schriften. En als iemand, tenslotte argwanend geworden, zou gaan informeren naar Officier van Gezondheid der tweede Klasse Hendriks, dan zou het een koud kunstje zijn om erachter te komen dat zulk een persoon niet bestond. Zo gingen wij lichtvoetig naar het examen, en vergaten de koelie met zijn zeldzame ziekte.’ Het is duidelijk dat Querido bij het schrijven van zijn memoires niet, zoals vandaag de dag, gemakkelijk toegang had tot het oorspronkelijke artikel uit 1923. Hij geeft immers de schrijver een andere naam: ‘Officier van Gezondheid der tweede Klasse Hendriks’ in plaats van Van der Speck. Erg kwalijk is hem dit niet te nemen. Nu deze oudere literatuur zo toegankelijk is geworden, lijkt een officiële retractatie op zijn plaats, waarmee alle twijfel over het waarheidsgehalte van de casus ook voor de toekomst wordt weggenomen.9 Aan dit manuscript werd een bijdrage geleverd door dr.R.P. Koopmans, internist, prof.dr.J.M.Nijman en prof.dr.R.J.Scholtmeijer, kinderurologen en prof.dr.J.Drukker, anatoom. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
seen. Shortly after aspiration of 1000 ml of pleural fluid the patient died. At autopsy, an ectopic kidney was found in the left thoracic cavity. The pneumonia had caused an abscess that had broken into the pelvis of this ectopic kidney causing the loss of urine into the pleural cavity (urothorax) and ‘uroptysis’. On the basis of anatomical and embryological aspects it is debatable if this case was genuine. It is in fact a duplication of a case report published in this journal in 1923 the reliability of which was never clarified. Biographical information from Professor A. Querido (1901-1983) which has since become available indicates that the case was faked by mischievous medical students preparing for their examinations. They had never imagined that the editors might actually accept it for publication. The case report of 1923 has now been retracted.
1
2 3
4 5
abstract Clinical reasoning and decision making in practice. A man with pneumonia and ill-smelling watery sputum; the truth revealed after 80 years. – A 24-year-old man was admitted to hospital with pneumonia. On admission he was seen to have an asymmetrical build. During treatment of the lung infiltrate his clinical condition deteriorated. On the third day he coughed up great quantities of fluid which had a urine-like smell. The concentration of creatinine in this fluid was the same as in urine. On X-ray of the thorax, a massive accumulation of pleural fluid was
6 7 8 9
literatuur Farman F. Anomalies of the kidney. In: Alken CE, Dix VW, Goodwin WE, Weyrauch HM, Wildbolz E, editors. Malformations. Handbuch der Urologie. Deel VII/1. Berlijn: Springer; 1968. p. 76. Johnston JH, Scholtmeijer RJ. Problems in paediatric urology. Amsterdam: Excerpta Medica; 1972. p. 57-60. Perlmutter AD, Retik AB, Bauer SB. Anomalies of the upper urinary tract. In: Harrison JH, Gittes RF, Perlmutter AD, Stamey TA, Walsh PC, editors. Campbell’s urology. 4th ed. Vol 2. Philadelphia: Saunders; 1979. p. 1322-3. Scholtmeijer RJ. Een bijmilt in het scrotum. Ned Tijdschr Geneeskd 1966;110:90-2. Donat SM, Donat PE. Intrathoracic kidney: a case report with a review of the world literature. J Urol 1988;140:131-3. Speck H van der. Een geval van uroptoë. Ned Tijdschr Geneeskd 1923;67:1855-7. Overbeke AJPM. Wangedrag in medisch-wetenschappelijk publiceren. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:1822-6. Querido A. Doorgaand verkeer. Autobiografische fragmenten. Lochem: De Tijdstroom; 1980. p. 41-4. Een geval van uroptoë [retractatie]. Ned Tijdschr Geneeskd 2003; 147:2539-40. Aanvaard op 10 februari 2003
Geschiedenis der geneeskunde
Cosmetische chirurgie, certificaten en de hoofdenbakker van Eeclo j.n.keeman Dat de mens vaak niet tevreden is over het hem of haar toegemeten uiterlijk, ook in Nederland niet, mag blijken uit een in 2000 gehouden enquête waarin de Nederlandse vrouw over het algemeen met zichzelf wel tevreden is, maar niet als het gaat om de buik, de borsten of de benen (www.vrouweninnederland.nl). Tegenwoordig viert de cosmetische chirurgie hoogtij. Veel aan ons ouder wordend vleselijk omhulsel kan worden veranderd door middel van ooglidcorrecties, ‘peeling’, ‘shaving’, liposuctie, implantaten en wat niet al. Vele van deze cor-
Dr.J.N.Keeman, chirurg n.p., Herman Heijermansweg 29, 1077 WK Amsterdam (
[email protected]).
samenvatting De legende van de hoofdenbakker van Eeclo, een imaginair cosmetisch chirurg, maakt duidelijk dat verbetering van de menselijke fysionomie al halverwege de 16e eeuw veel aantrekkingskracht uitoefende. Om de deugdelijkheid van de behandelaar duidelijk te maken, gebruikte men toen en in latere eeuwen graag een certificaat, waarop de bijzondere kennis en kunde van de heelmeester werden getoond. Beide verschijnselen kan men ook in de hedendaagse kranten vinden.
rectieve mogelijkheden worden ons in krantenadvertenties aangeboden, waarin met foto’s (soms zelfs met die van de chirurg) de wonderbaarlijke resultaten worden Ned Tijdschr Geneeskd 2003 20 december;147(51)
2513
figuur 1. Collage van advertenties in dagbladen, waarin behandelingen voor uiterlijke verfraaiing worden aangeboden. 2514
Ned Tijdschr Geneeskd 2003 20 december;147(51)
aangeprezen (figuur 1). Het aanprijzen gebeurt in die mate dat het Europees Parlement een, overigens niet bindend, advies heeft gegeven het reclame maken voor borstvergroting te verbieden (www.europa.eu.int). Deze annonces doen soms denken aan de wijze waarop in vroeger eeuwen artsen of zij die daarvoor wilden doorgaan, via min of meer officiële diploma’s hun bekwaamheden aanprezen. een wenskaart De goede wensen door de redactie van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde voor het jaar 2003 gingen vergezeld van een afbeelding van een schilderij met daarop het bedrijf van De bakker van Eeclo. Dit paneeltje bevindt zich in het Muiderslot, in bruikleen van het Rijksmuseum. In 1996 zijn twee soortgelijke paneeltjes in de periode van enkele maanden bij Christie’s (Amsterdam en Londen) geveild. Het curieuze onderwerp van deze schilderijtjes, respectievelijk 55 en 67 cm breed, nodigde uit tot nader onderzoek.1 Beide waren van de hand van een onbekende meester uit de omgeving van Maerten van Cleve (1527-1581) (figuur 2). Van het verhaal bestaan wel negen geschilderde versies, alle naar een verloren gegaan origineel door Jan van Wechelen en Cornelis van Dalem uit de 15e eeuw.2 3 Het merkwaardige tafereel toont mannen en vrouwen bij wie het hoofd is vervangen door een grote groene kool. De verwijderde en ‘te behandelen’ hoofden liggen op een ronde tafel te wachten om in een oven te worden geschoven, nadat ze volgens een bepaalde procedure zijn beschilderd. Anderen staan kennelijk op hun beurt te wachten.
de legende van de bakker van eeclo De legende uit omstreeks 1450 wil dat de bakker van het tegenwoordige Eeklo, een plaatsje tussen Brugge en Gent, in het bezit was van een vocht ‘waarmede hij menschelijke hoofden kon insmeren en daarna in den oven doen.’ ‘Ze werden dan veranderd naar de wensch van degenen, die de koppen aanbrachten.’ ‘Tegelijkertijd veranderden karakteristieke eigenschappen, eveneens volgens wensch.’ ‘Het bloeden ging hij tegen door een groene kool op de romp te plaatsen.’4 Bij deze legendevorming speelden psychosociale achtergronden een belangrijke rol. De motivatie lag vaak niet alleen in het oplossen van liefdesperikelen, ook pragmatische zaken waren van belang. Zoals blijkt uit een begeleidende tekst bij de kopergravure De nievwiaerighe hoofdt-backerye, Van alder-hande Zots-hoofden zijn de personen in de verschillende versies van de ‘hoofdenbakkerij’ niet zomaar afgebeeld; over hen valt steeds een verhaal te vertellen (figuur 3). Bij lezing hiervan wordt algauw duidelijk dat de motieven van de bakkerijbezoekers bepaald niet altijd edel waren en soms nogal ingewikkeld. Voor het gemak van de kijker voorzag de maker van deze gravure, Philibert Bouttats de Jonghen (1656-1728), alle participanten van een nummer. De beschrijving begint met een inleiding (nummer 1): ‘. . . lustig makkers wilt u spoeden,/Op dat men elk gerieft naar wensch/De winst moet ons het zweet vergoeden/Om winst alleen arbeydt den mensch’. Zo staat onder nummer 2 ‘Eene aerdighe jonge, ende net opgepronkte juffer’. Zij is naar de bakker gekomen met het hoofd van een man die volgens de juffer vóór de echt veel goeds beloofde, maar er daarna niets van te-
figuur 2. De bakker van Eeclo (La cuisine de têtes). Olieverf op paneel; schilder uit de omgeving van Maerten van Cleve, 16e eeuw. Particuliere collectie. Ned Tijdschr Geneeskd 2003 20 december;147(51)
2515
figuur 3. De nievw-iaerighe hoofdt-backerye, Van alder-hande Zots-hoofden. Kopergravure door Philibert Bouttats de Jonghen (1656-1728). Stichting Atlas van Stolk, Historisch Museum, Rotterdam. 2516
Ned Tijdschr Geneeskd 2003 20 december;147(51)
recht bleek te brengen. Hij nam het haar echter kwalijk ‘Wanneer een ander hupzer quant/Verbetert dat gy wel kunt raeden,/Ja maekt aldus bekent zijn schand’. De vrouw was dus teleurgesteld in haar verwachtingen over de seksuele prestaties van haar echtgenoot en zorgde dat zij haar gerief elders haalde. Dit was tegen de zin van de echtgenoot, vooral daar zijn reputatie sterk in het geding kwam. Daarom verlangde zij van de bakker dat hij haar man ‘Zoo lijdzaem, en zoo onbezorgt’ zou maken, dat zij haar buitenechtelijke pleziertjes ongestoord zou kunnen voortzetten ‘En evenwel mijne eer bewaeren/Door ’t kleedt van een geveynsde deugdt’. Onder nummer 3 komt een man met het hoofd van zijn vrouw, ‘Eenen jongen frayen keirel met het hoofde van een oude Vrou’: ‘Terwijl ick even ben getrouwt/Aen een oudt hoofdt, vol rimpel vellen,/[. . .]/Ja doen de plecht van eenen man,/Die ick uyt walg nauw doen en kan’. De man met de grote hoed onder nummer 5, getuige de horens die op zijn hoed zijn getekend eveneens door zijn vrouw bedrogen, liet zijn voorkeur uitgaan naar een hoofd van steen om de spotternijen onbekommerd te kunnen weerstaan. Rechts op de voorgrond zit ook een bedrogen klant, gezien het gewei aangebracht op zijn hoofd, dat hij overigens op het punt staat te verliezen. De naast hem zittende echtgenote, onder nummer 9, levert het volgende commentaar: ‘Ha! wat een simplen gek is mijnen vent,/die hem zoo by den neus laet leyden,/En uyt zijn horens meynt te scheyden,/Voor dat mijn houwlijck heeft een end’. Huwelijksproblemen vormen dus een belangrijke reden voor een bezoek aan de hoofdenbakker. Maar
niet altijd, onder 12 is de godvruchtigheid een voorwendsel voor een rijker bestaan: ‘Och! lieven Bakker zoo gy mijn gelaet/Godtvruchtig in het oog kunt maekken,/Ick zal veel beter aen den kost geraeken,/Als die het best bezet op renten staet’. In de deuropening staat, onder nummer 7, een jonge jongen die het geheel in zich opneemt en de zaak relativeert: ‘Ick lach my slap, als ick bekyk/Den winkel van deez’ zotte bollen,/Maer prijs des Bakkers goed’ praktijk,/Om ’t geldt doen uyt hun zak te rollen’. De toeschouwer wordt dus geacht in het geheel geen medelijden te hebben met de mensen die hier hun heil zoeken, maar hartelijk te lachen om het feit dat hun het geld door de bakker uit de zak wordt geklopt. Tot slot roept de papegaai in zijn kooi: ‘Mon caqûet est poûr de foux’ [‘mijn gekakel is voor de zotten’]. In de afbeeldingen van de legende wordt zo met het burgerfatsoen de draak gestoken. De geschilderde versies verschillen in detail nogal van de gravure. Zo is de persoon onder nummer 12 op de schilderijen een non. Hier lijkt kritiek op de oude standenmaatschappij te worden uitgeoefend; de man links in zijn fraaie kledij de adel voorstellend, de non de kerk, het lid van de magistratuur de burgerij en tenslotte de vierde, in zijn eenvoudige dracht, de boerenstand. De bakker van Eeclo was een imaginair cosmetisch chirurg, hoofdrolspeler in een legende die was ontstaan uit de wens van mensen het uiterlijk te verbeteren of te veranderen. Een wens die in die tijd kennelijk net zo leefde als heden ten dage. De tekst in de rand van de gravure toont mijns inziens dat de motivatie voor het ondergaan van een cosmetische behandeling eigenlijk niet zoveel verschilde van die in de huidige tijd.
figuur 4. De bakker van Eeclo. Olieverf op paneel door een onbekende Vlaamse meester, tweede helft van de 16e eeuw. Particuliere collectie. Ned Tijdschr Geneeskd 2003 20 december;147(51)
2517
figuur 5. De kwakzalver, 1652, geschilderd door Gerard Dou (1613-1675). Paneel (112 bij 83 cm). Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam.
getuigschriften Een ander aspect dat veel gelijkenis vertoont met wat thans ook bij de cosmetische chirurgie wordt aangetroffen, is het fenomeen van de verklaring van bekwaamheden. Hoewel de hoofdenbakker een denkbeeldige genezer was, heeft de schilder van een van de versies deze van een groot certificaat voorzien met een zegel ostentatief rechts bovenaan de muur aangebracht, kennelijk met de bedoeling de verbeelde legende enige ‘wetenschappelijke’ zwaarte te geven (figuur 4). Bovendien kan men 2518
Ned Tijdschr Geneeskd 2003 20 december;147(51)
in de achterwand van de bakkerij een man ontwaren die door het tralievenster heen wijst naar de rij wachtenden, als wil hij zeggen: ‘Zie deze dwazen’. Op alle andere van de 9 versies ontbreken deze twee aspecten. Een vergelijkbaar tafereel is afgebeeld op het schilderij van Gerard Dou (1613-1675), genaamd De kwakzalver (figuur 5). Een man prijst een flesje met ongetwijfeld onbetrouwbare inhoud bij een gevarieerd publiek aan. Een document met daaraan een onwaarschijnlijk groot zegel ligt half op de tafel met daarop een aap. Een boer met een dode haas over zijn schouder ziet
het geheel met een zekere scepsis aan. Op de achtergrond leunt dicht bij deze pseudo-dokter een man, in dit geval de schilder Gerard Dou zelf, uit het raam met een palet in zijn linker hand en met de rechter wijzend op een papier met de titel ‘APOTEKERIJ’, dat waarschijnlijk betrekking heeft op het wondermiddel. Een jongetje dat een vogel lokt, herhaalt het motief van de kwakzalver: het verleiden van de onnozele. De schilder in het venster lijkt door zijn nabootsing van de natuur de toeschouwer eveneens te bedriegen, maar op een wat meer legitieme wijze. Op de tafel vóór de medicijnverkoper is naast een uroscoop een (scheer)bekken te zien, zodat deze van vele markten thuis lijkt te zijn, of misschien is het een verwijzing van de schilder naar de dubieuze behandelingen van de toenmalige doctores medicinae en chirurgijns. Certificaten met lakzegels blijken belangrijk. Zij ontbreken nimmer op de schilderijen van Jan Steen (16261679) in het Mauritshuis, het Frans Hals Museum en het Rijksmuseum, waarop hij steeds een kwakzalver als hoofdfiguur op kritische wijze verbeeldt. Een kopergravure van Lucas van Leyden (1494-1533) uit 1523 toont de behandeling van een tandprobleem onder een bul voorzien van een groot lakzegel met een kwast (figuur 6). De helpster van de tandmeester besteelt intussen de patiënt. Dat een dergelijk statusverlenend, maar vaak op onterechte gronden verkregen papier als een kostbaar en begeerlijk bezit werd beschouwd, maakt deze prent mijns inziens goed duidelijk. Van plaats naar plaats trekkende heelmeesters, die veelal te goeder trouw waren en daarom een (tijdelijke) toestemming van de plaatselijke overheid verkregen, wilden ook graag hun capaciteiten aan de hand van een officieel stuk tonen. De reizende chirurgijn die op een paneel van een onbekende meester is te zien, maakt het misschien wel heel bont door zittend op een paard voor een enorm scherm waarop al zijn kwaliteiten als steen-, breuk- en cataractsnijder geëtaleerd staan, een medicijn aan te prijzen (figuur 7). Uiteraard ontbreken de van een lakzegel voorziene getuigschriften niet. Op één daarvan leest men: ‘Ooc kan ick genesen veel heymelycke ghebreken aen man ende vrou’. Een van de drie overlieden (bestuursleden) van het Amsterdams chirurgijnsgilde die geacht werden het felbegeerde testimonium van het heelmeesterschap via een examen te verkrijgen, toont het maar al te graag, getuige een schilderij van Cornelis Troost (1696-1750) (figuur 8). Dat was misschien niet geheel onbegrijpelijk, daar de overman lsaac Hartman dit heelmeesterdiploma in het geheel niet toekwam. Immers, hij had het weten te bemachtigen door ordinaire omkoperij, zonder ooit een examen te hebben afgelegd.5 6 Verder werd dit drietal verdacht van handel in heelmeestercertificaten. De opbrengst werd verdeeld onder de overlieden. Dit zou hen later, toen door toedoen van Abraham Titsingh (16841776) het bedrog in de openbaarheid kwam, duur komen te staan.4 5 Ook de dorpschirurgijn, de minst ontwikkelde van de ‘snijders’, liet zien hoezeer hij een dergelijk getuigschrift op prijs stelde. Het schilderij van David Teniers (1610-
figuur 6. De tandmeester, 1523, kopergravure van Lucas van Leyden (1494-1533). Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
1690) toont aan de muur van de winkel een attest, kennelijk bedoeld als een heelmeesterbul, dat echter spottenderwijs slechts een afbeelding van de chirurgijnstronie bevat (figuur 9). Zo blijkt door de eeuwen heen voor (pseudo-)dokters het in het openbaar tonen van het bewijs van hun al of niet officieel verkregen capaciteiten en vaardigheden belangrijk te zijn. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
abstract Cosmetic surgery, certificates and the ‘head-baker’ of Eeclo. – The legend of the head-baker of Eeclo, an imaginary cosmetic surgeon, clearly illustrates that the improvement of the human physionomy was of great interest to people as long ago as the mid-16th century. In order to display their credentials the surgeons of that time and in the succeeding centuries would display certificates that testified in glowing terms to their knowledge and expertise. One only has to open a modern newspaper to see that this phenomenon has not died out.
Ned Tijdschr Geneeskd 2003 20 december;147(51)
2519
figuur 7. De reizende chirurgijn; tevens een detail van het schilderij. Paneel Noord-Nederlandse School, 1620. Rijksmuseum, Amsterdam. 2520
Ned Tijdschr Geneeskd 2003 20 december;147(51)
figuur 8. Drie overlieden van het chirurgijnsgilde te Amsterdam, 1731, geschilderd door Cornelis Troost (1696-1750). Doek (153 bij 187 cm). Amsterdams Historisch Museum, Amsterdam.
figuur 9. De dorpschirurgijn, geschilderd door David Teniers (1610-1690). Particuliere collectie. Ned Tijdschr Geneeskd 2003 20 december;147(51)
2521
1 2 3
4
literatuur Keeman JN. De Bakker van Eeclo, een cosmetisch chirurg avant la lettre? Ned Tijdschr Heelk 1996;5:183-6. Hazelzet K. Heethoofden, misbaksels en halve garen. De bakker van Eeclo en de burgermoraal. Zwolle: Catena; 1988. Sterling CH. Cornelis van Dalem and Jan van Wechelen. In: Suida WE, editor. Studies in the history of art, dedicated to William E. Suida on his eightieth birthday. Londen: Phaidon Press; 1959. p. 277-88. Wijsman A. De legende van de bakker van Eeclo. Oud Holland 1937;54:173-7.
5
6
Titsingh A. De verdonkerte Heelkonst der Amsterdammers, uit hunne eigen handvesten. Tot nut van de proeve- en leerlingen door redelijk oeffeningen opgehelderd en voor de geleerden en ervarenen, met aanmerkelijke bevindingen bevestigd. Alkmaar: G.Hazemaker; 1730. Nierop JL van. Het dagboek van Jacob Bicker Raye. Jaarboek Genootschap Amstelodamum 1938;35:131-80. Aanvaard op 28 mei 2003
Geschiedenis der Geneeskunde
De geschiedenis van epilepsie in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde d.j.nieuwkamp en j.van gijn Epilepsie is een van de klassieke en lang bekende ziekten in de geneeskunde.1 Ook in dit tijdschrift wordt vanaf de eerste jaargang in 1857 uitvoerig over epilepsie geschreven. ‘Epilepsie is geen ziekte; haar uitingen zijn stormseinen voor het gevaar, dat het centrale zenuwstelsel bedreigt’2 en ‘epilepsie is een experiment van de natuur op de cerebrale functies’3 zijn voorbeelden van gedachtegangen over de ziekte. Het was gedurende lange tijd een mysterieuze aandoening. Pas in de loop van de vorige eeuw verdwenen enkele belangrijke raadsels rondom het ziektebeeld door een sterke toename van diagnostische mogelijkheden. In dit artikel hebben wij ons gericht op de belangrijkste ontwikkelingen in de geschiedenis van epilepsie sedert het midden van de 19e eeuw. Wij baseren ons daarbij op de beschrijvingen in meer dan 250 artikelen in dit tijdschrift. vóór het midden van de 19e eeuw Zowel Hippocrates (circa 460-377 v.Chr.) als Plato (427347 v.Chr.) beschreef epilepsie onder de naam ‘nosèma hieron’ (geheiligde, gewijde ziekte). Later gebruikte Hippocrates de naam ‘epilepsia’ (overvallen, verrassen, aangrijpen).1 4 Lucretius (circa 97-55 v.Chr.), een tijdgenoot van Cicero (106-43 v.Chr.), beschreef in zijn gedicht ‘de rerum natura’ over het ontstaan van de wereld: ‘Ja zelfs gebeurt het dikwijls, dat iemand door de kracht der ziekte plotseling voor onze oogen neerstort, als ware hij door den bliksem getroffen; het schuim slaat hem op den mond, diep zucht hij en trilt over zijn geheele lichaam. Geen wonder, want de ziekte, die zich door het gansche lichaam verbreid heeft, brengt ook de ziel in verwarring en doet het schuim op den mond staan, gelijk op de zilte zee de golven door de geweldige kracht der winden opbruischen’.5 Bij de Grieken en de Romeinen stonden de lijders aan epilepsie in het algemeen in hoog aanzien en werden zij vaak als goddelijke wezens vereerd.1 In de MiddelNederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, Johannes Vermeerstraat 2, 1071 DR Amsterdam. D.J.Nieuwkamp, arts-stagiair (thans: Universitair Medisch Centrum, afd. Neurologie, Utrecht); prof.dr.J.van Gijn, neuroloog en hoofdredacteur. Correspondentieadres: D.J.Nieuwkamp (
[email protected]).
2522
Ned Tijdschr Geneeskd 2003 20 december;147(51)
samenvatting Epilepsie was lange tijd een raadselachtige ziekte. In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde werden legio artikelen aan deze ziekte gewijd. Aan het einde van de 19e, maar ook in het begin van de 20e eeuw, werd epilepsie in verband gebracht met verschillende psychische stoornissen en een grote kans op overerving. Vele mogelijke oorzaken werden beschreven. Door de opkomst van diverse diagnostische technieken in de loop van de vorige eeuw veranderde de gedachtegang over epilepsie in snel tempo. Vooral de ontdekking van elektroencefalografie had grote gevolgen; al spoedig wist men verschillende vormen te onderkennen naar oorzaak en verschijningsvorm en kon men epilepsie beter dan voorheen onderscheiden van andere ziektebeelden. Methoden van behandeling kwamen en gingen met de veranderende opvattingen over mogelijke oorzaken. Bij de meeste patiënten wordt uiteindelijk het beste resultaat verkregen met een medicamenteuze therapie; voor een klein aantal is operatie een uitkomst.
eeuwen daarentegen namen duivel, hekserij en bijgeloof een grote plaats in de voorstellingssfeer van mensen in en werden epileptici veelal als door de duivel bezeten beschouwd en dientengevolge op de brandstapel gebracht.1 4 vormen Classificatie van epilepsie vond vanaf het einde van de 19e eeuw plaats op basis van aanvalsuiting en oorzaak. Er werd onderscheid gemaakt tussen partiële en gegeneraliseerde epileptische aanvallen en tussen genuïene (essentiële, idiopathische of primaire) en symptomatische (secundaire) epilepsie. Omstreeks 1910 werden aanvallen voorkomend bij symptomatische epilepsie ook wel epileptiforme aanvallen genoemd, in tegenstelling tot epileptische aanvallen die uitsluitend bij genuiene epilepsie voor zouden komen.6 Genuïene epilepsie kenmerkte zich door het ontbreken van anatomische afwijkingen en zou gepaard gaan met psychische stoornissen, waaronder eigenaardige karakterafwijkingen en progressieve dementie.6 Over het zogenaamde ‘epileptische karakter’ werd geschreven: ‘Het zijn in den regel onaangename menschen, van een eigenaardig, norsch, gedrukt voorkomen, die in al hunne handelingen meest-