Consumentenvertrouwen na de Bankencrisis De invloed van de bankencrisis van 2008 op het consumentenvertrouwen van IJsland
Faculteit Economie & Bedrijfskunde Studierichting Economie Scriptiebegeleider: Damiaan Chen Amsterdam, 31 Januari 2013 Student: Joost Schoute Studentnummer: 10002058
I
Abstract Deze bachelor scriptie onderzoekt wat de gevolgen zijn geweest van de bankencrisis van 2008 op het consumentenvertrouwen in IJsland. Op 6 oktober 2008 ging de IJslandse bank Icesave failliet gevolgd door een periode van economische malaise. Het consumentenvertrouwen is sindsdien drastisch gedaald, maar herstelt zich sinds 2009 weer. Deze scriptie onderzoekt wat het consumentenvertrouwen is en of de bankcrisis daar invloed op heeft gehad. Dit is gedaan door middel van een literatuuronderzoek en een Chow test over de periode 2003Q1-2012Q1 in IJsland. Er wordt beschreven welke variabelen consumentenvertrouwen op welke manier beïnvloeden en aan het einde wordt geconcludeerd dat het consumentenvertrouwen na de bankencrisis is veranderd.
II
Inhoudsopgave
Abstract
II
Inhoudsopgave
III
Lijst van afkortingen
V
Lijst van figuren
VI
Lijst van tabellen
VII
Lijst van symbolen
VIII
Hoofdstuk 1: Introductie 1.1 Achtergrondinformatie 1.2 Doel en focus van dit onderzoek 1.3 De toegevoegde waarde van deze scriptie
1 1 4 5
Hoofdstuk 2: Literatuuronderzoek 2.1 Inleiding 2.2 Wat is het consumentenvertrouwen? 2.3 Door wat wordt het consumentenvertrouwen beïnvloed? 2.4 Hoe beïnvloedt het consumentenvertrouwen de economie? 2.5 Het rationele en het subjectieve consumentenvertrouwen en de gebruikte methode 2.6 Hoe het consumentensentiment de toekomstige economische situatie beïnvloedt 2.7 Afsluiting
6 6 6 6 7 8 9 9
Hoofdstuk 3: Methodologie 3.1 Introductie 3.2 De methode 3.3 Assumpties 3.4 Beperkingen 3.5 Afsluiting
10 10 10 13 14 14
Hoofdstuk 4: Resultaten 4.1 Introductie 4.2 Procedure 4.3 Resultaten 4.3.1 Bespreking coëfficiënten periode 2003Q1-2012Q1 4.3.2 Vergelijking coëfficiënten 4.4 Evaluatie van de resultaten 4.5 Afsluiting
15 15 15 16 17 19 20 21
Conclusie
IX
Bibliografie
X
Appendix
XII
III
Bijlage 1 Overzicht waardes gebruikte statistieken voor de regressie
XII
IV
Lijst van afkortingen Balance of Payments
(BoP)
Bruto Binnenlands Product
(BBP)
Bruto Nationaal Product
(BNP)
Centrale Bank
(CB)
Centrale Bank IJsland
(CBI)
Consumer Confidence Index
(CCI)
Consumer Price Index
(CPI)
Foreign Direct Investment
(FDI)
IJslandse krona
(ISK)
Internationale InvesteringsPositie
(IIP)
Ordinal-Least-Squares
(OLS)
Residual Sum of Squares
(RSS)
Switching Autoregressive Conditional Heteroskedasticity Model
(SWARCH)
Vector Auto Regression
(VAR)
Yield To Maturity
(YTM)
V
Lijst van figuren Figuur 1: Consumentenvertrouwen IJsland 2003-2012..........................................................................2 Figuur 2-3: Enkele Economische Variabelen van IJsland 2003Q1-2012Q1………………………......3 Figuur 4: Het consumentenvertrouwen en het consumentenvertrouwen uitgaande van de coëfficiënten van de verschillende regressies.........................................................................................17
VI
Lijst van tabellen Tabel 1: Uitslag regressie..........................................................................................................16 Tabel 2: Vergelijking coëfficiënten...........................................................................................19
VII
Lijst van symbolen Coëfficiënt a periode b Geschatte coëfficiënt a periode b
(βa,b) � a,b) (β
VIII
Hoofdstuk 1:
1.1
Introductie
Achtergrondinformatie
Europa bevindt zich sinds 2010 in een schuldencrisis. Deze crisis heeft de naam de eurocrisis gekregen. De crisis is een na-effect van de bankencrisis die in 2008 plaatsvond. De zuidelijke deelstaten kunnen alleen door middel van steun van de noordelijke landen nog aan hun betalingsverplichtingen voldoen. Deze historische gebeurtenissen zijn begonnen met de bankencrisis van 2008. Het omvallen van Lehman Brothers en kort daarna het IJslandse Icesave waren de eerste symptomen dat er iets grondig mis was binnen de financiële sector. Banken leden grote verliezen door de capital meltdown. Deze banken moesten overeind gehouden worden door de overheden. De zuidelijke staten kwamen later in begrotingsproblemen. De recessie na 2008 wordt gezien als de grootste recessie sinds “the Great Depression” van 1929. Hierdoor zijn de ontwikkelingen tijdens de bankcrisis van 2008 historische gebeurtenissen. IJsland had in juni 2004 de huizenmarkt en de financiële sector geliberaliseerd. Commerciële banken hebben zich vervolgens op de IJslandse hypotheekmarkt gestort. Het werd voor gewone huishoudens veel makkelijker om een hypotheek af te sluiten (Elíasson, 2006, pp. 1-2). Vanwege de relatief lage rentes op de buitenlandse kapitaalmarkten werden de IJslandse schulden vaak gefinancierd door buitenlands kapitaal wat druk zette op de Balance of Payments (BoP). De hoeveelheid buitenlandse activa en schulden in IJsland is sinds de volledige liberalisering van kapitaal in en uit het land sterk gestegen. Eind 1997 was de hoeveelheid uitstaande Foreign Direct Investment (FDI) nog 3,7% van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Aan het einde van het derde kwartaal van 2007 was dit percentage gegroeid tot 115% van het BBP (Svavarsonn, 2008, pp. 89-90). Op het moment dat de IJslandse buitenlandse schuld groter was dan 900% van het BBP veroorzaakte de IJslandse bankencrisis waarschijnlijk het grootste faillissement per hoofd van de bevolking. Om de chaos te bestrijden nam de IJslandse overheid een aantal maatregelen om orde op zaken te stellen. IJsland was niet groot genoeg om elk deposito van Icesave te vergoeden. De buitenlandse rekeninghouders van Icesave werden niet vergoed, leningen in buitenlandse valuta werden illegaal verklaard en er werden kapitaalrestricties toegepast (Valdimarsson, 15-12-2012). De IJslandse krona (ISK) is na een zware devaluatie van meer dan 50% weer stabiel en de IJslandse huizenmarkt en het BBP groeien weer. Deze stabiliteit is gedeeltelijk te danken aan de kapitaalrestricties (Pétursson, 2010, p 3). Sommige buitenlandse investeerders kunnen hierdoor hun geld niet zomaar terugtrekken uit IJsland. Dit beperkt het aanbod van ISK op de internationale geldmarkten waardoor de ISK niet verder devalueert. Internationale investeerders zoeken dan een
1
veilige plek binnen IJsland om hun geld te investeren en IJslandse staatsobligaties en vastgoed zijn populaire beleggingsplekken (Valdimarsson, 30-05-2012). Consumer Confidence
180 160 140 120 100 Consumer confidence
80 60 40 20
2012
2011.25
2010.5
2009.75
2009
2008.25
2007.5
2006.75
2006
2005.25
2004.5
2003.75
2003
0
Figuur 1: Consumentenvertrouwen IJsland 2003Q1-2012Q1 (bron: www.tradingeconomics.com | CBI) Om dit actuele probleem beter te begrijpen richt dit onderzoek zich op de gevolgen van de bankencrisis op het consumentenvertrouwen. De bovenstaande grafiek laat een sterke daling van het consumentenvertrouwen ten tijde van de bankencrisis zien. Een dergelijke daling doet vermoeden dat er sprake is van een structurele breuk in het consumentenvertrouwen. Naast het consumentenvertrouwen zijn ook andere variabelen sterk gedaald of gestegen. In 2008 hebben zich vele veranderingen voortgedaan in de statistieken van IJsland. Deze veranderingen waren veelal negatief voor de IJslandse economie. In de onderstaande figuren staat een overzicht van de waardes van enkele variabelen van IJsland van de periode 2003Q1-2012Q1.
2
20 15 YTM (%)
10
Werkeloosheid (%)
5
2012
2011.25
2010.5
2009.75
2009
2008.25
2007.5
2006.75
2006
2005.25
2004.5
2003.75
-5
2003
0
Huizenprijsverandering (%)
-10 20
BBP groei (%)
15 10 5
Centrale Bank rentevoet: Current account (%) Inflatie (%)
0 -5 -10
Figuur 2-3: Enkele Economische Variabelen IJsland 2003Q1-2012Q1 (bronnen: CBI, SedlaBankiDatamarket, www.tradingeconomics.com, www.statice.is) In de grafiek zijn verschillende variabelen van IJsland uiteengezet. De BBP groei en de huizenprijsverandering zijn na de bankencrisis gedaald. Een daling in deze variabelen vermindert de kapitaalskracht van de bevolking en zou daarom negatief gecorreleerd moeten zijn met het consumentenvertrouwen. De werkeloosheid en inflatie zijn na de bankencrisis gestegen. Een stijging in deze variabelen vermindert het reële inkomen van de bevolking en zou het consumentenvertrouwen dus negatief moeten beïnvloeden. De rentevoet van de centrale bank en de Yield To Maturity (YTM) zijn in de aanloop van de bankencrisis beide gestegen. Een stijging van de YTM betekent dat investeerders minder vertrouwen hebben in de IJslandse staat en economie. Zij is dus negatief gecorreleerd met het vertrouwen van investeerders. Het zou logisch zijn als de YTM dan ook negatief gecorreleerd is met het consumentenvertrouwen. Het is niet duidelijk hoe een stijging van de rentevoet
3
van de centrale bank gecorreleerd is met het consumentenvertrouwen.
1.2
Doel en focus van dit onderzoek
Het doel van deze scriptie is om te onderzoeken hoe deze variabelen met het consumentenvertrouwen gecorreleerd zijn en of daar veranderingen in hebben plaatsgevonden na de bankencrisis. Uiteindelijk probeert deze scriptie te meten of het consumentenvertrouwen in de IJslandse economie fundamenteel is veranderd. De centrale vraag luidt als volgt: “Is het consumentenvertrouwen in de IJslandse economie fundamenteel veranderd?” Voor het beantwoorden van de centrale vraag is eerst een literatuuronderzoek verricht naar eerder gedaan onderzoek naar het consumentenvertrouwen. Het literatuuronderzoek bestaat uit 7 paragrafen. In paragraaf 1 wordt een inleiding gegeven van het literatuuronderzoek. In paragraaf 2 wordt het consumentenvertrouwen gedefinieerd en wordt uitgelegd hoe de definitie is ontstaan. In paragraaf 3 wordt duidelijk gemaakt welke factoren het consumentenvertrouwen beïnvloeden. In paragraaf 4 wordt verteld hoe het consumentenvertrouwen de economie beïnvloedt. In paragraaf 5 wordt uitgelegd hoe het verschil tussen rationeel en subjectief consumentenvertrouwen statistisch kan worden gemeten. In paragraaf 6 wordt voorgaand onderzoek uitgelicht naar hoe het subjectieve consumentenvertrouwen de economie beïnvloedt en in paragraaf 7 wordt opgesomd wat er in het literatuuronderzoek is besproken. Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn verschillende statistieken met elkaar vergeleken. Er is een regressie uitgevoerd waarin het consumentenvertrouwen de afhankelijke variabele is. Onderzocht is hoe het consumentenvertrouwen gecorreleerd is aan de eerder genoemde macro-economische variabelen. Daarna is onderzocht of deze correlatie anders is geworden na de IJslandse bankencrisis. Als er een significante coëfficiëntenverandering heeft plaatsgevonden voor één of meerdere variabelen, dan kan bevestigd worden dat het consumentenvertrouwen fundamenteel is veranderd. Meer over het statistische onderzoek is te lezen in hoofdstuk 3. Het statistische onderzoek onderzoekt hoe het consumentenvertrouwen van IJsland zich heeft veranderd na de bankencrisis. Het onderzoek baseert zich op de volgende variabelen: •
Het consumentenvertrouwen
•
YTM van de staatsobligaties
•
De groei van het BBP
•
De werkeloosheid
•
De rentevoet van de Centrale Bank IJsland (CBI)
4
1.3
•
De inflatie
•
De ontwikkelingen van de prijzen in de huizenmarkt
•
De Internationale InvesteringsPositie van IJsland (IIP)
De toegevoegde waarde van deze scriptie
Deze scriptie doet een onderzoek naar de invloed van de bankencrisis op het consumentenvertrouwen. In het literatuuronderzoek wordt uitgelegd hoe het consumentenvertrouwen bestaat uit het objectieve en het subjectieve consumentenvertrouwen en wordt eerder gedaan onderzoek naar het consumentenvertrouwen weergegeven. Er wordt statistisch onderzocht welke variabelen het IJslandse consumentenvertrouwen beïnvloeden. Dit onderzoek richt zich op de periode 2003Q1-2012Q1 waarin de periodes 2003Q1-2008Q3 en 2008Q4-2012Q1 apart onderzocht worden. Vervolgens wordt berekend of het consumentenvertrouwen fundamenteel is veranderd.
5
Hoofdstuk 2: 2.1
Literatuuronderzoek
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de resultaten van eerder uitgevoerd onderzoek naar het consumentenvertrouwen onderzocht. Eerst wordt uitgelegd wat het consumentenvertrouwen is en waar de gegevens vandaan komen. Daarna wordt uitgelegd hoe het consumentenvertrouwen de economie beïnvloedt. Vervolgens wordt er een onderscheid gemaakt tussen het rationele en het subjectieve consumentenvertrouwen. Uiteindelijk worden de resultaten van eerder gedaan onderzoek naar de invloed van het subjectieve consumentenvertrouwen op de economie weergegeven.
2.2
Wat is het consumentenvertrouwen?
Het concept van het consumentenvertrouwen is ontwikkeld in de jaren 50 door Katona. Hij benadrukte dat er naast economische ook psychologische factoren konden meespelen als het gaat om het vertrouwen van de consument in de economie. Katona onderscheidde 2 trends in het consumptiegedrag van huishoudens: De mogelijkheid tot kopen en de bereidheid tot kopen. De mogelijkheid tot kopen is gebaseerd op “traditionele” economische factoren. De bereidheid tot kopen is het sentiment van de consument betreffende het doen van aankopen. Het meten van het consumentenvertrouwen is een poging dit sentiment te kwantificeren (Lopez, H, B,. Durré, A,. 2003, p. 5). Het consumentenvertrouwen is gebaseerd op meerdere vragen die aan reguliere, veelal nietgeïnformeerde burgers gesteld worden. Deze vragen gaan over de inkomensverwachting, de arbeidszekerheid en over de economie in het algemeen. De burger wordt dan gevraagd wat ze denken van de huidige situatie ten opzichte van de situatie van een half jaar geleden en wat hun verwachtingen zijn van de situatie over een half jaar (Lopez, H, B,. Durré, A,. 2003, p. 5). Het consumentenvertrouwen bestaat uit twee factoren: De visie op de economie in het algemeen en de bereidheid tot kopen (CBS, 26-9-2001). Er moet vermeld worden dat deze scheiding in het consumentenvertrouwen niet gezien kan worden als de oorspronkelijke definitie van het consumentenvertrouwen van Katona. De visie van de consument op de economie wordt naast economische factoren door sentiment beïnvloed.
2.3
Door wat wordt het consumentenvertrouwen beïnvloed?
Het bepalen van significante voorspellende variabelen die het consumentenvertrouwen beïnvloeden is tot nu toe niet gelukt. Verschillende onderzoekers die dit gepoogd hebben komen per land en per 6
periode uit op andere conclusies. Aandelenmarkten, werkeloosheid, loon, inflatie en rentevoeten lijken vooralsnog de beste voorspellers (Lopez, H, B,. Durré, A,. 2003, pp. 7,8), maar deze zijn verre van significant en verschillen ook per land en periode. Particulieren baseren hun consumentenvertrouwen op de informatie die hen wordt gegeven (Lopez, H, B,. Durré, A,. 2003, p. 3). De toegang tot informatie, hoe vaak deze informatie de consument bereikt en de perceptie van de, veelal nietgeïnformeerde, burger van die informatie bepalen het consumentenvertrouwen.
2.4
Hoe beïnvloedt het consumentenvertrouwen de economie?
Het consumentenvertrouwen wordt, naast fluctuaties in de rentevoet en het geldaanbod, gezien als een belangrijke en informatieve voorspeller van toekomstige economische omstandigheden. Aan alle recessies tot 2000 ging een daling van het consumentenvertrouwen vooraf (Chauvet, M., Guo, J. T., 2000, p. 2). In de VS wordt de Consumer Confidence Index (CCI) gepubliceerd door de Conference Board officieel gezien als de barometer van de gezondheid van de economie vanuit het perspectief van de consument. In Europa wordt het consumentenvertrouwen vaak gebruikt door de Europese Commissie voor korte termijnvoorspellingen en voor analyses van de bedrijfscyclus. Uit verschillende studies blijkt dat het consumentenvertrouwen een goede voorspeller is van de toekomstige consumptie (Chauvet, M., Guo, J. T., 2000, p. 6). Het begin van een negatieve economische schok is veelal een beurscrash, een punt waarop aandelen, schuldpapier of obligaties in een vrije val belanden. Een beurscrash hoeft niet altijd het begin te zijn van een grote economische malaise. Ferrer, E. Salaber, J. en Zalewska, A. hebben in hun paper de correlatie tussen het consumentenvertrouwen en de aandelenmarkt bestudeerd. Fluctuaties in de aandelenmarkt beïnvloeden de economische omstandigheden (Ferrer, E. Salaber, J. en Zalewska, A, 2012, p. 5). Als de aandelenmarkt instort heeft dit soms ernstige gevolgen voor de economie, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Ferrer, E. Salaber, J. en Zalewska, A, hebben onderzocht in hoeverre het consumentenvertrouwen gebruikt kan worden om dit te voorspellen. Hierbij hebben zij gebruik gemaakt van een regressieanalyse van de CCI van de VS en de Europese CCI ten tijde van de internetbubbel en de bankencrisis. Beide gebeurtenissen hadden een groot verlies op de aandelenmarkt tot gevolg. Echter alleen bij de bankencrisis vond er een grote economische malaise plaats. Uit het onderzoek blijkt dat het consumentenvertrouwen een toekomstige economische malaise beter voorspelt dan de aandelenbeurs. Geconcludeerd kan worden dat het consumentenvertrouwen een betere voorspeller is van een toekomstige economische malaise dan de aandelenbeurs en een goede voorspeller van de toekomstige economische situatie is. De vraag is nu of een voorafgaande daling van het consumentenvertrouwen aan een recessie slechts een correlatie is of dat er ook sprake is van een causaal verband. Het consumentenvertrouwen weerspiegelt de bereidheid tot het uitgeven van geld voor consumptie door de burger. Dit beïnvloedt
7
het BBP direct en heeft daarmee invloed op de toekomstige economische omstandigheden. De bereidheid tot consumeren wordt beïnvloed door rationele verwachtingen van de economie. Rationele verwachtingen van de economie worden weer beïnvloed door een grote hoeveelheid aan factoren die, zoals eerder vermeld, moeilijk zijn in te schatten. Naast de rationele verwachtingen van de economie wordt het consumentenvertrouwen ook beïnvloed door het consumentensentiment. Het consumentensentiment wordt als eerste geïndiceerd door het meten van het consumentenvertrouwen. Aangezien het consumentensentiment het consumentenvertrouwen beïnvloedt en het consumentenvertrouwen de toekomstige consumptie beïnvloedt heeft het consumentensentiment invloed op de toekomstige economische situatie. Er zijn meerdere pogingen gedaan om het consumentensentiment van het consumentenvertrouwen te scheiden en te onderzoeken in hoeverre het consumentensentiment de toekomstige economische situatie beïnvloedt. In de volgende twee paragrafen wordt dit duidelijk gemaakt.
2.5
Het rationele en het subjectieve consumentenvertrouwen en de gebruikte methode
Marcelle Chauvet en Jang-Ting Guo (2000) poogden een statistisch onderscheid te maken tussen het rationele en het subjectieve consumentenvertrouwen. Het subjectieve consumentenvertrouwen is in feite een andere verwoording voor het consumentensentiment. Zij gebruikten een Vector AutoRegression (VAR) model. Vervolgens onderscheidden zij 2 Markov toestanden voor het consumentensentiment: Positief of negatief. Zij deden dit op dezelfde manier als het Switching Autoregressive Conditional Heteroskedasticity Model (SWARCH). Met dit model is het mogelijk twee toestanden te onderscheiden: Een bad state wordt gekenmerkt door een laag of negatief gemiddelde van de afhankelijke variabele, een hoge volatiliteit en een kortere periodeduur. De bad state is, als het gaat om het consumentensentiment, gecorreleerd met economische krimp en recessies. Een good state wordt gekenmerkt door een hoog of positief gemiddelde, een lage volatiliteit en een langere periodeduur. Een good state is, als het gaat om het consumentenvertrouwen, gecorreleerd met economische groei (Chauvet, M., Guo, J. T., 2000, pp. 3,4). Het gebruik van een SWARCH model is te uitgebreid voor deze scriptie. In deze scriptie zal gebruik worden gemaakt van een Chow test. Met een Chow test kan onderzocht worden of er zich een structurele breuk op een bepaald tijdstip in een regressie bevindt. Als er in een regressie zich een structurele breuk bevindt betekent dit dat er een externe factor is die de afhankelijke variabele blijvend beïnvloedt. De gebruikte methode is een andere techniek dan de SWARCH methode. Er wordt geen gebruik gemaakt van een vector autoregressie maar van een standaard lineaire regressie. Volatiliteit en periodeduur hebben geen invloed op de Chow test. Daarbij kan een Chow test alleen onderzoeken of het consumentenvertrouwen significant veranderd is. Een Chow test kan niet onderzoeken of het
8
consumentenvertrouwen hoger of lager is geworden of zich in een good of een bad state bevindt. In hoofdstuk 3 wordt de methode volledig uitgelegd.
2.6
Hoe het consumentensentiment de toekomstige economische situatie beïnvloedt
Jang-Ting Guo en Marcelle Chauvet (2000) hebben bestudeerd of het consumentenvertrouwen en het investeringsvertrouwen bijgedragen hebben aan de 5 recessies in de VS in de periode 1973 en 1990. Aangezien het subjectieve vertrouwen niet direct observeerbaar is noemen zij dit de sunspot. Zij voerden een regressive uit met de volgende variabelen (de variabelen zullen direct worden geciteerd om verwarring te voorkomen): the 3-month, 1-year and 10-year T-Bill rate, inflation (CPI growth), money supply (M2), government spending, stock prices (S&P500), misery index, Stock and Watson (1989, 1991) leading economic indicator (SW), and some of the components of the Composite Leading Indicator constructed by the Conference Board — manufacturer’s new orders, housing permits, manufacturer’s unfilled orders, vendor performance, unemployment insurance initial claims, and sensitivity material prices (Chauvet en Guo, 2000, p. 7). De conclusie is dat in de recessies van 196970, 1973-75 en 1981-82 sprake geweest kan zijn van een negatieve schok in de verwachtingen van de economie wat gebaseerd was op een negatiever geworden consumentensentiment. Matsusaka en Sbordone (1995) hebben een vergelijkbare regressie uitgevoerd over de periode 1953-1988 in de VS met de volgende variabelen: money supply, governmental spending, oil prices, sensitive material prices, interest rates, leading economic indicators and their components, (Jang-Ting Guo, 2000, p. 2). De conclusie van Matsusaka en Sbordone (1995) is dat het consumentensentiment het Bruto Nationaal Product (BNP) wel degelijk beïnvloedt (Matsusaka en Sbordone, 1995, p. 317).
2.7
Afsluiting
In dit hoofdstuk is duidelijk gemaakt wat het consumentenvertrouwen en het consumentensentiment is. Toegelicht is dat het moeilijk is het consumentenvertrouwen te voorspellen. Eerder gedaan onderzoek naar het consumentensentiment is gegeven en uitgelegd is hoe het consumentensentiment de economie kan beïnvloeden. In het volgende hoofdstuk zal uitgelegd worden hoe, door middel van een Chow test, berekend kan worden of het consumentenvertrouwen een fundamentele verandering heeft ondergaan.
9
Hoofdstuk 3: 3.1
Methodologie
Introductie
In dit hoofdstuk worden eerst de gebruikte variabelen gepresenteerd, wordt toegelicht waar de gegevens vandaan komen en of de gegevens verder bewerkt zijn. Vervolgens wordt de methode uitgelegd die gebruikt wordt voor het beantwoorden van de hoofdvraag. Ook wordt verteld waarom de desbetreffende variabele het consumentenvertrouwen zou beïnvloeden en wat de verwachtingen zijn van de coëfficiënt. In paragraaf 3.3 worden de assumpties van dit onderzoek genoemd en in paragraaf 3.4 worden de beperkingen gegeven.
3.2
De methode
De hoofdvraag zal worden beantwoord door middel van een Chow test. Bij het uitvoeren van een Chow test wordt eerst de afhankelijke variabele (𝑌) uitgedrukt in de onafhankelijke variabelen. De volgende Ordinal-Least-Squares (OLS) regressie wordt uitgevoerd: 𝐶𝐶𝐼𝑡 = β0 + β1 𝐵𝐵𝑃𝑔𝑟𝑡 + β2 𝑅𝑇𝑉𝑡 + β3 𝑌𝑇𝑀𝑡 + β4 𝑊𝑅𝐾𝐿𝑡 + β5 𝐼𝑁𝐹𝐿𝑡 + β6 𝐼𝐼𝑃𝑡 + β7 𝐻𝑃𝑉𝑡 + 𝜀𝑡
De variabelen zijn op de volgende manier verkregen en verwerkt:
Het Consumentenvertrouwen In dit onderzoek is het consumentenvertrouwen de afhankelijke variabele en wordt het gebruikt om het vertrouwen van de consument in de economie te kwantificeren. De gegevens werden al per kwartaal geleverd en hadden daarom geen verdere bewerking nodig. De gegevens zijn afkomstig van www.tradingeconomics.com. De gegevens van Tradingeconomics zijn afkomstig van de CBI.
De groei van het BBP Een groei van het BBP betekent een directe groei in het inkomen van het land. Aangezien inkomen en consumentenvertrouwen positief gecorreleerd zijn, zal de coëfficiënt naar verwachting positief zijn. De gegevens zijn afkomstig van www.tradingeconomics.com. De gegevens werden al per kwartaal aangeleverd dus verdere berekeningen waren niet nodig. Het BBP is uitgedrukt in VS dollars en de groei is uitgedrukt in procent per jaar.
10
De rentevoet van de Centrale Bank De centrale bank bepaalt de prijs van geld door middel van het aanpassen van de rentevoet. De rentevoet weerspiegelt geen vertrouwen van beleggers of consumenten. Het is een middel van de Centrale Bank (CB) om te reguleren. Investeringen, inflatie en de waarde van buitenlandse valuta ten opzichte van de binnenlandse valuta nemen vaak af als de rentevoet wordt verhoogd. Meestal hanteren centrale banken een hoge rentevoet als de economie oververhit dreigt te raken en een lage rentevoet als er sprake is van een recessie. Voor zover bekend heeft de rentevoet geen eenduidig effect op het consumentenvertrouwen. De gegevens zijn afkomstig van de CBI. Er zijn meerdere rentevoeten die sterk aan elkaar gecorreleerd zijn. Aangezien alleen van de rentevoet van de lopende rekening de gegevens te verkrijgen waren over de periode 2003Q1-2012Q1 is gekozen is om deze rente te gebruiken. De rentevoeten werden per dag weergegeven. De gemiddelde rente van een kwartaal is vervolgens uitgerekend. De rentevoet is uitgedrukt in procent per jaar.
YTM van de staatsobligaties
De YTM weerspiegelt het vertrouwen van beleggers in de capaciteit van de IJslandse staat om haar schulden te betalen en het vertrouwen dat investeerders hebben in de stabiliteit van de IJslandse valuta en de IJslandse inflatie. Als de YTM stijgt, dan betekent dit dat investeerders minder vertrouwen krijgen in de IJslandse economie ten opzichte van andere beleggingen. Verwacht wordt dat de coëfficiënt van de YTM negatief is. Het is moeilijk te voorspellen of de coëfficiënt na de bankecrisis positief of negatief zal zijn. Het consumentenvertrouwen is na 2008 gedaald, de YTM is in die periode gestegen. De YTM wordt negatief beïnvloed door de kapitaalrestricties (Arnór Sighvatsson, 15-122011). Dit omdat het verboden is voor niet-IJslandse houders van IJslandse staatsobligaties deze eenzijdig te verkopen aan IJslandse burgers (Capital Account Liberalisation Strategy, 2011, pp. 1-2). Dit beperkt het aanbod van de staatsobligaties waardoor de prijs stijgt en de YTM daalt. Dit kan betekenen dat als het vertrouwen in de IJslandse economie daalt, beleggers een veiligere investering zoeken en de veiligste investering op dat moment is de IJslandse staatsobligatie. Dit zou het eventueel positief uitvallen van de coëfficiënt kunnen verklaren. De regressie wordt over kwartalen berekend en de YTM verschilt dagelijks. Er moest dus eerst een berekening uitgevoerd worden. De gemiddelde YTM van een kwartaal is berekend. Er zijn verschillende staatsobligaties die op andere data verlopen. Deze staatsobligaties verschillen ook in prijs waardoor er op de meeste dagen meerdere YTM waar te nemen zijn. Gekozen is om voor elke dag de YTM te nemen van de staatsobligaties die op dat moment als eerste verloopt. De YTM is 11
uitgedrukt in procent per jaar. De gegevens zijn verkregen van de CBI.
Werkeloosheid De werkgelegenheid bepaalt de zekerheid van de bevolking over het hebben van een inkomen. Aangezien inkomen en consumentenvertrouwen positief gecorreleerd zijn zal de coëfficiënt naar verwachting negatief zijn. De werkeloosheid is uitgedrukt in procenten. De gegevens zijn van de CBI en werden al per kwartaal afgeleverd. Verdere berekeningen zijn niet nodig geweest.
De inflatie In theorie zouden de lonen zich automatisch moeten aanpassen aan de inflatie. Aangezien het lastig is om lonen te doen dalen is inflatie vaak de enige manier om werknemers goedkoper te laten werken. Hoewel er dan waarschijnlijk meer werkgelegenheid is, is het individuele inkomen van de werknemer dan lager geworden. Verwacht wordt dat de coëfficiënt negatief is. Aangezien de inflatie per maand wordt weergeven (maar wel wat de inflatie zou zijn als deze trend zich over een heel jaar zou voordoen), is het gemiddelde van 3 maanden genomen. Dit geeft dan de gemiddelde inflatie van dat kwartaal weer. De inflatie is uitgedrukt in procent per jaar. De gegevens zijn afkomstig van SedlaBanki Datamarket.
IIP Internationaal lenen en investeren was voor de bankencrisis bijzonder lucratief voor IJsland. De hoge economische groei die het land kende was voor een deel toe te schrijven aan de groot geworden financiële sector. Het sentiment betreffende het investeren en lenen in het buitenland is sinds de bankencrisis waarschijnlijk omgeslagen. Volgens deze theorie zou de coëfficiënt voor de breuk positief moeten zijn en de coëfficiënt na de breuk negatief. Het is daarom een goede variabele om de breuk op te sporen. De IIP is uitgedrukt in miljoenen VS dollars en, zoals hieronder is toegelicht, gedeeld door 10.000. De gegevens zijn verkregen van SedlaBanki datamarket. De gegevens werden al per kwartaal geleverd en leken eerst geen bewerking nodig te hebben. De coëfficiënten die SPSS toewees werden echter met 3 decimalen achter de komma uitgedrukt. Hierdoor konden de verschillende coëfficiënten uit de verschillende regressies slechts met 0,002 verschillen. Met het doel een beter beeld te krijgen 12
van de coëfficiëntverandering is gekozen om de waardes van de IIP door 10.000 te delen. Zolang de regressie zelf hetzelfde blijft heeft dit heeft alleen als gevolg dat de coëfficiënten van de IIP met 10.000 worden vermenigvuldigd.
De prijsveranderingen in de huizenmarkt De ontwikkelingen van de huizenprijzen is een belangrijke indicator voor de economie. Voor burgers met een koophuis zijn deze ontwikkelingen van grote invloed op hun later te besteden inkomen en dus op het consumentenvertrouwen. Verwacht wordt dat de coëfficiënt positief is. Ook hier dient bij vermeld te worden dat de huizenprijzen positief worden beïnvloed door de kapitaalrestricties (Valdimarsson, 30-05-2012). De prijsverandering in de huizenmarkt is uitgedrukt in de verandering per jaar. De gegevens zijn afkomstig van www.statice.is. Het bestand bevatte de Consumer Price Index (CPI) voor de huizenprijzen van IJsland met april 1997 als basis. De groei per kwartaal is genomen.
Zodra deze regressie is uitgevoerd kan er een Chow test gedaan worden. Bij een Chow test wordt er nagegaan of er sprake is van een “breuk” in de regressie. Een breuk is een punt in de tijd waarbij de coëfficiënten voor dit punt significant verschillen ten opzichte van de coëfficiënten na dit punt. Als vermoed wordt dat er zich op het punt t = 7 een breuk bevindt, dan betekent dit dat βk voor het domein van 𝑥 k van 0≤t≤6 niet dezelfde waarde heeft als βk voor het domein van 𝑥 k van 7≤t. Als blijkt dat de
waarde van 𝑌t significant beter voorspeld kan worden door de coëfficiënten opnieuw te berekenen na
de breuk, dan kan geconcludeerd worden dat er zich een fundamentele verandering heeft voorgedaan die 𝑌t blijvend beïnvloedt. Of het toewijzen van nieuwe coëfficiënten na de breuk de regressie
efficiënter maakt wordt getest met een F-test met een significantie van 1%. De 0-hypothese luidt: H0 : β1,1 = β1,2, β2,1 = β2,2, ..., βk,1 = βk,2
(β1,1 = β1, periode1)
H1 : β1,1≠ β1,2, v β2,1 ≠ β2,2 v ,..., v βk,1 ≠ βk,2 𝑌t staat voor het consumentenvertrouwen. Als uit de test blijkt dat er in het 4de kwartaal van
2008 zich een breuk in de regressie bevindt, dan betekent dit dat er een externe factor is die het
consumentenvertrouwen sinds 2008Q4 blijvend beïnvloedt. Dat wil zeggen dat de verschillende economische indicatoren die worden uitgedrukt in 𝑥 1 tot en met 𝑥 7 na 2008Q3 een andere coëfficiënt door SPSS krijgen toegewezen omdat de situatie door een externe factor fundamenteel veranderd is.
3.3
Assumpties 13
1. Als uit de Chow test blijkt dat een externe factor het consumentenvertrouwen blijvend beïnvloed, dan is dit het gevolg van de IJslandse bankencrisis 2. De gekozen variabelen representeren de totale economie van IJsland
3.4
Beperkingen
Het onderzoek naar de statistieken wordt beperkt door een aantal factoren. De eerste grote beperking is het moment waarop het onderzoek plaatsvindt. Op dit moment (januari 2013) zijn de naweeën van de bankencrisis nog sterk voelbaar. Eigenlijk kan nog niet gesproken worden van een IJsland na de crisis. De wereld bevindt zich nog in een grote recessie en de Europese landen zijn nog niet volledig uit de eurocrisis. IJsland is nog steeds gebonden aan kapitaalrestricties. Daarbij is het waarschijnlijk moeilijk om voor de korte periode 2008Q4-2012Q1 significante voorspellende coëfficiënten te vinden. De kapitaalrestricties beïnvloeden direct de huizenprijzen (Valdimarsson, 30-05-2012) en de YTM omdat vastgoed en staatsobligaties de veiligste investeringsplekken zijn. Investeerders die hun geld liever uit IJsland hadden willen halen zijn geneigd hun geld in vastgoed en staatsobligaties te beleggen. Als de onafhankelijke variabele alleen de afhankelijke variabele beïnvloedt zou dit niet uit hoeven te maken. Het zou echter kunnen dat de huizenprijzen en de YTM ook beïnvloed worden door het consumentenvertrouwen. Als de huizenprijzen en de YTM dan door een extra factor worden beïnvloed vermindert dit de correlatie met het consumentenvertrouwen. Dit onderzoek kan nagaan of er zich een breuk bevindt tijdens de bankencrisis. Het is echter lastig om te onderzoeken of deze breuk een positieve of negatieve impact op het consumentenvertrouwen heeft en hoe groot deze impact is.
3.5
Afsluiting
In dit hoofdstuk is uitgelegd hoe een structurele breuk gevonden kan worden, waarom de afhankelijke variabelen gekozen zijn en wat de assumpties en beperkingen zijn van dit onderzoek. In het volgende hoofdstuk zal de hierboven beschreven methode ten uitvoer worden gebracht en zullen de resultaten worden besproken.
14
Hoofdstuk 4: 4.1
Resultaten
Introductie
In dit hoofdstuk wordt de procedure verder uitgewerkt en worden de resultaten van het statistische onderzoek besproken.
4.2
Procedure
Eerst wordt er een lineaire regressie in SPSS over de gehele tijdsreeks uitgevoerd. Hierna volgt dan dezelfde regressie opgesplitst in twee periodes. Groep één is de groep van 2003Q1 tot en met 2008Q3 en groep twee is de groep van 2008Q4 tot en met 2012Q1. Vervolgens wordt bekeken of het onderscheid maken tussen de groepen, ofwel de verschillende groepen apart coëfficiënten toewijzen, het voorspellende vermogen van de regressie efficiënter maakt. Dit wordt gedaan met een F-statistiek met een significantieniveau van 1%. De F-statistiek wordt als volgt berekend:
𝐹=
𝑅𝑆𝑆𝑟−𝑅𝑆𝑆𝑢 𝑃 𝑅𝑆𝑆𝑢 𝑁−2𝑃
RSSr= de Residual Sum of Squares (RSS) van de regressie over de gehele periode. RSSu= de RSS van de twee groepen bij elkaar opgeteld. Ofwel de RSS van periode 1 samen met de RSS van periode 2. N=38 = het aantal gemeten waardes van de variabelen. P = het aantal variabelen in de regressie meegenomen + de constante. Als de F-statistiek significant blijkt te zijn betekent dat, dat er zich een structurele breuk in de regressie bevindt.
15
4.3
Resultaten
Regressie: Coëfficiënt (Afwijking)
2003Q1-
2003Q1-
2008Q4-
Significantie niveau:
Sample
2012Q1
2008Q3
2012Q1
>10%
Constante
146,296****
154,402****
198,296***
10%>5%
*
(12,924)
(12,822)
(51,571)
5%>1%
**
-0,932
-1,457*
-1,627
1%>0,1% ***
(0,861)
(0,737)
(1,130)
4,622*
11,162****
-0,424
(0,861)
(2,422)
(3,549)
-2,179
-4,095*
-2,233
(2,256)
(2,081)
(2,509)
-1,503
-1,845
-3,381
(2,777)
(3,553)
(2,509)
-5,465****
-5,966****
-1,035
(1,138)
(1,210)
(2,367)
7,548****
34,058****
11,862
(1,925)
(5,524)
(6,401)
-55,260
-56,550
-31,283
(142,137
(152,039)
(158,095)
Adjusted R square
0,904
0.880
0,865
Residual Sum of Squares
5025,679
1147,892
592,712
F-waarde
40,185****
15,783****
6,398**
BBP groei (%)
CB rentevoet (%)
YTM (%)
Werkeloosheid (%)
Inflatie (%)
IIP in ($)/10000
Huizenprijsverandering
,1%>
****
Tabel 1: Uitslag regressie Kritieke waarde 1%= F(8,22)>3,45
𝑅𝑆𝑆𝑟−𝑅𝑆𝑆𝑢 𝑃 F-waarde = 𝑅𝑆𝑆𝑢 𝑁−2𝑃
=
5025,679−(1147,892+592,712) 8 1147,892+592,712 38−2∗8
=5,190>3,45H wordt verworpen 0
16
De uitkomst van de Chow test is, zoals verwacht, dat er zich een significante structurele breuk bevindt op het tijdstip 2008Q3. Over de gehele periode en de periode 1 blijken de inflatie en de IIP de beste voorspellers van het consumentenvertrouwen. Over periode 2 blijkt alleen de constante een significante voorspeller van het consumentenvertrouwen te zijn. De andere variabelen zijn wellicht geen significante voorspellers voor het consumentenvertrouwen in periode 2 omdat deze periode veel korter is en de kans om significante voorspellende variabelen te vinden daarmee kleiner is.
180 160 140 120 100
y ŷ
80
ŷ periode 1
60
ŷ periode 2
40 20
2012
2011.5
2011
2010.5
2010
2009.5
2009
2008.5
2008
2007.5
2007
2006.5
2006
2005.5
2005
2004.5
2004
2003.5
2003
0
Figuur 4: Het consumentenvertrouwen en het consumentenvertrouwen uitgaande van de coëfficiënten van de verschillende regressies. Zoals in tabel 1 en figuur 4 te zien is, is de voorspellende kracht van alle 3 de regressies vrij groot. Opvallend is dat de grote daling van het consumentenvertrouwen tussen 2008Q3 en 2008Q4 bijna perfect voorspeld wordt door de regressie over de gehele periode. Dit is mogelijk door de grote daling van de IIP tussen deze 2 periodes (van -29606,6 miljoen dollar naar -84661,3 miljoen dollar). Ondanks dat de regressie over de gehele periode de grote daling in het consumentenvertrouwen kan voorspellen, komt uit de Chow test dat het consumentenvertrouwen significant efficiënter berekend kan worden door de regressie op te splitsen in 2 periodes. De conclusie blijft daarmee onveranderd. 4.3.1
Bespreking coëfficiënten periode 2003Q1-2012Q1 17
Aangezien er geen situatie denkbaar is waarin alle onafhankelijke variabelen gelijk zijn aan 0, kan de constante niet geïnterpreteerd worden We zien dat de coëfficiënt van de BBP groei negatief is. Dit is niet verwacht aangezien het groeien van de economie het inkomen doet stijgen en zou daarom gepaard moeten gaan met een stijging van het consumentenvertrouwen. De coëfficiënt is echter niet significant. De voorlopige conclusie is dat de geschatte coëfficiënt niet de echte coëfficiënt representeert. De coëfficiënt van de CB rentevoet is positief en significant. Dit is te verklaren doordat IJsland na 2002 de rentevoet meerdere keren heeft verhoogd om de hoge inflatie tegen te gaan en om de oververhitte economie te koelen (Spruk. R, 2010, p. 1). Aangezien een verhoging van de rentevoet een negatieve invloed op de inflatie heeft zou de rentevoet via de inflatie het consumentenvertrouwen positief kunnen beïnvloeden. Daarbij associëren de IJslanders een hoge rentevoet waarschijnlijk met een sterke economische groei aangezien de rentevoet vaak wordt verhoogd als de economie oververhit dreigt te raken. De coëfficiënt van de YTM is negatief en insignificant. In theorie zou een stijging van de YTM betekenen dat het vertrouwen in de IJslandse staatsfinanciën vermindert. Dit zou de negatieve coëfficiënt kunnen verklaren. Het niet significant zijn van de coëfficiënt kan worden verklaard doordat er voor de crisis geen kapitaalrestricties waren en na de crisis wel. De correlatie tussen het consumentenvertrouwen en de YTM is ten tijde van de bankencrisis waarschijnlijk veranderd. Hierdoor kan er geen significante coëfficiënt over de gehele periode 2003Q1-2012Q1 worden uitgerekend. Zie hoofdstuk 3 en paragraaf 4.3.2 voor meer informatie over de verandering van de coëfficiënt van de YTM. We zien dat de coëfficiënt van werkeloosheid niet significant is. Hierdoor kunnen we concluderen dat de werkeloosheid geen tot weinig effect heeft op het consumentenvertrouwen. Dit is te verklaren doordat IJsland in de periode 1991-2008 één van de laagste werkeloosheidscijfers in de wereld had (Spruk. R, 2010, P. 1). Waarschijnlijk waren de IJslandse burgers niet zo met de werkeloosheid bezig waardoor de werkeloosheid het consumentenvertrouwen slechts in geringe mate beïnvloedt. We zien dat de inflatie negatief en zeer significant is. Het negatief uitvallen van de coëfficiënt is te verklaren doordat inflatie een negatieve invloed heeft op de koopkracht. IJsland had voor 1991 een hoge en volatiele inflatie (Spruk, R. 2010, p. 5). Veel IJslanders zullen zich de tijden van hoge en volatiele inflatie nog herinneren en er daarom meer op letten. Dit verklaart wellicht de hoge significantie van de inflatiecoëfficiënt. De coëfficiënt van de IIP is positief en zeer significant. Dit kan worden verklaard doordat de bankensector in IJsland voor de bankencrisis bijzonder groot en lucratief was. Deze nieuwe ontwikkeling deed het inkomen van de bevolking stijgen. Toen de bankencrisis ontstond daalde de IIP samen met het consumentenvertrouwen vrij sterk. De grote daling in de IIP is wellicht de beste variabele om de daling van de economische vooruitzichten van IJsland weer te geven. 18
De huizenprijzen zijn, tegen de verwachting in, in alle regressies geen significante voorspeller van het consumentenvertrouwen. Een stijging in de huizenprijzen zou betekenen dat er bij de verkoop van het huis meer geld beschikbaar is voor de verkoper. Het tegenovergestelde zou gebeuren bij een daling van de huizenprijzen. Het niet significant zijn van de coëfficiënten is dan ook een grote verassing.
4.3.2
Vergelijking coëfficiënten
Verwachting van de richting van Regressie voor Regressie na
Verschil de coëfficiënt
Constante
154,402
198,296
43,894
BBP groei (%)
-1,457
-1,627
-0,17
CB rentevoet (%)
11,162
-0,424
-11,586
YTM (%)
-4,095
-2,233
1,862
-
Werkeloosheid (%)
-1,845
-3,381
-1,536
-
Inflatie(%)
-5,966
-1,035
4,931
-
IIP ($)
34,058
11,862
-22,196
-31,283
25,267
Huizenprijsverandering -56,550
+
+
Tabel 2: Vergelijking coëfficiënten De coëfficiënt van de BBP groei heeft zich niet significant veranderd. Dit is waarschijnlijk het geval omdat het inkomen de koopkracht direct beïnvloedt en daarom niet sterk afhankelijk is van externe factoren. Hier moet bij worden vermeld dat de BBP groei is uitgedrukt in VS dollars. Dit betekent dat het BBP de koopkracht voor importproducten zonder wisselkoersvariatie presenteert. Voor producten die geproduceerd zijn in het binnenland is, in de gebruikte statistieken, echter wel sprake van een “wisselkoersstoring”. De CB rentevoet heeft voor de bankencrisis een vrij hoge, en na de bankencrisis een vrij lage significantie. Een eventuele verklaring is dat de centrale bank na de crisis het vertrouwen heeft verloren als een goede regulator van de economie. De YTM lijkt in periode 2 het consumentenvertrouwen positiever te beïnvloeden. Dit kan het gevolg zijn van de kapitaalrestricties. Dit omdat, zoals uitgelegd in hoofdstuk 3, de kapitaalrestricties de YTM negatief beïnvloeden. De YTM is enerzijds een indirecte meter voor het vertrouwen in de IJslandse economie ten opzichte van andere internationale beleggingen. Een deel van de IJslandse staatsobligaties ondervinden echter geen concurrentie van niet-IJslandse beleggingen en een staatsobligatie wordt als de veiligste belegging van een land gezien. Met deze theorie zou een daling in
19
het vertrouwen in de IJslandse economie een daling in de YTM van de IJslandse staatsobligaties verklaard kunnen worden. Hier moet bij worden vermeld dat de YTM dan niet het consumentenvertrouwen beïnvloedt maar het consumentenvertrouwen de YTM. De werkeloosheid beïnvloedt het consumentenvertrouwen in periode 2 sterker. De p-waarde van deze coëfficiënt is echter gedaald. Voor de bankencrisis was het werkeloosheidspercentage van rond de 1% één van de laagste in de wereld. Het is mogelijk dat de IJslandse bevolking het hebben van werk voor de bankencrisis zag als iets standaards waar men zijn consumentenvertrouwen niet op baseerde. Sinds de bankencrisis is het hebben van werk veel minder vanzelfsprekend. Het zou kunnen dat werkeloosheid in IJsland na de crisis onder de bevolking vaker ter sprake komt en de media meer aandacht aan dit onderwerp schenken. Aangezien particulieren hun consumentenvertrouwen baseren op de informatie die hen wordt gegeven (Lopez, H, B,. Durré, A,. 2003, p. 3) kan dit actuelere thema na de crisis het consumentenvertrouwen sterker beïnvloeden dan voor de crisis. Hierdoor kan de variabele werkeloosheid meer invloed hebben. De lagere p-waarde is dan slechts het gevolg van het gebruiken van een kleinere steekproef. Als de steekproeven even groot zouden zijn dan zou volgens deze theorie de p-waarde van de coëfficiënt van de werkeloosheid in de periode 2008Q4-2012Q1 groter zijn. De inflatiecoëfficiënt is in de periode 2008Q4-2012Q1 niet meer significant. Dit kan het gevolg zijn van de kleinere steekproef. De coëfficiënt van IIP heeft een vrij sterke verandering ondergaan en is in periode 1 erg significant. IJsland kende voor de bankencrisis een gigantische bankensector die massaal in het buitenland investeerde. Voor de crisis leken deze investeringen veelbelovend. Na de crisis is duidelijk geworden dat het massaal lenen en investeren in het buitenland bijzonder risicovol kan zijn. De houding van de IJslandse burgers ten opzichte van de IIP zou daarom omgeslagen kunnen zijn. Dit lijkt men terug te zien in de coëfficiënt. De IIP beïnvloedt het consumentenvertrouwen na de crisis veel minder positief dan voor de crisis. Het hoger uitvallen van de coëfficiënt van de huizenprijsverandering is erg opvallend. Dit aangezien de kapitaalrestricties de huizenprijsverandering kunstmatig positief beïnvloeden. Hierdoor zou de te verwachte positieve correlatie met het consumentenvertrouwen moeten zijn gedaald. Aangezien de coëfficiënten in alle 3 de regressies insignificant zijn worden hier geen verdere conclusies uit getrokken.
4.4
Evaluatie van de resultaten
Het resultaat van de regressie bevestigt de onderzoekshypothese. Het consumentenvertrouwen is fundamenteel veranderd. De onderzoeksvraag: “Is het consumentenvertrouwen in IJsland fundamenteel veranderd?” is positief beantwoord.
20
Geadviseerd is om dit onderzoek te herhalen met andere afhankelijke variabelen. Dit onderzoek heeft niet significant bewezen welke variabelen gecorreleerd zijn met het IJslandse consumentenvertrouwen in periode 2. Een statistisch onderzoek naar de verhoudingen tussen de rentevoet, de inflatie en het IJslandse consumentenvertrouwen zou nieuwe inzichten kunnen opleveren. De IIP en de werkeloosheid hebben een nieuwe rol gekregen in de periode na de bankencrisis. Ook dit zou nader onderzocht kunnen worden.
4.5
Afsluiting
In dit hoofdstuk is het statistische onderzoek ten uitvoer gebracht en zijn de resultaten besproken. De conclusie is dat het consumentenvertrouwen fundamenteel veranderd is en dat vooral de houding rondom de IIP en de werkeloosheid is veranderd. Deze conclusie is echter discutabel. Niet alle gebruikte variabelen beïnvloeden het voorspelde consumentenvertrouwen significant in de gehele periode en in periode 1. In periode 2 is alleen de constante significant. In de conclusie zal er een samenvatting van de scriptie volgen en wordt de scriptie afgerond.
21
Conclusie Door middel van een Chow test is geconcludeerd dat het consumentenvertrouwen door de bankencrisis fundamenteel veranderd is. Het liberaliseren van de woning en financiële markt in IJsland zorgde voor een sterke economische groei. Aan deze groei kwam abrupt een einde toen Lehman Brothers, en kort daarna Icesave viel. Dit ziet men terug in de ontwikkelingen van het IJslandse consumentenvertrouwen. Zij kende een grote daling tijdens de bankencrisis maar herstelt sinds 2009 weer. Een daling van het consumentenvertrouwen is een goede voorspeller van toekomstige economische malaise en toekomstige consumptie. Daarnaast weerspiegelt het consumentenvertrouwen het vertrouwen van de consument in de economie. Consumentenvertrouwen wordt beïnvloed door zowel rationeel consumentenvertrouwen als door consumentensentiment. Rationeel consumentenvertrouwen is gebaseerd op rationele verwachtingen van de economie gebaseerd op economische factoren. Consumentensentiment is de subjectieve verwachting van de consument over de economie. Het consumentensentiment kan de toekomstige consumptie beïnvloeden hoewel deze niet gebaseerd is op rationele economische factoren. Gepoogd is om een structurele breuk in het consumentenvertrouwen ten tijde van de bankencrisis te vinden. Er is een regressie uitgevoerd waarin het consumentenvertrouwen is uitgedrukt in de YTM, de groei van het BBP, de werkeloosheid, de rentevoet van de CBI, de inflatie, de IIP en de verandering in de prijzen van de huizenmarkt in de periode 2003Q1-2012Q1. Vervolgens is dezelfde regressie opnieuw uitgevoerd over de periode 2003Q1-2008Q3 en de periode 2008Q4-2012Q1. Door middel van een Chow test is onderzocht of er een externe factor is geweest die het consumentenvertrouwen blijvend beïnvloedt. Uit de Chow test blijkt dat dit het geval is. De coëfficiënten van de variabelen werkeloosheid en de IIP zijn sterk veranderd na de crisis. Dit is logisch aangezien beide variabelen sterk zijn veranderd ten opzichte van voor de crisis. De werkeloosheid is sterk gestegen en de IIP is sterk gedaald. Het hebben van werk was in IJsland voor de crisis vanzelfsprekend en het massaal investeren in het buitenland was bijzonder winstgevend. Deze beide situaties zijn ten tijde van de bankencrisis omgeslagen wat de houding van de IJslandse burgers ten opzichte van deze variabelen sterk beïnvloed kan hebben. Een apart onderzoek naar de invloed van de IIP en de werkeloosheid op het consumentenvertrouwen in IJsland zou nieuwe bevindingen kunnen opleveren. Dit onderzoek heeft niet significant aangetoond welke variabelen het consumentenvertrouwen in de periode 2008Q42012Q1 beïnvloeden. Een herhaling van dit onderzoek met andere variabelen zou daarom ook gewenst zijn.
IX
Bibliografie
CBS “Dip in consumer confidence after attacks in the USA” CBS press release, 26-09-2001 Chauvet, M., Guo, J. T., 2000,“Sunspots, Animal Spirits and Economics Fluctuations” Department of Economics, University of California, Riverside, pp. 1-10, 17,18. Elíasson, Lúdvík & Pétursson, Thórarinn G, “The residential Housing Market in Iceland: Analysing the Effect of Mortgage Market Restructuring.” Central Bank of Iceland, Economics Department February (2006) Ferrer, E. Salaber, J. en Zalewska, A,. 2012, “Sensitivity of Consumer Confidence to Stock Markets’ Meltdowns” FINANCIAL ENGINEERING LABORATORY Department of Production Engineering & Management Technical University of Crete, Lopez, H, B,.Durré, A,. 2003, “The determinants of consumer confidence: the case of United States and Belgium” Center for Operations Research and Econometrics (CORE) and Department Of Economics, Université catholique de Louvain (UCL), pp. 1-8. Matsusaka, J. G. Sbordone, A. M., 1995, “Consumer Confidence and Economic Fluctuations.” Economic Inquiry, pp. 33, 296-318. Pétursson Thórarinn G., Pálsson.S, Kristinsson. Örn T, Sigurdardóttir. R, Benediktsdóttir. S, Gudmundsdóttir. H, “Monetary Bulletin” (2012.4)
SedlaBankIslands “Capital Account Liberalisation Strategy” Report to the minister of economic affairs, 25-03-2011 Spruk, Rok, “Iceland’s Economic and Financial Crisis: Causes, Consequences and Implications.” (2010) Svavarsson, Daníel “International investment position: market valuation and the effect of external changes” Monetary Bulletin (2008.1) The logic behind the capital account liberalisation strategy (Speech by Arnór Sighvatsson Reykjavík, 15 December 2011)
Thórarinn G. Pétursson, Pálsson. S, Kristinsson. Örn T, Pálsson. T, Sigurdardóttir. R, Gudmundsdóttir. H, “Monetary Bulletin” (2010:1)
X
Valdimarsson, Omar R. “Iceland Court Says Banks Can’t Use Local Rates on Foreign Loans” Bloomberg 15-12-2012
Valdimarsson, Omar R. “Iceland Property Bubble Grows With Currency Controls: Mortgages” Bloomberg 30-05-2012
XI
Appendix Bijlage 1 Overzicht waardes gebruikte statistieken voor de regressie
Data gebruikt in de regressie 2003=2003Q1 Year 2003 2003,25 2003,5 2003,75 2004 2004,25 2004,5 2004,75 2005 2005,25 2005,5 2005,75 2006 2006,25 2006,5 2006,75 2007 2007,25 2007,5 2007,75 2008 2008,25 2008,5 2008,75 2009 2009,25 2009,5 2009,75 2010 2010,25 2010,5 2010,75 2011 2011,25
GDP Unemplo HousePric Consumer growth Central Bank yementra IIP in e change confidence (%) interest rates (%) YTM (%) te (%) Inflation (%) (million $) (%) 106,6 3,9 3,070967742 6,1525 3,9 1,7 0,030438 -7167,38 136,8 -5,3 2,84516129 5,3497 4,1 2,1 0,017231 -7459,46 115,27 0,5 2,84516129 5,3238 2,6 1,933333333 0,030248 -7691,43 120,85 1,2 2,84516129 3,6723 2,9 2,466666667 0,008808 -7417,79 127,53 8,5 2,84516129 3,8941 3,1 2,166666667 0,009313 -7383,29 110,51 -3,4 3,019354839 3,7392 4 3,1 0,042676 -8154 120,67 1,7 3,834677419 3,9473 2,6 3,566666667 0,00885 -8585,56 111,57 5,1 5,133064516 8,1262 2,5 3,8 0,03125 -10100,7 121,17 0,4 6,560483871 8,6931 3 4,4 0,066986 -12629,2 125,55 1,6 7,508064516 9,1953 3 3,333333333 0,034878 -11810,2 134,25 2,2 8,129032258 9,134 1,8 4 0,03611 -11287,5 122,74 2,3 8,947580645 9,7117 2,7 4,3 0,027416 -13544,5 137,63 0,1 9,318548387 9,6044 2,4 4,333333333 0,032112 -16332,3 96,48 0,4 10,43951613 12,254 4 7,033333333 0,047327 -20258,7 108,04 0,2 11,93548387 13,916 2,6 8,2 0,017573 -19493,8 118,62 3,6 12,72983871 15,011 2,5 7,166666667 0,012747 -16688,6 149,95 -1 12,95564516 14,381 2 6,733333333 0,032075 -16924,7 154,93 3 12,95564516 13,034 3,2 4,666666667 0,043666 -17275 123,73 2,2 12,95564516 13,903 2,1 3,8 0,044101 -23556,6 117,63 2,6 13,28629032 14,38 1,9 5,2 0,029964 -23559,6 87,13 -2 13,56451613 14,11 2,3 7,1 0,031896 -35001,6 67,94 -0,8 15,2016129 15,154 3,1 12,26666667 0,033288 -33973,2 76,15 -0,2 15,24193548 13,765 2,5 14,03333333 0,020053 -29606,6 25,27 1 15,83870968 14,897 4 17,03333333 0,019658 -84661,3 37,77 -5,4 15,09677419 14,657 7,1 17,13333333 -0,04204 -83335,7 26,37 -1,8 10,88709677 11,313 9,1 11,9 -0,0132 -85043,4 33,48 -1,1 9,653225806 6,7885 6 11 -0,00736 -91585,5 34 0 9,193548387 7,8534 6,7 8,6 0,010441 -84821,6 43,2 -2,7 8,177419355 8,7352 7,6 7,466666667 -0,02767 -80905,8 61,2 -2,8 7,241935484 4,6447 8,7 7,166666667 0,014741 -79603,2 67,7 2,3 6,004032258 4,4252 6,4 4,333333333 -0,00608 -84813,4 48,3 3 4,161290323 4,4033 7,4 2,8 0,004079 -85398,4 57,8 1,1 3,387096774 2,8498 7,8 2 0,006093 -87562,8 65,4 -4,4 3,302419355 3,9947 8,5 3,466666667 0,030956 -85268,3
XII
2011,5 2011,75 2012 2012,25
69,4 67,5 65,7 79,9
4,4 1,9 0,3 -6,1
3,435483871 3,725806452 3,842741935 4,366935484
3,5416 3,5767 3,6937 4,2178
5,9 6 7,2 7,2
5,233333333 5,266666667 6,4 5,733333333
-79084,6 -75369,6 -72962,1 -72260,7
0,015013 0,015113 -0,00063 0,013312
XIII