET WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN ARTIKEL 21, 5°, VAN HET WETBOEK VAN INKOMSTENBELASTING 1992, TENEINDE DE BEREKENING VAN AANGROEI- EN GETROUWHEIDSPREM IES VERBONDEN AAN SPAARREKENINGEN TRANSPARANTER TE MAKEN De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties menen dat voor een echte doorzichtigheid van de spaarrekeningen een harmonisatie van de werkingsregels ervan noodzakelijk gepaard moet gaan van een vereenvoudiging van deze zelfde regels. Er dient immers op gewezen te worden dat harmonisatie alleen, zonder enige vereenvoudiging, het gevaar inhoudt dat ondoorzichtige werkingsregels worden voorgesteld die geen volledige doorzichtigheid van de spaarrekeningen waarborgen. Deze ondoorzichtige regels zouden bovendien opgelegd worden aan de hele sector terwijl de huidige reglementering, ofschoon ze niet perfect is, de banken die dat wensen in de mogelijkheid stelt om eenvoudige en doorzichtige regels voor de spaarder toe te passen. Dus moet worden vermeden dat een stap achteruit wordt gezet t.o.v. de bestaande situatie. Deze vertegenwoordigers onthalen het wetsvoorstel poisitief in die zin dat het de doorzichtigheid van de spaarrekeningen verbetert, rekening houdend met de nood aan harmonisatie en vereenvoudiging van de bestaande regels. Niettemin zouden een aantal onduidelijkheden en/of gebreken in de tekst kunnen leiden tot uiteenlopende interpretaties. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties hebben dus voorstellen voor verbeteringen gedaan om de werkingsregels van de spaarrekeningen nog meer te vereenvoudigen (cfr infra: IV – A). Ofschoon ze er voorstander van zijn de huidige regels te verbeteren, zijn de vertegenwoordigers van de productie en distributie van mening dat het wetsvoorstel niet de verwachting zou inlossen van een adequate én evenwichtige oplossing. Het zou op beide niveau’s tekort schieten : de zaken zouden er niet eenvoudiger op worden voor de spaarders en de banken; het instabiliteitsrisico zou toenemen, met gebeurlijk ongunste gevolgen voor het balansbeheer en kredietverlening bij de banken en voor de vergoeding van het echt duurzame spaargeld. Tevens zijn deze vertegenwoordigers er voorstander van de herziening van de reglementering tot stand te brengen volgens de procedure die in het WIB 92 uitdrukkelijk is ingeschreven. De Minister van Financiën heeft herhaaldelijk aangekondigd op die wijze te zullen werken, nl. via KB, op advies van de CBFA. Niet voor niets is die procedure in de wet ingeschreven. Ofschoon de stabiliteits- en prudentiële dimensie bij het bredere publiek abstracter kan overkomen, gaat het om een wezenlijke realiteit. Men mag terzake niet lichtzinnig handelen. In landen waar men in een recent verleden stabiliteitsproblemen heeft moeten aanpakken, weet men welke zware financiële implicaties dat kan hebben voor de belastingbetalers, die ook spaarders en kredietnemers zijn. In de hervorming van het toezicht op de financiële sector en diensten via de wet van 2 augustus 2002, werd de aandacht voor de financiële stabiliteit gevoelig aangescherpt. Artikel 1 De Raad heeft geen bijzondere opmerkingen bij dit artikel.
6
Artikel 2 Bemerk ingen van de vertegenwoordigers van de verbruikersorganisaties Wat de aangroeipremie betreft “De aangroeipremie, die op dezelfde wijze als de basisrente en de getrouwheidspremie een inkomen is verbonden aan het spaardeposito, verschuldigd is wanneer de aangroei 190 kalenderdagen op de rekening blijft staan, te rekenen vanaf de kalenderdag volgend op de storting, zonder dat de depositaris een valutadatum kan toepassen voor de opvraging; De aangroeipremie moet op de rekening gecrediteerd worden ten laatste op 31 december van het jaar waarin de premie wordt vastgesteld of op de datum waarop de afsluiting van de rekening wordt gevraagd, voor zover de bovenvermelde periode verstreken is”. Volgens de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties gaat de spaarder op moeilijkheden stuiten om deze periode van 190 dagen te interpreteren en te de dag te bepalen vanaf welke hij zijn geld daadwerkelijk kan opvragen. Deze vertegenwoordigers menen dat het dus logischer zou zijn om de termijn voor het bekomen van de aangroeipremie vast te stellen op 6 maanden te rekenen vanaf de dag volgend op de dag van de deposito. Wat de getrouwheidspremie betreft “De getrouwheidspremie, die op dezelfde wijze als de basisrente en de aangroeipremie een inkomen is verbonden aan het spaardeposito,is verworven als de bedragen ten minste 365 kalenderdagen op de rekening blijven staan, te rekenen vanaf de kalenderdag volgend op de dag waarop de aangroeipremie definitief verworven is, zonder dat de depositaris een valutadatum kan to epassen voor de opvraging; De getrouwheidspremie blijft van toepassing na de bovenvermelde periode tot op de dag van de opvraging; voor de berekening van de premie wordt rekening gehouden met de dag waarop de opvraging wordt verricht; De getrouwheidspremie moet op de rekening gecrediteerd worden ten laatste op 31 december van het jaar waarin de premie wordt vastgesteld of op de datum waarop het afsluiten van de rekening wordt gevraagd voor zover de bovenvermelde periode verstreken is.” De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties menen dat de grootste vooruitgang van het wetsvoorstel zit in de berekening van de getrouwheidspremie. Eens verworven zou de getrouwheidspremie immers naar rata van de duur van de belegging worden toegekend, hetzij tot de dag van de opvraging. Een dergelijke definitie beantwoordt aan de aard van de spaarrekening die vóór alles een product op korte of middellange termijn is en waarvan de vergoeding overigens afhankelijk is van de evolutie van de tarieven op korte termijn. In de praktijk blijft een niet te verwaarlozen gedeelte echter jarenlang op de rekening staan, wat de banken in staat stelt om op lange termijn voor hun financiering te zorgen tegen geringere kosten. De berekening van de getrouwheidspremie naar rata van de duur van de belegging na de verwerving ervan zou deze gewoonten niet mogen veranderen en zal dus geen dreiging vormen voor de stabiliteit van het spaargeld. Het blijkt immers dat de spaarrekening erg populair is bij de spaarder, wat hem tot een zeer grote getrouwheid drijft. Dit is in hoofdzaak te wijten aan het feit dat de interesten vrijgesteld zijn van roerende voorheffing tot een zekere grens. De Belgische spaarder lijkt veel belang te hechten aan dat voordeel. Hoe is het anders te verklaren dat hij de spaarrekening, waarvan de vergoeding gelimiteerd is op 6% niet in de steek heeft gelaten, terwijl niet gereglementeerde rekeningen enkele jaren geleden hogere tarieven boden, zelfs rekening houdend met de roerende voorheffing? De Belgische spaarder lijkt trouwens zeer trouw te zijn aan zijn bankinstelling. De historische actoren die nochtans van de laagste marktvoorwaarden bieden, hebben nog steeds de meeste spaargelden in handen.
7
De basisrente is overigens twee keer gedaald in 2003, van 2% naar 1,50%. Toch werd een verhoging van de bedragen op de spaarrekeningen vastgesteld. Het wetsvoorstel vormt geen dreiging voor de stabiliteit van het spaargeld maar maakt het daarentegen mogelijk om de bestaande marge tussen het aangegeven rendement en het reële rendement te verkleinen. Door meer blijk te geven van doorzichtigheid ten aanzien van hun klanten, zouden de banken het vertrouwen ervan in hun instelling zelfs kunnen vergroten. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties zouden niettemin de bepaling willen aanpassen waarbij voor het bekomen van de getrouwheidspremie in een termijn van 365 kalenderdagen volgend op de dag waarop de aangroeipremie werd verworven, wordt voorzien. Die termijn is nogal vaag en de spaarder gaat weer geconfronteerd worden met “telproblemen”. Anderzijds is de termijn vastgesteld op 18 maanden (hetzij 6 maanden + 365 dagen) te rekenen vanaf de dag volgend op de dag van de storting te lang en zou hij moeten worden ingekort tot een maximum van 12 maanden na de storting (of anders gezegd tot een maximum van 6 maanden na toekenning van de aangroeipremie). Concreet, 12 maanden na de storting zou de spaarder een basisrente en getrouwheidspremie krijgen tot de dag van opvraging. Sommige instellingen passen een dergelijk systeem toe dat voor de huidige reglementering helemaal kan. Het is niet wenselijk dat met de harmonisatie deze praktijk zou moeten verdwijnen en een voor de spaarder minder gunstig systeem verplicht zou worden gesteld met het risico dat een moeilijk te rechtvaardigen stap achteruit wordt gezet. Volgens de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties zou het wetsvoorstel uit hoofde van de banken geen bijkomende kosten met zich mogen meebrengen. Het gaat immers niet verder dan de vraag naar vereenvoudiging van de werkingsregels van de spaarrekeningen, wat de facto het betreurenswaardige verschil tussen de aangegeven rendementen en die welke effectief worden waargenomen kleiner maakt. Niets belet dus de banken om de aangegeven tarieven aan te passen aan de werkelijk aangeboden tarieven waarbij ze aan hun klanten moeten uitleggen dat een dergelijke aanpassing geen gevolgen voor hen heeft. Het zou dus een voor iedereen neutrale operatie moeten zijn en de trouwe spaarder zou niet mogen worden gepenaliseerd. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties menen dat indien de toekenning van de getrouwheidspremie op dagbasis na 12 maand te rekenen vanaf de storting theoretisch als gevolg kan hebben dat de storting bij de instellingen die dit systeem niet toepassen, vluchtiger wordt, dit in de praktijk helemaal zo niet is. De meerderheid van de spaarders is niet op de hoogte van het verlies van de getrouwheidspremie bij tal van financiële instellingen. Bovendien is de spaarder niet in staat ze te berekenen en hij kan er vaak niet aan ontsnappen, zelfs indien hij jaren wacht om een opvraging te doen. Bovendien en bovenal doet de spaarder opvragingen in overeenstemming met zijn behoeften, los van de premie. Zelfs al zou hij inzicht hebben in het berekeningsmechanisme dan nog zou de spaarder de stortingen waarvan afnames gebeuren moeten identificeren en de getrouwheidspremie die op elk ervan betrekking heeft afzonderlijk berekenen om de impact van de afname te bepalen. Bovendien in afwachting dat een premie verworden wordt worden er andere gevormd en die verloren zouden gaan bij de afname. Kortom, dit verlies geldt altijd, zelfs voor de trouwe spaarders die al jarenlang niets meer hebben afgenomen. In die omstandigheden kunnen we stellen dat het systeem dat momenteel door tal van instellingen wordt toegepast niet echt invloed heeft op het gedrag van de spaarder. Trouwens, noch de banksector, noch de CBFA, noch de nationale bank ramen de eventuele impact van de voorgestelde aanpassing in. De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties menen bovendien dat een berekening van de premies op dagbasis doorzichtiger is voor de spaarder in die zin dat het na de periode van verwerving van de premies zeker is dat hem elke spaardag zal worden vergoed wat niet noodzakelijk het geval is met het quinzainesysteem dat van kracht is in de huidige reglementering.
8
De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties menen tenslotte dat in het wetsvoorstel de aard van de toegelaten heffingen, de definitie van de bedragen die in aanmerking komen voor de berekening van de aangroei en van de getrouwheid, de regels die van toepassing zijn in geval van afhaling zouden moeten worden gepreciseerd. Dit met het oog op harmonisatie. Bemerkingen van de vertegenwoordigers van de productie en de distributie De vertegenwoordigers van de productie en distributie onderkennen in het artikel 2 van het wetsvoorstel twee sleutelelementen waarop ze hun beoordeling willen baseren : enerzijds zou de periodetelling voor de premies op dagbasis worden georganiseerd; anderzijds zou de getrouwheidspremie, na de eerste verwervingsperiode, pro rata temporis doorlopen, eveneens op dagbasis. Volgens deze vertegenwoordigers zou het eerste element (premieperiodetelling op dagbasis) de transparantie voor de spaarders niet vergroten. Voor de premie -intrestberekening zouden potentieel 365 startdata bestaan en zouden evenveel potentiële data moeten worden opgevolgd voor afhalingen die een invloed kunnen hebben op premies die reeds in verwerving zijn. Het resultaat zou zijn een kluwen van stortings- en afhalingsdata, zeker voor spaarrekeningen met vrij frequente bewegingen. Verificatie van het intrestrendement zou er niet bepaald eenvoudiger op worden, laat staan dat de cliënt de intrestopbrengst eigenhandig zou kunnen uitrekenen. Deze werkwijze zou uitermate complex zijn voor cliënten én banken. Volgens deze zelfde vertegenwoordigers mag uit het voorbeeld dat in de toelichting bij het wetsvoorstel wordt gegeven, blijken dat de functionering van de premie -intresten op dagbasis allesbehalve eenvoudig is. De gemaakte dagtelling (190 dagen voor het verwerven van de aangroeipremie) lijkt niet te kloppen. En het gaat om de hypothese van één welbepaalde storting, terwijl de werkelijkheid heelwat veelzijdiger is (meer verrichtingen, zowel stortingen als afhalingen die de vorige stortingen geheel of deels teniet doen). Een regeling op dagbasis is ook voor de banken zeer ingewikkeld en zou bijkomende beheerskosten veroorzaken, met mogelijke afgeleide effecten op de prijs- en tariefzetting van de banken. Om deze redenen stellen de vertegenwoordigers van de productie en distributie een premiefunctionering voor op basis van kalenderquinzaines, gebaseerd op een geheel van eenvormige en coherente regels (zie IV-B). De verrichtingen op het spaardeposito zouden worden verwerkt in ‘blokjes’ van 24 quinzaines per jaar en met evenveel referentiemomenten voor de premieberekening (veel minder dus dan in de dagtelling van het wetsvoorstel). De overzichtelijkheid en eenvoudigheid zouden er aanmerkelijk bij winnen. Deze vertegenwoordigers stellen dat gerichte communicatie vanwege de banken, complementair aan de nieuwe premiefunctioneringsregels, de spaarders behulpzaam kan zijn om hun betrachte premieverwerving te beheren. Een dergelijk initiatief kan uitgaan van de beroepsorganisatie, die in het verleden reeds stappen heeft gezet voor een betere informatieverstrekking. De mogelijkheden daarvan worden uiteraard evidenter tegen de achtergrond van geharmoniseerde premieregels. Wat het tweede element betreft (doorlopen van de getrouwheidspremie op dagbasis) hebben de vertegenwoordigers van de productie en distributie al uitgelegd dat de balans ten nadele van het echt duurzame spaargeld zou verschuiven. Na de eerste verwervingsperiode zou de getrouwheidspremie fundamenteel van aard veranderen en een soort van bijkomende basisrente worden. Een significant deel van het spaardepositovolume zou potentieel instabieler worden en een moeilijkere factor in het balansbeheer (‘ALM’) van de banken, evenals voor de financiering van de kredietverstrekking. Bij onveranderd premietarief zou de kostprijs van de middelen voor de banken wel degelijk duurder worden.
9
Sturen de banken de gewijzigde risicotoestand bij via een lager premietarief, dan zouden de echt duurzame spaargelden het slachtoffer worden van de nieuwe situatie. De belangen van de spaarders zijn allerminst identiek. Deze vertegenwoordigers vinden het niet wenselijk dat de eigenheid van het spaardeposito op de helling wordt gezet, wegens te groot gevaar van afgeleide negatieve effecten (voor de kredietintermediatie en voor de echt trouwe spaarders). Andere voorstellen waarin nog kortere eerste premieverwervingsperiodes worden ingebouwd maken deze risico’s en nadelen slechts groter en zijn voor deze vertegenwoordigers dan ook evenzeer af te wijzen. Deze zelfde vertegenwoordigers beklemtonen dat de bedoelde risico’s van grotere instabiliteit moeten worden ingeschat in het licht van het omvangrijke volume van gelden op spaardeposito’s (meer dan 140 miljard EUR, of meer dan de helft van de waarde van het Belgische BBP) en rekening houdend met een evoluerende renteconjunctuur. Dat bij de zeer lage rentestand op de financiële markten van de jongste jaren, met een gering verschil tussen de rente op korte en lange termijn, de aantrekkingskracht van het spaardeposito versterkt, betekent niet dat de teugels mogen worden gevierd inzake de regels die de stabiliteit en het duurzaam spaargeld op deze deposito’s ondersteunen. De reglementering moet die ondersteuning in alle omstandigheden waarborgen, ook als de rentestand en -verschillen volatieler zijn en zich op een hoger niveau bevinden. De vertegenwoordigers van productie en distributie wijzen erop dat het wetsvoorstel een leemte bevat wat de mogelijke scenario’s inzake premietoepassing betreft. Het beperkt zich tot de situatie waarin een bank zowel een aangroei- als een getrouwheidspremie toepast. De eerste premie (verworven na 190 dagen, nl. 183 dagen en 7 dagen om rekening te houden met de valutering voor geldafhalingen op het niveau van de basisrente) wordt afgelost door de tweede (verworven na 365 dagen, waarbij geen 7 dagen worden gevoegd omdat dit al gebeurde voor de eerdere aangroeipremie). Het scenario waarin een bank alleen een getrouwheidspremie toekent, maar geen aangroeipremie, is in het voorstel niet voorzien, ofschoon het niet moet worden uitgesloten. Deze zelfde vertegenwoordigers stellen dat een van de voornaamste bedoelingen van het eenvormiger maken van de premieregels is dat gelijke basisrente- en premietarieven, in de hypothese van eenzelfde spaarvolume en -gedrag, bij verschillende banken een vergelijkbaar intrestrendement zou opleveren. Het wetsvoorstel zal dat doel niet echt realiseren, omdat bepaalde, soms meer technische aspecten van de intrestberekening buiten beschouwing worden gelaten. Het betreft dan o.a. een precieze bepaling van aangroei en vermindering, de manier waarop afhalingen worden aangerekend op vroegere stortingen en premies die in verwerving zijn, de formule van intrestberekening, de intrestkapitalisatie, enz. In het voorstel dat zij naarvoor schuiven zijn deze elementen wel opgenomen (zie IV-B). Artikel 3 "De Koning zorgt voor de overeenstemming van dit wetsvoorstel met de bestaande regelgevende bepalingen." De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties stellen voor om dit artikel te vervangen door een bepaling tot wijiging van artikel 21, 5° van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992. Zo zou de volgende tekst: "deze deposito’s bovendien moeten voldoen aan de vereisten die de Koning stelt op advies van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen(…), wat betreft de munt waarin deze deposito’s luiden en de voorwaarden en wijze van terugneming en opneming, evenals wat betreft de structuur en het niveau en de wijze van berekening van de vergoeding ervan;” Worden vervangen door: “deze deposito’s bovendien moeten voldoen aan de vereisten gesteld door de wet XXXX, wat betreft de munt waarin deze deposito’s luiden en de voorwaarden en wijze van terugneming en opneming evenals wat betreft de structuur en het niveau en de wijze van berekening van de vergoeding ervan;”
10
De vertegenwoordigers van de productie en distributie geven de voorkeur aan een herziening van de regels via KB, op advies van de CBFA, zoals in het WIB 92 is voorzien. Het zou verkeerd zijn de prudentiële toezichthouder uit de procedure te weren, gelet op de belangen die op het spel staan. Vermits de regels inzake de intrestberekening en -toekenning geen fiscale materie in de strikte zin van het woord zijn, lijkt het logisch ze in een uitvoeringsbesluit onder te brengen, veeleer dan in het WIB als dusdanig. Deze vertegenwoordigers staan positief tegenover het initiatief voor een nieuw KB tot aanpassing van het KB/WIB 92 dat door de Minister van Financiën in het vooruitzicht werd gesteld. Die aanpak lijkt de efficiëntste manier om, binnen een redelijke termijn, tot een uitkomst te komen. Als de weg van het wetsvoorstel zou worden gevolgd, dan zou de nieuwe wetgeving vereisen dat het bestaande KB naderhand nog wordt herzien om een coherent reglementair geheel tot stand te brengen (wat eveneens een essentieel onderdeel hoort te zijn van de betrachte transparantie). Een directe aanpak via KB verdient ook om deze reden ruimschoots de voorkeur, aldus de vertegenwoordigers van de productie en distributie . Artikel 4 «Deze wet treedt in werking op een door de Koning te bepalen datum en ten laatste op 1 januari 2005. » Gelet op het belang van dit debat, dringen de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties aan op het feit dat terzake snel regels moeten worden opgesteld zonder dat daarbij onredelijke termijnen voor inwerkingtreding worden opgelegd. De vertegenwoordigers van de productie en distributie stellen vast dat de timing voorzien in dit artikel niet haalbaar is. Overschakelen op een stelsel van nieuwe regels voor intrestberekening en toekenning veronderstelt dat de banken over de nodige voorbereidingstijd (minstens 12 maand) beschikken om hun systemen aan te passen en de spaarders behoorlijk te informeren. De kwestie van de inwerkingtreding heeft meer om het lijf dan een datum naar voor te schuiven. De lopende premie engagementen mogen niet worden verstoord. Een vlotte transitie van ‘oud’ op ‘nieuw’ moet mogelijk worden gemaakt. De voorkeur moet volgens deze vertegenwoordigers gaan naar een overstap op de nieuwe regels bij de aanvang van een nieuw kalenderjaar, voor de intresten en premies waarvoor de verwervingsperiode vanaf dat ogenblik aanvangt. Voor eenzelfde kalenderjaar de intrestberekening uitvoeren en afsluiten volgens twee verschillende systemen is operationeel zeer problematisch en al evenzeer verwarrend voor de spaarders.
IV. VOORSTELLEN OM DE REGLEMENTERING INZAKE DE INTRESTEN EN PREMIES OP SPAARDEPOSITO’S TE VERANDEREN A. Voorstel van de vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties De vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties hebben enkele voorstellen geformuleerd met het oog op harmonisatie en vereenvoudiging van de werkingsregels van de spaarrekeningen. Het zou nuttig zijn om deze voorstellen op te nemen in het wetsvoorstel. Ze zijn overigens een aanvulling op de opmerkingen gemaakt in deel III- A van dit document. Deze vertegenwoordigers willen tot een harmonisering komen van het systeem van de valutadata en ze stellen hiertoe voor dat deposito’s rente beginnen op te leveren vanaf de dag volgend op de storting (D+1) en ophouden te lopen vanaf de dag van de opvraging (D). Bovendien stellen zij voor om één enkele premie te handhaven naast de basisrente, d.w.z. de getrouwheidspremie die zou verworven zijn op het einde van 6 kalendermaanden te tellen vanaf de dag na de storting en vervolgens berekend naar rato van de duur dat het geld op de rekening blijft staan.
11
Bij wijze van voorbeeld : indien een spaarder op 5 oktober 2004 een storting doet, dan beginnen de interesten die betrekking hebben op de basisrente en op de getrouwheidspremie te lopen op 6 oktober (D+1). De spaarder zal geld kunnen afhalen zonder het risico te lopen dat hij de getrouwheidspremie verliest vanaf 6 april 2005. Tevens zal vanaf die datum de getrouwheidspremie worden berekend naar rato van de duur dat het geld op de rekening blijft staan. Daarna krijgt de spaarder enkel de basisrente. Stel dat de spaarder op 22 juni 2005 geld afhaalt. De interesten die betrekking hebben op dat bedrag zullen ophouden te lopen op die datum (D). Ze zullen dus zowel voor de basisrente als voor de getrouwheidspremie berekend worden van 6 oktober 2004 tot 21 juni 2005 inbegrepen.
INHOUD De gereglementeerde spaarrekeningen moeten voldoen aan de volgende criteria: 1° de spaarrekeningen moeten in euro uitgedrukt zijn. 2° afhoudingen van de spaarrekeningen mogen enkel om volgende verrichtingen uit te voeren: a) afhaling van contant geld; b) overschrijving, anders dan met een permanente opdracht, op elke rekening geopend op naam van de houder van de spaarrekening ; c)overschrijving op een spaarrekening geopend bij dezelfde instelling op naam van de echtgenoot, de wettelijke samenwonende of van een verwant tot de tweed graad van de houder van de spaarrekening; d) betaling van hoofdsommen, interesten en bijkomende kosten door de houder van de spaarrekening op grond van kredieten toegestaan door dezelfde instelling of door een organisme vertegenwoordigd door diezelfde instelling . e) betaling aan de deposito -instelling van verzekeringspremies en kosten met betrekking tot de spaarrekening, van de aankoop van of inschrijving op effecten, van de huur van safes en van bewaarlonen met betrekking tot open deposito’s ; 3° a) de vergoeding van spaarrekeningen omvat verplicht maar uitsluitend: - een enige basisrente; - een enige getrouwheidspremie; b) de basisrente en de getrouwheidspremie worden berekend volgens een percentage uitgedrukt op jaarbasis De deposito’s beginnen basisrente te dragen vanaf de kalenderdag die volgt op het krediet en ze houden op met basisrente te dragen vanaf de kalenderdag van het debet. Voor de berekening van de basisrente wordt rekening gehouden met het aantal kalenderdagen waarop het geld interest heeft opgebracht t.o.v. het aantal kalenderdagen in het jaar waarop de interestberekening van toepassing is. In geval van debet als gevolg van een krediet, worden het gecrediteerd bedrag en het gedebiteerd bedrag gecompenseerd voor de berekening van de basisrente wanneer, in toepassing van de tweede alinea, de dag vanaf wanneer het gecrediteerd bedrag rente begint op te brengen volgt op de dag vanaf dewelke het gedebiteerde bedrag ophoudt rente op te brengen. De getrouwheidspremie wordt toegekend op de bedragen die gedurende 6 opeenvolgende kalendermaanden op dezelfde rekening bleven staan, te rekenen vanaf de kalenderdag volgend op de dag van storting. Buiten deze periode wordt de getrouwheidspremie berekend au pro rata van de beleggingsduur. Ze wordt niet langer toegekend vanaf de kalenderdag van het debet. In geval van debet, en voor het berekenen van de getrouwheidspremie, worden de bedragen waarvoor deze getrouwheidspremie nog niet verworven werd in chronologische volgorde beschikbaar gesteld, van de meest recente naar de reeds langer bestaande.
12
De verworven interesten worden een maal per jaar in rekening gebracht, op 31 december. Deze interesten brengen een basisinterest op vanaf 1 januari volgend op de datum waarop ze verworven werden. De verwervingsperiode van de getrouwheidspremie op de interesten begint op diezelfde dag; Een debetrente mag niet in rekening worden gebracht omwille van verrichtingen op een spaarrekening; c)de getrouwheidspremie mag niet meer bedragen dan 50 % van de basisrentevoet; d)in de instellingen opgericht in de vorm van coöperatieve vennootschap, kan de getrouwheidspremie, wat betreft de spaardeposito's ontvangen van coöperatieven, geheel of gedeeltelijk worden vervangen door een coöperatiepremie die op dezelfde manier wordt berekend als de basisinterest. Voor de toepassing van c) wordt de coöperatiepremie in mindering gebracht van de getrouwheidspremie; B. Voorstel van de vertegenwoordigers van de productie en distributie
INHOUD 1. Drie vergoedingsbestanddelen : basisrente, evenals aangroei- en/of getrouwheidspremie. 2. Regels voor de premies : a) De premies werken op uniforme wijze met kalenderquinzaines. Elk jaar telt 24 zulke quinzaines : ze vangen aan op de 1ste en de 16de dag van elke kalendermaand en eindigen op respectievelijk de 15e en de laatste dag van dezelfde maand. b) De begrippen ‘aangroei’ en ‘vermindering’ van het uitstaande bedrag krijgen een eenvormige definitie : -
-
Aangroei : het positieve verschil tussen het saldo op het einde van een kalenderquinzaine en het saldo op het einde van de voorgaande quinzaine. Vermindering : het negatieve verschil tussen het saldo op het einde van een kalenderquinzaine en het saldo op het einde van de voorgaande quinzaine.
c) Bij een ‘aangroei’ vangt de verwervingsperiode van de aangroeipremie steeds aan op de 1ste dag van de eerstvolgende quinzaine. Deze premie is verworven wanneer de ‘aangroei’ tot en met de 12de daaropvolgende kalenderquinzaine op de spaarrekening behouden blijft.
d) De getrouwheidspremie wordt toegekend voor een ‘aangroei’ die gedurende 24 opeenvolgende kalenderquinzaines op de spaarrekening wordt aangehouden. De verwervingsperiode vangt aan, naargelang van het geval :
-
De 1ste dag van de kalenderquinzaine na die waarin de aangroeipremie werd verworven. De 1ste dag van de kalenderquinzaine na die waarin een vorige getrouwheidspremie werd verworven. Wanneer de bank (naast de basisrente) enkel een getrouwheidspremie biedt, de 1ste dag van de kalenderquinzaine na die waarvoor de ‘aangroei’ werd vastgesteld.
e) Een ‘vermindering’ wordt deze als volgt aangerekend op de bedragen waarvoor een premie in verwerving is : eerst op de bedragen waarvoor een aangroeipremie in verwerving is en dan op die waarvoor een getrouwheidspremie in verwerving is; in beide gevallen gebeurt de aanrekening bij voorrang op de bedragen waarvoor de verwervingsperiode het minst ver is gevorderd. f) De aangroei- en de getrouwheidspremie zijn definitief en onherroepelijk verworven bij het verstrijken van de laatste dag van de verwervingsperiode.
13
g) De twee premietypes mogen niet worden gecumuleerd voor dezelfde spaarbedragen en dezelfde periodes. 3. Regels voor de basisrente : a) De basisrente wordt berekend ten laatste vanaf de kalenderdag die volgt op de storting. De gedeponeerde bedragen brengen geen basisrente meer op ten vroegste vanaf de 7de kalenderdag die de opvraging voorafgaat. Bij een opvraging na een storting worden het gestorte en het opgevraagde bedrag gecompenseerd wanneer de dag vanaf wanneer de storting rente opbrengt zich situeert na de dag vanaf wanneer de opvraging geen rente meer opbrengt. b) De basisrente wordt berekend volgens het aantal gelopen kalenderdagen t.a.v. het werkelijke aantal dagen van het jaar. 4. Inwerkingtreding : de nieuwe regels worden door alle banken volledig toegepast voor de basisrente, de aangroei- en de getrouwheidspremies waarvoor de verwervingsperiode aanvangt vanaf 1 januari 2006. 5. Overige bepalingen : a) De intrestvergoeding wordt eenmaal per jaar in rekening gebracht, op de laatste dag van een kalendermaand. Ze wordt beschouwd als een storting op het spaardeposito gedaan op die dag en wordt meegeteld voor de vaststelling van de eventuele ‘aangroei’ in de betrokken kalenderquinzaine. b) Op spaardeposito’s mag geen debetrente worden toegepast. c) De rentevoeten voor de basisrente en voor de premies worden altijd op jaarbasis uitgedrukt. d) De nieuwe regels inzake de premies en de basisrente (ptn. 2 en 3 hierboven) en inzake de intrestinschrijving en -kapita lisatie (pt. 5a hierboven) komen in de plaats van de bepalingen voorzien in artikel 2, 4°, b) van het KB/WIB 92.
RECHTVAARDIGING 1. Het voorstel strekt ertoe de regels inzake de intrestberekening- en toekenning te verduidelijken en te vereenvoudigen, en te komen tot een uniforme toepassing. De premiewerking wordt doorzichtiger en de spaarders kunnen de geboden voorwaarden gemakkelijk onderling vergelijken. Het zou een significante stap vooruit betekenen voor de betrachte transparantie. De uitkomst is ook evenwichtig. De eigenheid van het instrument wordt behouden en het werkelijke spaarkarakter wordt gevrijwaard. Het duurzame spaargeld krijgt in de vergoedingsstructuur voorrang. De reglementering draagt aldus ertoe bij dat de fondsen op spaardeposito’s maximaal aanwendbaar zijn voor kredietverlening, inclusief leningen met langere looptijden. De toegankelijkheid van de kredietfinanciering wordt bevorderd. De werkwijze is compatibel met de doelstellingen in het prudentiële vlak en inzake financiële stabiliteit. 2. De vergoeding steunt op de drie gekende bestanddelen. Deze structuur is een doelmatige manier om de gemengde aard van het spaardeposito te weerspiegelen (biedt onderdak aan zowel direct opvraagbare gelden als duurzaam spaargeld). De basisrente wordt aangevuld met een tweeledige premie : enerzijds een aangroeipremie, die bijkomend sparen stimuleert en waaraan een aanhoudingsvereiste wordt gekoppeld van een half jaar; anderzijds een getrouwheidspremie, om het spaargeld dat echt duurzaam wordt aangehouden te ondersteunen. De intrestvergoeding is aan de normale mededinging onderworpen. 3. De belangrijkste vernieuwing van het voorstel is de vereenvoudiging en uniformisering van de regels inzake de getrouwheids- en aangroeipremies. Deze premies zouden uitsluitend op basis van klaar afgebakende kalenderquinzaines functioneren. Het aantal referentiemomenten voor de telling van de premieverwerving wordt eenvormig beperkt gehouden tot 24 per jaar, wat de functionering duidelijker en eenvoudiger maakt.
14
4. Voor de premieverwerving worden de ‘aangroei’ en de ‘vermindering’ van het spaardeposito altijd over een kalenderquinzaine beschouwd. Een aangroei doet zich voor wanneer het uitstaande bedrag op het einde van een gegeven kalenderquinzaine dat op het einde van de voorgaande quinzaine overtreft. De aangroei is gelijk aan het positieve verschil tussen die twee saldi. Een vermindering doet zich voor wanneer het uitstaande bedrag op het einde van een gegeven kalenderquinzaine lager is dan dat op het einde van de voorgaande quinzaine. De vermindering is gelijk aan het negatieve verschil tussen beide saldi. 5. De aangroeipremie wordt steeds berekend op de aangroei zoals onder pt. 4 gedefinieerd, vanaf de eerste dag van de kalenderquinzaine die volgt op de quinzaine waarvoor de aangroei werd vastgesteld, tot en met de laatste dag van de twaalfde daaropvolgende kalenderquinzaine. Deze verwervingsperiode van de aangroeipremie bedraagt altijd twaalf kalenderquinzaines, niet meer, maar ook niet minder. In geval van tussentijdse verminderin gen (zoals onder pt. 4 gedefinieerd) zal de aangroeipremie uiteraard enkel worden toegekend voor het behouden gedeelte van de oorspronkelijke aangroei. 6. De getrouwheidspremie ondersteunt het daadwerkelijk duurzaam spaargeld. Hij wordt toegekend op een vroegere aangroei (of wat er van rest na tussentijdse verminderingen) die gedurende een ononderbroken periode van 24 kalenderquinzaines wordt aangehouden. De getrouwheidspremie kan meerdere malen worden toegekend, voor opeenvolgende periodes van telkens 24 kalenderquinzaines. Om de getrouwheidspremie ‘naadloos’ (zonder verlies van intrestdagen) te doen aansluiten op de aangroeipremie of op een vorige getrouwheidspremie, vangt de verwervingsperiode van de getrouwheidspremie aan op de eerste dag van de kalenderquinzaine die volgt op de dag waarop een vorige premie werd verworven. Wanneer een kredietinstelling geen aangroeipremie aanbiedt, maar alleen een getrouwheidspremie, vangt de verwervingsperiode van die laatste aan op de eerste dag van de kalenderquinzaine die volgt op de quinzaine waarin de aangroei werd vastgesteld. 7. ‘Verminderingen’ tasten de eerdere aangroeibedragen aan waarvoor de premieverwerving aan de gang is. Dat gebeurt op een eenvormige manier die het best kan worden vergeleken met de LIFOmethode (‘last in, first out’). Daarbij wordt een strikte rangorde gehanteerd : een vermindering van het spaardeposito wordt eerst aangerekend op de bedragen waarvoor de aangroeipremie in verwerving is; het eventuele op die manier niet gedekte restant van de vermindering wordt vervolgens aangerekend op de bedragen waarvoor de getrouwheidspremie in verwerving is. In beide gevallen gebeurt de aanrekening bij voorrang op de bedragen waarvoor de premieverwervingsperiode het minst ver is gevorderd. De verminderingen doen dus eerst de premies teniet waarvoor het moment van verwerving nog het verst in de tijd is verwijderd. Tegelijk wordt de premieverwerving op het meest duurzame spaargeld, nl. dat waarvoor de spaarder de getrouwheidspremie tracht te bekomen, pas teniet gedaan als eerst de premieverwerving is stopgezet op het minder duurzaam spaargeld, nl. dat waarvoor de spaarder de aangroeipremie tracht te bekomen. 8. Om iedere twijfel daarover weg te nemen, wordt uitdrukkelijk gesteld dat de aangroei- en getrouwheidspremies definitief en onherroepelijk zijn verworven op het einde van de laatste dag van hun verwervingsperiode. De spaarder kan’s anderendaags een opvraging doen zonder dat de verworven premies hem/haar nog kunnen worden ontzegd. 9. De aangroei- en getrouwheidspremie kunnen nooit worden gecumuleerd voor dezelfde bedragen en dezelfde periodes. Ze dienen onderscheiden doelen en de niet-cumuleerbaarheid strookt met het transparantiebeginsel. 10. Voor de basisrente geldt een precieze en uniforme ‘intrestberekeningsconventie ’. De opbrengst ervan wordt berekend pro rata temporis volgens het werkelijke aantal kalenderdagen dat het geld op het spaardeposito wordt aangehouden, t.a.v. het werkelijke aantal dagen van het betrokken jaar. De noemer in de berekeningsbreuk is steeds 365 (en 366 in schrikkeljaar). Deze berekeningsformule wordt vaak ‘actual/actual’ genoemd.
15
De bestaande regeling inzake de valutadagen (D+ maximaal 1 kalenderdag, D- maximaal 7 kalenderdagen) is genoegzaam gekend bij de cliënten en blijft behouden. Ze strekt ertoe vooral frequente afhalingsverrichtingen te ontmoedigen en dus het gebruik van het spaardeposito als verkapte zichtrekening tegen te gaan (het is een gerichte regel : spaarders met een ‘stabiel gedrag’ hebben er weinig of geen hinder van). Ze moet evenwel uitsluitend voor de basisrente gelden en onder geen beding voor de premieverwerving. Voor de transparantie worden de regels voor de premies en de basisrente daarom strikt van elkaar onderscheiden. Zo wordt iedere verwarring en dubbelzinnigheid vooraf uitgesloten. 11. Voor de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel is het belangrijk enerzijds dat aan de kredietinstellingen de nodige tijd wordt gegeven om zich voor te bereiden en de cliënten te informeren en anderzijds dat de lopende premie -engagementen niet op de helling komen. Daarom wordt voorgesteld dat de basisrente en de premies waarvan de verwervingsperiode aanvangt vanaf 1 januari 2006, onder de nieuwe regeling vallen. Dit uiteraard op voorwaarde dat de politieke beslissing om de hier voorgestelde herziening in te voeren, tegen het einde van 2004 is gevallen. 12. De intrestvergoeding wordt één keer per jaar toegekend op de laatste dag van een bepaalde maand. Het bedrag ervan wordt beschouwd als een storting op die dag, zodat het onmiddellijk kan meetellen voor verdere intrestkapitalisatie, zowel voor de basisrente als voor de premies. Zo wordt opnieuw vermeden dat intrestdagen verloren gaan. 13. Zoals voorheen mag op de spaarrekeningen geen debetrente worden toegepast en moeten de rentevoeten van de drie vergoedingsbestanddelen altijd op jaarbasis worden uitgedrukt. 14. De nieuwe regels worden ingepast in het bestaande KB/WIB 92, volgens de in het WIB 92 voorziene procedure (na advies van de CBFA). Het is in het belang van de transparantie dat het geheel van de werkingsregels op een coherente manier in één reglementering vervat zit. Om de uniforme interpretatie en toepassing nog te versterken zou het raadzaam zijn dat de vernieuwde reglementering gepaard gaat met de publicatie van een Verslag aan de Koning dat de nodige uitleg daartoe bevat. ___________________________________
16
LEDEN EN DESKUNDIGEN AANWEZIG OP HET DAGELIJKS BESTUUR van de RAAD VOOR HET VERBRUIK VAN 15 DECEMBER 2004 VOORGEZETEN DOOR DE HEER ROBERT GEURTS 1. Leden die de organisaties van de consumenten vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw De Roeck-Isebaert De heer Ducart
(De Gezinsbond) (Test-Aankoop)
Plaatsvervangend:
De heer Quintard
(ABVV)
2. Leden die de organisaties van de productie vertegenwoordigen: Effectieve:
Mevrouw Sweerts De heer Walschot
(BVB) (AGORIA)
3. Leden die de organisaties van de distributie vertegenwoordigen: Effectief:
De heer de LAMINNE de BEX
(FEDIS)
4. Leden die de organisaties van de middenstand vertegenwoordigen: Effectief:
Mevrouw Van Campenhout
(UNIZO)
5. Deskundigen: De heer Meirsman (OIVO) De heer Gheur (VBO)
17