cultuur en media
#08, september 2011
Na de bezuinigingen: Op zoek naar nieuwe ideeën voor kunst en omroep Een war game voor de NPO Waar blijft de jeugd? Peter Delpeut en Thijs Lijster over Hollandse Meesters Columns: Gustaaf Peek, Niek Barendsen, Heleen Verburg
Colofon Een uitgave van het Mediafonds Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties Herengracht 609 1017 CE Amsterdam T 020 623 39 01 F 020 625 74 56
[email protected] www.mediafonds.nl ISSN-nummer 1878-4992 Jaargang 3 nummer 8, september 2011 Samenstelling en redactie: Koen Kleijn en Titia Vuyk
Beeldresearch: Richard de Boer Ontwerp: Mannschaft Drukwerk: Calff & Meischke, Amsterdam Disclaimer: De uitgever van 609 heeft zijn best gedaan alle rechthebbenden op hier gepubliceerd beeldmateriaal te achterhalen. Alle in dit blad gepubliceerde artikelen zijn geschreven op persoonlijke titel. Zij zijn niet de weerslag van de opvattingen van bestuur, staf of adviseurs van het Mediafonds.
Dit tijdschrift wordt u op verzoek kostenloos toegestuurd. Gelieve daartoe een e-mail te sturen aan:
[email protected] Omslag: Still uit de Oscar winnende animatiefilm Father and Daughter (2000) van Michael Dudok de Wit Deze pagina: Doctor Cheezy, nieuwe jeugdserie bij kinderzender Z@PP (Nederland 3). Foto: Anouk Wolf
Wat te doen? Nieuwe ideeën De cultuursector en de omroep weten inmiddels zo ongeveer waar men aan toe is. Stofwolken zijn neergedaald. Tijd om verder te kijken. Hoe zou de publieke omroep kunnen worden ingericht? Hoe zou de cultuursector zijn innovatieve kant kunnen laten zien? En wat bepaalt eigenlijk de aandacht van de moderne mediagebruiker? Jeugd, cultuur en media De entertainmentindustrie zet de nieuwe media al lang in om de jeugd te bereiken. De kunstsector blijft daarbij achter. Hoe bereik je jongeren? Wat doet de omroep? Is animatie een bruikbaar middel? En hoe denken schrijvers voor televisie en theater over het jonge publiek? Redactie 609
Inhoudsopgave Wat te doen? Nieuwe ideeën voor media en cultuur: Hans Maarten van den Brink – Publieke waarden op de huwelijksmarkt – 2 Joost Ramaer – Een war game voor de publieke omroep – 4 Wiepko Oosterhuis – Het orkest en het bejaardentehuis – 7 Dick Tuinder – Final Frontier Revisited – 10 Rudi Laermans – Het aandachtsregime – 12 Jeugd, cultuur en media: Anita Twaalfhoven – Een virtuele bril – 15 Heleen Verburg – Gamen en ganzenborden. Column – 17 Suzanne Kunzeler – Hoe overleef ik… – 18 Niek Barendsen – Tempo, tempo, tempo. Column – 20 Bruno Felix – Publiek geheim. Jeugd en animatie – 21 Gustaaf Peek – Mijn jaar in de beeldhandel. Column – 23 Hollandse Meesters: Peter Delpeut – Het verborgene – 24 Thijs Lijster – De ziel en het werk – 26 Mediafonds Mededelingen – 28 Bekroonde programma’s – 29
Reacties naar: www.denieuwereporter.nl Op De Nieuwe Reporter is stevig en uitgebreid gereageerd op het artikel van Jo Bardoel (At Your Service: de toekomst van publieke omroepen tussen populisme en postmoderniteit) uit 609 #7. Bijvoorbeeld door Eric van Stade, directeur van SBS, Tom Nauta, directeur NDP Nieuwsmedia en Arendo Joustra, hoofdredacteur van Elsevier (“De overheid moet omroepen geen geld meer geven”). Gerard Timmer, directeur TV Programmering van de NPO nam met verve de wapens op tegen “de aanval vanuit de onderbuik”. Hij onderbouwde met klinkende onderzoekscijfers de essentiële en breed herkende waarden van de publieke omroep. Daartegenover stond de mismoedige verzuchting van Nico Haasbroek, oud-hoofdredacteur van het NOS-journaal (“De publieke omroep moet moderniseren, maar alles zal bij het oude blijven”): Haasbroek wijst daarin op de lamlendigheid van de drie belangrijkste partijen. De omroepen: “De omroepen zullen hun verzuilde verworvenheden tot Sint Juttemis willen behoeden,
daarbij geholpen door afgedankte politici. De strategie in Hilversum is: zo min mogelijk bewegen en hopen op kentering van het economische tij.” De politiek: “Die zal nooit met een echt nieuw beleid durven te komen. Een omroepminister [zal] een paar wetswijzigingen doorvoeren en zo nodig weer een nieuw omroepje tot het bestel toelaten”, maar meer niet: “Daarvoor is de afhankelijkheid van Hilversum en de schrijvende pers te groot. Iedere politicus heeft de media nodig voor zijn eigen herverkiezing.” Tenslotte karakteriseert Haasbroek ook de bijdrage van de academische wereld als “weinig revolutionair en weinig concreet”. Haasbroek: “Ik vrees daarom dat de verzuiling gewoon zal blijven door etteren, de kijkcijfers leidraad blijven in de onnodige concurrentie met RTL en SBS en dat het huidige media- en omroepbeleid langer in tact zal blijven dan de gemiddelde Arabische dictator in het zadel zit.” Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 1
Nieuwe ideeën voor media en cultuur
NA DE BEZUINIGINGEN
Publieke waarden op de huwelijksmarkt De bezuinigingen op de publieke media en op de kunsten gaan door. Daar wordt in beide sectoren heel verschillend op gereageerd. Ook het Mediafonds levert in, en moet over een fusie gaan nadenken.
Door Hans Maarten van den Brink De regering en de Kamer hebben gesproken. Op een hete dag in juni werd in Den Haag aan de hand van twee nota’s het beleid voor de Media en de Kunsten behandeld en afgehamerd. Maandenlang hadden kunstenaars en kunstliefhebbers gediscussieerd en geprotesteerd, wat uitmondde in een nachtelijke mars van Rotterdam naar Den Haag en een demonstratie die uiteindelijk door de Mobiele Eenheid bij het parlementsgebouw op fotogenieke wijze uiteen werd geslagen. Bezorgde omroepmedewerkers waren er niet, op die dag in Den Haag, behalve van de Wereldomroep (die zo goed als geheel verdwijnt). Actiebereidheid
Toch wordt op de Publieke Omroep en op de bijdrage van de Rijksoverheid aan cultuur hetzelfde bedrag bezuinigd: op elk 200 miljoen. Ook de gevolgen zijn vergelijkbaar, al zullen ze pas over twee tot drie jaar in volle omvang te merken zijn: minder geld voor talentontwikkeling en experiment, een minder gevarieerd aanbod voor het publiek, minder werk voor zelfstandige makers en ontslag voor honderden medewerkers in vaste dienst, zowel bij de Publieke Omroep als bij kunstinstellingen. Het verschil in actiebereidheid laat zich lastig verklaren. In de discussie over de bezuinigingen op de kunsten trokken de belangenbehartigers voor een groot deel gezamenlijk op en verzonnen alternatieven, die overigens soms wel tegenstrijdig waren. Maar het ging daarbij niet alleen over de makers en wat zij wilden, ook het belang van het publiek kwam steeds aan de orde. In het debat over de publieke omroep stond traditiegetrouw de organisatievorm van
Wereldomroep zet etalagepoppen in bij een protestactie in Den Haag, 27 juni 2011. Foto: Marcel Scheffers
het Hilversumse bestel op de voorgrond en niet zozeer de aard van de programmering of de betrokkenheid van de luisteraars en de kijkers. Behalve dan wanneer die betrokkenheid te maken had met het lidmaatschap van een omroepvereniging. Terwijl er in de kunstenwereld geen principiële bezwaren bestaan tegen de gedachte dat bezoekers aan een concert of toneelvoorstelling een behoorlijke eigen bijdrage moeten betalen voor elk kaartje en er alom werd gepleit voor het oprichten van vriendenverenigingen en crowdfunders werden gezocht, bracht het voornemen van minister Van Bijsterveldt om de minimumprijs
2 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
voor het lidmaatschap van een omroepvereniging te verhogen in Hilversum een storm van verontwaardiging teweeg. TROS-directeur Peter Kuijpers verwoordde het aldus: “Door 15 euro per jaar te vragen is lid worden van een publieke omroep alleen nog maar weggelegd voor mensen met een dikke portemonnee.” En ledenaantallen zullen volgens het kabinet ook in de toekomst bepalend zijn voor de verdeling van zendtijd en overheidsgeld. Huwelijksmarkt
Al eerder had de minister bekend gemaakt dat zij het aantal omroeporganisaties terug wil brengen van eenen-
twintig tot maximaal acht. Vóór het debat in de kamercommissie leken de omroepen daar ook door middel van een reeks van fusies toe bereid. Die bereidheid verdween zodra duidelijk was geworden dat de minister daartegenover geen financiële bonus wilde stellen van de door de betrokken omroepen gewenste hoogte, en ook de bevoegdheden van de zendercoördinatoren niet wilde inperken. De fusiegesprekken zijn inmiddels stopgezet, maar de minister heeft aangekondigd goedschiks of kwaadschiks te zullen doorzetten. De huwelijksmarkt in Hilversum gaat deze herfst dus zijn tweede ronde in. Als dat geen bevredigend resultaat oplevert en er geen juridische middelen blijken te zijn om fusies af te dwingen, zou de minister met ingang van de nieuwe concessieperiode bijvoorbeeld ook, naast de twee taakomroepen NTR en NOS, eenvoudigweg de zes omroepverenigingen zendtijd kunnen toebedelen met het grootste ledenaantal. De ledenwervingscampagnes die inmiddels alweer zijn begonnen hebben daarom soms een apocalyptische toon. Wordt het dan toch nog een hete herfst in Hilversum? Besparingen
Het zijn intussen niet die fusies zelf die veel geld opleveren. Volgens de onderzoekers van de Boston Consultancy Group, die dit voorjaar onderzoek deden naar mogelijke besparingen bij de Publieke Omroep, worden daardoor de kosten slechts met enkele miljoenen gereduceerd (zie kader). Minder programma’s maken en binnen die programma’s meer samenwerken levert een veelvoud op. Langere afleveringen van programma’s, minder drama en documentaire van eigen bodem en meer in het buitenland aankopen. Dat zijn de belangrijkste maatregelen die BCG voorstelt. En daarover lijkt dus in het geheel nog geen discussie te zijn ontbrand, terwijl de forse bezuinigingen op de Wereldomroep en het Muziekcentrum van de Omroep, behalve door de betrokkenen zelf, door iedereen lijken te worden geaccepteerd. Nieuwe media
Inhoudelijk is er nog een andere maatregel die, zij het vooral achter de schermen, veel discussie heeft losgemaakt. Die betreft niet zozeer het huidige programma-aanbod en de te bezuinigen miljoenen, maar de toekomst van de publieke omroep. Digitale verspreiding van programma’s en steeds meer on demand functies zijn het voorland voor alle media. Daarover is iedereen het eens. Maar juist de nieuwe mediadiensten van de omroep zouden volgens het kabinet sterk moeten worden ingeperkt. Een gezamenlijke lobby van onder meer de commerciële zenders, de vereniging van
kabelbedrijven en de dagbladuitgevers heeft daar sterk voor gepleit en, deels, zijn zin gekregen. Het is duidelijk dat dit verbond een financieel belang heeft bij het kortwieken van nieuwe activiteiten: consumenten brengen steeds meer tijd door op internet en daar vallen dan ook steeds meer advertentie-inkomsten te verkrijgen. Maar ook hier mag de vraag gesteld worden of het publieke belang, de kwaliteit en het bereik van programma’s, van een onafhankelijke nieuwsvoorziening of artistiek hoogwaardige producties, wel gediend is met deze maatregel. Mediafonds
Ook het Mediafonds, tenslotte, ontkomt niet aan bezuinigingen die oplopen tot bijna twee miljoen in 2015. Dit najaar al moeten de regelingen voor games en videoclips, die tot dusver werden uitgevoerd met het Fonds BKVB, samen met een nieuw op te richten fonds voor de creatieve industrie worden voortgezet. Daarnaast wil de minister op termijn een fusie van de twee stimuleringsfondsen binnen haar mediabegroting, het Fonds voor de Pers en het Mediafonds. Al eerder werd het voornemen bekend om een onderzoek te doen naar de vooren nadelen van zo’n samengaan. Beide fondsen geven subsidies aan mediaorganisaties voor projecten van maatschappelijk belang. Het Persfonds doet dat echter vooral aan private ondernemingen met als doel hun exploitatie te verbeteren en de journalistieke pluriformiteit te bevorderen; het Mediafonds ondersteunt in de eerste plaats publieke organisaties met het oog op de culturele waarde van hun programma’s. Er zijn dus flinke verschillen in doel en werkwijze van beide fondsen, zij het dat beider werkterreinen door de al genoemde nieuwe media-ontwikkelingen wel dichter bij elkaar zijn gekomen en soms zelfs overlappen. De aangekondigde studie bleek in juni door de minister heel kordaat te zijn omgezet in een opdracht. Ook voor het Mediafonds kwam dit als een verrassing. Het heeft de wens tot een fusie nooit gekoesterd en zelf ook geen initiatieven in die richting genomen. Maar gezien de vele pijnlijke processen (waaronder ook vele gedwongen huwelijken) die zich in de wereld van cultuur en media afspelen, zou het van een enigszins wereldvreemde en zelfs arrogante houding getuigen wanneer het fonds het gesprek met de beoogde partner dit najaar niet open zou aangaan. Het zal niemand verbazen dat daarbij niet bestuurlijke structuren en historische posities maar het belang van publieke waarden in de media, de inhoud dus, het uitgangspunt zal zijn. Hans Maarten van den Brink is directeur van het Mediafonds.
Bezuinigingen: de Cijfers Minister van Bijsterveldt (OCW) presenteerde in juni haar voorstel voor de bezuiniging van 200 miljoen op de mediabegroting. • Het leeuwendeel daarvan moet in 2015 komen van de landelijke publieke omroep: 127,3 miljoen op een totaal kostenbedrag (in 2010) van 848 miljoen. • De rest wordt opgebracht door de Wereldomroep, het Muziekcentrum van de Omroep en andere organisaties, waaronder ook het Mediafonds. Als de bezuiniging niet kan worden gerealiseerd zonder kwaliteitsverlies, dan zal er een net moeten verdwijnen. • Binnen de Mediabegroting is een ‘indirecte’ financiële stroom via het Mediafonds en het CoBO-fonds (in 2010: 31 miljoen) voor het maken van specifieke programma’s. De bezuiniging op het Mediafonds loopt op tot 1,96 miljoen in 2015. • Door de fusie van omroepen - van 21 naar 8 – zullen 600 banen verdwijnen. • De besparing op overhead maakt maar 34 miljoen van de 127 uit. • De meeste winst komt van ‘het primaire proces’, het maken van programma’s. Daar gaat 88,7 miljoen vanaf; de omroepverenigingen verliezen samen 61,2 miljoen. • Opmerkelijk is dat het bedrag voor nieuws- en sportrechten van 72 miljoen (WK, OS, Champions League, Eredivisie) onveranderd blijft. • Besparingen zijn vooral te boeken in het aankopen van meer buitenlands materiaal. De Nederlandse PO zendt daar veel minder van uit dan andere West-Europese landen (12% resp. 23%) terwijl een uur ‘aankoop’ gemiddeld 65% goedkoper is dan een uur eigen productie. • Verdere besparingen: minder ‘kortlopende titels’, langere series, redacties langer aan het werk, beperking van de opnametijd (camera-uren) per programma, werk met kleinere ploegen, meer voormontage (zonder editor), het uitstellen van nieuwe technologieën. • Minder ‘titels’ betekent tevens minder administratie, minder personeels mutaties en minder PR. • De bezuinigingen moeten leiden tot meer continuïteit in de programmering (‘Rust op schema’), betere herkenning van programma’s door de kijker, en verhoogde efficiëntie (huisvesting, ICT, communicatie).
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 3
Nieuwe ideeën voor media en cultuur
DE MEDIABRIEF
Een war game voor de publieke omroep In het vorige nummer van 609 presenteerde zich Koers Kunst, een landelijke brainstorm, op zoek naar 20 werkelijk nieuwe ideeën voor een cultureler Nederland. Inmiddels is de campagne op weg naar een ‘afsluitend statement’, ‘Koers voor Kunst’, dat in september zal verschijnen. Wat is de oogst? Een greep:
De Mediabrief van minister Van Bijsterveldt presenteert de verkeerde oplossingen op basis van verkeerde analyses. Kortwieken van de omroepen op het internet is wel het allerslechtste idee. Dat schaadt de publieke omroep maar ook de commerciële mediabedrijven.
Door Joost Ramaer
Een bonusfonds voor cultuur marketing (Paul Stork): Creëer een fonds dat instellingen stimuleert om ondernemender en innovatiever marketing te voeren. Als voorwaarde stelt Stork dat dit fonds geen plannen vooraf beoordeelt, maar juist resultaten achteraf beloont. De basisverzekering cultuur (Fons Dejong): Modelleer de cultuur naar de gezondheidszorg: de toegang tot alle soorten cultuur is gratis, maar voor bepaalde diensten moet je extra betalen. In samenwerking tussen overheid en private partijen wordt zo de collectieve zaak gefinancierd. En kunstinstellingen die klantvriendelijk opereren kunnen goed gaan verdienen. Kortom: terug naar de collectieve verantwoordelijkheid. Schaf de vrijkaartjes af (Gerben Dovemanns): In de podiumkunsten en de muziek betalen pers, programmeurs, collega’s en vrienden van de uitvoerenden in principe nooit voor hun kaartje. Maak daar een einde aan. In dezelfde geest: schaf het 65+ voor deel af (Ronald Breteler): 65-plussers zijn over het algemeen hoog opgeleid, cultureel onderlegd en financieel in goeden doen. Die groep heeft helemaal geen korting nodig. Ontwikkel in plaats daarvan een kortingskaart voor mensen met een laag inkomen, of die nu jonger of ouder dan 65 zijn. koerskunst.nl
Illustratie: Ruben L. Oppenheimer
Stel, je bent Marja van BijsterveldtVliegenthart, en die Mediabrief moet eruit. Het is een nieuw dossier, waar je nog onbevangen tegenover staat – je eerdere staatssecretariaat bij OCW betrof louter de onderwijskant van het ministerie. In een vlaag van creativiteit en innovatiedrift hebben de ambtenaren van OCW de briefing voor de brief, zogezegd, gegoten in de vorm van een war game, gevoed met alle cijfers, nota’s, rapporten en lijken die ze in de kasten van het ministerie over de Nederlandse publieke omroep hebben kunnen vinden. Zwaaiend met je Wii-controller ga
4 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
je op virtuele ontdekkingsreis. Als decor fungeren de slagvelden tussen overheden en mediaconcerns waar het huidige medialandschap vorm heeft gekregen. De BBC zoeft langs. Eén publieke omroep zonder reclame, al vanaf 1955 commerciële zenders mét. Helder systeem eigenlijk – die Britten waren er vroeg bij. Even kijken wanneer die commerciëlen in Nederland … Wát? Vier-en-der-tig jaar later pas? Tegelijk met de Belgen?! Hoofdschuddend Wii je verder. Twintig zendgemachtigden komen voorbij – mijn hemel, zijn het er zoveel. AVRO, VARA, VPRO, KRO, NRCV,
Veronica, eerst d’r buiten, dan d’r in, dan d’r weer uit – die laten zich nog historisch verklaren, al moet je wel bijna een eeuw terug. Maar wat zijn toch die ‘taakorganisaties’? NTS, NOS, NPS, NTR: voortdurend raak je de weg kwijt in de steeds veranderende logo’s en huisstijlen. En in de interne logica van het systeem. Als het doel ooit was een ‘afspiegeling van de samenleving’ te bieden, waar is dan de eigen omroep voor de bijna één miljoen Nederlandse moslims? Tegen het einde van deze game neemt de verwarring alleen maar toe. Wakker Nederland en PowNed betreden het bestel. Nóg twee erbij! Geert heeft gelijk, het moet niet gekker worden. Twee klonen van de Telegraaf bovendien, de krant die al minstens veertig jaar aan de poten van de publieke omroep loopt te zagen. En waarvan er één komt uit een nest met als motto: ‘Tendentieus, Ongefundeerd & Nodeloos Kwetsend’. Met open armen binnengehaald door een socialistische minister. Ongelooflijk. De Wii gaat op Pause. Even nadenken. Je hebt de opdracht tweehonderd miljoen euro op deze Bonte Dinsdag avondtrein te bezuinigen – geen ontkomen aan. Maar er klopt iets niet. Het debat gaat al dertig, veertig jaar lang voornamelijk over structuren en geld, zonder dat je talloze voorgangers het bestel een spat transparanter, efficiënter of inhoudelijk beter hebben weten te maken. Nog een wonder dat er relatief zoveel goede programma’s op de Nederlandse buis te zien zijn. Waar halen de makers de energie vandaan? De Nederlandse publieke omroep kost de burger 116 euro per jaar. Niet slecht, vergeleken met de 158 euro die de gemiddelde Brit aan de BBC bijdraagt. Ho, wacht even. Die 158 euro gaat naar één zendgemachtigde. Brainwave! De Wii gaat op Stop. In je hoofd rijst een geniaal plan. De Brief
Was het maar zo gegaan. De echte Van Bijsterveldt komt in haar Mediabrief met de verkeerde oplossingen, op basis van een verkeerde analyse van het overvloedige feiten- en onderzoeksmateriaal. Ze begint goed. “Het kabinet kiest op grond van het regeerakkoord voor een publieke omroep die garant staat voor een gevarieerd en kwalitatief hoogstaand programma-aanbod voor een breed publiek.” En verderop heet het: “De publieke omroep behoudt een brede taakopdracht.” Lees: inclusief sport en entertainment. Want alleen een brede NPO “staat garant voor zijn kernfuncties: onafhankelijk nieuws, boeiende actualiteiten en serieuze informatie, en een hoog en vast aandeel kwetsbare genres”.
Verbod op nieuwe media verlamt de publieke omroep en verarmt de markt Door Syb Groeneveld Staatssecretaris Zijlstra bepleitte in zijn cultuurbrief Meer dan Kwaliteit dat de culturele sector ondernemender moet worden en zich moet aansluiten bij de creatieve industrie. De mediabrief van minister Bijsterveldt verkondigt juist het omgekeerde: de omroep mag zich met nieuwe diensten niet richting de markt bewegen. En waar de WRR in 2004 (Focus op Functies) stelde dat de overheid een technologie-neutraal mediabeleid zou moeten voeren, wordt in het voorgestelde beleid een expliciet verschil gemaakt tussen diensten voor radio, tv en internet. Dat is een stap terug. Het publieke mediabestel speelt een cruciale rol in de ontwikkeling van ondernemerschap binnen het medialandschap. Op de financieringsstructuur van de publieke omroep hebben bedrijven als Endemol, IDTV, CCCP en Eyeworks en vele onafhankelijke film- en televisiemakers een belangrijk deel van hun bedrijfsmodel gebouwd. Velen behoren tot de internationale top. Datzelfde klimaat zorgt ervoor dat Nederland rijk is aan toonaangevende software- en applicatie-ontwerpers en designers bij organisaties als IJsfontein, RANJ, Lost Boys, Waag Society, V2, Submarine, Apps for Amsterdam, Woedend, Hack-deoverheid en Mediamatic. Het voorgestelde kabinetsbeleid dwingt makers, ontwerpers en designers om bij opdrachten voor de publieke omroep een digitale dienst te verbinden met lineaire radio- of televisieproducties. Dat is een stap achteruit, omdat vernieuwende digitale diensten per definitie een non-lineaire structuur hebben die uitgaat van interactie en participatie met het publiek. Door dit beleid is
Zoals kunst-, kinder- en geschiedenisprogramma’s, documentaires en kostbare dramaseries, die “private mediabedrijven” nu eenmaal veel minder kunnen aanbieden omdat ze meer op winst en verlies moeten letten. Voor die private partijen “is de publieke omroep er ook”, schrijft de minister. “Als kraamkamer van innovatieve ideeën en nieuwe technologische ontwikkelingen, als stuwende kracht achter de audiovisuele markt en als aanjager van creatieve competitie.” De NPO maakt die rol ook waar. Kijk
de kans klein dat er uit het publieke bestel hoogwaardige en vernieuwende diensten voortkomen. Terwijl het juist dat soort diensten zijn die ondernemerschap bevorderen en werkgelegenheid creëren. Door de publieke omroep ruimte te bieden te experimenteren op het internet kan beter op kwaliteit en de duiding van informatie en vernieuwing van diensten gestuurd worden. Specifiek voor het internet bedoelde producties (games, minimovies, mash-ups, transmedia producties, thematische kanalen en burgerjournalistiek) zijn onderdeel van de informerende, culturele en creatieve taak van de publieke omroep. Als zij zichzelf met nieuwe-mediadiensten niet kan en mag positioneren, dreigt de publieke omroep te verlammen. Door het niet formuleren van een technologie-neutraal beleid, het vergroten van de kloof tussen publieke en private media en het ontwerpen van financiële en regulerende obstakels bij de publieke omroep dreigt het kabinet de markt voor nieuwe-mediadiensten te verstoren. Dat is vanuit cultureel, journalistiek en economisch perspectief onwenselijk. In 2016, zo schrijft het kabinet, moet het publieke mediabestel er definitief anders uitzien. Dat zal zo zijn. Maar dan wel graag met meer oog voor de dynamiek en het belang van nieuwe digitale diensten door publieke en private partijen.
Syb Groeneveld werkt bij het Mediafonds, waar hij verantwoordelijk is voor subsidieaanvragen en projecten op het gebied van nieuwe media. Dit is een verkorte versie van een artikel op DeNieuweReporter.nl.
maar naar NOS.nl, inmiddels de nummer twee op de markt voor nieuws en achtergronden via het internet. En naar de VPRO, die zich manifesteert als laboratorium voor games en interactiviteit, gekoppeld aan publieke programma’s. Met de kennelijke instemming van de minister: “De publieke omroep is er in de uitvoering van zijn publieke taakopdracht eerst en vooral voor zijn publiek, en is dus daar waar dat publiek is.” Zoals op het web en in games, twee terreinen waar het publiek massaal naartoe migreert.
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 5
Maar dan trekt zij plotseling een aap uit de mouw. Het webaanbod van de publieke omroep “moet drastisch verminderd worden”, minimaal met 35 procent. Iedere nieuwe webdienst die de publieke omroep bedenkt, wordt voortaan onderwerp van “een strenge en zorgvuldige goedkeuringsprocedure”. Per nieuwe dienst gaat de minister toetsen “of de publieke omroep de publieke waarde voldoende heeft aangetoond”. Daarnaast gaat de minister de nieuwe diensten afrekenen op “mogelijke schadelijke markteffecten”. Voor het bewijs van die effecten gaat zij te rade bij “commerciële mediabedrijven”. Hier lijkt de Mediabrief haast gedicteerd door het Telegraaf-concern, dankzij de vorige minister toch al moeder van een nieuwe publieke zendgemachtigde die de “publieke waarden” openlijk aan zijn laars lapt. Breidel
De dagbladuitgevers tonen zich al ruim veertig jaar lang slechte vernieuwers, en slechte verliezers. Al die tijd zoeken zij het voornamelijk in de verdediging van hun afbrokkelende marktposities, en proberen zij de overheid te bombarderen tot veldheer in die strijd. Eerst door beschermende wetgeving voor henzelf te bepleiten, en nu via regels die hun concurrenten aan banden leggen. Geen minister komt hen daarin zo ver tegemoet als de huidige, door de wél succesvol innoverende publieke omroep zulke zware beperkingen op te leggen op het internet. En het wrange is: daarmee schaadt zij niet alleen de NPO, maar ook de krantenbedrijven en commerciële omroepen die zij kennelijk in bescherming wil nemen. Want het web functioneert anders dan traditionele hoogdrempelige markten als printmedia, of radio en tv. Talloze onderzoeken in binnen- en buitenland hebben aangetoond dat nieuwe media in al hun gedaanten de oude media veel meer verrijken dan verarmen. Jonge en oude Nederlanders blijven onverminderd enthousiaste consumenten van nieuws en achtergronden zoals de NPO die biedt – niet ondanks, maar juist dankzij de nieuwe media. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Alle kanalen staan open, een onderzoek van het Sociaal-Cultureel Planbureau dat nota bene in de Mediabrief wordt aangehaald. En uit Het nieuwe media-aanbod – een gevaar voor de democratie?, een bewust provocerend getiteld rapport van de mediawetenschappers Klaus Schönbach en Ester de Waal, gemaakt in opdracht van het Stimuleringsfonds voor de Pers en dus gefinancierd door minister Van Bijsterveldt. In plaats van die lessen ter harte te nemen, zoekt zij haar heil in de breidel van een bewezen innovator. En in
“bundeling van bestaande krachten”, het eufemisme in de Mediabrief voor een efficiency-dictaat dat het aantal publieke zendgemachtigden moet reduceren van twintig tot acht. Afgedwongen fusies kosten alleen maar méér tijd, geld en maagzweren – de geschiedenis van de NPO is bezaaid met voorbeelden. Zo moet het dus niet. Maar hoe dan wel? Simpel: stuur op de inhoud, niet op de structuur van de NPO. De minister, de Tweede Kamer en de makers en bestuurders van de publieke omroep moeten eindelijk eens weg uit het moeras van reorganisaties en herschikkingen waarin hun voorgangers al zo vaak vastliepen. Net als de nieuwe-mediarapporten hebben zij die oplossing al aangereikt gekregen. De BBC functioneert al jaren zo, en voormalig netmanager Ton F. van Dijk bepleit hem ook voor Nederland, waar, wanneer en bij wie hij maar de gelegenheid krijgt. Een Plan
De huidige stichting NPO moet worden vervangen door, of omgevormd tot, een Publieke Media Autoriteit. Die spreekt met politiek en samenleving af wat voor categorieën programma’s de publieke omroep moet maken. Nieuws en actualiteiten, drama, sport, entertainment, auteursdocumentaires, kunst-, kinder- en geschiedenisprogramma’s, maar ook games en webformats. Deze categorieën worden periodiek geveild als kavels, onder leiding van commissioning editors, een soort intendanten die alle vrijheid genieten gedurende de looptijd van hun contract, en binnen de omschrijving van hun categorie. Op die kavels kan iedereen intekenen die denkt een geschikt programma te hebben, uit eigen keuken of gekocht van een ander: de historisch gegroeide omroepverenigingen, maar ook de commerciële omroepen, de onafhankelijke producenten zoals Endemol en Eyeworks, en de dagbladuitgevers. De intendanten pikken daar de beste aanbiedingen uit, en de netmanagers verwerken die tot een werkbaar en rechtvaardig uitzendschema. Selecteert zo’n intendant een mol als PowNed? Laat hem zijn gang gaan. Als politiek en samenleving niet tevreden zijn over zijn keuzes, dan verlengen zij zijn contract niet en benoemen een ander. Zo’n systeem biedt ook ruimte voor een zekere inspraak in de selectie van kijkers en luisteraars, vergelijkbaar met de publieksstemmingen bij Idols en So You Think You Can Dance. Alleen nieuws en actualiteiten moeten wellicht van de veilingprocedure worden uitgezonderd. Programma’s als het NOS Journaal en Nieuwsuur zijn gebaat bij continuïteit, en kunnen het beste worden overgelaten aan één taakorganisatie.
6 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
De minister hoeft maakorganisaties niet langer te dwingen tot fusies die zij niet willen, of voor te schrijven hoeveel websites zij erop na willen houden. Moet de minister bezuinigen? Dan valt er voor één of meer periodes vijftig, honderd of tweehonderd miljoen euro minder te besteden. De intendanten en de bieders op de kavels kunnen dan zelf kiezen voor minder programma’s van dezelfde hoge kwaliteit, of voor evenveel die goedkoper worden gemaakt. De Publieke Media Autoriteit scheelt sowieso een berg overhead, en de heisa er omheen. Een club als de NCRV hoeft zich niet langer aan de Balkenendenorm te houden, en kan voortaan zelf bepalen of hij zijn directeur twee of drie ton waard vindt. Ook de honorering van de ster-presentatoren valt buiten de publieke sfeer. Die komt immers voor rekening van het kavelbudget waarop kan worden ingetekend. De huidige, falende Mediabrief staat de invoering van de Publieke Media Autoriteit niet in de weg. De concessies van de huidige zendgemachtigden lopen pas af in 2015. Politiek en samenleving hebben nog ruim drie riante jaren om ten halve te keren. Desgewenst lassen zij een overgangsperiode in, om de huidige zendgemachtigden een faire kans te geven zich aan het nieuwe stelsel aan te passen. Vanaf dat moment zal het debat rond de NPO alleen nog maar over de inhoud gaan, zoals het hoort. Nooit meer gedoe over structuren en geld. Zie daar het ‘geniale plan’ van de fictieve minister uit het begin van dit verhaal. De echte bewindsvrouw hoeft deze war game alleen maar te omarmen. In het belang van haar eigen gemoedsrust, en van een dijk van een publieke omroep. Joost Ramaer is journalist en redacteur van DeNieuweReporter.nl.
Nieuwe ideeën voor media en cultuur
DIVERSITEIT EN INNOVATIE
Het orkest en het bejaardentehuis Het vrijemarktdenken zit in zijn eindfase. Tijd voor bezinning op de basis. Waarin verschilt een orkest eigenlijk van een bejaardentehuis?
Door Wiepko Oosterhuis Toen het huidige kabinet zijn bezuinigingen aankondigde werd er iets vreemds merkbaar. Wat met veel liefde en passie was opgebouwd zou nu deels weer worden afgebroken. Een drama lag in het verschiet. Ik verwachtte een gloedvolle verdediging. De beoefenaars van de kunsten zijn mensen die in contact staan met hun emoties, en die gevoelens goed onder woorden kunnen brengen. Zij zijn het die aanklagen, oproepen, verbeelden en verwoorden. Zij waren de aangewezenen om het verweer te voeren. Zij zouden ons gaan vertellen wat de waarde is van een levendige en bloeiende kunst en cultuur, wat hun bijdrage is aan het welzijn van mens en maatschappij, maar bovenal: wat zij willen bereiken, wat hun dromen zijn, hun passies, hun drijfveren, hun bezieling. Waarom ze doen wat ze doen, waarom het essentieel is. Opdat iedereen en zeker de andere bedreigde sectoren inspiratie kon halen uit hoe juist deze ‘niet noodzakelijke’ sector zijn eigen belang naar voren brengt en verantwoordt en verdedigt, met hetzelfde elan en vuur waarmee de sector in al zijn diversiteit ooit is opgebouwd. Maar dat gebeurde nauwelijks. Het passievolle verdedigen deden de bezoekers, de lezers en de kijkers. De mensen werkzaam in de sector bleven veelal steken in het soort algemene argumenten die we kennen uit de bedrijfseconomie en de marketing. Men begreep de noodzaak van bezuinigingen. De sector was in zichzelf gekeerd, niet publieksgericht genoeg. Ze vond overheidssubsidie te vanzelfsprekend en haar eigen kwaliteitsnormen te belangrijk. Men had daardoor teveel afstand tot de samenleving genomen. Het kon überhaupt wel
Experimentele televisie in de studio van het Philips Natlab, 1948. Foto: Philips Company Archives
wat efficiënter. Er was teveel aanbod waar geen vraag naar was. De bezuinigingen vielen weliswaar nogal groot uit, maar konden ook gezien worden als een broodnodige impuls voor een vastgelopen sector, die zakelijker en ondernemender zou bloeien en groeien en weer een gewaardeerde plaats in onze samenleving innemen. Uitwisselbaar
Dat klonk redelijk en het maakte een professionele indruk. Al riep al deze zelfkritiek ook wel herinneringen op aan volkstribunalen uit vervlogen tijden. Kritiek die zo verinnerlijkt is is niet
helemaal normaal. Geloofde men nog wel in zichzelf? Zag men nog wel het belang van wat men deed? Dit klonk als standaard consulentenpraat, toepasbaar op willekeurig welke sector dan ook. Daarmee onderscheid je jezelf niet. Sterker nog, je versterkt het beeld van uitwisselbaarheid. Waarin verschilt een orkest van een bejaardenhuis? Dat lijkt een idiote, want te simpele vraag, maar kijk naar de antwoorden van de cultuurprofessionals en zie hoe ze hem niet (kunnen) beantwoorden. En dat is vreemd. Wat is hier aan de hand? Was het doel en belang van de kunsten zo vanzelfsprekend dat er niet meer over
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 7
nagedacht hoefde te worden? Was men dat domweg vergeten? De terminologie waarmee het bestaansrecht en de doelstellingen van publieke instellingen en private bedrijven worden verdedigd lijkt steeds meer op elkaar. Efficiëntie, klantgerichtheid, inspelen op de veranderingen in de samenleving, publieksparticipatie, allemaal logische, terechte en waardevolle zaken, maar ook allemaal gericht op de uitvoering en niet op de kern. Blijkbaar zijn we tegenwoordig meer bezig met hoe iets te realiseren, dan met waarom we dat eigenlijk willen. De eigen kring
Dat is heel anders dan in de naoorlogse decennia waarin men zich zeer bewust was van het waarom, het bestaansrecht van woningcorporaties, filmhuizen, politieke partijen, noem maar op. In die jaren lag het beginpunt van een enorme diversiteit aan initiatieven, waar wij tot op de dag van vandaag van profiteren. Men was zich zeer bewust van de noodzaak van wat men deed en vaak minder van ‘hoe dat aan de man te brengen’. Dat laatste was niet echt een probleem, omdat er een grote hoeveelheid hokjes was, in alle soorten en maten. Je had de verschillende geloven en politieke overtuigingen, maar ook vakbonden, de academische wereld, de kraakbeweging, publieke omroepen, bedrijven, et cetera. Ieder initiatief stond garant voor afname binnen eigen kring, in ruimtes waarin die initiatieven elk op hun eigen wijze tot bloei konden komen, als de vinken van Darwin, die elk op een ander eilandje zich in een geheel eigen richting ontwikkelden. Een bioloog noemt zo’n hokje een niche. In het algemeen geldt hoe meer niches, hoe meer soorten, hoe groter de diversiteit. De sneeuwvlakte van de Noordpool heeft alleen de ijsbeer; het Victoriameer met haar grote verschillen in stromingen en waterlagen met verschillende temperatuur, lichtinval en voedsel heeft meer dan 2500 verschillende soorten vis. Onze wereld was gesegmenteerd en beschermd. Dat bood individuen, bedrijven, researchafdelingen en dergelijke veel mogelijkheden tot ‘out of the box’ ontwikkelingen. Denk bijvoorbeeld aan de stroom van bijzondere uitvindingen die uit het Natlab van Philips kwamen, of aan de revolutionaire en regelmatig volkomen waanzinnige films uit de jaren ’60 en ’70. Op zijn best leken in deze tijd de twee basisprincipes van ontwikkeling perfect in evenwicht. Diversiteit ontwikkelt zich dankzij vele niches, en inspiratie en innovatie komen voort uit de confrontatie met nieuwe ideeën. Maar de hokjes waren gedoemd om afgebroken te worden. De bloeiende economie liep vast. Nieuwe ontwik-
kelingen, begonnen met een open mind, eindigden in verstarring. De markt
Een reactie volgde, waarin een herwaardering van de wetten van vraag en aanbod centraal stond. Als je als mens maar geen kunstmatige constructies gaat verzinnen, dan zouden die wetten vanzelf het optimale (economische) leven organiseren, het leven waarin de mens het meest tot zijn recht komt. Het idee van de maatschappelijke maakbaarheid ging de prullenbak in en daarvoor in de plaats kwam een andere opvatting over een ideale samenleving, maar dan één met zo min mogelijk bescherming, begeleiding en sturing. Als de uitvoering maar goed was, kwam de noodzaak vanzelf aan het licht. Dat was een fascinerende gedachte. Ontdaan van alle constructies en ballast zou dankzij de ordenende principes van vraag en aanbod, de mens in al zijn naaktheid tevoorschijn komen. Niet religie, ideologie of een of andere opgelegde wijsheid, maar een natuurlijke, seculiere ordening zou de moraal bepalen. Dit ging veel mensen te ver, maar na al die ideologische discussies waren velen wel toe aan wat praktische oplossingsgerichtheid. Minder regels en meer concurrentie: het klonk als een goed idee. Nieuwkomers kregen een kans op voorheen afgesloten markten en zetten bestaande bedrijven onder druk. Dienstverlening en servicegerichtheid werden gevleugelde woorden en de klant werd weer verleid. Daarmee brak een nieuwe bloeiperiode aan. De bezoeker, de burger en de patiënt werden klant en dus het middelpunt van een permanente strijd om aandacht. Het verleiden werd essentieel voor het voortbestaan. Of je nou een elektronicamultinational was die videoapparatuur aan de man moest brengen of een school die leerlingen moest lokken, je ontdekte al snel dat beeldvorming minstens zo belangrijk was als je kwaliteit. Vorm begon aan een schitterende opmars ten koste van de inhoud. Het ‘hoe’ had het overgenomen van het ‘waarom’. Dat domeinen als de gezondheidszorg of universiteiten toch hele andere uitgangspunten hadden dan een Ikea, dat de eed van Hippocrates en de zoektocht naar kennis niet per se gebaat zijn bij de concurrerende principes van de vrije markt, werd terzijde geschoven. Het ging om de uitvoering. Wat was begonnen met een afzetten tegen ideologische betweterij en hokjesgeest ontaardde in een fixatie op praktische oplossingen en buitenkant. Domeinen als onderwijs, politiek en publieke omroep begonnen een richtingloze indruk te maken.
8 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
Diversiteit
Een ander kenmerk van deze ontwikkelingen was het verlies aan diversiteit. Met het afbreken van de beschermende schotten tussen de niches waren zowel de consument als de producent in een groot level playing field terecht gekomen. Daar was de concurrentie weliswaar gigantisch, met heel veel spelers en een enorm aanbod, maar dat concentreerde zich wel steeds meer op het midden, de mainstream. Experimenten konden zich niet meer ontwikkelen in de beschermde omgeving. Wat niet meteen paste of klopte met de gangbare ideeën van het grote publiek kreeg geen kans meer. Iedereen die de tien Nederlandse tv-kanalen op primetime afgaat, of in een winkelcentrum zoekt naar een winkel die niet van een grote keten is, zal dat zien. Geen wonder dat de term ‘out of the box’ denken opgang doet: dat wordt namelijk steeds moeilijker. Inspiratie en innovatie hebben immers nieuwe ideeën en zienswijzen nodig en die ontwikkelen zich nou eenmaal niet binnen de mainstream. De financiële speelruimte van bedrijven om iets anders te doen dan zo concurrerend mogelijk te produceren werd kleiner. Shell was na de oorlog een belangrijke (anonieme) financier voor documentaires en denkexercities waar ‘onwaarschijnlijke’ toekomstscenario’s als een olieboycot werden doorgerekend. Dat kon niet meer. Philips maakte een einde aan het fundamenteel onderzoek in zijn Natlab. Het bedrijfsleven werd afgerekend op elke activiteit die niet direct ten goede kwam aan de winst. Toekomstvisies werden per definitie kortetermijnvisies. Tegen de huidige retorische trend in heeft de private wereld steeds minder mogelijkheden om een maatschappelijke functie te vervullen. Aldus kan het gebeuren dat een kabinet als het huidige elke publieke dienst beoordeelt op zijn economisch nut. En dat domeinen als de kunsten en de wetenschappen, met een eigen ontstaansgeschiedenis, eigen werkmethoden, eigen intrinsieke motivaties en duidelijke doelstellingen, zich proberen te verdedigen met oneigenlijke argumenten. Deels omdat men niet meer beter weet, deels omdat men het gevoel heeft dat het niet meer anders kan. Er is immers nog maar één waarheid waarnaar geluisterd wordt. We zijn met zijn allen in de val van de liberaliseringstheorieën gestapt. Wij lijden met zijn allen aan dezelfde denkraamvernauwing. Waarmee het moeilijk wordt om met een open blik naar de huidige situatie te kijken en daar nieuwe ideeën over te ontwikkelen.
Het futuristische Philipspaviljoen op de Wereldtentoonstelling in Brussel, 1958
Systeem na systeem
Maar dat blijft natuurlijk niet zo. Het is goed om te beseffen dat de geschiedenis gezien kan worden als een opeenvolging van ideeënsystemen. Na de crisisjaren en de oorlog volgden de decennia van gereguleerde opbouw en de zoektocht naar ontwikkeling en ontplooiing, waar deze periode van economische liberalisering weer een reactie op is. Een systeem loopt vast. Een nieuw systeem volgt. Tot dat weer zelf vastloopt. Systemen proberen namelijk de problemen die zij zelf genereren op te lossen met hun eigen succesformules en luiden daarmee hun einde in. Zoals nu de problemen van de liberalisering worden opgelost met nog meer liberalisering. Daarom lijkt het erop dat de huidige periode in zijn eindfase zit. De grote successen zijn voorbij. En met de kredietcrisis werd ook de onderliggende theorie definitief ontkracht. De financiële sector was op dat moment de enige plek waar een echt vrije markt was gerealiseerd. Dankzij supersnelle computertechniek en het opheffen van allerlei wetten en regels
was er vrijwel geen belemmering meer. Eindelijk kon de theorie in een perfect uitgevoerde praktijk getoetst worden. Het resultaat bleek een monsterlijk gedrocht. Alle diversiteit werd het systeem uitgeperst. De uitvoering was zo perfect dat alleen de hebzucht als doelstelling er nog in overeind kon blijven. Daarmee was het inherent instabiel geworden. Het kon nog maar één kant op en dat deed het ook, met alle gevolgen van dien. De kredietcrisis openbaarde de tekortkomingen van het vrijemarktdenken. Het streven naar efficiëntie heeft wel degelijk grote gevolgen. Doelstellingen veranderen en worden beperkt. Eenvormigheid en kortetermijndenken worden bevorderd en (misschien wel het allerbelangrijkste) de vrije markt heeft geen corrigerend mechanisme in zich. Zonder tegenkrachten zal die uiteindelijk altijd imploderen.
zij kunnen uitgroeien tot volwaardige en waardevolle tegenkrachten in de vrije markt. Daarvoor is het zaak de publieke domeinen te vrijwaren van de organiserende principes van de markt. Het wordt dan weer belangrijk om na te denken over de bestaansgrond. Wat zijn de – onveranderde - doelstellingen van de gezondheidszorg, de wetenschappen, de kunsten? De ultieme bestaansgrond van de kunsten bestaat sinds mensenheugenis uit de creatieve passie van makers die zich willen uiten, en uit de behoefte aan schoonheid, zingeving, inzicht, confrontatie, verwondering en betovering van de gebruikers. Met die uitgangspunten moet het mogelijk zijn om nieuwe ideeën te ontwikkelen over hoe de kunsten te organiseren. Voor de toekomst, voor onszelf. Omdat we een menswaardige samenleving belangrijk vinden. En omdat de markt niet kan bepalen wat het betekent om mens te zijn.
Nieuwe ideeën
Die gedachte kan de basis vormen van een nieuw ideeënsysteem. Een systeem waarin de herwaardering van de publieke ruimte en diensten centraal staan, zodat
Wiepko Oosterhuis was tot voor kort hoofd film bij Plaza Futura in Eindhoven. Van 2005 tot 2009 was hij commissielid Film bij de Raad voor Cultuur. Hij is adviseur bij het Mediafonds.
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 9
Nieuwe ideeën voor media en cultuur
MAANLUCHT
Final Frontier Revisited
Door Dick Tuinder Van de toekomst kun je alleen maar weten hoe het afloopt. Maar ooit leek het begin ervan heel dichtbij. Tussen 1966 en 1972. Niet toevallig mijn jeugdjaren. In 1966 werd de eerste aflevering van Star Trek uitgezonden. In de titelsequentie noemde kapitein James T. Kirk de ruimte ‘The Final Frontier’. De laatste, eindeloze horde in de grote trek westwaarts die ooit door de Founding Fathers was aangevangen. De toekomst was begonnen. Werd in ieder geval betoverend voorstelbaar toen tussen 1969 en 1972 twaalf astronauten op de maan liepen. In 1980 zou daar een stad zijn verrezen en in het jaar 2000 zou de eerste bemande vlucht naar Mars plaatsvinden. Groot was de deceptie toen de Amerikaanse regering het maanprogramma stopzette. Officieel ingegeven door budgettaire motieven, de oorlogs-
kosten, de oliecrisis, de inflatie enzovoorts, maar inhoudelijk ondersteund door de conclusie dat we daar op de maan eigenlijk helemaal niets te zoeken hebben. En daar kon zelfs de meest vurige maan-enthousiast niets zinnigs tegenin brengen. De laatste missie die op 7 december 1972 vertrok was derhalve niet alleen het einde van een wetenschappelijk programma, het was het einde van een vijf eeuwen durende vlucht voorwaarts die plotseling haar echte final frontier had bereikt: stationair rondjes draaiend in Skylab. Sky. Niet eens ‘Space’. Dit was het. Hier was het. Met dit wat we hebben en kennen moeten we het doen. Teruggeworpen op onszelf. Alle betrokkenen waren zich bewust van het gewicht van het moment. En de lancering en vlucht van Apollo 17 was, na een steeds maar neergaande
10 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
lijn, eindelijk weer een kijkcijferkanon. Vanaf een cruiseschip op de Atlantische Oceaan, 40 kilometer uit de kust, was een select gezelschap van wetenschappers, schrijvers en journalisten getuige van de lancering die gelukkig nogal wat vertraging opliep zodat die pas kort na middernacht plaatsvond. Het moment van de lancering was magisch en onheilspellend. Isaac Asimov, aanwezig op het cruiseschip, schreef: “De hemel werd van horizon tot horizon verlicht, waardoor de oceaan oranjegrijs werd en de hemel als een omgekeerde koperen kom, waarin de sterren werden verhuld.” Daarna duurde het veertig seconden tot het geluid van de lancering het schip had bereikt. Asimov schrijft dat het voelde als een aardbeving.
De existentiele crisis die volgde, althans in dat deel van de wereld dat zich met die toekomst had geïdentificeerd, was grauw en vol van tekenen. Watergate. Onvoorspelbare oliesheiks. Werkeloosheid. Cynische popmuziek. Paranoia en polarisatie. Waar waren we in godsnaam in terecht gekomen? En hoe kwamen we hier ooit weer uit? Volgens sommigen was die weg weg. Vluchten kon niet meer. En amper tien jaar nadat de toekomst met de eerste maanlanding leek te zijn begonnen zong een nieuwe generatie dat er helemaal geen future meer was. Nooit geweest ook trouwens. De toekomst was dood. Tot de personal computer kwam en alles anders werd. Het duurde even voordat zichtbaar werd wat we er allemaal mee konden, maar inmiddels is wel duidelijk geworden dat dit het ding was waar we al die jaren op hadden gewacht. Plotseling is de ruimte overal. Grenzenloos in alle richtingen, vanuit je stoel. De virtualiteit van deze sensatie is relatief. Er is immers ook geen één van die twaalf astronauten die de maanlucht heeft opgesnoven, of het fijne poederzand tussen zijn tenen heeft voelen kriebelen. Sinds de opkomst van het massatoerisme worden er meer boeken geschreven over thuisblijvers dan vroeger. De modernistische avonturier van Beckett of Jean Philippe Toussaint komt zelfs zijn slaap- of badkamer niet meer uit.
Bij de meeste klassieke verhalen zoals Gilgamesh, de Odyssee, Aeneis of De Goddelijke Komedie, is de vertelling daarentegen onlosmakelijk verbonden met een reis. Vertellen is reizen. Vooral ook omdat in eerste instantie de meeste lezers en luisteraars thuisblijvers waren. Nu de wereld ontdekt en in kaart is gebracht en verdwalen, op een enkele vallei in Zuid-Spanje na, zo goed als onmogelijk is geworden en de uiterste grenzen van wat bereisbaar is zijn vastgesteld, is het opvallend dat veel van de populaire computergames zich afspelen in het verleden. De technologie die gemaakt leek voor de toekomst functioneert blijkbaar het best als herschepper van historische episodes – Rome, de Renaissance, de Tweede Wereldoorlog etc. – of als machinale god van een complete ‘wereld’ die niets met de klassieke tijd en ruimte te maken heeft. Het virtuele landschap fungeert steeds vaker als reële dramatische arena. Deze nieuwe oneindigheid en de brede maatschappelijke acceptatie van dat begrip, heeft vergaande gevolgen voor de manier waarop we verhalen vertellen en tot ons nemen. De meest succesvolle filmseries van het laatste decennium vertellen niet alleen een verhaal, maar lijken als voornaamste doel te hebben een complete wereld te creëren, die ook na afloop van het verhaal blijft bestaan in spin-offs van Lego en games en in de menselijke verbeelding.
De verhalen van de toekomst eindigen nooit. Ik had deze woorden nog maar net geschreven toen ik de krant opensloeg en las dat op een gedenkwaardige dag in 2011 twee zendmasten in Nederland bijna tegelijkertijd in brand waren gevlogen. De oorzaken zijn vermoedelijk overbelasting en doorgeslagen de regulering. Zo curieus als de simultane ongelukken ook waren, nog vreemder was het om te merken dat we nog steeds ten dele afhankelijk zijn van deze zendmasten. De zendmast doet immers niet alleen door zijn naam denken aan de zeevarende ontdekkingsreizigers van ooit. Hij is ook een herinnering aan de tijd dat men hoog moest klimmen om ver te zien. Ver te zenden. Met zijn kwetsbare lengte maakte hij een paradoxale buiging voor het steeds maar uitdijende landschap. Het is bijna onmogelijk om de gelijktijdige ineenstorting van beide masten niet symbolisch te zien. Een evolutionaire aanpassing van de architectuur aan een veranderende werkelijkheid. Dick Tuinder is beeldend kunstenaar, essayist en filmmaker.
Illustraties: Dick Tuinder
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 11
Nieuwe ideeën voor media en cultuur
HET AANDACHTSREGIME
Lees mij! Bekijk mij! Hoor mij! In de informatiesamenleving is aandacht een schaars goed. Kunnen massamedia al die anonieme individuen nog wel ‘verbinden’, als sociale synthesizers?
Door Rudi Laermans De meest gehoorde klacht in de informatiesamenleving luidt dat we continu worden overspoeld door interessante informatie. We lijden allemaal aan acute informatiestress: te veel (virtuele) informatie en te weinig tijd om die actief te sorteren en te verwerken. We ervaren het teveel aan informatie als een tekort aan tijd, maar doorslaggevender is het (kunnen) geven van de gepaste aandacht. Het gaat niet zozeer om uren of minuten in absolute zin, wel om de specifieke tijdsduur die nodig is om verstrooid een film te bekijken, geconcentreerd een tekst te lezen of mentaal afwezig door een site te scrollen. Zonder aandacht is er gewoonweg geen informatieoverdracht: zonder een minimum aan opmerkzaamheid blijven ook digitale data dode letters of levenloze beelden. Aan dat onontbeerlijke ingrediënt mankeert het steeds meer. De informatiesamenleving versie 2.1, dat is een almaar groeiende wanverhouding tussen potentiële informatie en het individuele of collectieve vermogen om al die mogelijkheden effectief te behappen. “Een rijkdom van informatie creëert een armoede van aandacht en een behoefte om die attentie efficiënt te verdelen over de overvloed aan informatiebronnen die haar kunnen verbruiken”, zo schreef de sociale wetenschapper Herbert Simon al in 1971, lang voor de digitale revolutie inzette. Het gedurig fluctuerende geheel van informatiemogelijkheden vormt uiteraard geen homogeen blok. Het aanbod oogt sterk gesegmenteerd, vaak zelfs volledig verkokerd. Het is toegesneden op specifieke groepen, zoals hardrockof theaterliefhebbers, radioluisteraars en tv-kijkers, subculturen en leefstijl-
groepen, Facebookers en twitteraars. Die fijnmazige segmentering verzacht enigszins de algemene disproportie tussen potentiële informatie en aandachtspotentieel, maar de remedie komt neer op symptoombestrijding. Binnen iedere doelgroep overtreft de opstelsom van informatiemogelijkheden immers steevast de beschikbare hoeveelheid collectieve aandacht. Zelfs als, bijvoorbeeld, alle Nederlandstalige kunstliefhebbers zich op dit eigenste ogenblik zouden willen verdiepen in de finesses van de conceptuele kunst, wat nogal onwaarschijnlijk lijkt, hebben ze nog altijd legio keuzes. De informatiesamenleving valt uiteen in ontelbare grote en kleine markten waarop talloze aanbieders en producten actief naar aandacht hengelen. De meeste potentiële informatie is dan ook dubbel gecodeerd. Er is de virtuele informatie als zodanig, en er is haar vormgeving die zegt dat de informatie wil worden gezien, gehoord, gelezen,… – kortom: opgemerkt. Informatie is thans veelal voorzien van een uitroepteken: “Lees mij!”, “Bekijk mij!”, “Hoor mij!”.
huidige aandachtseconomie. Aandacht krijg je door de aandacht te trekken, en je trekt aandacht door de potentiële aandacht binnen de beoogde groep gericht en doordacht te prikkelen. Iedere markt is een arena waarbinnen informatieaanbieders strategisch aandacht werven. Dat gebeurt binnen commerciële markten net zo goed als in kunstkringen. In de strijd om aandacht lopen de massamedia voorop: het (re)produceren van collectieve aandacht is hun voornaamste reden van bestaan. Een communicatiemedium verandert in een massamedium vanaf het ogenblik dat het doelbewust informatie aanbiedt met het oog op het ‘capteren’ en moduleren van aandacht. Kranten en magazines, radiostations en televisiekanalen of – recenter – commerciële internetsites, is het primair te doen om de aanmaak van een bepaald volume aan collectieve opmerkzaamheid. Een lees-, luister- of kijkpubliek valt net als trouwens een theater- of een tentoonstellingspubliek gewoonweg samen met een zekere hoeveelheid ‘geaggregeerde attentie’. Publieksvriendelijkheid
Aandachtseconomie
Aandacht is een schaars goed, vandaar de uitdrukking aandachtseconomie. In een informatiesamenleving geschoeid op markteconomische leest zijn er almaar meer aanbieders die de krappe aandacht actief proberen te ‘capteren’. Mijn gebruik van het neologisme ‘capteren’ wordt ingegeven door de tweeledige betekenis van het Franse woordje ‘capter’. Dat betekent zowel ‘opvangen’ als ‘inpalmen’ of ‘door list verkrijgen’. Juist deze dubbelzinnigheid kenmerkt de hoofdactiviteit binnen de
12 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
Massamediamieke organisaties genereren een collectieve aandacht en verkopen dat in de vorm van publiekscijfers door aan reclameaanbieders. Dankzij de reclame-inkomsten kan men potentiële informatie gratis of onder de kostprijs aanbieden, met of zonder overheidstoelagen. De financiering wordt indirect natuurlijk bepaald door de verspreide informatiemogelijkheden. Zij moeten een voldoende hoeveelheid aandacht weten te mobiliseren, zo niet, dan drogen de reclame-inkomsten op. Vandaar de gerichte productie van
informatie die potentieel attractief is voor de doelgroep. Dat heet publieksvriendelijkheid, maar deze uitdrukking verbergt feitelijk een misvatting: ze suggereert dat er al een publiek bestaat voor de effectieve aggregatie van een hoeveelheid aandacht, terwijl het daar juist mee samenvalt. Een publiek is kortom geen vooraf gegeven groep mensen die op hun wensen worden bediend. Integendeel: massamedia offreren informatiemogelijkheden aan
matie gaat, wij informatiegebruikers zijn zélf gespitst op wat op dit moment in het brandpunt van de collectieve belangstelling staat. De collectieve aandacht voor bijvoorbeeld Lady Gaga neemt zo natuurlijk nog verder toe. Net als modes, die er eigenlijk een subcategorie van zijn, lijkt collectieve aandacht een zichzelf voedend fenomeen. Dat is niet het hele verhaal, want er is een noodzakelijke tussenschakel: geen aandacht voor aandacht zonder de
Opwindingsgemeenschappen
De onderlinge koppeling van individuele aandacht genereert een nogal aparte vorm van gemeenschappelijkheid. Met onbekende anderen delen we misschien een beetje subcultuur of een flard levensstijl, maar zeker de aandacht van het moment voor hetzelfde tv-programma, overeenkomstige muziekjes of identieke dvd’s. De massamedia danken hun centrale positie binnen de informatiemaatschappij aan het vermogen om
Persconferentie van Lady Gaga in Singapore, juli 2011. Foto: Wong Maye-E
allerhande doelgroepen vanuit een logica van aandachtsmaximalisering. Ze construeren zo actief een eerder vast of wisselend publiek. Zichzelf voedend
Voorbij een zekere drempel, die we nu al een tijdje hebben overschreden, wordt een aandachtseconomie zelfreflexief. Zowel binnen als buiten de massamedia gaat er dan aandacht naar wat al veel aandacht krijgt. Deze tweede orde aandacht structureert de werking van zoekmachines als Google (bij het ingeven van een zoekterm staan de meest bekeken sites bovenaan) en is ook maatgevend voor het verkeer op YouTube. Er speelt uiteraard nog een meer algemeen maatschappelijk effect. Of het nu om hoog- dan wel laagculturele infor-
informatie over wat de aandacht trekt. Die rapportage kent vele gedaantes, gaande van hitparades en naakte verkoopcijfers over modeberichten tot de verslaggeving over succesvolle personen en producten. De informatie werkt als een selectiemechanisme in een informatierijke omgeving, ook voor wie vooral géén aandacht wil geven aan de collectieve waan van de dag. Zowel de aandachtsconformist als de aandachtssnob is gespitst op informatie die de temperatuur van de geaggregeerde aandacht meet. Dat verklaart mede de snelle inburgering van het lifestyle-genre binnen de massamedia: het grossiert in berichten over wat in, wat out is. Het voorspelbare effect is, opnieuw, een onverteerbare stroom aan potentiële informatie over iets wat veel collectieve aandacht krijgt.
de waarnemingsactiviteit van ontelbare individuen gelijktijdig te koppelen aan dezelfde informatie en zo seconde na seconde een bepaald massieve sociabiliteit te creëren. Of zoals de Duitse socioloog Niklas Luhmann nu alweer meer dan dertig jaar geleden opmerkte: “De wereldmaatschappij behoeft en bezit in de massamedia een instrument voor instant-integratie, de productie van een gemeenschappelijke actualiteit”. De uitspraak slaat in de eerste plaats op de mondiale nieuwsproductie, maar de pointe ervan laat zich veralgemeniseren voor nationale of regionale massamedia. Steevast synchroniseren ze de individuele opmerkzaamheid van talloze individuen. Dat resulteert in een collectief attentieobject en een zeer tijdelijke, labiele sociabiliteit. Wie ’s avonds regelmatig het tv-nieuws
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 13
bekijkt, is lid van een groep die bij het einde van de uitzending alweer uiteenvalt en de volgende dag in een andere samenstelling opnieuw existeert. Misschien past het zwaarbeladen woordje ‘integratie’ niet bij dit soort van losse sociabiliteit, al is de cohesie soms behoorlijk sterk binnen bijvoorbeeld gamegemeenschappen. De synchronisatie van de aandacht van talloze individuen is een zelfstandige sociale synthese die legio onbekenden een tijdlang verenigt binnen een naamloos collectief. Emotionele band
Onder sociale wetenschappers en politici leeft nog steeds sterk het idee dat sociale ordening en gemeenschapsvorming niet kunnen zonder een minimum aan gedeelde culturele waarden en normen. Die visie negeert de sociale impact van de massamedia, hun vermogen om gemeenschappelijkheid te creëren door het synchroon genereren en ‘connecteren’ van individuele aandacht. Als sociale synthesizers werken de media niet zozeer cognitief als wel affectief. Niet objectief informeren maar het opwekken van een liefst diepgaande affectieve betrokkenheid is het primaire doel van de gedurig hernieuwde stroom aan nieuwsitems, kleine en grote beroemdheden, modes en trends. De emotionele band varieert van afgunst of schuldgevoelens bij het bekijken van modelschoonheden tot woede en morele verontwaardiging bij politieke en andere schandalen. De reacties worden gedeeld binnen ‘opwindingsgemeenschappen’ (aldus de filosoof Peter Sloterdijk) met een vaak transnationaal bereik. Zie bijvoorbeeld de recente verbolgenheid over de riante bonussen voor inhalige managers en financiële brokers ‘die gokken met ons geld’. Zelfgeschapen stress
Massamediamieke communicatie excelleert dus in ‘opwindingsvoorstellen’, gericht op de aanmaak van collectieve aandacht. Ze creëert een permanente agitatie door te focussen op schandalen, roddels over beroemdheden, slecht nieuws en culturele trends. “Synchroniserende hysterieën en homogeniserende paniekaanvallen” zijn het gewilde effect, aldus Sloterdijk, die verder gewaagt van ‘zelfgeschapen stress’ en ‘een door en door hysterisch bouwsel’. Ooit zorgde de Koude Oorlog voor een stroom van alarmerende berichten, thans munt vooral de economische verslaggeving uit in stress-verhogende informatie. Berichten over bijna failliete landen en een nakende eurocrisis, onbetaalbare pensioenen en de groeiende concurrentie met China zetten de toon. Sinds 9/11 is daar nog de hijgerige rapportage
over religieus terrorisme en islamfundamentalisme bijgekomen. Populistische politici buiten deze nieuwe ‘dreiging’ handig uit en verbinden ze doelbewust met de idee dat ‘wij’ worden belaagd door ‘zij’. Mediapopulisme en politiek populisme zijn communicerende vaten: het eerste produceert een affectieve betrokkenheid waarop het tweede een nationalistische inhoud ent. Aandachtskunst
Aandacht is niet een- maar veelzijdig. Zo ijkte de cultuurcriticus Walter Benjamin al in de jaren 1930 het verschil tussen kunst en massacultuur aan de hand van het onderscheid tussen concentratie en verstrooiing. ‘Degene die zich ten overstaan van het kunstwerk concentreert, verzinkt daarin’, schreef Benjamin. “Daarentegen laat de verstrooide massa van haar kant het kunstwerk in zich verzinken.” Diezelfde Benjamin wist ook dat de avant-garde deze tegenstelling liet imploderen. Een kubistisch schilderij of een dadaïstische collage valt immers uitsluitend op een verstrooide manier te genieten: een geconcentreerde waarneming bezorgt geen ‘belangeloos welbehagen’ (Kant) maar schele hoofdpijn. In de geschiedenis van de aandachtseconomie liep de avant-garde inderdaad voorop. Lang voor het binnen de massamedia gebruikelijk werd, koos ze voor de retoriek van de provocatie in de strijd om aandacht. Kortom, de avant-garde was behalve een artistieke stoottroep ook een voorhoede in de geschiedenis van de informatiesamenleving. Maar welke rol speelt de kunst daarbinnen nog vandaag de dag? De aandachtseconomie kleurt nogal wat hedendaagse kunst. Het duidelijkst gebeurt dat in de vele kunstwerken die zich massamedia-genres, zoals de documentaire, kritisch toe-eigenen of becommentariëren. Kunst die kritisch wil zijn, kan gewoonweg niet om de massamedia heen. Het dominante aandachtsregime doordesemt evenwel nog op een andere manier de hedendaagse kunstproductie. Kunst kan de aandachtsstrategieën van de massamedia deconstrueren of parodiëren, maar nogal wat hedendaagse artefacten die als ‘kunst’ worden gepresenteerd verkennen gewoonweg de manier waarop aandacht wérkt. Ze bespelen het vermogen om ‘bewust te beleven’ en keren terug, los van het verschil tussen concentratie en verstrooiing, naar de oorspronkelijke betekenis van de uitdrukking ‘esthetiek’: het Griekse ‘aisthesis’ betekent ‘zintuiglijke waarneming’. Doorgaans impliceert dat de constructie van een minimale afstand tussen de informatie en haar perceptie. Door bijvoorbeeld vertraagde beelden, uitgelichte details of een gefragmenteerde montage wordt
14 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
de pointe van de waargenomen informatie in suspense gehouden en uitgesteld. De bewuste beleving ervan krijgt zo al snel een zélfbewust karakter: geen directe affectieve betrokkenheid, maar een afwisseling van sterke en zwakke aandachtsmomenten. Veel hedendaagse kunst speelt kortom met het verschil tussen een verstrooide en een geconcentreerde oplettendheid; het risico van aandachtsverlies wordt daarbij bewust op de koop toe genomen. Eind jaren 1990 muntte de Franse curator en kunsttheoreticus Nicolas Bourriaud de uitdrukking ‘relationele esthetiek’ ter omschrijving van de wending richting toeschouwer binnen de hedendaagse beeldende kunsten. De sindsdien nog toegenomen belangstelling voor het spelen met aandacht en waarneming staat echter niet los van de directe omgeving waarbinnen kunstenaars opereren. Veel kunstenaars thematiseren in hun werk het geven of krijgen van zintuiglijke aandacht vanuit de vaststelling dat het om een letterlijk kapitale activiteit gaat. De opgeleverde beelden of voorstellingen zijn ‘maatschappelijk relevant’ omdat ze de werking en effectiviteit van het dominante aandachtsregime direct of indirect onderzoeken, vaak ook kritisch bevragen. Ze behandelen hun publiek niet als een gegeven, maar deconstrueren heel behoedzaam, of juist met opvallende branie, de relatie met de toeschouwer. “Kijk toch hoe ik je laat kijken”, zo zeggen ze, met als onderliggende boodschap: “en vergeet dat ook niet te doen wanneer je vanavond voor een scherm zit”. Zie hier de aandachtskunst van tegenwoordig: kunstwerken die uitnodigen om meer aandacht te geven aan de manieren waarop het aandachtsregime de individuele attentie ‘capteert’ en moduleert. Rudi Laermans is socioloog en hoogleraar aan de Sociologisch Onderzoek van de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij theoretische sociologie en kritische maatschappijtheorie doceert.
JEUGD, cultuur en media
JEUGD, CULTUUR, MEDIA
Een virtuele bril Wie jongeren wil interesseren voor kunst en cultuur zal moderne media moeten inzetten. Cultuurinstellingen lopen daarin niet voorop – maar er zijn veelbelovende uitzonderingen.
Door Anita Twaalfhoven Sander (10) en Lucas (12) zitten al twee uur te gamen op de Playstation en ruziën over de vraag wie er aan de beurt is om de gewapende vechtjas in het spel naar een volgend level te sturen. Als hun vader het apparaat uitzet en zijn zoons aanspoort buiten te spelen, loopt de een naar de computer en pakt de ander zijn Gameboy. Een ander voorbeeld: een lacherig groepje tieners verdringt zich tijdens een verjaardag rond één computer om elkaar ludieke filmpjes op YouTube te laten zien. Daarbij gooien comedy, satire en cabaret hoge ogen. “Jongeren behoren tot de voorlopers in het gebruik van moderne informatie- en communicatietechnologieën”, staat te lezen in het voorwoord bij het onlangs verschenen onderzoek Hoe cultureel is de digitale generatie? van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). “Ze zijn er vaak als eersten bij om nieuwe apparatuur aan te schaffen, weten moderne technologieën te integreren in hun overige mediagebruik en gelden als bijzonder handig in de omgang met de nieuwe mogelijkheden. Het gebruik van internet is onderdeel van hun dagelijks leven.” Maar in hoeverre benutten schoolgaande tieners van 12 tot 18 jaar deze online mogelijkheden voor culturele doeleinden? De conclusies zijn dat tieners cultureel actief zijn op internet en zich daarbij vooral richten op populaire cultuur. Ze zoeken informatie over muziek, televisie, games en films of amuseren zich met filmpjes en muziekclips op YouTube. De websites van culturele instellingen krijgen weinig aandacht en zijn in de ogen van de jongeren ‘niet echt belangrijk’. Maar áls ze informatie zoeken over musea, theaters en bioscopen doen ze dat meestal via internet. Zo heeft dans en toneel de aandacht van bijna een kwart van de doelgroep. Internetsoap
Het is geen verbazende conclusie dat populaire cultuur het ook op internet
wint van traditionele cultuur. Maar de onderzoekers zien het als een probleem, omdat het voor ouders, scholen en beleidsmakers vooral van belang is dat jongeren kennismaken met traditionele cultuur. Het idee dat de culturele smaak van jongeren op een hoger plan gebracht moet worden, is hardnekkig. Maar zouden culturele instellingen niet meer succes hebben als ze met hun websites juist aansluiten bij de smaak en sociale media van jongeren? De populaire cultuur van jongeren heeft vaak meer te bieden dan je zou denken. Volgens de Vlaamse hoogleraar mediacultuur Gust De Meyer worden videogames, televisie, film en internet te makkelijk weggezet als oppervlakkig of zelfs schadelijk. Terwijl populaire cultuur juist dermate complex is dat ons brein er beter van wordt: het verhoogt het gemiddelde intelligentieniveau van de kijkers. Ook soaps en real-life soaps als Big Brother of De Gouden Kooi ziet de hoogleraar als leerzaam. Ze leren de kijker bijvoorbeeld hoe mensen met elkaar omgaan, hoe we problemen oplossen en hoe we zelf in elkaar zitten en ons willen gedragen. Ook Amerikaans onderzoek, beschreven in de reeks Cultuur + Educatie 15 De beeldcultuur van kinderen. Internationale kinderkunst na het modernisme belicht positieve kanten van populaire cultuur. De onderzoekers verklaren waarom kinderen en jongeren thuis en in hun vrije tijd voor heel andere cultuur kiezen dan die op school de nadruk krijgt. Ze kiezen voor games, stripboeken, reclame, muziekclips, tekenfilms. Daarmee profileren zij zich als leden van een eigen jeugdcultuur en zetten zij zich af tegen de wereld van volwassenen. Steekhoudende argumenten voor culturele instellingen om jongeren daarin tegemoet te komen en aan te haken bij die populaire cultuur. Onderzoek van het lectoraat cultuureducatie van Folkert Haanstra bij
de Hogeschool van Amsterdam (HVA) komt tot een vergelijkbare conclusie. Een van de onderzoeken heeft als titel De thuiskunst van scholieren. Daarover zegt Haanstra in het zomernummer 2011 van het Bulletin Cultuur en School: “Het is belangrijk dat leerkrachten daarover meer te weten komen. Niet om dat allemaal precies zo in school te doen, maar wel om er een relatie mee te leggen.” Meestal gaat het dan om populaire cultuur: games, popmuziek, clips. Dat vinden leerkrachten vaak clichématig. “Dit is een dilemma: de smaak van kinderen en jongeren is in de ogen van volwassenen niet altijd artistiek verantwoord. Maar onderzoek laat zien dat het werkt om in te spelen op populaire cultuur”, zegt Haanstra. Zoals het onderzoek van zijn lectoraat naar het project MediaCultuur, waarin lessenseries voor het voortgezet onderwijs worden ontwikkeld over mediaeducatie. Dit project laat zien hoe je een link legt tussen ICT, nieuwe mediakunst in musea en de beeldende kunstvakken. “Hedendaagse beeldende kunst en fotografie zijn voor buitenstaanders vaak moeilijk te begrijpen”, zegt Haanstra. “Maar jongeren spreekt het juist aan: als je op de juiste manier een link legt, herkennen zij daarin een kritische blik op hun eigen beeldcultuur.” Paola246
Cultuurinstellingen kunnen veel beter en aantrekkelijker gebruik maken van de mogelijkheden van nieuwe media om jongeren te bereiken. Ze moeten niet wachten tot jongeren toevallig op hun website stuiten maar aansluiten bij de sociale media waar jongeren zich thuis voelen. Zoals het Vlaamse jeugdtheaterhuis Het Paleis enkele jaren geleden deed met een internetvoorstelling, die door slimme publiciteit onder bloggers ongelofelijk veel jongeren trok. Wie op YouTube op zoek gaat naar Paola246, komt terecht bij een serie filmpjes met een tienermeisje in de
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 15
hoofdrol. Ze zit in haar kamer en vertrouwt de virtuele bezoeker haar gedachten toe: ze is op zoek naar haar verdwenen moeder. Zo op het oog lijken het alledaagse opnamen met de webcam van een computer. Maar Paola246 is een zorgvuldig geënsceneerde internetsoap, al in 2007 gemaakt door Het Paleis. Bij de lancering van het eerste filmpje werden twee invloedrijke bloggers op de hoogte gesteld, die reclame maakten voor Paola246. Ook verschenen er foto’s van het meisje op sites als flickr. com en twitter.com. Daarbij werd in het midden gelaten of het om fictie of realiteit ging. Dit wakkerde de nieuwsgierigheid flink aan. Het initiatief trok steeds meer belangstelling, met als hoogtepunten 14.752 bezoekers op YouTube en 14.000 en 27.881 bezoekers op respectievelijk 123video.nl en een skynet weblog rond Paola. De slotfase was een real-life ontmoeting met de makers in het theatergebouw van het gezelschap. YouTube wedstrijd
Met de juiste digitale ingang zijn jongeren dus te enthousiasmeren voor de kunstwereld. Een voor de hand liggende ingang is YouTube. Op deze site kijken jongeren graag naar filmpjes met cabaret en satire: Najib Amhali, Hans Teeuwen, Koefnoen of Jiskefet. De stap naar de websites van cabaretiers of de theaters waar zij optreden is dan snel gemaakt. Daar liggen enorme kansen die de kunstwereld niet of nauwelijks benut. Waarom organiseren kunstinstellingen bijvoorbeeld geen prijs voor het beste YouTube filmpje over hun aanbod? Sommige instellingen, zoals het CJP en de Kunstbende, hebben op grote schaal een band met jongeren en trekken dus ook veel bezoekers op hun websites. Van daaruit wordt vaak verwezen naar het aanbod van andere culturele instellingen. Zo heeft
de cultuurinstelling voor jongeren Bekijk ’t een goed lopende site met door jongeren geschreven recensies (www. deadline.nl). Deadline heeft een redactie van dertig jongeren tussen de 16 en 24 jaar, die recensies schrijven over muziek, dans, film, exposities en boeken. Recensies of interviews in de dagbladen zijn op oudere doelgroepen gericht, met een andere smaak op het gebied van kunst en cultuur. Jongeren voelen zich daar niet door aangesproken. Daar is deadline.nl uit voortgekomen, met in 2008 al 2500 tot 3000 bezoekers per dag, ongeveer 90.000 per maand. Die lijn lijkt alleen maar te stijgen. Er zijn andere organisaties die vergelijkbare initiatieven ontplooien, zoals cjp.nl; xxx-s.nl en ikhouvantheater.nl, maar Deadline valt op door de brede keuze aan onderwerpen en de aanstekelijke manier van schrijven door leeftijdgenoten. Cultuurinstellingen met een voor jongeren aantrekkelijk aanbod zouden een digitaal netwerk kunnen vormen, waar deze sites naar kunnen verwijzen. De entertainmentindustrie, met de commerciële popmuziek voorop, heeft de PC, laptop, iPod en mobiele telefoon al lang veroverd. Het is hoog tijd dat de gesubsidieerde cultuursector ook creatief de digitale vleugels uitslaat, juist voor jongeren. Als jongeren met een mobiele telefoon en een bureaulamp al druk bekeken filmpjes weten te maken, moet dit de professionele kunstsector toch ook lukken?
Anita Twaalfhoven is hoofdredacteur van Boekman, het tijdschrift van de Boekmanstichting.
Paola 246, Geloof in de liefde... (2007). Bron: YouTube
16 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
Op vrijdag 13 mei 2011 presenteerde het Sociaal en Cultureel Planbureau de resultaten van het onderzoek Hoe cultureel is de digitale generatie? tijdens een expertmeeting bij het Mediafonds. Onderzoekster Marjon Schols (SCP) legde uit dat tieners wel degelijk warmlopen voor filmpjes en vergelijkbare content, maar dat wil niet zeggen dat zij daarvoor specifieke culturele websites belangrijk vinden. Die vinden zij ‘niet zo belangrijk’. Vertegenwoordigers van culturele fondsen, instellingen, omroepen en social media-bedrijven waren het er vooral over eens dat social media de belangrijkste digitale hulpmiddelen zijn om jongeren – niet alleen tieners, maar ook de generaties daarna – in aanraking te brengen met kunst en cultuur. Veel culturele instellingen zijn actief op dit vlak, maar velen weten nog niet goed wat zij er precies mee aan moeten. Een verslag van de bijeenkomst is te vinden op www.mediafonds.nl.
Gamen en ganzenborden Column Heleen Verburg Het is alweer behoorlijk lang geleden dat ik door mijn Amerikaanse neefjes definitief werd afgeschreven als serieuze tegenpartij bij het gamen. Ze waren heel lief voor me (it doesn’t matter, tante), maar eigenlijk was het natuurlijk gewoon ‘pathetic’. Ik deed alsof het me niets kon schelen maar vond het behoorlijk pijnlijk: ik was te traag, te onhandig, en ik miste de coördinatie om mijn raceauto een beetje fatsoenlijk op de baan te houden. Ik was natuurlijk ongeoefend, maar toch. Ik voelde me stokoud. Ik was tegelijkertijd verbijsterd over de snelheid waarmee de breinen, de handen, de ogen van mijn neefjes hun auto’s naar de eindstreep joegen. In diezelfde week werd ik gevraagd om een stuk voor Theater Artemis te schrijven. Dat werd Katharina Katharina in het Ganzenbord. Een stuk over een spelletje dat je na Mens erger je niet misschien wel het traagste en saaiste spelletje ooit zou kunnen noemen. Toch wordt het al eeuwen gespeeld en het is nog steeds niet uit de winkels weg te slaan. Ik testte het voor de zekerheid ook op mijn neefjes. ‘Cool’ was het oordeel. Ik schreef een stuk waarbij Katharina Katharina in een levensgroot ganzenbord belandt. Door het spel te spelen, zigzagt ze door haar eigen leven, het heden, verleden en de toekomst. De voorstelling werd een succes en jaren later kon het dochtertje van een vriend van mij nog moeiteloos uit het stuk citeren. Als je voor jeugd schrijft, bevind je je voortdurend in het spanningsveld tussen de voortrazende tijd en het onveranderlijke in de mens. Het onveranderlijke dat behoefte heeft aan universele verhalen, sprookjes en mythen die je helpen herinneren hoe het ook alweer gaat in het leven. Of hoe het hoort te gaan. Bij jonge kinderen komt daar nog eens een behoefte tot eindeloos herhalen bij. Tegelijkertijd ontwikkelen vormen en technieken zich in een enorm tempo en daar moeten die verhalen zich natuurlijk tot op zekere hoogte aan aanpassen. Iets van dit spanningsveld is van alle tijden, het normale verschil tussen jong en oud. En toch heb ik het gevoel dat ik er nu meer dan ooit mee word geconfronteerd. Laatst zat ik in de bus achter twee jongens van een jaar of elf, twaalf. Ze hadden een volstrekt dagelijks gesprek met elkaar waar ik helemaal niets van verstond. Ze gebruikten een taal die volgens mij was opgebouwd uit Nederlands, Engels, Marokkaans, Turks, en Twitter en sms-taal. Het klonk prachtig maar ik realiseerde me dat dat een taal was die ik me in mijn
leven nooit meer eigen zou kunnen maken en dat er dus een gebied bestond waar ik als schrijfster met een rotvaart volledig van werd buitengesloten. Tegelijkertijd lijkt er een tegenovergestelde beweging te zijn: in 2009 bijvoorbeeld zag ik de voorstelling Kees de jongen van de Toneelmakerij. De bewerking van Gerben Hellinga uit 1970 werd, met wat aanpassingen, integraal gespeeld. Het taalgebruik had iets ouderwets realistisch, net als het decor en kostuums. Ik vond de voorstelling ontzettend goed gemaakt (met prachtige muziek van Theo Nijland), maar voor mijn smaak wel te traag. Het bijzondere was dat het vierhonderdkoppige publiek dat helemaal uit tieners bestond twee uur lang totaal gegrepen was. Er hing iets in de zaal dat ik alleen maar met het woord ‘weldaad’ kan beschrijven. Twee uur lang te mogen kijken naar de binnenwereld van hun bijzonder gewone leeftijdgenoot Kees, in de rustige atmosfeer van vroeger, waarbij gevoelens hun tijd krijgen, woorden helemaal uitgesproken worden en gesprekken een totaal andere dynamiek lijken te hebben, werd door die kinderen kennelijk als weldadig ervaren. Ik bewonder de moed van de Toneelmakerij om in deze tijd zo’n grote zaalvoorstelling te maken. Het is des te meer verbijsterend dat zulke groepen - want er zijn er meer in het jeugdtheater die zo’n fijnzinnig gevoel voor de tijdgeest hebben - door de bezuinigingsplannen in hun voortbestaan bedreigd worden. Juist nu het zo belangrijk is om een goede balans te vinden tussen tijdloze verhalen en technologische ontwikkelingen. Tussen de oude generatie makers die hun wortels hebben in tijden waarin computers nog hele kamers in beslag namen en die nog avonden zonder televisie moesten zien door te brengen, en de aanstormende whizzkids die in hun hoofd allang een dimensie verder lijken te zijn. Tussen de universele thema’s en de onbegrensde mogelijkheden. Tussen de gewone menselijke gevoelens en het technologische vernuft. Het een kan niet zonder het ander. Als die nieuwe vormen en technieken ingezet worden om een wezenlijk verhaal te vertellen, gebeurt er iets dat voor iedereen onontkoombaar is. Een onontkoombaarheid die weldadig aanvoelt.
Heleen Verburg werkt als freelance toneelschrijfster voor zowel jeugd als volwassenen. Ze is adviseur bij het Mediafonds.
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 17
JEUGD, cultuur en media
JEUGDTELEVISIE BIJ DE PUBLIEKE OMROEP
Hoe overleef ik… De Publieke Omroep wil jeugdprogramma’s maken die beklijven, die authentiek zijn, die positief opvallen, ook als ze ‘transmediaal’ en interactief zijn. Wat betekent dat?
Door Suzanne Kunzeler Als kind was mijn grootste hobby televisiekijken. Ik ben geboren in 1968, en in mijn jeugd was er spaarzaam kindertelevisie op de twee enige publieke netten die Nederland rijk was. Maar de programma’s die er waren verslond ik. Ze maakten grote indruk op mij. De Stratemakeropzeeshow, Q & Q, Pippi Langkous, Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, mijnheer? en het door onze oosterburen geproduceerde en uitgezonden Winnetou. Allemaal programma’s die ik voor de rest van mijn leven heb meegenomen in mijn herinnering. Nog steeds weet ik hoe ik me voelde toen Aristides Quarles en Wilbur Quant de foto ontwikkelden waarop, weliswaar vaag en verstopt, een dode man te zien was. Dankzij Q & Q vond ik geparkeerde auto´s aan de rand van het bos voortaan verdacht en noteerde ik voor de veiligheid hun nummerbord. Pippi leerde mij dat volwassen mensen het heus wel goed met je voor kunnen hebben, maar dat je zo nu en dan je eigen gang moet gaan. En bij de Stratemakeropzeeshow mocht je gewoon lachen om poep en pies. Als netcoördinator van de publieke Kinderzender Z@PP/Z@ppelin vind ik het belangrijk dat we programma’s uitzenden die voor kinderen van nu de mooie herinneringen van morgen vormen. Programma’s die beklijven en ergens over gaan. Authentieke programma’s die kinderen raken. Programma’s die positief opvallen in de uitdijende kindermediawereld. In vergelijking met mijn kindertijd, waar er een paar uur per week televisie voor kinderen was, is het aanbod explosief gestegen. Er zijn nu, naast een publieke kinderzender, diverse commerciële zenders die fulltime uitzenden. Er is internet en er zijn games. Kinderen leven 24 uur per dag in een mediawereld. Een wereld die soms ver van ze afstaat, die veelal gecommercialiseerd is en waarin de Amerikaanse
cultuur steeds meer de norm wordt. De publieke kinderzender wil in deze wereld een eigen koers varen, gebaseerd op de volgende pijlers: Nederlands product
Op Z@PP/Z@ppelin gaat meer dan 90% van het beschikbare budget naar eigengemaakte Nederlandse programma’s. Kinderen moeten zich kunnen herkennen in het beeld dat ze zien op televisie. Daarom maken wij programma’s die aansluiten bij de dagelijkse belevingswereld van kinderen, zodat ze leren hoe zich te verhouden tot die wereld. Op Z@ppelin (2 tot en met 5 jaar) doen we dit met programma’s als Hoelahoep, Het Zandkasteel, Kindertijd en Sesamstraat. Vanzelfsprekend hebben we hierbij diversiteit hoog in het vaandel; we letten niet alleen op kleur of sociale afkomst, maar ook of er voldoende spreiding binnen Nederland is. Op Z@PP (6 tot en met 12) zie je dat terug in Puberruil, waarin kinderen voor een weekend ruilen van huis/ ouders/vrienden. In Puberruil wordt bewust gezocht naar tegenstellingen zoals rijk/arm, stad/platteland, katholiek/ moslim. Maar ook in Taarten van Abel, de BZTshow en Willem Wever krijgen zoveel mogelijk verschillende kinderen een stem. Komend najaar zijn er naast veel gekende titels een aantal nieuwe ontwikkelingen op Z@PP te zien. Zo gaat rapper Yes-R met kinderen op zoek naar de liefde en in het programma De Gilfactor maken kinderen op ludieke wijze een dierbare aan het schrikken. Alle genres
Het is belangrijk dat kinderen leren kijken en hun eigen smaak ontwikkelen. Daarom is het goed om ze in contact te brengen met verschillende soorten televisie. Ook de meer ‘kwetsbare’ programmering heeft daarom een plek op de kinderzender.
18 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
Zo investeren we in de ontwikkeling van Nederlandse animatie. Buitenlandse animatie kopen we steeds minder aan, omdat we ons daarmee minder onderscheiden van andere kinderzenders. In 2010 is de nadruk meer te komen liggen op Wildlife-series. Daarnaast zijn we meer jeugdfilms gaan aankopen, en we programmeren die op de middagen in het weekend. Op zondagmiddag zijn dit veelal de wat ‘smallere’ arthouse films. Voorts zijn we met ingang van 2010 meer documentaires gaan uitzenden onder de titel Z@PP Echt Gebeurd. Een belangrijk initiatief, omdat kinderen op een vaak indringende wijze een kijkje in het leven van een ander kind krijgen. Documentaires creëren begrip voor dat wat afwijkend is. Afgelopen seizoen hebben we 14 nieuwe Nederlandse documentaires uitgezonden waaronder het veel bekroonde Anne Vliegt over de 11-jarige Anne, die het syndroom van Gilles de la Tourette heeft. Ook dit jaar zal Z@PP in het weekend tijdens IDFA nieuwe documentaires uitzenden. Drama
Met drama willen we amuseren, de fantasie prikkelen en emotioneren. En tevens biedt drama kinderen de mogelijkheid zich te identificeren met personages en zich te verhouden tot sociale en andere belangrijke vraagstukken in hun leven. Ook dit najaar zijn Vrijland en Spangas weer twee vaste, dagelijkse pijlers op de zender. Vrijland (om 18.00 uur) richt zich op jongste doelgroep binnen Z@PP (6 tot en met 10 jaar), en dat is terug te zien in onderwerpen zoals avontuur, buitenspelen en kattekwaad. Spangas dat zich vooral richt op de oudste doelgroep binnen Z@PP (10 tot en met 12 jaar), gaat meer over vriendschap, identiteit, erbij horen en andere relationele aspecten van het leven.
Naast deze twee dagelijkse series zijn er komend najaar drie nieuwe dramaseries op Z@PP. Alle drie ontwikkeld in samenwerking met het Mediafonds. Op de zaterdagavond start de 8-delige serie Doctor Cheezy over vijf kinderen die ontsnappen uit een dieetkamp op zoek naar een hamburger. Op zondagavond start Hoe overleef ik mezelf, een 8-delige serie naar de gelijknamige boeken van Francine Oomen, en de uitsmijter van dit jaar wordt een 4-delige kerstserie getiteld Het Gordijnpaleis van Ollie Hartmoed, over de 8-jarige Ollie die maar één wens heeft in zijn leven: hij wil zijn buitengewoon gecompliceerde familie voor één keer bij elkaar brengen op de verjaardag van zijn opa.
zo op een spannende manier met elkaar vermengd, mede omdat zowel de personages in de serie, als de winnaars via social media te volgen zijn. Op internet kun je volgen hoe het de winnaars vergaat op de set, vervolgens zie je een paar dagen later het daadwerkelijke eindresultaat op televisie. In het genre drama is dit bijzonder en experimenteel. Ook de succesvolle crossmediale samenwerking tussen Nederland 2 en Z@PP in het project De Oorlog/13 in de Oorlog wordt gecontinueerd. Dit jaar is gekozen voor het thema slavernij. Vanaf september zal dit project op Z@PP, onder de titel Slavernij Junior, op beide zenders van start gaan. Op de jeugdzender is aan dit project is een interactieve game gekoppeld.
de uitzendingen van Z@PPlive uitgebreid. Het live-programma zal naast de reguliere zaterdaguitzending dit najaar ook te zien zijn op dinsdag- en donderdagmiddag. Ook in evenementen willen zoveel mogelijk urgentie aan de dag leggen, zodat kinderen direct meeleven met een activiteit. Het Junior Song Festival is hiervan een goed voorbeeld. Met dit mooie, gevarieerde en kwalitatief sterke aanbod heeft de publieke kinderzender een inhoudelijk sterk najaar voor de boeg. Een najaar waar ik naar uitkijk en me op verheug: er staan veel bijzondere programma’s op stapel. Programma’s die er echt toe doen en die kinderen hoe dan ook raken. Onlangs las ik een artikel over uit-
De hoofdrolspelers van de nieuwe jeugdserie Doctor Cheezy bij Z@PP. Foto: Anouk Wolf
Transmedia
Actuele programmering
Te allen tijde hebben makers op de Kinderen leven in dezelfde hectische jeugdzender de opdracht te zoeken naar wereld als volwassenen, waarin 24 uur nieuwe manieren om verhalen te vertelper dag het nieuws op hen afkomt. Het len. Ook wat betreft het ‘oude’ medium Jeugdjournaal zorgt dat kinderen het drama zoeken we naar mogelijkheden nieuws begrijpen en bevatten. Sinds een die passen in deze crossmediale tijd. Zo jaar is er naast de bekende avonduitstarten we dit najaar met een transmezending een speciale ochtenduitzending diaal initiatief genaamd Who’s in, Who’s waardoor aan leerkrachten de mogelijkout dat in oktober online gaat met heid wordt geboden om in de klas het een open podium. Op dit interactieve nieuws samen te bekijken en te besprepodium kunnen kinderen/jong volwasken. Onderzoek toont aan dat hier veel senen zich presenteren en meedoen gebruik van wordt gemaakt. aan een openbare casting. In dezelfde Ook in programma’s als Willem Wever periode dat de serie op televisie wordt wordt de actualiteit opgezocht. In elke uitgezonden, wordt wekelijks via aflevering zit tenminste één actueel televoting bepaald welke deelnemer een onderwerp. In Het Klokhuis sluit de bijrol wint. Elke week is er een nieuwe onderwerpkeuze ook steeds meer aan winnaar. enKarel fictie worden Daarnaast worden Still uitWerkelijkheid De werkelijkheid van Appel (1962). Foto:bij Edde vanactualiteit. der Elsken / Nederlands Fotomuseum
geprocedeerde asielzoekers (NRC 01/07/2011). Ik werd geraakt door Mina, een jongen van 12 die om aan tonen hoe Nederlands hij was vertelde dat hij net als alle andere kinderen van zijn klas gewoon Spangas keek. Hoe treurig dit voorbeeld ook is, toch maakt het tevens duidelijk wat publieke kindertelevisie kan betekenen in het leven van een kind. Het zorgt ervoor dat je je verbonden voelt met anderen, dat je jezelf herkent en dat je je begrepen voelt. En het zorgt voor mooie herinneringen, herinneringen die ze je de rest van je leven niet meer afpakken.
Suzanne Kunzeler is netcoördinator van de publieke Kinderzender Z@PP/Z@ppelin.
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 19
Tempo, tempo, tempo Column Niek Barendsen Wat vinden kinderen leuk en wat niet? Wat werkt voor kinderen? Bij deze een volkomen subjectief antwoord. Ten eerste zie ik persoonlijk geen werkelijk verschil tussen het schrijven en TV-maken voor een jeugdige (Klokhuis, Nerd TV) of volwassenen kijker (Gooische vrouwen, Koefnoen, Kopspijkers). Elke groep heeft zijn eigen smaak. Daartoe moet je je als schrijver natuurlijk verhouden, maar het schrijven an sich is eender. Uiteindelijk kan ik alleen schrijven wat ik zelf graag zou zien. Zelf vind ik drie dingen belangrijk: tempo, tempo en tempo. Geen omslachtige schijnbewegingen, geen trage opbouw. Ik ben van mening dat de meeste kinderen net als ik niet veel geduld hebben. Kinderen zijn snel afgeleid en kijken makkelijk weg als ze iets saai vinden. Een lichte vorm van ADHD ligt bij hen en mij om de hoek. Kom dus snel to the point en gebruik alles wat je in huis hebt om hun aandacht erbij te houden. Verras ze, desnoods met stijlbreuken en geluidseffecten. Val bam! met de deur in huis en verdwijn na gedane zaken weer snel, als een dief in de nacht. Gooi de boel om en maak je uit de voeten. Natuurlijk is enig veldonderzoek zeer aan te raden. Je maakt het jezelf als maker een stuk eenvoudiger als je enigszins op de hoogte bent van de huidige kinderrages, modes, hits en risees. Soms kan je daar met een schuin oog wat van leren en lenen. Maar als je op je hurken, veinzend, in hun wereld denkt te stappen, heb je het mis. Kinderen voelen snel aan wanneer een ouder iemand hun jargon steelt en ze wil behagen door ze na te doen. Dan wordt de ‘ouwe lul‘ genadeloos afgestraft. Blijf dus jezelf en maak wat je zelf grappig of mooi vindt. Wees voorzichtig met ironie – ironie is meestal een volwassen commentaar op bekend veronderstelde materie en gaat vaak over de kinderhoofden heen, zeker als het te ironiseren object ze niets zegt. Cynisme is een ‘no go area’. Cynisme is een kind vreemd. De meeste volwassen satirische programma’s bestaan vooral uit cynisme en ironie over het volwassen leven, maar bij kinderen sluiten die stijlvormen niet aan. Kijk uit met nostalgie. Kinderen zijn er te jong voor. Het is een stijlvorm die vaak uitloopt in geneuzel, en de aandacht van een kind snel doet verslappen. Hetzelfde geldt voor pretentieuze spelmomenten en gezochte visualiseringen – kinderen hebben er geen geduld voor en prikken er vaak onbewust doorheen. Kinderen zijn (net als volwassenen] lastige klanten. Ze willen bevestigd worden in het leven zoals ze dat kennen, maar tegelijkertijd snakken ze naar een chaos, een omdraaiing, een ‘Umwertung aller Werte’. Speelse anarchie gaat er dus in als koek. Ook dit is weer volkomen subjectief, want het is een stijl die ik zelf graag hanteer.
20 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
Kinderen van alle tijden zijn dol op geweld en gruwelen, op Roodkapjes die worden opgegeten, op het oude maar zeer bloederige Max und Moritz, op Tom en Jerry die elkaar de hersens inslaan. Het zijn de ouders/opvoeders die hier vragen stellen en soms zelfs excuses eisen – niet de kinderen. Mijn tip: gebruik ‘Tom en Jerry’-geweld alleen als dat zó gestileerd en volkomen nep is, dat zelfs de bangste ouder/opvoeder niet verwacht dat het kinderen op slechte ideeën zou kunnen brengen. In deze tijden zitten ouders/opvoeders nogal snel op de kast, in de hoogste boom en in de pen, en soms terecht, dus maak schoppen, slaan en ander geweld speels en onecht. Kijk uit voor ’talking heads’: maak de scène vaker visueel en minder verbaal. Zoek actie en handeling, laat de scène zich afspelen in een dynamische arena of een buitenissige plek; op een fiets in achtervolging, op de bodem van de oceaan, op de maan, in de oertijd. Een dialoog van twee luizen op een mensenhoofd is ook niet verkeerd. Kies een aansprekend, liefst extreem personage: Pippi Langkous is niet voor niets eeuwig populair. Onaangepaste, dwarse, eigenwijze figuren, zoals SpongeBob, Tante Sidonia en Donald Duck winnen het moeiteloos van deugdzame saaie types als Mickey Mouse of Suske. De dronken Haddock en de ijdele Bianca Castafiore spreken veel meer aan dan de kleurloze Kuifje. Kies dus een uitgesproken, liefst opruiend karakter. Ik heb ooit Prinsesje Petronella bedacht, een tot op het bot verwend meisje met een lief stemmetje en een monsterlijk dominant karakter, dat altijd: “ik doen, ik doen!” roept. Kinderen (en volwassenen) vielen voor haar schaamteloze, vrolijk-egocentrische karakter, natuurlijk voor een groot deel omdat ze daar het egocentrische monster in zichzelf in herkennen – dat wat ze overdag niet mogen of willen zijn. Net zo is het sjagrijn van Meneer Aart onweerstaanbaar en herkenbaar. Tenslotte: om de één of andere reden worden kinderen op één hoop gegooid, alsof ze allemaal het zelfde leuk vinden. Maar kinderen zijn net zo divers als volwassenen, hebben net zoveel verschillende profielen, en net zoveel verschillende smaken. Overigens is het onbegrijpelijk dat drama voor kinderen kan rekenen op ongeveer een kwart van het budget van drama voor volwassenen. Dat is een oneerlijk en onverteerbaar verschil. “Want zij zijn groot en ik ben klein, en dat is niet eerlijk, o nee!”, zou Calimero zeggen. En terecht.
Niek Barendsen is eindredacteur drama van Het Klokhuis (NTR) en auteur van diverse boeken, theaterstukken en musicals. Van zijn serie Nerd TV (VPRO) komt in het najaar de tweede serie op televisie.
JEUGD, cultuur en media
JEUGD: ANIMATIE
Publiek geheim Kinderen houden van animatie. De Nederlandse animatiefilm heeft een rijke ontwerpcultuur en een unieke stijl. Maar waarom zijn die films dan zo zelden te zien?
Door Bruno Felix Uit een onderzoek verricht in 2006 door de Stichting Kijkonderzoek blijkt dat het aanbod bij de commerciële jeugdzenders voor 80% uit animatieseries bestaat, bij de publieke voor ruim 30%. Na een rondje zappen en turven lijken die gegevens nog steeds te kloppen. We hebben het over animatieseries waarmee alle leeftijden, van peuters tot pre-pubers, worden bediend, in alle genres van educatie tot comedy. Kinderen kijken graag naar animatie. De karakters uit deze series nemen een belangrijke plek in in hun leven. Daarom kom je de Pokémons, de SpongeBobs en de Power Rangers niet alleen tegen op tv, maar ook in de boekhandel, in de speelgoedwinkel, in videogames en op internet. Juist omdat ze getekend zijn, zijn die karakters op televisie net zo herkenbaar als in een stripboek of als action figure. Ze passen zich makkelijk aan een ander medium aan. Het zijn goedkope acteurs, ze stellen geen eisen en ze zijn allround inzetbaar. Dat is de kracht van animatie. Het medium leent zich uitstekend voor het maken van crossmediale programma’s en stelt programmamakers in staat om kinderen, die zich tegenwoordig van verschillende aanbodkanalen bedienen, makkelijk te volgen. Cross- en transmediaal produceren is niet alleen vanuit commercieel oogpunt interessant. Een crossmediaal opgezet programma kan ook heel goed een educatief doel dienen, of gebruikt worden om een spannend verhaal te vertellen. In het jaarverslag van de NPO wordt dit onderkend: “De Publieke Omroep wil de komende jaren het bereik onder met name de groep 6 -12 verbeteren. Bij de plannen hiervoor is de verdere uitbouw van de kinderzender als crossmediaal platform één van de uitgangspunten.” Op de commerciële zenders wordt 10% van het aanbod in Nederland gemaakt. Bij de publieke omroep is dat aanzien-
Animatieserie Kika en Bob, geproduceerd voor Z@PP door Submarine
lijk hoger. Hun kinderprogramma’s zijn voor de helft in Nederland gemaakt. Het aandeel Nederlandse animatie blijkt echter aanzienlijk lager te liggen, op ongeveer 10%. Veel van de animaties komen uit de VS en Japan, maar veel is ook ontstaan uit coproducties tussen meerdere Europese landen. De reden is eenvoudig: met gedubde stemmen voelt Barbapapa op de Nederlandse televisie voor een Nederlands kind net zo echt als het Franse origineel voor een Frans kind. Animatie is eenvoudig zo te maken dat ieder Europees kind zich er goed in kan verplaatsen. De productiekosten kunnen zonder kwaliteitsverlies door meerdere landen worden gedeeld. Bovendien laat animatie zich goed herhalen. De serie SpongeBob is al meer dan tien jaar het gezicht van Nickelodeon, maar er bestaan van deze serie maar 130 afleveringen. Daarvan worden er op de Nederlandse Nickelodeon dagelijks vier uitgezonden, en dat is in de twintig andere landen waar Nickelodeon uitzendt niet anders. Met 130 afleveringen in tien jaar wordt
dus een hele zender geprofileerd. Vergelijk dat eens met een seizoen SpangaS, een belangrijke serie op Z@PP, waarvan jaarlijks zo’n 150 afleveringen worden gemaakt. Dit laat zien dat animatie niet alleen gezichtsbepalend, maar ook goedkoop is. Kunnen wij Nederlanders er ook iets van, animatie maken? Nederland heeft internationaal een heel goede naam als het gaat om de korte artistieke animatiefilm. Grote animatiefilmers als Paul Driessen en Gerrit van Dijk, en de met een Oscar bekroonde korte film Father and Daughter van Michael Dudok de Wit zetten ons land op de kaart. Animatietalent is er genoeg; met een aantal goede opleidingen, het Holland Animation Film Festival en het sectorinstituut NIAF is er een grote groep echte animatieprofessionals. Deze animatoren spelen een belangrijke rol in het voortdurend veranderende medialandschap. Zij werken aan de productie van games, commercials en visuele effecten. De Nederlandse animatiesector vormt het kloppend hart van een groeiende en am-
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 21
bitieuze creatieve industrie - maar voor het maken van kindertelevisie wordt de sector nauwelijks ingezet. Dat er toekomst zit in animatie hebben ze in de ons omringende landen ook gezien. Het stimuleren van animatieproducties is vanuit economisch oogpunt gezien slim. In Frankrijk worden de nationale zenders verplicht een grote hoeveelheid Franse programma’s te kopen. Tegelijkertijd worden de Franse producenten ondersteund met subsidies door film- en tv-fondsen. Het bedrijfsleven wordt bij deze producties betrokken door een tax shelter, die het investeren in animatieprojecten fiscaal aantrekkelijk maakt. Daardoor is in Frankrijk een florerende animatiecultuur In de rij (2009), animatiefilmpje voor Sesamstraat van Christa Moesker
Spiegelbeeld, korte film uit het afstudeerwerk Noteboek (2007) van Evelien Lohbeck
ontstaan. Er worden mooie animatieproducties gemaakt - die vervolgens op de Nederlandse televisie worden uitgezonden. De conclusie: animatie is een populaire vorm van kindertelevisie die zich leent voor ieder genre en elke doelgroep, die crossmediaal is en daarmee toekomstbestendig. Bovendien is animatie goedkoop, commercieel aantrekkelijk, en er is er veel Nederlands talent beschikbaar. Waarom is er dan nauwelijks Nederlandse animatie op televisie te zien? In Nederland, met onze animatieachtergrond, zouden we televisie kunnen maken die zich internationaal kan onderscheiden. Wij kunnen met onze rijke ontwerpcultuur een unieke visuele stijl neerzetten. Wij behoren al tot de top van producenten van kinderdrama en wij weten hoe we een goed
verhaal moeten vertellen. We hebben een media-industrie met de kennis om voor de internationale mediamarkt te ontwikkelen en te produceren. Tenslotte heeft Nederland een voorsprong op het gebied van nieuwe media waardoor wij beter in staat zijn om crossmediale concepten voor kinderprogramma’s te ontwikkelen. We zijn, kortom, in staat om kinderanimatie te maken waarmee we niet alleen onze kinderen zullen verbazen, maar ook de internationale televisiemarkt. Alles begint bij goede ideeën, en die zijn er volop, net als de makers. De plekken waar ideeën ontwikkeld worden, zoals de werkplaatsen van het NIAF, het Binger Filmlab, of het Holland Animation Film Festival, worden echter in hun voortbestaan bedreigd door de bezuinigingen in de cultuursector. Voor de professionaliteit en de vitaliteit van de animatiesector is het van groot
22 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
belang dat de toekomst van deze instellingen en functies wordt gewaarborgd door de fondsen en het sectorinstituut EYE. Gelukkig ziet de Publieke Omroep hier ook een belangrijke taak voor zichzelf. In zijn jaarverslag 2010 is te lezen: “De Publieke Omroep onderscheidt zich met zijn kinderprogramma’s ten opzichte van het aanbod van de commerciële kinderzenders door een grotere verscheidenheid in de mix en door een aanzienlijk groter aanbod Nederlands product.” De Publieke Omroep zou zijn streven hard kunnen maken door net als bij andere kinderprogramma’s de helft van al zijn animatieseries af te nemen van Nederlandse producenten en zo het aandeel Nederlandse animatie op televisie vergroten. Het Mediafonds zou een animatiebudget moeten alloceren dat vergelijkbaar is met het budget dat nu gebruikt wordt ter ondersteuning van jeugddrama. De producenten kunnen een actieve rol spelen in de financiering wanneer zij, ondersteund door een tax shelter, investeerders kunnen interesseren voor hun projecten, en ook in het buitenland op zoek kunnen gaan naar partners om te investeren in Nederlandse series. Dan kunnen we eindelijk afscheid nemen van het publieke geheim dat Nederlandse kinderen wel animatie kijken, maar geen Nederlandse… Bruno Felix is producent bij Submarine, dat zich specialiseert in film, documentaires, games en animaties.
Mijn jaar in de beeldhandel COLUMN GUSTAAF PEEK In zijn beroemde memoires Adventures in the Screen Trade (1983) geeft de Amerikaanse scenarist William Goldman (1931) onmisbaar advies aan iedere beginner in de filmindustrie: “nobody knows anything”. Hij schrijft het tweemaal, in hoofdletters tussen witregels. Hij had twintig jaar in Hollywood gewerkt, twee Oscars gewonnen, hij wist waar hij over sprak. Zijn adagium bleek na publicatie van het boek ook op hem van toepassing, toen hij tot zijn eigen verrassing daarna jarenlang geen werk kon krijgen. “The phone stopped ringing.” Een wereld waarin naïviteit en ervaring evenveel kans van slagen hebben, waar een oudgediende vergeten kan worden en een loopjongen een nieuwe ster. Waar diezelfde oudgediende een comeback kan beleven. Of niet. Niemand weet iets. Evenveel waarschuwing als aansporing. Voor ik boeken las, keek ik films. Lang voordat ik oog kreeg voor literaire stijl, kende ik close-ups en freeze frames. Ik was lid van een videotheek, niet van een bibliotheek. In mijn jongenskamer droomde ik van de dag dat mijn lot het begeerlijke pad van de droomfabriek zou kruisen. Vorig jaar kwam mijn derde roman uit. Het boek kreeg wat publiciteit en een prijs, ik kwam op tv. Een jaar of tien had ik hard geschreven, drie romans waren binnen vijf jaar verschenen. Maar ik ben lui van aard, dus na het eerste grote applaus besloot ik een jaar ‘rust’ te nemen en aan een scenario te werken. Gewoon, voor mezelf, om te kijken of ik het kon. Terwijl ik daar over nadacht – de setting had ik al: mijn nieuwe thuisstad Amsterdam – kreeg ik een e-mail van een filmproducent. Ik had mijn plannen voor een scenario aan mijn agent verteld (wat aangenaam Amerikaans klinkt dat toch), en die had toevallig die producent gesproken, die toevallig mijn tweede roman had gelezen en goed had bevonden. Of ik niet eens langs kon komen om over mijn filmambities te praten? Op school was ik die jongen die zijn huiswerk af had. Werk, enthousiasme, het maakt altijd indruk. Voor het gesprek met de producent had ik het boek al in drie aktes verdeeld, verhaallijnen en personages geschrapt of samengevoegd. Ik had toen net gehoord over het mislukken van de verfilming van Joe Speedboot (2005), omdat de auteur ontevreden was over artistieke keuzes van de beoogde filmmakers. Ik kon me er weinig bij voorstellen. Door een slechte verfilming is nog nooit een komma in het origineel verschoven. Film is geen literatuur, net zoals literatuur ook nooit ‘filmisch’ kan zijn. Never the twain shall meet. Ik wist niets, dus wist ik alles en ik drukte op de knop van de lift van het indrukwekkende gebouw waar de producent huisde. Mijn filmavontuur was begonnen. Wie een film in Nederland wil maken, moet kunnen inschatten wat het Filmfonds of een omroep of een ander mediafonds wil horen. Wat ik schreef – en ik zou in een jaar veel schrijven
– schreef ik voor commissies waar een of meerdere voorgenoemde krachten in vertegenwoordigd waren. Nu moet ik natuurlijk iets gaan vertellen over het verlies van artistieke autonomie en het vaarwel zeggen aan principes, maar zo heb ik het allemaal niet beleefd. Na het eerste, aangename gesprek, volgde een tweede, waarbij een regisseur aanschoof, iemand van mijn generatie, energiek, toegewijd. Zoals gezegd, de producent was geïnteresseerd in mijn tweede roman, over de schaduwwereld van illegale immigranten in Rotterdam. De producent stelde een einde voor dat afweek van het boek: “Wat als de hoofdpersoon de tocht in die container naar Dover eens overleeft?” Gelukkig keek op dat moment de regisseur net zo streng als ik. We konden aan het werk. ‘We’ is wellicht wat eufemistisch in dit stadium. De producent levert ervaring, het netwerk en de slagkracht, de regisseur denkt mee over de narratieve en visuele vertaling, maar het is uiteindelijk de schrijver die achter zijn bureau kruipt en de meters maakt die moeten uitmonden in een synopsis. De synopsis, gewoonlijk vier à vijf pagina’s A4, is zowel samenvatting als reclamebrochure en de eerste stap in het hele proces. In een jaar heb ik er zo’n twaalf geschreven, variërend van 4000 tot 8000 woorden. Onbetaald. Zonder hoop beweegt niets in filmland. Op het moment dat ik als vrije schrijver eindelijk geen onbetaalde optredens of andere gratis klussen hoefde te doen, viel ik terug in een nieuw onbezoldigd bestaan. En ik deed het. Ik dacht aan mijn personages en het tweede leven dat ze zouden krijgen. Ik dacht aan mijn naam op het witte doek en ik deed het. Een misdaadfilm, een coming-of-age film, een liefdesverhaal, een mozaïekfilm, juist geen mozaïekfilm, Kammerspiel, politieke thriller, een artistieke film, een publieksfilm. Meerdere vaders kunnen vele versies maken. Maar we kwamen er uit. Het project werd ingediend en afgewezen. We bleven optimistisch en schaafden verder aan de synopsis. Dat het project uiteindelijk verhuisde naar een andere producent had niet met onwil te maken van producent 1. De gemiddelde producent heeft meerdere projecten in de lucht, een berekend overschot, omdat het moeilijk inschatten is welke zal aanslaan (nobody knows anything). Maar producent 2 bleek al even consciëntieus en enthousiast. Na een jaar is er nog geen draaidag in zicht. Als morgen de telefoon gaat en het is de producent die een nieuwe synopsis wil, spring ik op en ga ik aan het werk. Een rekensom tot slot. Twaalf versies = 12 x (gemiddeld) 5000 woorden = 60.000. De lengte van een roman. Gustaaf Peek is schrijver en fotograaf. Zijn tweede roman, Dover, werd genomineerd voor de BNG Literatuurprijs 2008. Hij ontving de BNG Nieuwe Literatuurprijs 2010 voor zijn derde boek, Ik was Amerika.
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 23
HOLLANDSE MEESTERS IN DE 21E EEUW
Het verborgene Voor het documentaire project Hollandse meesters in de 21ste eeuw, waarin regionale omroepen samenwerken met musea, zullen meer dan honderd Nederlandse kunstenaars in hun ateliers worden geportretteerd. Maar regisseert de filmmaker de kunstenaar, of andersom? En kan zo’n portret laten zien waar de kunst vandaan komt?
Door Peter Delpeut Beeldend kunstenaars werken in het verborgene. Tenminste, als ze niet exposeren. Die tentoonstellingen zouden eigenlijk voldoende moeten zijn om het werk van de kunstenaar te leren kennen. De schilderijen, tekeningen, beeldhouwwerken, installaties en video’s: die zijn het verhaal. Toch vragen we ons regelmatig af: waar komt al die verbeelding vandaan? De serie atelierportretten Hollandse meesters in de 21e eeuw wil daar een antwoord op geven. Het verbaasde Michiel van Nieuwkerk en Ineke Hilhorst dat er nauwelijks beeldmateriaal bestaat waarin we de huidige generatie kunstenaars aan het werk zien. Ze namen het initiatief tot maar liefst honderd korte portretten, waarvan de eerste negentien eerder dit jaar in de Rotterdamse Kunsthal te zien waren. De eindredacteuren kozen voor een
Lawrence Alma-Tadema in zijn Londense villa, eind 19de eeuw. Collectie Smithsonian Institution
klassiek uitgangspunt: de kunstenaar in zijn atelier. Zouden ze hebben beseft in welk wespennest ze de filmmakers hebben losgelaten? Marketingstunt
Het atelier als de plaats waar het genie van de kunstenaar huist, is een uitvinding van de negentiende eeuw. Daarvoor werd het schildersatelier vooral gezien als een werkplaats, zoals de werkplek van een smid of een meubelmaker. Daar hing niets heiligs omheen. De Romantiek maakte van het atelier echter een plek waar een verborgen schat te vinden zou zijn, het geheim van de kunstenaar. Het atelierbezoek werd in de geïllustreerde tijdschriften van de negentiende eeuw een populair genre. De kunstliefhebbers gingen bij een atelierbezoek nooit voor minder dan het vinden van de ziel van de kunstenaar. Een van de mooiste voorbeelden die ik ken is het bezoek van Lodewijk van Deyssel in 1894 aan het schildersatelier van Matthijs Maris in Londen. Atelier is misschien een wat groot woord voor het armoedige pensionkamertje waarin Maris zich als een kluizenaar had teruggetrokken. Toch heeft Van Deyssel het gevoel een kathedraal binnen te treden, “waar,” zoals hij schrijft, “geen enkele Kathedraalvorm te zien is, maar waar het andere, de ziel van de Kathedraal, leeft.” “De lucht was zeer grijs en wat was het venster stoffig,” vervolgt Van Deyssel. Voor de goede verstaander is deze beschrijving van het atelier een evocatie van de schilderijen waaraan Matthijs Maris in zijn late jaren werkte, waarin zijn vrouwenfiguren lijken weg te drijven achter een waas van grijs en stof. Van Deyssel bezocht tijdens diezelfde reis ook de woning van Lawrence Alma-Tadema in Londen. In tegenstelling tot Maris woonde Alma-Tadema in een paleis, waar, zoals Van Deyssel het fijntjes formuleert, een vrouwen
24 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
menigte zich als een reusachtige levende ruiker voortbewoog. De woning van Alma-Tadema was vormgegeven als een Griekse tempel, geheel in de geest van zijn werk. Maar was zijn ziel daar ook te vinden? De foto’s die ik ervan ken bevestigen Van Deyssels indruk: het is een slim uitgevoerde marketingstunt – al formuleert hij het natuurlijk niet zo. De atelierwoning als marketing, daarin stond Alma-Tadema niet alleen. Kunstenaars hadden gaandeweg de negentiende eeuw ontdekt dat hun weldoeners, de kopers van hun werk en de critici die erover schreven, hunkerden naar een bezoek aan hun atelier. Maar wilden zij die plek waar hun ziel huisde zomaar prijsgeven? Nee natuurlijk, want wat was het meer dan een prozaïsch werkhok met verfvlekken op de vloer, nog niet afgemaakte of mislukte schilderijen, een verzameling potjes en pannen, een sofa voor wat vlug vermaak met hun modellen misschien? Daarom verzonnen zij een list. Kunstenaars nemen nu eenmaal graag zelf de regie in handen. Zij creëerden een tweede atelier, speciaal voor ontvangsten. Een pronkatelier, in de betekenis van pronkkamer. Hier stond weliswaar ook een schildersezel, maar met een schilderij dat reeds af was. En er stond, zoals in het pronkatelier van Arie Scheffer in Parijs, een spinet of klavecimbel, voor kleine recitals. Hier kon het vrouwenbezoek als ‘levende ruikers’ veilig de kunst aan de wand vervolmaken. Hier werd niet gewerkt maar ontvangen en regisseerde de kunstenaar zijn eigen imago. Sindsdien draait het steeds om deze vraag: waar wordt de zielzoekende kunstliefhebber toegelaten – het werkatelier of pronkatelier? Niet alleen in de negentiende eeuw, maar nog steeds. Het Geheim
Ziehier de vraag waar filmmakers die
een kunstenaarportret willen maken zich voor gesteld zien: ga ik de ziel onthullen, of kom ik niet verder dan het pronkatelier? Je kunt de vraag ook anders stellen: regisseert de filmmaker, of regisseert de kunstenaar? Hoe dubbelzinnig het antwoord op die vraag kan zijn bewijst de moeder aller atelierfilms De werkelijkheid van Karel Appel, het portret dat Jan Vrijman in 1961 van Appel maakte. Die film kun je ook bekijken als het gevecht van twee kunstreuzen, waarin de filmer de kunstenaar zijn ziel tracht te ontfutselen en de kunstenaar niet van zins is de regie uit handen te geven. Het gevecht vindt – hoe toepasselijk – niet plaats in Appels eigen atelier, maar in een door Vrijman nagebouwd atelier. Dit is, zeg maar, een pronkatelier dat zich voordoet als een werkatelier. Vrijman heeft in het schildersdoek een gat geknipt waarachter de camera is geplaatst. Hij stelt zich letterlijk op als een voyeur die de kunstenaar bespiedt in zijn zwakste moment: alleen voor het lege doek. Op dat lege doek opent Karel Appel de aanval, hij smijt met verf, en smeert en schuurt erover met zijn paletmes. Vangt Vrijman daarmee de ziel van Appel? Of weet Appel zijn ateliergeheimen voor zichzelf te houden? Ik hou het op een gelijkspel, of een film met twee winnaars, want anders dan in de sport kan dat heel goed in de kunsten: Vrijman ontfutselt Appel iets dat we nooit meer zo te zien zouden krijgen (de twijfel in zijn ogen, de ijdelheid van het jonge genie), en Appel regisseert zorgvuldig zijn eigen imago, schmiert zijn eigen kunstenaarschap. Ik wil maar zeggen, er hoeft niet per se een winnaar te zijn om toch nog veel bloot te leggen, te onthullen, inzichtelijk te maken, een glimp van het kunstenaarsgeheim op te vangen. Vriendschappelijke wedstrijden
Hoe zit dat nu in de serie Hollandse meesters in de 21e eeuw? Zie ik zorgvuldig vormgegeven pronkateliers, of kom ik in het echte atelier van de kunstenaar? Vang ik een glimp op van zijn of haar ziel en zie ik iets dat de schilderijen of foto’s zelf niet prijsgeven, of blijven al die kunstenaarsgeheimen zorgvuldig bewaakt en achter gesloten deuren? Kunst is geen sport, maar wel strijd. Na het zien van negentien van de portretten hou ik het erop dat de kunstenaars hebben gewonnen. Ik heb meer pronkateliers gezien dan echte ateliers. Meer zorgvuldig bewaakte imagebuilding dan onthullende zielknijperij. Misschien past dat ook wel bij de eregalerij die deze reeks voorgeeft te zijn. Een serie vriendschappelijke wedstrijden ter eer en meerdere glorie van de kunstenaars. Dat is het sympathieke van deze serie. Het levert vaak
A.J. Lamme, Het kleine atelier bij het woonhuis van Ary Scheffer aan de Rue Chaptal 16 te Parijs, olie op doek (1850). Collectie Dordrechts Museum
heel mooie momenten op. Om er een paar te noemen: het rusteloze lopen van Mark Manders, het onhandige gestuntel met een Stanleymes in kostbaar schilderslinnen van Marc Bijl, het precieuze kleurmengen van Koen Vermeule, hoe Joep van Lieshout met een soort slagersmes, achteloos bijna, twee fijne billetjes uitsnijdt, de wijsvinger van Iris van Dongen die tikt en tikt op het zachte krijt, de mateloze branie van Erik van Lieshout die samenvalt met de branie van zijn films, de overtuigingskracht van David Bade die onwillige ambtenaren overtuigt van zijn ontwerp voor een speelplaats, en Charlotte Schleiffert die in een weinig elegante overall in haar ijskoude atelier houtjes hakt voor de houtkachel, terwijl op de vloer kleurrijke erotische taferelen ons toelonken. Toch wringt er iets. De filmmakers (een lange rij van het beste wat Nederland aan documentairefilmers te bieden heeft) stellen zich uiterst dienstbaar op, gunnen hun beeldende collega’s de ruimte. Waarom zou je van een vriendschappelijke wedstrijd een veldslag maken – zo moeten veel van hen hebben gedacht? Ik weet wel een reden waarom ze niet zo moeten denken. Die reden krijg ik aangereikt door de geportretteerden zelf. Ik zie stuk voor stuk kunstenaars die niet bang zijn om te verliezen. Geen van allen speelt ooit op veilig, met hun kunst durven ze zich boven de afgrond te begeven. Dat is een uitdaging die de filmmakers te weinig hebben opgepakt. De strijd van Vrijman en Appel, of een ander mooi voorbeeld, de strijd van filmmaker Hans Namuth met Jackson
Pollock (die film waarin we de schilder een van zijn drippings op een glazen plaat zien maken) lijkt me de norm waarnaar gestreefd had kunnen worden. Wat zich wreekt in Hollandse meesters is die belangwekkende en bewonderenswaardige traditie van de Hollandse documentaire school: het observeren zonder commentaar. Nederlandse filmmakers zijn vooral kijkers, toeschouwers. Ik heb het nog nooit zo helder gezien, maar als die stijl tot in het absurde wordt doorgevoerd, keert hij zich tegen zichzelf. Juist de geportretteerde kunstenaars, stuk voor stuk eigenzinnige, spannende en noeste zoekers, verdienen een tegenstem, een interpretatie, een mening. Hoe mooi en professioneel de kunstenaars in hun atelier ook worden geobserveerd, veel van de filmmakers kijken er naar en vinden er zo te zien niks van. Of houden dat voor zich. Wat ik mis zijn equivalenten van Van Deyssels “De lucht was zeer grijs en wat was het venster stoffig”. De meest verhelderende filmpjes zijn die waar de filmmaker wel een mening heeft, zoals in de subtiele portretten die Ditteke Mensink van Iris van Dongen en Marc Bijl maakte. Mensink legt een zelfgekozen vorm over het werk van de kunstenaars, waarin een commentaar ligt besloten over hun werkwijze en hun bestaan als kunstenaar. Van Dongen wordt opgevoerd als de ‘werkende vrouw’, ongedurig op zoek naar de rust om te tekenen, en Bijl als de chaotische zoeker, die zijn ochtendkoffie in de zon nodig heeft om dag na dag de aanval op de rommel te openen die zijn verbeelding voedt. Je ziet iets van hun gevecht
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 25
met de materie, de essentie van het kunstenaarschap. Iets dergelijks gebeurt ook in het hilarische gevecht dat Pieter Verhoeff aangaat met Erik van Lieshout (gewild enfant terrible, ADHD filmmaker). Dat gevecht evoceert hoe Van Lieshout in zijn werk hardhandig zijn eigen biografie probeert uiteen te scheuren. Zoals Karel Appel tegenover het lege doek staat, zo staat Van Lieshout tegenover de lege werkelijkheid waarin hij op onderzoek uitgaat. Er moet zonodig iets gemaakt worden, maar wat? De Creatie
“Art is a decision making process”, zei de Amerikaanse fotograaf Stephen Shore ooit mooi in een interview. Vrij vertaald: “Kunst maken is beslissingen nemen”. Verhoeff vangt misschien niet een beslissing van Erik van Lieshout, maar wel de vertwijfeling die daaraan voorafgaat. In het portret dat Barbara Makkinga maakte van ‘herman de vries’ zit ook zo’n moment, maar dan van een zelfverzekerde kunstenaar die weet wat hij wil. Een wonderlijk moment bij iemand die het fragiele en vergankelijke tot zijn onderwerp heeft gemaakt. In het bos houden twee assistenten van de vries een wit paneel achter een paar wuivende varens. Samen met de kunstenaar kijken we ernaar, en samen met hem zie je in een flits het mogelijke schilderij. Je bent bij het moment van wat ik maar eens ouderwets ‘de creatie’ zal noemen, je ziet waar de droom van de kunstenaar begint, je zie hoe er een beslissing met verregaande gevolgen wordt genomen. En je begrijpt iets van zijn zoektocht, hoe hij de natuur zelf zijn kunst wil laten maken, en hoeveel werk dat van de vries zelf vereist. Van dit soort momenten had ik er graag meer gezien. Want precies zo’n beslissing kan ons dichter bij – om dat ouderwetse woord nog maar eens te gebruiken – de ziel van de kunstenaar brengen. Er zijn nog meer dan 80 portretten te gaan, dus misschien kunnen de eindredacteuren de filmmakers de opdracht geven minimaal één zo’n beslissing vast te leggen, in elk portret minimaal één moment te vangen waarin het uur van de waarheid van het kunstenaarschap werkelijk slaat, in zo’n klein moment waarin de kunstenaar links- of rechtsaf kan slaan, en de keuze onherroepelijk is. Dat zijn de momenten waarin het pronkatelier zijn waarde verliest, en het echte atelier opdoemt. Voor minder mag je eigenlijk niet gaan. Dit artikel is een bewerking van een lezing die Peter Delpeut op 18 mei in de Kunsthal Rotterdam hield bij de première van Hollandse Meesters en die ook in De Groene Amsterdammer is verschenen.
De ziel en het werk Is Hollandse Meesters een canon van grote kunstenaars? Is het een museum? Of een theater van desillusies?
Door Thijs Lijster Wanneer men het Altes Museum in Berlijn bezoekt en na het passeren van de Ionische zuilen van de imposante façade de ronde zaal tussen de twee trappen binnentreedt, staat men in het middelpunt van een groep antieke godenbeelden, opgesteld langs de wand van de zaal, die de beschouwer met hun strenge blikken lijken op te nemen. Deze hal, begin negentiende eeuw ontworpen en gebouwd door Karl Friedrich Schinkel en gemodelleerd naar het Pantheon in Rome, geeft uitdrukking aan de moderne functie van het museum als tempel van de canon. De kunst, zo lijkt de zaal ons te zeggen, heeft haar eigen goden, die men tegemoet dient te treden met passend respect. Het vaststellen van een canon, of dit nu een artistieke of een nationaalhistorische betreft, gaat noodzakelijkerwijs met uitsluiting gepaard. Uitsluiting, in de eerste plaats, van kunstwerken of gebeurtenissen: wat komt ‘in’ de canon en wat niet? Wat overleeft de tand des tijds, wat vinden we de moeite van het bewaren, van het herinneren waard? En, aan de andere kant, wat kan vergeten worden, wat kan op de mestvaalt van de geschiedenis, en is, in Hegels woorden, faule Existenz? Dit mechanisme van uitsluiting betreft echter niet slechts de productie, maar ook de receptie. Wie is voldoende op de hoogte van de canon? Wie weet wat ‘we’ moeten weten, wie kan er meepraten over de meesterwerken van het westen, en wie niet? Autoriteit en wantrouwen
Volgens de Duitse filosoof en criticus Walter Benjamin bewonderen we in de oude meesterwerken niet zozeer de werken zelf, als wel de bewondering van voorgaande generaties. Hij duidde dit aan met de uitdrukking die de Romeinen voor het sterven hanteerden: ad plures ire, het zich voegen bij de velen. Het ‘cultuurgoed’ was volgens Benjamin dan ook inherent verbonden met autoriteit: de autoriteit van de traditie, de autoriteit van de natie of het volk, de autoriteit van de dominante cultuur. Dit was tevens de reden dat de historische avant-gardes aan het begin van de twintigste eeuw tegen de kunst zelf teweer trokken. Uit de manifesten
26 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
van de futuristen, de dadaïsten en de surrealisten spreekt een diep wantrouwen tegen alles wat traditioneel met kunst samenhing: originaliteit, creativiteit, autoriteit, het artistieke ‘genie’, de canon, het ‘meesterwerk’. Het bijzondere aan de avant-gardes was, zoals al vaak is opgemerkt, dat ze zich niet slechts tegen een eerdere artistieke stroming afzetten, zoals alle voorgaande artistieke stromingen voor hen ook gedaan hadden, maar dat ze zich daarnaast en vooral tegen de instituties van de kunst zelf richtten: het theater, de concertzaal, het museum. De rol van de kunst in de burgerlijke samenleving, als een afgesloten domein van schoonheid en troost waar men even kan ontsnappen aan de ellende van de wereld, werd door hen ter discussie gesteld. De kunst moest de straat op, moest verzoend worden met ‘het leven’. Daarom traden avant-gardisten op in louche bars en vaudevilletheaters, exposeerden ze in cafés en restaurants en riepen ze op tot het verbranden van musea. Marcel Duchamp zei dat je een Rembrandt nog prima als een strijkplank kon gebruiken, en tekende zelf een snorretje op een reproductie van de Mona Lisa. De herinnering aan die bravoure maakt dat een bezoek aan een museum voor avant-garde kunst altijd een beetje melancholisch stemt. Het roept het slot van Nescio’s Titaantjes in herinnering, waarin de verteller met weemoed vaststelt: “Gods troon is nog ongeschokt”. Ook de avant-gardisten waren titaantjes, die hun blokjes opstapelden tot de hemel om God van zijn troon te stoten. Zij zouden de wereld veranderen, maar hebben uiteindelijk ‘slechts’ de kunst hebben veranderd. Vervolgens treft hen het noodlot van iedere militante kunstenaar: hij wordt vergeten of zelf gecanoniseerd. Het museum voor moderne kunst is daarmee in feite een theater van desillusies. Het museum en de dood
Het museum heeft, zoals de filosoof Theodor W. Adorno al vaststelde, meer dan alleen een fonetische relatie met het mausoleum. Als we zeggen dat iets ‘gemusealiseerd’ wordt, bedoelen we dat vaak negatief, in de zin dat iets aan
zijn onmiddellijke context onttrokken en van zijn functie ontdaan wordt, geconserveerd of apart gezet wordt, en daardoor tegelijk minder ‘levendig’ is – als het ware gemummificeerd wordt. Een werk in een museum heeft daarom altijd iets doods. Het is om die reden dat, sinds de historische avant-gardes, bepaalde kunstenaars, kunstwerken en kunstgenres zich tegen musealisering hebben verzet. En niet alleen in woord. Een overzichtstentoonstelling over Fluxus die ik laatst bezocht, toonde onder andere flarden papier en karton met amper leesbaar gekrabbel van kunstenaars als George Brecht en Joseph Beuys, werk dat duidelijk nooit bedoeld was om de tand des tijds te doorstaan. Ook performance art verzet zich door haar eenmaligheid (en vaak onzinnigheid) zowel tegen musealisering als commodificatie (in de vorm van verzamelen en handel). Voor
body, en food art kan worden gefilmd of gefotografeerd, evenals de kunstmatige landschappen van Smithson. Niettemin is er een verschil met ‘traditionele’ kunst: bij de nieuwe kunst is niet onmiddellijk duidelijk wat precies de materiële ‘drager’ van het kunstwerk is. Is het de performance, het lichaam van de kunstenaar, een plek in de natuur, of zijn het de overblijfselen, de snippers en flarden, of de registratie en de documentatie? Door te spelen met deze vraag verzet veel hedendaagse kunst zich tegen duur, tegen een vaste canon van eeuwige schoonheid. Het presenteert zichzelf welbewust als eenmalige schok, als tijdelijke verschijning, of als ruïne. In sommige gevallen is het kunstwerk zelf niet eens meer aanwezig: er wordt nog slecht getuigenis afgelegd van het feit dat er een kunstwerk is geweest. Op die manier verandert kunst ook de functie
Charlotte Schleiffert in haar atelier. Foto: Michiel van Nieuwkerk
body artists, zoals de Franse kunstenares Orlan, is het eigen lichaam het medium, terwijl Ess-kunst (bijvoorbeeld Daniel Spoerri) zolang houdbaar is als haar ingrediënten. Of wat te denken van land art, zoals de projecten van Robert Smithson. Zijn werk – waarvan de Spiral Jetty in Utah het beroemdste is, maar dat bijvoorbeeld ook in het Drentse Emmen te zien is – maakt niet alleen tentoonstelling in het museum onmogelijk, maar kritiseert ook de notie van ‘eeuwige schoonheid’. Het was immers Smithsons uitdrukkelijke wens om zijn werken weer langzaam in de natuur op te laten gaan. Eenmalige schok
Uiteraard bereikt ook dit soort kunst uiteindelijk het museum. Van Fluxuswerken blijven uiteindelijk toch nog de snippers en flarden over, performance,
van het museum: ze ondermijnt de traditionele negentiende-eeuwse functie van het museum als pantheon, als reservaat van de canon, en verandert het in een documentatiecentrum. Het museum presenteert niet langer eeuwige schoonheid, maar zegt: dit is gebeurd. De ziel en het kunstwerk
Met dit nieuwe begrip van de canon in het achterhoofd is het interessant te kijken naar het project Hollandse meesters in de 21e eeuw, een serie korte documentaires waarin we hedendaagse Nederlandse kunstenaars aan het werk zien in hun atelier, in het museum, op straat, of waar ze ook maar werken. Peter Delpeut schrijft elders in dit blad dat hij het betreurt dat we in veel van de inmiddels vijftien verschenen documentaires eerder het ‘pronkatelier’ zien dan het echte atelier. We zien de
Afleveringen van Hollandse meesters worden dit najaar uitgezonden door diverse lokale omroepen en Cultura. De eerste reeks werd geproduceerd door René Mendel / Interakt. www.hollandsemeesters.info.
kunstenaar zoals die zichzelf graag wil laten zien. De meeste regisseurs stelden zich op als neutrale observeerder, en slaagden er daarom naar zijn idee niet in om de ‘ziel’ aan de kunstenaar te ontfutselen. Ik zou een ander probleem willen aansnijden. Het probleem van Hollandse meesters, en misschien wel van de kunstenaarsdocumentaire in het algemeen, is juist dat er gezocht wordt naar de ‘ziel’ achter het kunstwerk, en daardoor te weinig stil wordt gestaan bij dat werk zelf. Men zoekt naar de emotie, de blik in de ogen, of de gedachtekronkel die het werk ooit mogelijk heeft gemaakt, en verliest daarbij het daadwerkelijke proces, dat zoals gezegd amper meer strikt van het resultaat te scheiden valt, uit het oog. Het project Hollandse meesters, hoe mooi en interessant veel van de documentaires ook zijn, is daarom in zekere zin een gemiste kans, voor zover het kunstenaarsportretten en geen kunstportretten zijn. In veel hedendaagse kunst is het proces integraal onderdeel van het werk: kunstwerken zijn bijna altijd meer dan wat er in het museum hangt of staat. Het zijn projecten en processen, die ook in het atelier of op straat plaatsvinden. Juist om die reden is de documentaire het gedroomde medium om de documentatie van dit proces te faciliteren, en het vastleggen ervan in een nieuwe en dynamische canon. Maar het moet dan, nogmaals, niet gaan om de ‘ziel’ van de kunstenaar, maar om de genese en het karakter van het werk. Waar komt het werk vandaan – niet in psychologische zin, maar in materiële zin: waar is het van gemaakt, hoe is het gemaakt, waar heeft het zich bevonden? In de leukste afleveringen van de reeks, zoals die over Erik van Lieshout en Hans Aarsman, is dat precies het geval: daarin staat niet de mens maar het werk centraal. In die vorm zou Hollandse meesters beschouwd kunnen worden als onderdeel van een virtueel museum. Thijs Lijster is filosoof, verbonden aan de Rijks universiteit Groningen. In 2009 won hij de ABG/VN Essayprijs en in 2010 de Prijs voor de Jonge Kunstkritiek.
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 27
Mediafonds Mededelingen
Over het fonds Het Mediafonds stimuleert de totstand koming van cultureel media-aanbod via radio, televisie en internet voor de landelijke en regionale publieke media-instellingen. Het fonds verstrekt productiesubsidies en maakt de ontwikkeling mogelijk van veelbelovende programmaconcepten. Naast de beoordeling van ingediende subsidieverzoeken, organiseert het Mediafonds activiteiten op het gebied van kwaliteitsverbetering en talentontwikkeling. Voorbeelden daarvan zijn het uitreiken van prijzen, het (mede) organiseren van masterclasses, workshops en conferenties, het uitgeven van publicaties en het evalueren van programma’s waaraan subsidie is verstrekt. Subsidie aanvragen Informatie over subsidieregelingen is te vinden op onze website: www.mediafonds. nl. Daar staat informatie over inleverdata, criteria en budgetten plus alle handleidingen en aanvraagformulieren. Informatie over het Gamefonds en TAX-videoclipfonds is te vinden op www.gamefonds.nl en www.videoclipfonds.nl. Kijk en luister Op de website van het Mediafonds is veel informatie beschikbaar in tekst, beeld en geluid, met o.a. een overzicht waarin staat welke gesubsidieerde programma’s er die week worden uitgezonden. Voor een abonnement op het digitale overzicht: mail naar
[email protected]. Op digitale kanalen als Holland Doc 24, Geschiedenis 24 en Cultura 24 zijn veel programma’s te bekijken en voor een deel on demand beschikbaar.
Voor updates zie: www.mediafonds.nl
NFF Op het Nederlands Film Festival (21-30 september) worden vele tientallen films en programma’s vertoond die met steun van het fonds tot stand zijn gekomen. Speciale premières zijn die van de nieuwe edities van het project One Night Stand en Kort!. Het thema ‘Transmedia’ krijgt dit jaar uitgebreid aandacht. Op 26 en 27 september organiseert het festival in dat kader een tweedaags programma voor professionals. Één dag zal worden gemodereerd door Syb Groeneveld, werkzaam bij het Mediafonds. Daarnaast het fonds geeft acte de présence op de voorlichtingsdag voor nieuw talent Klaar voor de start! op zaterdag 24 september. Adviseursbijeenkomst Op 20 september organiseert het Mediafonds zijn jaarlijkse adviseursbijeenkomst. Het beoordelen van kunst en de kunst van het argumenteren staan centraal op deze middag voor adviseurs en inleiders/voorzitters van evaluaties. Als case studies worden dit keer e-cultuur projecten besproken. Cinekid Het Cinekid Festival (12–21 oktober) viert zijn 25ste verjaardag. Naast reguliere vertoningen van door het fonds gesubsidieerde programma’s zijn er dit jaar twee bijzondere premièreprogramma’s waarbij het Mediafonds betrokken is: fictiefilms voorgekomen uit het project Kind en Kleur (kort cultureel divers jeugddrama) en jeugddocumentaires uit de Kids & Docs worshop. Kids & Docs In september begint een nieuwe lichting van de Kids & Docs workshop, een samenwerkingsproject van Cinekid, IDFA en het Mediafonds met ondersteuning van Z@PP en verschillende publieke omroepen. Opnieuw wordt een groep relatief beginnende makers begeleid in het ontwikkelen van een filmplan voor een jeugddocumentaire, dit keer door Mischa Kamp (Het paard van Sinterklaas, Bloot) en documentairemaker Maaik Krijgsman (De Genco’s, Looking for an Icon, Nederwiet) en verschillende gastdocenten. In het voorjaar van 2012 worden de filmplannen beoordeeld door een reguliere adviescommissie. De gesubsidieerde projecten zullen volgend jaar op Cinekid of IDFA in première gaan en worden uitgezonden op Z@PP. VPRO Villa Achterwerk presenteert samen met Z@PP op Cinekid het nieuwe platform Z@PP Echt gebeurd waarop oude en nieuwe jeugddocumentaires van alle omroepen te zien zullen zijn. Conferentie Op 10 en 11 november organiseert het Mediafonds een conferentie over televisiedrama. Het fonds stelt de dramaserie centraal, met inspirerende sprekers uit binnen- en buitenland en een workshop i.s.m. Binger Filmlab. In samenwerking met omroepen en filmhuizen wordt een dramaserie-marathon georganiseerd.
28 609 – cultuur en media september 2011 Mediafonds
IDFA Documentaireworkshop In mei is de IDFA–Mediafonds Workshop weer begonnen, dit jaar onder leiding van Albert Elings en Eugenie Jansen. Zeven deelnemers ontwikkelen een documentaireplan; tijdens IDFA zullen zij hun project pitchen ten overstaan van eindredacteuren en producenten. Een van hen zal op de openingsavond van IDFA de Mediafondsprijs Documentaire 2011 winnen, een prijs ter waarde van 125.000 waarmee hij of zij het plan kan realiseren. Point Taken In het kader van de tweede editie van het dansfilmproject Point Taken zijn uit 35 inzendingen de volgende vier projecten geselecteerd voor een realiseringsbijdrage:
Evolutie van Soorten
Regie: Esther Rots, Dan Geesin; choreografie: Melissa Ellberger
One False Move
Regie: Clara van Gool; choreografie: Ria Marks
Hypnogogia - The Borderland State
Regie: Frank Scheffer; choreografie: Muhanad Rasheed Uninvited
Regie: Marinus Groothof; choreografie: Dunja Jocic
KeyFilm en Family Affair Films zijn de producenten van de films, die in december tijdens Cinedans in première gaan. Point Taken is een initiatief van het Mediafonds en het Fonds Podiumkunsten, in samenwerking met de NTR en Cinedans. Hollandse Meesters In mei 2011 werd Hollandse Meesters in de 21e eeuw gepresenteerd, twintig atelierportretten van hedendaagse beeldend kunstenaars gefilmd door gerenommeerde regisseurs. Afleveringen van de reeks zijn inmiddels te zien geweest bij RTV Noord-Holland en RTV West. In het project, dat wordt ondersteund door Fonds BKVB en het Mediafonds, werken beeldende kunst-instellingen en regionale omroepen samen. Minibioscoopjes van kunstenaar Rob Vrijen, waarin de films bekeken kunnen worden, reizen door binnen- en buitenland. Een aantal van de films is te zien op het Nederlands Film Festival in september. Komend najaar worden de films in De Balie in Amsterdam vertoond in aanwezigheid van filmmakers en kunstenaars. Een nieuwe reeks is in voorbereiding en zal naar verwachting in 2012 worden voltooid. Voor meer informatie: www.mediafonds.nl/hollandsemeesters Lees ook de artikelen van Peter Delpeut en Thijs Lijster op blz 24 en 26.
Bekroonde programma’s
Anne Vliegt NCRV / Zuidenwind Filmprodukties Filmplan en regie: Catherine van Campen Superfest (San Francisco, VS, april 2011) • Best Film Festival Visions du Réel (Nyon, Zwitserland, april 2011) • Beste Korte Documentaire Hot Docs (Toronto, Canada, mei 2011) • Best Short Documentary Independent Film Festival Boston (VS, mei 2011) • Short Film Audience Award
Den Uyl en de affaire Lockheed VARA / Dutch Mountain Movies Scenario: Ger Beukenkamp, Hans Hylkema; regie: Hans Hylkema Dutch Directors Guild (Amsterdam, april 2011) • DDG Award 2010: meest opmerkelijke regieprestatie
Kort! 2010: Suiker NTR / Lev pictures Scenario: Dennis van de Ven, Jeroen Annokkeé; regie: Jeroen Annokkeé International Filmfest Emden (Duitsland, juni 2011) • Ostfriesischer Kurzfilmpreis
Collapsus, the Energy Risk Conspiracy VPRO / Submarine Channel Conceptontwikkeling: Jay Bennet, Bruno Felix, Femke Wolting, William de Bruijn, Shuchen Tan; regie: Tommy Pallotta SpinAwards (Amsterdam, april 2011) • Beste Interactieve Video Concept
Ik ben een meisje! NCRV / Hollandse Helden Filmplan en regie: Susan Koenen Amsterdam Transgender Festival (Amsterdam, juni 2011) • TranScreen Audience award CFC World Wide Short Film Festival (Toronto, Canada, juni 2011) • Panasonic Award for Best Short Documentary Los Angeles Film Fest (VS, juni 2011) • Best Documentary Short Film
Nasha Gazeta / Onze krant IKON / Elifli Film Filmplan en regie: Eline Flipse Hot Docs (Toronto, Canada, mei 2011) • Best Mid-Length Documentary
De regenmakers: Het groene verzet in China VPRO / Submarine Filmplan en regie: Floris-Jan van Luyn Docville Leuven (België, mei 2011) • Beste Film categorie Weten & Geweten
Kids & Docs: Drona en ik OHM / Zuidenwind Filmprodukties Filmplan en regie: Catherine van Campen Superfest San Francisco (VS, april 2011) • Achievement Award
Co(te)lette NTR / Savage Film Scenario en choreografie: Ann van den Broek; regie: Mike Figgis Dance Camera West (Los Angeles, VS, juni 2011) • Best of Festival Award
De Speler / The Player NTR / Cobos Films Filmplan en regie: John Appel Docudays UA International Human Rights Documentary Film Festival (Kiev, Oekraïne, maart 2011) • Best Documentary Art Competition Grand Prix
Kort! 2009: Val Dood! NTR / Hazazah Scenario: Luuk van Bemmelen; regie: Arne Toonen The 35th Cleveland International Film Festival (Ohio, VS, april 2011) • Best International Short Film Award
Scena del Crimine VPRO / Zeppers Film & TV Filmplan en regie: Walter Stokman Docudays UA International Human Rights Documentary Film Festival (Kiev, Oekraïne, maart 2011) • Special Mention Stand van de Sterren Humanistische Omroep / Scarabee Films Filmplan: Leonard Retel Helmrich, Hetty Naaijkens; regie: Leonard Retel Helmrich Nederlands Film Festival & Filmfonds (april 2011) • Kristallen Film
Mediafonds september 2011 609 – cultuur en media 29