Contact opnemen met ons Ons hoofdkantoor:
WinSoft International 24 rue Louis Gagnière 38950 St Martin le Vinoux FRANKRIJK
Algemeen telefoonnummer:
+33(0)4 38 02 22 00
Klantenservice/ Technische ondersteuning
[email protected]
Algemeen faxnummer:
+33(0)4 38 02 22 11
Online Bezoek ons op het web:
http://www.winsoft-international.com/
Internationaal Gelieve contact op te nemen met uw lokale verdeler/handelaar. Neem op bovengenoemd telefoonnummer contact met ons op voor meer informatie.
Info Dit , de gebruikershandleiding en de software die erin worden beschreven, zijn onderworpen aan een gebruiksrechtovereenkomst, die bij het product wordt geleverd. In deze overeenkomst wordt aangegeven wat al dan niet is toegestaan.
Handelsmerken Serif is een gedeponeerd handelsmerk van Serif (Europe) Ltd. PagePlus is een gedeponeerd handelsmerk van Serif (Europe) Ltd. Alle Serif-productnamen zijn handelsmerken van Serif (Europe) Ltd. Microsoft, Windows en het Windows-logo zijn gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation. Alle andere handelsmerken zijn eigendom van de overeenkomstige rechtmatige eigenaars. Windows Vista en Windows Vista Start-knop zijn handelsmerken of gedeponeerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of andere landen.
Auteursrechten Digitale afbeeldingen ©2008 Hemera Technologies Inc. Alle rechten voorbehouden. Digitale afbeeldingen ©2008 Jupiterimages Corporation. Alle rechten voorbehouden. Digitale afbeeldingen ©2008 Jupiterimages France SAS. Alle rechten voorbehouden. Bitstream Font content © 1981-2005 Bitstream Inc. Alle rechten voorbehouden. Delen van afbeeldingen © 1997-2002 Nova Development Corporation; © 1995 Expressions Computer Software; © 1996-98 CreatiCom, In.; 1996 Cliptoart; © 1997 Multimedia Agency Corporation; © 1997-98 Seattle Support Group. Alle rechten voorbehouden.
Delen van de import-/exporttechnologie voor afbeeldingen © AccuSoft Corp. & Eastman Kodak Company & LEAD Technologies, Inc. Panose Typeface Matching System ©1991, 1992, 1995-97 Hewlett-Packard Corporation. THE PROXIMITY HYPHENATION SYSTEM © 1989 Proximity Technology Inc. Alle rechten voorbehouden. THE PROXIMITY/COLLINS DATABASE © 1990 William Collins Sons & Co. Ltd.; © 1990 Proximity Technology Inc. Alle rechten voorbehouden. THE PROXIMITY/MERRIAM-WEBSTER DATABASE © 1990 Merriam-Webster Inc.; © 1990 Proximity Technology Inc. Alle rechten voorbehouden. Sentry spellingcontrole-engine © 2000 Wintertree Software Inc. ThesDB synoniemenlijst © 1993-97 Wintertree Software Inc. WGrammar grammaticacontrole-engine © 1998 Wintertree Software Inc. Extensible Metadata Platform (XMP) Copyright © 2006 Adobe Systems Incorporated. Alle rechten voorbehouden. ICC-kleurprofielen © 2006 Adobe Systems Incorporated. Alle rechten voorbehouden. PANTONE®-kleuren die worden weergegeven in de softwaretoepassing of in de gebruikersdocumentatie komen mogelijk niet overeen met door PANTONE geïdentificeerde standaards. Raadpleeg actuele PANONE-kleurpublicaties voor nauwkeurige kleuren. PANTONE® en andere handelsmerken van Pantone, Inc. zijn eigendom van Pantone, Inc. ©Pantone, Inc., 2001
Pantone, Inc. is de copyrighteigenaar van kleurgegevens en/of software die in licentie zijn gegeven aan Serif (Europe) Ltd. en mogen alleen worden gedistribueerd voor gebruik in combinatie met PagePlus. PANTONE-kleurgegevens en/of -software mogen niet naar een andere schijf of in het geheugen worden gekopieerd, tenzij dit deel uitmaakt van het uitvoeren van PagePlus. FontForge © 2000, 2001, 2002, 2003, 2004, 2005, 2006, 2007, 2008 by George Williams. Delen van deze software zijn auteursrechtelijk beschermd. © 2008 The FreeType Project (www.freetype.org). Alle rechten voorbehouden. ODF Translator © 2006-2008, Clever Age, DIaLOGIKa, Sonata Software Ltd. Alle rechten voorbehouden. Office Binary Translator to OpenXML Copyright © 2008-2009, DIaLOGIKa. Alle rechten voorbehouden. Anti-Grain Geometry - versie 2.4 Copyright © 2002-2005 Maxim Shemanarev (McSeem). Clipartvoorbeelden van Serif ArtPacks © Serif (Europe) Ltd. & Paul Harris. TrueType-lettertypen van Serif FontPacks © Serif (Europe) Ltd. © 2010 Serif (Europe) Ltd. Alle rechten voorbehouden. Geen enkel deel van dit en de gebruikershandleiding mag worden gereproduceerd, in welke vorm dan ook, zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Serif (Europe) Ltd. Serif PagePlus X5 © 2010 Serif (Europe) Ltd. Alle rechten voorbehouden. De namen van bedrijven en personen die in de voorbeelden worden gebruikt, zijn fictief.
Inhoud 1. Welkom ................................................... 1 Welkom! ......................................................................... 3
2. Aan de slag ............................................. 5 Wizard Opstarten ........................................................... 7 Een publicatie maken op basis van een sjabloon .......... 9 Een volledig nieuwe publicatie beginnen ..................... 12 Bestaande publicaties openen ..................................... 13 Met meerdere publicaties werken ................................ 15 Uw publicatie opslaan .................................................. 15 Publicaties sluiten ........................................................ 16
3. Werken met pagina's ............................. 17 Een publicatie instellen ................................................ 19 Over stramienpagina's ................................................. 24 Pagina’s weergeven ..................................................... 32 Door pagina´s navigeren .............................................. 36 Pagina's toevoegen, verwijderen en de volgorde ervan wijzigen ........................................................................ 36 Werken met lagen ........................................................ 38 Hulplijnen instellen ....................................................... 44 Linialen en puntraster gebruiken .................................. 49 Kop- en voetteksten gebruiken .................................... 52 Paginanummering gebruiken ....................................... 53
4. Werken met objecten............................. 57 Magnetisch ................................................................... 59 Objecten uitlijnen en spatiëren ..................................... 61 Objecten als afbeelding exporteren ............................. 63
Inhoud
Objecten roteren .......................................................... 64 Objecten spiegelen ...................................................... 66 Objecten bijsnijden en combineren .............................. 66 Ankers aan objecten toevoegen .................................. 71 Contouren van objecten samenvoegen ....................... 78 Objecten vervormen..................................................... 80 Randen toevoegen....................................................... 82 Logo´s toevoegen ........................................................ 85 Knippereffecten toevoegen .......................................... 88
5. Met tekst werken .................................... 91 Tekstbestanden importeren ......................................... 93 Over tekstframes.......................................................... 95 Tekstkaders koppelen ................................................ 101 Tekst aan de grootte van een frame aanpassen ........ 104 Artistieke tekst gebruiken ........................................... 108 Tekst langs een pad plaatsen .................................... 110 Tekst op de pagina bewerken .................................... 114 Zoeken en vervangen gebruiken ............................... 120 Teksteigenschappen instellen .................................... 121 Met lettertypen werken ............................................... 122 Ontbrekende lettertypen vervangen ........................... 129 Tekststijlen gebruiken ................................................ 131 Tekstomloop .............................................................. 137 Een lijst met opsommingstekens of een genummerde lijst maken ........................................................................ 139 De AutoCorrectie- en spellingfunctie gebruiken ......... 144 Spellingcontrole uitvoeren .......................................... 146 Automatisch proeflezen ............................................. 148 Teksttabellen maken .................................................. 148 Een kalender invoegen .............................................. 151 Databasetabellen invoegen ....................................... 154 Een inhoudsopgave maken ....................................... 156 Een index maken ....................................................... 157
Inhoud
Een boek met BookPlus maken ................................. 159 Afdruk samenvoegen gebruiken ................................ 165
6. Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken ........................................................... 167 Afbeeldingskaders toevoegen .................................... 169 Afbeeldingen importeren ............................................ 172 Afbeeldingen uitsnijden gebruiken ............................. 175 FotoLab-filters toepassen ........................................... 181 TWAIN-afbeeldingen importeren ................................ 189 Lijnen tekenen en bewerken ...................................... 190 Lijneigenschappen instellen ....................................... 195 Vormen tekenen en bewerken ................................... 198 2D-filtereffecten toepassen ........................................ 202 3D-filtereffecten gebruiken ......................................... 206 Diepte toevoegen (Instant 3D) ................................... 211 Objectstijlen gebruiken ............................................... 213 Verbindingen gebruiken ............................................. 216
7. Kleuren, verlopen en transparantie ..... 221 Effen opvullingen toepassen ...................................... 223 Kleurenschema's gebruiken ....................................... 226 Kleur- en bitmapverlopen ........................................... 228 Werken met transparantie .......................................... 236
8. Uw publicatie opslaan.......................... 241 Basisconcepten voor afdrukken ................................. 243 Interactief afdrukvoorbeeld ......................................... 245
9. Publiceren en delen ............................. 253 PDF-bestanden exporteren ........................................ 255
Inhoud
Een lijst met PDF-bladwijzers maken......................... 256 Een PDF-diavoorstelling maken................................. 258 Delen per e-mail......................................................... 262
10. PDF-formulieren gebruiken .................. 265 Aan de slag met PDF-formulieren .............................. 267 PDF-formulieren maken ............................................. 269 Gegevens verzamelen uit formulieren ....................... 274
11. Webpagina's produceren ..................... 281 Aan de slag in de webmodus ..................................... 283 Websitekleuren kiezen ............................................... 285 Weergaveopties instellen voor webafbeeldingen ....... 290 Webpagina-eigenschappen kiezen ............................ 291 Geanimeerde effecten toevoegen .............................. 292 Beeld- en geluidsfragmenten toevoegen ................... 292 Een website naar een lokale map publiceren ............ 295 Een voorbeeld bekijken van uw website in een browser ......................................... 296 Uw site op het web publiceren ................................... 296 Uw website onderhouden .......................................... 299
12. Index .................................................... 301
1
Welkom
2
Welkom
Welkom
3
Welkom! Welkom bij PagePlus X5, de bekroonde DTP-oplossing (Desktop Publishing) van Serif. PagePlus is de gemakkelijkste manier voor superieure publicatieresultaten, zowel op uw bureaublad als via professionele drukkers. Iedereen kan heel eenvoudig designs maken, publiceren en delen als uitstekende afgedrukte documenten, verbazingwekkende PDF´s, PDF-diavoorstellingen, stijlvolle websites en opvallende e-mailberichten. Om dit alles veel eenvoudiger te maken, wordt PagePlus geleverd met een indrukwekkende hoeveelheid designsjablonen, creatieve galerij-inhoud en stijlen die u kunt gebruiken. Met dit pakket wordt een professioneel publiceren eenvoudiger dan ooit tevoren, zowel voor ervaren als onervaren gebruikers! U kunt ook bestaande inhoud opnieuw gebruiken door PDF-documenten en tekstverwerkingsdocumenten te importeren. Aan de andere kant kunt u getekende objecten exporteren naar alle moderne grafische bestandsindelingen. Met PagePlus X5 kunt u meer dan uitstekende publicaties maken. Door de verschillende ontwerpstudio´s onderscheidt PagePlus zich van andere programma´s:Image Cutout Studio voor het uitknippen van afbeeldingen uit de achtergrond, LogoStudio voor aangepaste logodesigns en PhotoLab voor krachtige afbeeldingsbewerking en effectcombinaties. Gewapend met deze hulpmiddelen creëert u moeiteloos webafbeeldingen die in de ware zin van het woord een streling zijn voor het oog! Voor een gedetailleerder overzicht van wat PagePlus te bieden heeft, raadpleegt u Belangrijke functies (Zie de PagePlus Help voor meer informatie).
Registratie Vergeet uw exemplaar van Studio Webdesign niet te registreren via de opdracht Registratiewizard in het menu Help. Dan hebt u recht op technische ondersteuning en kunnen we u op de hoogte houden over nieuwe ontwikkelingen en toekomstige upgrades.
2
Aan de slag
6
Aan de slag
Aan de slag
7
Wizard Opstarten Als het programma wordt gestart, wordt de wizard Opstarten weergegeven, waarin verschillende routes naar PagePlus worden aangeboden:
• • • • • •
Nieuwe publicatie starten, als u een lege pagina wilt openen waaraan u kunt werken. Designsjabloon gebruiken, als u meteen een document wilt maken vanuit een vooraf ontworpen sjabloon. PDF importeren, als u een publicatie wilt maken uit een bestaand PDF-bestand. Meer ophalen, voor toegang tot een groot aantal gratis bronnen en designsjablonen (niet gratis). Openen, voor toegang tot recent geopende publicaties. Beweeg de aanwijzer over een vermelding voor een snel voorbeeld. Leren, voor toegang tot online workshopbronnen (web en video).
8
Aan de slag
Gebruik de vervolgkeuzelijst Werkruimte kiezen rechtsonder om de gewenste werkruimte in te stellen. Hiermee bepaalt u de grootte en positie van de diverse studiotabs, evenals de status van de verschillende tabbladen (zichtbaar of verborgen). Let erop dat automatisch een voorbeeld wordt getoond van de indeling van de werkruimte wanneer u verschillende profielen selecteert in de lijst. Standaard wordt bij het starten van PagePlus altijd de wizard Opstarten weergegeven. Als u de wizard Opstarten niet meer wilt gebruiken, schakelt u het vakje ¨Deze wizard niet meer uitvoeren¨ in. U kunt de wizard weer inschakelen via het selectievakje Wizard Opstarten gebruiken in Extra>Opties... (gebruik de menuoptie Opties>Algemeen). U kunt de wizard Opstarten ook op elk gewenst moment starten via Nieuw>Nieuw in wizard Opstarten... in het menu Bestand.
Aan de slag
9
Een publicatie maken op basis van een sjabloon Bij PagePlus worden diverse designsjablonen geleverd, overzichtelijk ingedeeld in categorieën, waarmee u snel en eenvoudig de meest uiteenlopende publicaties kunt maken, voor bureaubladprinters en professionele afdrukken; zelfs uw eigen website.
Met sjablonen kunt u ook zorgen dat uw pagina´s een gelijkvormig uiterlijk hebben, door elementen als pagina-indeling, inhoud, stijl en kleurpaletten te behouden. Ze bevatten ook kwaliteitsafbeeldingen die u kunt gebruiken zonder rechten te hoeven betalen.
10
Aan de slag
In plaats van een designsjabloon kunt u ook een Themalay-out gebruiken. Lay-outs bevatten plaatshouders voor afbeeldingen in plaats van echte afbeeldingen. Uit een gecategoriseerd thema (zoals categorie Met structuur, thema Eco hieronder) kunnen verschillende fysieke documenttypen worden gemaakt (brochure, visitekaartje, folder, formulieren, briefhoofden, nieuwsbrief enz.), met elk een aantal aanvullende ontwerpen voor meerdere pagina´s.
Een geselecteerde publicatie is meestal vrijwel compleet. U hoeft alleen nog uw eigen afbeeldingen toe te voegen aan plaatshouders, plaatshoudertekst te wijzigen of de positie van objecten aan te passen. Zo maakt u een publicatie op basis van een sjabloon: 1.
Open PagePlus, of kies Nieuw... in het menu Bestand en selecteer Nieuw op de opstartpagina....
2.
Klik op Designsjabloon gebruiken om het dialoogvenster Kies een designsjabloon weer te geven.
Aan de slag
11
3.
Selecteer in de boomstructuur aan de linkerkant een publicatiecategorie, bijvoorbeeld Brochures.
4.
Navigeer naar de categorieën en subcategorieën van het hoofdvenster met de knoppen Uitvouwen en Samenvouwen en klik vervolgens op de miniatuur van het gekozen documenttype.
5.
Bekijk de paginavoorbeelden aan de rechterkant. Als u tevreden bent met de sjabloonpagina(´s), klikt u op OK.
Zo maakt u een publicatie op basis van een themalayout: 1.
Selecteer in de lijst Sjablonen van het dialoogvenster de optie Themalay-outs en kies vervolgens een themalayoutcategorie en daarna een themanaam uit de lijst.
2.
Het aangrenzende deelvenster wordt bijgewerkt zodat de documenttypen voor het geselecteerde thema worden weergegeven. Selecteer een miniatuur.
3.
Kies in de vervolgkeuzelijst in de rechterbovenhoek van het dialoogvenster een kleurenschema voor het document waarop u de publicatie wilt baseren (de eerste drie schema´s zijn specifiek ontworpen voor de gekozen themalay-out). Omdat elke themalay-out is ontworpen volgens een kleurenschema, kunt u het onderliggende schema, en daarmee het uiterlijk van de publicatie, op elk gewenst moment vervangen door een ander schema.
4.
Voor publicaties met meerdere pagina´s selecteert u in het rechterdeelvenster Pagina´s een of meer lay-outs door het vakje onder elke miniatuur in te schakelen. Voor sommige publicatietypes kunt u slechts één optie selecteren.
5.
Klik op OK. De lay-outs worden als pagina´s toegevoegd aan uw nieuwe publicatie.
12
Aan de slag
Een volledig nieuwe publicatie beginnen Hoewel het gebruik van een designsjabloon het designproces aanzienlijk kan vereenvoudigen, kunt u net zo goed vanaf een lege site vertrekken en zelf een nieuwe publicatie maken. Om het proces te vereenvoudigen kunt u een bepaald documenttype (standaard/normaal, gevouwen, kleine/grote publicatie, webpagina) als uitgangspunt nemen. Zo start u een nieuwe publicatie (via de wizard Opstarten): 1.
Open PagePlus om de wizard Opstarten weer te geven (als deze is ingeschakeld). - of Kies terwijl PagePlus is geladen de optie Nieuw... in het menu Bestand en selecteer Nieuw in wizard Opstarten....
2.
Selecteer Nieuwe publicatie starten.
3.
Selecteer in de lijst aan de linkerkant een documenttype en bekijk de voorbeelden aan de rechterkant. Klik op het voorbeeld dat het meest lijkt op het document dat u wilt maken. - of U kunt een aangepaste publicatie definiëren door op Aangepaste pagina-instellingen... te klikken.
4.
Klik op OK om een nieuwe publicatie met een lege pagina te openen.
klikt (of op Escape) drukt vanuit de Als u bij het opstarten op wizard Opstarten, wordt een leeg document met standaardpaginaeigenschappen geopend in PagePlus.
Aan de slag
13
Zo start u een nieuwe standaardpublicatie:
•
Klik op Nieuwe publicatie op de werkbalk Standaard (alleen als de wizard Opstarten is uitgeschakeld).
Bestaande publicaties openen U kunt een PagePlus-publicatie openen vanuit de wizard Opstarten, de werkbalk Standaard of het menu Bestand. U kunt ook PDF-bestanden openen als een nieuwe publicatie of PDF-bestanden en bestaande PagePlus-bestanden importeren in geopende publicaties. (Zie de Help van PagePlus voor deze twee importopties.) Zo opent u een bestaande publicatie via de wizard Opstarten: 1.
Bekijk vanuit de wizard Opstarten (bij het opstarten of via Bestand>Nieuw) uw publicaties vanuit de sectie Openen. Het meest recent geopende bestand wordt bovenaan in de lijst weergegeven. Als u voor het openen een miniatuurvoorbeeld van een bestand wilt zien, plaatst u de aanwijzer boven de naam ervan in de lijst.
2.
Klik op de bestandsnaam om het bestand te openen. Als uw publicatie niet onlangs is geopend, klikt u op Bladeren... om erheen te bladeren. Recent bekeken bestanden worden ook onderaan in het menu Bestand weergegeven. Selecteer de bestandsnaam om het bestand te openen.
14
Aan de slag
Zo opent u bestaande publicaties vanuit PagePlus: Openen op de werkbalk Standaard.
1.
Klik op
2.
Selecteer in het dialoogvenster Openen de map en de bestandsna(a)m(en). Houd voor meerdere publicaties Shift ingedrukt terwijl u klikt om meerdere aangrenzende bestanden te selecteren of houd Ctrl ingedrukt om niet-aangrenzende bestanden te selecteren.
3.
Klik op Openen.
Zo opent u publicaties via slepen en neerzetten:
•
Sleep vanuit Windows Verkenner een afbeeldingsbestand of miniatuurvoorbeeld en zet het ergens in de PagePlus-werkruimte neer.
Zo keert u naar de laatst opgeslagen versie van een geopende publicatie terug:
•
Kies Vorige versie in het menu Bestand.
Aan de slag
15
Met meerdere publicaties werken Als u tegelijkertijd meerdere publicaties hebt geopend, kunt u heel eenvoudig en op verschillende manieren van de ene naar de andere publicatie gaan: Klik op de werkbalk Publicaties boven aan de werkruimte op het tabblad van een geopende publicatie om de publicatie te activeren, bijvoorbeeld p456).
U kunt ook de naam van een geopende publicatie selecteren in het menu Venster. Publicaties die niet zijn opgeslagen, worden aangeduid met een sterretje; de publicatie die op dat moment actief is, wordt aangeduid met een vinkje.
Uw publicatie opslaan Zo slaat u het huidige project op:
• •
Klik op Opslaan op de werkbalk Standaard. Kies Opslaan als... in het menu Bestand als u uw werk onder een andere naam wilt opslaan. Bij niet-opgeslagen publicaties staat in de titelbalk van PagePlus of in het menu Venster een sterretje achter de bestandsnaam.
16
Aan de slag
Publicaties sluiten Zo sluit u de actieve publicatie:
•
Klik op het tabblad Publicatie van de actieve publicatie op de knop Sluiten.
- of Kies Sluiten in het menu Bestand. - of Als de publicatie zich in een venster bevindt dat trapsgewijs of horizontaal/verticaal is gerangschikt, klikt Sluiten van het venster. u op de knop - of Als dit het enige venster is dat is geopend voor de publicatie, sluit u met deze opdracht de publicatie en wordt u gevraagd of u wijzigingen wilt opslaan.
Zo sluit u alle publicaties behalve de actieve:
•
Klik met de rechtermuisknop op een tabblad van de publicatie en kies Alles behalve deze sluiten. Als u in een van de niet-opgeslagen publicaties wijzigingen hebt aangebracht die u nog niet hebt opgeslagen, vraagt het programma automatisch of u die wilt opslaan.
Zo beëindigt u PagePlus:
•
Klik op de knop Sluiten van het programma, rechtsboven in het venster.
Als u in een van de niet-opgeslagen publicaties wijzigingen hebt aangebracht die u nog niet hebt opgeslagen, vraagt het programma automatisch of u die wilt opslaan.
3
Werken met pagina's
18
Werken met pagina's
Werken met pagina's
19
Een publicatie instellen De instellingen voor paginagrootte en afdrukstand van een publicatie zijn essentieel voor uw opmaak. Deze instellingen worden gedefinieerd wanneer de nieuwe publicatie voor de eerste keer wordt gemaakt, of met behulp van een designsjabloon of als een keuzemogelijkheid bij Nieuwe publicatie via Bestand>Nieuw... en de wizard Opstarten. Als de wizard Opstarten is uitgeschakeld of als u het dialoogvenster met instellingen annuleert, wordt er een nieuwe publicatie gemaakt met een standaardpaginagrootte. Zo past u de grootte en de afdrukstand van de huidige publicatie aan: Pagina-instellingen op de optiebalk.
1.
Selecteer
2.
Voor een Standaardpublicatie/boekje kunt u een vooraf gedefinieerde paginagrootte of een op de printer gebaseerde papiergrootte selecteren. U kunt ook aangepaste waarden invoeren voor de Breedte en Hoogte van de pagina en de afdrukstand (Staand of Liggend) voor de pagina instellen. Alleen voor boekjes selecteert u een type in het vervolgmenu Boekje en geeft u aan op welke pagina moet worden begonnen (links/rechts) en of u Pagina´s naast elkaar (zoals Dubbele stramienpagina´s) nodig heeft. In PagePlus wordt automatisch impositie uitgevoerd. Met de instellingen wordt ervoor gezorgd dat twee van de vier pagina´s van de publicatie op een blad papier worden afgedrukt, waarbij de pagina´s in de volgorde van het boekje worden afgedrukt. Hierdoor hoeft u niet te berekenen hoe paginaparen op één grotere pagina moeten worden geplaatst en gesorteerd en kunt u automatische paginanummering gebruiken voor de pagina´s van het boekje.
20
Werken met pagina's
3.
Voor overige publicatietypen kunt u de volgende publicatietypen selecteren: Kleine publicatie (bijvoorbeeld visitekaartjes, etiketten enzovoort), Grote publicatie (banners of posters) of Publicatie met vouw (kaarten). •
•
4.
Schakel voor kleine publicaties Papier in en kies een vooraf gedefinieerde optie in de lijst. Als u Labels wilt maken, schakelt u het keuzerondje in en selecteert u een Avery-labelcode die overeenkomt met uw labels. Kies voor grote publicaties en voor publicaties met vouw een vooraf gedefinieerde optie in de lijst (gebruik het voorbeeld).
Klik op OK om de nieuwe afmetingen te accepteren. De bijgewerkte instellingen worden op de huidige publicatie toegepast.
Voor standaardpublicaties en boekjes kunt u ook papiergrootten van de printer, gebruiken die door uw bureaublad- of netwerkprinter worden ondersteund. Deze papiergrootten worden weergegeven in het dialoogvenster Pagina-instellingen en variëren afhankelijk van de printer die momenteel in het dialoogvenster Afdrukken is gekozen. Op de optiebalk worden deze paginagrootten aangegeven door het achtervoegsel ´(Van printer)´ in het vervolgmenu Papiergrootte. Zodra u uw publicatie hebt ingesteld, kunt u desgewenst herhaalde pagina-elementen op elke pagina opnemen door stramienpagina´s (p. 26) te maken.
Aangepaste publicatiegrootten maken Als de vooraf gedefinieerde opties niet de gewenste mogelijkheden bevatten, kunt u elk publicatietype aanpassen aan uw behoeften. U kunt de aangepaste publicatie baseren op een vooraf gedefinieerde optie door de optie van tevoren in de lijst te selecteren.
Werken met pagina's
21
Gemaakt op basis van:
U moet het volgende doen:
Standaardpublicatie/ boekje
Voor standaardpublicaties: selecteer een paginagrootte, als u Pagina´s naast elkaar (met Dubbele stramienpagina´s) wilt, en pas de breedte en de hoogte desgewenst aan. Schakel de gewenste optie voor de afdrukstand van de pagina in (Staand/Liggend). Voor boekjes: zoals hierboven, maar kies ook een type voor het boekje.
Klein
Selecteer een klein publicatietype (kaart, label, coupon enzovoort) en klik vervolgens op Aangepast formaat. In het dialoogvenster kunt u het volgende instellen: Grootte: de aangepaste publicatiegrootte. Tussenruimten: de verticale en horizontale ruimte tussen elke "gegroepeerde" kleine publicatie. Marges: voor aangepaste marges onderdrukt u automatische instellingen met het selectievakje Automatisch en stelt u marges handmatig in. Opmaak: hiermee stelt u het aantal of kleine publicaties per pagina in horizontale en verticale richting in.
22
Werken met pagina's
U stelt de grootte van uw kleine publicatie nooit in, maar u stelt de opmaak en de grootte van de tussenruimte binnen de ingestelde publicatiegrootte in. Groot
Zie hierboven bij Klein. Met Overlapping wordt de mate van overlapping van afgedrukte pagina´s bepaald wanneer deze naar standaardprinters worden uitgevoerd.
Met vouw
Selecteer een vouwmethode in de lijst en kies vervolgens een breedte en hoogte voor de publicatiegrootte.
Uniforme en gemengde afdrukstanden Als u een andere afdrukstand wenst dan u bij het instellen van de pagina hebt gekozen, kunt u de afdrukstand op elk gewenst moment voor de hele publicatie in één keer wijzigen. In PagePlus kunt u ook een publicatie maken waarin de staande en liggende afdrukstand worden afgewisseld. Het is met name handig om van staande afdrukstand over te schakelen naar liggende afdrukstand bij de presentatie van een brede tabel, agenda, staafgrafiek of een andere grafiek. Zo wijzigt u de afdrukstand van alle publicatiepagina´s van staand in liggend (of omgekeerd):
•
Klik op de optiebalk op het pijltje naast de knop Publicatierichting en selecteer vervolgens Liggende publicatie (of Staande publicatie) in het vervolgmenu.
Werken met pagina's
23
Zo wijzigt u de afdrukstand van een pagina van staand in liggend (of omgekeerd): 1.
Dubbelklik op het tabblad Pagina´s om een pagina te selecteren.
2.
Klik op Wijzig de afdrukstand om te schakelen tussen staande en liggende afdrukstand. - of Klik op de optiebalk op het pijltje naast de knop Afdrukstand en selecteer vervolgens Liggende pagina (of Staande pagina) in het vervolgmenu.
U kunt de procedure voor elke andere geselecteerde pagina herhalen. Wanneer u afdrukt naar bureaubladprinters of wanneer u een pagina publiceert als PDF, worden alle pagina´s automatisch ingesteld op de afdrukstand van de momenteel geselecteerde printer. Voor drukklare PDF-uitvoer zorgt u ervoor dat Pagina´s sorteren is ingeschakeld in het dialoogvenster Als PDF-bestand publiceren (tabblad Algemeen). Voor PDF-versies op het scherm kan de optie Pagina´s sorteren uitgeschakeld blijven zodat de oorspronkelijke afdrukstand van alle pagina´s behouden blijft. U kunt de afdrukstand van stramienpagina´s ook wijzigen met de equivalente Wijzig de afdrukstand in het venster Stramienpagina´s van het tabblad Pagina´s. Deze functie is alleen van toepassing voor publicaties met standaardpaginagrootten (bijvoorbeeld A4, A5, Letter enzovoort).
24
Werken met pagina's
Over stramienpagina's Op Stramienpagina's kunt u op een flexibele manier achtergrondelementen opslaan die op meerdere pagina's moeten verschijnen, zoals een logo, achtergrondafbeelding, kop-/voettekst of randontwerp.
A - Pagina, B - Stramienpagina Het belangrijkste concept is dat een stramienpagina doorgaans wordt gedeeld door meerdere pagina´s, zoals u in onderstaande afbeelding kunt zien. Door een specifiek ontwerpelement op een stramienpagina te plaatsen en deze stramienpagina vervolgens aan verschillende pagina’s toe te wijzen, waarborgt u dat dit element op al deze pagina’s wordt weergegeven. Vanzelfsprekend kunt u op elke pagina andere elementen op de ´voorgrondlaag´ plaatsen.
Werken met pagina's
25
Stramienpagina´s zijn beschikbaar in elke publicatie, maar in een eenvoudige publicatie gebruikt u waarschijnlijk geen of slechts één stramienpagina. In langere, meer compleXEpublicaties is het vaak zinvol om naast elkaar liggende pagina's en meerdere stramienpagina's te gebruiken. Als u begint met een ontwerpsjabloon, kan het zijn dat in het ontwerp een of meer stramienpagina´s zijn opgenomen. Via het tabblad Pagina´s of via Pagina's beheren kunt u snel stramienpagina's toevoegen of verwijderen. U kunt bijvoorbeeld verschillende stramienpagina´s instellen voor titelpagina´s of scheidingspagina´s tussen hoofdstukken.
Stramienpagina's toewijzen Als u slechts één stramienpagina gebruikt, wordt deze standaard toegewezen aan elke nieuwe pagina die u maakt. Als u meerdere stramienpagina´s gebruikt, kunt u een andere stramienpagina toewijzen aan een standaardpagina of aan oneven, even of alle pagina´s. U kunt zelfs meerdere stramienpagina's toewijzen per pagina.
26
Werken met pagina's
U moet eerst een extra stramienpagina maken. Zie Pagina's toevoegen, verwijderen en de volgorde ervan wijzigen op pagina 36. Zo wijst u een stramienpagina toe:
•
Sleep vanuit het uitgevouwen venster Stramienpagina´s op het tabblad Pagina´s een stramienpagina naar een standaardpagina in het onderste venster. - of -
1.
Klik met de rechtermuisknop op het tabblad Lagen en kies Stramienpagina instellen....
2.
Selecteer de pagina en de stramienpagina die u aan de pagina wilt toewijzen. Klik op ID's van stramienpagina weergeven om aan te geven welke stramienpagina´s worden gebruikt op de geselecteerde pagina(´s). De stramienpagina wordt aangeduid met een letter op de pagina, bijvoorbeeld A, B, C, etc.
Zo wijst u een stramienpagina toe aan oneven, even of alle pagina's:
•
Klik met de rechtermuisknop op het tabblad Pagina's en kies een optie in het submenu Toepassen op.
Zo ontkoppelt u eerdere toegewezen stramienpagina´s:
•
Klik met de rechtermuisknop in het venster Pagina´s en selecteer Stramienpagina's verwijderen.
Werken met pagina's
27
Meerdere stramienpagina's toewijzen Net als een gewone pagina kan een stramienpagina lagen bevatten die volledig anders zijn dan die van de normale pagina. Op het tabblad Lagen ziet u een hoofdlaag (bijvoorbeeld Hoofdlaag 1 [A]) als een afzonderlijk item. U kunt hoofdlagen vanuit andere stramienpagina´s invoegen om extra stramienpagina´s toe te voegen aan een pagina.
Zie Werken met lagen op pagina 38 voor informatie over het concept van lagen. U moet eerst een extra stramienpagina maken. Zie Pagina's toevoegen, verwijderen en de volgorde ervan wijzigen op pagina 36. Zo wijst u meerdere stramienpagina's toe aan een pagina: Hoofdlaag
1.
Selecteer op het tabblad Lagen de optie toevoegen.
2.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst in het dialoogvenster de extra stramienpagina die u wilt toewijzen.
28
Werken met pagina's
3.
(Facultatief) Voer een andere naam in voor de laag.
4.
U kunt ook laageigenschappen wijzigen, net als voor standaardlagen.
5.
Klik op OK.
Zo springt u vanuit de standaardpagina naar een stramienpagina:
•
Dubbelklik op het item Hoofdlaag op het tabblad Lagen. - of Klik met de rechtermuisknop op een hoofdlaag en kies Ga naar stramienpagina.
De stramienpagina die u aan de hoofdlaag is toegewezen, wordt weergegeven. Met de functie Terug naar kunt u eenvoudig vanuit de geselecteerde stramienpagina terugkeren naar een onlangs bezochte pagina. Zo springt u vanuit een stramienpagina naar een andere pagina: 1.
Selecteer de stramienpagina op het tabblad Pagina's.
2.
Klik in het tabblad Lagen met de rechtermuisknop op een laag en kies Terug naar 'x van y', waarbij x de laatst bezochte pagina is en y het totale aantal pagina´s is. De laatst bezochte pagina wordt weergegeven.
Werken met pagina's
29
Pagina's naast elkaar en dubbele stramienpagina's In normale publicaties/boekjes met meerdere pagina´s kunt u desgewenst verschillende stramienpagina´s toewijzen aan de linker- en de rechterpagina´s (ook spreads genoemd). Stramienpagina´s worden per pagina en niet per spread toegewezen. De hoofdtekst op een linkerpagina kan bijvoorbeeld (zie hieronder) de linkerzijde van een stramienpagina gebruiken (A), terwijl een rechterpagina de rechterzijde van een andere stramienpagina gebruikt (B). A
B
30
Werken met pagina's
Objecten op stramienpagina´s bewerken Als u pagina´s bewerkt die een stramienpagina gebruiken, worden de objecten op de stramienpagina opgenomen in het ontwerp van de pagina. Deze objecten kunt u snel en eenvoudig op de pagina bewerken via een besturingsbalk onder het geselecteerde object.
Zo bewerkt u een object op de stramienpagina: 1.
Selecteer op de standaardpagina het object op de stramienpagina om de besturingsbalk weer te geven.
2.
Bewerken op stramienpagina. De Klik op stramienpagina wordt weergegeven zodat u deze kunt bewerken.
Het kan gebeuren dat u een object op een stramienpagina onafhankelijk wilt maken van de stramienpagina. Dergelijke objecten kunt u bewerkbaar maken door ze op te waarderen vanuit de stramienpagina naar de standaardpagina, waarbij het oorspronkelijke object van de stramienpagina wordt vervangen door een bewerkbare kopie. Zo kunt u een object van een stramienpagina opwaarderen: 1.
Selecteer op de standaardpagina het object op de stramienpagina om de besturingsbalk onder het object weer te geven.
Werken met pagina's
2.
31
Klik op Opwaarderen van stramienpagina. Er wordt een kopie van het oorspronkelijke object gemaakt dat u kunt bewerken zonder dat dit invloed heeft op de stramienpagina. Dit heeft geen effect op alle andere pagina's die gebruikmaken van de stramienpagina. Als u een bepaald tekstframe loskoppelt, wordt ook alle daaraan gekoppelde tekstframes losgekoppeld. Als de frames op afzonderlijke pagina´s staan, worden alle gekoppelde frames op dezelfde doelpagina geplaatst.
Als u van gedachten verandert, kunt u het object opnieuw aan de stramienpagina koppelen en wordt de pagina weer zoals deze oorspronkelijk was. Zo koppelt u een object opnieuw: 1.
Selecteer op de standaardpagina het opgewaardeerde object om de besturingsbalk onder het object weer te geven.
2.
Klik op
Stramienpagina herstellen.
32
Werken met pagina's
Pagina’s weergeven Het grootste gedeelte van de werkruimte van PagePlus wordt in beslag genomen door een paginagebied (of ‘ontwerpgebied’) en het ‘plakbord’ daar omheen.
In PagePlus plaatst u in het paginagebied (A) lay-outhulplijnen en natuurlijk tekst, vormen en afbeeldingen die u wilt afdrukken. Het plakbord (B) is het gebied waar u gewoonlijk tekst, vormen of afbeeldingen plaatst die u voorbereidt of die u later in het paginagebied wilt plaatsen. Zo kopieert of verplaatst u een object naar een andere pagina via het plakbord: 1.
Sleep het object vanaf de bronpagina naar het plakbord. (Houd de Ctrl-toets ingedrukt terwijl u sleept als u een kopie wilt maken van het object.)
Werken met pagina's
33
2.
Gebruik de navigatieknoppen op de statusbalk om een andere doelpagina te kiezen.
3.
Sleep het object vanaf het plakbord naar de doelpagina. (Houd de Ctrl-toets ingedrukt als u een kopie wilt maken.)
PagePlus ondersteunt talrijke weergaveopties, van meerdere pagina´s tegelijk tot de mogelijkheid op een klein gebied in te zoomen. Zo kunt u precies datgene weergeven wat u wilt bewerken. Gebruik de schuifbalken onder en rechts in het hoofdvenster als u de pagina en het plakbord wilt verplaatsen in het hoofdvenster. Als u een muis met een wieltje gebruikt, kunt u het beeld verticaal verplaatsen door het wieltje te draaien en horizontaal door het wieltje te draaien terwijl u Shift ingedrukt houdt.
Pagina´s vergroten De werkbalk Beeld bevat de volgende vergrotingsopties: Uitzoomen en Inzoomen waarmee u de pagina op verschillende detailniveaus kunt inspecteren en/of bewerken. Zoompercentage om een vergrotingsniveau in te stellen (uitgedrukt als een percentage). zoomgereedschap om in te zoomen op een gebied dat is gedefinieerd door een selectiekader. pangereedschap om het paginagebied te verplaatsen door te slepen. Ware grootte om de pagina op ware grootte (100%) weer te geven.
34
Werken met pagina's
Inzoomen op selectie om in te zoomen op een geselecteerd gebied. Vensterbreedte om de paginabreedte aan te passen aan het venster. Volledige pagina om de volledige pagina in het huidige venster weer te geven. Meerdere pagina's om meerdere pagina´s tegelijk weer te geven (stel het aantal pagina´s in door een raster te slepen vanuit het vervolgmenu).
Schakelen tussen weergavemodi U kunt schakelen tussen verschillende weergavemodi met een of meer pagina´s:
• •
De weergave Normaal waarin een pagina tegelijk wordt weergegeven. De weergave Meerdere pagina´s voor het controleren van lange documenten waarbij meerdere pagina´s tegelijk worden weergegeven op basis van een paginaraster (bijvoorbeeld 3x1) dat u kunt aanpassen.
Werken met pagina's
35
In de weergaven Normaal en Meerdere pagina´s wordt het plakbord gedeeld door alle pagina´s. In de weergave Meerdere pagina´s is het ook heel eenvoudig om objecten naar een andere pagina te verplaatsen of te kopiëren via slepen en neerzetten en om het weergegeven aantal pagina´s in te stellen. Zo geeft u meerdere pagina's tegelijk weer: 1.
Klik op het vervolgmenu Meerdere pagina´s op de werkbalk Beeld. U kunt nu een raster kiezen.
2.
Klik en sleep om een raster te kiezen, bijvoorbeeld 2 x 4 pagina´s of 3 x 1 pagina´s (zoals weergegeven). Sleep naar beneden en naar rechts om het raster te vergroten. Klik op Normale weergave als u van gedachten bent veranderd.
Er worden meerdere pagina´s van de publicatie tegelijk weergegeven volgens het gekozen paginaraster. Zo schakelt u tussen weergaven:
•
Kies Normaal of Meerdere pagina´s in het menu Beeld.
36
Werken met pagina's
Door pagina´s navigeren Zo wisselt u tussen pagina´s:
•
Klik op de knop
Vorige pagina,
Volgende
Eerste pagina of Laatste pagina op de pagina, statusbalk. - of Klik in het vak Huidige pagina (bijvoorbeeld ) en typ het paginanummer van de pagina waar u naartoe wilt. - of Dubbelklik op het tabblad Pagina´s van de Studio op de paginaminiatuur voor de pagina (of stramienpagina) die u wilt weergeven. In het onderste venster Pagina´s van het tabblad worden normale pagina´s weergegeven. In het uitvouwbare venster Stramienpagina´s worden alleen stramienpagina´s weergegeven. Zo wisselt u tussen de huidige pagina en de bijbehorende stramienpagina:
•
Klik vanuit de statusbalk op
Stramienpagina´s.
Pagina's toevoegen, verwijderen en de volgorde ervan wijzigen Gebruik het tabblad Pagina´s om standaardpagina´s of stramienpagina´s toe te voegen of te verwijderen, stramienpagina´s toe te kennen aan standaardpagina´s en om de volgorde van standaardpagina´s te wijzigen met slepen en neerzetten. U kunt ook paginaoriëntaties wijzigen (zie pagina 22). Op het tabblad worden stramienpagina´s weergegeven in het bovenste venster Stramienpagina´s en standaardpublicatiepagina´s in het onderste venster Pagina´s.
Werken met pagina's
37
Met de knop Pagina´s beheren beschikt u over aanvullende opties, zoals het dupliceren van een bepaalde pagina of het toevoegen/verwijderen van meerdere pagina´s. Een enkele pagina toevoegen: 1.
Klik op het tabblad Pagina´s om een pagina te selecteren in het venster Pagina´s. De miniatuur die wordt weergegeven als ¨geselecteerd¨ is onafhankelijk van de pagina waarin u momenteel werkt. Als u in een bepaalde pagina wilt werken, dubbelklikt u op de desbetreffende miniatuur.
2.
Toevoegen om een pagina (of Klik op stramienpagina) toe te voegen voor de pagina die in het venster is geselecteerd. - of Als u een nieuwe pagina wilt toevoegen aan het einde van de publicatie, heft u de selectie van alle pagina´s op door in het neutrale gebied van het onderste venster te klikken en klikt u vervolgens op de knop Toevoegen.
Stramienpagina´s toevoegen: Voor stramienpagina´s geldt de bovenstaande procedure, maar dan in het venster Stramienpagina´s. Een enkele pagina/stramienpagina verwijderen: 1.
Selecteer op het tabblad Pagina´s in het desbetreffende venster de pagina (of stramienpagina) die u wilt verwijderen door op de miniatuur van de pagina te klikken.
2.
Klik op de knop
Verwijderen.
38
Werken met pagina's
De volgorde van pagina´s wijzigen:
•
Sleep op het tabblad Pagina´s, in het onderste venster Pagina´s, een paginaminiatuur naar een nieuwe locatie in de paginareeks.
Werken met lagen Wanneer u een volledig nieuwe publicatie of een publicatie op basis van een ontwerpsjabloon maakt, bestaan de pagina´s die u maakt in eerste instantie uit twee lagen: een voor de pagina (Laag 1) en een voor de bijbehorende stramienpagina (zie pagina 25), bijvoorbeeld Hoofdlaag 1 [A]. De hiërarchische structuur van de lagen wordt weergegeven op het tabblad Lagen.
Eén laag kan voldoende zijn voor de elementen van een bepaalde lay-out, maar als u wilt, kunt u extra lagen maken voor de pagina. Lagen zijn handig als u werkt met een complex ontwerp waarin het zinvol is om groepen met objecten van elkaar te scheiden. U kunt op in een bepaalde laag werken zonder dat dit invloed heeft op elementen op een andere laag.
Werken met pagina's
39
Als u regelmatig het plakbord gebruikt, ziet u dat plakbordobjecten worden weergegeven in een speciale plakbordlaag. Deze laag verdwijnt automatisch wanneer u objecten op het plakbord wist. Een nuttige functie van het tabblad Lagen is dat u objecten (en gegroepeerde objecten) kunt zien onder de laag waarop ze zijn gemaakt. Als u de laag uitvouwt door op te klikken, worden deze objecten weergegeven en met een klik kunnen ze worden geselecteerd op de pagina.
Op elke laag worden objecten zoals tekstframes en afbeeldingen gestapeld in de volgorde waarin u ze maakt, van voor naar achter, waarbij elk nieuw object voor de andere objecten wordt geplaatst. De lagen zelf worden op soortgelijke wijze gestapeld en u kunt de volgorde van objecten en lagen natuurlijk wijzigen. De bovenste laag wordt over alle onderliggende lagen op de pagina geplaatst. Wanneer u een pagina weergeeft, kunt u gewoonlijk elk object op de pagina bewerken door op het object te klikken, onafhankelijk van de laag waarin het object zich bevindt.
Als u nieuwe objecten wilt maken op een bepaalde laag, moet u de laag selecteren.
40
Werken met pagina's
Zo selecteert u een laag:
•
Klik op de naam van een laag. Het laagitem krijgt een donkerblauwe achtergrond.
Hoofdlaagitems werken iets anders dan andere laagitems. Op de eerste plaats geven deze aan dat er een stramienpagina met bijbehorende lagen wordt gebruikt voor de pagina, maar ze tonen ook de werkelijke stramienpagina die wordt gebruikt (hoofdlaag A wordt aangeduid met de letter A op het laagitem). De lagen van de stramienpagina worden niet afzonderlijk weergegeven, maar zijn voor de duidelijkheid in één miniatuur gecombineerd. Als u wilt, kunt u de lagen van de stramienpagina echter weergeven. Zo geeft u de lagen van een stramienpagina weer:
•
Dubbelklik op het hoofdlaagitem. Op het tabblad Lagen worden nu de lagen van de stramienpagina weergeven. De stramienpagina is nu geselecteerd op het tabblad Pagina´s.
Zie Over stramienpagina's op pagina 24 voor meer informatie over stramienpagina´s en het toewijzen van stramienpagina´s aan pagina´s.
Lagen toevoegen, verwijderen en de volgorde ervan wijzigen Wanneer u een pagina hebt gemaakt, kunt u eenvoudig lagen toevoegen, verwijderen of samenvoegen. Als u een laag verplaatst, worden alle objecten op de laag voor of achter de objecten op andere lagen geplaatst. Zo voegt u een nieuw laag toe u aan de huidige pagina of de stramienpagina: 1.
Klik op het tabblad Lagen op
Laag toevoegen.
Werken met pagina's
2.
41
U moet een naam voor de nieuwe laag opgeven en de eigenschappen instellen. Wanneer u alle gewenste opties hebt ingesteld, klikt u op OK.
De nieuwe laag wordt boven de geselecteerde laag ingevoegd en is nu de voorste laag. Als er geen laag is geselecteerd, wordt de nieuwe laag boven op de stapel geplaatst. Zo verwijdert u een laag:
•
Selecteer op het tabblad Lagen de naam van de laag en klik op
Geselecteerde lagen verwijderen.
U kunt lagen ook verplaatsen of samenvoegen, een voorbeeld van lagen bekijken of alleen lagen bekijken. (Raadpleeg de Help van PagePlus voor meer informatie.)
Namen en eigenschappen van lagen Op het tabblad Lagen kunt u namen van lagen wijzigen en diverse eigenschappen voor een of meer lagen instellen. Zo wijzigt u de naam van laag: 1.
Klik op het tabblad Lagen op de naam van de laag.
2.
Typ op de invoegpositie een nieuwe naam en druk vervolgens op Enter of klik naast het tabblad.
Zo stelt u laageigenschappen in:
•
Activeer het tabblad Lagen.
Selecteer de gewenste instellingen voor de geselecteerde laag.
•
Klik op het pictogram Zichtbaar om de laag en alle bijbehorende objecten te verbergen. Klik nogmaals om de laag opnieuw weer te geven.
42
Werken met pagina's
•
Klik op het pictogram Afdrukbaar om de laag uit te sluiten in alle pagina-afdrukken. Klik nogmaals om de laag op te nemen. Als u gaat afdrukken, schakel dan de optie Alle lagen afdrukken in het dialoogvenster Afdrukken (optie in het menu Lagen) uit om alle nietafdrukbare lagen uit te sluiten.
•
Klik op het pictogram Vergrendeld om te voorkomen dat objecten op een laag kunnen worden geselecteerd/bewerkt. Klik nogmaals als u bewerken wilt toestaan. U kunt geen objecten selecteren op een laag die is vergrendeld of die niet zichtbaar is.
Dubbelklik op een laag of klik op Laageigenschappen om de kleur van de selectiegreep te wijzigen en de instellingen uit te breiden naar lagen met dezelfde naam. Zie Het tabblad Lagen in de Help van PagePlus.
Lagen en objecten kopiëren Wanneer u een nieuwe pagina of stramienpagina toevoegt aan de publicatie, kunt u opgeven of de lagen, objecten en/of de stramienpagina uit een bepaalde bronpagina moeten worden gekopieerd. Zie Pagina's toevoegen, verwijderen en de volgorde ervan wijzigen op pagina 36.
Objecten op lagen beheren U kunt objecten beheren op het tabblad Lagen dat diverse opties bevat om objecten te selecteren, te verplaatsen en een naam te geven. Wanneer u een pagina of stramienpagina weergeeft, kunt u gewoonlijk elk object op de pagina selecteren en bewerken door op het object te klikken, onafhankelijk van de laag waarin het object zich bevindt. U kunt ook alleen objecten op een bepaalde laag selecteren en bewerken.
Werken met pagina's
43
Zo bewerkt u alleen objecten op de geselecteerde laag:
•
Selecteer op het tabblad Lagen de gewenste laag en klik op
Alle lagen bewerken.
In PagePlus kunt u ook een object selecteren op het tabblad in plaats van op de pagina. Zo selecteert u een object op een bepaalde laag:
•
Klik op het tabblad Lagen op Uitvouwen op het gekozen laagitem om alle bijbehorende objecten weer te geven. De objecten krijgen automatisch een naam, zoals Lijn, Afbeelding, Rechthoek, enzovoorts, en worden elk afzonderlijk weergegeven (beweeg de muis erover om de weergave te vergroten). Het voorste object in uw tekening staat altijd bovenaan in de lijst met objecten op de laag (de volgorde geeft de Z-volgorde aan).
Zo selecteert u alle objecten op een bepaalde laag:
•
Klik op het tabblad Lagen met de rechtermuisknop op de gewenste laag en kies Objecten selecteren.
Zo verplaatst u een object naar een andere laag:
•
Sleep het object naar een andere positie in de objectstapel van de laag. - of Selecteer het object en kies Naar laag verplaatsen in het menu Schikken (of klik met de rechtermuisknop om het submenu Schikken te openen) en selecteer de doellaag in het submenu.
Objecten die u maakt krijgen standaardnamen (bijvoorbeeld Tekstframe, Afbeelding), maar u kunt deze wijzigen zodat u ze beter kunt onderscheiden van andere objecten op de laag. Ook een groep kunt u een andere naam geven.
44
Werken met pagina's
Zo wijzigt u de naam van een object of groep: 1.
Vouw op het tabblad Lagen het laagitem uit waartoe het object of de groep behoort.
2.
Selecteer het object of de groep en klik op de naam.
3.
Typ op de invoegpositie een nieuwe naam en druk vervolgens op Enter of klik naast het tabblad.
Hulplijnen instellen Lay-outhulplijnen zijn visuele hulplijnen waarmee u layoutelementen kunt plaatsen. Deze bestaan uit paginamarges, rijen kolomhulplijnen, hulplijnen voor afloopgebied en liniaalhulplijnen. De instellingen van paginamarges zijn essentieel voor uw lay-out. Doorgaans is dit een van de eerste zaken die u moet instellen wanneer u een nieuwe publicatie maakt. De paginamarges worden weergegeven als blauw vak dat uit vier hulplijnen voor de boven-, onder-, linker- en rechterkant bestaat. Hiermee worden de onderliggende paginamarge-instellingen aangegeven. Desgewenst kunt u de afdrukmarges van uw printer als paginamarges instellen.
Werken met pagina's
45
U kunt ook rij- en kolomhulplijnen instellen als onderliggend hulpmiddel voor de lay-out. In PagePlus worden rijen en kolommen op de pagina aangegeven met blauwe streepjeslijnen. In tegenstelling tot de gestreepte, grijze framemarges en de kolommen in een frame hebben rij- en kolomhulplijnen geen invloed op de positie van tekstframes. Deze dienen als visuele hulpmiddelen om de framelay-out aan te passen aan de gewenste kolomlay-out. Met hulplijnen voor afloopgebied kunt u afloopelementen plaatsen die u aan de rand van een bijgesneden pagina wilt gebruiken. Als u bij professionele afdrukken rekening wilt houden met onnauwkeurigheden in het bijsnijdproces, kunt u deze elementen het beste uitbreiden tot voorbij de bijsnijdrand, dat wil zeggen de afmetingen die zijn gedefinieerd in de pagina-instellingen. Als de afloophulplijnen zijn ingeschakeld, wordt de paginarand uitgebreid met de opgegeven afstand en wordt de bijsnijdrand weergegeven met streepjeslijnen en symbolen van kleine scharen. Deze hulplijnen dienen alleen als visueel hulpmiddel. De werkelijke uitvoergrootte van de pagina wordt alleen uitgebreid met de instelling Limiet in het dialoogvenster Publiceren als PDF of Afdrukken.
46
Werken met pagina's
Liniaalhulplijnen zijn zwevende lijnen die u instelt door deze te slepen vanaf de linialen. Deze zijn ´klevend´, zodat hierop objecten kunnen worden geplaatst en vervolgens tegelijk kunnen worden verplaatst als de hulplijn wordt verplaatst.
Lay-outhulplijnen definiëren Zo stelt u de vereiste lay-outhulplijnen in:
•
Klik op Lay-outhulplijnen op de optiebalk Pagina. Gebruik vervolgens in het dialoogvenster Lay-outhulplijnen het tabblad Marges om hulplijnen voor paginamarges, rijen en kolommen en afloopgebieden in te stellen.
•
In de sectie Marges kunt u de linker-, rechter-, boven- en ondermarge van de pagina afzonderlijk instellen of klik op de knop Van printer om de paginamarge-instellingen over te nemen van de huidige printerinstellingen. Het dialoogvenster bevat ook opties voor uitgebalanceerde marges (gelijke linker- en rechtermarge, gelijke bovenen ondermarge) of gespiegelde marges op tegenoverliggende pagina's, waarbij de instelling van de linkermarge de binnenkant wordt en de rechtermarge de buitenkant wordt. Denk eraan om marges in te stellen, zodat u genoeg ruimte overhoudt voor een eventuele kopof voettekst.
Werken met pagina's
•
•
•
In het groepsvak Rij- en kolomhulplijnen kunt u hulplijnen instellen om de pagina in rijen en kolommen in te delen. Als u voor bepaalde rijen of kolommen een andere breedte wilt instellen, moet u deze eerst plaatsen met vaste intervallen en deze vervolgens naar de gewenste positie slepen. Gebruik Hulplijnen voor afloopgebied om de extra marge op te geven die u wilt toepassen rond de oorspronkelijke afmetingen in de pagina-instellingen of het bijsnijdgebied. Als de instelling nul is of u Weergeven>Hulplijnen voor afloopgebied niet hebt ingeschakeld, wordt het afloopgebied niet weergegeven. Gebruik voor liniaalhulplijnen het tabblad Hulplijnen om nauwkeurig liniaalhulplijnen te maken, te bewerken of te verwijderen of de hulplijnen te slepen vanaf de linialen.
Hulplijnen weergeven of verbergen:
•
47
Schakel een hulplijnoptie in of uit in het menu weergeven.
Liniaalhulplijnen maken In PagePlus kunt u horizontale en verticale liniaalhulplijnen instellen. Het gaat hierbij om lijnen die niet worden afgedrukt en die u kunt gebruiken om koptitels, afbeeldingen en andere layoutelementen nauwkeurig uit te lijnen.
48
Werken met pagina's
Merk op dat deze hulplijnen standaard 'kleverig' zijn, in die zin dat u objecten die erop zijn uitgelijnd snel kunt verplaatsen door de bijbehorende hulplijn naar een andere positie te slepen op de pagina – ideaal als u een groep objecten die u eerder hebt uitgelijnd simultaan naar een andere positie wilt verplaatsen.
•
• • •
•
Om een hulplijn te tekenen, klikt u op de horizontale of verticale liniaal en sleept u de muis, terwijl u de linkermuisknop ingedrukt houdt, naar de positie op de pagina waar u de hulplijn wilt toevoegen. Een liniaalhulplijn wordt evenwijdig weergegeven aan de liniaal. (Houd de Alt-toets ingedrukt voordat u op een liniaal klikt als u een hulplijn wilt tekenen die loodrecht op de liniaal staat.) Als u een hulplijn wilt verplaatsen, klikt u er op en sleept u deze naar de gewenste positie. Om een hulplijn te verwijderen, sleept u deze gewoon naar het plakbord rondom de pagina. Als u wilt voorkomen dat een geselecteerd object aan een hulplijn blijft 'plakken' wanneer u deze verplaatst, klikt u op een van beide rode driehoekjes die worden weergegeven op het punt waar het object aan de hulplijn ) is verankerd. Er wordt een koppelingscursor ( weergegeven wanneer u de aanwijzer op een klevende hulplijnmarkering plaatst. Als u klevende hulplijnen wilt in- of uitschakelen, schakelt u Notitie-hulplijnen in of uit in het menu Schikken (of het equivalent van Extra>Opties>Layout). Merk op dat objecten die voorheen aan een hulplijn verankerd waren aan deze hulplijn verankerd blijven, zelfs nadat u de voorziening hebt uitgeschakeld. Als u dit wilt voorkomen, moet u deze objecten een voor een handmatig van de hulplijnen losmaken.
Werken met pagina's
49
Linialen en puntraster gebruiken De linialen van PagePlus kunnen voor allerlei doeleinden worden gebruikt:
• • • •
als meetinstrument; om liniaalhulplijnen te tekenen, zodat u objecten eenvoudig kunt uitlijnen; om tabstops in te stellen en weer te geven (zie p. 118); om alinea's te laten inspringen (zie p. 117).
Eenheden voor linialen Zo selecteert u de door de linialen gebruikte basismaateenheid:
•
Klik met de rechtermuisknop op Snijpunt van linialen en stel de maateenheid in het vervolgmenu in.
In de modus Publicatie op papier is de standaardeenheid inches (VS) of centimeters (internationaal). In de modus Webpublicatie kunnen alleen pixels worden gebruikt.
Linialen aanpassen De horizontale liniaal bevindt zich standaard boven aan het PagePlus-venster en de verticale liniaal aan de linkerkant van het venster. Het snijpunt tussen beide linialen bevindt zich in de linkerbovenhoek van het plakbord. Het nulpunt (met 0 aangeduid op elke liniaal) bevindt zich standaard in de linkerbovenhoek van de pagina.
50
Werken met pagina's
snijpunt van linialen
Sleep de tabmarkering om een nieuw nulpunt in te stellen. Zo definieert u een nieuw nulpunt:
•
Klik op de tabmarkering in het snijpunt van de linialen en sleep deze naar een nulpunt op de pagina of het plakbord. (Zorg ervoor dat u alleen op de driehoekige markering klikt!)
Zo verplaatst u de linialen:
•
•
Sleep de tabmarkering in het snijpunt van de linialen naar een andere positie terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt. Merk op dat het nulpunt hierdoor niet wordt gewijzigd. Dubbelklik op het snijpunt van de linialen om de linialen en het nulpunt naar de linkerbovenhoek van het geselecteerde object te verplaatsen. Deze functie is handig als u objecten op de pagina wilt meten.
Werken met pagina's
51
Zo herstelt u het oorspronkelijke nulpunt en de oorspronkelijke positie van de linialen:
•
Dubbelklik op de tabmarkering in het snijpunt van de linialen.
Zo voorkomt u dat de linialen per ongeluk worden verplaatst:
•
Kies Extra>Opties... en selecteer de pagina Opmaak>Linialen en schakel Linialen vergrendelen in.
Linialen als meetlat gebruiken U kunt de linialen vanzelfsprekend ook als meetlat gebruiken. Wanneer u de muisaanwijzer langs de liniaal verplaatst, verschijnt in elke liniaal kleine lijnen die de huidige horizontale en verticale cursorpositie aangeven. Als u klikt om een object te selecteren, verschijnen er gearceerde balken in de horizontale en verticale liniaal. Deze balken geven de linker-, rechter-, boven- en onderrand van het geselecteerde object aan. Elke balk heeft een nulpunt dat relatief is ten opzichte van de linkerbovenhoek van het object, zodat u in één oogopslag de afmetingen van het object kunt controleren.
52
Werken met pagina's
Het puntraster gebruiken Het puntraster is een matrix van punten die is gebaseerd op de maateenheid die voor de linialen is ingesteld. Dit raster is net als liniaalhulplijnen een handig visueel hulpmiddel om objecten uit te lijnen.
•
Klik op Puntraster in het menu Beeld om het puntraster in of uit te schakelen.
Kop- en voetteksten gebruiken Kop- en voetteksten zijn lay-outelementen die bovenaan en onderaan op uw stramienpagina(´s) worden geplaatst en die op elke pagina van uw publicatie worden herhaald. Met de wizard Kop- en voetteksten kunt u deze elementen gemakkelijk maken. Zo maakt u kopteksten en/of voetteksten:
•
Kies in het menu Invoegen de optie Kop- en voetteksten... en volg de instructies van de wizard. De kop- en/of voettekst wordt automatisch toegepast op de stramienpagina (en niet op de huidige pagina).
Zo bewerkt u bestaande kop- en voetteksten:
•
Kies in het menu Invoegen de optie Kop- en voetteksten.... Selecteer in de wizard Kop- en voetteksten de optie Koptekst bewerken, Koptekst niet wijzigen of Koptekst verwijderen en volg vervolgens de instructies van de wizard. Voer zonodig de gelijksoortige bewerking uit voor de voettekst.
Werken met pagina's
53
Paginanummering gebruiken Met paginanummervelden wordt automatisch het huidige paginanummer weergegeven. Deze velden worden meestal automatisch toegevoegd aan de stramienpagina (zodat deze op elke pagina worden weergegeven) met de wizard Kop- en voetteksten. U kunt een paginanummerveld echter overal in de tekst invoegen. U kunt de stijl van paginanummers wijzigen, gemengde paginanummernotaties maken, beginpaginanummer(s) instellen en paginanummers laten doorlopen in hoofdstukken en publicatiesecties (via Notatie voor paginanummers in het menu Opmaak ). Een kop- of voettekst met een paginanummerveld definiëren: 1.
Maak een kop- of voettekst op de stramienpagina door Kop- en voetteksten... te kiezen in het menu Invoegen.
2.
Klik in de wizard op de knop Paginanummer om een paginanummerveld (als voor- of achtervoegsel) in te voegen, samen met een optionele kop-/voettekst.
3.
Voltooi de wizard.
Een paginanummerveld invoegen: 1.
Ga (desgewenst) naar de stramienpagina door op het vak Huidige pagina te klikken op de statusbalk.
2.
Selecteer het gereedschap Artistieke tekst (werkbalk Gereedschappen) en klik op de invoegpositie voor het paginanummer.
3.
Selecteer Paginanummer in het vervolgmenu Informatie in het menu Invoegen.
54
Werken met pagina's
U kunt ook het eerste paginanummer in de reeks opgeven (deze wordt weergegeven op de eerste pagina van de publicatie). Hoofdstuk twee van een lange publicatie kan zich bijvoorbeeld in een afzonderlijk bestand bevinden, waarbij de nummering op pagina 33 begint. Het eerste paginanummer instellen: 1.
Schakel Verdergaan vanaf vorig hoofdstuk uit. In PagePlus is deze optie standaard ingeschakeld, zodat de nummering wordt gecontinueerd als de publicatie deel uitmaakt van een boek.
2.
Voer een ander eerste paginanummer in.
Voor eenvoudige publicaties, is het waarschijnlijk dat dezelfde paginanotatie wordt gebruikt (bijvoorbeeld alleen Arabische cijfers). Voor complexere publicaties kunnen echter verschillende notaties worden gebruikt voor verschillende paginabereiken, waarbij elk paginabereik tot een afzonderlijke publicatiesectie behoort. Gemengde paginanummernotaties maken: 1.
Kies Notatie voor paginanummers... in het menu Opmaak.
2.
Selecteer in de keuzelijst Sectie van het dialoogvenster het paginabereik waarbinnen u een nieuwe nummernotatie wilt maken.
3.
Klik op Toevoegen en voer een pagina in waarop u een nieuwe sectie wilt beginnen.
4.
Kies een andere stijl wanneer de nieuwe sectie is gemaakt (en geselecteerd) . U kunt bijvoorbeeld Romeinse cijfers toepassen op de pagina´s van de inhoudsopgave.
5.
Herhaal de procedure voor extra secties. Gebruik Verwijderen om een geselecteerde sectie te verwijderen.
Werken met pagina's
55
Elke sectie kan een eigen beginpaginanummer hebben voor de paginanummerreeks. Als de eerste sectie is geselecteerd, wordt de optie Verdergaan vanaf vorig hoofdstuk weergegeven (als deze deel uitmaakt van een boek, wordt de nummering voortgezet vanaf het vorige hoofdstuk, anders is dit 1). Voor een volgende geselecteerde sectie wordt de optie Verdergaan van vorige sectie gebruikt. U kunt deze optie uitschakelen, zodat u onafhankelijke beginpaginanummers per sectie kunt gebruiken.
4
Werken met objecten
58
Werken met objecten
Werken met objecten
59
Uitlijnen Met de functie voor uitlijnen functie wordt plaatsen en uitlijnen eenvoudiger doordat verplaatste objecten of objecten waarvan de grootte is veranderd ¨magnetisch¨ naar rasterpunten en liniaalhulplijnen worden getrokken. Objecten kunnen ook naar andere hulplijnen op de pagina worden getrokken, zoals paginamarges, rijen, kolommen en afloopranden (zie pagina 44), of naar de paginarand en het midden van een pagina/marge (d.w.z. het midden van de pagina ten opzichte van de paginarand of paginamarges). Daarnaast kunnen dynamische hulplijnen worden gebruikt om objecten magnetisch uit te lijnen op en hun grootte aan te passen aan bestaande objectranden en objectcentra. Het gaat hierbij om de rode hulplijnen die automatisch verschijnen wanneer u een object versleept op de pagina. Zo schakelt u de uitlijnfunctie in of uit:
•
Klik op Uitlijnen op de statusbalk (klik niet op de vervolgkeuzepijl). Wanneer de uitlijnfunctie is ingeschakeld, heeft deze knop een oranje kleur.
Als de functie is ingeschakeld, kunt u de uitlijnopties opties selectief in- of uitschakelen (lineaalhulplijnen, rasterpunten enz.). Zo lijnt u op afzonderlijke elementen uit:
•
Klik op de pijl-omlaag op de knop Uitlijnen (statusbalk) en schakel een uitlijnoptie in/uit via het vervolgkeuzemenu.
60
Werken met objecten
Via Extra>Opties hebt u de beschikking over alle uitlijnopties. Hier kunt u ook de Afstand voor uitlijnen instellen, dat wil zeggen de afstand in monitorpixels vanaf waar een object automatisch op een rasterpunt, hulplijn, enzovoort wordt uitgelijnd.
Dynamische hulplijnen gebruiken U kunt ook gebruikmaken van dynamische hulplijnen in plaats van handmatig hulplijnen te tekenen via de linialen als u objecten nauwkeurig wilt uitlijnen en schalen. Het gaat hierbij om de rode hulplijnen die automatisch verschijnen tussen de hoekpunten van de laatste drie geselecteerde objecten op de pagina en het huidige object. Deze hulplijnen geven visueel aan op welke paginaelementen u zoal kunt uitlijnen bij het toevoegen van nieuwe objecten of het verplaatsen en schalen van bestaande objecten, bijvoorbeeld op de linker-, rechter-, boven- of onderrand of het midden van een object dat u eerder hebt toegevoegd, of op het midden van de pagina. Merk op dat u desgewenst ook op andere objecten kunt uitlijnen door over die objecten te slepen bij het toevoegen van een nieuw object of het verplaatsen of schalen van een bestaand object.
Uitlijnen
Schalen
Werken met objecten
61
Zo schakelt u de dynamische hulplijnen in:
•
Klik op de pijl-omlaag op de knop Uitlijnen (statusbalk) en klik op Dynamische hulplijnen in het vervolgkeuzemenu. Als u ook op het midden van pagina´s wilt kunnen uitlijnen, moet u daarnaast ook Midden van pagina inschakelen in Extra>Opties>Layout>Uitlijnen.
Objecten uitlijnen en spatiëren U kunt een groep objecten selecteren en vervolgens in één handeling de boven-, onder-, linker- of rechterranden ervan op elkaar uitlijnen. U kunt objecten ook gelijkmatig spreiden, zodat ze zich op exact dezelfde afstand van elkaar bevinden. Hierbij kunt u nauwkeurig de afstand tussen de afzonderlijke objecten instellen. Onthoud in dit verband dat u naar behoefte de uiterste objecten op de pagina (huidige selectie), de paginamarges of de paginaranden als referentiepunt kunt gebruiken om objecten uit te lijnen of ze gelijkmatig te spreiden. Met uitlijning op het meest recent geselecteerde object kunt u een specifiek object in een meervoudige selectie kiezen waarop andere objecten moeten worden uitgelijnd. Zo lijnt u de randen van twee of meer objecten in een selectie uit: 1.
Activeer het selectiegereedschap en klik terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt op de objecten die u wilt uitlijnen, of sleep een selectiekader rond de desbetreffende objecten.
2.
Selecteer het tabblad Uitlijnen.
62
Werken met objecten
3.
Geef aan hoe u de objecten horizontaal en/of verticaal wilt uitlijnen. Kies Bovenkant, Onderkant, Links, Rechts, Horizontaal centreren of Verticaal centreren, dus
Zo spreidt u twee of meer objecten over een selectie:
•
Kies Gelijkmatig spreiden of Verticaal spreiden als u de geselecteerde objecten (horizontaal respectievelijk verticaal) gelijkmatig wilt spreiden tussen de uiterste objecten in de huidige selectie. (Activeer het selectievakje Spreiden en stel een waarde in via het bijbehorende kringveld als u een specifieke afstand wilt instellen tussen de afzonderlijke objecten.)
U kunt objecten ook op de paginamarges (indien ingesteld) of op de randen van de pagina uitlijnen in plaats van ze op elkaar uit te lijnen, of ze gelijkmatig spreiden tussen de paginamarges of randen. Zo lijnt u objecten op de ingestelde paginamarges of paginaranden uit:
•
Selecteer in de vervolgkeuzelijst Relatief t.o.v. de optie Marges, Paginaranden of Spreiding (voor tegenoverliggende pagina´s) en geef vervolgens via de opties die hierboven zijn beschreven aan hoe u de objecten wilt uitlijnen of spreiden.
Voor geavanceerdere uitlijning kunt u meerdere objecten uitlijnen ten opzichte van het meest recent geselecteerde object (selecteer een voor een objecten terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt) via de optie Relatief t.o.v.: meest recent geselecteerde in de vervolgkeuzelijst.
Werken met objecten
63
Objecten als afbeelding exporteren U kunt alle objecten op de pagina of alleen de momenteel geselecteerde objecten converteren naar een afbeeldingsbestand met een door u opgegeven bestandsindeling. Zo exporteert u een object als afbeelding: 1.
(Facultatief) Als u afzonderlijke objecten en niet de volledige pagina als afbeelding wilt exporteren, selecteert u het object dat u wilt exporteren. Houd de Shift-toets ingedrukt (of sleep een selectiekader) als u meerdere objecten wilt selecteren.
2.
Kies Exporteren als afbeelding... in het menu Bestand.
3.
Selecteer in het vervolgkeuzemenu Opslaan als type een afbeeldingsindeling, bijvoorbeeld Serifmetabestandsindeling (*.smf).
4.
Navigeer naar de map waarin u de geëxporteerde afbeelding(en) wilt opslaan en geef een bestandsnaam op.
5.
Activeer het selectievakje Geselecteerd(e) object(en) als u alleen de huidige selectie wilt exporteren. Schakel dit selectievakje uit als u de volledige pagina als afbeelding wilt exporteren.
6.
Activeer het selectievakje Filteropties weergeven als u exportopties zoals de resolutie, kleur en transparantie wilt instellen.
7.
Klik op Opslaan. Als er voor de gekozen bestandsindeling exportopties beschikbaar zijn, verschijnt er een dialoogvenster waarin u de gewenste instellingen kunt kiezen.
64
Werken met objecten
Objecten roteren Met de rotatiehandgreep van een object of het gereedschap Roteren kunt u afzonderlijke of meerdere objecten (met inbegrip van afbeeldingen, tekstobjecten en gegroepeerde objecten) roteren. Zo roteert u een geselecteerd object (met de rotatiehandgreep):
•
Klik op de rotatiehandgreep die uit het selectievak steekt en versleep deze (houd tijdens het slepen de Shift-toets ingedrukt om te roteren in stappen van 15°).
Zo roteert u een object (met het gereedschap Roteren): 1.
Selecteer het gereedschap Roteren in het vervolgmenu Selectie van de werkbalk Gereedschappen.
2.
Klik op het object om het te selecteren en beweeg de aanwijzer vervolgens over de rand of de hoekgrepen van het object totdat u de rotatiecursor ziet.
3.
Houd de muisknop ingedrukt en sleep de cursor in de richting waarin u het object wilt roteren. Laat de muisknop vervolgens los.
Werken met objecten
65
Zo maakt u rotatie ongedaan (en herstelt u de oorspronkelijke oriëntatie):
• •
Dubbelklik op het object. Dubbelklik nog een keer om het object weer te roteren.
Zo stelt u het punt in waarrond u een object wilt roteren: Roteren en klik op het
1.
Selecteer het gereedschap object om het te selecteren.
2.
Verplaats de rotatieoorsprong weg van de oorspronkelijke positie in het midden van het object naar een willekeurige positie op de pagina. Merk op dat u de oorsprong ook buiten het object kunt plaatsen. Dat is bijvoorbeeld handig als u een gegroepeerd object rond een centraal punt wilt roteren.
3.
Sleep de rotatiehandgreep naar een nieuwe rotatiehoek. Het object roteert nu rondom de nieuwe oorsprong.
U kunt de rotatieoorsprong terugzetten naar de beginwaarde door erop te dubbelklikken. Zo roteert u een object negentig graden naar links of naar rechts:
•
Selecteer het object en klik op of
Naar links roteren
Naar rechts roteren op de werkbalk Schikken.
66
Werken met objecten
Objecten spiegelen U kunt objecten horizontaal of verticaal spiegelen.
Zo spiegelt u een object horizontaal/verticaal:
•
Selecteer het object en kies Horizontaal spiegelen of Verticaal spiegelen in het menu Schikken.
Objecten bijsnijden en combineren Door objecten bij te snijden, kunt u specifieke delen ervan verbergen, bijvoorbeeld om de compositie van een foto te verbeteren of een of ander speciaal effect te verkrijgen. Het onderliggende object blijft hierbij intact. U kunt objecten op twee manieren bijsnijden:rechthoekig bijsnijden of onregelmatig bijsnijden.
Rechthoekig bijsnijden
Onregelmatig bijsnijden
Werken met objecten
67
U kunt objecten ook samenvoegen om een speciaal type samengesteld object te maken dat een of meer 'gaten' bevat op de posities waar de vulkleuren van de afzonderlijke objecten elkaar overlappen. Deze vorm van 'bijsnijden' is bijvoorbeeld handig als u een soort masker of sjabloon wilt maken. Zo snijdt u een object bij zonder dat de oorspronkelijke verhouding verandert: 1.
Selecteer het object en selecteer vervolgens het gereedschap voor rechthoekig bijsnijden in het vervolgmenu Bijsnijden van de werkbalk Kenmerken.
2.
Sleep bij een vectorobject (vorm, lijn, enzovoort) een van de grepen op de hoeken of langs de randen naar binnen als u het object zonder beperkingen wilt bijsnijden (de hoogte-breedteverhouding blijft niet behouden); houdt de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept als u het object proportioneel wilt bijsnijden (de hoogtebreedteverhouding blijft behouden). Afbeeldingen (hierboven) worden standaard bijgesneden met behoud van de hoogte-breedteverhouding. Houd de Ctrl-toets ingedrukt, en sleep de muis omhoog of omlaag als u het object wilt schalen binnen het gedefinieerde gebied.
Zo snijdt u een object bij door de contouren ervan aan te passen:
•
Selecteer het object en selecteer het gereedschap voor onregelmatig bijsnijden in het vervolgmenu Bijsnijden van de werkbalk Kenmerken. De optiebalk Curve verschijnt, waarmee u de weergegeven nodes en segmenten die de contouren van het object definiëren, naar wens kunt aanpassen. Zie Lijnen bewerken op pagina 195.
68
Werken met objecten
•
Als u een node wilt verplaatsen, plaatst u de cursor op de node
•
en sleept u de node.
Als u een lijnsegment (tussen twee nodes) wilt verplaatsen, plaatst u de cursor op het segment en sleept u het segment.
Zo positioneert u een bijgesneden object binnen de gedefinieerde contouren:
•
Plaats de muisaanwijzer in het midden van het geselecteerde object terwijl een van beide gereedschappen actief is (wanneer de cursor de vorm heeft van een handje) en sleep terwijl u de linkermuisknop ingedrukt houdt.
Zo doezelt u de randen van het bijgesneden object:
• •
Klik op het object terwijl een van beide gereedschappen actief is. Stel via de optie Doezelen op de optiebalk de gewenste waarde in. Het doezelen wordt buiten de randen van het bijgesneden object toegepast op basis van de ingestelde tekengrootte.
Zo heft u het bijsnijden op (zodat het object weer volledig zichtbaar is):
•
Klik op de knop Bijsnijden opheffen in het vervolgmenu Bijsnijden op de werkbalk Kenmerken.
Werken met objecten
69
Objecten tot de vorm van een ander object bijsnijden Als u de opdracht Bijsnijden tot vorm wilt gebruiken, moet u exact twee objecten selecteren. Hierbij mag een van beide objecten (of beide objecten) een gegroepeerd object zijn. Het onderliggende object (het object dat zich achter het andere object bevindt) wordt automatisch tot de contouren van het bovenliggende object bijgesneden, waardoor een vorm overblijft die overeenkomt met de vorm van het gebied waar beide objecten elkaar overlappen.
Zo snijdt u een object tot de vorm van een ander object bij: 1.
Plaats het object dat als basisobject fungeert vóór het object dat u wilt bijsnijden. Gebruik hiertoe de opdrachten in het menu Schikken en/of de overeenkomstige knoppen op de werkbalk Schikken.
2.
Selecteer beide objecten (of groepeer ze) en kies Bijsnijden tot vorm in het menu Extra.
70
Werken met objecten
U kunt de oorspronkelijke vorm van een object dat u op deze manier hebt bijgesneden, weer herstellen, maar het bovenste bijsnijdobject wordt permanent verwijderd (gebruik indien nodig de opdracht Ongedaan maken om de verwijdering van dit object weer ongedaan te maken).
Lijnen en vormen samenvoegen Met de opdracht Curven samenvoegen kunt u eenvoudig een samengesteld object maken van twee of meer lijnen of getekende vormen. Ook hier weer wordt het onderliggende object automatisch tot de contouren van het bovenliggende object bijgesneden (zie de uitleg voor de opdracht Bijsnijden tot vorm). In dit geval ontstaan hierbij echter een of meer 'gaten' op de plaats waar de afzonderlijke objecten elkaar voorheen overlapten. Zoals bij het groeperen van objecten kunt u het samengevoegde object achteraf naar wens opmaken (bijvoorbeeld door er een specifieke lijnstijl of vulkleur voor in te stellen) en afzonderlijke nodes en segmenten van het object bewerken met het selectiegereedschap. Houd er echter rekening mee dat op het samengevoegde object altijd de lijn- en vuleigenschappen worden toegepast van het object dat zich voorheen op de voorgrond bevond. U kunt een samengevoegd object achteraf overigens weer in afzonderlijke objecten splitsen. In dat geval worden op deze objecten echter de lijn- en vuleigenschappen van het samengevoegde object toegepast. Door objecten samen te voegen, kunt u snel en eenvoudig een masker maken of sjabloon:
Auto Vormen
Naar curven converteren
Curven samenvoegen
Slagschaduw toevoegen
Werken met objecten
71
Zo voegt u twee of meer lijnen of vormen samen: 1.
Teken de lijnen of AutoVormen.
2.
Plaats het object dat als basisobject fungeert, vóór het object dat u wilt bijsnijden.
3.
Selecteer elk object en kies Extra > Naar curven converteren voor beide.
4.
Selecteer beide objecten
5.
Kies Curven samenvoegen in het menu Schikken.
Zo splitst u een samengevoegd object weer in afzonderlijke objecten:
•
Selecteer het object en kies Curven splitsen in het menu Schikken.
Ankers aan objecten toevoegen Ankers kunnen aan objecten worden toegevoegd om hyperlinks en kruisverwijzingen rechtstreeks aan een bepaalde locatie te koppelen in plaats van aan de hele pagina. Dit is met name handig als u naar een paginaobject verwijst, zoals een afbeelding of een tabel, of naar geselecteerde artistieke tekst of frametekst. Benoemde ankers kunnen ook worden opgenomen als PDFbladwijzers. De naam van het anker wordt automatisch als een nieuwe bladwijzernaam aan de lijst met PDF-bladwijzers toegevoegd. Nadat het PDF-bestand is gegenereerd, kan er op de bladwijzer worden geklikt om naar de locatie van het anker te gaan. Zo voegt u een anker toe: 1.
Selecteer het object of tekstfragment.
72
Werken met objecten
2.
Selecteer Anker... in het menu Invoegen. - of Klik met de rechtermuisknop op een object en selecteer Anker invoegen....
3.
Geef in het dialoogvenster een naam op voor het anker.
4.
(Optioneel) Schakel de optie Opnemen in PDFbladwijzers in als u een PDF-bestand wilt maken waarin een bladwijzer wordt weergegeven die naar de locatie van het anker leidt. Als deze optie is ingeschakeld, geeft u bij Naam bladwijzer de naam van de bladwijzer op. Deze naam wordt in het gegenereerde PDF-bestand weergegeven.
5.
Klik op OK.
Als de bladwijzer eenmaal is gemaakt, kunt u hyperlinks, kruisverwijzingen en PDF-bladwijzers invoegen die rechtstreeks aan het nieuwe anker zijn gekoppeld.
Objecten vastmaken aan tekst Als u met tekstkaders werkt, wilt u waarschijnlijk ondersteunende vormen, afbeeldingen, tabellen of zelfs geneste tekstkaders aan de tekst (artistieke tekst of frametekst) van uw publicatie toevoegen. Dergelijke objecten kunnen worden geplaatst ten opzichte van een positie in uw tekst (of de positie van een ander pagina-element), maar deze objecten kunnen ook gewoon inline in de tekst worden geplaatst. In beide gevallen kunnen objecten nu met de tekst worden verplaatst als u meer tekst toevoegt.
Werken met objecten
73
In PagePlus kan de plaatsing van een object worden bepaald door dat object met behulp van verschillende plaatsingsopties te verankeren.
•
Zwevend boven tekst: De positie van het object wordt horizontaal en verticaal bepaald door een ankerpunt. Deze optie is ideaal voor afbeeldingen, blikvangercitaten, enzovoort.
A - Ankerpunt; B Verankerd object; C Eigenschappen van anker
•
Geplakte tekst leidt tot nieuwe plaatsing van de tekst
Inline plaatsen als teken: Het verankerde object wordt als teken in de tekst geplaatst en uitgelijnd ten opzichte van de tekst eromheen. Het verankerde object loopt net als voorheen met de tekst mee.
74
Werken met objecten
•
Losmaken van tekst. Het verankerde object wordt losgemaakt van zijn ankerpunt en het is weer een gewoon niet-verankerd object.
Zo maakt u een verankerd object: 1.
Plaats het niet-verankerde object op de pagina.
2.
Selecteer Object verankeren... in het menu Schikken.
3.
Kies een optie voor de positie in het dialoogvenster:
Voor een zwevend object doet u het volgende: 1.
Selecteer Zwevend boven tekst (de standaardinstelling).
2.
Geef een Horizontale positie (bijvoorbeeld, binnenkant, links uitgelijnd) en/of Verticale positie (bijvoorbeeld binnenkant, boven) op in verhouding tot verschillende pagina-elementen, bijvoorbeeld teken (ankerpunt), frame, kolom, enzovoort.
Werken met objecten
75
3.
(Optioneel) Stel een waarde in voor de optie Verschuiving X: of Verschuiving Y: om het object verder in horizontale of verticale richting te verschuiven ten opzichte van de horizontale en verticale positie in absolute eenheden (centimeters of inches). U kunt ook Relatief inschakelen om de het object te verschuiven met een percentage van de grootte van het object. Schakel de optie Linker- en rechterpagina spiegelen in als u tegenoverliggende pagina's gebruikt en u wilt dat de positie van het verankerde object automatisch wordt gespiegeld ten opzichte van de tekst waaraan het object is vastgemaakt, wanneer die tekst naar een nieuwe pagina wordt verplaatst.
4.
Schakel de optie Binnen grenzen houden in om te voorkomen dat het verankerde object buiten het tekstkader wordt geplaatst. Het object wordt wel verplaatst, maar alleen tot de rand van het kader of tot de hulplijnen die de paginamarge aangeven. Wanneer deze optie is uitgeschakeld, kan het object overal worden geplaatst.
76
Werken met objecten
5.
(Optioneel) U kunt bepalen wat er gebeurt bij mogelijke objectoverlappingen door een optie in de vervolgkeuzelijst Bij overlappende objecten te selecteren. • •
•
•
6.
Overlapping toestaan. De overlapping blijft ongewijzigd. In regels verdelen houdt in dat het tweede object naast het eerste object wordt geplaatst als er ruimte is, of onder het object als er geen ruimte is. Van links naar rechts op een rij zetten/Van links naar rechts op een rij zetten houdt in dat het tweede object respectievelijk rechts of links van het eerste object wordt geplaatst. Van boven naar onder stapelen/Van onder naar boven stapelen houdt in dat het tweede object respectievelijk onder of boven het eerste object wordt geplaatst.
wordt weergegeven en Klik op OK. Het ankerpunt het object is nu een verankerd object (met het pictogram ).
Voor een inline object doet u het volgende: 1.
Selecteer Inline plaatsen als teken.
2.
Geef bij Uitlijnen met tekst aan hoe u het object verticaal wilt uitlijnen in verhouding tot de aangrenzende tekst. Tekst loopt niet rond het verankerde object.
3.
(Optioneel) Geef voor Verschuiving Y: een percentage op waarmee u het object verticaal wilt verschuiven in verhouding tot de hoogte van het object.
Werken met objecten
77
4.
(Optioneel) Schakel de optie Schalen tot in als u het object wilt schalen tot een bepaald percentage van de tekengrootte van de aangrenzende tekst. Hiermee zorgt u ervoor dat de grootte van de afbeelding in verhouding blijft met de tekengrootte van de tekst als u de tekengrootte van de tekst later wijzigt. Stel 100% als waarde in als u het object exact even groot wilt maken als de huidige tekengrootte.
5.
(Optioneel) Schakel de optie Deze instellingen gebruiken bij plakken van objecten in als u de standaardwaarden voor ankers voor zwevende en inline objecten wilt wijzigen. De volgende keer dat u een object plakt, worden de instellingen voor ankers overgenomen die zijn opgeslagen toen deze optie werd ingeschakeld.
6.
Klik op OK. Het object wordt inline (in de tekst) weergegeven met het pictogram van anker.
Eigenschappen
Eigenschappen van ankers weergeven: 1.
Selecteer het verankerde object.
2.
Klik op het pictogram Eigenschappen van anker dat onder het object worden weergegeven.
Het dialoogvenster met eigenschappen van het verankerde object verschijnt. Welke opties precies beschikbaar zijn in dit dialoogvenster, is afhankelijk van de optie die u hebt geselecteerd voor het plaatsen van het object. Als u de positie van een ankerpunt wilt wijzigen, kunt u het ankerpunt naar een andere positie in het tekstkader slepen. Als u het ankerpunt naar een gebied zonder tekst sleept, wordt het verankerde object losgekoppeld. U kunt het ankerpunt ook loskoppelen via het dialoogvenster met eigenschappen van het anker.
78
Werken met objecten
Zo koppelt u een verankerd object los van de tekst:
•
Schakel Losmaken van tekst in.
Contouren van objecten samenvoegen PagePlus bevat enkele krachtige gereedschappen om nieuwe vormen te maken uit twee of meer vormen die elkaar overlappen. Met de opdrachten Toevoegen, Aftrekken, Doorsnede en Uitsluiten kunt u snel en eenvoudig allerlei originele objecten creëren door de contouren van bestaande objecten samen te voegen. Desgewenst kunt u het nieuwe object verder bewerken door afzonderlijke nodes ervan aan te passen. Zo voegt u contouren samen: 1.
Selecteer objecten.
2.
Selecteer een contouroptie in het vervolgmenu Contouren samenvoegen op de werkbalk Schikken.
Toevoegen
Hiermee maakt u een nieuw object dat de som is van de geselecteerde twee objecten.
De objecten hoeven elkaar niet te overlappen.
Werken met objecten
Aftrekken
79
Hiermee verwijdert u de overlappende delen van het bovenen onderliggende object. Het bovenliggende object wordt ook verwijderd. Dit is een handige manier om vormen en afbeeldingen bij te snijden met een ander object.
Zorg dat de objecten elkaar overlappen. Doorsnede
Hiermee behoudt u de overlappende delen van beide objecten en verwijdert u de rest.
Uitsluiten
Hiermee maakt u een samengesteld object van twee of meer geselecteerde objecten, met een transparant 'gat' waar de objecten elkaar voorheen overlapten.
80
Werken met objecten
Objecten vervormen Met mesh-transformaties kunt u een vooraf gedefinieerd vervormingseffect toepassen op een object of bitmap in PagePlus (zie hieronder). Vervolgens kunt u desgewenst wijzigingen aanbrengen in een flexibel raster van lijnen en punten dat u kunt slepen om een object en (eventueel ook) de opvulling van het object te vervormen.
Zo past u een vooraf gedefinieerde mesh-transformatie toe op een geselecteerd object: 1.
Klik op de pijl-omlaag van het vervolgmenu Transformatie op de werkbalk Kenmerken en kies een vooraf ingestelde transformatie in het vervolgmenu.
Het object wordt dienovereenkomstig vervormd en rond het object wordt een eenvoudige mesh-contour weergegeven met een node op elke hoek of rond de omtrek van het object.
Werken met objecten
2.
81
U kunt de optiebalk Mesh-transformatie gebruiken om de volgende taken uit te voeren: • • •
Schakel de transformatie tijdelijk uit. Kies een andere vooraf ingestelde transformatie. Geef met Verloop vervormen op of het transformatie-effect ook op het verloop of bitmapverloop van het object of op de pixels van de bitmap moet worden toegepast.
Als u het transformatie-effect eenmaal hebt gemaakt, kunt u een bestaande transformatie selecteren om het selectiegereedschap (voor het bewerken van het object) te activeren. Wanneer u op een node klikt, kunt u via de optiebalk de geselecteerde node wijzigen. Een transformatie inschakelen nadat deze is uitgeschakeld:
•
Selecteer in het vervolgmenu
Transformatie
(werkbalk Kenmerken) de optie voor het koppelen van de transformatie.
opnieuw
Raadpleeg de PagePlus Help voor meer informatie over het bewerken van een mesh-transformatie.
82
Werken met objecten
Randen toevoegen In Studio Webdesign verwijst de term rand of kader naar een decoratief element dat voortdurend wordt herhaald om objecten zoals tekstframes, afbeeldingen en tabellen 'in te lijsten.' Bij PagePlus wordt een indrukwekkende verzameling fotorealistische kaders geleverd die overzichtelijk zijn ingedeeld in categorieën, zodat u voor vrijwel elk object moeiteloos een bijpassend kader vindt. U kunt echter ook uw eigen aangepaste randen maken door een randontwerp te importeren als een afbeelding en het op te slaan voor toekomstig gebruik. U kunt zelfs instellen of u het kader aan alle randen of alleen aan specifieke randen van een object wilt toepassen.
De categorie Afbeeldingskaders op het tabblad Galerie bevat dezelfde set randstijlen, maar dan toegepast op plaatsvervangende afbeeldingskaders. (Zie pagina 169.) Zo voegt u een rand toe aan een object: 1.
Klik op Lijnen en randen in het vervolgmenu met vulgereedschappen van de werkbalkGereedschappen.
Werken met objecten
2.
83
Selecteer in de vervolgkeuzelijst Stijl op het tabblad Rand een geschikt kader voor het object. Let erop dat in het deelvenster aan de rechterkant een voorbeeld wordt getoond van de verschillende soorten vooraf gedefinieerde kaders terwijl u via de pijltoetsen op het toetsenbord door de geopende lijst bladert. Selecteer Geen boven aan de lijst als u het ingestelde kader weer wilt verwijderen.
3.
Stel via het kringveld Dikte de gewenste randdikte in voor het kader. Mogelijk dient u bij wijze van proef verschillende waarden in te stellen om de juiste randdikte te achterhalen in verhouding tot de grootte van uw object.
4.
Gebruik de vervolgkeuzelijst Rand als u het kader alleen op specifieke randen van het object wilt toepassen. U kunt randen in- en uitschakelen en zo meerdere combinaties maken.
5.
Stel de overige eigenschappen van het kader in:
•
•
Selecteer een randtype. Met Herhalen wordt het randontwerp herhaald en met Uitrekken wordt het ontwerp alleen uitgerekt; met Enkel wordt de grootte van de oorspronkelijke afbeelding aangepast aan het object. Voor elk type vooraf gedefinieerd kader is standaard al de meest geschikte optie ingesteld, zodat u deze instelling wellicht alleen maar hoeft te wijzigen voor uw eigen aangepaste kaders. Selecteer een instelling voor Uitlijnen om aan te geven of u het kader aan de buitenkant, de binnenkant of precies in het midden van het begrenzingskader rond het object wilt plaatsen.
84
Werken met objecten
•
•
•
6.
Activeer het selectievakje Achter inhoud als u de binnenste helft van het kader achter het object wilt plaatsen. Als u deze optie uitschakelt, wordt het volledige kader vóór het object weergegeven. (Hoe breder de randdikte die u hebt ingesteld voor het kader, hoe meer het kader een deel van het object aan het zicht onttrekt.) Als u het selectievakje Schalen met object aanvinkt, wordt automatisch ook het kader geschaald wanneer u achteraf de grootte van het object wijzigt. Als u deze optie uitschakelt, blijft de randdikte van het kader ongewijzigd bij het schalen van het object. Als de optie Midden tekenen is uitgeschakeld (de standaardinstelling), blijft het binnenste deel van de afbeelding die u hebt gebruikt om het nieuwe kader te maken leeg, zodat u dit deel niet handmatig hoeft te verwijderen. Als deze optie is ingeschakeld, wordt het gebied binnen een gevuld aangepast kader herhaald.
Klik tot slot op OK om het effect toe te passen.
Klik op de knop Importeren... als u uw randen wilt baseren op een eigen ontwerp van een ingelijst afbeeldingskader. Mogelijk wilt u uw aangepaste kader opslaan nadat u het op punt hebt gesteld, zodat u het later eventueel kunt hergebruiken. Onthoud in dit verband dat aangepaste kaders altijd globaal worden opgeslagen, zodat u ze ook kunt gebruiken in andere websites die u met dit programma maakt.
Werken met objecten
85
Logo´s toevoegen Logo´s zijn bedoeld om een duidelijke boodschap naar uw publiek te sturen, met een eenvoudig en identificeerbaar design. Of u nu een stijlvolle, zakelijke, grappige of moderne boodschap wilt overbrengen, in PagePlus kunt u indrukkenwekkende logo´s met verschillende designs maken.
U kunt logo´s heel goed toevoegen aan stramienpagina´s die zijn gekoppeld aan publicaties (modus Gedrukte publicatie) of websites (modus Webpublicatie). Zo voegt u een logo toe: 1.
Selecteer Logo invoegen in het vervolgmenu Logo van de werkbalk Extra.
2.
Blader in het dialoogvenster door het linkerdeelvenster en selecteer een geschikte designminiatuur. Als u vanaf het begin wilt beginnen, kiest u de lege lay-out in de categorie Leeg.
3.
Selecteer een logo in het linkerdeelvenster en kies vervolgens een van de designs in het rechterdeelvenster (als er meerdere mogelijkheden zijn). Bij sommige designs kunt u tekst aanpassen.
86
Werken met objecten
4.
Als u het huidige kleurenschema van de publicatie wilt toepassen op uw ontwerp, schakelt u Kleurenset toepassen uit. Als u een andere kleurenset wilt gebruiken dan die van het huidige kleurenschema van uw publicatie, laat u Kleurenset toepassen ingeschakeld en kiest u een kleurenset uit de vervolgkeuzelijst.
5.
Klik op Openen.
6.
Voor logo´s met een bijschrift kunt u in een volgend dialoogvenster de ondersteunende tekst (bedrijfsnaam en/of motto) van het design aanpassen. Geef een nieuwe Naam op (bijvoorbeeld de naam van een bedrijf of vereniging) en eventueel een bijschrift (Motto) om het logo persoonlijk te maken. Bewerk de tekst en klik op OK.
7.
Als u het logo met het standaardformaat wilt invoegen, klikt u met de muis om een plaatsaanduiding voor het logo te plaatsen (een envelop). - of Als u het formaat van het logo wilt instellen, sleept u het tot de gewenste grootte en laat u vervolgens de muisknop los. Het tabblad Galerij van PagePlus bevat dezelfde logo´s.
Als u uw logo verder wilt aanpassen kunt u LogoStudio gebruiken, een geïntegreerde ontwerpomgeving. Hiermee kunt u zich richten op uw ontwerp zonder te worden afgeleid door andere objecten op de pagina. Het ontwerp wordt geïsoleerd en gecentreerd op de pagina weergegeven. U kunt een logo of flash-ontwerp ook maken uit bestaande artistieke tekst, of een vorm, een galerieobject, een afbeelding of gegroepeerde objecten.
Werken met objecten
87
Zo bewerkt u een bestaand logo: 1.
Klik op de knop geselecteerde logo.
op de knoppenbalk onder het
LogoStudio wordt gestart met daarin uw object(en), passend gemaakt op uw werkruimte. 2.
Met de standaardgereedschappen en -tabbladen van PagePlus kunt u uw logodesign naar wens aanpassen.
3.
Klik op LogoStudio sluiten op de hoofdwerkbalk van LogoStudio om de toepassing af te sluiten. Het aangepaste logo wordt bijgewerkt op de oorspronkelijke positie.
Objecten naar logo´s converteren U kunt net zo eenvoudig de vooraf gedefinieerde logo´s laten liggen en uw aangepaste logo baseren op objecten die al aanwezig zijn in uw publicatie of website. U kunt het logo op elk gewenst moment terug converteren naar afzonderlijke objecten door het te degroeperen. Zo converteert u bestaande objecten naar een logo: 1.
Selecteer een of meer objecten (of een gegroepeerd object) op de pagina.
2.
Selecteer Bewerken in LogoStudio... in het menu Bewerken (of selecteer die optie door te klikken met de rechtermuisknop).
3.
Bewerk uw logodesign. Gebruik bijvoorbeeld het bovenste invoervak Logotekst om een bijschrift voor uw logo te maken (meestal de naam van een bedrijf of vereniging) en klik vervolgens op het selectievakje.
88
Werken met objecten
Knippereffecten toevoegen U kunt in PagePlus opvallende knippereffecten maken, speciaal voor commerciële redenen of om in het algemeen de aandacht te trekken. Het tabblad Galerie bevat een groot aantal knippereffecten in subcategorieën voor detailhandel, feestelijke gebeurtenissen, grappige effecten (vormen of tekst) en aanwijzers. Als u een knipperontwerp op de pagina sleept, kunt u drie typen knippereffecten tegenkomen: zonder tekst, met tekst en met optionele lay-outs. Zo voegt u een knippereffect toe: 1.
Selecteer op het tabblad Galerie de categorie Knippereffecten.
2.
Blader door het onderste deelvenster om voorbeelden van de subcategorieën te bekijken. U kunt ongewenste subcategorieën samenvouwen door te klikken op de knop naast de naam van de subcategorie (klik op om de subcategorie uit te vouwen). Selecteer een miniatuur van een geschikt knippereffect in het deelvenster.
3.
Sleep het door u gekozen ontwerp naar de pagina.
Werken met objecten
4.
In het dialoogvenster kunt u ontwerpvariaties kiezen, tekst bewerken en kleuren toepassen: • •
•
5.
89
Voor ontwerpvariaties. Selecteer een ontwerp in het deelvenster Designs (voor verschillende tekstlabels en -posities). Voor tekst. Als het geselecteerde ontwerp ondersteunende tekst bevat, kunt u deze aanpassen in het veld Tekst of Bericht. Bewerk de tekst naar wens zodat deze bij het knippereffect past. Voor kleur: Als u het huidige kleurenschema van de publicatie wilt toepassen op uw ontwerp, schakelt u Kleurenset toepassen uit. Als u een andere kleurenset wilt gebruiken dan die van het huidige kleurenschema van uw publicatie, laat u Kleurenset toepassen ingeschakeld en kiest u een kleurenset uit de vervolgkeuzelijst.
Klik op OK. Ontwerpvariaties en ondersteunende tekst zijn niet voor alle ontwerpen beschikbaar.
Als u uw ontwerp voor knippereffecten verder wilt aanpassen (of als u bestaande paginaobjecten wilt gebruiken), kunt u LogoStudio gebruiken. Zie Logo´s toevoegen op pagina 85.
5
Met tekst werken
92
Met tekst werken
Met tekst werken
93
Tekstbestanden importeren Het importeren van tekst uit een tekstverwerkingsbestand is de traditionele manier om tekstinhoud te maken voor DTP-lay-outs. Als u uw huidige tekstverwerker gebruikt om het tekstbestand voor uw publicatie te maken, kunt u zoveel bestanden als u wilt in één publicatie importeren. Elk bestand wordt een artikel dat bestaat uit een zelfstandige sectie met tekst, zoals een afzonderlijk artikel in een krant, dat zich bevindt in één of meer gekoppelde tekstframes. Behalve de standaardindeling van de ingebouwde tekstverwerker Studio Write (*.stt) ondersteunt Studio Webdesign ook talrijke bestandsindelingen van veelgebruikte tekstverwerkers om tekstbestanden te importeren, zoals: ANSI-tekst
.txt
Microsoft Word 2007/2010
.docx/.dotx
Microsoft Word 2000/2003
.doc/.dot
MS Works
.wps
Open Office-tekst
.odt
Rich Text Format (RTF)
.rtf
WordPerfect
.wpd
Write
.wri
Merk op dat Microsoft Word niet geïnstalleerd hoeft te zijn op uw systeem om Word-bestanden te kunnen importeren. Dit betekent dat u tekstinhoud uit toepassingen van derden opnieuw kunt gebruiken in PagePlus zonder dat u de ondersteunende toepassing hebt.
94
Met tekst werken
PagePlus behoudt de opmaak van de geïmporteerde tekstverwerkerstekst. Wanneer u echter een tekstverwerker gebruikt om de tekst voor te bereiden die u later in uw website zult gebruiken, bespaart u wellicht tijd door deze als platte tekst in te voeren en er pas in PagePlus de gewenste opmaak op toe te passen. Zo importeert u tekst: 1.
(Facultatief) Als u de tekst in een bestaand leeg tekstframe wilt importeren, selecteert u dit frame op de pagina. Wilt u tekst importeren in een tekstframe dat al tekst bevat, dan klikt u in de bestaande tekst om de invoegpositie in de tekst te plaatsen (of selecteert u de tekst die u wilt vervangen).
2.
Kies Tekstbestand... in het menu Invoegen.
3.
Zoek en selecteer het bestand dat u wilt importeren in het dialoogvenster Openen.
4.
Activeer het selectievakje Indeling behouden als u de opmaakprofielen die op de oorspronkelijk tekst zijn toegepast wilt behouden. Schakel het selectievakje uit als u deze opmaakprofielen niet wilt behouden. In beide gevallen behoudt het programma in ieder geval wel de ingestelde tekenopmaak (zoals vet, cursief en onderstrepen) en alineaopmaakkenmerken zoals het type uitlijning (links, midden, rechts).
5.
Activeer het selectievakje Regeleinden negeren als u regeleinden in de brontekst wilt negeren. Gebruik deze optie alleen als u harde returns hebt ingevoegd aan het einde van elke regel en die wilt verwijderen bij het importeren van het bestand. Zo nee, dan laat u dit selectievakje uitgevinkt.
6.
Klik op Openen.
Met tekst werken
7.
95
Als u vooraf een tekstframe hebt geselecteerd, wordt de tekst in het bestaande frame geïmporteerd. Hebt u geen frame geselecteerd, dan wordt de tekst in een nieuw tekstframe geplaatst. Als de geïmporteerde tekst niet volledig in het actieve tekstframe past, verschijnt er een dialoogvenster waarin u kunt aangeven of u extra frames wilt maken voor de resterende tekst (klik op Ja), of als u de tekst die niet in het frame past in het overvloeigebied van het bestaande frame wilt plaatsen (klik op Nee).
Over tekstframes Alle tekst in PagePlus wordt in tekstframes geplaatst. Deze worden gebruikt als containers voor afzonderlijke woorden, voor op zichzelf staande alinea's, voor artikelen met meerdere pagina's of de tekst van een hoofdstuk. U kunt artistieke tekst (zie pagina 108) ook gebruiken voor zelfstandige tekst met speciale effecten of tabeltekst (op pagina 148) voor de weergave van rijen en kolommen.
Wat is een tekstframe? Een tekstframe is in feite een soort minipagina met:
• • •
marges en kolommen die de lay-out van de tekst in het frame bepalen; frames die eraan voorafgaan en frames die erop volgen; tekst en optionele inline afbeeldingen die door de frames lopen.
96
Met tekst werken
De tekst in een frame wordt in dit programma ook wel de plot genoemd. Onthoud in dit verband het volgende:
• •
Als u een tekstframe verplaatst, wordt ook de tekst in het frame verplaatst. Als u de grootte van een tekstframe wijzigt, wordt de tekst automatisch aan de nieuwe afmetingen van het frame aangepast.
U kunt frames aan elkaar koppelen, zodat de tekst automatisch in het volgende frame wordt voortgezet zodra het einde van het vorige frame is bereikt, maar u kunt vanzelfsprekend ook een of meer stand-alone tekstframes gebruiken in uw site. In elke publicatie kunt u dus tekst maken in een afzonderlijk frame, een lange tekst over meerdere frames spreiden en/of een aantal frames gebruiken dat volledig onafhankelijk is van elkaar. Door tekstframes in willekeurige volgorde te plaatsen, kunt u publicaties maken in kranten- of nieuwsbriefstijl met tekst die doorloopt van de ene naar de andere kolom (hieronder) of zelfs over meerdere pagina´s. Frame 1
Frame 2
Met tekst werken
97
Tekstframes maken Tekstframes kunnen op dezelfde manier worden toegevoegd als elk ander object. PagePlus ondersteunt een groot aantal framevormen waarvan u de grootte en vorm kunt aanpassen wanneer u deze op de pagina hebt geplaatst (net zoals bij AutoVormen, zie pagina 199). Zo maakt u een tekstframe: 1.
Selecteer een standaardtekstframe of gevormd tekstframe in het vervolgmenu Gereedschappen.
2.
Tekstframe op de werkbalk
Klik op de pagina of het plakbord om een nieuw frame met standaardafmetingen toe te voegen. - of Sleep met de muis als u een aangepaste grootte wilt instellen voor het frame.
Zo verwijdert u een tekstframe:
•
Selecteer het frame. Klik op de rand, zodat een effen rand wordt weergegeven en druk op Delete.
U kunt tekstframes selecteren, verplaatsen en de grootte ervan wijzigen, net als voor andere objecten. (Zie de PagePlus Help voor meer informatie.) Wanneer u het selectiekader, een effen randlijn met hoek- en randgrepen, van een frame selecteert, kunt u de frame-eigenschappen beheren. Als u binnen het frame selecteert, verschijnt er een knipperende invoegpositie in de frametekst (het grensvak van het frame is nu gearceerd om aan te geven dat de bewerkingsmodus actief is). In deze modus kunt u de tekst bewerken. (Zie Tekst op de pagina bewerken op pagina 114 voor meer informatie.)
98
Met tekst werken
Tekst invoeren in een frame Gebruik een van de volgende methoden om tekst in een frame te plaatsen: Tekst invoeren via Studio Write:
Selecteer een frame en klik in Write op de optiebalk Frame.
Studio
Tekst importeren:
Klik met de rechtermuisknop op een frame en kies Tekstbestand invoegen... (of druk op Ctrl+T) als u tekst wilt importeren.
Typen in het frame:
Activeer het selectiegereedschap, klik in het tekstframe om de invoegpositie in het frame te plaatsen en begin uw tekst te typen of bewerk de bestaande tekst. (Zie Tekst op de pagina bewerken op pagina 114.)
Tekst plakken via het Klembord:
Klik met het selectiegereedschap in het tekstframe om de invoegpositie in de tekst te plaatsen en druk op Ctrl+V.
Slepen en neerzetten:
Selecteer tekst (bijvoorbeeld in een tekstverwerker) en sleep deze naar de PagePlus-pagina . Als u de tekst in een geselecteerd frame neerzet, wordt deze inline geplakt op de invoegpositie. In het andere geval wordt een nieuw frame toegevoegd voor de tekst.
Met tekst werken
99
Frame instellen en lay-out Met de framelay-out wordt de indeling van tekst in het frame bepaald. U kunt een aangepast tekstframe in meerdere kolommen indelen. Wanneer een frame is geselecteerd, worden de kolommarges weergegeven als grijze stippellijnen als dit ingesteld bij Frame instellen. Merk op dat de kolommen die u instelt voor een tekstframe bepalen hoe de tekst wordt weergegeven in het frame. Om te voorkomen dat de tekst de ingestelde marges overschrijdt, wordt automatisch tekstomloop toegepast. Deze marges vervullen met andere woorden een andere functie dan de paginamarges en rij-/kolomhulplijnen, die veeleer layouthulpmiddelen zijn om de positie van elementen te bepalen op de pagina. U kunt de kolomhulplijnen slepen of via een dialoogvenster de bovenste en onderste kolomkaders en de kolommarges aan de linker- en rechterkant.
A - Kolommarges, B - Kolomkaders
100 Met tekst werken Zo wijzigt u de eigenschappen van een frame rechtstreeks op de pagina:
•
Selecteer het frameobject. Versleep vervolgens de kolomhulplijnen om de grenzen van de kolom aan te passen.
(1)
(2)
(3)
In de bovenstaande figuur ziet u dat de aanwijzer verandert wanneer u deze op het geselecteerde selectiekader (1) plaatst. Wanneer u naar binnen sleept, kunt u de kolommarges aanpassen (2). Wanneer u omlaag sleept, kunt u het bovenste kader verplaatsen (3). Zo wijzigt u de eigenschappen van een frame via het dialoogvenster: Frame instellen op
1.
Selecteer het frame en klik op de optiebalk Frame.
2.
Stel via het dialoogvenster het gewenste aantal kolommen, de tussenruimte tussen kolommen, de linkermarge, rechtermarge in en schakel tekstomloop rond een object in of uit.
Met tekst werken 101
3.
Om de breedte van de afzonderlijke kolommen en de boven- en ondermarge van het frame te wijzigen, klikt u in de overeenkomstige tabelcel en typt u een nieuwe waarde in het veld.
Tekstkaders koppelen Als u een tekstframe hebt geselecteerd, verschijnt rechtsonder het begrenzingskader de knop Koppelen, waarmee de status van het frame en de artikeltekst wordt aangegeven en waarmee u kunt bepalen hoe de tekst in de volgende frames overvloeit: Niet overvloeien Het frame is niet aan een volgend frame gekoppeld. (Het gaat om een op zichzelf staand frame of het laatste tekstframe van een reeks gekoppelde frames.) Het frame is leeg of de tekst wordt volledig weergegeven. Overvloeien Het frame is niet aan een volgend frame gekoppeld (het gaat om een op zichzelf staand frame of het laatste frame van een reeks gekoppelde frames) en het verborgen overvloeigebied bevat tekst die nog niet werd ingevoegd. Let erop dat links van de knop Koppelen ook de knop overvloeien wordt weergegeven.
Automatisch
Voortgezet Het frame is aan een volgend frame gekoppeld. Ofwel is het einde van de tekst zichtbaar, ofwel wordt de tekst in het volgende frame voortgezet. Opmerking: als het overvloeigebied van het laatste frame nog tekst bevat, heeft het pictogram een rode kleur. Als het overvloeigebied geen tekst meer bevat, heeft het pictogram een groene kleur.
102 Met tekst werken U kunt op twee manieren te werk gaan als u tekstframes aan elkaar wilt koppelen:
• •
U kunt een reeks lege frames aan elkaar koppelen en vervolgens de tekst importeren. U kunt de tekst in één frame importeren en vervolgens extra frames toevoegen en die telkens aan de bestaande frames koppelen. Dan vloeit de tekst automatisch van het ene in het andere frame over. Frames die via de voorziening Automatisch overvloeien worden toegevoegd (bijvoorbeeld bij het importeren van tekst) worden automatisch aan elkaar gekoppeld.
Met de knop Koppelen onder het frame kunt u een koppeling maken of de koppelingen tussen bestaande frames opnieuw rangschikken. Let hierbij op het symbool dat wordt weergegeven voor de muisaanwijzer.
• • •
U kunt koppelingen maken naar frames die al tekst bevatten of die al onderdeel zijn van een koppelingsreeks. Als het frame geen onderdeel van een koppelingsreeks uitmaakte, wordt de tekst samengevoegd in het artikel van de geselecteerde tekst. U kunt verschillende framereeksen combineren en zo één artikeltekst maken.
Zo koppelt u het geselecteerde frame aan een bestaand frame:
•
Klik op de knop Koppelen van het frame (waarop
•
of wordt weergegeven.) Klik vervolgens op het frame waaraan u het geselecteerde frame wilt koppelen.
Met tekst werken 103
Zo koppelt u het geselecteerde frame aan een nieuw frame:
•
Hiervoor gaat u op dezelfde manier te werk als hiervoor is beschreven. Alleen klikt u deze keer op de pagina (om een frame met vooraf gedefinieerde afmetingen toe te voegen) of sleept u met de muis over de pagina (om een frame met aangepaste afmetingen toe te voegen) in plaats van op een bestaand frame te klikken. De laatstgenoemde methode is handig als u snel een reeks gekoppelde frames wilt maken die over verschillende pagina's zijn gespreid.
Zo verbreekt u de koppeling met het geselecteerde frame:
•
Klik op frame.
en klik vervolgens nogmaals op hetzelfde
Merk op dat de tekst in de 'oude' frames altijd behouden blijft. Als u bijvoorbeeld de koppeling met het tweede frame verbreekt in een tekst die uit drie frames bestaat, blijft de tekst in het eerste en derde frame behouden. Deze twee frames zijn nu aan elkaar gekoppeld. Het losgekoppelde frame is altijd leeg. Zo navigeert u tussen frames:
•
Klik in de tekst aan het einde van een tekstframe en spring vervolgens met de toets Pijl-omlaag van het toetsenbord naar het volgende frame.
104 Met tekst werken
Tekst aan de grootte van een frame aanpassen Het zorgvuldig aanpassen van tekst aan een reeks gekoppelde frames, is een essentieel onderdeel van het opmaken van publicaties. Als de tekst niet in een framereeks past, wordt deze in PagePlus opgeslagen in een onzichtbaar overloopgebied en wordt met de knop Koppelen op het laatste frame van de reeks weergegeven. De knop Automatische overloop wordt weergegeven naast de knop Koppelen. U kunt de tekst natuurlijk altijd inkorten, of meer ruimte voorzien voor de tekst door enkele extra frames toe te voegen. Als u op de knop Automatische overloop klikt, worden zo nodig extra pagina's en frames toegevoegd (zie hierna). Misschien is op uw webpagina's echter geen ruimte meer om nog meer frames toe te voegen. In dat geval kunt u gebruikmaken van de gereedschappen op de optiebalk voor frames, waarmee u tekst eenvoudig aan de grootte van de bestaande frames kunt aanpassen.
Met tekst werken 105
Het vervolgmenu Tekst schalen bevat drie gereedschappen waarmee u de tekengrootte van tekst automatisch of handmatig aan de grootte van het bijbehorende frame kunt aanpassen, zodat deze volledig wordt weergegeven in het frame. Merk op dat deze gereedschappen voor 'eenmalige' bewerkingen zijn bedoeld (in tegenstelling tot de opties om de grootte van frametekst automatisch aan de grootte van het frame aan te passen die hierna worden beschreven).
Tekst aanpassen aan frame Gebruik deze optie als u de tekengrootte van de tekst automatisch aan de grootte van het frame wilt aanpassen, zodat deze volledig in het beschikbare frame past. Wanneer u achteraf meer tekst toevoegt aan het frame, wordt de tekst die niet kan worden weergegeven in het onzichtbare overvloeigebied opgeslagen en dient u deze actie te herhalen (of een van de andere opties te gebruiken om de tekst aan het frame aan te passen). U kunt deze functie gebruiken voordat u alle tekst hebt toegevoegd (om na te gaan hoe deze in de beschikbare frames past), of nadat u de vereiste tekst hebt toegevoegd (als 'finishing touch'). Als u deze functie gebruikt, wordt eerst de tekengrootte aangepast, vervolgens de afstand tussen afzonderlijke regels en tot slot de witruimte onder alinea's – totdat de tekst volledig in de beschikbare frames past. Tekst vergroten Klik op deze optie als u de tekengrootte van de tekst stapsgewijs wilt vergroten. (Telkens als u klikt, wordt de tekst ongeveer 2% groter gemaakt.)
106 Met tekst werken U kunt de tekengrootte van tekst ook automatisch aan de grootte van het frame laten aanpassen door het programma. Hierbij kunt u voor elk frame de gewenste instelling kiezen: Met de opties in het vervolgmenu Tekst automatisch aanpassen kunt u de grootte van tekst automatisch aan de grootte van het beschikbare frame laten aanpassen, ongeacht of u achteraf al dan niet meer tekst toevoegt aan het frame. Tekst niet automatisch aanpassen Dit is de standaardinstelling. Als deze optie is geselecteerd, wordt de tekst niet automatisch aan de grootte van het geselecteerde frame aangepast, waardoor sommige frames van een reeks gekoppelde frames mogelijk gedeeltelijk leeg zijn. Tekst verkleinen bij overloop Als u deze optie selecteert, wordt de tekengrootte van de frametekst automatisch verkleind om te voorkomen dat een gedeelte van de tekst niet zichtbaar is wanneer u achteraf meer tekst toevoegt aan een frame. Tekst automatisch aanpassen Als u deze optie selecteert, wordt de tekengrootte van de tekst altijd automatisch aangepast, zodat de tekst volledig wordt weergegeven in het frame (in tegenstelling tot bij de optie Tekst aanpassen aan frame, waarbij de tekst maar één keer wordt aangepast en het toevoegen van nieuwe tekst ertoe leidt dat de tekst opnieuw niet volledig wordt weergegeven in het frame).
Met tekst werken 107
Automatische overloop Bij het importeren van tekst kunt u het beste de voorziening Automatisch overvloeien gebruiken. Dan voegt het programma automatisch nieuwe tekstframes en pagina's toe totdat de tekst volledig is geïmporteerd. Op deze manier stelt u zeker dat er voldoende frames zijn om de volledige tekst weer te geven. Vervolgens kunt u inschatten in welke mate u de tekst moet aanpassen, zodat deze in de beschikbare ruimte in uw publicatie past. Als u achteraf meer tekst toevoegt aan een frame, of het frame kleiner maakt, kan het zijn dat de tekst opnieuw niet volledig kan worden weergegeven. In dat geval kunt u gebruikmaken van de bovengenoemde opties om de tekengrootte van de tekst automatisch aan het frame aan te passen, of op de knop Automatisch overvloeien rechtsonder het frame klikken. Zo laat u tekst automatisch overvloeien op de pagina:
•
Klik op de knop naast de knop
Automatisch overvloeien vlak Koppelen onder het frame.
Als het programma geen andere lege frames kan vinden, wordt automatisch gevraagd of u de tekst wilt laten overvloeien in een of meer nieuwe frames die even groot zijn als het oorspronkelijke frame, of in een of meer nieuwe frames die even groot zijn als de pagina. Als uw publicatie een leeg frame bevat, wordt via PagePlus hierin tekst geplaatst, voordat de functie Automatische overloop wordt gestart.
108 Met tekst werken
Artistieke tekst gebruiken Artistieke tekst is op zichzelf staande tekst die u rechtstreeks aan een pagina toevoegt. Dergelijke tekst leent zich uitstekend voor koppen, citaten en allerlei andere tekst die een speciale functie vervult in uw site. Artistieke tekst kan eenvoudig worden opgemaakt met de standaardgereedschappen voor het bewerken van tekst.
Zo voegt u artistieke tekst toe: 1.
Kies het gereedschap vervolgmenu Gereedschappen.
2.
Artistieke tekst in het Artistieke tekst op de werkbalk
Stel de gewenste aanvankelijke teksteigenschappen (lettertype, stijl enz.) in voordat u begint met typen. Gebruik hiervoor het menu Opmaak van de optiebalk Tekst of klik met de rechtermuisknop (en kies Tekst opmaken>).
Met tekst werken 109
3.
Klik op de pagina als u de standaardtekengrootte wilt gebruiken voor de tekst. Sleep de kruiscursor over de pagina als u een aangepaste tekengrootte wilt instellen, bijvoorbeeld
4.
Typ rechtstreeks op de pagina de gewenste tekst.
U kunt artistieke tekst op dezelfde manier selecteren, verplaatsen, schalen, verwijderen en kopiëren als een tekstframe nadat u deze aan een pagina hebt toegevoegd. U kunt effen kleuren, verloop/bitmapverlopen en transparantie toepassen. Zo schaalt u een artistiek tekstobject:
•
Als u bij het schalen de verhouding van het object wilt behouden, sleept u de formaatgrepen.
•
Houd de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept als u de tekst niet-proportioneel wilt schalen.
110 Met tekst werken Zo bewerkt u artistieke tekst:
•
Sleep met de muis om het fragment te selecteren dat u wilt bewerken.
U kunt ook dubbelklikken om een woord te selecteren of drie keer klikken om alle tekst te selecteren. U kunt nu nieuwe tekst invoeren, de teken- en alineaopmaak wijzigen, de tekst bewerken in Studio Write, enzovoort.
Tekst langs een pad plaatsen 'Gewone' rechtlijnige artistieke tekst is verre van gewoon, zeker niet als u nog een stapje verder gaat en deze langs een gebogen pad laat vloeien.
Met tekst werken 111
Het object dat op deze manier ontstaat, heeft dezelfde eigenschappen als artistieke tekst. Alleen heeft het een pad (Béziercurve) dat u met behulp van het selectiegereedschap net zo eenvoudig kunt bewerken als om het even welke andere lijn! Daar komt nog bij dat padtekst enkele unieke voorzieningen ondersteunt die u tevergeefs zult zoeken bij andere soorten tekst. Daarover leest u verderop meer. Zo stelt u een vooraf gedefinieerd gebogen pad in voor tekst: 1.
Voeg enige artistieke tekst toe aan de pagina.
2.
Klik terwijl de tekst is geselecteerd op de optiebalk Tekst op het vervolgmenu gedefinieerd pad.
Padtekst en kies een vooraf
De tekst vloeit nu langs het ingestelde pad. Zo voegt u artistieke tekst toe aan een bestaande lijn of vorm: 1.
Maak een lijn met een vrije vorm, een rechte lijn of een curve (zie Lijnen tekenen en bewerken op pagina 191) of een vorm (zie Vormen tekenen en bewerken op pagina 198).
2.
Kies het gereedschap vervolgmenu Gereedschappen.
3.
Artistieke tekst in het Artistieke tekst op de werkbalk
Beweeg met de muisaanwijzer over de lijn Als de cursor verandert en er een curve bij komt, klikt u met de muis op de plaats waar de tekst moet beginnen.
112 Met tekst werken
4.
Typ enige tekst op de huidige invoegpositie. Let erop dat de tekst automatisch langs de lijn vloeit, die naar een pad is geconverteerd.
Zo lijnt u bestaande tekst op een bestaande lijn of vorm uit: 1.
Voeg enige artistieke tekst toe aan de pagina.
2.
Teken een vrije vorm, een rechte of gebogen lijn of een vorm.
3.
Selecteer beide objecten en kies Tekst op pad uitlijnen in het menu Extra. De tekst vloeit nu langs het ingestelde pad.
Zo voegt u rechtstreeks padtekst toe aan een pagina: 1.
Kies een van de Padtekst-gereedschappen uit het vervolgmenu Gereedschappen:
Artistieke tekst op de werkbalk
Gebruik het gereedschap Vrije padtekst toevoegen als u het pad van de tekst met de vrije hand wilt definiëren.
Met tekst werken 113
Met het gereedschap Rechte padtekst toevoegen kunt u tekst langs een rechte lijn plaatsen. Met het gereedschap Gebogen padtekst toevoegen kunt u afzonderlijke lijnsegmenten met elkaar verbinden door herhaaldelijk te klikken. (Deze lijnsegmenten kunnen recht of gebogen zijn.) 2.
Teken een lijn op de pagina. De lijn verschijnt als een pad met een invoegpositie bij het beginpunt (voor een krom pad moet u op Esc drukken of dubbelklikken voor een invoegpositie).
3.
Typ enige tekst op de huidige invoegpositie. De tekst wordt automatisch langs het pad geplaatst.
Zo verwijdert u het pad van padtekst: 1.
Selecteer de padtekst.
2.
Klik op Pad - Geen in het vervolgmenu Pad van de optiebalk Tekst.
De tekst blijft behouden als een rechtlijnig artistiek tekstobject en het pad wordt definitief verwijderd.
114 Met tekst werken
Tekst op de pagina bewerken U kunt frametekst, tabeltekst en artistieke tekst rechtstreeks op de pagina bewerken met behulp van het selectiegereedschap. Zo kunt u bijvoorbeeld tekst selecteren en invoeren, de eerste regel van een alinea laten inspringen, eigenschappen voor tekst wijzigen, opmaakprofielen toepassen en tekst zoeken en vervangen. Als u langere teksten wilt bewerken en allerlei geavanceerde opties wilt instellen, kunt u beter WritePlus gebruiken (toegankelijk via de opdracht Tekst bewerken... via het menu Bewerken).
Tekst selecteren en invoeren De procedure voor het selecteren van frametekst, artistieke tekst en tabeltekst is op de conventies van de nieuwste tekstverwerkers gebaseerd. Het geselecteerde gebied heeft een halftransparante blauwe achtergrondkleur, zodat de tekst die u wilt bewerken, duidelijk zichtbaar is.
Dubbelklik, klik drie keer of klik vier keer als u respectievelijk een volledig woord, een volledige alinea of alle tekst wilt selecteren. U kunt ook de Ctrl-toets ingedrukt houdt en klikken of slepen om niet-aaneengesloten woorden te selecteren, of slepen terwijl u de Shift-toets ingedrukt houdt om een tekstfragment te selecteren. Zo bewerkt u tekst rechtstreeks op de pagina: 1.
Selecteer het selectiegereedschap en klik in het tekstobject Er wordt een standaardinvoegpositie weergegeven op de positie waar u klikt (zie hieronder), - of Selecteer één woord, een alinea of een tekstgedeelte.
Met tekst werken 115
2.
Begin met typen om nieuwe tekst in te voeren of de geselecteerde tekst te overschrijven, afhankelijk van de bewerking die u in stap 1 hebt uitgevoerd.
Zo begint u een nieuwe alinea:
•
Druk op Enter.
Zo begint u een nieuwe regel in dezelfde alinea (een 'regeleinde' of 'zachte return' genoemd):
•
Druk op Shift+Enter.
De volgende twee opties zijn uitsluitend van toepassing op frametekst. U kunt zowel deze sneltoetsen als de overeenkomstige opties in het submenu Invoegen>Eindemarkering gebruiken om een kolom- of frame-einde in te voegen. Zo laat u tekst in de volgende kolom (kolomeinde), het volgende frame (frame-einde) of de volgende pagina (pagina-einde) doorlopen:
•
Druk respectievelijk op Ctrl+Enter, Alt+Enter of Ctrl+Shift+Enter.
Zo wisselt u tussen de invoegmodus en overschrijfmodus:
•
Druk op Invoegen.
116 Met tekst werken Zo geeft u speciale tekens weer:
•
Klik op de vervolgkeuzepijl op de werkbalk Beeld voor Speciale tekens weergeven (alineamarkeringen en regeleinden, zie hieronder) of Spaties weergeven (speciale tekens, tabs, vaste spaties, afbrekingspunten en normale spaties).
Tekst kopiëren, plakken en verplaatsen U kunt tekst eenvoudig kopiëren en plakken met behulp van de standaardopdrachten. U kunt tekst ook slepen-en-neerzetten op een andere positie. Als u bij plakken geen invoegpositie in bestaande tekst plaatst, kunt u de tekst op het Klembord rechtstreeks in een nieuw tekstframe plakken.
Met tekst werken 117
Alinea's laten inspringen Wanneer u een tekstobject selecteert, verschijnen er in de horizontale liniaal bovenaan markeringen die aangeven hoe ver de huidige alinea naar links en naar rechts inspringt, en hoe ver de eerste regel van de alinea inspringt. Door deze markeringen naar een andere positie te slepen, kunt u de inspringing van een alinea eenvoudig vergroten of verkleinen. U kunt hiervoor natuurlijk ook het overeenkomstige dialoogvenster gebruiken.
• • •
De inspringing Links (A) wordt ingesteld in verhouding tot de linkermarge van het object. De inspringing Eerste regel (B) wordt ingesteld in verhouding tot de linkerinspringing. De inspringing Rechts (C) wordt ingesteld in verhouding tot de rechtermarge van het object.
Zie Frames indelen en instellen (op pagina 99) voor meer informatie.
118 Met tekst werken Zo laat u de huidige alinea inspringen:
•
Versleep de overeenkomstige markeringen op de liniaal, zoals hierboven is aangegeven. - of -
•
Klik voor snelle linkerinspringen op de knop
•
Hoger
Lager niveau om de inspringing te niveau of vergroten of te verkleinen. Hoe ver de alinea inspringt, hangt af van de standaardwaarde die is ingesteld voor tabstops. - of Kies Alinea... in het menu Opmaak om de instellingen voor inspringen te wijzigen. In het vak Inspringing kunt u waarden voor de inspringen Links, Rechts, Eerste regel en Verkeerd-om opgeven.
Tabstops instellen Zo stelt u een tabstop in: 1.
Selecteer de alinea's waarin u tabstops wilt instellen.
2.
Klik op de knop op het snijpunt van de linialen totdat deze verandert in het type tab dat u wilt instellen: (Links, Centreren, Rechts of Decimaal).
Links
Centreren
Rechts
Decimaal
Met tekst werken 119
3.
Klik op de horizontale liniaal op de positie waar u een tabstop wilt instellen. De tabstop wordt weergegeven. • •
Als u een tabstop wilt verplaatsen, sleept u de tabstop naar een nieuwe positie op de liniaal. Als u een tabstop wilt verwijderen, sleept u de tabstop van de liniaal af.
Als u tabs heel nauwkeurig wilt instellen, klikt u met de rechtermuisknop op het frame en kiest u Tekstopmaak en selecteert u vervolgens Tabs... in het vervolgmenu.
Met Unicode-tekst werken PagePlus ondersteunt Unicode, zodat u ook tekens uit andere talen of speciale symbolen in uw teksten kunt gebruiken.
•
•
•
Als u Unicode-tekst van het Klembord naar de pagina wilt plakken, gebruikt u de opdracht Bewerken>Plakken speciaal... en selecteert u vervolgens Niet-opgemaakte Unicode-tekst. U kunt ook rechtstreeks Unicode-tekens invoegen in een tekst door de overeenkomstige hexadecimale waarde te typen en op Alt+X te drukken. Met deze sneltoets wisselt u tussen het weergegeven teken (bijvoorbeeld @) en de overeenkomstige hexadecimale waarde (bijvoorbeeld U+0040). Gebruik WritePlus als u tekst in Unicode-indeling wilt exporteren.
120 Met tekst werken
Zoeken en vervangen gebruiken U kunt in publicatietekst zoeken naar een buitengewoon aantal verschillende items. Hierbij kunt u niet alleen naar specifieke woorden of tekens zoeken, maar ook naar allerlei teken- en alineaopmaakkenmerken. Zo kunt u bijvoorbeeld naar tekst zoeken waarvoor een specifiek lettertype of opmaakprofiel, of een welbepaald type opsommingstekens/nummering of uitlijning is ingesteld. U kunt zelfs naar ontbrekende lettertypen en inline afbeeldingen zoeken! Items die u hebt gevonden kunt u globaal of één voor één vervangen. Zo gebruikt u Zoeken en vervangen voor frametekst: 1.
Kies Zoeken & vervangen in het menu Bewerken.
2.
Typ in het dialoogvenster de tekst die u zoekt in het vak Zoeken en typ de vervangende tekst (als u die hebt) in het vak Vervangen. Klik op het pijltje aan het rechteruiteinde van beide invoervakken om een lijst met items weer te geven die u onlangs hebt gezocht en/of vervangen. Klik op de knop rechts van beide invoervakken en gebruik de opties in het vervolgmenu als u naar tekst met specifieke opmaakkenmerken of speciale tekens wilt zoeken, of als u een standaardexpressie wilt gebruiken om naar tekst te zoeken.
3.
Geef in het groepsvak Zoeken in aan of u alleen in de huidige tekst (de tekst die momenteel is geselecteerd) of in alle tekst wilt zoeken. Merk op dat de optie Huidige selectie alleen beschikbaar is voor de functie Alles vervangen. Als u deze optie selecteert, wordt alleen het item dat momenteel is gemarkeerd door de opgegeven tekst vervangen wanneer u op Alles vervangen klikt. (Als deze optie niet is geselecteerd, worden alle gevonden items vervangen wanneer u op de knop klikt.)
Met tekst werken 121
4.
Activeer het selectievakje Heel woord als u alleen naar tekenreeksen wilt zoeken met witruimte (een spatie, tab, pagina-einde, enzovoort) of een leesteken ervoor of erna, of naar tekenreeksen die zich aan het begin of einde van een alinea bevinden. Als u een onderscheid wilt maken tussen kleine letters en hoofdletters, activeert u de optie Identieke hoofdletters/kleine letters. Selecteer Standaardexpressies als u de inhoud van het vak Zoeken naar als expressie wilt behandelen, en niet als letterlijke tekenreeks waarnaar moet worden gezocht.
5.
Klik op Volgende zoeken om de eerste instantie van de zoektekst te zoeken. - of Klik op Alles selecteren als u meteen alle items wilt selecteren die aan uw zoekcriteria beantwoorden.
6.
Klik op Vervangen als u de gevonden tekst door deze in het vak Vervangen door wilt vervangen, of klik nogmaals op Volgende zoeken als u naar het volgende item wilt zoeken zonder het huidige item te vervangen. Herhaal dit totdat u het einde van de tekst hebt bereikt. - of Klik op Alles vervangen als u alle gevonden items door de tekst in het vak Vervangen door wilt vervangen. Wanneer de zoekopdracht is voltooid, wordt u daar automatisch via een berichtvenster op attent gemaakt.
7.
Klik op Sluiten om het dialoogvenster Zoeken en vervangen te sluiten.
Teksteigenschappen instellen In PagePlus hebt u in hoge mate beheer over de typografische eigenschappen van tekens en alinea´s, of u nu werkt met frametekst, tabeltekst of artistieke tekst. Zo wijzigt u de opmaak van tekst: 1.
Selecteer de tekst.
122 Met tekst werken 2.
Gebruik de besturingselementen op de optiebalk voor tekst om het lettertype, de tekengrootte, de tekenstijl, het type uitlijning, opsommingstekens/nummering of het inspringniveau te wijzigen.
Zo verwijdert u de lokale opmaak van tekst (stelt u opnieuw de standaardeigenschappen in):
• •
Selecteer de tekst. Klik op de optie Opmaak wissen in de vervolgkeuzelijst met tekststijlen van de optiebalk Tekst (of het tabblad Tekststijlen).
Met lettertypen werken
Het lettertype wijzigen, is ongetwijfeld een van de meest ingrijpende manieren om het uiterlijk van artistieke tekst, frametekst of tabeltekst te veranderen op uw webpagina's. Door een ander lettertype in te stellen voor afzonderlijke tekens of volledige alinea's, draagt u vaak een heel andere boodschap over op uw doelgroep.
Met tekst werken 123
U kunt eenvoudig lettertypen instellen in PagePlus. U kunt dit doen op het tabblad Lettertypen, de optiebalk Tekst of in het dialoogvenster Tekenopmaak (door met de rechtermuisknop te klikken of via het menu Opmaak). Een lettertype behoort tot een van de volgende typen, zoals wordt aangegeven met het symbool voor de naam van het lettertype.
TrueType
OpenType
Type 1 (PostScript)
Raster (bitmap)
Het tabblad Lettertypen is standaard verborgen. U kunt dit echter weergeven door op de pijlknop links van de werkruimte te klikken. Mogelijk moet u op het label Lettertypen klikken om het tabblad Lettertypen weer te geven.
Lettertypen instellen en een voorbeeld bekijken van lettertypen Op het tabblad Lettertypen worden alle lettertypen weergegeven die momenteel zijn geïnstalleerd op uw systeem. Dit zijn dus de lettertypen waaruit u kunt kiezen om tekst op te maken in uw site
124 Met tekst werken Zo wijst u een lettertype toe aan tekst:
•
Selecteer de tekst waarvoor u een ander lettertype wilt instellen en klik op het gewenste lettertype op het tabblad Lettertypen.
U kunt vooraf controleren wat voor effect een bepaald lettertype heeft op geselecteerde tekst door de voorbeeldfunctie voor lettertypen in te schakelen. Zo bekijkt u een voorbeeld van lettertypen: 1.
Schakel via de knop van het menu Tabblad (rechtsboven op het tabblad) de optie Voorbeeld van lettertypen in.
2.
Selecteer enige tekst (een letter, woord of volledige alinea) op de pagina.
3.
Laat de muisaanwijzer boven een willekeurig lettertype rusten op het tabblad Lettertypen. Let erop dat in de werkomgeving een voorbeeld wordt getoond van hoe de tekst er zal uitzien wanneer u er dit lettertype voor instelt.
4.
(Facultatief) Klik op het lettertype als u het aan de tekst wilt toewijzen.
Lettertypen vervangen U kunt eenvoudig een ander lettertype instellen voor specifieke tekst. U kunt echter nog een stapje verder gaan en via het tabblad Lettertypen naar een lettertype zoeken dat in het hele document is gebruikt (zie hierboven) en dit zo nodig vervangen. U kunt vervolgens eenvoudig een ander lettertype opnieuw toekennen aan de geselecteerde tekst.
Met tekst werken 125
Een lettertype in het hele document selecteren (en wijzigen): 1.
Klik met de rechtermuisknop op een lettertype op het tabblad Lettertypen. Als het desbetreffende lettertype wordt gebruikt in het document, wordt het bericht 'Alle n items selecteren' weergegeven (waarbij n het aantal keer is dat het lettertype is gebruikt). Als het lettertype niet wordt gebruikt, wordt het bericht 'Momenteel niet gebruikt' weergegeven.
2.
Klik op de weergegeven optie. Let erop dat in de werkomgeving automatisch alle tekst wordt geselecteerd waarvoor dit lettertype is ingesteld.
3.
Plaats de aanwijzer op lettertypenamen in de lijst met lettertypen. Klik op een gekozen lettertype om dit toe te passen op de geselecteerde tekst. (Als u naar gebruikte lettertypen hebt gezocht, moet u de resultaten mogelijk wissen voordat u een vervangend lettertype selecteert.)
Lettertypen met OpenType-functies Microsoft Windows bevat standaard OpenType- en TrueTypelettertypen. U herkent deze lettertypen aan de bijbehorende en voor OpenType en TrueType) die worden symbolen ( weergegeven in de vervolgkeuzelijst Lettertype op de optiebalk Tekst in het dialoogvenster Eigenschappen van opmaakprofiel en in de lijst met lettertypen op het tabblad Lettertypen.
126 Met tekst werken Als u de functies van het geïnstalleerde lettertype wilt uitbreiden, kunt u in PagePlus gebruikmaken van extra lettertypefuncties die zijn ingebouwd in het lettertypeontwerp. Hiermee kunt u lettertypetekens wijzigen via vervangingsregels of handmatige selectie. Als voorbeeld ziet u mogelijk extra glyphs, dat wil zeggen variaties op de lettervorm, die worden weergegeven op het desbetreffende teken. Voor een aantal lettertypen worden extra lettertypefuncties niet ondersteund. Voor andere lettertypen worden slechts beperkte lettertypefuncties ondersteund. Dit is afhankelijk van de manier waarop de ontwerper van het lettertype het lettertype oorspronkelijk heeft gemaakt. Windows Vista-lettertypen, zoals Constantia, Calibri en Cambria, bevatten bijvoorbeeld beperkte OpenType-lettertypefuncties. Als u echter een professionele PagePlus-gebruiker bent en geavanceerde typografie gebruikt, hebt u waarschijnlijk al professionele lettertypen aangeschaft en geïnstalleerd, zodat u deze functie optimaal kunt gebruiken. Lettertype-afhankelijke functies zijn bijvoorbeeld:
•
Ligaturen
•
Stijlsets/stijlalternatieven
•
Kleinkapitalen/minikapit alen
Met tekst werken 127
•
Hoofdlettergevoelige formulieren
•
Superscripts en subscripts
•
Breuken
•
Oude-stijlfiguren
•
Proportionele cijfers
Net als bij andere tekstkenmerken, kunt u de lettertypefunctie toepassen op geselecteerde tekens of een opmaakprofiel via de optiebalk Tekst of het dialoogvenster Eigenschappen van opmaakprofiel. De optienamen zijn gelijk op beide locaties. (Zie pagina 121 of 132.)
128 Met tekst werken De opties verschillen per lettertype. Als er geen opties beschikbaar zijn, bevat het lettertype geen extra lettertypefuncties. OpenType-functies toepassen op geselecteerde tekens: 1.
Selecteer de tekst waaraan het OpenType-lettertype is toegewezen.
2.
Klik op de optiebalk Tekst op het pijltje op het OpenType-vervolgmenu. In het vervolgmenu verschillen de weergegeven opties (met voorbeeldtekst en voorbeelden) op basis van de functies die worden ondersteund door het OpenType-letertype.
3.
Selecteer de gewenste optie(s) in het vervolgmenu.
OpenType-functies toepassen op tekststijlen: 1.
Selecteer in Opmaak>Teken de optie Teken OpenType. Vouw de structuur uit voor alle OpenTypefuncties.
2.
Schakel lettertypefuncties in onder de secties Alternatieven, Numeriek, Hoofdletters en Details. Als een optie wordt weergegeven tussen vierkante haken, wordt deze niet ondersteund voor het gebruikte lettertype. Hiermee kunt u de functie inschakelen voor tekststijlen, waarbij het huidige lettertype onbekend is.
Met tekst werken 129
Ontbrekende lettertypen vervangen Bij het openen van PagePlus-publicaties kunnen er problemen ontstaan met het vervangen van lettertypen. Dit gebeurt doordat de lettertypen die in het oorspronkelijke document worden gebruikt, niet aanwezig zijn op de doelcomputer. In dat geval verschijnt er automatisch een dialoogvenster van waaruit u de ontbrekende lettertypen een voor een door andere lettertypen kunt gaan vervangen. Het systeem om lettertypen te vervangen in PagePlus maakt gebruik van het PANOSE Font Matching System, dat automatisch naar een lettertype zoekt dat het ontbrekende lettertype zoveel mogelijk benadert op het lokale systeem. Als u op OK klikt wordt het ontbrekende lettertype standaard automatisch vervangen door een lokaal beschikbaar standaardlettertype (bijvoorbeeld Arial). Desgewenst kunt u in plaats daarvan het ontbrekende lettertype handmatig vervangen door een lettertype naar keuze. Schakel hiervoor de knop Lettertypen handmatig vervangen in. Probeer aan het oorspronkelijke lettertype te geraken als u problemen met ontbrekende lettertypen wilt voorkomen. Bij het importeren van PDF-bestanden probeert PagePlus ingesloten lettertypen opnieuw te gebruiken en de beschreven lettertypevervanging uit te voeren. Zo vervangt u een lettertype handmatig bij het laden van een publicatie: 1.
Schakel de knop Lettertypen handmatig vervangen in in het eerste dialoogvenster en klik op OK.
2.
Klik vanuit Bronbeheer op het tabblad Lettertypen en selecteer het lettertype met de status ¨Niet beschikbaar¨. Klik op Lettertype vervangen.
130 Met tekst werken 3.
Kies vanuit het dialoogvenster Ontbrekende lettertypen vervangen een vervangend lettertype in het lijstvak Beschikbare lettertypen en zorg er daarbij voor dat de opties Vet en/of Cursief zo nodig zijn ingeschakeld. Sommige lettertypen komen wellicht beter in aanmerking als vervangend lettertype wanneer u deze optie(s) inschakelt.
4.
Klik op Toevoegen << om het geselecteerde lettertype aan de lijst Vervangen door toe te voegen. Merk op dat u meerdere lettertypen aan deze lijst kunt toevoegen – uw eerste keus en een tweede lettertype (zoals Arial of Times New Roman). Een tweede lettertype toevoegen (bijvoorbeeld een lettertype dat op de meeste systemen beschikbaar is), is vooral zinvol als u een alternatief wilt voorzien voor uw eerste keus. Plaats uw eerste keuze altijd bovenaan in de lijst met de knoppen Omhoog of Omlaag.
5.
Klik op OK. Klik op Standaard in het dialoogvenster Ontbrekende lettertypen vervangen als u de lettertypen die u handmatig hebt toegevoegd aan de lijst Vervangen door weer door één lettertype wilt vervangen, zoals Arial of Times New Roman. Welk lettertype dat is, wordt bepaald door Windows (u kunt deze instelling niet wijzigen).
Zo vervangt u een ontbrekend lettertype terwijl u aan een project werkt: 1.
Selecteer Bronbeheer in het menu Extra.
2.
Kies het tabblad Lettertypen, selecteer een lettertype in de lijst en klik op de knop Lettertype vervangen .
3.
Selecteer in het dialoogvenster in het vervolgkeuzemenu Te vervangen lettertype het ontbrekende lettertype dat vervangen moet worden.
Met tekst werken 131
4.
Vervang het lettertype zoals in de voorgaande procedure wordt beschreven. Herhaal dit voor elk lettertype dat moet worden vervangen via het vervolgkeuzemenu Te vervangen lettertype. Gebruik de knop Importeren als u lettertypetoewijzingen wilt gebruiken die u uit andere publicaties hebt opgeslagen. Met Exporteren kunt u uw eigen toewijzingen opslaan.
Tekststijlen gebruiken In PagePlus kunt u benoemde tekststijlen (standaard of door de gebruiker gedefinieerd) toepassen op frametekst, tabeltekst, artistieke tekst, indextekst of tekst in de inhoudsopgave. Een tekststijl bestaat uit een aantal teken- en/of alineakenmerken die zijn opgeslagen als een groep. Wanneer u een tekststijl toepast op tekst, wordt de hele groep kenmerken in één stap toegepast. U kunt bijvoorbeeld benoemde alineastijlen voor bepaalde elementen van de lay-out gebruiken, zoals Kop 1 of Hoofdtekst, en tekenstijlen, zoals Nadruk, Sterk of Subtiel, om een betekenis uit te drukken. U kunt zowel met de optiebalk voor tekst als het tabblad Tekststijlen stijlen toepassen op tekens of alinea´s. Zowel tekenals alineastijlen kunt u beheren vanuit het Tekststijlenpalet.
Alinea- en tekenstijlen Een alineastijl bepaalt het uiterlijk van een alinea en bevat alle opmaakkenmerken voor het lettertypen en de alinea. Aan elke alinea in PagePlus is een alineastijl toegewezen. Een tekenstijl bevat alleen opmaakkenmerken voor het lettertype (zoals de naam, de tekengrootte, vet, cursief, enzovoorts) en u past deze toe op geselecteerde tekens en niet op een volledige alinea.
132 Met tekst werken
Werken met benoemde opmaakprofielen De benoemde stijl van de geselecteerde tekst wordt weergegeven op het tabblad Tekststijlen of de vervolgkeuzelijst Stijlen op de optiebalk voor tekst. Het kan hierbij om een tekenstijl gaan (als u een tekenstijl hebt toegepast), of om een alineastijl. Zo past u een benoemde stijl toe: 1.
Klik met het selectiegereedschap in een alinea (als u een alineastijl wilt toepassen) of selecteer tekst (als u een tekenstijl wilt toepassen).
2.
Geef het tabblad Tekststijlen weer en selecteer een stijl in de lijst. - of Klik op de optiebalk voor tekst op de pijl om de vervolgkeuzelijst Stijlen uit te vouwen en selecteer de naam van een stijl.
Op het tabblad Tekststijlen wordt de teken- of alineastijl gemarkeerd die is toegepast op de geselecteerde tekst. Omdat u op dezelfde tekst zowel teken- als alineaopmaak kunt toepassen, wordt in het vak Huidige opmaak op het tabblad alle opmaak weergegeven die op de geselecteerde tekst is toegepast. Zo werkt u een benoemde stijl bij met de eigenschappen van bestaande tekst: 1.
Breng de gewenste opmaakwijzigingen aan in een tekst waarvoor een benoemde stijl wordt gebruikt.
2.
Klik met de rechtermuisknop op de stijl op het tabblad Tekststijlen en kies <Stijl> bijwerken om met selectie te laten overeenkomen.
De nieuwe eigenschappen worden toegepast op alle tekst in de publicatie waarvoor deze stijl is ingesteld.
Met tekst werken 133
Zo maakt u een nieuwe alinea- of tekenstijl: 1.
Ga als volgt te werk: 1.
Selecteer op het tabblad Tekststijlen de alinea- of tekenstijl waarop u de nieuwe stijl wilt baseren.
2.
Klik op maken.
Alineastijl maken of
Tekenstijl
- of -
•
Kies Tekststijlenpalet... in het menu Opmaak en klik terwijl er een basisstijl is geselecteerd in het dialoogvenster op de knop Maken....
2.
Definieer in het dialoogvenster Tekststijl de naam van de stijl, de stijl waarop deze stijl is gebaseerd, de stijl voor de volgende alinea en de stijl die wordt gebruikt als een hoger niveau wordt toegepast. Schakel het selectievakje Altijd weergeven in studio in als de stijl altijd moet worden weergegeven op het tabblad Tekststijlen.
3.
Gebruik de boomstructuur aan de linkerkant om de gewenste teken-, alinea- en lijstopmaak in te stellen voor het nieuwe opmaakprofiel.
4.
Klik op OK om de stijl te maken of op Annuleren om de wijzigingen te negeren.
Zo maakt u een nieuwe stijl op basis van de eigenschappen van bestaande tekst: 1.
Maak de tekst naar wens op.
134 Met tekst werken 2.
Selecteer een stuk opnieuw opgemaakte tekst als u een tekenstijl wilt definiëren. Als u een alineastijl wilt definiëren, heft u de selectie van de tekst op, maar zorgt u ervoor dat de knipperende cursor (invoegpositie) zich in de opnieuw opgemaakte tekst bevindt.
3.
Typ een naam voor de nieuwe stijl in de vervolgkeuzelijst Stijlen van de optiebalk voor tekst en druk op Enter.
De nieuwe stijl wordt gedefinieerd met de eigenschappen van de geselecteerde tekst. Zo wijzigt u een bestaande stijl: 1.
Op het tabblad Tekststijlen: •
•
Klik met de rechtermuisknop op de teken- of alineastijl die u wilt wijzigen en kies <Stijl> wijzigen... - of Klik terwijl er een stijl is geselecteerd op de knop Stijlen beheren op het tabblad Tekststijlen en klik op de knop Wijzigen....
2.
In het dialoogvenster Tekststijlen kunt u de naam van de stijl, de basisstijl en alle teken- of alineakenmerken, tabs, opsommingstekens en initialen voor de stijl definiëren of wijzigen.
3.
Klik op OK om de stijleigenschappen te accepteren of op Annuleren om de wijzigingen te negeren.
4.
Klik op Toepassen om de tekst bij te werken of klik op Sluiten om de stijl in de publicatie te bewaren voor gebruik op een later tijdstip.
U kunt ook Tekststijlenpalet... in het menu Opmaak kiezen om stijlen en standaardeigenschappen van tekst te wijzigen (Zie de PagePlus Help voor meer informatie.).
Met tekst werken 135
Zo verwijdert u een of meer tekststijlen:
• •
Klik met de rechtermuisknop op een tekststijl en selecteer <Stijl> verwijderen.... Klik in het dialoogvenster op Verwijderen. Als u meerdere stijlen wilt verwijderen, selecteert u eerst de gewenste stijlnamen. Gebruik de desbetreffende knoppen als u alle stijlen of ongebruikte stijlen wilt verwijderen.
Wees voorzichtig bij het verwijderen van stijlen! Als u een stijl verwijdert waarop 'onderliggende' stijlen zijn gebaseerd, worden ook deze onderliggende stijlen verwijderd.
De opmaak van tekst wissen Als u de oorspronkelijke teken- en/of alineaopmaak van tekst wilt herstellen, klikt u op de optie Opmaak wissen op het tabblad Tekststijlen. Zo kunt u de huidige opmaak eenvoudig weer verwijderen als die niet aan uw verwachtingen beantwoordt! Merk op dat u zowel de opmaak van geselecteerde tekens, een geselecteerde alinea of beide kunt wissen, afhankelijk van wat u precies hebt geselecteerd. De volgende tabel geeft een overzicht van het effect van de optie Opmaak wissen op verschillende soorten tekstselecties.
Selectie
Wissen van opmaak heeft een invloed op...
Woord
Teken
Tekstfragment
Teken
Afzonderlijke alinea
Teken en alinea
Meerdere alinea's
Alinea
136 Met tekst werken Tekstframe
Teken en alinea
Tekstframe
Teken en alinea
U kunt ook aangeven hoe u de opmaak wilt wissen door op het pijltje voor het vervolgmenu van de optie Opmaak wissen te klikken. Net als met Opmaak wissen kunt u met Opmaak opnieuw toepassen op het tabblad Tekststijlen (of in de optiebalk voor tekst) alle lokale opmaak verwijderen die u eerder hebt ingesteld. Het verschil tussen beide opties is echter dat u met Opmaak opnieuw toepassen de huidige stijl opnieuw toepast op de tekst, terwijl u met Opmaak wissen de stijl Normaal toepast op de tekst. Gebruik de opties Toepassen op geselecteerde tekens, Toepassen op alinea of Toepassen op beide in het vervolgmenu als u respectievelijk alleen de teken- of alineaopmaak of zowel de tekenen alineaopmaak van de tekst wilt wissen. Als u wilt, kunt u alle opmaakkenmerken van een stijl verwijderen, zodat u de tekststijl opnieuw kunt definiëren. Klik op de knop Opmaak beheren op het tabblad Tekststijlen, klik op de knop Wijzigen en klik vervolgens op de knop Alles wissen in de sectie Algemeen.
Stijlen vervangen U kunt de teken- of alineastijl die op tekst is toegepast eenvoudig door een andere stijl vervangen. In PagePlus kunt u eenvoudig een stijl vervangen door meerdere instanties van de stijl te selecteren en vervolgens een andere stijl te kiezen. De stijl wordt in alle alinea´s en tekstframes tegelijk vervangen. Zo selecteert (en vervangt) u een stijl in het gehele document: 1.
Klik met de rechtermuisknop op een stijl op het tabblad Tekststijlen.
Met tekst werken 137
2.
Als de stijl in het document wordt gebruikt, ziet u het bericht Alle n item(s) selecteren (n is het aantal keren dat de stijl is gebruikt). Als de stijl niet wordt gebruikt, ziet u het bericht Momenteel niet gebruikt'.
3.
Klik op het berichtlabel. Tekst die met de gekozen stijl is opgemaakt, is gemarkeerd.
4.
Beweeg de muis over de stijlnamen in de lijst en klik op de stijl die u wilt toepassen op de geselecteerde tekst.
Tekstomloop In PagePlus kunt u frametekst om de contouren van een afzonderlijk object laten lopen. Dit betekent meestal dat tekst om een afbeelding loopt die een tekstframe overlapt of zich daarboven bevindt. Maar u kunt ook frametekst om een afbeelding, vorm, artistieke tekst, tabel of een ander frame laten lopen. U bereikt tekstomloop door de tekstomloopinstelling te wijzigen voor het object waar de tekst omheen moet lopen.
138 Met tekst werken Zo laat u tekst om een object lopen: 1.
Selecteer het object waar de tekst omheen moet lopen.
2.
Klik op de knop Instellingen voor tekstomloop op de werkbalk Schikken.
3.
Selecteer de manier waarop tekst om het object moet lopen door op een voorbeeld te klikken:
4.
Kies op welke kant de gekozen omloopmethode moet worden toegepast, alweer door op een voorbeeld te klikken.
In de voorbeelden ziet u strakke tekstomloop die alleen is toegepast op de rechterkant van het object. 5.
Klik op OK.
U kunt ook de AFstand tot tekst opgeven. Dit is de ruimte tussen de tekstomloopcontour van het object en de aangrenzende tekst. (De tekstomloopcontour is een contour die de randen van het object voor tekstomloop bepaalt.) U kunt de tekstomloopcontour handmatig aanpassen met de optiebalk Curve zodat de tekst nauwkeuriger past. Zie de PagePlus Help voor meer informatie.
Met tekst werken 139
Een lijst met opsommingstekens of een genummerde lijst maken U kunt van een reeks alinea's een lijst met opsommingstekens, een genummerde lijst of een lijst met meerdere niveaus maken. Lijsten met opsommingstekens zijn met name handig wanneer u interessante onderwerpen in een willekeurige volgorde zonder een bepaalde voorkeur wilt vermelden. Genummerde lijsten kunt u gebruiken voor het weergeven van stapsgewijze procedures (op nummer of letter). Lijsten met meerdere niveaus zijn handig wanneer u gedetailleerdere hiërarchische lijsten met vaste nummers, symbolen of beide wilt gebruiken. Hierbij kan desgewenst voor alle lijsten ondersteunende tekst worden weergegeven (zie Lijsten met meerdere niveaus gebruiken op pagina 141).
Lijst met opsommingstekens
Genummerde lijst
Lijst met meerdere niveaus
In PagePlus kunt u eenvoudige lijsten rechtstreeks vanaf de optiebalk Tekst maken. U kunt ook via een dialoogvenster kiezen uit vooraf gedefinieerde lijsten met opsommingstekens, genummerde lijsten of lijsten met meerdere niveaus. Als u een stap verder wilt gaan, kunt u aangepaste lijsten maken door uw eigen symbolen, nummers en lettertypen te selecteren. Hierbij kunt u een van de vooraf gedefinieerde lijsten vervangen door uw eigen vooraf gedefinieerde lijst die op uw aangepaste lijstopmaak is gebaseerd. Lijsten kunnen op standaardtekst worden toegepast (als lokale opmaak), maar ook op opmaakprofielen.
140 Met tekst werken Zo maakt u een eenvoudige lijst met opsommingstekens of een genummerde lijst: 1.
Selecteer een of meer alinea's. - of Klik in de tekst van een alinea.
2.
Selecteer Lijst met opsommingstekens of Genummerde lijst op de optiebalk.
De lijstopmaak die wordt gebruikt, is de eerste vooraf ingestelde lijst die wordt weergegeven in het dialoogvenster Opsommingstekens en nummering dat hierna wordt beschreven. Zo maakt u een aangepaste genummerde lijst of lijst met opsommingstekens: 1.
Selecteer een of meer alinea's. - of Klik in de tekst van een alinea.
2.
Selecteer Opsommingstekens en nummering in het menu Opmaak.
3.
Kies in het dialoogvenster Eigenschappen van opmaakprofiel de menuoptie Opsommingstekens en nummering, kies Opsommingsteken, Nummer of Meerdere niveaus in het vervolgmenu Stijl.
4.
Selecteer een van de voorinstellingen die standaard worden weergegeven. - of Klik op de knop Details om een aangepaste lijst weer te geven en wijzig de aangepaste opties:
5.
Klik op OK om de lijstopmaak toe te passen.
Met tekst werken 141
Schakel de optie Opnieuw nummeren in als u genummerde lijsten of lijsten met meerdere niveaus opnieuw wilt nummeren vanaf de huidige invoegpositie in de lijst. Laat de optie uitgeschakeld als u lijsten niet opnieuw wilt nummeren. Maak de lijstopmaak ongedaan door opnieuw op de knoppen
of
op de optiebalk te klikken.
Lijsten met meerdere niveaus gebruiken Voor lijsten met meerdere niveaus kunt u, in tegenstelling tot lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten, een ander teken instellen (symbool, tekst of nummer) voor elk niveau in uw lijst. Niveaus zijn gewoonlijk ondergeschikt aan elkaar, waarbij niveau 1 (eerste niveau), niveau 2 (tweede niveau), niveau 3 (derde niveau), enzovoort steeds minder belangrijk worden in de lijst. De volgende eenvoudige genummerde tekstpassage met meerdere niveaus is bijvoorbeeld gerangschikt in drie niveaus.
De lijsten met opsommingstekens en genummerde lijsten met meerdere niveaus in PagePlus zijn zo flexibel, dat u volledig controle hebt over wat er op elk niveau wordt weergegeven. Er is daarom dan ook geen algemeen nummeringsschema nodig voor de niveaus: elke lijst op elk niveau kan desgewenst een ander symbool, een ander tekstvoorvoegsel of een andere nummercombinatie hebben.
142 Met tekst werken Als u een vooraf ingestelde lijst met meerdere niveaus toepast op een tekstbereik, krijgt u een lijst met de opmaak van niveau 1 van de voorinstelling die standaard wordt toegepast. Als u opmaakprofielen gebruikt, moet u de niveaus 2, 3, 4, enzovoort gebruiken om het juiste niveau voor de vermelding in de lijst in te stellen. Lijstniveaus wijzigen van geselecteerde alinea's
•
Klik op de knop Inspringing vergroten of Inspringing verkleinen op de optiebalk om het huidige niveau één niveau te verhogen of te verlagen.
De vooraf ingestelde lijsten met meerdere niveaus bieden een paar eenvoudige maar algemeen gebruikte schema's voor het opmaken van lijsten. Als u echter uw eigen lijsten wilt maken of een bestaande lijst (uw eigen lijst of een vooraf ingestelde lijst) wilt wijzigen, klikt u op de knop Details in het dialoogvenster Eigenschappen van opmaakprofiel wanneer er een stijl met meerdere niveaus is geselecteerd. Raadpleeg de Help van PagePlus Help voor meer informatie.
Opsommingstekens, nummers en niveaus toewijzen aan opmaakprofielen De lijsten die tot dusver aan de orde zijn geweest, worden gewoonlijk als lokale opmaak op één opmaakprofiel toegepast (doorgaans is dat Standaard of Hoofdtekst). U zult zien dat de lijststructuur verdwijnt als u op de geselecteerde lijst de optie Opmaak wissen (op het tabblad Tekststijlen of in de vervolgkeuzelijst Opmaakprofiel) op de optiebalk toepast.
Met tekst werken 143
Als u met lange documenten werkt, kunt u in plaats van de hierboven genoemde lokale opmaak vooraf toegewezen opmaakprofielen (Kop 1, Kop 2, inspringing, enzovoort) gebruiken om het document op te maken. U kunt dergelijke opmaakprofielen samen met lijstopmaakprofielen gebruiken om koppen of alinea's automatisch te nummeren zonder dat u die telkens opnieuw als lijsten hoeft op te maken. Zo worden koppen en afzonderlijke alinea's in technische documenten en wetteksten bijvoorbeeld vaak door cijfers voorafgegaan om de leesbaarheid van de tekst te bevorderen. Wanneer u voor dergelijke teksten vooraf gedefinieerde opmaakprofielen gebruikt, hoeft u zich niet om de nummering te bekommeren en kunt u zich volledig op het opmaken van de tekst zelf concentreren. Als u uw eigen alineaopmaakprofiel met meerdere niveaus wilt maken, kunt u de optie Stijl voor hoger niveau gebruiken wanneer u opmaakprofielen maakt. Hiermee stelt u het alineaprofiel in dat automatisch op tekst wordt toegepast als Inspringing vergroten wordt toegepast via de optiebalk; een ander voordeel van het toepassen van een opmaakprofiel met meerdere niveaus, is dat het gekoppelde opmaakprofiel op het volgende niveau beschikbaar wordt op het tabblad Tekststijlen. In PagePlus kunt u eenvoudig een willekeurig lijstopmaakprofiel voor een lijst met opsommingstekens, een genummerde lijst of een lijst met meerdere niveaus (zowel vooraf gedefinieerde als aangepaste profielen) aan een bestaand opmaakprofiel toewijzen. Zie Opmaakprofielen gebruiken op pagina 131.
144 Met tekst werken
De AutoCorrectie- en spellingfunctie gebruiken PagePlus bevat twee krachtige hulpmiddelen om spellingfouten te voorkomen. De AutoCorrectie-functie stelt u in staat veelvoorkomende typefouten te vermijden en een aangepaste lijst met woorden en tekenreeksen te definiëren die u automatisch wilt vervangen bij het invoeren van tekst. U kunt ook spelfouten onderstrepen tijdens het typen, zodat mogelijke problematische woorden in uw tekst rood worden onderstreept. Beide voorzieningen kunnen zowel voor frametekst, tabeltekst als artistieke tekst worden gebruikt. U kunt natuurlijk ook handmatig een spellingcontrole uitvoeren.
Automatische correctie Zo stelt u opties in om tekst automatisch te verbeteren: 1.
Kies Opties... in het menu Gereedschappen en selecteer de pagina Tekst>AutoCorrectie>Opties.
2.
Schakel de gewenste AutoCorrectie-opties in.
Voor alle geselecteerde opties wordt autocorrectie ingeschakeld. Daarnaast kunt u een vooraf gedefinieerde correctielijst voor automatische tekstvervanging gebruiken. Aan deze lijst, met veel gemaakte typefouten en de juiste equivalenten, kunt u ook zelf correcties toevoegen. Zo gebruikt u een correctielijst: 1.
Kies Opties... in het menu Gereedschappen en selecteer de pagina Tekst>AutoCorrectie>Vervangen.
2.
Activeer het selectievakje Tekst vervangen tijdens typen als u de AutoCorrectie-functie wilt inschakelen. De vooraf gedefinieerde tekstvervangingen worden toegepast als u de foutief gespelde woorden typt.
Met tekst werken 145
Zo voegt u eigen spelfouten toe aan de correctielijst: 1.
Typ in het veld Vervangen een naam voor de AutoCorrectie-vermelding. de afkorting of het woord dat u automatisch wilt vervangen tijdens het invoeren van tekst. Als u bijvoorbeeld vaak 'prodcut' typt in plaats van 'product,' typt u 'prodcut' in het invoervak.
2.
Typ in het vak Door de tekst waardoor u de afkorting of het woord in het vak Vervangen automatisch wilt vervangen.
3.
Klik op de knop Toevoegen om de nieuwe vermelding toe te voegen aan de lijst.
4.
Als u een item wilt bewerken, selecteert u het in de lijst en wijzigt u de tekst in de vakken Vervangen en Door. Klik op de onderliggende knop Vervangen.
5.
Selecteer een item in de lijst en klik op Verwijderen als u het uit de lijst wilt verwijderen.
Automatisch een spellingcontrole uitvoeren terwijl u typt Gebruik deze voorziening als u wilt dat woorden die u mogelijk verkeerd hebt gespeld automatisch in het rood worden onderstreept in uw tekst. Als deze voorziening is ingeschakeld, wordt automatisch (als u met de rechtermuisknop klikt) een aantal alternatieve woorden voorgesteld waardoor u de probleemwoorden kunt vervangen. Zo voert u een spellingcontrole uit terwijl u typt:
•
Zorg dat de functie Spelfouten onderstrepen tijdens het typen is ingeschakeld (via Gereedschappen>Opties>Tekst>Proeflezen).
146 Met tekst werken In het document worden woorden met spellingsproblemen onderlijnd met een rode kronkellijn. U kunt deze op het oog controleren en kunt de woorden desgewenst vervangen door de voorgestelde alternatieven.
•
•
•
•
Als u een gemarkeerd woord wilt vervangen, plaatst u de invoegpositie in het gemarkeerde woord en klikt u met de rechtermuisknop om een alternatieve spelling te kiezen uit het contextmenu. Als u wilt dat PagePlus alle instanties van het gemarkeerde woord in de publicatie negeert (ongemarkeerd laat), kies u Alles negeren (of u kies Negeren voor alleen deze instantie). Kies Toevoegen aan woordenlijst als u het gemarkeerde woord (zoals het momenteel is gespeld) aan de aangepaste woordenlijst wilt toevoegen. Dan wordt dit woord door PagePlus voortaan altijd genegeerd wanneer u een spellingcontrole uitvoert, niet alleen in de huidige site maar ook in alle andere sites die u met het programma ontwerpt. Kies Spellingcontrole als u handmatig een spellingcontrole wilt uitvoeren.
Spellingcontrole uitvoeren Met Spellingcontrole kunt u de spelling van een tekst in het huidige artikel, alle artikelen op de huidige pagina of alle artikelen in uw publicatie controleren. U kunt de ingebouwde woordenlijst aanpassen door zelf woorden toe te voegen. Als u typfouten meteen wilt ondervangen en spelproblemen wilt oplossen terwijl u tekst maakt, gebruikt u Automatische correctie en Spelling controleren terwijl u typt.
Met tekst werken 147
Merk op dat het programma meerdere talen ondersteunt om een spellingcontrole uit te voeren. U kunt elke taal globaal inschakelen via Extra>Opties>Tekst>Proeflezen of specifiek toepassen op tekst of alinea´s via de Taalkiezer op het tabblad Tekenopmaak. Desgewenst kunt u de spellingcontrole ook tijdelijk uitschakelen door 'Geen' als taal te selecteren. Dat is bijvoorbeeld zinvol wanneer u met tekst werkt die allerlei ongebruikelijke termen bevat (zoals wetenschappelijke tekst). U kunt ook zelf een aangepaste woordenlijst maken via Extra>Opties>Tekst>Proeflezen. Zo voert u een spellingcontrole uit: 1.
(Optioneel) Als u één artikel wilt controleren, zorgt u er eerst voor dat de tekst of het tekstobject is geselecteerd.
2.
Kies Spellingcontrole... in het menu Extra.
3.
(Optioneel) Klik op Opties in het dialoogvenster om voorkeuren in te stellen voor woorden die u wilt negeren tijdens de spellingcontrole, zoals woorden met getallen of domeinnamen.
4.
Selecteer Alleen geselecteerd tekstframe proeflezen, Alle teksten op de huidige pagina controleren of Alle teksten in mijn publicatie controleren om te bepalen in welke mate de spelling wordt gecontroleerd.
5.
Klik op Starten om de spellingcontrole uit te voeren.
Zodra PagePlus een spellingfout vindt, wordt het verkeerd gespelde woord gemarkeerd Het dialoogvenster bevat suggesties voor alternatieven en u kunt ervoor kiezen om deze instantie (of alle instanties) van het probleemwoord te Wijzigen of te Negeren, waarbij u het probleemwoord kunt toevoegen aan uw woordenlijst. 6.
De spellingcontrole gaat door totdat u op Sluiten klikt of totdat deze is voltooid.
148 Met tekst werken
Automatisch proeflezen Met Proeflezen kunt u uw publicatie op spelling/grammaticafouten en schrijfstijl controleren. U kunt Proeflezen gebruiken vanuit PagePlus of WritePlus. Zo start u automatisch proeflezen: 1.
Als u één artikel wilt controleren, zorgt u er eerst voor dat de tekst of het tekstobject is geselecteerd.
2.
Kies Proeflezen... in het menu Extra.
3.
Klik zo nodig op Opties om de gewenste voorkeuren in te stellen.
4.
Schakel een of meer van de opties Alleen geselecteerd tekstframe proeflezen, Alle teksten op de huidige pagina controleren en Alle teksten in mijn publicatie controleren in om te bepalen in welke mate de tekst wordt gecontroleerd.
5.
Klik op Starten om het proeflezen te starten.
Zodra PagePlus een spellingfout vindt, wordt het verkeerd gespelde woord gemarkeerd Het dialoogvenster bevat suggesties voor alternatieven en u kunt ervoor kiezen deze instantie (of alle instanties) van het probleemwoord te Wijzigen of te Negeren. 6.
De controle gaat door totdat u op Sluiten klikt of totdat deze is voltooid.
Teksttabellen maken Tabellen zijn ideaal als u tekst en gegevens in rijen en kolommen wilt indelen, die u achteraf zo nodig eenvoudig kunt aanpassen. Hierbij kunt u gebruikmaken van talrijke ingebouwde spreadsheetfuncties.
Met tekst werken 149
Elke tabelcel gedraagt zich als een soort miniframe. Net zoals bij frametekst kunt u variëren met teken- en alineaeigenschappen, benoemde opmaakprofielen, op foto´s gebaseerde randen toepassen, inline-afbeeldingen insluiten, kleuropvullingen toepassen op tekst (effen, verloop of bitmap), lettertypegebruik bijhouden met Bronbeheer en controleopties gebruiken zoals Spellingcontrole, Proeflezen en Synoniemenlijst. Tabellen ondersteunen echter ook enkele unieke functies, zoals AutoVullen en AutoWissen. Daarnaast kunt u in tabellen ook formules invoegen en een aangepaste getalnotatie instellen. Tabeltekst wordt op een andere manier overgevloeid of gekoppeld dan frametekst. De knoppen in de werkbalk Frame zijn daarom niet beschikbaar. Merk op dat bij PagePlus verscheidene vooraf gedefinieerde opmaakprofielen voor tabellen worden geleverd. U hoeft een tabel dus niet volledig zelf te ontwerpen. Het enige wat u hoeft te doen, is de gewenste 'sjabloon' kiezen en vervolgens de vereiste gegevens aan de tabel toevoegen. Met PagePlus kunt u:
•
de vooraf gedefinieerde tabelopmaak naar behoefte aanpassen voordat u een nieuwe tabel aan de pagina toevoegt;
150 Met tekst werken
•
•
uw eigen aangepaste tabelopmaak definiëren, zonder dat u hiervoor noodzakelijk een tabel hoeft te maken Zie Aangepaste opmaakprofielen maken voor tabellen in PagePlus Help. bestaande tabellen op elk gewenst moment een volledig ander uiterlijk geven door er een andere opmaak op toe te passen (een vooraf gedefinieerde of aangepaste opmaak).
Zo voegt u een tabel toe: 1.
Kies in de werkbalk Extra het gereedschap in het vervolgmenu
Tabel
Tabel.
2.
Klik op de pagina of het plakbord op de positie waar u de tabel wilt invoegen als u een tabel met standaardafmetingen wilt toevoegen. Sleep met de muis als u aangepaste afmetingen wilt instellen voor de tabel. Het dialoogvenster Tabel maken wordt geopend. In het venster Opmaak wordt een selectie weergegeven van de vooraf ingestelde tabelindelingen.
3.
Selecteer het gewenste opmaakprofiel in de keuzelijst aan de linkerkant. Selecteer (Standaard) als opmaakprofiel als u een eenvoudige niet-opgemaakte tabel wilt invoegen.
4.
(Optioneel) Klik op Bewerken als u de gekozen indeling verder wilt aanpassen.
5.
Stel in het vak Grootte van tabel het gewenste aantal rijen en kolommen in voor de tabel.
6.
Klik op OK. De nieuwe tabel verschijnt op de pagina. Plan de tabelindeling vooraf en bedenk hoeveel rijen/kolommen u nodig hebt!
Met tekst werken 151
Een kalender invoegen Met de wizard Kalender kunt u overzichtelijke maandkalenders ontwerpen voor uw publicatie. De kalenders worden als teksttabellen gegenereerd die u naar behoefte kunt schalen, zodat u de standaard tekstgereedschappen kunt gebruiken om de tekst te bewerken. De eigenschappen van een geselecteerde kalender komen grotendeels overeen met de eigenschappen van een tabel. U kunt deze op dezelfde manier bewerken (zie Tabellen bewerken op pagina 150). Desgewenst kunt u zelfs aangepaste opmaakprofielen definiëren voor uw kalenders, net zoals u dat voor tabellen kunt doen. Zo voegt u een kalender toe: 1.
Klik op het vervolgmenu Tabel op de werkbalk Gereedschappen en kies
Kalender invoegen.
2.
Klik nogmaals op de pagina of sleep om het gewenste formaat van de kalender in te stellen.
3.
Definieer in de weergegeven wizard Kalender opties voor de kalender, zoals het jaar en de maand, de kalenderstijl (vierkant of met één of twee kolommen), de begindag van de week, de schrijfruimte, weergaveopties, inschakelen van persoonlijke gebeurtenissen/vakanties en de kalenderindeling. Als u officiële feestdagen wilt weergeven op de kalender, schakelt u het selectievakje Officiële feestdagen toevoegen in de wizard in en kiest u een land in de bijbehorende vervolgkeuzelijst. Als u persoonlijke gebeurtenissen wilt toevoegen, schakelt u Persoonlijke gebeurtenissen toevoegen ook in.
4.
Klik in het laatste dialoogvenster van de wizard op Voltooien om de wizard te beëindigen.
152 Met tekst werken Als u de kalender voor opeenvolgende jaren wilt gebruiken, werkt u de instelling Jaar bij in Extra > Persoonlijke gegevens instellen. Zo controleert en/of wijzigt u de eigenschappen van een kalender: Kalender bewerken op de optiebalk
1.
Klik op Kalender.
2.
Kies het gewenste tabblad, breng uw wijzigingen aan en klik op OK.
Klik met de rechtermuisknop op een rij-/kolomkoptekst in de kalender om de breedte/hoogte voor rijen (of kolommen) te selecteren, in te voegen, te verwijderen en aan te passen en automatisch aan te passen aan de celinhoud. Zorg ervoor dat u de tabelopmaak niet beschadigt.
Officiële feestdagen toevoegen Bij het uitvoeren van de wizard Kalender kunt u aangeven of u ook de officiële feestdagen van uw land aan de kalender wilt toevoegen. Dan worden automatisch alle feestdagen weergegeven op uw kalender (als de optie Officiële feestdagen toevoegen is geactiveerd in het dialoogvenster Eigenschappen van kalender). Zo geeft u officiële feestdagen weer op een kalender: 1.
Selecteer het begrenzingskader voor de kalender en klik op
Kalender bewerken op de optiebalk.
2.
Schakel op het tabblad Gebeurtenissen het selectievakje Officiële feestdagen toevoegen in.
3.
(Facultatief) Gebruik de vervolgkeuzelijst Land als u de officiële feestdagen van een ander land wilt weergeven op de kalender.
Met tekst werken 153
4.
Klik op OK.
Zo geeft u de lijst met officiële feestdagen weer: 1.
Selecteer het begrenzingskader rond uw kalender.
2.
Klik op
3.
Activeer de optie Officiële feestdagen tonen.
Kalendergebeurtenissen op de optiebalk.
Persoonlijke gebeurtenissen toevoegen Behalve officiële feestdagen (zoals Pasen) kunt u ook persoonlijke gebeurtenissen (verjaardagen, afspraken, rekeningen, enzovoort) toevoegen. Om dergelijke gebeurtenissen in te stellen, klikt u op de knop Kalendergebeurtenissen op de optiebalk voor een geselecteerde kalender. De ingestelde gebeurtenissen worden automatisch onder de opgegeven kalenderdatum weergegeven nadat u ze hebt toegevoegd. Zo stelt u een persoonlijke gebeurtenis in: 1.
Selecteer het begrenzingskader rond uw kalender.
2.
Klik op
3.
Zorg ervoor dat de optie Persoonlijke gebeurtenissen tonen is ingeschakeld.
4.
(Optioneel) Selecteer Gebeurtenissen volgens datum tonen als u de gebeurtenissen wilt weergeven in een klassieke kalenderindeling.
5.
Klik op
Kalendergebeurtenissen op de optiebalk.
Nieuwe gebeurtenis.
154 Met tekst werken 6.
Typ in het dialoogvenster, gebruik de pijlknoppen of klik op de knop selecteren.
Bladeren om een datum te
7.
Voer de gebeurtenistekst in het tekstinvoervak in. De tekst wordt weergegeven in de kalender onder de geselecteerde datum.
8.
Activeer het selectievakje Jaarlijks terugkerende gebeurtenis als het om een verjaardag of een andere jaarlijks terugkerende gebeurtenis gaat.
9.
Klik op OK. De gebeurtenis wordt weergegeven in de lijst met gebeurtenissen onder de gekozen datum.
10. Klik op Opslaan wanneer u de gewenste gebeurtenissen hebt toegevoegd. Gebruik de knop
Gebeurtenis bewerken of
Gebeurtenis verwijderen als u een bestaande gebeurtenis wilt bewerken of verwijderen.
Databasetabellen invoegen U kunt een databasetabel importeren en presenteren als een PagePlus-tabel. Dit is een goede manier om een databaserapport te maken in uw publicatie. Voor het invoegen van databasetabellen gelden dezelfde principes als voor Afdruk samenvoegen (zie pagina 165). In plaats van brieven of etiketten te maken, voegt u echter inhoud samen tot een tabel.
Met tekst werken 155
Zo voegt u een databasetabel in: 1.
Klik op Databasetabel invoegen in het vervolgmenu Tabel van de werkbalk Gereedschappen.
2.
Teken met de aanwijzer een gebied op de pagina dat de databasegegevens moet gaan bevatten.
3.
Navigeer in het dialoogvenster naar uw databasebestand en selecteer het. Gebruik het vervolgkeuzemenu om een andere bestandsindeling te kiezen als u het gewenste databasebestand niet kunt vinden.
4.
Klik op Openen.
5.
(Optioneel; voor databases met meerdere tabellen) In het dialoogvenster Tabel selecteren worden de tabellen uit uw database weergegeven. Selecteer uw tabel en klik op OK.
6.
In het dialoogvenster Lijst met samen te voegen gegevens worden alle tabelrijen (records) in de tabel weergegeven. Kies Alles selecteren, Selectie omkeren (alle huidige selecties worden omgekeerd) of gebruik een aangepast Filter... Met de filteroptie kunt u ook de samen te voegen records sorteren. Met de knop Bewerken... kunt u alleen Serif Database SDBbestanden bewerken. Klik op OK.
7.
De lijst met beschikbare velden in de tabel wordt weergegeven in het dialoogvenster Velden selecteren. Schakel alle velden uit die u niet wilt opnemen in het importproces. Ook hier zijn de opties Alles selecteren, Geen selecteren en Selectie omkeren beschikbaar.
8.
Klik op OK. De databasetabel verschijnt op uw pagina.
156 Met tekst werken
Een inhoudsopgave maken Met de wizard Inhoudsopgave (Invoegen>Inhoudsopgave...) kunt u een inhoudsopgave maken met zes niveaus van koppen en subkoppen, op basis van benoemde stijlen in uw publicatie. Als u exporteert naar de PDF-indeling, kan PagePlus automatisch een bladwijzerlijst opbouwen op basis van dezelfde stijlmarkeringen in uw tekst. Zo maakt u een inhoudsopgave: 1.
Bepaal welke benoemde stijlen u wilt aanwijzen als koppen voor elk van de maximaal zes niveaus.
2.
Controleer of deze stijlen consequent zijn gebruikt in uw publicatie.
3.
Bekijk welke keuzes u moet maken als u de wizard Inhoudsopgave uitvoert.
4.
Kies in het menu Invoegen de optie Inhoudsopgave... om de wizard uit te voeren.
5.
U kunt het uiterlijk van de inhoudsopgave gemakkelijk wijzigen of de wizard opnieuw uitvoeren om de informatie bij te werken.
Optioneel kunt u voor elk paginanummer een hyperlink maken waarmee naar de daadwerkelijke pagina kan worden gesprongen. (Zie de PagePlus Help voor meer informatie.)
Met tekst werken 157
Stijlen gebruiken om een inhoudsopgave te maken In de wizard ziet u een lijst met de namen van alle stijlen die in uw publicatie zijn gebruikt, met selectievakjes waarmee u tekst van een bepaalde stijl kunt opnemen als een kop van een bepaald niveau (1 tot en met 6). U kunt bijvoorbeeld alle tekst waarvoor de stijl ¨Kop¨ is gebruikt, extraheren als koppen van het eerste niveau. Vermeldingen in de inhoudsopgave die zo ontstaat, worden weergegeven in de volgorde waarin de tekst voorkomt in uw publicatie. Als de inhoudsopgave wordt gemaakt, wordt deze door PagePlus opgemaakt met ingebouwde tekststijlen (pagina 127) die specifiek bedoeld zijn voor inhoudsopgaven: "Inhopg-titel" en "Inhopg 1" tot en met "Inhopg 6". U kunt het uiterlijk van de inhoudsopgave gemakkelijk wijzigen door de stijldefinities voor deze ingebouwde stijlen voor inhoudsopgaven te wijzigen.
Een index maken Een index is een waardevol hulpmiddel voor lezers van een langer document, zoals een rapport of handleiding. Met de wizard Index kunt u een index met hoofditems en subitems maken, op basis van indexitemmarkeringen die u invoegt in frames, tabellen of artistieke tekst. Zo markeert u indexingangen: 1.
Selecteer een tekstgedeelte of klik voor het eerste woord dat u wilt markeren om de invoegpositie daar te plaatsen.
2.
Selecteer Tekst bewerken in het menu Bewerken. het dialoogvenster WritePlus te openen.
3.
Klik op de knop werkbalk Plot.
Indexmarkeringen op de
158 Met tekst werken 4.
In het dialoogvenster Indexingang markeren kunt u indexingangmarkeringen bewerken in het vak Hoofdingang of Subingang. Als u een woord of reeks woorden hebt geselecteerd in het verhaal, worden deze woorden in het dialoogvenster weergegeven als de hoofdingang. U kunt de ingang ongewijzigd gebruiken, of nieuwe tekst typen voor de hoofdingang en een eventuele subingang. Elke subingang moet een hoofdingang hebben. In de bladerlijst in het dialoogvenster worden ingangen en subingangen in alfabetische volgorde weergegeven. Indexingangmarkeringen zijn niet zichtbaar in het PagePlus-scherm en kunnen alleen worden toegevoegd of bewerkt in WritePlus.
• • •
• 5.
Als u een indexingang opnieuw wilt gebruiken, klikt u erop in de bladerlijst. Voor een standaardindexingang laat u het selectievakje Huidige pagina ingeschakeld. Als u een kruisverwijzing naar een of meer andere termen wilt invoegen, voorafgegaan door ¨Zie:¨, schakelt u Kruisverwijzing in (als u een ander woord dan ¨Zie¨ wilt gebruiken, typt u dat in het vak). U kunt ook opgeven of het paginanummer vet en/of cursief moet worden opgemaakt. Klik op Markeren om de nieuwe ingangsmarkering in te voegen of een geselecteerde markering bij te werken.
Zo bouwt u een index op: 1.
Markeer eerst de ingangen zoals hierboven wordt beschreven.
2.
Kies Index... in het menu Invoegen.
Met tekst werken 159
3.
Volg de wizard Index en kies waar u de index wilt plaatsen en hoe u de index wilt opmaken. U kunt dit op elk gewenst moment herhalen om de informatie bij te werken.
Een boek met BookPlus maken BookPlus is een beheerprogramma dat in PagePlus is ingebouwd, waarmee u een geheel boek kunt maken op basis van een set afzonderlijke publicatiebestanden van PagePlus (*.ppp). Met BookPlus kunt u de hoofdstukbestanden in een bepaalde volgorde ordenen, pagina´s systematisch hernummeren, stijlen en andere elementen tussen alle hoofdstukken synchroniseren, een Inhoudsopgave en/of Index voor het gehele boek maken en het boek uitvoeren via afdrukken, PostScript® of PDF. In BookPlus kunnen al deze beheertaken worden uitgevoerd, ongeacht of de oorspronkelijke bestanden zijn geopend. Uw instellingen worden, gescheiden van de bronpublicatiebestanden, opgeslagen als een compact BookPlus-boekbestand (*.ppb).
Werken met boeken en hoofdstukken Een boek bestaat uit een set publicatiebestanden van PagePlus (*.ppp). Elk publicatiebestand wordt als een hoofdstuk in het boek beschouwd. Als u een nieuw boek wilt maken, hebt u ten minste één samenstellend hoofdstukbestand nodig. Zo maakt u een nieuw boek:
•
Kies in PagePlus in het menu Bestand de optie Nieuw en klik vervolgens op Nieuw boek...
BookPlus wordt geopend met een leeg dialoogvenster dat is gereserveerd voor de lijst met hoofdstukken.
160 Met tekst werken Zo voegt u een hoofdstuk aan de lijst met hoofdstukken toe: 1.
Klik in BookPlus op de werkbalk Standaard op Toevoegen...
2.
Selecteer in het dialoogvenster een of meer PagePlusbestanden die als hoofdstukken moeten worden toegevoegd. (Gebruik de toets Ctrl of Shift om meerdere bestanden of een bereik bestanden te selecteren.) Klik op Openen.
De geselecteerde bestanden worden in de lijst met hoofdstukken weergegeven, waarvan de indeling kan worden gewijzigd door te slepen. Zodra u een lijst met hoofdstukken hebt gemaakt, kunt u op elk gewenst moment nieuwe hoofdstukken toevoegen of hoofdstukken in de huidige lijst vervangen/verwijderen via de werkbalk Standaard. Zo slaat u de huidige lijst met hoofdstukken als een boekbestand op:
•
Kies Opslaan (of Opslaan als...) via de werkbalk Standaard van BookPlus. U kunt opgeslagen boekbestanden vanuit PagePlus openen met Bestand>Openen... U kunt meerdere boekbestanden tegelijk geopend hebben.
Met tekst werken 161
Pagina´s nummeren BookPlus bevat verschillende opties waarmee paginanummers in de verschillende hoofdstukken door het hele boek heen ononderbroken worden verhoogd. Paginanummers worden alleen op pagina´s weergegeven of (vaker gebruikt) op stramienpagina´s waar u paginanummervelden hebt ingevoegd. Als u paginanummers wilt ´onderdrukken´, bijvoorbeeld op een titelpagina, neemt u daar gewoon geen paginanummerveld op. Met BookPlus kunt u selecties wijzigen die u in het oorspronkelijke bestand voor paginanummerstijlen hebt gemaakt (met Opmaken/Notatie paginanummers... in PagePlus). BookPlus bevat ook andere opties. Zo kunt u indien nodig een lege pagina invoegen om nieuwe hoofdstukken op een rechterpagina te laten beginnen. De oorspronkelijke bestanden hoeven niet geopend te zijn om paginanummering bij te werken. Zo stelt u opties voor paginanummering voor het boek in: 1.
Kies Paginanummeropties voor boek... in het menu Bestand van BookPlus.
2.
Geef in het dialoogvenster aan of u wilt dat paginanummers Verdergaan vanaf vorig hoofdstuk, Verdergaan op volgende oneven pagina of Verdergaan op volgende even pagina. Meestal wilt u dat nieuwe hoofdstukken beginnen op oneven pagina´s (rechterpagina´s).
162 Met tekst werken 3.
Laat Indien nodig blanco pagina invoegen ingeschakeld als u een extra pagina wilt uitvoeren aan het einde van een hoofdstuk waar het volgende paginanummer (als u voor verdergaan op volgende oneven of even pagina hebt gekozen) anders een pagina overslaat. Op beide manieren worden uw pagina´s juist genummerd, maar voor de juiste impositie bij professioneel afdrukken kunt u gewoonlijk het beste de lege pagina invoegen. Opmerking: u ziet alleen in de gegenereerde uitvoer en niet in uw oorspronkelijke bestand dat de lege pagina is ingevoegd.
4.
Klik op OK. In BookPlus worden uw instellingen meteen op alle hoofdstukken toegepast.
Zo stelt u opties voor paginanummering voor een hoofdstuk in: 1.
Selecteer de naam in de lijst en kies Paginanummeropties voor hoofdstuk... in het menu Hoofdstuk.
In het dialoogvenster Notatie voor paginanummers worden de huidige instellingen voor nummeringsstijl en beginnummering weergegeven voor het hoofdstuk (of voor secties die in dat hoofdstuk zijn gemaakt als u gemengde paginanummernotaties per sectie wilt gebruiken). (Zie Paginanummering gebruiken op p. 53 voor meer informatie.) Als u hoofdstukken opnieuw hebt ingedeeld of de lijst met hoofdstukken op de een of andere manier hebt gewijzigd, kunt u de juiste nummering snel opnieuw toepassen op de huidige lijst. Zo werkt u paginanummering bij:
•
Kies Pagina´s hernummeren in het menu Bestand van BookPlus.
Met tekst werken 163
Hoofdstukken synchroniseren Synchroniseren betekent consistente stijlen, paletten en/of kleurenschema´s toepassen op het hele boek. Dit gebeurt door één hoofdstuk (de zogenaamde stijlbron) te gebruiken als een model voor de rest van het boek. U definieert kenmerken in het stijlbronhoofdstuk en selecteert vervolgens welke kenmerken in andere hoofdstukken moeten worden aangepast aan de stijlbron. U kunt bijvoorbeeld de tekststijl ´Normaal´ in uw stijlbronhoofdstuk herdefiniëren en die wijziging vervolgens snel doorvoeren in de rest van het boek. Met de kolommen Gewijzigd en Gesynchroniseerd van de lijst met hoofdstukken van BookPlus kunt u recente bestandswijzigingen bijhouden. Zo stelt u één hoofdstuk als de stijlbron in:
•
Selecteer de naam in de lijst met hoofdstukken en kies Stijlbron instellen in het menu Hoofdstuk.
De huidige stijlbron wordt geïdentificeerd in de kolom Gesynchroniseerd van de lijst met hoofdstukken. Zo synchroniseert u een of meer hoofdstukken met de stijlbron: 1.
Als u alleen bepaalde hoofdstukken wilt bijwerken, moet u ervoor zorgen dat de namen ervan in de lijst met hoofdstukken worden geselecteerd.
2.
Kies Synchroniseren... in het menu Bestand.
3.
Geef in het dialoogvenster aan of u Alle hoofdstukken wilt bijwerken of alleen Geselecteerde hoofdstukken. Controleer welke kenmerken moeten worden bijgewerkt en aangepast aan de kenmerken die zijn gedefinieerd in het stijlbronbestand: Tekststijlen, Objectstijlen, Kleurenschema en/of Kleurenpalet.
4.
Klik op OK.
164 Met tekst werken In BookPlus worden de opgegeven wijzigingen doorgevoerd en wordt de gesynchroniseerde tijd bijgewerkt in de lijst met hoofdstukken voor elk geselecteerd bestand. Als het bestand op de een of andere manier is gewijzigd, wordt de gewijzigde tijd ook bijgewerkt.
Een inhoudsopgave of index maken In BookPlus kunt u een Inhoudsopgave en/of Index maken die ingangen bevat voor de gehele set hoofdstukken. In elk geval moet u beginnen door een specifiek hoofdstuk toe te wijzen waarin de resulterende pagina´s moeten worden toegevoegd. Zo maakt u een inhoudsopgave of index voor het boek: 1.
Selecteer in de lijst met hoofdstukken de naam van het hoofdstukbestand waarin u de inhoudsopgave of index wilt toevoegen.
2.
Kies Invoegen in het menu Hoofdstuk en selecteer Inhoudsopgave... of Index... in het submenu.
In BookPlus wordt het hoofdstukbestand indien nodig geopend en wordt de wizard weergegeven die u voor de procedure hebt geselecteerd. 3.
Selecteer Ja wanneer de wizard vraagt of u een inhoudsopgave of index voor het gehele boek wilt maken. Ga verder door op Volgende> te klikken en opties in de wizard te selecteren.
Afdrukken en PDF-uitvoer Wanneer u PDF-uitvoer afdrukt of genereert in BookPlus, hebt u de mogelijkheid het gehele boek of geselecteerde hoofdstukken af te drukken, inclusief alle, oneven of even pagina´s.
Met tekst werken 165
Zo drukt u een PDF af of maakt u een PDF van het boek of geselecteerde hoofdstukken: 1.
(Optioneel) Als u alleen bepaalde hoofdstukken wilt afdrukken, moet u ervoor zorgen dat de namen ervan in de lijst met hoofdstukken worden geselecteerd.
2.
Kies Boek afdrukken of Als PDF publiceren op de werkbalk Standaard van BookPlus.
3.
Selecteer in het dialoogvenster onder Bereik de optie Volledig boek om alle hoofdstukken uit te voeren, Geselecteerde hoofdstukken om alleen de eerder geselecteerde hoofdstukken uit te voeren of voer specifieke paginanummers of bereiken in. Ongeacht de optie die u hebt gekozen, kunt u in de vervolgkeuzelijst Inclusief alle bladen in het bereik of alleen oneven of even bladen afdrukken.
Stel voor afdrukken andere opties in, zoals is gedetailleerd in Basisconcepten voor afdrukken op p. 243 en klik vervolgens op Afdrukken. Stel voor PDF-uitvoer opties in, zoals zijn gedetailleerd in PDF-bestanden exporteren op p. 255 en klik vervolgens op OK.
Afdruk samenvoegen gebruiken Gewoonlijk betekent afdruk samenvoegen dat u een publicatie meerdere keren afdrukt en elke keer andere gegevens uit een gegevensbron, zoals een bestand met adressen, invoert in bijvoorbeeld een reeks brieven of etiketten.
166 Met tekst werken
In PagePlus kunt u veel verschillende soorten gegevensbronnen gebruiken en creatievere taken uitvoeren. U kunt zelfs afbeeldingsgegevens (bijvoorbeeld digitale foto´s) samenvoegen in een enkel veld of automatisch een rasterindeling met foto´s en afbeeldingen maken voor een catalogus of fotoalbum. Zie de Help van PagePlus voor meer informatie over de geavanceerde functie voor afdruk samenvoegen. Hierin worden o.a. de volgende onderwerpen besproken:
• • • • • •
Gegevensbronnen openen. Serif-databasebestanden bewerken. De samenvoeglijst selecteren, filteren en sorteren. Plaatshouders invoegen voor uw gegevens. Een voorbeeld van de gegevens in de publicatie weergeven. Samenvoegen en afdrukken.
6
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken
168 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 169
Afbeeldingskaders toevoegen Verwar een afbeeldingskader niet met een decoratief kaderEen afbeeldingskader is een container voor een afbeelding, zoals een tekstframe een container is voor tekst. U kunt naar keuze:
•
ingelijste afbeeldingskaders selecteren via het tabblad Galerie. - of -
•
Frames zonder lijst met een aangepaste vorm selecteren via de werkbalk Gereedschappen.
In beide gevallen kunt u een afbeelding rechtstreeks in het kader importeren of een afbeelding in het kader slepen vanuit de Mediabalk. Lege afbeeldingskaders zien er als een envelop uit op de pagina. U kunt de afbeelding in het kader op elk gewenst moment vervangen. Wanneer u een afbeeldingskader selecteert dat een afbeelding bevat, verschijnt vlak onder het kader automatisch een werkbalk Afbeeldingskader die diverse knoppen bevat. Via deze werkbalkknoppen kunt u de afbeelding verplaatsen in het kader, deze in stappen van negentig graden tegen de wijzers van de klok in roteren, in- en uitzoomen op de afbeelding, of de afbeelding door een andere afbeelding vervangen.
170 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken Zo voegt u een ingelijst afbeeldingskader toe: 1.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst op het tabblad Galerie de categorie Fotokaders.
2.
Blader door de verschillende subcategorieën in de galerie (Metaal, Naturel, Steen) en selecteer het kader dat u wilt gebruiken.
3.
Sleep de miniatuur van het kader naar uw pagina. Wilt u een ander afbeeldingskader gebruiken? U kunt op elk gewenst moment een ander frameontwerp van het tabblad slepen.
Zo voegt u een afbeeldingskader zonder lijst toe: 1.
Kies Afbeelding > Leeg kader in het menu Invoegen. - of Voor een kader met een bepaalde vorm, bijvoorbeeld een elliptisch afbeeldingkader, kiest u een vorm in het vervolgmenu Gereedschappen.
Afbeeldingskader in de werkbalk
2.
De muisaanwijzer verandert in de cursorAfbeelding plakken. De handeling die u nu uitvoert, bepaalt de aanvankelijke grootte en positie van het afbeeldingskader.
3.
Klik met de muis op de positie waar u het afbeeldingskader wilt invoegen als u de standaardafmetingen wilt gebruiken voor het kader. - of Klik en sleep op de pagina als u aangepaste afmetingen wilt instellen voor het afbeeldingskader. Gebruik zo nodig de Shift-toets tijdens het slepen als u de afmetingsverhoudingen wilt behouden.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 171
Zo voegt u een afbeelding aan een afbeeldingskader toe: 1.
Sleep de gewenste afbeelding naar het kader vanuit het huidige album in de mediabalk. - of Klik op Afbeelding vervangen meteen onder het geselecteerde kader en selecteer een afbeelding. Klik op Openen.
Let erop dat het programma de afmetingen van de geselecteerde afbeelding automatisch aan die van het afbeeldingskader aanpast, zonder dat de oorspronkelijke breedte-/hoogteverhouding wordt gewijzigd. U kunt de afmetingen, oriëntatie en positie van de afbeelding echter naar behoefte aanpassen. Gebruik hiertoe de knoppen op de werkbalk vlak onder het geselecteerde kader, of klik op Eigenschappen van frame op de optiebalk. Ook als u de voordelen van de standaardkaders van PagePlus gebruikt, kunt u zelf een vorm maken (bijvoorbeeld een gevormde QuickShape of een gesloten curve) en deze converteren naar een afbeeldingskader.
Aangepaste afbeeldingskaders maken 1.
Maak de vorm zoals u deze wilt.
2.
Klik met de rechtermuisknop op de vorm en selecteer Omzetten in>Afbeeldingskader.
Vervolgens kunt u op de hierboven beschreven manier een afbeelding toevoegen aan het kader.
172 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken
Afbeeldingen importeren Als u een afbeelding wilt invoegen in PagePlus, kunt u deze kopiëren en plakken, een bestand rechtstreeks vanuit een externe Windows-map naar de pagina slepen, een miniatuur vanaf de mediabalk van PagePlus slepen of een afbeelding importeren als ingesloten of gekoppelde afbeelding via een dialoogvenster en deze zelfs in een afbeeldingskader plaatsen. Met afbeeldingskaders met en zonder rand (pagina 163) kunt u afbeeldingen die binnen het kader kunnen worden geplaatst en bijgesneden, optimaal weergeven. Sleep afbeeldingen met een rand vanaf het tabblad Galerij en voeg afbeeldingen zonder rand toe vanaf de werkbalk Gereedschappen. Daarnaast kunt u afbeeldingen zonder kader bijsnijden (pagina 66). Losgekoppelde afbeeldingen zweven vrij op de pagina, terwijl inline afbeeldingen in een tekstobject zijn geïntegreerd. Een afbeelding importeren vanuit een bestand: 1.
De afbeelding plaatsen: 1. 2. 3.
2.
inline met de tekst - klik in een tekstobject voor de invoegpositie. losgekoppeld van de tekst - controleer of er geen tekstobjecten zijn geselecteerd. in een kader - maak het kader (zie hierboven) en selecteer dit vervolgens.
Voer in het hoofdvenster de volgende handelingen uit: Klik op de knop Afbeelding importeren... in het vervolgmenu Afbeelding op de werkbalk Gereedschappen. Voer in WritePlus de volgende handelingen uit:
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 173
Kies Afbeelding... in het menu Invoegen. Voer voor kaders de volgende handelingen uit: Afbeelding vervangen op de Klik op de knop optiebalk Afbeelding. 3.
Selecteer in het dialoogvenster de afbeelding die u wilt openen.
4.
Selecteer Afbeelding insluiten of Afbeelding koppelen om de afbeelding op te nemen in of uit te sluiten van het project. Gebruik gekoppelde afbeeldingen om de bestandsgrootte van het project te minimaliseren. (Zie Insluiten versus koppelen op pagina 174).
5.
Als u de optie Originele resolutie selecteert en de afbeelding een andere interne instelling heeft, wordt deze in PagePlus aangepast. Anders wordt een schermresolutie-instelling van 96 dpi toegepast. In beide gevallen of als u de afbeelding later verkleind, blijven alle oorspronkelijke afbeeldingsgegevens behouden totdat de afbeelding wordt gepubliceerd. Schakel Als bitmap plaatsen in als u een geïmporteerd EPS-bestand, Windows-metabestand of Serif-metabestand definitief wilt converteren naar een bitmap.
6.
Klik op Openen.
7.
Als de tekstinvoegpositie zich in het huidige tekstframe bevindt en de afbeelding te groot is voor het frame, wordt gevraagd of u de afbeelding wilt verkleinen. Klik op Ja als u dit wilt doen of klik op Nee als u de afbeelding wilt invoegen met een standaardgrootte. Als er geen tekstinvoegpositie is, verandert de muisaanwijzer in Afbeelding plakken. Met de volgende handeling wordt de aanvankelijke grootte en positie van de losgekoppelde afbeelding bepaald.
174 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken • •
Klik met de muis om de afbeelding in te voegen met een standaardgrootte. - of Versleep een gebied en laat de muisknop los als u de grootte van de ingevoegde afbeelding wilt instellen.
Een plaatshouder voor een sjabloonafbeelding vullen of een afbeelding vervangen:
• •
Klik op de knop die wordt weergegeven onder het geselecteerde frame. - of Dubbelklik op de plaatshouder/afbeelding.
Insluiten versus koppelen Als u een afbeelding insluit, houdt dit in dat de afbeelding in PagePlus nu losstaat van het oorspronkelijke bestand. Een nadeel van deze methode is dat het PagePlus-bestand groter wordt. Als u een ingesloten afbeelding moet wijzigen, moet u deze opnieuw importeren nadat u deze hebt bewerkt. Hoe dan ook, dit is de beste keuze als de bestandsgrootte geen rol speelt en als u zeker weet dat u een afbeelding achteraf niet meer hoeft te bewerken. Als u een afbeelding koppelt, wordt een kopie van het afbeeldingsbestand ingevoegd in de PagePlus-publicatie. Deze kopie is aan het bronbestand gekoppeld, zodat alle wijzigingen die u later in het bronbestand aanbrengt, ook automatisch worden weergegeven in PagePlus.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 175
Afbeeldingen uitsnijden gebruiken Met de ingebouwde Afbeeldingen uitsnijden kunt u specifieke delen van een afbeelding eenvoudig knippen om ze van de achtergrond te isoleren. Afhankelijk van de samenstelling van uw afbeeldingen kunt u hierbij op twee manieren te werk gaan. Als het gebied dat u wilt uitknippen door een compleXEachtergrond wordt omgeven, of door een achtergrond die uit compleXEkleuren of kleurschakeringen bestaat, kunt u beter dit gebied selecteren en behouden. Wordt het gebied dat u wilt uitknippen door een eenvoudige achtergrond of een achtergrond met een effen kleur omgeven (bijvoorbeeld lucht of een studioachtergrond), dan kunt u beter de achtergrond selecteren en verwijderen. In beide gevallen ontstaat een 'uitgeknipte' afbeelding waarmee u uw site een unieke uitstraling kunt uitgeven. In het volgende voorbeeld hebben we de laatstgenoemde methode gebruikt (met name de achtergrond verwijderen) om het gewenste resultaat te verkrijgen.
In dit voorbeeld hebben we de witte achtergrond uit de oorspronkelijke afbeelding verwijderd, waardoor deze transparant wordt. Vervolgens hebben we de uitgeknipte afbeelding gebruikt om onze webpagina wat meer leven in te blazen. Met een rode tint op de achtergrond van de tweede afbeelding worden gebieden aangegeven die moeten worden verwijderd.
176 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken Afbeeldingen uitsnijden starten: 1.
Selecteer de afbeelding die u wilt bewerken.
2.
Selecteer Afbeeldingen uitsnijden op de weergegeven optiebalk Afbeelding. Afbeeldingen uitsnijden wordt gestart.
Een uitvoerformaat kiezen Kies altijd eerst het gewenste uitvoerformaat voordat u de gebieden begint te selecteren die u wilt behouden of verwijderen. Afhankelijk van wat u precies in gedachten hebt, kunt u naar behoefte voor een bitmap met transparante randen dan wel voor een vectorieel bijgesneden bitmap kiezen. Voor welk uitvoerformaat u het beste kiest, hangt af van de afbeelding, met name van hoe goed de randen van de afbeelding zijn gedefinieerd. Zoom voldoende in op de afbeelding, zodat de randen ervan duidelijker zichtbaar zijn. Dit is immers een belangrijke factor bij het kiezen van het juiste uitvoerformaat. Laten we de bovengenoemde twee uitvoerformaten en het verschil tussen beide even van naderbij bekijken. Uitvoertype
Beschrijving en gebruik
Bitmap met alfa-randen
Kies voor dit formaat als u objecten wilt uitknippen waarvan de randen niet of nauwelijks zijn gedefinieerd. Transparantie en pixelovervloeiing worden toegepast op de randen van het uitgeknipte gebied voor een professioneel resultaat, waarbij de invloed van achtergrondkleuren te verwaarlozen is. De term 'alfa' verwijst naar het transparante alfakanaal van 32-bits afbeeldingen.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 177
Bijgesneden vectorbitmap
Kies voor dit formaat als u objecten wilt uitknippen waarvan de randen duidelijk zichtbaar zijn. Dan wordt een bijgesneden afbeelding gecreëerd die u achteraf kunt bewerken met de gereedschappen om objecten bij te snijden. Desgewenst kunt u de randen van de uitgeknipte afbeelding doezelen. De achtergrond kleur wordt echter niet verwijderd.
U kunt het transparantieniveau en de pixelovervloeiing voor de randen van het uitgeknipte gebied ook instellen door de uitvoerinstellingen, breedte en vervaging aan te passen. Door de randen van het uitgeknipte gebied te beheren, kunt u het uitgeknipte gebied realistischer laten overvloeien in nieuwe achtergronden. Zo maakt u een bitmap met transparante randen: 1.
Selecteer Bitmap met transp. randen in de vervolgkeuzelijst Uitvoertype.
2.
(Optioneel) Versleep de schuifregelaar Breedte om te bepalen in welke mate u transparantie wilt toepassen aan de binnenkant van de randen van het uitgeknipte gebied. Hierdoor ontstaat een offsetgebied waarin de overvloeiing wordt toegepast.
3.
(Optioneel) Versleep de schuifregelaar Vervagen om te bepalen hoe vloeiend het gebied moet zijn dat is gemaakt met de bovengenoemde breedte-instelling.
Zo maakt u een vectorieel bijgesneden bitmap: 1.
Selecteer Vectorieel bijgesneden bitmap in de vervolgkeuzelijst Uitvoertype.
2.
(Optioneel) Versleep de schuifregelaar Doezelen als u de randen van het uitgeknipte gebied aan de binnenkant wilt verzachten of vervagen.
178 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 3.
(Optioneel) Versleep de schuifregelaar Vloeiendheid als u de randen van het uitgeknipte gebied vloeiend wilt maken.
4.
(Optioneel) Met de schuifregelaar Uitbreiden kunt u de randen van het uitgeknipte gebied verschuiven. U moet op Voorbeeld klikken om de aangepaste uitvoerinstellingen te controleren.
De gebieden selecteren die u wilt behouden of verwijderen Om de delen van de afbeelding te selecteren die u wilt behouden dan wel wilt verwijderen, dient u gebruik te maken van de gereedschappen Gebied behouden en Gebied verwijderen. U kunt beide gereedschappen onafhankelijk van elkaar gebruiken, of u kunt ze (wat wellicht vaker het geval zal zijn) in combinatie met elkaar gebruiken. Bij beide gereedschappen kunt u door met een penseel over de afbeelding te slepen die delen van de afbeelding selecteren die u wilt behouden of verwijderen (afhankelijk van het type penseel dat u hebt geselecteerd). Hierbij wordt automatisch een specifiek aantal pixels langs de randen van het gedefinieerde gebied mee in de selectie opgenomen. (U kunt deze waarde aanpassen via de optiebalk.) Om u te helpen bij het selecteren van de juiste gebieden, kunt u uit verschillende weergavemodi kiezen. Gebruik de knoppen Origineel tonen, Weergave met kleurschakeringen en Weergave met transparantie in de gereedschapset aan de linkerkant om respectievelijk:
•
de originele afbeelding te tonen in de werkomgeving;
•
de gebieden die u wilt behouden dan wel
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 179
wilt verwijderen in een andere kleur weer te geven;
•
Achtergr ondkleur
de gebieden die u wilt verwijderen met een dambordpatroon aan te duiden, wat op transparantie wijst.
Voor de modus Weergave met kleurschakeringen kunt u een andere achtergrondkleur instellen (onder in het programmavenster) om onderscheid te maken tussen de gebieden die u wilt behouden of verwijderen.
Zo selecteert u de delen van de afbeelding die u wilt behouden of verwijderen:
1.
Klik in Afbeeldingen uitsnijden op
gereedschap
gereedschap Gebied Gebied behouden of verwijderen links van de werkruimte. 2.
(Optioneel) Kies een geschikte penseelgrootte voor het gebied dat u wilt bewerken.
180 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 3.
(Optioneel) Stel een waarde in voor Tolerantie uitbreiden waarmee u het geselecteerde gebied onder de cursor automatisch wilt uitbreiden (door kleuren op te sporen die een soortgelijke kleurwaarde hebben als de huidige selectie). Hoe hoger de ingestelde waarde, hoe meer het geselecteerde gebied automatisch wordt uitgebreid. Schakel de optie uit om de functie uit te schakelen.
4.
Sleep met de ronde aanwijzer over het gebied dat u wilt behouden of verwijderen (afhankelijk van de selectie bij Gebied behouden of Gebied verwijderen). U kunt herhaaldelijk klikken en slepen totdat u alle delen van de afbeelding hebt geselecteerd die u wilt behouden of verwijderen. Ongedaan maken wordt de laatste Met de knop selectie die u hebt uitgevoerd weer hersteld. Als u de selectie wilt verfijnen, kunt u schakelen tussen de penselen voor Gebied behouden en Gebied verwijderen door tijdelijk de Alt-toets ingedrukt te houden.
5.
Als u voor een bitmap met transparante randen hebt gekozen bij het instellen van het uitvoertype, kunt u het gebied dat u wilt behouden/verwijderen, verfijnen via Afbeeldingen uitsnijden (alleen nadat u een voorbeeld van de afbeelding hebt weergegeven) met de retoucheergereedschappen Wissen en Herstellen. Vectorieel bijgesneden afbeeldingen kunnen worden bijgesneden met de standaardgereedschappen voor bijsnijden in PagePlus buiten Studio.
6.
Klik op
OK om het uitgeknipte gebied te maken.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 181
Gebruik de retoucheergereedschappen Herstellen of Wissen om uw bitmap met transparante randen te verfijnen nadat u hiervan een voorbeeld hebt weergegeven.
FotoLab-filters toepassen Filters kunnen worden toegepast en beheerd in FotoLab. Dit is een krachtig programma waarmee u uw foto's afzonderlijk of tegelijk kunt aanpassen en effectenfilters kunt toepassen. De wijzigingen worden direct toegepast, zodat u deze meteen kunt bekijken. Fotolab bevat de volgende belangrijkste functies:
• •
•
•
• •
Aanpassingsfilters U kunt filters toepassen voor toonbereik, kleur, lens en verscherping. Effectenfilters U kunt effecten voor vervorming, vervaging, ruis, renderen, artistieke en stylistische effecten en diverse andere effecten toepassen. Retoucheringsfilters Gebruik de ingebouwde gereedschappen om rode ogen, vlekken en kleurzwemen te verwijderen, foto's recht te zetten en ze bij te snijden. Niet-destructieve bewerkingen Alle filters kunnen worden toegepast zonder dat dit een invloed heeft op de originele foto, en kunnen achteraf op elk gewenst moment worden bewerkt. Krachtige filtercombinaties Pas specifieke combinaties van filters en effecten toe en sla die op, zodat u ze later eenvoudig kunt hergebruiken. Selectief maskeren Met maskers kunt u filters toepassen op geselecteerde gebieden.
182 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken
• •
•
Favorieten opslaan en beheren Sla filtercombinaties op het handige tabblad Favourieten op. Krachtige weergaveopties Vergelijk een foto voordat er een filter op is toegepast met diezelfde foto nadat er een filter op is toegepast en gebruik de pan- en zoomgereedschappen om de foto te verplaatsen in het werkvenster en in of uit te zoomen. Filters vergrendelen Vergrendel de toegepaste filters om te voorkomen dat u deze per ongeluk wijzigt en pas deze vervolgens eventueel toe op andere afbeeldingen.
Het programmavenster van Fotolab is bijzonder overzichtelijk ingedeeld. Links van de centrale werkomgeving vindt u de filtertabs, van waaruit de diverse filters en effecten toegankelijk zijn die u op uw foto's kunt toepassen. Boven in het venster vindt u de hoofdwerkbalk van het programma, die de nodige gereedschappen bevat om rode ogen, vlekken, enzovoort te verwijderen. Rechts van de werkomgeving vindt u de lijst met toegepaste filters, waar u bepaalde filters doelgericht in of uit kunt schakelen of de instellingen ervoor kunt wijzigen.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 183
A - hoofdwerkbalk B - hoofdwerkruimte C - filterstapel D - filtertabbladen E - tabblad Afbeeldingen Zo start u Fotolab: 1.
Selecteer de foto waarop u een filter wilt toepassen in het hoofdprogramma.
2.
Klik op
FotoLab op de afbeeldingsoptiebalk.
184 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken
Het tabblad Afbeeldingen gebruiken De beschikbare afbeeldingen in uw publicatie worden weergegeven op het tabblad Afbeeldingen (boven) als het tabblad is uitgevouwen. Dit tabblad wordt standaard weergegeven, maar kan worden verborgen door op de knop te klikken onder aan de werkruimte. Naar publicatieafbeeldingen zoeken: 1.
Klik op de knop Filter op het tabblad Afbeeldingen.
2.
Selecteer en definieer zo nodig een minimum- en maximumgrootte.
3.
Selecteer RGB, CMYK en grijswaarden of hef de selectie op om alleen afbeeldingen in deze kleurmodi weer te geven.
4.
Klik op OK.
Op het tabblad Afbeeldingen worden alleen afbeeldingen weergegeven die voldoen aan de criteria die hierboven zijn ingesteld.
Een filter toepassen Links in het programmavenster vindt u de tabbladen Favorieten, Aanpassingen en Effecten, waarop de verschillende soorten filters die u kunt toepassen overzichtelijk zijn ingedeeld in categorieën (zoals de categorie Eenvoudige correcties, die een aantal filters bevat waarmee u snel veelvoorkomende tekortkomingen kunt verhelpen in foto's). Het tabblad Favorieten bevat een aantal veelgebruikte filters (afzonderlijke en gecombineerde filters). U kunt deze aanvullen met uw eigen gebruikergedefinieerde filters.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 185
Zo probeert u een filter eerst uit voordat u het toepast: 1.
Klik op de tabbladen aan de linkerkant op de miniatuur van het filter dat u wilt toepassen.
2.
Het geselecteerde filter wordt tijdelijk aan de testzone toegevoegd, waarin u verschillende instellingen voor het filter kunt uitproberen. De afbeelding wordt automatisch vernieuwd met de nieuwe instellingen.
3.
Versleep de schuifregelaars (of typ waarden in de invoervakken) totdat de instellingen voor het filter aan uw verwachtingen beantwoorden. Bij sommige filters kunt u ook selectievakjes in- of uitschakelen, opties selecteren in een keuzelijst of allerlei geavanceerde instellingen kiezen. Als u een nieuw filter selecteert, wordt het huidige filter altijd door het nieuwe filter vervangen.
U kunt een willekeurig filter op elk gewenst moment tijdelijk uitschakelen, opnieuw de beginwaarden ervoor instellen of het filter uit de testzone verwijderen.
186 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken Een filter uitschakelen:
Klik op
en klik vervolgens op
om het filter opnieuw in te schakelen.
De standaardwaarden herstellen:
. Hiermee stelt u Klik op opnieuw de standaardwaarden in voor het filter.
Een filter verwijderen:
Klik op
.
Wanneer u het filter daadwerkelijk op de foto wilt toepassen, dient u het aan de lijst met toegepaste filters rechtsboven in het venster toe te voegen. Zo past u een filter toe:
•
Klik op Doorvoeren om uw wijzigingen toe te passen. Hiermee voegt u het filter aan de lijst Filters toe, waaraan u op dezelfde manier eventueel nog meer filters kunt toevoegen. Het filter dat u het laatst hebt toegevoegd, verschijnt altijd onder aan de lijst met toegepaste filters en wordt altijd het laatst op de foto toegepast (nadat de filters erboven op de foto zijn toegepast).
Zo verandert u de volgorde van toegepaste filters:
•
Sleep het filter dat u wilt verplaatsen naar een andere positie in de lijst. De stippellijn geeft aan waar het filter zal worden ingevoegd als u de muisknop loslaat.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 187
Foto's bewerken of retoucheren Op de hoofdwerkbalk van Fotolab vindt u enkele handige gereedschappen om foto's te bewerken en te retoucheren. Het gaat hierbij om veelgebruikte gereedschappen om tekortkomingen in foto's te verhelpen voordat u allerlei kleurcorrecties doorvoert en/of effecten op uw foto's toepast.
•
Rode ogen verwijderen: hiermee kunt u rode ogen van personen corrigeren.
•
Vlekken verwijderen: hiermee kunt u vlekken verwijderen op de huid van personen en het oppervlak van voorwerpen.
•
Bijsnijden: hiermee kunt u een afbeelding rechtzetten en bijsnijden of deze alleen bijsnijden op basis van een vaste of aangepaste breedte/hoogteverhouding, liggend of staand.
Met maskers werken U kunt een filter ook alleen op specifieke delen van een foto toepassen in plaats van deze te gebruiken om het uiterlijk van de volledige foto te wijzigen. Fotolab biedt u de mogelijkheid een masker in te stellen door gebieden te selecteren waarop u een filter wilt toepassen of juist niet wilt toepassen.
188 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken Zo past u een masker toe: Masker selecteert u
1.
In de vervolgkeuzelijst Nieuw masker.
2.
In het deelvenster Instellingen selecteert u het Gebieden toevoegen, zodat u gereedschap gebieden kunt maskeren per schilderij.
3.
Pas zo nodig de instellingen voor het gereedschap aan. Wijzig bijvoorbeeld de penseelgrootte, naargelang u grotere of kleinere gebieden wilt selecteren met het penseel. Kies Beschermen in plaats van Selecteren in de vervolgkeuzelijst Modus als u gebieden wilt beveiligen waarop het masker niet mag worden toegepast (dat wil zeggen de tegenovergestelde functie van de optie Gebieden toevoegen).
4.
Sleep met het penseel over de foto om de gewenste gebieden te selecteren. Gebieden waarop het masker zal worden toegepast, hebben een groene kleur. Beschermde gebieden herkent u aan de rode kleur.
Als u bij het verven te onnauwkeurig bent geweest, kunt u op Gebieden verwijderen klikken en vervolgens over de ongewenste gebieden verven.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 189
5.
Klik op
om het gewijzigde masker op te slaan.
De knop Masker wordt geel wanneer een masker wordt toegepast (dat wil zeggen,
).
Zo bewerkt u een masker:
•
Klik op het pijltje op de knop , kies de naam van het masker en selecteer Masker bewerken.
Favorieten opslaan Als u een specifieke filterinstelling (of combinatie van filters) voor toekomstig gebruik wilt bewaren, kunt deze opslaan als favoriet. Fotolab voegt uw favoriete filters automatisch aan het tabblad Favorieten toe. U kunt zelfs uw eigen categorieën maken (bijvoorbeeld Mijn favorieten) als u dat wilt op het tabblad. Zo voegt u een filter aan uw favorieten toe:
• •
Klik op Filter opslaan boven de lijst met filters. Geef in het dialoogvenster dat daarop verschijnt een naam op voor het filter en selecteer de categorie waarin u het filter wilt opslaan. (Klik op categorie wilt maken.)
als u een nieuwe
Als u uw favorieten verder wilt beheren in gebruikergedefinieerde Tabblad. categorieën, klikt u op de optie in het vervolgmenu
TWAIN-afbeeldingen importeren Als uw scanner of digitale camera TWAIN ondersteunt, kunt u afbeeldingen rechtstreeks via de TWAIN-standaard in PagePlus importeren. U kunt ook de gescande afbeelding afzonderlijk opslaan en vervolgens in PagePlus importeren.
190 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken Zo configureert u het TWAIN-apparaat dat u wilt gebruiken om afbeeldingen te importeren:
•
Raadpleeg de documentatie die bij uw scanner of digitale camera werd geleverd.
Zo importeert u een gescande afbeelding:
•
Kies Afbeelding... in het menu Invoegen en selecteer vervolgens TWAIN en Importeren... in het submenu om een dialoogvenster te openen waarin u bestanden kunt selecteren.
Als u meerdere TWAIN-apparaten hebt geïnstalleerd, moet u wellicht de bron selecteren die u wilt gebruiken om een afbeelding te importeren. Zo selecteert u een andere TWAIN-bron: 1.
Kies Afbeelding... in het menu Invoegen en selecteer vervolgens TWAIN en Bron selecteren in het submenu.
2.
Selecteer het apparaat dat u als TWAIN-bron wilt gebruiken om afbeeldingen te importeren.
Lijnen tekenen en bewerken Met de gereedschappen Potlood, Pen en Rechte lijn in PagePlus kunt u snel en eenvoudig allerlei vrije vormen, rechte lijnen en gebogen lijnen tekenen. Met het gereedschap Potlood kunt u uit de vrije hand allerlei gebogen lijnen en/of vrije vormen tekenen.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 191
Met het gereedschap Rechte lijn kunt u rechte lijnen tekenen, bijvoorbeeld horizontale balken boven of onder aan de pagina of horizontale lijnen om afzonderlijke kolommen van elkaar te scheiden of koptitels te benadrukken.
Met het gereedschap Pen kunt u een reeks lijnsegmenten (zowel gebogen als rechte) samenvoegen door met de muis te klikken.
Elke gebogen lijn kan worden gesloten (door de eindpunten met elkaar te verbinden) om een aangepaste vorm te maken (zie Vormen tekenen en bewerken op pagina 198 voor meer informatie).
Lijnen tekenen Zo tekent u een lijn uit de vrije hand (met het gereedschap Potlood): 1.
gereedschap Potlood in het vervolgmenu Kies het Lijn van de werkbalk Gereedschappen.
2.
Klik op de positie waar de lijn moet beginnen en sleep met de muis terwijl u de linkermuisknop ingedrukt houdt. Er verschijnt een lijn die de beweging van de muisaanwijzer volgt.
192 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 3.
Laat de muisknop los zodra de lijn de gewenste lengte heeft. De lijn wordt automatisch vloeiend gemaakt.
4.
Als u de lijn langer wilt maken, plaatst u de muisaanwijzer boven een van de vierkante eindnodes. Bij de aanwijzer wordt nu een plusteken weergegeven. Klik op de node en sleep met de muis om een nieuw lijnsegment toe te voegen.
Zo tekent u een rechte lijn (met het gereedschap Rechte lijn): 1.
Rechte lijn in het Kies het gereedschap vervolgmenu Lijn van de werkbalk Gereedschappen.
2.
Klik op de positie waar de lijn moet beginnen en sleep met de muis. Laat de muisknop los zodra de lijn de gewenste lengte heeft. Houd de Shift-toets ingedrukt terwijl u sleept als u de hoek van de lijn in stappen van 15° wilt instellen. (Zo kunt u eenvoudig horizontale of verticale lijnen tekenen.)
3.
Als u de lijn langer wilt maken, plaatst u de muisaanwijzer boven een van de eindnodes. Bij de aanwijzer wordt nu een plusteken weergegeven. Klik op de node en sleep met de muis om een nieuw lijnsegment toe te voegen.
Zo tekent u een of meer lijnsegmenten (met het gereedschap Pen): 1.
Kies het gereedschap Pen in het vervolgmenu Lijn van de werkbalk Gereedschappen. Let erop dat boven in het programmavenster de optiebalk voor curven verschijnt met drie knoppen waarmee u het type lijnsegment kunt selecteren dat u wilt tekenen:
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 193
A recht segment is een rechte lijn die twee nodes verbindt. (Snelkoppeling: druk op 1)
Een Bézier-curve is een gebogen lijnsegment met controlegrepen, waarmee u nauwkeurig de buiging van het segment kunt instellen. (Snelkoppeling: druk op 2)
Een intelligente curve heeft geen zichtbare controlegrepen. Als u voor dit lijntype kiest, worden de verschillende nodes automatisch via een vloeiende gebogen lijn met elkaar verbonden. Deze curven zijn vooral handig als u afbeeldingen of gebogen objecten wilt overtrekken. (Snelkoppeling: druk op 3)
194 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 2.
Selecteer een lijntype en klik vervolgens op de pagina op de positie waar de lijn moet beginnen:
•
Als u een recht lijnsegment wilt tekenen, klikt u gewoon op de positie waar het lijnsegment moet eindigen (of sleept u de muis naar deze positie). Houd de Shift-toets ingedrukt terwijl u klikt als u het lijnsegment in stappen van 15° wilt in stellen (handig als u snel rechte hoeken wilt tekenen). Als u voor een Bézier-curve hebt gekozen, klikt u nog een keer om een nieuwe node te definiëren en sleept u vervolgens een controlegreep vanuit deze node. Controlegrepen fungeren als 'magneten' die de gebogen lijn in de juiste vorm trekken. De afstand tussen de grepen bepaalt de diepte van de uiteindelijke nieuwe gebogen lijn.
•
Klik tot slot op de positie waar het segment moet eindigen en een gebogen lijnsegment verschijnt. Het voltooide segment kan worden geselecteerd.
•
Als u voor een intelligente curve hebt gekozen, klikt u nog een keer om een nieuwe node te definiëren. De nieuwe node en de vorige worden automatisch via een vloeiende gebogen lijn (zonder zichtbare controlegrepen) met elkaar verbonden. Sleep met de muis voordat u de muisknop loslaat als u de lijn wilt buigen. Als u voor de vorige node hetzelfde lijntype hebt gekozen, wordt automatisch ook het vorige lijnsegment gebogen terwijl u sleept met de muis. Houd de Shift-toets ingedrukt terwijl u klikt als u de oriëntatie van de nieuwe node ten opzichte van de vorige node in stappen van 15° wilt instellen.
3.
Om een bestaande lijn uit te breiden, herhaalt u stap 2 voor elk nieuw segment. Desgewenst kunt u voor elk segment een ander lijntype instellen.
4.
Druk op Esc, dubbelklik, of selecteer een ander gereedschap om de lijn te voltooien.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 195
Lijnen bewerken Gebruik het selectiegereedschap en de opties op de optiebalk voor curven als u lijnen wilt aanpassen nadat u ze hebt getekend. De basistechnieken zijn dezelfde, ongeacht of u een afzonderlijke lijn of de contouren van een gesloten vorm wilt bewerken. Wanneer u een van de bovengenoemde lijntypen selecteert, verschijnt automatisch een aantal vierkante nodes waarmee u het verloop van de lijn kunt aanpassen. Raadpleeg de Help van PagePlus voor informatie over het bewerken van lijnen.
Lijneigenschappen instellen Lijnen (met inbegrip van gesloten vormen) hebben diverse eigenschappen, zoals de kleur, de lijndikte, het type hoek, het uiteinde enzovoort. U kunt deze eigenschappen naar behoefte aanpassen. Dat geldt zowel voor vrije vormen, rechte en gebogen lijnen als voor de contouren van een vorm. Tekstkaders, afbeeldingen, tabellen en artistieke tekstobjecten hebben ook lijneigenschappen. In PagePlus kunt u de positie van de pennenstreek (dat wil zeggen de lijndikte) in verhouding tot het pad van het object (de lijn die de grenzen van het object definieert) bepalen.
196 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken Zo wijzigt u de lijneigenschappen van een geselecteerd object:
•
•
Gebruik de staal Lijn op het tabblad Stalen als u de kleur en/of de schakering van de lijn wilt wijzigen. U kunt ook de equivalente staal op het tabblad Kleur gebruiken om een lijnkleur van een kleurmenger toe te passen. Gebruik het tabblad Lijn, de optiebalk voor lijnen (beschikbaar wanneer een lijn is geselecteerd) of het dialoogvenster Lijnen en randen als u de lijndikte, het lijntype of andere eigenschappen van een lijn wilt wijzigen. Gebruik de vervolgkeuzelijsten om de gewenste lijndikte en lijnstijl in te stellen. Als u de optiebalk gebruikt om de eigenschappen van een lijn te wijzigen, kunt u ook het percentage opgeven waarmee u het uiteinde van de lijn wilt schalen.
Op het tabblad Lijn, op de optiebalk of in het dialoogvenster Lijnen en randen bevat het vervolgkeuzemenu voor stijlen de volgende stijlen: Geen, Enkel, Kalligrafie en verschillende lijnstijlen voor Onderbroken en Dubbel zoals hieronder wordt getoond.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 197
Verschillende lijnstijlen kunnen naar behoefte worden aangepast: Bij stippellijnen en onderbroken lijnen kunt u een van de vijf lijn stijlen selecteren (zie hierboven). - of (alleen tabblad en dialoogvenster) Sleep de schuifregelaar Streepjespatroon om de algemene lengte van het patroon (het aantal vakjes links van de schuifregelaar) in te stellen en de lengte van de streepjes (het aantal zwarte vakjes). In de volgende illustraties zijn de lengte van het patroon en het aantal zwarte vakjes respectievelijk op 4 en 2 en 5 en 4 ingesteld:
Wat dubbele lijnen betreft, kunt u uit vier Dubbele lijnstijlen selecteren (zie boven).
(Alleen tabblad) Bij kalligrafische lijnen met een variabele breedte selecteert u de kalligrafische lijnstijl in het vervolgkeuzemenu en stelt u vervolgens met het vak Kalligrafische hoek de hoek van de penseelpunt in, zoals u in de onderstaande voorbeelden kunt zien.
198 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken
U kunt ook het Uiteinde van een lijn en het Snijpunt van lijnen (hoek) waar twee lijnen elkaar snijden variëren.
Vormen tekenen en bewerken AutoVormen zijn vooraf ontworpen objecten van de meest uiteenlopende vormen die u direct aan een pagina kunt toevoegen.
Nadat u een AutoVorm hebt getekend, kunt u de oorspronkelijke vorm aanpassen met de controlegrepen en de eigenschappen van de vorm wijzigen, bijvoorbeeld door een kleur- of bitmapverloop (met inbegrip van uw eigen bitmapafbeeldingen) of transparantieeffecten toe te passen.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 199
U kunt ook vormen maken door een lijn (of een reeks lijnsegmenten) te tekenen en vervolgens de begin- en eindpunten ervan te verbinden, zodat er een gesloten vorm ontstaat.
AutoVormen Het vervolgmenu AutoVormen bevat allerlei veelgebruikte vormen, zoals rechthoeken, ovalen, pijlen, veelhoeken en sterren, kubussen en cilinders. U kunt de verschillende AutoVormen zelfs naar fraaie webknoppen converteren door er hyperlinks of hotspots voor te definiëren. Het gereedschap Aanpasbare knop (aangegeven) is speciaal ontworpen om stijlvolle knopcontouren te maken!
U kunt ook de optiebalk voor AutoVormen gebruiken die altijd boven de werkomgeving wordt weergegeven om andere AutoVormen te selecteren en de lijndikte, lijnkleur, lijnstijl en andere kenmerken van een AutoVorm te wijzigen. Zo maakt u een AutoVorm: 1.
Klik op het vervolgmenu AutoVormen op de werkbalk Extra en selecteer een vorm. De knop neemt het pictogram over van de geselecteerde vorm.
2.
Klik op de pagina om een nieuwe vorm te maken met een standaardgrootte. - of Sleep met de muis over de pagina als u de grootte van de vorm wilt wijzigen. Laat de muisknop los zodra de vorm de gewenste grootte heeft.
200 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken Zo beperkt u de verhoudingen van een vorm (bijvoorbeeld om een cirkel te tekenen):
•
Houd de Shift-toets ingedrukt tijdens het slepen.
Alle AutoVormen kunnen worden verplaatst, geroteerd, gevuld of groter of kleiner worden gemaakt. Daar komt nog bij dat u ook het uiterlijk van een AutoVorm kunt aanpassen door de aanpasbare schuifregelaars rond de vorm te verslepen met de muis. Elke vorm verandert op een logische manier, zodat u nauwkeurig het uiterlijk ervan kunt bepalen. Zo past u het uiterlijk van een AutoVorm aan: 1.
Klik op de AutoVorm om deze te selecteren. Er verschijnen een of meer schuifregelaars rond de vorm. Verwar deze schuifregelaars niet met de selectiegrepen aan de binnenzijde van de vorm. Elk type AutoVorm heeft andere schuifregelaars die elk een specifieke functie vervullen.
2.
Versleep de schuifregelaars om het uiterlijk van de AutoVorm aan te passen.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 201
Gesloten vormen Zodra u een lijn tekent of selecteert, verschijnen de nodes van de lijn. Deze nodes geven de eindpunten aan van de afzonderlijke segmenten waaruit de lijn bestaat. Lijnen die u uit de vrije hand hebt getekend, hebben doorgaans een groot aantal nodes. Rechte of gebogen lijnsegmenten hebben daarentegen maar twee nodes. U kunt een vorm maken door de lijn uit te breiden naar zijn beginpunt.
Zo converteert u een geselecteerde lijn naar een vorm:
•
Selecteer de lijn met het selectiegereedschap en klik vervolgens op de knop optiebalk Curve.
Curve sluiten op de
U kunt ook omgekeerd te werk gaan en een gesloten vorm openen om er een of meer lijnsegmenten aan toe te voegen. Zo opent u een lijn of gesloten vorm: 1.
Selecteer met het selectiegereedschap de node waar u de lijn of vorm wilt openen.
2.
Klik op Curve openen op de optiebalk voor curven. Als u een lijn hebt geselecteerd, wordt deze in twee lijnen gesplitst. Hebt u een vorm geselecteerd, dan wordt deze naar een lijn geconverteerd. Hierbij wordt de geselecteerde node in twee nodes gesplitst (één aan elk uiteinde van de nieuwe lijn).
202 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 3.
U kunt de vorm van de lijn nu naar behoefte aanpassen met het selectiegereedschap.
2D-filtereffecten toepassen PagePlus beschikt over een verschillende filtereffecten waarmee u een willekeurig object naar behoefte kunt vervormen (transformeren). Met de ingebouwde 3D-filtereffecten kunt u zelfs de indruk wekken dat het oppervlak van een object met een textuur is bekleed (zie verderop in dit hoofdstuk)! Hier zullen we dieper ingaan op de tweedimensionale filtereffecten. In de volgende voorbeelden hebben we elk 2D-filtereffect op de letter A toegepast.
Slagschaduw
Schaduw binnen
Schuine rand Schuine rand binnen buiten
Gloed buiten
Gloed binnen
Reliëf
Kussenreliëf
Gaussiaans vervagen
Zoomen
Radiaal vervagen
Bewegingsonscherpte
Vulkleur
Doezelaar
Contour
Weerspiegeling
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 203
Op het tabblad Stijlen in de studio vindt u tientallen kant-en-klare 2D-filtereffecten die u op objecten kunt toepassen. De verschillende effecten zijn overzichtelijk ingedeeld in categorieën, zoals Schaduw, Schuine randen, Weerspiegeling, Vervagen, enzovoort. In elke categorie vindt u verscheidene varianten van het desbetreffende effect. Klik op een miniatuur om het effect toe te passen op het geselecteerde object. Zo past u 2D-filtereffecten toe: 1.
Selecteer een object en klik op de knop Filtereffecten op de werkbalk Kenmerken.
2.
Om een specifiek effect toe te passen, schakelt u het overeenkomstige selectievakje in de lijst aan de linkerkant in.
3.
Als u de eigenschappen van een effect wilt aanpassen, selecteert u de naam van het effect en kiest u met de besturingselementen de gewenste instellingen. Versleep de schuifregelaars of typ rechtstreeks waarden om het gewenste effect te verkrijgen. (U kunt ook een schuifregelaar selecteren en de pijltoetsen op het toetsenbord gebruiken.) Welke opties u kunt instellen, hangt af van het effect dat u hebt geselecteerd.
4.
Klik op OK om het effect toe te passen of op Annuleren om te wijzigingen te negeren.
Reflecties maken U kunt een pagina eenvoudig een creatieve uitstraling geven door een verticale weerspiegeling toe te voegen aan een geselecteerd object. Dit effect is vooral mooi als u het op afbeeldingen toepast, maar kan net zo indrukwekkend zijn bij artistieke tekst, zoals paginatitels of tekstbanners. Hierbij kunt u nauwkeurig de hoogte, transparantie, verschuiving en vervaging van de weerspiegeling instellen.
204 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken
Contouren maken In PagePlus kunt u een gekleurde rand toevoegen om objecten, zoals tekst en vormen (als een filtereffect). U kunt de breedte, kleur, opvulling, transparantie en overvloeimodus voor de contouren instellen. U kunt op contouren kunnen ook een kleurverloop, een unieke vulkleur voor de contour (de vulkleur loopt van de binnenrand naar de buitenrand van de contour) of een patroon als vulkleur toepassen en de contour kan aan de binnenrand, de buitenrand of het midden van de objectrand worden geplaatst. Zoals voor alle andere effecten geldt ook hier weer dat u het effect naar behoefte in of uit kunt schakelen. Desgewenst kunt u behalve de contour ook een willekeurige combinatie van 2D- of 3Dfiltereffecten op het object toepassen.
Het gereedschap Schaduw gebruiken Schaduw leent zich uitstekend om objecten diepte te geven. Dat geldt in het bijzonder voor afbeeldingen en tekst, maar ook voor vormen, tekstframes en tabellen. Om snel schaduwen te kunnen maken, gebruikt u in PagePlus het gereedschap Schaduw op de werkbalk Kenmerken. Met dit gereedschap hebt u de controle over het schaduweffect en kunt aanpasbare basisschaduwen of op schuine randen gebaseerde schaduwen maken voor elk PagePlus-object.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 205
Basisschaduw (links) en schuingetrokken schaduw (rechts) toegepast op een vierkante AutoVorm. Met behulp van de weergegeven nodes kunt u rechtstreeks op de pagina (of met de optiebalk voor schaduwen) de kleur, transparantie, vervaging en breedte/afstand van de schaduw aanpassen. Door nodes naar binnen of naar buiten te slepen vanuit de oorsprong van de schaduw, kunt u de vervaging en transparantie van de schaduw aanpassen. Als u een andere kleur wilt gebruiken, kiest u een nieuwe kleur op het tabblad Kleur of Stalen terwijl het gereedschap is geselecteerd. U kunt de oorsprong van de schaduw in het middel (zoals weergegeven) of aan de rand van het object plaatsen, naargelang u een basisschaduw of een op schuine randen gebaseerd schaduweffect wilt creëren.
(A) Vervangen (B) Oorsprong van schaduw (C) Transparantie (D) Kleur (E) Schalen
206 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken Nadat u een schaduw hebt gemaakt, kunt u ook in het dialoogvenster Filtereffecten de gewenste instellingen kiezen.
3D-filtereffecten gebruiken De 3D-filtereffecten gaan veel verder dan 2D-filtereffecten (zoals schaduw, goed, schuine rand of reliëf) en u kunt hiermee de indruk wekken dat het oppervlak van een object met een textuur is bekleed. In het dialoogvenster Filtereffecten kunt u een of meer effecten toepassen op hetzelfde object. Merk op dat deze 3Deffecten niets kunnen 'doen' met een ongevuld object. Er moet een verloop of vulkleur zijn ingesteld voor het object voordat u het verschil ziet!
Het tabblad Stijlen in de studio is een uitstekende plaats om te beginnen met het experimenteren met de verschillende soorten 3Dfiltereffecten. In elke categorie zult u verscheidene vooraf gedefinieerde effecten aantreffen (zowel 2D- als 3D-effecten), die elk specifieke instellingen hebben. U vindt daar een uitgebreide verzameling vooraf gedefinieerde 3Deffecten om het oppervlak van objecten met een textuur te bekleden, ingedeeld in categorieën (Metaal, Glas, Hout, enzovoort). Klik op een miniatuur van een effect om het effect toe te passen op het geselecteerde object. Als op het object al kleur is aangebracht, ziet u meteen het resultaat. U kunt ook een voorinstelling op het tabblad Stijlen aanpassen of een of meer specifieke effecten toepassen via Filtereffecten op de werkbalk Kenmerken.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 207
Overzicht •
•
De optie 3D-effecten is als het ware de 'hoofdschakelaar' en de instellingen bij Vervagen en Diepte hebben een grote invloed op het eindresultaat. Klik op de knop met het plusteken als u deze instellingen onafhankelijk van elkaar wilt aanpassen. De optie 3D-belichting voegt de vereiste 'lichtbron' toe. Zonder deze lichtbron is de diepte-informatie in het effect niet zichtbaar. Via de belichtingsinstellingen kunt u het driedimensionale oppervlak belichten en de reflecterende eigenschappen ervan wijzigen.
Zo past u 3D-filtereffecten toe: Filtereffecten op de werkbalk Kenmerken.
1.
Klik op
2.
Activeer het selectievakje 3D-effecten aan de linkerkant. Het selectievakje 3D-belichting is standaard geactiveerd.
3.
Versleep de schuifregelaars voor deze 'hoofdschakelaar' om de algemene eigenschappen te wijzigen van de afzonderlijke 3D-effecten die u instelt. 1.
2. 3.
Met Vervagen geeft u op hoe vloeiend het effect wordt. Hoe hoger de waarde die u instelt, hoe meer u de indruk wekt dat de hoogte geleidelijk wijzigt. Met Diepte bepaalt u hoe steil de wijzigingen in diepte zijn. De knop is standaard ingedrukt, waardoor beide schuifregelaars aan elkaar zijn gekoppeld, zodat grote wijzigingen in diepte glad gestreken door de parameter Vervagen. Klik op de knop als u beide schuifregelaars onafhankelijk van elkaar wilt aanpassen.
208 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 4.
(Facultatief) Vouw desgewenst het voorbeeldvenster uit door op de knop Voorbeeld weergeven/verbergen te klikken. Als dit deelvenster is uitgevouwen, worden de effecten die u instelt alleen in het voorbeeldvenster toegepast. Als u dit deelvenster samenvouwt (door nogmaals op de knop te klikken), worden de ingestelde effecten rechtstreeks op het object op de pagina toegepast. Wanneer u voor de eerstgenoemde methode kiest, kunt u nauwkeurig de gewenste instellingen kiezen voor een effect, zonder dat andere objecten op de pagina u daarbij hinderen. Gebruik de zoomknoppen of de bijbehorende vervolgkeuzelijst op de werkbalk bovenaan als u in of uit wilt zoomen op de werkomgeving, zodat u nauwkeuriger kunt werken.
5.
Schakel in de lijst met 3D-effecten het 3D-effect in dat u wilt toepassen.
3D-bumpmap Het effect 3D-bumpmap wekt de indruk dat het oppervlak van het object met een textuur is bekleed door diepte-informatie toe te voegen op basis van een wiskundige functie. U kunt dit effect met een of meer andere 3D-effecten combineren, maar niet met een 2D-bumpmap.
2D-bumpmap Het effect 2D-bumpmap wekt de indruk dat het oppervlak van het object met een textuur is bekleed door diepte-informatie toe te voegen op basis van een bitmap die uit grijswaarden bestaat. U kunt dit effect met een of meer andere 2D-effecten combineren, maar niet met een 3D-bumpmap.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 209
3D-patroonmap Het effect 3D-patroonmap wekt de indruk dat het oppervlak van het object met een textuur is bekleed door kleurvariaties te introduceren op basis van een wiskundige functie. U kunt dit effect met een of meer andere 3D-effecten combineren.
2D-patroonmap Het effect 2D-patroonmap wekt de indruk dat het oppervlak van het object met een textuur is bekleed door kleurvariaties te introduceren op basis van een bitmap die uit grijswaarden bestaat. U kunt dit effect met een of meer andere 3D-effecten combineren.
Transparantie Via het tabblad Transparantie kunt u de algemene transparantie wijzigen van een object waarop 3D-filtereffecten zijn toegepast (zie het eerste voorbeeld hieronder). Als u echter meer controle wilt over de transparantie van het object, in het bijzonder om reflecterende belichtingseffecten na te bootsen bij glazen objecten, kunt u het filtereffect Transparantie gebruiken om de gewenste transparantie in te stellen. Met dit effect verkrijgt u vaak realistischere transparantie-effecten, omdat u de transparantie van reflecterende gebieden (randen) en niet-reflecterende (vlakke) gebieden in het object apart kunt instellen (zie de hartvorm op de voorgrond hieronder).
210 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken
Reflectiemap Met het effect Reflectiemap kunt u gespiegelde oppervlakken nabootsen door een patroon (dat wil zeggen een bitmap met een glanzend oppervlak) te selecteren die om het geselecteerde object wordt gewikkeld. U kunt uit tientallen patronen kiezen, die op realistische wijze diverse indoor- en outdooromgevingen nabootsen. Desgewenst kunt u dit effect met het filtereffect 3Dbelichting combineren om de randen van het object nog meer te laten reflecteren.
3D-belichting Het effect 3D-belichting bepaalt samen met andere 3D-effecten in welke mate het oppervlak wordt belicht en wat de reflecterende eigenschappen ervan zijn.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 211
Diepte toevoegen (Instant 3D) Met de functie Instant 3D kunt u vlakke vormen en tekst in een oogwenk in driedimensionale objecten omtoveren.
In PagePlus kunt u allerlei 3D-effecten instellen, zoals:
•
• • • • •
Schuine randen: maak een keuze uit verschillende vooraf gedefinieerde holle of bolle schuine randen of ontwerp uw eigen schuine randen met behulp van de ingebouwde editor. Belichting: u kunt maar liefst acht gekleurde lichtbronnen toevoegen, die u naar behoefte kunt bewerken om prachtige belichtingseffecten te creëren. Draaibankeffecten: ontwerp realistische 3D-objecten door een object (bijvoorbeeld een kurk) rond zijn eigen as te draaien en te extruderen. Textuur: bepaal hoe de textuur wordt geëxtrudeerd van objecten waarvoor een kleur- of bitmapverloop is ingesteld. Weergaven: roteer uw object in drie dimensies. Materialen: bepaal in welke mate de belichting een effect heeft op het oppervlak van objecten (ideaal voor driedimensionale artistieke tekst!).
212 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken Via de optiebalk boven de werkomgeving kunt u eenvoudig de gewenste instellingen configureren. Elke instelling bepaalt mede het 3D-effect dat op het geselecteerde object wordt toegepast. U kunt het object rechtstreeks op de pagina transformeren (in 3D) met behulp van een rode cirkel die als as fungeert van waaruit u het object rond de X-, Y- en Z-as kunt draaien in verhouding tot de pagina. Kijk hoe de vorm van de muisaanwijzer verandert wanneer u de aanwijzer over de verschillende controlegrepen van de rode cirkel beweegt.
X -rotatie
Y -rotatie
Z -rotatie
X- en Yrotatie
Roteer uw 3D-objecten rond hun eigen as in plaats van rond de assen van de pagina door de Ctrl-toets ingedrukt te houden tijdens het roteren. U kunt ook rechtstreeks op de pagina de hoek en hoogte van elke 'actieve' lichtbron wijzigen door de lichtaanwijzer naar een andere positie te slepen. U kunt het onderliggende basisobject op elk gewenst moment bewerken, ook nadat u een van de bovengenoemde transformaties hebt uitgevoerd.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 213
Zo voegt u diepte toe: 1.
Selecteer een object en klik op de knop Instant 3D op de werkbalk Kenmerken. Het geselecteerde object neemt onmiddellijk de driedimensionale kenmerken aan en vóór het object wordt een rode cirkel weergegeven.
2.
Klik in de eerste vervolgkeuzelijst op de optiebalk op een categorie met 3D-effecten. De opties op de optiebalk worden automatisch bijgewerkt, afhankelijk van de categorie die momenteel is geselecteerd. Raadpleeg de Help van PagePlus voor meer informatie. Klik op Beginwaarden op de optiebalk om de standaardwaarden van het object weer in te stellen.
Zo schakelt u het 3D-effect uit:
•
Klik op 3D-effect verwijderen op de optiebalk. U kunt altijd op de knop Instant 3D van de werkbalk Kenmerken klikken om het effect opnieuw toe te passen.
Objectstijlen gebruiken Objectstijlen bieden ongeveer dezelfde voordelen als opmaakprofielen en kleurenschema's. Nadat u zorgvuldig de gewenste opmaak hebt ingesteld voor een object (bijvoorbeeld een welbepaalde lijnkleur, vulkleur, rand, enzovoort), kunt u al deze opmaakkenmerken als benoemde stijl opslaan. PagePlus onthoudt voor welke objecten u deze stijl hebt ingesteld en voegt de nieuwe stijl automatisch aan de lijst met beschikbare objectstijlen toe op het tabblad Objectstijlen, zodat u deze stijl later eenvoudig op andere objecten kunt toepassen.
214 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken
Op het tabblad Objectstijlen vindt u verscheidene galerieën met vooraf gedefinieerde objectstijlen die u kunt toepassen op objecten. Elke stijl kan naar behoefte worden aangepast! De verschillende objectstijlen zijn overzichtelijk ingedeeld in categorieën (zoals Schaduw, Schuine randen, Vervagen, 3D, Transformaties, enzovoort), die op hun beurt weer uit meerdere subcategorieën bestaan.
Zo past u een objectstijl toe op een of meer geselecteerde objecten: 1.
Activeer het tabblad Objectstijlen in de studio.
2.
Selecteer via de vervolgkeuzelijst boven aan het tabblad de gewenste categorie objectstijlen (bijvoorbeeld Vervagen). Blader vervolgens door de lijst met beschikbare subcategorieën in de galerie.
3.
Aan de hand van de miniaturen op het tabblad kunt u eenvoudig een voorbeeld bekijken van de verschillende objectstijlen in elke subcategorie.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 215
4.
Klik op de miniatuur van een objectstijl als u deze stijl op de huidige selectie wilt toepassen.
Zo verwijdert u een objectstijl uit de galerie:
•
Klik met de rechtermuisknop op de staal van het verloop in de galerie en kies Verwijderen in het snelmenu.
Zo verbreekt u de koppeling tussen een object en zijn stijldefinitie:
•
Klik met de rechtermuisknop op het object en kies Opmaak > Objectstijl > Koppeling verbreken.
Objectstijlen opslaan Zo maakt u een nieuwe objectstijl op basis van de kenmerken van een bestaand object:
•
Klik met de rechtermuisknop op het object en kies Opmaak > Objectstijl > Objectstijl maken.
Zo slaat u de objectstijlen die u hebt gebruikt in een publicatie globaal op: 1.
Kies Als standaardwaarden opslaan in het menu Extra.
2.
Selecteer in het dialoogvenster de optie Objectstijlen en klik vervolgens op Opslaan.
216 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken
Verbindingen gebruiken Met twee Verbindingslijnen-gereedschappen kunt u dynamische koppelingslijnen maken tussen twee objecten. Deze twee verbindingen blijven verankerd aan de objecten, zelfs als een van beide of allebei de objecten worden verplaatst of geschaald. U kunt dus bijvoorbeeld gemakkelijk een stroomdiagram maken met verbindingen tussen vakken en vervolgens de indeling naar wens veranderen zonder de directionele relaties te verbreken.
Verbindingspunten Om het maken van verbindingen eenvoudig te maken, heeft elk PagePlus-object standaard vierkante verbindingspunten die worden weergegeven als u een Verbindingslijnen-gereedschap selecteert en de aanwijzer op een doelobject plaatst.
Deze standaardpunten (die niet kunnen worden verplaatst of verwijderd), zijn normaal gesproken gelijkmatig verdeeld rondom de vorm van een object.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 217
Zo maakt u een verbinding: 1.
Voor een rechte verbindingslijn selecteert u het gereedschap Verbindignslijnen in het vervolgmenu Gereedschap Verbindingslijnen (op de werkbalkGereedschappen). - of Voor een gebogen verbindingslijn selecteert u het gereedschap Gebogen verbindingslijnen op dezelfde locatie.
2.
Plaats de aanwijzer op een object zodat de standaard verbindingspunten zichtbaar worden.
3.
Sleep van een verbindingspunt van het object naar een verbindingspunt van een ander object. Laat de muisknop los wanneer de aanwijzer zich boven het doelverbindingspunt bevindt. Er wordt een rechtstreekse verbindingslijn weergegeven tussen de twee verbindingspunten.
218 Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken In plaats van de standaardverbindingspunten van een object te gebruiken, kunt u ook uw eigen aangepaste verbindingspunten maken. U doet dit als volgt:
•
houd de aanwijzer boven de rand van een vorm en sleep vanuit dat rode bronpunt.
- of -
•
maak een aangepast verbindingspunt met het gereedschap Verbindingspunt.
Ze kunnen ook op een willekeurige plaats op de pagina worden geplaatst. Zo voegt u een aangepast verbindingspunt toe (met het gereedschap Verbindingspunt): 1.
Selecteer een object.
2.
Selecteer het gereedschap Verbindingspunt in het vervolgmenu Gereedschap Verbindingslijnen (op de werkbalk Gereedschappen).
3.
Klik op de gewenste locatie om het aangepaste verbindingspunt te plaatsen (binnen of buiten het object). Het aangepaste verbindingspunt wordt blauw weergegeven.
Met afbeeldingen, lijnen en vormen werken 219
Als u de verbindingspunten weer wilt weergeven, moet u de aanwijzer op het object plaatsen dat was geselecteerd toen u het verbindingspunt maakte. Vergeet niet om eerst het gereedschap Verbindingslijnen of het gereedschap Gebogen verbindingslijnen in te schakelen.
Verbindingspunten en verbindingslijnen bewerken •
Als u een aangepast verbindingspunt wilt verplaatsen, selecteert u het object waaraan het is gekoppeld en versleept u het punt met het gereedschap Verbindingspunt.
•
Als u een aangepast verbindingspunt wilt verwijderen, klikt u met het gereedschapVerbindingspunt op het object waaraan het verbindingspunt is gekoppeld, klikt u op het verbindingspunt dat u wilt verwijderen en drukt u opDelete. Standaardknooppunten zijn vast en kunnen niet worden verwijderd.
•
Als u een verbindingslijn wilt verplaatsen, vervormen, of loskoppelen/opnieuw koppelen, gebruikt u het gereedschap Aanwijzer om afzonderlijke knooppunten te verslepen. Sleep het eindpunt van een verbindingslijn om de verbindingslijn los te koppelen of opnieuw te koppelen. (Zie Lijnen tekenen en bewerken op pagina 190).
Omdat verbindingslijnen worden behandeld als gewone lijnen, kunt u ze inkleuren en ze opmaken via het tabblad Lijn om pijlen, veren of een ander decoratief lijneinde toe te voegen. (Zie de PagePlus Help voor meer informatie.)
7
Kleuren, verlopen en transparantie
222 Kleuren, verlopen en transparantie
Kleuren, verlopen en transparantie 223
Effen opvullingen toepassen In PagePlus kunt u voor verschillende objecttypen effen kleuropvullingen instellen:
•
•
•
U kunt effen kleuren toepassen op de rand of het verloop van een object. Zoals u wellicht al vermoedt, hebben AutoVormen en gesloten vormen (zie Vormen tekenen en bewerken op pagina 198 ) zowel lijn- als vuleigenschappen, terwijl rechte lijnen en vrije lijnen alleen een lijneigenschap hebben. Tekens in tekstobjecten kunnen ver verloopkleur of een markeerkleur hebben. Voor tekstframes en tabelcellen kunt u een achtergrondkleur instellen die afwijkt van de kleur van de tekens die ze bevatten. U kunt bitmapafbeeldingen opnieuw inkleuren, d.w.z. inkleuren met een andere kleur. Als u een kleurenafbeelding opnieuw inkleurt, worden de kleuren geconverteerd naar tinten van de opgegeven kleur. U kunt ook tinten toepassen op een kleurenafbeelding en zo een afbeelding met lage intensiteit maken (geschikt voor achtergronden achter tekst).
U kunt effen kleuren toepassen op een object via het tabblad Kleur, het tabblad Stalen of een dialoogvenster. Zo stelt u een effen kleur in via het tabblad Kleur: 1.
Selecteer het object of tekstfragment waarvoor u een kleur wilt instellen.
2.
Klik op de tab Kleur in de studio en selecteer een kleurruimte in de vervolgkeuzelijst rechtsboven (RGB, CMYK of HSL).
224 Kleuren, verlopen en transparantie 3.
Klik op de knop Vulkleur, Lijn of Tekst boven aan het tabblad om aan te geven waarvoor u precies een effen kleur wilt instellen. De kleur die onder de knoppen wordt weergegeven, is de kleur die momenteel is ingesteld voor het geselecteerde object. Voor geselecteerde frametekst is dat de achtergrondkleur van de tekst (niet de achtergrondkleur van het frame).
4.
Selecteer een kleur in het kleurenspectrum onder aan het tabblad of gebruik (afhankelijk van de geselecteerde kleurruimte) de schuifregelaars om de gewenste kleur in te stellen.
Zo stelt u een effen kleur in via het tabblad Stalen: 1.
Selecteer het object of tekstfragment waarvoor u een kleur wilt instellen.
2.
Klik op de tab Stalen in de studio.
3.
Klik op de knop Vulkleur, Lijn of Tekst boven aan het tabblad om aan te geven waarvoor u precies een effen kleur wilt instellen.
4.
Selecteer een kleurstaal uit het palet Publicatie (algemeen gebruikte kleuren en kleuren die u eerder hebt toegepast op uw publicatie) of het standaardpalet (meegeleverde vooraf ingestelde stalen).
U kunt ook Opmaak > Vulkleur/verloop kiezen in de menubalk om het gelijknamige dialoogvenster te openen en dit dialoogvenster gebruiken om de gewenste kleur in te stellen voor de huidige selectie.
Kleuren, verlopen en transparantie 225
Zo wijzigt u de schakering/tint (helderheid) van een effen kleur: 1.
Selecteer het object en stel via het tabblad Kleur de gewenste lijn-, vul- of tekstkleur in voor het object.
2.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst rechtsboven op het tabblad de optie Tint.
3.
Sleep de schuifregelaar naar links of naar rechts om de huidige kleur respectievelijk donkerder of lichter te maken. U kunt ook rechtstreeks een specifiek percentage instellen via het bijbehorende kringveld (stel 0 als waarde in als u opnieuw de oorspronkelijke kleur wilt instellen). Pas het tintpercentage aan met de schuifknop of door rechtstreeks een waarde in te voeren om tinten op een object toe te passen vanaf het tabblad Stalen.
Zo kiest u een ander kleurenpalet:
•
Klik op de knop Palet om kleuren weer te geven en over te nemen uit een Standaard-RGB-, StandaardCMYK- of een selectie van themapaletten. Onthoud in dit verband dat u kleuren kunt toevoegen, bewerken of verwijderen in het publicatiepalet (het huidige palet) maar niet in een van de andere paletten.
226 Kleuren, verlopen en transparantie
Kleurenschema's gebruiken In PagePlus is een kleurenschema een cluster van vijf complementaire kleuren die u kunt toepassen op specifieke elementen in een of meer publicaties. Het tabblad Schema´s bevat vooraf ingestelde schema´s die u op elk gewenst moment tijdens het ontwerpproces kunt selecteren. Elke publicatie kan maar één kleurenschema tegelijk hebben. Het huidige schema is gemarkeerd op het tabblad Schema´s. U kunt eenvoudig een ander schema kiezen, schemakleuren wijzigen en aangepaste schema´s maken. Kleurenschema´s worden globaal opgeslagen, zodat alle schema´s altijd beschikbaar zijn.
Hoe werkt een kleurenschema? In PagePlus vertonen kleurenschema's veel overeenkomsten met een systeem waarbij op basis van getallen wordt geverfd. Hierbij worden verschillende onderdelen van de lay-out met getallen gecodeerd. Aan elk onderdeel wordt (op basis van deze getallen) een specifieke kleur toegewezen. Stel u bijvoorbeeld een lijntekening voor die met de getallen 1 tot en met 5 is genummerd. Om deze tekening in te vullen, gebruikt u verfpotten die ook met 1 tot en met 5 zijn genummerd. Als u de potten met andere kleuren vult terwijl de nummers hetzelfde blijven, krijgt u een heel andere tekening. In PagePlus zijn de ´verfpotten´ vijf nummers die u kunt toewijzen aan objecten in uw publicatie. Deze hebben de namen Schemakleur 1, Schemakleur 2, enzovoorts. Wanneer u Schemakleur 1 toepast op een object, is dat hetzelfde als wanneer u zegt: "Plaats hier de kleur uit de pot met nummer 1."
Kleuren, verlopen en transparantie 227
•
Op het tabblad Schema´s worden de beschikbare schema´s weergegeven, elk met een andere set van vijf kleuren in de vijf ´potten´. De eerste kleur van het kleurenschema dat u kiest (zoals u kunt zien in het voorbeeld) wordt weergegeven in de gebieden die zijn gedefinieerd als Schemakleur 1, de tweede kleur wordt toegewezen aan Schemakleur 2, enzovoort, in de hele publicatie.
Zo selecteert u een kleurenschema: 1.
Klik op het tabblad Schema´s. Het schema dat momenteel is toegewezen, is gemarkeerd in de lijst.
2.
Klik op de staal van een ander kleurenschema. Objecten in de publicatie waaraan een van de vijf schemakleuren is toegewezen, worden door de overeenkomstige kleur uit het nieuwe schema vervangen.
U kunt dit selectieproces een onbeperkt aantal keren herhalen. Wanneer u een publicatie opslaat, wordt het huidige kleurenschema samen met het document opgeslagen.
Schemakleuren toepassen op objecten Wanneer u publicaties maakt op basis van vooraf gedefinieerde ontwerpsjablonen (zie pagina 11), kunt u het kleurenschema kiezen dat u in eerste instantie wilt gebruiken. U kunt dit later altijd wijzigen op het tabblad Schema´s. Door deze flexibiliteit hebt u oneindig veel mogelijkheden voor het uiterlijk van uw publicatie! Misschien vraagt u zich af hoe u een kleurenschema op nieuwe objecten toepast als u nieuwe elementen toevoegt aan een publicatie met een schema of wanneer u een volledig nieuwe publicatie maakt? Hoewel u eerst wat tijd moet uittrekken om uit te zoeken welke kleurencombinaties het beste resultaat opleveren, is de procedure erg eenvoudig. Het enige wat u hoeft te doen, is een van de vijf nummers in het huidige kleurenschema als lijn- en/of vulkleur instellen voor een object.
228 Kleuren, verlopen en transparantie Zo wijst u een schemakleur toe aan een object: 1.
Selecteer het object en kies een van de knoppen Vulkleur, Lijn of Tekst boven aan het tabblad Stalen, afhankelijk van het effect dat u wilt verkrijgen.
2.
Klik onder aan het tabblad Stalen op de schemakleur die u als vul-, lijn- of tekstkleur wilt instellen (of sleep de kleur naar het object).
Wanneer een schemakleur als vulkleur is ingesteld voor een object, wordt de overeenkomstige kleurstaal op het tabblad Stalen automatisch gemarkeerd wanneer u dit object selecteert. In PagePlus kunt u zelf een kleurenschema maken door een bestaand schema te wijzigen of een volledig nieuw schema maken. Zie de PagePlus Help voor meer informatie.
Kleur- en bitmapverlopen Kleurverlopen zijn kleurengradaties of kleurenspectra van kleuren tussen twee punten op een object die geleidelijk in elkaar overlopen. Een kleurverloop heeft een bewerkbaar pad met nodes die de oorsprong van elk van deze basiskleuren aangeven. Bij een bitmapverloop wordt een benoemde bitmap, vaak een materiaal, patroon of achtergrondafbeelding, gebruikt om een object te vullen.
Kleuren, verlopen en transparantie 229
Lineair
Ovaal
Conisch
Bitmap
Via het tabblad Stalen kunt u vooraf gedefinieerde kleur- en bitmapverlopen toepassen op de vulling of contour van een vorm of tekstframe. Ook op tabelcellen, artistieke tekst, frametekst en tabeltekst kunt u een kleur- of bitmapverloop toepassen. Het vulpad voor de vulling of lijn van een object kan ook worden gevarieerd voor verschillende effecten (zie de Help van PagePlus).
Een kleur- of bitmapverloop toepassen U kunt op verschillende manieren een kleur- of bitmapverloop toepassen: via het tabblad Stalen, met het vulgereedschap of in een dialoogvenster.
230 Kleuren, verlopen en transparantie De eenvoudigste manier om een kleur- of bitmapverloop toe te passen, is door het gebruik van een van de miniaturen van de stalen in het pallet Verloop of Bitmap van het tabblad Stalen. U kunt echter ook het verloopgereedschap of het dialoogvenster Vulkleur/verloop gebruiken. Zo stelt u een kleur- of bitmapverloop in via het tabblad Stalen: 1.
Klik op het tabblad Stalen en zorg dat
Vulkleur of
Lijn is geselecteerd (voor respectievelijk de vulkleur of contour van een object). De kleur van de lijn onder de knop is de kleur van het geselecteerde object. 2.
Als u een kleurverloop wilt instellen, selecteert u een categorie, bijvoorbeeld Lineair, Ovaal, enzovoorts, in het vervolgmenu van de knop Verloop. - of Als u een bitmapverloop wilt instellen, selecteert u een categorie in het vervolgmenu van de knop Bitmap .
3.
Selecteer een of meer objecten en klik in de galerie op de staal van het verloop dat u wilt toepassen. - of Alleen voor vullingen: sleep de staal vanuit de galerie naar een object en laat de muisknop los.
4.
Pas met de schuifregelaar Tint onder aan het tabblad eventueel de tint van het verloop aan of typ een waarde rechtstreeks in het invoervak.
Kleuren, verlopen en transparantie 231
Als u transparantie-effecten toepast (via het tabblad Transparantie) veranderen de instellingen voor de vulling van het object niet, maar kan het uiterlijk van de vulling aanzienlijk anders worden. Zo stelt u een kleurverloop in met het verloopgereedschap: 1.
Selecteer een object.
2.
Klik op de knop Vulgereedschap in het vervolgmenu met vulgereedschappen van de werkbalk Kenmerken.
3.
Klik op het tabblad Stalen en zorg dat
Vulkleur of
Lijn is geselecteerd (voor respectievelijk de vulkleur of contour van een object). 4.
Klik en sleep over het object om het pad van het verloop in te stellen. Op het object wordt een eenvoudig lineair verloop toegepast dat van de huidige objectkleur geleidelijk in wit overgaat.
232 Kleuren, verlopen en transparantie Als het object al wit was (of geen vulkleur had), gaat het verloop geleidelijk van wit in zwart over. U kunt ook in een dialoogvenster basiskleuren toevoegen aan of verwijderen uit het verloop , verschillende basiskleuren toepassen op afzonderlijke nodes of de kleurtoon van het effect wijzigen. Zo kunt u een kleur- of bitmapverloop toepassen of bewerken in een dialoogvenster: 1.
Klik op het tabblad Stalen en zorg dat
Vulkleur of
Lijn is geselecteerd (voor respectievelijk de vulkleur of contour van een object). 2.
Klik met de rechtermuisknop op het object en kies Opmaak>Vulkleur/verloop of selecteer het object en kies Vulkleur/verloop... in het menu Opmaak. - of Klik op de knop Vulkleur/verloop bewerken in het vervolgmenu met vulgereedschappen van de werkbalk Kenmerken.
Kleuren, verlopen en transparantie 233
3.
Kies het type van de vulling en de gewenste categorie. U kunt in het dialoogvenster ook een effen vulkleur toepassen.
•
Voor kleurverlopen selecteert u Verloop in het vervolgmenu Type en kiest u een vooraf ingesteld verloop. Een verloop met twee kleuren heeft twee nodes, een aan elk uiteinde van het pad. - of Klik op de knoppen Van en Tot om de begin- en eindkleur van het verloop op te geven. - of Klik op de knop Bewerken als u basiskleuren wilt toevoegen aan of verwijderen uit het huidige verloop (zie Het spectrum van een kleurverloop bewerken verderop), verschillende basiskleuren wilt toepassen op afzonderlijke nodes of de kleurtoon van het effect wilt wijzigen. U kunt de schakering/tint van het verloop aanpassen via de vervolgkeuzelijst.
4.
Als u een bitmapverloop wilt instellen, selecteert u Bitmap in het vervolgmenu Type, kiest u een categorie en klikt u op een staal in de galerie .
5.
Klik op OK om het effect of verloop toe te passen op het object.
234 Kleuren, verlopen en transparantie
Het pad van een verloop bewerken Wanneer u een object selecteert dat u kunt vullen, is het vulgereedschap beschikbaar (anders wordt dit gereedschap grijs weergegeven). Wanneer u het vulgereedschap selecteert en het object een kleurverloop gebruikt, wordt het pad van het verloop weergegeven als een lijn, met nodes die aangeven waar het spectrum tussen elke kleur begint en eindigt. Door de nodes te verplaatsen, bepaalt u de werkelijke spreiding van de kleur tussen de nodes. U kunt een kleurverloop ook bewerken door basiskleuren toe te voegen, te verwijderen of te wijzigen .
Lineaire vulling met basiskleuren (A); Gevuld object met pad van verloop (B). Zo past u het pad van het kleurverloop voor een geselecteerd object aan: 1.
Klik op het tabblad Stalen en zorg dat
Vulkleur of
Lijn is geselecteerd (voor respectievelijk de vulkleur of contour van een object).
Kleuren, verlopen en transparantie 235
2.
Klik op de knop Vulgereedschap in het vervolgmenu met vulgereedschappen van de werkbalk Kenmerken. Het pad van het verloop wordt weergegeven op de vulling of contour van het object.
3.
Sleep met het vulgereedschap de nodes aan het begin en einde van het pad of klik op het object om een nieuwe beginnode in te stellen en sleep vanuit dit punt om een nieuw pad voor het verloop te definiëren. Het kleurverloop begint op de positie waar u de beginnode plaatst en eindigt waar u de eindnode plaatst.
Elk type verloop heeft een specifiek pad. Zo hebben lineaire kleurverlopen bijvoorbeeld een pad dat uit één lijn bestaat en radiale kleurverlopen een pad dat uit twee lijnen bestaat. Bij het laatstgenoemde type verlopen kunt u de spreiding van de kleuren dus in twee richtingen aanpassen (weg van het midden). Als voor een object een bitmapverloop is ingesteld, bestaat het pad uit twee lijnen die in het midden met elkaar zijn verbonden. De nodes duiden het middelpunt en de randen van het verloop aan.
236 Kleuren, verlopen en transparantie
Werken met transparantie Transparantie-effecten lenen zich uitstekend om hooglichten, schaduw, schakeringen en ‘gerenderd’ realisme te simuleren. Ze kunnen het verschil uitmaken tussen alledaagse tweedimensionale publicaties en publicaties met diepte en ‘punch.’ In PagePlus wordt variabele transparantie ondersteund en hebt u de mogelijkheid transparantie-effecten op basis van een effen kleur, kleurverloop of bitmapverloop op een objectvulling of contour toe te passen.
(A) transparantie gebaseerd op bitmap, (B) transparantie gebaseerd op effen kleur, (C) transparantie gebaseerd op kleurverloop Transparantie-effecten lijken sterk op verlopen, alleen maken ze gebruik van ‘toverinkt’ in plaats van kleuren. Hoe transparanter een bepaald gedeelte van een object is, hoe beter het onderliggende object zichtbaar is in dit gebied. Net zoals een kleurverloop van donker naar licht kan variëren, kan een transparantie-effect van meer naar minder doorzichtig variëren, zoals in de volgende illustratie:
Kleuren, verlopen en transparantie 237
A - Lineaire transparantie, B - Pad, C - Effect op object De volgende transparantietypen zijn beschikbaar op het tabblad Transparantie:
• • •
Met transparantie gebaseerd op Effen kleur wordt de transparantie uniform verdeeld. Transparanties gebaseerd op Kleurverloop bevatten lineaire, ovale en conische effecten die variëren van meer naar minder doorzichtig. Transparanties gebaseerd op Bitmap bevatten gecategoriseerde structuurmaps die zijn gebaseerd op de selectie van bitmaps op het tabblad Stalen.
Transparantie-effecten toepassen U kunt transparantie-effecten toepassen op vormen, tekstkaders, tabelcellen en op artistieke, frame- en tabeltekst. Zo past u een transparantie-effect toe met het tabblad Transparantie: 1.
Open het tabblad Transparantie terwijl het object is geselecteerd en zorg ervoor dat Vulkleur of Lijn is geselecteerd (voor respectievelijk de vulkleur of contour van een object).
238 Kleuren, verlopen en transparantie 2.
Klik voor transparantie gebaseerd op effen kleuren op de knop Effen kleur en selecteer een miniatuur in de galerij met transparanties gebaseerd op effen kleuren. De lichtere miniaturen vertegenwoordigen meer transparantie (uitgedrukt als percentage Transparantie). - of Voor transparantie gebaseerd op kleurverloop klikt u op de knop Kleurverloop en selecteert u uw miniatuur. - of Voor transparantie gebaseerd op bitmaps klikt u op de knop Bitmap en selecteert u een miniatuur in een bereik categorieën.
3.
De transparantie wordt op de vulling of contour van het object toegepast.
U kunt de gewenste miniatuur ook vanuit de galerij naar een object slepen en de muisknop loslaten. Zo past u een kleurverlooptransparantie met het gereedschap Transparantie toe: 1.
Selecteer het object en stel de staal Vulkleur/Lijn van het tabblad Transparantie als voorheen in.
2.
Klik op de knop Gereedschap Transparantie in het vervolgmenu met transparantiegereedschappen van de werkbalk Kenmerken. - of Selecteer Opmaken>Transparantie...
3.
Sleep de cursor over het object en laat de muisknop los. Op het object wordt een eenvoudige lineaire transparantie toegepast die geleidelijk van 100% naar 0% ondoorzichtigheid (volledig doorzichtig) overgaat.
Kleuren, verlopen en transparantie 239
Transparantie-effecten bewerken Zodra u een kleurverlooptransparantie hebt toegepast, kunt u het pad ervan op het object en het niveau transparantie langs het pad aanpassen of vervangen. U kunt zelfs complexere transparantieeffecten maken door extra knooppunten aan het pad toe te voegen door te klikken en verschillende niveaus aan elk knooppunt toe te wijzen. Zo past u het transparantiepad aan:
•
Sleep afzonderlijke knooppunten met het Gereedschap Transparantie of klik op het object voor een nieuw beginknooppunt en sleep voor een nieuw transparantiepad. Het effect begint op de positie waar u het beginknooppunt plaatst en eindigt waar u het eindknooppunt plaatst. Bij transparantie-effecten die op een bitmap zijn gebaseerd, bepaalt het pad het middelpunt en twee randen van het effect.
Bij transparantie-effecten die op een kleurverloop zijn gebaseerd, kan het pad ongeveer op dezelfde manier worden aangepast als dat van een gewoon kleurverloop van een vergelijkbaar type (lineair, ovaal of conisch). Het toevoegen van een transparantieniveau betekent het variëren van de kleurverlooptransparanties door een nieuw knooppunt te introduceren en het een bepaalde waarde toe te wijzen. Bij transparantie-effecten waarvan het pad uit meerdere knooppunten bestaat, heeft elk knooppunt een eigen waarde (vergelijkbaar met de basiskleuren van een kleurverloop). U kunt de waarden van transparantie-effecten die op een bitmap zijn gebaseerd, niet veranderen. Zo bewerkt u een transparantie-effect dat is gebaseerd op een kleurverloop rechtstreeks: 1.
Selecteer het object en stel de staal Vulkleur/Lijn van het tabblad Transparantie als voorheen in.
240 Kleuren, verlopen en transparantie 2.
Klik op Gereedschap Transparantie op de werkbalk Kenmerken. Het transparantiepad van het object wordt op de vulkleur of lijn weergegeven met begin- en eindknooppunten.
3.
Als u een transparantieknooppunt wilt toevoegen, sleept u vanaf een voorbeeld met een transparantie gebaseerd op effen kleuren op het tabblad Transparantie naar het punt op het pad waar u het knooppunt wilt toevoegen. Hoe hoger de percentagewaarde die is toegewezen aan een transparantieknooppunt, hoe transpanter het effect is op deze positie. Opmerking: de kleurtoon van de kleur is niet van belang. Alleen het ingestelde percentage is belangrijk. Daarom is het wellicht handiger een keuze te maken in de set met galerijminiaturen.
4.
Als u de transparantiewaarde van een bestaand knooppunt wilt wijzigen (met inbegrip van de begin- en eindknooppunten), selecteert u het knooppunt en klikt u op een nieuwe miniatuur in de galerie van transparantieeffecten die zijn gebaseerd op een effen kleur. U kunt de gekozen miniatuur ook naar het geselecteerde knooppunt slepen.
5.
Als u een toegevoegd knooppunt wilt verplaatsen, sleept u het gewoon naar een andere positie langs het transparantiepad.
6.
Als u een toegevoegd knooppunt wilt verwijderen, selecteert u het en drukt u op Delete.
Standaardtransparantie instellen Met standaardtransparantie wordt de transparantie bedoeld die wordt toegepast op het volgende nieuwe object dat u maakt. Lokale standaardwaarden zijn alleen van invloed op objecten in het huidige project. Zie de PagePlus Help voor meer informatie.
8
Uw publicatie opslaan
242 Uw publicatie opslaan
Uw publicatie opslaan 243
Basisconcepten voor afdrukken De meest voorkomende bewerking die u in PagePlus uitvoert, is afdrukken van uw publicatie naar een bureaubladprinter. Het gebruiksvriendelijke dialoogvenster Afdrukken bevat de meest voorkomende opties en in een ´live´ voorbeeldvenster kunt u navigeren en uw afdrukuitvoer controleren. In het dialoogvenster worden ook aanvullende afdrukopties ondersteund via de knop Meer opties, zoals Dubbelzijdig afdrukken, Afdruk samenvoegen, Rasteren en vele andere nuttige afdrukopties. Met de optie Opmaak is impositie van uw publicatie tijdens afdrukken mogelijk: u maakt dan eenvoudigweg een boekje of een andere publicatie in de afdrukfase. Zie Voorbeeld bekijken van afgedrukte pagina´s in de PagePlus Help voor een gedetailleerde beschrijving van elke optie. In dit onderwerp komen de basisconcepten aan de orde voor uitvoer van de bureaubladprinter. Als u met een servicebureau of professionele drukker werkt en gevraagd wordt om PDF-uitvoer, raadpleegt u PDF-bestanden exporteren en Professionele uitvoer genereren (p. 255 en p. 256). Zo stelt u de printer in of begint u met afdrukken: 1.
Klik op Afdrukken op de werkbalk Standaard. Het dialoogvenster Afdrukken verschijnt.
2.
Selecteer een momenteel geïnstalleerde printer in de vervolgkeuzelijst Printer. Klik op Eigenschappen als u de huidige printerinstellingen wilt wijzigen (papiergrootte, afdrukstand enzovoort).
244 Uw publicatie opslaan 3.
Selecteer een printerprofiel in de vervolgkeuzelijst Profiel. U kunt alleen de Huidige instellingen gebruiken of een eerder opgeslagen aangepast profiel (.ppr) kiezen op basis van een combinatie van dialoogvensterinstellingen. Met Bladeren... kunt u naar een willekeurig PPR-bestand op uw computer navigeren. Als u de huidige instellingen wilt opslaan, klikt u op de knop Opslaan als... en geeft u een unieke profielnaam op. Het profiel wordt toegevoegd aan de vervolgkeuzelijst. Opmerking: als u de instellingen van een profiel wijzigt, verschijnt er een sterretje naast de profielnaam.
4.
Selecteer het aantal exemplaren dat u wilt afdrukken en geef desgewenst aan of de printer deze moet Sorteren.
5.
Selecteer het Bereik dat moet worden afgedrukt, bijvoorbeeld de gehele publicatie, de huidige pagina of een paginabereik. Als u specifieke pagina´s of een bereik pagina´s wilt afdrukken, voert u ´1,3,5´ of ´2-5´ of een combinatie van de twee in. Als u geselecteerde tekst of objecten wilt afdrukken, maakt u eerst een selectie en kiest u vervolgens de optie Huidige selectie die in de vervolgkeuzelijst Bereik verschijnt na selectie. Ongeacht welke optie u hebt gekozen, u kunt met de vervolgkeuzelijst Inclusief alle pagina´s in het bereik exporteren of alleen de even of oneven pagina´s, met de optie voor afdrukken in Omgekeerde volgorde.
6.
Stel een percentage in bij Schaal waarmee de afdrukuitvoer (zowel pagina als inhoud) wordt vergroot of verkleind. Met een schaalfactor van 100% wordt een afdrukuitvoer op ware grootte gemaakt. U kunt in de aangrenzende vervolgkeuzelijst ook de optie Passend maken kiezen om de paginagrootte van uw publicatie te verkleinen tot de printerbladgrootte of Aanpassen aan pagina om de paginagrootte van de publicatie indien nodig te vergroten of te verkleinen.
Uw publicatie opslaan 245
7.
Zorg ervoor dat Automatisch roteren is ingeschakeld als u wilt dat de momenteel ingestelde afdrukstand van de printer automatisch met uw publicatiepagina wordt geroteerd. Wanneer u het dialoogvenster Afdrukken opent en de pagina- en bladgrootte niet overeenkomen, wordt u gevraagd de afdrukstand van uw printer automatisch aan te laten passen (u kunt automatische rotatie ook gewoon negeren).
8.
Klik op Afdrukken.
Meer afdrukopties Aanvullende afdrukopties zijn beschikbaar via het dialoogvenster Afdrukken als u impositie tijdens afdrukken wilt gaan gebruiken (zie p. 247), als u specifieke PagePlus-functies wilt gebruiken waarbij afdrukken wordt gebruikt (bijvoorbeeld Afdruk samenvoegen), als u dubbelzijdig wilt afdrukken of als u professionele uitvoer wilt genereren.
Interactief afdrukvoorbeeld Met de modus Afdrukvoorbeeld wordt de schermweergave veranderd om uw opmaak zonder frames, hulplijnen, linialen en andere schermonderdelen weer te geven. Ondersteunende werkbalken geven u de mogelijkheid een uitgebreid en interactief voorbeeld te bekijken van uw publicatiepagina´s alvorens af te drukken. Afdrukvoorbeeld is interactief omdat de hoofdfunctie ervan impositie tijdens afdrukken is. Eenvoudig gezegd kunt u hiermee gevouwen boeken, boekjes en dergelijke maken tijdens de afdrukfase op basis van niet-gevouwen basispagina-instellingen. In Afdrukvoorbeeld zijn er ook andere interactieve functies beschikbaar.
•
Geïnstalleerde printers selecteren en aangeven welke pagina´s moeten worden afgedrukt en hoe dat moet gebeuren (naar printer of bestand).
246 Uw publicatie opslaan
• • •
Printermarges toevoegen en aanpassen. Paginamarkeringen in- of uitschakelen tijdens het genereren van professionele uitvoer. Bepalen welke databaserecords worden afgedrukt bij het gebruik van gegevens samenvoegen via de werkbalk Afdruk samenvoegen.
Profiteer ook van de krachtige weergaveopties van Afdrukvoorbeeld die u vindt op de werkbalk Beeld. Zoomknoppen, pan- en zoomgereedschappen en weergaven met meerdere pagina´s gebruiken voor gedetailleerde voorbeelden. Zo bekijkt u een voorbeeld van afgedrukte pagina´s: 1.
Afdrukvoorbeeld op de werkbalk Klik op Standaard.
In Afdrukvoorbeeld wordt uw eerste printerblad weergegeven op basis van de instellingen van uw printer. 2.
(Optioneel) Kies een geïnstalleerde printer op de werkbalk Printer.
3.
(Optioneel) Pas printermarges op de werkbalk Marges aan.
4.
Controleer uw publicatie met de navigatiebesturingselementen van de pagina onder aan uw werkruimte.
Zo drukt u via de werkbalk Printer af: 1.
Geef aan welke pagina moet worden afgedrukt via de vervolgkeuzelijst Publicatie afdrukken.
2.
Selecteer
Afdrukken.
Uw publicatie opslaan 247
Het standaarddialoogvenster Afdrukken wordt dan geopend. In dit dialoogvenster worden instellingen van Afdrukvoorbeeld overgenomen. Zo annuleert u de modus Afdrukvoorbeeld:
•
Selecteer
Afdrukvoorbeeld sluiten boven in uw
werkruimte (of klik op de knop venster).
Sluiten van het
Impositie tijdens afdrukken Terwijl u een afdrukvoorbeeld bekijkt, kunt u impositie van uw document inschakelen. Hierbij kiest u een modus die past bij het beoogde afgedrukte document (boek, boekje enzovoort). Met elke modus worden andere werkbalkopties weergegeven op de contextafhankelijke werkbalk Impositie. Zo kiest u een impositiemodus:
•
Selecteer op de werkbalk Impositie een optie in de vervolgkeuzelijst Impositiemodus.
Zoals in document
Geef aan dat pagina´s moeten worden afgedrukt zoals ze in uw document worden weergegeven: één pagina per vel. Opties voor schalen zijn:
•
Passend maken om de pagina tot de printerbladgrootte te verkleinen.
•
Aanpassen aan pagina om illustraties automatisch aan te passen zodat ze netjes op de afgedrukte pagina passen. Er wordt hierbij rekening gehouden met printermarges.
248 Uw publicatie opslaan
Tegels
•
Schaal om een aangepast schalingspercentage op te geven. De standaardinstelling is 100% of normale grootte. Als u uw werk zo wilt schalen dat het groter wordt afgedrukt, geeft u een grotere waarde op. Voor een kleinere schaal geeft u een kleinere waarde op.
•
Als u de publicatie niet als een kleine publicatie hebt ingesteld, maar wel meerdere pagina´s per blad wilt afdrukken, moet u Max. aantal pag./blad proberen. Met deze optie worden printermarges genegeerd en wordt de impositie (afdrukstand) van uitvoerpagina´s niet veranderd. Zorg ervoor dat de randen van uw paginaopmaak niet buiten het afdrukbare gebied vallen.
Zelfs als de publicatie niet is ingesteld als een poster of banner, kunt u instellingen voor spreiding en schaling op meerdere bladen gebruiken van een pagina met standaardgrootte. Elk deel wordt op een afzonderlijke pagina afgedrukt en de verschillende delen kunnen vervolgens tot één pagina worden samengevoegd.
•
Schaal om groter af te drukken (bijvoorbeeld 300%).
•
Naast elkaar in afdrukbaar gebied om alleen het afdrukbare gebied van het blad naast elkaar af te drukken.
Uw publicatie opslaan 249
•
Als miniaturen afdrukken
Overlapping om indeling van de tegels te vereenvoudigen en printermarges mogelijk te maken.
Geef aan dat u meerdere pagina´s kleiner op elk afgedrukt blad wilt afdrukken, waarbij rekening wordt gehouden met printermarges.
•
Stel het aantal miniaturen per blad in het vak Per blad in.
In PagePlus wordt elke pagina van de publicatie kleiner afgedrukt, waarbij het opgegeven aantal kleine pagina´s of ´miniaturen´ netjes op elk afgedrukt blad wordt geplaatst.
Boek - vert. vouw
Selecteer deze optie om als een verticaal gevouwen boek te pagineren, waarbij u desgewenst de hierboven beschreven opties voor schaling kunt gebruiken.
Boekje vert. vouw
Selecteer deze optie om als een verticaal gevouwen boekje te pagineren, waarbij u desgewenst de hierboven beschreven opties voor schaling kunt gebruiken.
Boek - horiz. vouw
Selecteer deze optie om als een horizontaal gevouwen boek te pagineren, waarbij u desgewenst de hierboven beschreven opties voor schaling kunt gebruiken.
250 Uw publicatie opslaan Boekje horiz. vouw
N-up/N-up herhalen
Verschuiven en herhalen
Selecteer deze optie om als een horizontaal gevouwen boekje te pagineren, waarbij u desgewenst de hierboven beschreven opties voor schaling kunt gebruiken. Selecteer deze optie om te pagineren met meerdere pagina´s op het printerblad, waarbij elke pagina een instelbaar aantal keren wordt herhaald.
•
Met Horizontaal wordt het aantal kopieën horizontaal per pagina ingesteld.
•
Met Verticaal wordt het aantal kopieën verticaal per pagina ingesteld.
•
Met Herhalen wordt het aantal keren geselecteerd dat elke pagina wordt herhaald.
•
Met Overslaan kunt u een bepaald aantal gebieden op het eerste blad papier weglaten. Dit is handig als u bijvoorbeeld al een paar etiketten van een blad hebt gehaald en wilt voorkomen dat er op deze lege gebieden wordt afgedrukt.
•
Met Laatste pagina vullen wordt de laatste pagina gevuld met uw herhalingsgebied. Zo wordt voorkomen dat een vrijwel lege pagina wordt afgedrukt.
Selecteer deze optie om te pagineren met meerdere pagina´s op het printerblad, waarbij elk blad alleen kopieën van dezelfde pagina bevat.
Uw publicatie opslaan 251
•
Met Horizontaal wordt het aantal horizontaal per pagina ingesteld.
•
Met Verticaal wordt het aantal kopieën verticaal per pagina ingesteld.
Boeken en boekjes afdrukken Als u dubbelzijdig wilt afdrukken, klikt u op Afdrukken en gebruikt u de opties voor dubbelzijdig afdrukken in het dialoogvenster Afdrukken (onder Meer opties). Zorg ervoor dat uw printer is ingesteld voor dubbelzijdig afdrukken of bladen tweemaal doorvoert en eerst de voorkant en dan de achterkant van het blad afdrukt (boven en onder omkeren tussen afdrukopdrachten). De bladen kunnen vervolgens worden gesorteerd en in het midden gebonden om een boekje te maken met alle pagina´s in de juiste volgorde.
Werken in de modus Bijgesneden pagina De Bijgesneden paginamodus is vergelijkbaar met de modus Afdrukvoorbeeld, maar met Bijgesneden paginamodus kunt u schakelen tussen de pagina waaraan u momenteel werkt (compleet met zichtbare hulplijnen, plakbordobjecten, tekstmarkeringen, speciale l-tekens enzovoort) en een voorbeeldpagina waarop wordt getoond hoe uw pagina er afgedrukt uitziet. In de Bijgesneden paginamodus kunt u paginainhoud nog steeds bewerken. Zo activeert u Bijgesneden paginamodus:
•
Klik op Bijgesneden paginamodus op de werkbalk Statusbalk.
9
Publiceren en delen
254 Publiceren en delen
Publiceren en delen 255
PDF-bestanden exporteren PDF (acroniem voor Portable Document Format) is een platformoverschrijdende WYSIWYG-bestandsindeling die is ontwikkeld door Adobe om met documenten te kunnen werken zonder afhankelijk te zijn van een bepaald apparaat of platform. De indeling heeft zich ontwikkeld tot een wereldwijd erkende standaard voor het distribueren van documenten, die even geschikt is voor het online weergeven van documenten als voor het creëren van professionele elektronische publicaties. Zo exporteert u uw publicatie als een PDF-bestand: 1.
Bereid de publicatie voor volgens de standaardrichtlijnen voor het afdrukken van publicaties en houd daarbij rekening met de beoogde distributiemethode.
2.
(Optioneel) Voeg hyperlinks in als dat nodig is, om bijvoorbeeld items in een inhoudsopgave te koppelen aan pagina's in het document.
3.
(Optioneel) Als u pop-upannotaties wilt maken, voegt u waar nodig Toelichtingen in.
4.
(Optioneel) Als de definitieve publicatie eenmaal klaar is, maakt u een lijst met bladwijzers (zie Een lijst met PDF-bladwijzers maken op pagina 256).
5.
Klik op Als PDF publiceren op de werkbalk Standaard.
6.
Wijzig in het dialoogvenster dat wordt weergegeven, de huidige instellingen voor exporteren. Een uitgebreide uitleg van elke exportinstelling vindt u in de Help van PagePlus .
7.
Klik op OK om door te gaan met exporteren.
256 Publiceren en delen Als u de optie Voorbeeld in Adobe Reader (tabblad Algemeen) hebt ingeschakeld, verschijnt het resulterende PDF-bestand in de versie van Adobe Reader die op uw systeem is geïnstalleerd. U kunt geluids- en filmfragmenten in uw publicatie opnemen, die worden afgespeeld in het geëxporteerde PDF-bestand, of u nu een PDF-diavoorstelling, PDF-formulier of een eenvoudiger PDFdocument maakt. Kies opties in PDF-mediaclip> in het menu Invoegen.
Een lijst met PDF-bladwijzers maken Bladwijzers zijn optionele koppelingen die in een afzonderlijk deelvenster van Adobe Reader worden weergegeven als een PDFbestand wordt weergegeven. Een bladwijzer verwijst meestal naar een specifieke locatie, zoals een sectiekop in de publicatie, maar een bladwijzer kan ook verwijzen naar een hele pagina of specifiek naar een anker dat aan een object is gekoppeld. U kunt handmatig bladwijzers invoegen, maar PagePlus kan ook een geneste bladwijzerlijst van maximaal zes niveaus diep automatisch genereren, op basis van benoemde stijlen in uw publicatie. U kunt dan al uw bladwijzers in één overzicht bekijken, ze ordenen in een hiërarchie van ingangen en subingangen en zo nodig bladwijzers maken of wijzigen of bestaande bladwijzers verwijderen. Zo gebruikt u stijlen voor het automatisch genereren van bladwijzers: 1.
Selecteer PDF-bladwijzers... in het menu Invoegen.
Publiceren en delen 257
2.
Klik in het dialoogvenster op Automatisch.... U ziet een lijst met alle stijlnamen die in uw publicatie worden gebruikt. Schakel vakjes in om tekst met een bepaalde stijl op te nemen als een kop van een bepaald niveau (1 tot en met 6). Als u alle bladwijzers in de lijst wilt verwijderen, schakelt u alle selectievakjes uit.
3.
Klik op OK om bladwijzers te genereren.
Het handmatig maken van een PDF-bladwijzerlijst is eenvoudig. Als u bijvoorbeeld een bladwijzer wilt maken van een specifieke locatie (bijvoorbeeld een stuk tekst of een grafisch object), plaatst u een anker op die locatie. Het anker fungeert als doel voor de bladwijzerkoppeling. Zo voegt u handmatig bladwijzers in: 1.
Selecteer PDF-bladwijzers... in het menu Invoegen.
2.
Geef in de bladwijzerstructuur de ingang weer die onder de locatie ligt waar u de nieuwe bladwijzer wilt maken. (Schakel Als subingang toevoegen in als u de nieuwe bladwijzer wilt nesten als onderliggende ingang van de geselecteerde ingang.)
3.
Klik op de knop Maken....
4.
Geef in het dialoogvenster Bladwijzer maken de tekst voor uw bladwijzer op in het veld Naam bladwijzer. De tekst wordt in Adobe Reader weergegeven als de naam van de bladwijzer.
5.
Klik om het doeltype van de bladwijzer te selecteren en geef het doel op.
•
Als u een bladwijzer wilt maken van een specifieke pagina in de publicatie, stelt u Doeltype in op Pagina en selecteert u vervolgens het Paginanummer van de doelpagina.
258 Publiceren en delen
•
6.
Als u een bladwijzer wilt maken van een specifieke locatie, stelt u Doeltype in op Anker en selecteert u de Naam van de bladwijzer van het doelanker.
Klik op OK om uw keuzes te bevestigen. Als u een bladwijzer wilt maken van een anker, moet u dat anker eerst maken. Als u ankers maakt, kunt u automatisch PDF-bladwijzers maken. (Zie Bladwijzers aan objecten toevoegen op pagina 71.)
U kunt ook PDF-bladwijzers... gebruiken (menu Invoegen) voor het wijzigen van, verwijderen van of navigeren naar bladwijzers.
Een PDF-diavoorstelling maken U kunt in PagePlus niet alleen PDF-bestanden publiceren, maar nu zelfs ook PDF-diavoorstellingen maken. In een PDF-bestand wordt een exacte kopie van uw oorspronkelijk project weergegeven, zodat dit project elektronisch kan worden verspreid of kan worden afgedrukt. Hetzelfde gebeurt in een PDFdiavoorstelling, maar dan met de bedoeling om een geautomatiseerde multimediapresentatie te maken. Deze presentaties kunnen via e-mail worden gedeeld zonder dat gebruikers over software hoeven te beschikken om de presentatie weer te geven.
Publiceren en delen 259
Een diavoorstelling publiceren: 1.
Selecteer Publiceren als PDF-diapresentatie in het menu Bestand.
2.
Kies in het dialoogvenster Algemeen een standaardovergang voor alle dia's, bijvoorbeeld Zonneblinden, Wissen of Oplossen. Deze instelling kan op afzonderlijke dia's worden vervangen door een eigen overgangsinstelling.
3.
Schakel de optie Handmatig volgende in als u de diavoorstelling dia voor dia wilt weergeven. De volgende dia wordt weergegeven als u met de muis klikt of op de spatiebalk drukt. Kies voor een diavoorstelling die automatisch moet worden weergegeven de Duur, dat wil zeggen het aantal seconden dat elke dia op het scherm wordt weergegeven.
4.
Schakel de optie Voorbeeld in Adobe Reader uit als u niet onmiddellijk na het publiceren een voorbeeld van de diavoorstelling in uw PDF-leesprogramma wilt weergeven.
5.
Wanneer in uw diavoorstelling de laatste pagina is bereikt, kunt u de voorstelling voortdurend herhalen met de optie Diavoorstelling herhalen of beëindigen met Terugkeren naar de normale weergave.
6.
Selecteer een versie van Adobe Reader in het veld Compatibiliteit. U krijgt de beste resultaten als u de nieuwste versie gebruikt, maar als uw doelgroep niet over de nieuwste Reader-software beschikt, kunt u ook een eerdere versie selecteren.
7.
Als u ook begeleidende muziek wilt toevoegen, klikt u in het vak Media op de knop Openen om een geluidsbestand te selecteren (WAV-, MP3- en AIFFbestanden worden ondersteund).
8.
Geef een percentage voor Schalen op.
260 Publiceren en delen 9.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst Profiel publiceren een vooraf ingesteld publicatieprofiel. U kunt een geselecteerd profiel wijzigen met Opslaan als... om aangepaste profielinstellingen te maken.
10. Dupliceer of kopieer voor dia's met meerdere secties op het tabblad Dia's een geselecteerde dia met respectievelijk de knop Invoegen of Kopiëren. Verwijder indien nodig een dia of wijzig de afspeelvolgorde van bestaande dia's met de knoppen Omhoog of Omlaag. Zie Dia's met meerdere secties (pagina 252) voor meer informatie. 11. De tabbladen Compressie, Beveiliging en Geavanceerd worden beschreven in PDF-bestanden exporteren (pagina 245) en moeten dienovereenkomstig worden ingesteld. Voor de meeste diavoorstellingen moet de optie Resolutie verlagen op het tabblad Compressie worden ingeschakeld en worden ingesteld op 96 dpi (geschikt voor weergave op het scherm). 12. Klik op OK. Sla in het dialoogvenster het PDF-bestand onder de gewenste naam en op de gewenste locatie op. Als Voorbeeld in Acrobat Reader is ingeschakeld, wordt uw diavoorstelling automatisch uitgevoerd.
Dia's met meerdere secties Eén van de sterke punten van de diavoorstelling is dat u de mogelijkheid hebt om dia's met meerdere secties te maken op basis van één PagePlus-pagina (door gebruik te maken van paginalagen). Met dia's met meerdere secties kunt u een afbeelding opbouwen in secties, meerdere afbeeldingen en tekstobjecten opeenvolgend op dezelfde pagina weergeven, pagina-elementen weergeven en verbergen, enzovoort. Maak eenvoudig dia's op basis van de oorspronkelijke pagina en bewerk deze vervolgens door bepaalde lagen in en uit te schakelen om unieke dia's te maken.
Publiceren en delen 261
Zo maakt u dia's met meerdere secties: 1.
Kies op het tabblad Dia's van het dialoogvenster Diavoorstelling publiceren een pagina waarop u een dia wilt maken en klik op de knop Invoegen of Kopiëren. Met Invoegen voegt u boven de op dat moment geselecteerde dia een geselecteerde dia in als een kopie. Met Kopiëren plaatst u eenvoudig een kopie boven een geselecteerde dia.
2.
Selecteer de nieuwe dia en klik op de knop Eigenschappen.
3.
Stel via de vervolgkeuzemenu's een specifieke Overgang en Duur (in seconden) voor de dia in.
4.
Schakel de lagen die u niet in de dia wilt opnemen, uit om er een dia van te maken die verschilt van andere dia's.
5.
, ga naar een Klik op de bladerknop mediabestand en selecteer het bestand dat moet worden afgespeeld terwijl de dia wordt weergegeven. De duur die voor de dia is ingesteld, vervangt gedurende de hele diavoorstelling eventuele standaardinstellingen van het mediabestand.
262 Publiceren en delen 6.
Herhaal het invoegen, kopiëren en in- en uitschakelen van lagen voor een andere dia om zo uw dia's met meerdere secties te maken. Als u de instellingen voor dia's ongedaan wilt maken (de beginwaarden voor de inhoud van uw diavoorstelling weer wilt instellen, zodat er slechts één dia per pagina wordt weergegeven) klikt u op de knop Beginwaarden op het tabblad Dia's.
Delen per e-mail Met PagePlus kunt u publicaties delen als originele PagePluspublicaties (.ppp) of als HTML, als een bestandsbijlage of als HTML binnen de hoofdtekst van uw e-mail.
PagePlus-publicaties delen 1.
Selecteer terwijl uw publicatie geopend is in het momenteel actieve venster de optie Verzenden... in het menu Bestand.
2.
Typ in het vak Aan het e-mailadres van de persoon naar wie u het bericht wilt verzenden.
3.
Selecteer de knop Verzenden (of een equivalente knop) in uw e-mailprogramma zoals u dat voor elk ander emailbericht zou doen.
Publiceren en delen 263
PagePlus-publicaties delen als HTML of afbeeldingen Wilt u inhoud delen met ontvangers die geen PagePlus gebruiken? Met Pagina als HTML verzenden kunt u elke gewenste pagina verzenden als HTML of als een bitmap. Voor HTML worden alle afbeeldingen waarnaar wordt verwezen en alle hyperlinks lokaal in het bericht ingesloten. Als u een publicatie deelt als een bitmap, wordt het bericht groter maar hebt u de garantie dat het document wordt weergegeven zoals u dat bedoelt (handig voor compatibiliteit met oudere e-mailclients). Bij het delen als HTML en het delen als een afbeelding wordt in beide gevallen slechts één pagina gedeeld. Als u een publicatie met meerdere pagina´s wilt delen met ontvangers die geen PagePlus gebruiken, kunt u uw project uitvoeren als een PDF-bestand en het PDF-bestand vervolgens als bijlage verzenden. Zo deelt u een document als een HTML-pagina: 1.
Selecteer terwijl uw publicatie is geopend de pagina die u wilt verzenden.
2.
Selecteer Pagina als HTML verzenden... in het menu Bestand. Dan wordt automatisch uw standaard emailprogramma gestart en een nieuw berichtvenster geopend waarin de pagina al in het bericht zelf is ingevoegd.
3.
Typ in het vak Aan het e-mailadres van de persoon naar wie u het bericht wilt verzenden.
4.
Klik op Verzenden. Gebruik deze optie voor Outlook Express, Outlook 2007 of eerder en Windows Mail.
264 Publiceren en delen Zo deelt u een document als een afbeelding: 1.
Schakel Volledige HTML-pagina als één enkele afbeelding verzenden in in Extra>Opties>HTML e-mail (in PagePlus).
2.
Volg dezelfde procedure als voor het delen van een document als HTML hierboven. Gebruik deze optie voor Outlook Express, Outlook en Windows Mail.
10
PDF-formulieren gebruiken
266 PDF-formulieren gebruiken
PDF-formulieren gebruiken 267
Aan de slag met PDF-formulieren In PagePlus kunt u elektronische PDF-formulieren gebruiken om op een efficiënte en moderne manier gegevens te verzamelen die worden ingevoerd door lezers van uw publicatie. PDF-formulieren kunnen net zoals traditionele papieren formulieren worden gebruikt voor het verzamelen van informatie (denk aan belastingformulieren), maar ze vergroten de interactie tussen de uitgever van het formulier en het publiek doordat een elektronisch medium wordt gebruikt. Veelgebruikte formuliertypen zijn sollicitatieformulieren, formulieren met contactgegevens, aanvraagformulieren, feedbackformulieren en gastenboeken. Alle PDF-formulieren hebben met elkaar gemeen dat ze pas werken als ze zijn gepubliceerd als PDF. Een PagePlus .pppbestand met formulierfunctionaliteit moet naar PDF worden geconverteerd met Standaard).
Als PDF publiceren (werkbalk
Structuur van een formulier De bouwstenen van een formulier bestaan uit een combinatie van tekst, afbeeldingen en formuliervelden. Via formuliervelden worden ingevoerde gegevens verzameld. Ze kunnen op dezelfde manier worden toegevoegd, verplaatst en gewijzigd als meer bekende objecten in PagePlus, zoals grafische afbeeldingen en tabelelementen. Een veld kan een tekstveld, een keuzerondje, een vervolgkeuzelijst, een lijstvak, een selectievakje of gewoon een knop zijn.
268 PDF-formulieren gebruiken Van de invuller van het formulier wordt verwacht dat hij de vereiste gegevens invoert in de tekstvakken of een keuze maakt door selectievakjes of keuzerondjes te activeren, of door een optie te selecteren in een vervolgkeuzelijst. De gebruiker kan tekst, numerieke waarden of een combinatie van beide invoeren. U kunt formuliervelden schikken en vergrendelen en de volgorde bepalen waarin door formuliervelden wordt genavigeerd (zie PDFformulieren ontwerpen in PagePlus Help). Elk veld heeft specifieke eigenschappen die het uiterlijk van het veld, de toegestane waarde(n) voor dit veld, het type gegevensvalidatie, berekeningen of de actie vastleggen die van het veld wordt verwacht. Bij het ontwikkelen van de publicatie in PagePlus moet het formulier worden geïntegreerd in het paginaontwerp. De functionaliteit van het formulier wordt pas actief als er een PDF van het formulier is gegenereerd. Als de gebruiker van een formulier gegevens invoert in de formuliervelden, kunnen de gegevens worden verzameld zoals hieronder wordt beschreven. Er wordt JavaScript gebruikt om interactiviteit mogelijk te maken in uw PDF-formulieren. Het wordt gebruikt voor opmaak, validatie, berekeningen en acties; alle belangrijke functies bij het ontwikkelen van PDF-formulieren. Hoe worden gegevens verzameld? Er zijn verschillende methoden voor het verzamelen van formulieren nadat ze zijn ingevuld. (1) Via afdrukken Afdrukken. (2) U kunt gegevens opslaan naar e-mail (u kunt ook gegevens opslaan binnen het formulier). (3) U kunt gegevens verzenden naar internet (via een CGItoepassing naar een internetserver/-database).
PDF-formulieren gebruiken 269
PDF-formulieren maken Formuliervelden toevoegen U kunt allerlei formuliervelden aan de pagina toevoegen, hangt af van het type formulier dat u wilt maken. Uw formulierontwerp zal doorgaans een mix van verschillende formuliervelden bevatten. U kunt velden maken via de werkbalk Formulieren of met de opdracht Invoegen>Formulierveld. U wijst een interne unieke interne naam toe aan elk veld en stelt vervolgens allerlei eigenschappen in. Elk formulierveld heeft zijn eigen reeks eigenschappen van formuliervelden die kunnen worden aangepast aan uw formulier. De werkbalk Formulier is standaard uitgeschakeld. Geef de werkbalk weer via Beeld>Werkbalken>Formulier. Namen van formuliervelden mogen de tekens +, en _ bevatten , maar mogen geen speciale tekens bevatten.
Pictogram
Naam van formulierveld
Gebruik
Knop*
Gebruik dit besturingselement als u een actie wilt instellen die kan worden geactiveerd door op een knop te klikken.
270 PDF-formulieren gebruiken Knop Verzenden*
Gebruik deze knop wanneer u ingevulde formulieren naar Serif Web Resources of naar uw eigen webserver wilt verzenden. De wizard Formulier verzenden wordt gestart om snel en eenvoudig een knop te maken.
Knop Beginwaarden*
Gebruik deze knop wanneer u een knop wilt toevoegen waarmee u alle gegevens in de formuliervelden wilt wissen (deze knop vormt vaak een aanvulling op de knop Verzenden).
Knop Afdrukken*
Gebruik deze knop als u een knop voor afdrukken aan het formulier wilt toevoegen.
Selectievakje
Het selectievakje is ideaal wanneer u de mogelijkheid wilt bieden meerdere opties tegelijk te selecteren. Dit besturingselement is een uitstekend alternatief voor een vervolgkeuzelijst of een keuzelijst als hiervoor voldoende ruimte beschikbaar is op het formulier.
PDF-formulieren gebruiken 271
Tekstveld
Gebruik een tekstveld om tekst, numerieke waarden of een combinatie van beide toe te voegen.
Keuzelijst met invoervak
Gebruik dit besturingselement als u gebruikers uit verschillende opties wilt laten kiezen in een keuzelijst in een vervolgmenu, waarbij slechts één item kan worden geselecteerd. U kunt de keuzelijst met invoervak ook gebruiken voor de invoer van gegevens. Het besturingselement is kleiner dan een keuzelijst.
Keuzelijst
Gebruik dit besturingselement als u gebruikers uit verschillende opties wilt laten kiezen; de keuzelijst ondersteunt de selectie van meerdere opties en geavanceerde acties voor het selecteren van menu-items.
272 PDF-formulieren gebruiken Keuzerondje
Dit besturingselement is handig als u gebruikers een keuze wilt laten maken uit meerdere opties die elkaar wederzijds uitsluiten. De gebruiker kan bij dit type besturingselementen slechts een van de beschikbare opties selecteren.
Handtekening
Dit besturingselement wordt gebruikt voor het digitaal ondertekenen van beveiligde documenten. Raadpleeg de Help van PagePlus.
* Deze knop deelt een vervolgkeuzelijst met andere knoppen die met een sterretje zijn gemarkeerd. Het type knop dat eerder is gekozen, wordt altijd op de werkbalk Formulier weergegeven. Zo voegt u een formulierveld toe: 1.
Selecteer een van de formulierveldknoppen op de werkbalk Formulier.
2.
Verplaats de cursor naar de positie waar u het formulierveld wilt plaatsen en klik één keer.
3.
Klik met de rechtermuisknop op het formulierveld en kies Eigenschappen van formulierveld in het vervolgmenu.
PDF-formulieren gebruiken 273
4.
Vervang op het tabblad Algemeen de huidige Naam door een unieke interne naam U kunt ook andere optionele instellingen selecteren (zie het tabblad Algemeen).
5.
Ga naar het tabblad Opties. Gebruik dit tabblad om lijstitems op te geven, de stijl te wijzigen, de naam van het bijschrift te wijzigen en de standaardwaarden en andere opties in te stellen.
6.
(Optioneel) Ga naar het tabblad Acties en klik op de knop Toevoegen.
7.
(Optioneel) Selecteer in het resulterende dialoogvenster Actie een gebeurtenis die wordt gebruikt om de actie te starten.
8.
(Optioneel) Kies een Actie in het vervolgmenu.
9.
(Optioneel) Wijzig de eigenschappen die onder de geselecteerde actie worden weergegeven. Welke opties worden weergegeven, hangt af van de actie die u selecteert.
Eigenschappen van formulierveld In het dialoogvenster Eigenschappen van formulierveld bepaalt u hoe het formulierveld werkt wanneer een gebruiker gegevens invoert. Het dialoogvenster bevat een reeks tabbladen die zo zijn ingedeeld dat sommige tabbladen, bijvoorbeeld Algemeen, Uiterlijk, Opties of Acties, voor elk formulierveld beschikbaar zijn, terwijl andere tabbladen, zoals Opmaak, Validatie en Berekenen alleen worden weergegeven voor tekstvelden en keuzelijsten met een invoervak. Zo opent u de eigenschappen van een formulierveld: 1.
Voer een van de volgende handelingen uit om de eigenschappen weer te geven:
274 PDF-formulieren gebruiken 2.
3.
Klik met de rechtermuisknop op een formulierveld en kies Eigenschappen van formulierveld. • Dubbelklik op het formulierveld. •
Selecteer het formulierveld en klik op de knop op de werkbalk Formulier.
•
Klik op een van de tabbladen om de eigenschappen te bewerken: Algemeen, Uiterlijk, Opties, Acties, Valideren of Berekenen.
Klik op OK om de eigenschap toe te passen of op Annuleren om het dialoogvenster te sluiten zonder uw wijzigingen toe te passen.
Uw PDF-formulier publiceren •
Klik op Als PDF publiceren op de werkbalk Standaard.
Zie PDF-bestanden exporteren op pagina 255 voor meer informatie.
Gegevens verzamelen uit formulieren Via afgedrukte formulieren Dit is een eenvoudige oplossing waarbij de gebruiker een formulier invult en het formulier vervolgens kan worden afgedrukt. Dit is handig als de ontvangers van het formulier zich op één locatie bevinden, bijvoorbeeld in hetzelfde kantoor. Als u Adobe® Reader® gebruikt, gaan de gegevens van het ingevulde formulier verloren wanneer u het ingevulde PDF-formulier sluit. Er zijn uitzonderingen wanneer u de versie Standard of Professional van de software gebruikt.
PDF-formulieren gebruiken 275
In het PDF-bestand U kunt formuliergegevens ook in het PDF-formulier zelf opslaan met de opdracht Opslaan of Opslaan als.... Als u dit doet, moet de ontvanger van het formulier echter wel over een van de volgende versies van de Acrobat-software beschikken:
• •
Adobe® Acrobat® 6.0 (of hoger) Standard of Professional. Adobe® Acrobat® 7.0 (of hoger) Elements.
E-mail gebruiken Als u gegevens in het PDF-formulier kunt opslaan, kunt u het ingevulde formulier ook via e-mail terugsturen naar degene die u het formulier heeft gestuurd. Gebruik, met het ingevulde formulier geopend, de opdracht Bestand>E-mail om het e-mailbericht naar de juiste geadresseerde te sturen.
Via internet Uw PDF-formulier kan worden geconfigureerd voor het web door het volledige formulier door te geven aan een CGI-toepassing op een webserver. Dit is doorgaans een webpagina op een server die is ontworpen om de gegevens te verwerken en door te geven aan een tekstbestand, een database of een andere opslaglocatie. Gegevens van nieuwe abonnees kunnen bijvoorbeeld worden verzameld via een PDF-formulier en automatisch naar een al eerder geconfigureerde database met abonnees worden verzonden.
276 PDF-formulieren gebruiken Alle webformulieren hebben één ding met elkaar gemeen: ze moeten worden verzonden om formuliergegevens te kunnen verzamelen en verwerken. U bent vast wel eens een formulier tegengekomen op een website waarin u gegevens moest invullen en waarin u vervolgens op een verzendknop moest klikken om het formulier te verzenden. PDF-formulieren werken net zo: er kan een knop Verzenden worden geconfigureerd om de formuliergegevens naar de webserver te verzenden. U kunt hiervoor zelf een knop Verzenden ontwerpen, of u kunt de Wizard Formulier verzenden gebruiken (zie hieronder). Welke manier u ook kiest, het gebruik van de verzendprocedure is het belangrijkste verschil tussen webformulieren en andere, minder dynamische formulieren. Voor de webprocedure is, zoals al is opgemerkt, een actieve webserver vereist. Als u er weinig voor voelt zelf een webserver op te zetten en te beheren, kunt u altijd uw toevlucht nemen tot Serif Web Resources. Dit is een gratis gatewayservice waarmee uw formuliergegevens op de server van Serif worden verzameld en worden doorgestuurd naar uw e-mailadres. U moet wel eerst een gebruikersaccount aanmaken (uit veiligheidsoverwegingen) voordat u gebruik kunt maken van deze service. Zodra u een account hebt aangemaakt, kunt u formulier-id's maken, bewerken en verwijderen via een webpagina die toegankelijk is vanuit de wizard. De formulier-id, een uniek nummer van 30 cijfers, is vereist om de service te activeren en wordt automatisch gegenereerd wanneer u het e-mailadres opgeeft op de bovengenoemde webpagina. Er worden geen persoonlijke gegevens opgeslagen op de webservers van Serif. Alle formuliergegevens worden in real-time doorgestuurd.
PDF-formulieren gebruiken 277
Formuliergegevens verzenden Het verzenden van formuliergegevens lijkt misschien een zeer compleXEbewerking, maar als u de Wizard Formulier verzenden gebruikt, is het eigenlijk een relatief eenvoudig proces. Met de wizard maakt u niet alleen een knop Verzenden voor uw formulier, maar wordt ook het onderliggende verzendproces geconfigureerd en wordt de indeling geconfigureerd waarin de formuliergegevens moeten worden opgeslagen. Het verzendproces wordt geconfigureerd voor Serif Web Resources of voor het adres van uw eigen webserver (bijvoorbeeld http://testserver.global.com/formulieren/verzamelen.asp). Formuliergegevens kunnen worden opgeslagen in de indelingen: HTML, FDF, XFDF en PDF. Raadpleeg de Help van PagePlus Help voor meer informatie. Zo voert u de wizard Formulier verzenden uit: 1.
Selecteer de Knop Verzenden in het vervolgmenu Knop op de werkbalk Formulier.
2.
Klik in de eerste stap van de wizard op de knop Volgende>.
3.
Kies Serif Web Resources of uw eigen webserver als bestemming voor de formuliergegevens. Dit is de juiste stap als u geen toegang tot uw eigen webserver hebt. U kunt, afhankelijk van uw keuze, het volgende doen:
1.
Klik voor Serif Web Resources op Volgende>.
278 PDF-formulieren gebruiken 2.
Klik op de knop Een formulier-id ophalen om de aanmeldingspagina voor klanten van Serif weer te geven. Op deze pagina meldt u zich aan bij uw gebruikersaccount om ten eerste uw e-mailadres op te geven waar de formuliergegevens naartoe moeten worden gestuurd en ten tweede om een unieke formulierid te genereren die voor de beveiligde emailcommunicatie moet worden gebruikt.
3.
Op de webpagina kunt u, als u al over een gebruikersaccount beschikt, uw e-mailadres en wachtwoord invoeren. Als u een nieuwe gebruiker bent, moet u zich eerst registreren voor u door kunt gaan.
4.
Selecteer, nadat u zich hebt aangemeld, de koppeling formulier toevoegen om het e-mailadres op te geven waar de formuliergegevens naartoe moeten worden gestuurd.
5.
Klik op Formulier toevoegen. Hiermee wordt een vermelding gegenereerd in de weergegeven lijst waaruit een formulier-id van 30 cijfers kan worden gekopieerd.
6.
Plak de formulier-id rechtstreeks van de webpagina in het invoerveld in het dialoogvenster van de wizard.
7.
Klik op Volgende >.
8.
Selecteer in het vervolgmenu een gegevensindeling waarin u uw formuliergegevens wilt opslaan en transporteren. Selecteer een van de volgende indelingen: HTML, FDF of XFDF. - of -
1.
Klik voor uw eigen webserver op Volgende>.
2.
Geef het adres van uw webserver op in het weergegeven veld en klik op Volgende>. Opmerking: dit mag geen bestandsmap zijn, maar moet een geldige website zijn op het intranet of internet.
PDF-formulieren gebruiken 279
3.
Kies een gegevensindeling voor het exporteren van de formuliergegevens. Selecteer een van de volgende indelingen: HTML, FDF PDF of XFDF. Opmerking: u moet ervoor zorgen dat uw server de hierboven genoemde gegevensindelingen kan verwerken.
4.
Voltooi de wizardprocedure door op Voltooien te klikken.
5.
Verplaats de en klik één keer.
cursor naar de positie voor de knop
11
Webpagina's produceren
282 Webpagina's produceren
Webpagina's produceren 283
Aan de slag in de webmodus Hoe makkelijk is het om uw eigen website te maken met PagePlus? Het kan net zo makkelijk zijn als het selecteren van een vooraf ingestelde ontwerpsjabloon en het bewerken van de kopteksten en bijbehorende tekst. Ongeacht hoeveel aanpassingen u hierna wilt doen, de gehele taak is lang niet zo ingewikkeld als het ontwikkelen van uw eigen site vanaf het begin. Als u dus al vertrouwd bent met het gebruik van PagePlus voor publicaties op papier, is dit geen enkel probleem. Als u hier nog geen ervaring mee hebt, kunt u gaandeweg met de verschillende gereedschappen in PagePlus leren werken. In PagePlus worden de pagina’s die u hebt ontworpen, automatisch geconverteerd naar HTML. Het voordeel van het gebruik van webontwerpsjablonen, is dat u over diverse beginlay-outs beschikt. Deze zijn ontworpen door professionals voor weergave op het web.
284 Webpagina's produceren
Beginnen met een nieuwe webpublicatie De modus Publicatie op papier is de bekende PagePlus-omgeving voor het maken van gedrukte publicaties. Voordat u uw website ontwikkelt, moet u echter de modus Webpublicatie van PagePlus openen. De modus Webpublicatie bevat speciale functies, zoals menu menu-items en aangepaste instellingen, waarmee u eenvoudig webpagina's kunt maken. Een volledig nieuwe webpublicatie maken:
• •
•
Start PagePlus of kies Nieuw>Nieuw in wizard Opstarten in het menu Bestand. Selecteer in de wizard Opstarten de optie Nieuwe publicatie starten, selecteer de categorie Webpagina aan de linkerkant en kies de gewenste grootte van de webpagina (576x960, 720x1200 of 960x1536). Klik op OK. De modus Webpublicatie wordt automatisch geopend.
Een nieuwe webpublicatie maken op basis van een ontwerpsjabloon: 1.
Start PagePlus of kies Nieuw>Nieuw in wizard Opstarten in het menu Bestand.
2.
Selecteer in de wizard Opstarten de optie Onwerpsjabloon gebruiken, selecteer de categorie Webpublicatie>Websites aan de linkerkant en bekijk de voorbeelden aan de rechterkant. Selecteer de sjabloon die het meeste lijkt op de site die u wilt maken en klik op OK.
3.
Voer aangepaste gebruikersdetails in om uw website meteen aan uw wensen aan te passen.
Als u gebruik wilt maken van eerder werk dat u met PagePlus hebt gedaan, kunt u ook een bestaande gedrukte publicatie converteren naar een webpublicatie.
Webpagina's produceren 285
Een bestaande (gedrukte) PagePlus-publicatie converteren naar een website:
•
Open de publicatie in de modus Gedrukte publicatie en kies Naar webpublicatie wisselen in het menu Bestand.
Zo past u de grootte en de afdrukstand van de huidige publicatie aan: 1.
Kies Pagina-instellingen... in het menu Bestand.
2.
Stel verschillende pagina-afmetingen in via de vervolgkeuzelijst of kies Aangepast voor de paginagrootte (voer de pagina-afmetingen in pixels in).
Net zoals met een gedrukte publicatie, houdt het voorbereiden van een website in dat u de inhoud een paar keer moet controleren. U kunt de normale controlefuncties van PagePlus gebruiken, zoals de spelling controleren, proeflezen de synoniemenlijst gebruiken, enzovoort. Daarnaast kunt u met de Lay-outcontrole controleren op tekstspecifieke problemen, overlappende objecten of andere problemen die leiden tot bestandsgrootten die groter zijn dan nodig is (en deze problemen meestal corrigeren). Gebruik standaardlettertypen van Windows of webveilige lettertypen voor de beste resultaten.
Websitekleuren kiezen Een website heeft mogelijk al een kleurenschema dat is geselecteerd op het tabblad Schema's. Elk kleurenschema heeft een naam en bestaat uit vijf complementaire basiskleuren (plus extra webkleuren) die u kunt toepassen op elk ontwerpelement (zie Kleurenschema's gebruiken op pagina 226). De schema's (met de naam WWW 1 tot en met WWW 9) die onder aan de lijst met schema's op het tabblad worden weergegeven, zijn speciaal ontworpen voor websites.
286 Webpagina's produceren Om het u gemakkelijker te maken wordt het kleurenschema dat momenteel is ingesteld, ook onder aan het tabblad Stalen weergegeven. Voor het kleurenschema WWW3 bijvoorbeeld geven nummers of letters respectievelijk de basiskleurenset of de webkleurenset aan:
Webkleuren Websites hebben meerdere speciale instellingen voor webkleuren, die gewoonlijk als onderdeel van een kleurenschema in het dialoogvenster Kleurenschema's beheren worden gedefinieerd. U moet weten wat deze instellingen zijn, zelfs als u geen kleurenschema's op andere elementen in uw site hebt toegepast.
• • •
•
•
De kleur voor hyperlinks (aangeduid met de letter H hierboven) wordt toegepast op de hyperlinktekst voordat er op is geklikt. De kleur voor gevolgde hyperlinks (aangeduid met de letter F) wordt toegepast op hyperlinktekst nadat een gebruiker op de hyperlink heeft geklikt. De kleur voor actieve hyperlinks (aangeduid met de letter A) wordt toegepast op hyperlinktekst wanneer de muisknop van een gebruiker is ingedrukt. Dit is doorgaans de kleur die wordt weergegeven nadat er op de hyperlink is geklikt en voordat de pagina wordt weergegeven waarnaar de hyperlink verwijst. De kleur voor rollover-hyperlinks (aangeduid met de letter R) wordt toegepast op hyperlinktekst wanneer een gebruiker de muisaanwijzer op de hyperlink plaatst zonder te klikken. De achtergrond van een website (aangeduid met de letter B) is een een effen kleur die alle resterende lege ruimtes in the browser vult wanneer de website op een groter scherm wordt weergegeven.
Webpagina's produceren 287
•
Met de paginakleur (aangeduid met de letter O) kunt u een afzonderlijke kleur voor het gedefinieerde paginagebied instellen. Als u deze optie instelt op transparant, wordt de huidige achtergrondkleur weergegeven. Klik op de knop om toegang te krijgen tot het venster Kleurenschema's beheren.
In de webpublicatiemodus worden in voorbeelden van kleurenschema's op het tabblad Schema's een aantal webkleuren weergeven, samen met de vijf kleuren van het basisschema. Als u op een eenvoudige manier nieuwe webkleuren wilt toepassen, kunt u gewoon een ander kleurenschema te selecteren door op een voorbeeld op het tabblad Schema's te klikken. U kunt ook de afzonderlijke webkleuren in een schema wijzigen via het venster Kleurenschema's beheren, op dezelfde manier waarop u de vijf basiskleuren van het schema wijzigt. Zie de PagePlus Help voor meer informatie. De webkleuren die in het dialoogvenster Kleurenschema's beheren zijn gedefinieerd, zijn gewoonlijk van toepassing op de hele site, maar u kunt de instellingen voor paginakleur en achtergrondkleur van het huidige schema voor één of meer specifieke pagina's overschrijven. Zie Een aangepaste achtergrond instellen.
Achtergrondafbeeldingen gebruiken U kunt op elk gewenst moment in plaats van de achtergrondkleur ook een afbeelding als achtergrond opnemen. Als onderdeel van een schema is de achtergrondafbeelding van toepassing op alle pagina's van uw site, tenzij er voor afzonderlijke pagina's aangepaste afbeeldingsachtergronden worden gebruikt.
288 Webpagina's produceren Zo stelt u een achtergrondafbeelding in voor een schema: 1.
Selecteer Kleurenschema's beheren... in het menu Extra.
2.
Klik onder Eigenschappen van achtergrond op de knop Wijzigen.
3.
Schakel in het dialoogvenster Afbeelding invoegen het selectievakje Achtergrondafbeelding gebruiken in, klik op Bladeren, ga naar de map met de afbeelding en selecteer de afbeelding. Klik op Openen. •
•
•
4.
Schakel het selectievakje Schuift mee met pagina in als u wilt dat de achtergrondafbeelding automatisch mee schuift met de pagina-inhoud in het browservenster. Als u deze optie uitschakelt, schuift de achtergrond niet mee met de paginainhoud. Via de vervolgkeuzelijst Herhalen kunt u instellen hoe u de afbeelding wilt herhalen op de achtergrond (horizontaal, verticaal of als tegelpatroon). Als u Geen selecteert wordt er één enkele afbeelding als achtergrond gebruikt. Via de vervolgkeuzelijst Positie kunt u de positie van de afbeelding instellen (bijvoorbeeld Bovenaan, midden). De afbeelding wordt vanuit deze positie herhaald als u hiervoor hebt aangegeven dat u deze wilt herhalen op de achtergrond. U kunt de positie van de afbeelding ook instellen ten opzichte van de linkerbovenhoek. Selecteer hiertoe de optie Aangepast....
Klik op OK.
Op alle sitepagina's die het schema gebruiken, wordt de gekozen achtergrondafbeelding weergegeven.
Webpagina's produceren 289
Als u een achtergrondafbeelding met transparante gebieden gebruikt, is de achtergrondkleur van de pagina zelf zichtbaar door de transparante gebieden heen. Als de afbeelding geen transparante gebieden bevat, wordt de achtergrondkleur van de pagina aan het zicht onttrokken door de achtergrondafbeelding. Als er een paginakleur in uw schema is ingesteld, wordt deze kleur op de pagina vóór de achtergrondafbeelding weergegeven. Als u de paginakleur transparant maakt, is de achterliggende achtergrondafbeelding zichtbaar, waardoor de grenzen van de pagina onzichtbaar worden (zonder dat de inhoud van de pagina echter de ingestelde pagina-afmetingen overschrijdt).
Een aangepaste achtergrond instellen De webkleuren die in het dialoogvenster Kleurenschema's beheren zijn gedefinieerd, zijn gewoonlijk van toepassing op de hele site, zoals hiervoor is beschreven, maar u kunt deze instellingen ook overschrijven en in plaats daarvan voor een bepaalde pagina een andere achtergrondafbeelding of andere instellingen voor paginakleur en achtergrondkleur gebruiken. Zo stelt u een aangepaste achtergrondafbeelding in: 1.
Selecteer de pagina op het tabblad Pagina's.
2.
Kies Eigenschappen van website in het menu Bestand.
3.
Schakel op het tabblad Achtergrond het selectievakje Instellingen van schemabeheer gebruiken uit en schakel Achtergrondafbeelding gebruiken in. Klik op Bladeren, ga naar de afbeelding en selecteer de afbeelding in het dialoogvenster Afbeelding invoegen. Klik op Openen.
290 Webpagina's produceren 4.
Pas de opties voor schuiven, herhalen en positie aan.
5.
Klik op OK.
Zo stelt u een aangepaste paginakleur en achtergrondkleur in:
• •
Voer dezelfde stappen uit als hiervoor, maar selecteer deze keer een paginakleur in de vervolgkeuzelijst Paginakleur. Selecteer een kleur in de vervolgkeuzelijst Achtergrond om een kleur voor het gebied rondom de pagina in te stellen. Selecteer Meer kleuren... als u een kleur in de kleurenkiezer wilt kiezen.
Weergaveopties instellen voor webafbeeldingen Wanneer u een publicatie als een website exporteert, worden in PagePlus globale instellingen toegepast om te bepalen hoe elke afbeelding (ongeacht of u deze zelf hebt getekend of in uw project hebt geplakt of geïmporteerd) uiteindelijk als een aparte bitmap op de webpagina moet worden weergegeven. De volgende conversie-instellingen worden voor webpublicatie gebruikt:
• •
Elke afbeelding in de publicatie wordt als een afzonderlijk bestand geëxporteerd. Elke afbeelding die u hebt ingevoegd, wordt als het oorspronkelijke bestand geëxporteerd. Hierbij wordt de originele bestandsnaam gebruikt.
Webpagina's produceren 291
•
Ingevoegde metabestanden en alle andere afbeeldingen worden naar JPEG-afbeeldingen geconverteerd met een instelling van 10 voor compressiekwaliteit (lage compressie, gedetailleerd). Voor deze afbeeldingen worden in PagePlus automatisch bestandsnamen gegenereerd met incrementele nummering (IMG1, IMG2 enzovoort) die elke keer dat u exporteert wordt opgehoogd.
Globale exportopties en het instellen van exportindelingen worden gedetailleerder beschreven in de PagePlus Help.
Webpagina-eigenschappen kiezen Bij het maken van een geslaagde website komt meer kijken dan alleen het ontwerpen van de pagina´s. Het kan geen kwaad het dialoogvenster Eigenschappen van site door te nemen, dat u kunt openen via Bestand>Eigenschappen van website, en instellingen te bekijken waar u anders mogelijk niet aan zou hebben gedacht.
Het tabblad Eigenschappen van site/Pagina Sommige opties op het tabblad Pagina van het dialoogvenster horen alleen bij de huidige pagina en andere gelden voor de site als geheel. De titel van de webpagina, die wordt weergegeven in de titelbalk van de webbrower van de bezoeker, kan dienen om de pagina´s meer eenheid te geven en de identiteit van de site te benadrukken, maar kan ook helpen bij de navigatie. U kunt elke pagina van de site een eigen titel geven, maar u kunt ook dezelfde titel gebruiken voor meerdere pagina´s (de titel wordt dan de titel van de site). Een gemakkelijke manier om dit te doen is door met een lege pagina te beginnen, deze een titel te geven en die pagina te repliceren. Kopieën van die pagina hebben dezelfde titel.
292 Webpagina's produceren
Geanimeerde effecten toevoegen Met PagePlus kunt u twee soorten opvallende geanimeerde effecten toevoegen aan webpagina´s: geanimeerde lichtkranten en geanimeerde GIF´s. Met beide soorten kunt u eenvoudig een voorbeeld weergeven van de geselecteerde animatie en/of het effect naar behoefte aanpassen. Merk op dat de animatie die u aan een internetpublicatie toevoegt aanvankelijk ‘statisch’ is. Het effect is pas zichtbaar wanneer u de website in een browser weergeeft.
Beeld- en geluidsfragmenten toevoegen In PagePlus kunt u audio- en videobestanden aan uw webpagina's toevoegen. Hierbij kunt u uit verschillende standaardindelingen kiezen, met inbegrip van non-streaming en streaming media. (Non-streaming bestanden moeten volledig worden gedownload naar de computer van een gebruiker, voordat ze kunnen worden afgespeeld; voor streaming bestanden is een speciale speler vereist die binnenkomende gegevens in een buffer opslaat en al met afspelen kan beginnen voordat de volledige clip is gedownload.) U kunt twee soorten geluiden integreren in uw webpagina’s: achtergrondgeluiden en gekoppelde geluiden. Achtergrondgeluiden worden automatisch geladen en afgespeeld wanneer de webpagina voor het eerst wordt geladen in de webbrowser van de gebruiker. Gekoppelde geluidsbestanden worden afgespeeld wanneer de gebruiker op het overeenkomstige pictogram of hyperlinkobject klikt. Gekoppelde videobestanden werken op dezelfde manier als gekoppelde geluidsbestanden. Zo voegt u achtergrondgeluid toe aan een pagina: 1.
Kies Eigenschappen van website... in het menu Bestand en klik op het tabblad Achtergrond.
Webpagina's produceren 293
2.
Schakel het selectievakje Geluidsbestand gebruiken uit en ga vervolgens naar het geluidsbestand dat u wilt toevoegen.
3.
Als u het bestand niet in uw publicatie wilt insluiten, schakelt u het selectievakje Geluidsbestanden in site insluiten uit. Opmerking: Sla uw bronbestanden bij voorkeur in een aparte submap (bijvoorbeeld in de map Media) op als u ze niet in uw site wilt insluiten. Wanneer u uw site publiceert, worden zowel ingesloten als gekoppelde bestanden naar een gemeenschappelijke map geëxporteerd en gekopieerd.
4.
Schakel de optie Geluid herhalen in als u wilt dat het geluidsbestand voortdurend opnieuw wordt afgespeeld. Als u dit selectievakje uitschakelt, wordt het bestand maar één keer afgespeeld.
Het geluidsbestand wordt automatisch gedownload en afgespeeld wanneer internetgebruikers de desbetreffende webpagina bekijken in hun browser. Met zowel gekoppelde als ingesloten mediabestanden is de vraag echter op welke manier u gebruikers de mogelijkheid wilt bieden een bepaald mediabestand weer te geven. In PagePlus zijn voor beide soorten mediabestanden dezelfde basisopties beschikbaar: 1. Zo koppelt u een mediabestand aan een hyperlinkobject of hotspot: U begint met een bestaand object in de publicatie en koppelt het object aan het mediabestand of u gebruikt een hotspot op een afbeelding. 2. Zo koppelt u een mediabestand aan een pictogram: PagePlus beschikt over een pictogram dat al aan het mediabestand is gekoppeld. U plaatst vervolgens het pictogram op de pagina. 3. Zo koppelt u een mediabestand aan een afbeelding: U selecteert een extern afbeeldingsbestand dat vervolgens wordt geïmporteerd en gekoppeld aan het mediabestand.
294 Webpagina's produceren 4. Inline: Er wordt een mediaspeler weergegeven op uw gepubliceerde webpagina (een wordt nu geen mediaspeler weergegeven als de gebruiker op een koppeling, pictogram of afbeelding klikt). In PagePlus verschijnt een markering op de pagina waar de speler wordt weergegeven. Met optie 1 blijft het mediabestand een extern bestand dat niet in uw publicatie kan worden ingesloten. Met de opties 2 tot en met 4 kunt u kiezen of u het mediabestand wilt insluiten of niet. Zo voegt u gekoppelde mediabestanden aan een pagina toe:
•
Als u mediabestanden aan een object of hotspot wilt koppelen (optie 1 hierboven), kiest u Hyperlink... in het menu Invoegen en selecteert u Bestand op de harde schijf als het doel voor de koppeling en gaat u vervolgens naar het mediabestand. Volg de koppelingen van optie 1 voor meer informatie. - of -
1.
Als u mediabestanden aan een pictogram, afbeelding of inline speler wilt koppelen (opties 2 tot en met 4), kiest u Webobject... in het menu Invoegen en selecteert u Geluid... of Video... in het vervolgmenu.
2.
Blader naar de map met het mediabestand.
3.
Selecteer een weergaveoptie voor de koppeling.
4.
Als u het bestand niet in uw publicatie wilt insluiten, schakelt u het selectievakje Geluidsbestanden in site insluiten uit.
5.
Klik op OK om het dialoogvenster te sluiten en klik (of klik en sleep) vervolgens op de pagina om het pictogram, de afbeelding of de markering te plaatsen.
Webpagina's produceren 295
Een website naar een lokale map publiceren Uw website is pas echt een 'website' nadat u deze hebt geconverteerd naar HTML-bestanden en afbeeldingen die u met een webbrowser kunt bekijken, ook al hebt u de site als PagePluspublicatie opgeslagen. In PagePlus wordt dit proces het publiceren van uw site genoemd. U kunt de website naar een lokale map (op een vaste schijf) of naar internet publiceren. Als u de website publiceert naar een lokale map, kunt u de pagina´s bekijken in uw eigen browser voordat u ze op internet publiceert. Het kan handig zijn om de browser geopend te houden en heen en weer te schakelen tussen PagePlus en de browser. Op deze manier kunt u wijzigingen aanbrengen in een pagina in PagePlus, alleen die ene pagina publiceren en vervolgens overschakelen naar uw browser en een voorbeeld van die pagina bekijken om te controleren of alles er uitziet zoals u dat wilt. Zo publiceert u de website naar een lokale map: 1.
Kies Eigenschappen van website in het menu Bestand en controleer de exportinstellingen nog eens goed, met name de instellingen op het tabblad Afbeeldingen.
2.
Kies Website publiceren> in het menu Bestand en selecteer naar schijf... in het submenu.
3.
Blader in het dialoogvenster naar de map waarin u de uitvoerbestanden wilt opslaan door op de knop Map kiezen... te klikken. U kunt onder een geselecteerde map een nieuwe map maken met de knop Nieuwe map maken. Klik op OK.
4.
Activeer het selectievakje Alle pagina's publiceren als u alle pagina's in de site wilt publiceren. Als u alleen specifieke pagina’s wilt publiceren, activeert u het selectievakje naast die pagina’s in de boomstructuur. U kunt hiermee veel tijd besparen doordat de pagina´s die u niet hebt gewijzigd, niet worden geëxporteerd.
296 Webpagina's produceren 5.
Klik op OK.
Nadat de geselecteerde pagina´s door PagePlus zijn geëxporteerd, wordt u gevraagd of u uw webbrowser wilt starten om uw pagina te bekijken. Klik op Ja als u dit wilt doen.
Een voorbeeld bekijken van uw website in een browser
Een voorbeeld bekijken van uw site is een belangrijke stap voordat u deze op het web publiceert. Alleen zo kunt u nagaan wat bezoekers uiteindelijk te zien zullen krijgen wanneer ze uw PagePlus-publicatie bekijken. We gaan ervan uit dat u uw website al hebt gepubliceerd naar een lokale map. Zo bekijkt u een voorbeeld van uw website vanaf een lokale vaste schijf:
•
Kies Voorbeeld in browser> in het menu Bestand en kies vervolgens Pagina in
bekijken... of Website in bekijken... als u een externe browser wilt bekijken. wordt vervangen door de browsers die momenteel zijn geïnstalleerd. Er kan bijvoorbeeld ¨Pagina in Internet Explorer bekijken¨ staan. Als u meerdere browsers hebt geïnstalleerd, kunt u via de opdracht Lijst met browsers de browsers selecteren die u wilt gebruiken om een voorbeeld te bekijken van uw site.
Uw site op het web publiceren Voor het publiceren naar internet zijn wat meer stappen nodig, maar in principe is dit net zo eenvoudig als publiceren naar een lokale map. U kunt opgeven of alle webpagina´s moeten worden gepubliceerd of alleen pagina´s die sinds de laatste ¨publicatie¨ zijn gewijzigd.
Webpagina's produceren 297
Zo publiceert u de website op het web: 1.
Kies in het menu Bestand de optie Eigenschappen van website... en controleer de exportinstellingen, met name die op het tabblad Afbeeldingen.
2.
Kies in het menu Bestand de optie Website publiceren> en selecteer vervolgens Naar web....
Als dit de eerste keer is dat u naar internet publiceert, wordt het dialoogvenster Accountgegevens geopend (met daarin geen accountgegevens). U dient minstens één account in te stellen voordat u verder kunt gaan. 3.
Geef in het dialoogvenster Accountgegevens FTPaccountgegevens op voordat u klikt op OK.
4.
Als u ten minste één account hebt ingesteld, wordt het dialoogvenster Uploaden naar server geopend. In het dialoogvenster wordt de laatst gebruikte accountnaam weergegeven in het vervolgkeuzemenu. De instellingen van de account worden weergegeven in de volgende vakken. Via het vervolgkeuzemenu kunt u overschakelen naar een andere account, als u meer dan één account hebt ingesteld. U kunt via het dialoogvenster ook nog een account Toevoegen en een account die u in het vervolgkeuzemenu hebt geselecteerd Kopiëren, Bewerken of Verwijderen. Het is een goed idee om uw nieuwe of gewijzigde account te testen door op de knop Testen te klikken. Als de accountgegevens kloppen, wordt een dialoogvenster weergegeven waarin wordt aangegeven dat de verbinding tot stand is gebracht.
298 Webpagina's produceren 5.
Klik op de knop Account bijwerken. PagePlus maakt nu verbinding met de webserver.
•
•
Als dit de eerste keer is dat u de website uploadt, worden de geselecteerde pagina’s rechtstreeks naar de server overgedragen. - of Als u uploadt naar een bestaande site (die met PagePlus moet zijn gemaakt), wordt het dialoogvenster Bestanden uploaden weergegeven, met daarin lokale bestandsacties (voor het Toevoegen, Vervangen of Behouden van bestanden). Selecteer in het dialoogvenster de knop Incrementele update of Volledige update. Klik op Incrementele update als u alleen bestanden wilt uploaden die gewijzigd zijn sinds u de site voor het laatst hebt geüpload. Zodra alle bestanden zijn geüpload, wordt u daar via een berichtvenster op attent gemaakt. Klik op Sluiten.
De vereiste servergegevens verzamelen Als u een e-mailacount hebt, omvat uw contract met de emailprovider mogelijk ook een bepaalde hoeveelheid schijfruimte (bijvoorbeeld 25 MB) op de server van de provider waarin u bestanden kunt opslaan, waaronder de bestanden waaruit een website bestaat. Misschien hebt u een afzonderlijk abonnement afgesloten bij een gespecialiseerde ISP of webhost om uw eigen website te publiceren. In beide gevallen moet u een account instellen voordat u uw website kunt publiceren vanuit het programma.
Webpagina's produceren 299
Uw website onderhouden Als u uw site hebt gepubliceerd op internet, moet u de pagina´s van de site onderhouden door de inhoud regelmatig bij te werken. U doet dit door tekst, afbeeldingen en koppelingen toe te voegen of te wijzigen en door bestanden/mappen te verwijderen of te hernoemen. Het aanbrengen van wijzigingen in de inhoud is heel eenvoudig. Alle originelen bevinden zich in uw publicatie! Zo beheert u de bestanden en mappen voor uw website: 1.
Kies Website publiceren> in het menu Bestand en selecteer Website onderhouden... in het submenu. Het dialoogvenster Website onderhouden verschijnt.
2.
Selecteer in de vervolgkeuzelijst bovenaan uw FTPaccount om verbinding te maken met de server en typ uw gebruikersnaam en wachtwoord. Geef indien nodig het juiste pad op in het vak Map.
3.
Klik op Onderhouden.
PagePlus maakt nu verbinding met de server en geeft een dialoogvenster weer waarin aan de linkerkant alle mappen in uw persoonlijke directory en aan de rechterkant de inhoud van de geselecteerde map worden weergegeven. 4.
Om de vereiste onderhoudstaken uit te voeren, gaat u op dezelfde manier te werk als in Windows Verkenner
5.
Als u klaar bent, klikt u op de knop Sluiten van het venster om de FTP-verbinding te beëindigen en terug te keren naar PagePlus.
300 Webpagina's produceren
12
Index
302 Index
Index 303
2 2D, 202 filtereffecten, 202 3 3D, 206 Direct 3D, 211 filtereffecten, 206 A aangepast publicatie instellen, 20 aanpassing (van afbeeldingen), 181 FotoLab, 181 achtergrond (stramienpagina), 24 achtergrondkleur of kleurenschema van webpagina´s, 285 adreslijstbestanden (voor afdruk samenvoegen), 165 afbeeldingen, 169, 172 aanpassingen voor, 181 converteren, objecten naar, 63 effecten voor, 181 exporteren, objecten als, 63 extraheren, delen van, 175 frames voor, 169
grootte/resolutie, 172 importeren, 172 importeren (zie ook afbeeldingen), 172 in PDF-bestanden, 255 inkleuren, 223 instellen, transparantie van, 236 randen voor, 82 tekst om objecten laten lopen, 137 van digitale camera's/scanners, 189 verankeren, aan tekst, 71 vervormen (meshtransformatie), 80 voor web, 290 Afbeeldingen uitsnijden, 175 afdrukken, 243 boeken, 159 miniaturen, 243, 245 opslaan, afdrukprofielen, 243 over meerdere pagina´s, 245 PDF-bestanden, 159, 255 van banners, posters, boekjes en miniaturen, 247 voorbeeld bekijken van pagina, 245
304 Index aflooplimiet (afdrukken), 255 afmetingen, 19 instellen voor publicatie, 19 agenda´s, 151 gebeurtenissen voor, 153 officiële feestdagen voor, 152 Agendagebeurtenisbeheer, 151 albums foto, 9 alinea’s, 121 instellen, inspringingen voor, 117 instellen, tabstops voor, 118 opmaken in PagePlus, 121 stijlen, 131 uitlijning, 121 ankers, 71 PDF-bladwijzers naar, 256 artikeltekst, 95 overvloeien van ene in andere frame, 95 artistieke tekst, 108 langs een pad, 110 automatisch aanpassen aan tekst, 104 Automatische correctie, 144 Automatische indelingen (tabellen/agenda´s), 148
Automatische overloop, 107 van frametekst, 107 AVI (webmultimedia), 292 B banners, 19, 247 afdrukken, 247 instellen, 19 beeldfragment, 292 toevoegen aan webpagina, 292 belichting, 206, 211 3D-effect, 206 Direct 3D, 211 benoemde stijlen, 131 bewerken, tekst, 114, 121 Bézier-curven, 190 bitmapafbeelding, 172 importeren, 172 bitmapverlopen, 228 bladwijzers (PDF), 256 bmp-afbeeldingen, 172 boeken, 245 afdrukken, 245 gebruiken, BookPlus, 159 boekjes, 19, 245 afdrukken, 245 instellen, 19 BookPlus, 159 Bumpmap-effecten, 206 C Cd/dvd-labels, 9
Index 305
cilinders, 198 cirkel, 198 tekenen, 198 Conische transparantie, 236 Conische vullingen, 228 contouren, 78 contouren (filtereffect), 204 converteren, object naar afbeeldingsbestand, 63 correctielijsten, 144 curven (zie lijnen), 190 Curven samenvoegen, 66 Curven splitsen, 70 D databases, 154 invoegen (in tabellen), 154 designsjablonen, 9 thema's, 9 diavoorstellingen (PDF), 258 diepte (Direct 3D), 211 digitale camera´s, 189 als TWAIN-bron, 189 Direct 3D, 211 driehoek, 198 tekenen, 198 dynamische hulplijnen, 60 E effecten, 202, 206 2D-filter, 202 3D-filter, 206
draaibank (Direct 3D), 211 schuine rand (Direct 3D), 211 effecten (afbeeldingen), 181 FotoLab, 181 e-mail delen, publicaties als HTML door, 263 delen, publicaties door, 262 exporteren, 63, 255 als PDF, 255 objecten als afbeelding, 63 extraheren, afbeeldingen, 175 F feestdagen (officiële), 152 filtereffecten, 202, 206 filters, 181 maskeren met, 187 toepassen, 184 FotoLab, 181 frame-effect (rand), 82 framemarges, 95 aanpassen, 95 frames, 223 afbeelding, 169 instelling en opmaak, 99 koppelen, 101 toepassen, effen opvulling, 223
306 Index toepassen, kleur/bitmapverloop, 228 toepassen, transparantie, 236 voor afbeeldingen, 172 frametekst, 95 definitie (zie ook tekstkaders), 95 G geanimeerde effecten, 292 toevoegen aan webpagina, 292 Geanimeerde GIF, 292 toevoegen aan webpagina, 292 gebeurtenissen (agenda), 153 gegevens samenvoegen, 165 gegevensbronnen (voor afdruk samenvoegen), 165 geluidsfragment, 292 toevoegen aan webpagina, 292 genummerde lijsten, 139 Gereedschap, 110 Artistieke tekst, 108 AutoVorm, 198 Gebogen verbindingslijnen, 216 Onregelmatig uitsnijden, 66 Padtekst, 110 Pen, 190
Potlood, 190 Rechte lijn, 190 Roteren, 64 Schaduw, 202 Tabel, 148 Transformatie, 80 Transparantie, 236 Verbinding, 216 Verbindingspunt, 216 Vierkant uitsnijden, 66 Vulkleur, 228 Gereedschap Artistieke tekst, 108, 110 Gereedschap AutoVorm, 198 Gereedschap Gebogen verbindingslijnen, 216 Gereedschap Pen, 190 Gereedschap Potlood, 190 Gereedschap Rechte lijn, 192 Gereedschap Roteren, 64 Gereedschap Tabel, 148 Gereedschap Transparantie, 236 Gereedschap Verbindingslijnen, 216 gescande afbeeldingen, 189 importeren, 189 gespiegelde marges, 44 gevouwen publicaties instellen, 12, 19 GIF, 290 gebruikt voor web, 290
Index 307
gloedeffect, 202 grammatica, 148 controleren met Proeflezen, 148 H hoofdstukken (boeken), 159 hooglicht, effect, 223 HTML verzenden, documenten per e-mail, 263 hulplijnen, 44 dynamisch, 60 liniaal, 47 notitie, 48 uitlijnen op, 59 hulplijnen voor afloopgebied, 44 hyperlinks aan ankers, 71 instellen, kleur van, 285 I importeren, 165 afbeeldingen/figuren/foto ´s, 172 bestanden met scheidingstekens (voor afdruk samenvoegen), 165 bitmap- en vectorafbeeldingen, 172 databasetabellen, 154 tekst, 93
TWAIN-afbeeldingen, 189 impositie, 255 tijdens afdrukken, 247 van gevouwen publicaties, 19 index, 157 gebruiken, stijlen ter voorbereiding van, 131 maken, 157, 159 inhoudsopgave, 156 gebruiken, stijlen ter voorbereiding van, 131 voor BookPlus, 159 Initiaal, 121 insluiten versus koppelen, 172 Inspringing vergroten, 133, 139 inspringingen, 117 instellen, 49, 117 interface instellen, eenheden, 49 linialen, 49 Internet Service Provider (ISP), 283, 296 J jpg, 172, 290 importeren, 172 voor web, 290 K kalligrafische lijnen, 195
308 Index Kenmerken van objectstijl wijzigen, 213 kleur, 223 in PDF-uitvoer, 255 in webpublicaties, 285 schema´s (voor web), 285 schema's, 226 toepassen, effen kleur, 223 toepassen, kleurverloop, 228 Kleur, tabblad, 223 kleurverloop, transparantie, 236 kleurverloop, vulkleuren, 228 bewerken, 234 toepassen, 229 knippereffecten, 88 kolom, 44 en rijhulplijnen, 44 marges, 99 zonneblinden, 99 kop- en voetteksten, 52 koppelen versus insluiten, 172 koppelen, tekstkaders, 101 koppeling verbreken, tekstkaders, 101 kromtrekken, objecten, 80 kruisverwijzingen aan ankers, 71 kubussen, 198
L lagen, 38 objecten in, 42 selecteren, 43 stramienpagina´s en, 25 toevoegen, 40 verwijderen, 40 weergeven, 38 werken met, 38 leesbaarheid, 148 controleren met Proeflezen, 148 lettertype, 121 instellen, 121 lettertypen, 255 dynamische installatie van, 129 instellen, 121, 122 OpenType, 122 functies, 125 toewijzen, 122 vervangen, 129 vervangen, veelgebruikte lettertypen, 124 voorbeeld bekijken, 123 Lettertypen, tabblad, 122 lichtkranten, 292 geanimeerd, toevoegen aan webpagina, 292 lijn- en verloopeigenschappen, 190, 195 lijnen, 190
Index 309
aanpassen van tekst aan, 110 bewerken, 195 combineren, 70 eigenschappen, instellen, 195 lijnuitlijning voor, 195 onderbroken, 195 sluiten (om vormen te maken), 201 tekenen, 190 lijnuitlijning, 195 lijsten, 139 genummerd, 139 meerdere niveaus, 141 met opsommingstekens, 139 lijsten met meerdere niveaus, 141 lijsten met opsommingstekens, 139 Lineaire transparantie, 236 Lineaire verlopen, 228 liniaalhulplijnen, 47 linialen, 49, 61 instellen, eenheden voor, 49 logo´s, 85 LogoStudio, 85 M maken, boeken, 159 marges, 44 gespiegeld, 44
instellen, 44 marges en hulplijnen, 44, 59 maken, 44 uitlijnen op, 59 maskeren (afbeeldingen), 187 maskeren (voor aanpassing/effecten van afbeeldingen), 187 meerdere geopende documenten, 13 meerdere pagina's, 245 afdrukvoorbeeld, 245 weergeven, 32 meertalige spellingcontrole, 146 mesh-transformatie, 80 mesh-transformatie, 80 Mesh-transformatie, 80 metabestanden, 172 exporteren, 63 importeren, 172 Serif, 63, 172 meten, objecten, 49 miniaturen (afdrukken), 245 MPEG (webmultimedia), 292 multimedia, 292 toevoegen aan webpagina, 292 N naast elkaar afdrukken, 245 navigatie, 36
310 Index notitiehulplijnen, 48 nulpunt, 49 O Object uitsnijden tot contouren tekstomloop, 137 objecten, 61 converteren naar afbeeldingen, 63 in lagen, 42 meten, 49 roteren, 64 samenvoegen, 78 spatiëren, 61 spiegelen, 66 stramienpagina, 30 toepassen, kleurenschema's op, 226 toepassen, meshtransformatie, 80 uitlijnen, 61 uitlijnen op puntraster of hulplijnen, 59 uitsnijden, 66 verankeren, aan tekst, 72 volgorde wijzigen, 38 objectstijlen, 213 opslaan, 215 Objectstijlen beheren, 213 officiële feestdagen (agenda), 152 onderbroken lijnen, 195 onderhouden, websites, 299
ontbrekende lettertypen vervangen, 129 openen, bestaande publicatie, 13 OpenType-lettertypen, 122 functies, 125 opmaak thema, 9 Opmaak wissen, 135 opmaakhulpmiddelen, 44, 49, 59 hulplijnen, 44 linialen, 49 magnetisch, 59 puntraster, 52 opnieuw toepassen, stijlen, 135 opslaan, 15 een publicatie, 15 opsommingstekens en nummering, 121, 139 Optiebalk frame, 95 mesh-transformatie, 80 schaduw, 204 tekst, 121 Optiebalk voor curven, 190 Optiebalk voor maken van curven, 190 Optiebalk voor tekst, 121 opwaarderen, 3 ovaal, 198 tekenen, 198 overlopende tekst, 101
Index 311
P paden (om objecten), 195 padtekst, 110 paginagrootte en afdrukstand, 19 Pagina-instellingen, 19 paginamargehulplijnen, 44 pagina's, 36, 53 nummering, 53, 159 gemengde indeling, 53 toevoegen, verwijderen en volgorde wijzigen, 36 weergeven, 32, 36 Pagina's beheren, 36 Pagina's, tabblad, 36 Patroonmapeffecten, 206 PDF-bestanden, 255, 256, 258 bladwijzerlijsten in, 256 exporteren, 255 publiceren, 159, 255 toevoegen, bladwijzers, 256 PDF-bladwijzers, 256 aan ankers, 71 PDF-diavoorstelling, 258 met meerdere secties, 260 PDF-formulieren, 267 maken, 269 verzamelen, gegevens uit, 274 pijlen, 198 tekenen, 198
plakbordgebied, 32 Plakken in bronlaag, 41 png, 172, 290 importeren, 172 posters, 9, 247 afdrukken, 247 instellen, 12, 19 profielen, 7, 243 opslaan, afdruk, 243 werkruimte, 7 publicaties, 9, 12 aangepast, 20 delen per e-mail, 262 geheel opnieuw beginnen, 12 instellen, afmetingen, 19 marges en hulplijnen, 44 openen, bestaand, 13 opslaan, 15 stramienpagina's, 24 van designsjablonen, 9 voor web, 283 weergeven, 32 werken met meerdere, 15 wisselen tussen, 15 Publicaties, werkbalk, 15 publiceren, PDF-bestanden, 159, 255 puntraster, 52 instellen, eenheden, 52 uitlijnen op, 59
312 Index Q QuickTime (webmultimedia), 292 R Radiale transparantie, 236 Radiale verlopen, 228 randen, 82 toevoegen, 82 raster (punt), 52 rasterafbeeldingen, 172 importeren, 172 RealAudio/RealVideo (web), 292 reflectiemaps (filtereffect), 210 reflecties (filtereffect), 203 registratie, 3 reliëf, effect, 202 retoucheren (afbeeldingen), 187 rij- en kolomhulplijnen, 44 S samenvoegen, lijst, 165 samenvoegen, objecten, 78 schakelen tussen publicatievensters, 15 Schakering/tint, schuifregelaar, 223 schalen, 245 bij afdrukken, 243 met dynamische hulplijnen, 60
schema's, 226 kleur (voor Publicatie op papier), 226 kleur (voor Webpublicatie), 285 schuine randen, effect, 202 schuingetrokken schaduwen, 204 SDB-bestanden (Serif Database), 165 selecteren, 114 tekst, 114 Serif Webbronnen, 275 Serif-metabestandsindeling (SMF), 63, 172 serviceproviderinformatie (server), 296 sjablonen, 9 ontwerp, 9 Slagschaduw, effect, 202 sluiten, PagePlus, 16 Snijpunt van lijnen, instelling (lijnen), 195 spatiëren, 61 objecten, 61 speciale effecten, 202, 206 spelling, 144, 146 Automatische correctie, 144 Spellingcontrole, 146 terwijl u typt, 145 spellinggereedschappen
Index 313
Automatische correctie, 144 Proeflezen, 148 Spellingcontrole, 146 voorbeeld bekijken van afgedrukte pagina´s, 245 spiegelen, objecten, 66 Stalen, tabblad, 195, 198, 223, 228 Standaardalinealettertype, 131 standaardeigenschappen, 121 Standaardstijl, 131 Standaardweergave, 32 ster, 198 tekenen, 198 stijl (van lettertype), 121 instellen, 121 stijlen, 213 object, 213 synchroniseren (boeken), 159 tekst, 131 benoemd, 132 opnieuw toepassen, 135 toewijzen, getallen aan, 142 voorbeeld bekijken, 131 stramienpagina's, 36 bewerken, objecten in, 30 en lagen, 25
kop- en voetteksten in, 52 opwaarderen, objecten van, 30 overzicht, 24 paginanummers in, 53 toevoegen en verwijderen, 36 toewijzen, 25 verbinding verbreken, 25 weergeven en bewerken, 36 T tabellen, 151 agenda´s, 151 overzicht, 148 verankeren, aan tekst, 71 tabstops, 118 Teken, tabblad, 121 tekengrootte, 121 instellen, 121 tekens speciaal weergeven, 114 tekenspatiëring, 121 tekenstijlen, 131 tekst, 95 aanpassen aan frames, 104 artistiek (zelfstandig), 108 Automatische correctie, 144
314 Index automatische spellingcontrole terwijl u typt, 145 bewerken op pagina, 114 frames, 95 gebruiken, kleur- en bitmapverlopen in, 108, 228 importeren uit bestand, 93, 131 instellen, inspringingen, 117 instellen, standaardeigenschappen , 121 instellen, tabstops, 118 kopiëren, 116 langs een pad, 110 opmaken in PagePlus, 121 plakken, 116 selecteren, 114 speciale effecten, 202, 206 tabellen (overzicht), 148 toepassen, lettertypen op, 122 toevoegen aan tekstkader, 95 wijzigen, kleur of schakering van, 223 Zoeken en vervangen, 120 Tekst automatisch aanpassen, 104
tekst om objecten laten lopen, 137 Tekst op pad uitlijnen, 110 tekstkaders, 95 koppelen/koppeling verbreken, 101 maken, 97 verankeren, aan tekst, 71 tekstomloop, 137 Tekstomloop bewerken, knop, 137 tekstomloopcontour, 66 voor uitsnijden van object, 66 tekststijlen, 131 nummering, 142 synchroniseren (boeken), 159 vervangen, veelgebruikte lettertypen, 136 verwijderen, opmaak, 135 Tekststijlenpalet, 131 tekstverwerkingsbestanden, 93 terugkeren naar opgeslagen versie, 13 thema-opmaken, 9 tint, 223 Transformeren, tabblad, 64 transparantie, 236 kleurverloop, 239 toepassen, 237 Transparantie, tabblad, 236
Index 315
TWAIN-bron (camera/scanner), 189 U Uiteinde, instelling (lijnen), 195 uitgeknipt gebied, 175 uitlijnen, objecten, 59 uitlijning, 61 met dynamische hulplijnen, 60 van lijn, 195 van objecten, 61 voor laatst geselecteerde object, 61 Uitsnijden tot vorm, 69 Uitsnijden, gereedschappen, 66 uitsnijden, objecten, 66 Unicode-tekst, 119 V vakken, 198 tekenen, 198 vectorafbeelding, 172 importeren, 172 vectorafbeeldingen, 172 importeren, 172 veelhoek, 198 tekenen, 198 verbindingen, 216 maken, 217 verbindingspunten, 216 verlopen, 223
bitmap, 228 effen, 223 kleurverloop, 228 verticale uitlijning, 121 vervormen (meshtransformatie), 80 voetteksten, 52 voorbeeld bekijken, 245, 296 afgedrukte pagina, 245 websites in webbrowser, 296 vormen, 198 aanpassen van tekst aan, 110 combineren, 70 effen opvullingen voor, 223 kleur-/bitmapverlopen voor, 228 sluiten, 201 tekenen, 198 toepassen, transparantie, 236 verankeren, aan tekst, 71 W WAV (webmultimedia), 292 Webexportbeheer, 290 Webkleuren, 285 Webpublicatie, modus, 283 websites, 292 aan de slag, 283 afbeeldingsinstellingen (overzicht), 290
316 Index instellen, pagina- en bestandseigenschappen, 291 kiezen, websitekleuren, 285 onderhouden, 299 publiceren naar lokale map, 295 publiceren naar web, 296 toevoegen, beeld- en geluidsfragmenten, 292 toevoegen, geanimeerde effecten, 292 voorbeeld bekijken in webbrowser, 296 websites, publiceren, 295 naar lokale map, 295 naar web, 296 Weergave van meerdere pagina's, 32
weergaveopties, 32 Welkom!, 3 werkbalk Publicaties, 15 werkruimte profielen, 7 Wizard Opstarten, 7, 12 woordenboek, 146 persoonlijk (spellingcontrole uitvoeren), 146 WritePlus, 157 Z zelfstandige tekst, 108 Zoeken en vervangen, 120 zoompercentage, opties, 32