UNIFORM EXAMEN HAVO 2013 VAK : BIOLOGIE DATUM : WOENSDAG 26 JUNI 2013 TIJD : 7.45 – 9.45 U. Aantal opgaven bij dit vak: 40 (32 MC en 8 open vragen) Aantal pagina’s : 16 Hulpmiddelen : Kladpapier Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in goede volgorde aanwezig zijn. Neem in geval van afwijking onmiddellijk contact op met een surveillant. N.B. 1 Tenzij anders wordt vermeld is er sprake van normale situaties en gezonde organismen. 2 Zowel het werkblad als de opdrachten worden ingeleverd! Het beantwoorden van de MC vragen geschiedt als volgt: Kies één antwoord uit de vier antwoorden die aangegeven zijn met de letters A, B, C en D. Het goede of het best passende antwoord wordt op het bijbehorend scoreblad aangekruist met ballpoint. Eén in eerste instantie verkeerd gekozen antwoord wordt alsvolgt hersteld A
B
C
D
Vraag 1 Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5
Alleen alternatief C wordt dan gehonoreerd. De open vragen dienen kort en duidelijk beantwoord te worden op hetzelfde werkblad.
Normering Examen Havo 2013
Cijfer= 32 x 2 + 26 + 10 10
32 MC vragen x 2 = 8 Open vragen = Basispunten =
64 punt 26 punt 10 punt 100 punt
Succes
1
1. Arvind noemt vijf delen van een bepaald organisme op. De delen zijn willekeurig genummerd namelijk: 1. mitochondrium 2. uitscheidingsstelsel 3. eileider 4. groepje cellen uit de baarmoeder. 5. lymfocyt Wat is de juiste volgorde van de genoemde delen van groot naar klein? A. 1 – 2 – 3 – 4 – 5 C. 2 – 4 – 5 – 1 – 3 B. 1 – 3 – 4 – 5 – 2 D. 2 – 3 – 4 – 5 – 1 2. Iemand die aan hyperekplexia lijdt, heeft een niet X – chromosomaal dominant gen. Degene met deze aandoening verstijft bij schrik enige ogenblikken volkomen. De spieren van armen en/of benen blijven bij schrik te lang gespannen. Bij hyperekplexia wordt een afwijkend eiwit gevormd dat deel uitmaakt van het celmembraan van zenuwcellen. Waar wordt dit eiwit gesynthetiseerd? Dit eiwit wordt gesynthetiseerd A. aan de ribosomen. B. in de celkern.
C. in de mitochondriën. D. in de lysosomen.
3. In nevenstaande afbeelding zijn delende cellen van een bepaald organisme schematisch weergeven. Voor dit organisme geldt: 2n = 6 In welke figuur vindt meiose I plaats? In welke figuur bevat de cel 6 chromosomen?
A. B. C. D.
Meiose I in figuur 1 2 1 2
Cel met 6 chromosomen in alleen figuur 1 beide figuren beide figuren alleen figuur 2 2
4. In de afbeelding hieronder zijn vier organen afgebeeld.
Welke organen produceren een hormoon dat het glucosegehalte van het bloed kan verhogen? Die organen zijn A. R en T B. Q en S C. Q en R D. S en T 5. Nevenstaande afbeelding geeft schematisch de doorsnee van de baarmoeder van een zwangere vrouw weer. Ze verwacht een ééneiige tweeling. Vier organen zijn met de letters P, Q, R en S aangegeven. Welk orgaan produceert progesteron en oestrogenen? In welk orgaan van deze vrouw heeft de splitsing tot genoemde tweeling plaatsgevonden?
A. B. C. D.
Produktie progestron en oestrogenen door orgaan P Q Q R
Splitsing in ééneiige tweeling plaatsgevonden in__ _ één van haar eileiders haar baarmoeder één van haar eileiders haar baarmoeder
6. Drie beweringen zijn: 1. Een spiraaltje voorkomt bevruchting en innesteling 2. Vóór de bevalling is het beter dat de foetus met het hoofdje naar boven in de baarmoeder ligt. 3. Na toepassing van actieve euthanasie is de levenscyclus van mijn buurman beïndigd. Welke bewering(en) is (zijn) juist? A. Alleen 1 B. Alleen 2 en 3.
C. Alleen 1 en 3. D. Geen van de beweringen is juist. 3
7. Zijn alle spermacelmoedercellen van Johan genotypisch identiek aan zijn levercellen? Zijn alle spermacellen van Johan genotypisch identiek?
A. B. C. D.
Alle spermacelmoedercellen van Johan identiek aan zijn levercellen
Alle spermacellen van Johan identiek_______
ja ja nee nee
ja nee ja nee
8. In de stamboom hiernaast is de overerving van het allel voor vingerlengte in een bepaalde familie weergegeven. Individu nummer 1 heeft lange vingers en nummer 7 heeft korte vingers. Welk allel voor de vingerlengte is dominant, dat voor lange of dat voor korte vingers? Van welke van de individuen 2, 4, 6, 8 en 15 is het genotype met zekerheid te zeggen? Het dominante allel is dat voor
A. B. C. D.
korte vingers korte vingers lange vingers lange vingers
Genotype met zekerheid te zeggen van de individuen
4, 6 en 15 2, 8 en 15 2, 8 en 15 2, 4 en 6
9. Bij kalkoenen hebben de wijfjes als geslachtschromosomen XY en bij de mannetjes zijn de geslachtschromosomen XX. Individuen met YYgeslachtschromosomen sterven in een vroeg embryonaal stadium. Bij deze vogels kunnen de chromosomen van onbevruchte eicellen zich verdubbelen waardoor deze eicellen zich ontwikkelen tot diploïde vruchtbare dieren. Uit een aantal onbevruchte eicellen komen kuikens uit.
A. B. C. D.
In welke verhouding zullen uit deze onbevruchte eieren haantjes en hennetjes komen? Er zullen alleen haantjes komen. Er zullen alleen hennetjes komen Uit de helft van de eieren zullen haantjes komen en uit de andere helft hennetjes. Er zullen meer haantjes komen dan hennetjes.
4
10. Men kruist twee homozygote erwteplanten; één met rode bloemen en gaafrandige bladeren en één met witte bloemen en gekartelde bladeren. Het allel voor rode bloemkleur is dominant over dat voor witte bloemkleur; het allel voor gekartelde bladrand is dominant over dat voor gaafrandige bladeren. Deze eigenschappen erven onafhankelijk van elkaar over. Een exemplaar uit de F1 wordt gekruist met een plant die rode bloemen en gekartelde bladeren heeft. Wat is de kans op nakomelingen, die een fenotype zullen hebben welke veroorzaakt wordt door beide dominante allelen? De kans is A. 0% B. 50%. C. 75%. D. 100%. 11. In Engeland is onderzoek verricht bij 80 vrouwen met ’ het syndroom van Turner’. ‘Turner – vrouwen’ hebben maar één X – chromosoom in elke cel. Verder zijn deze vrouwen onvruchtbaar doordat de eierstokken onderontwikkeld zijn. Een ouderpaar heeft een dochter met het syndroom van Turner. Wat kan de oorzaak zijn van het ontstaan van dit Turner – meisje? Met behulp van welke onderzoeksmethode zou de moeder, tijdens de zwangerschap, definitief kunnen weten dat ze een Turner – meisje zou krijgen?
A. B. C. D.
Oorzaak ontstaan Turner-meisje kan zijn dat in de betrokken eicel van de moeder
Onderzoeksmethode(n) is (zijn)_______
geen geslachtschromosoom aanwezig was geen meiose I en II hebben plaatsgevonden geen geslachtschromosoom aanwezig was er alleen autosomen waren
alleen echoscopie alleen vlokkentest vlokkentest of vruchtwaterpunctie echoscopie en vlokkentest.
12. Kinderen produceren in het algemeen voldoende lactase. Op latere leeftijd komt het voor dat er nauwelijks lactase gevormd wordt. Dan blijft na het drinken van melk, de lactose in de melk onverteerd in de darmen achter. De bacteriën in de dikke darm zetten deze lactose om in melkzuur. Het gevolg hiervan is diarree ( één van de symptomen van lactose – intolerantie). Tot welke groep van stoffen behoort lactose? Hoe wordt het proces van omzetting van lactose in melkzuur genoemd?
A. B. C. D.
Lactose behoort tot de eiwitten eiwitten koolhydraten vetten
Het proces wordt genoemd aërobe dissimilatie anaërobe dissimilatie anaërobe dissimilatie aërobe dissimilatie 5
13. Bij de hink – stap – sprong voert een atleet drie verschillende bewegingen achter elkaar uit. Hierbij worden veel spieren achtereenvolgens samengetrokken en ontspannen. Tijdens de aanloop en sprong van deze atleet vinden aërobe en anaërobe dissimilatie in zijn lichaam plaats.
A. B. C. D.
Welke stoffen komen in de spieren van genoemde atleet dan vrij? Die stoffen zijn alleen melkzuur en H2O. alleen CO2 en H2O alleen CO2, H2O en melkzuur melkzuur, alcohol en CO2.
14. Bij drie verschillende verlichtingssterkten (P, Q en R) wordt de afgifte van zuurstof bij een Bougainvilleplant gemeten. Het resultaat staat hieronder in het diagram. Bij elke meting zijn alle andere milieufactoren hetzelfde.
Hoeveel mmol zuurstof per uur is bij verlichtingssterkte Q door het plantje geproduceerd? Wat is de beperkende factor bij verlichtingssterkte P? Zuurstofproductie bij Q is
Beperkende factor bij P is
A. B. C. D.
licht licht zuurstof koolstofdioxide
0,25 mmol/uur 0,50 mmol/uur 0,25 mmol/uur 0,75 mmol/uur
6
15. Hieronder staat een vereenvoudigd schema van de koolstofkringloop. De genummerde vakken stellen organismen voor.
Welk(e) nummer(s) stelt (stellen) producenten voor? Welke organismen kunnen organische stoffen synthetiseren?
A. B. C. D.
Producenten voorgesteld met
Organismen die organische stoffen synthetiseren
de nummers 2 en 3 de nummers 1 en 2 nummer 2 nummer1
alleen 1 alleen 1 en 2 alleen 2 en 3 1, 2 en 3
16. Een relatief kleine populatie ratten vestigt zich in een nieuw ecosysteem. Er is voldoende voedsel voor de ratten aanwezig maar er zijn geen natuurlijke vijanden. Volgens welk diagram zal naar verwachting deze populatie ratten in dit ecosysteem groeien?
7
17. De diagrammen geven het verband tussen de milieutemperatuur en de overlevingskansen van dier 1 en 2 weer.
Temperatuur in OC
Temperatuur in OC
dier 1
dier 2
Welk dier heeft een groter tolerantiegebied? En welk dier heeft een kleiner verspreidingsgebied?
A. B. C. D.
Groter tolerantiegebied
Kleiner verspreidingsgebied
dier 2 dier 2 dier 1 dier 1
dier 1 dier 2 dier 1 dier 2
18. Op uitgemijnde bauxietconcessies herstelt het tropische regenbos zich langzaam. Het pioneersecosysteem zal na vele successies veranderen in een climaxecosysteem. Zal na elke successie het biologische evenwicht stabieler worden? En neemt dan het aantal soorten toe of af?
A. B. C. D.
Het biologische evenwicht wordt stabieler minder stabiel stabieler minder stabiel.
Het aantal soorten neemt toe toe af af
8
19. Drie studenten beweren het volgende over de toename van het broeikaseffect. Naomi beweert dat een toename van het broeikaseffect gunstig kan zijn voor de voedselvoorziening. Gio beweert dat een toename van het broeikaseffect juist een negatieve invloed kan hebben op de voedselvoorziening. Raquel beweert dat intensieve veehouderijen ook zorgen voor het steeds toenemen van het broeikaseffect.
A. B. C. D.
Welke studenten hebben gelijk? Alleen Naomi en Raquel Alleen Raquel en Gio Alleen Naomi en Gio Alle studenten hebben gelijk.
20. Bij de exploitatie van goud kan er o.a. cyanide of kwik gebruikt worden. Deze stoffen zijn erg giftig. Cyanide hoopt zich niet op in de schakels van voedselketens en wordt relatief snel langs natuurlijke weg afgebroken. Kwik daarentegen hoopt zich wel op in de schakels van voedselketens en wordt nauwelijks langs natuurlijke weg afgebroken.
Hieronder volgen drie kenmerken van stoffen 1. De stof is persistent 2.De stof accumuleert zich in delen van de natuur. 3. Bij gebruik van de stof treedt resistentie op bij organismen. Welke kenmerken gelden voor cyanide en welke voor kwik?
A. B. C. D.
Voor cyanide geldt/gelden
Voor kwik geldt of gelden
geen enkele 1 en 2 alleen 3 1, 2 en 3
1 en 2 alleen 1 geen enkele 1, 2 en 3
9
21. Een bepaalde plant heeft 36 chromosomen in de kern van een stuifmeelkorrelmoedercel. Onderstaande afbeelding geeft de vorming van stuifmeelkorrels in een helmhok van deze plant schematisch weer. P, Q en R geven verschillende kernen / cellen weer.
Hoeveel chromosomen zitten in de kernen P en Q? Kan cel R zich nog delen?
A. B. C. D.
Aantal chromosomen in kern P kern Q
Cel R kan zich
36 36 18 18
niet meer delen niet meer delen wel delen wel delen
18 36 18 9
22. De tekening hieronder stelt een delende cambiumcel P voor. De cellen R, S en T zijn ontstaan uit P. Buitenkant van de stam
Midden van de stam
10
Hoe heet cel R? Welke cellen zullen na differentiatie anorganische stoffen transporteren?
Cel R is een A. B. C. D.
cambiumcel houtcel bastcel cambiumcel
Transport anorganische stoffen door cellen P R S T
23. Waar vindt bij zenuwceluitlopers met myelinescheden de veranderingen in de elektrische ladingen plaats? Zal in uitlopers met myelinescheden de impulsgeleidingssnelheid sneller of trager zijn dan in die zonder myelinescheden?
A. B. C. D.
Verandering elektrische lading
Impulsgeleidingssnelheid
over de totale lengte van de uitloper alleen bij de insnoeringen alleen bij de insnoeringen alleen in de dendrieten
trager sneller trager sneller
24. Een man verliest zijn gezichtsvermogen als gevolg van een opgelopen hersenletsel bij een zware aanrijding. Zal dit hersenletsel aan de voorzijde of aan de achterzijde van de centrale groeve zijn ontstaan? Is bij deze persoon een motorisch of een sensorisch centrum beschadigd?
A. B. C. D.
Hersenletsel aan de
Beschadiging in
voorzijde van de centrale groeve achterzijdevan de centrale groeve voorzijde van de centrale groeve achterzijde van de centrale groeve
motorisch centrum motorisch centrum sensorisch centrum sensorisch centrum
11
25. Ronald staat op het Valliantsplein en leest de tijd af op de klok aan het gebouw van Telesur. Vervolgens stelt hij die tijd op zijn horloge in. Zijn ooglenzen veranderen van vorm bij het kijken op zijn horloge. Zullen de spieren in zijn straalvormige lichamen zich samentrekken of ontspannen? Zijn de lensbandjes strak of minder strak getrokken? En zijn de lenzen uitgerekt of uitgezakt?
A. B. C. D.
De kringspieren zijn samengetrokken ontspannen samengetrokken ontspannen
De lensbandjes zijn strak getrokken strak getrokken minder strak getrokken minder strak getrokken
De lenzen zijn uitgezakt uitgerekt uitgezakt uitgerekt
26. In het gehoororgaan worden de geluidstrillingen door verschillende delen op elkaar overgebracht. Enkele delen van het oor in willekeurige volgorde zijn: 1 het ovale venster 2 de vloeistof in de voorhoftrap 3 het ronde venster 4 de lucht in de trommelholte In welke volgorde brengen de genoemde delen de geluidstrillingen op elkaar over? A. B. C. D.
1–3–2–4 3–1–4–2 4–1–2–3 3–1–4–2
27. Shanti en Jane beweren het volgende: Shanti: In het lichaam van de mens dienen eiwitten alleen als bouwstof en/of brandstof. Jane: Overtollige eiwitten worden in het lichaam bij de mens als reserve voedsel opgeslagen.
A. B. C. D.
Wie heeft (hebben) gelijk? Alleen Shanti Alleen Jane Beiden hebben gelijk Geen van beiden hebben gelijk
12
28. Vul de ontbrekende woorden in onderstaande tekst in: In een rijstkorrel komt veel zetmeel voor. Bij het nuttigen van rijst begint de vertering van zetmeel in …1…. door het enzym ……2…… Het eerst volgende orgaan waar deze koolhydraten met behulp van enzymen verder worden verteerd is de ……3…… Het enzym dat in dit deel van het spijsverteringskanaal de koolhydraten verteert heet …….4….en wordt afgegeven door de ………..5……. In de 12 vingerige darm wordt het het eerder verteerde zetmeel door delen uit het darmsap omgezet in ……6…….. Welke woorden moeten op de open plekken 1 tot en met 6 staan? 1
2
3
4
5
6
A. slokdarm
maltase
alvleesklier
cellulase
bacteriën
glucose
B. slokdarm
amylase
alvleesklier
maltase
dunnedarm
maltose
C. mondholte amylase
12 v. darm*
amylase
alvleesklier
maltose
D. mondholte amylase
12 v. darm*
maltase
alvleesklier
glucose
Met 12 v. darm* wordt de twaalfvingerige darm bedoeld.
29. Hieronder staan twee tekeningen van longblaasjes met de aangesloten haarvaten
A. B. C. D.
Asha zegt dat pijl1een slagadertje is dat zuurstofrijk bloed vervoert. Koeshma zegt dat bij de pijlen 4 en 5 de factoren afstand en drukverschil de difussiesnelheid gunstig beïnvloeden. Wie heeft of hebben gelijk? Alleen Asha Alleen Koeshma Beiden hebben gelijk Geen van beiden hebben gelijk. 13
30. Samentrekking van de verschillende hartdelen wordt gecoördineerd door een groep gespecialiseerde cellen. In welk deel van het hart komen deze groep van gespecialiseerde cellen voor? In de wand van de A. rechterkamer C. linkerkamer B. rechterboezem D. linkerboezem 31. Sheila gaat voor een jaarlijkse check up naar haar huisarts. Na bloedonderzoek is gebleken dat haar hemoglobinegehalte onder de normwaarde ligt. Haar moeder maakt zich ongerust hierover en denkt dat 1. bij een eventuele verwonding er nauwelijk bloedstolling zal optreden bij haar dochter 2. Sheila’s bloed onvoldoende zuurstof transporteert 3.bij mogelijke infectie Sheila niet in staat zal zijn omvoldoende antistoffen te maken Welke gedachte van Sheila’s moeder is juist? A. Alleen 1 C. Alleen 1 en 3 B. Alleen 2 D. Alleen 2 en 3 32. Aan het begin van een haarvatennet in een orgaan wordt weefselvloeistof gevormd. (zie afbeelding). Vijf delen zijn genummerd. Bij deel 4 moet er weefselvloeistof in de haarvaten terugstromen.
Welke factor is belangrijk voor de vorming van weefselvloeistof? Welke stoffen beïnvloeden voornamelijk het terugstromen van de weefselvloeistof? Stroomt in deel 5 zuurstofarm of zuurstofrijk bloed? 14
A. B. C. D.
Vorming weefselvloeistof door
De stoffen zijn
Bloed in deel 5
terugresorptie difussie bloeddruk bloeddruk
vitaminen aminozuren eiwitten eiwitten
zuurstofarm zuurstofrijk zuurstofrijk zuurstofarm
Open vragen: 33. In de ecologie worden verschillende organisatie-niveaus onderscheiden. In bepaald gebied, waar vroeger veel grietjebies voorkwamen, zijn tegenwoordig bijna geen exemplaren van deze vogelsoort te zien. Voorgaande is vastgesteld door een ornitoloog (vogeldeskundige) omdat hij het voorkomen van deze vogelsoort in bovengenoemd gebied heeft onderzocht. Op welk organisatie-niveau moet de ornitoloog het onderzoek hebben verricht? Motiveer je antwoord.( 2pt) 34. Aan de afgelopen vredesmars ‘voor veilig rijden in het verkeer’ hebben veel studenten meegedaan. Ze hebben een afstand van 7 km afgelegd. Er was halverwege een ravitailleringsplaats ingericht waar snacks en drinken aan de deelnemers werden verstrekt. Een deelnemer vergat om bij de ravitailleringplaats eten en of drinken te nemen, waardoor hij verder niets kon nuttigen. Zes uren na de start van de mars kwam hij pas thuis aan. Bij de aankomst thuis was de concentratie van bepaalde hormonen in zijn bloed hoger dan in rust. Van welke hormonen, adrenaline, glucagon, insuline en LH was de spiegel in zijn bloed verhoogd? Leg je antwoord uit. ( 4 pt) 35. Sinaasappelboom 1 heeft voor de eigenschappen bladvorm en vruchtvorm het genotype DDee. De bloemen van deze boom worden na bestuiving bevrucht door stuifmeel van een andere sinaasappelboom 2 met het genotype ddEE. A. Wat is het genotype van een zygote (3) in de stamper van sinaasappelboom 1? Toon dit aan met een kruisingsschema.( 3 pt) B. De zygote 3 groeit uit tot een sinaasappelboom. De bloemen hiervan worden bestoven en bevrucht door stuifmeelkorrels van sinaasappelboom 2. Voer de kruising uit en geef aan wat de kans is op een zygote waarbij de beide dominante allelen tot uiting komen.( 3pt )
15
36. A Leg aan de hand van een voorbeeld uit wat met geïntegreerde plaagbestrijding wordt bedoeld. ( 2 pt ) B Is deze vorm van plaagbestrijding milieuvriendelijk? Motiveer je antwoord.( 2 pt ) 37. A Welk deel van het autonome zenuwstelsel verlaagt de ademfrequentie?( 1 pt ) B En welk deel zal de werking van de geslachtsorganen remmen?( 1 pt ) 38. Feromonen worden vooral gebruikt om de seksuele aantrekkingskracht te vergroten zeker als de stoffen geïnhaleerd worden. In sommige producten worden feromonen verwerkt voor een maximaal effect. Behalve in dure parfums zijn ze nu ook in o.a. gel verkrijgbaar. Beschrijf de korste weg die een feromoonmolecuul aflegt vanaf de longader via de verschillende hartdelen tot in het reukcentrum.( 2 pt ) 39. Transplantaties, die bij de mens uitgevoerd kunnen worden, zijn: 1. een niertransplantatie 2. een bloedtransfusie waarbij de patiënt bloedgroep Brh+ is en voor de eerste keer bloed ontvangt van een donor met bloedgroep 0rh3. een transplantatie waarbij een stukje huid van de dij van Richard wordt gehecht op zijn beschadigde wang Bij welke van deze transplantaties kan/kunnen afweerreacties optreden? Motiveer je antwoord.( 3 pt ) 40. Leg duidelijk uit op welke manier het ADH en de nieren de juiste osmotische waarde van bloed handhaven. ( 3 pt )
16
Naam:
Klas: A B
C
D
A B
C
D
A B
C
D
A B
C
D
A B
C
D
A B
C
D
A B
C
D
Datum:
Cijfer:
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32
17
ANTWOORDFOMULIER HAVO BIOLOGIE EXAMEN woensdag 26 juni 2013 DATUM:
NAAM:
KLAS:
CIJFER:
2 pt 33._______________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ 4 pt 34._______________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ 3 pt 35 A______________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ 3 pt 35 B______________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ 2 pt 36 A______________________________________________________________________________ 2 pt 36 B______________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ 1 pt 37 A__________________________________1 pt 37 B____________________________________ 2 pt 38_______________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ 3 pt 39_______________________________________________________________________________ 3 pt 40 _______________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ _____________________________________________________________________________________ 18
Correctiemodel Examen Woensdag 26 juni 2013 MC vragen 1. D 6. D 2. A 7. B 3. C 8. C 4. B 9. A 5. C 10. D
11. C 12. C 13. C 14. B 15. D
16. A 17. D 18. A 19. D 20. A
21. C 22. D 23. B 24.D 25. C
26. C 31. B 27. A 32. D 28. C 29. B 30. B
Open vragen. 2pt.
33 Op het niveau van de populatie. Hij bestudeert één vogelsoort dus de populatie van grietjebies.
4 pt
34 adrenaline en glucagon (2). Voor de omzetting van glycogeen in glucose zodat hij voldoende glucose in zijn bloed heeft.( 2)
3 pt
35 A
DDee
Geslachtscellen 3pt
35 B
dE
De
DdEe
X
ddEE
dE
F1
X
ddEE
DdEe
DE
De
dE
de
DeEE
DdEe
ddEE
ddee
De kans is 50% 2 pt
36 A Combinatie van twee plaagbestrijdingen naar keus
2 pt
36 B Afhankelijk van het beoordelen.
1 pt
37 A Parasympathisch deel
2 pt
38 longader – linkerboezem( 1/2 ) – linkerkamer(1/2) – aorta (1/2) – halsslagader(1/2) -
1 pt
37 B Orthosympathisch deel
reukcentrum. 3 pt
39 Alleen bij de niertransplantatie omdat de lymfocyten de nier als lichaamsvreemde stof ervaren.
3 pt
40 Hoge osm waarde v/h bloed – meer ADH – minder vocht via de nieren kwijt(1 ½) Lage osm waarde v/h bloed – minder ADH – meer vocht via de nieren kwijt (1 ½) 19