Consulentenwerking Vuelta binnen het oplossingsgericht denkkader
Eindwerk ter afronding van de opleiding ‘Oplossingsgerichte cognitieve en systemische therapie’ aan het Korzybski Instituut
Academiejaar 2014-2015
Doreen Aelvoet Genebosstraat 29 3945 Ham 0485/68 20 30
[email protected]
1
1. Woord vooraf Het was moeilijk om het thema van mijn eindwerk te bepalen. Mijn 2 jobs en mijn persoonlijk leven gaven me tal van mogelijkheden. Hoe het oplossingsgericht kader mij ondersteunt in het psychisch ondersteunen van cliënten in de thuissituatie, met focus op rehabilitatie. Of hoe het oplossingsgericht denken me staande houdt in de uitdaging van een nieuw samengesteld gezin. Ik heb er uiteindelijk voor gekozen om stil te staan bij hoe ik het oplossingsgericht denken kan vertalen naar mijn coachende functie binnen Consulentenwerking Vuelta. Omdat ik hier nog zoekende in ben en nood heb aan een referentiekader en draaiboek die mij een houvast kunnen bieden in het consulentenwerk van alledag. Dit eindwerk is hiertoe een aanzet. Dit eindwerk is niet te beschouwen als een procedure of protocol. Dit eindwerk is een handige gids die me uitnodigt mijn coachingsvaardigheden op een oplossingsgericht manier in te zetten. Met dit eindwerk hoop ik ook mijn collega's van de andere consulentenwerkingen in Vlaanderen te inspireren met het oplossingsgerichte gedachtegoed.
2
Inhoudsopgave 1. WOORD VOORAF
2
2. CONSULENTENWERKING VUELTA
5
SITUERING
5
AANBOD
6
3. CONSULENTENWERKING VUELTA IN DE OPLOSSINGSGERICHTE TRADITIE
8
VAN PROBLEEMGERICHT NAAR OPLOSSINGSGERICHT
8
BELANGRIJKE PRINCIPES VAN HET OPLOSSINGSGERICHT DENKEN
9
HET BRUGSE MODEL : 4 AXIOMA'S
9
DE KLASSE VAN DE PROBLEMEN BEHOORT NIET TOT DE KLASSE VAN DE OPLOSSINGEN. HET MANDAAT GEGEVEN DOOR DE HULPVRAGER DIENT BOVEN ALLES TE WORDEN GERESPECTEERD. DE HULPVRAGER HEEFT DE COMPETENTIES EN HULPBRONNEN OM HUN DOELEN TE BEREIKEN. KEUZES GENEREREN OP HET VLAK VAN BETEKENIS GEVEN OP HET VLAK VAN DOEN
9 10 11 11 11 12
HET BRUGSE STROOMSCHEMA
13
IS ER EEN OPLOSSING DENKBAAR OF IS HET EEN BEPERKING ? 15 OP HET NIVEAU VAN DE CLIËNT 15 OP HET NIVEAU VAN DE HULPVRAGER 15 OP HET NIVEAU VAN DE ORGANISATIE 17 IS ER EEN HULPVRAAG? 17 INTERVENTIES 18 IS ER EEN WERKBARE HULPVRAAG? 18 DE HULPVRAGER ERVAART EEN PROBLEEM, ER IS EEN HULPVRAAG, MAAR DE HULPVRAGER ZIET ZICHZELF (NOG) NIET ALS DEEL VAN DE OPLOSSING. 18 INTERVENTIES 18 DE HULPVRAGER SLAAGT ER NIET IN ZIJN VRAAG IETS CONCRETER TE FORMULEREN. 21 INTERVENTIES 21 ZIJN ER PASSENDE RESOURCES VOOR HANDEN ? 33 INTERVENTIES 34 CO-EXPERT RELATIE 42 INTERVENTIES 42
3
4. TOT SLOT
43
BIBLIOGRAFIE
44
4
2. Consulentenwerking Vuelta Situering Consulentenwerking Vuelta richt zich naar de natuurlijke en professionele omgeving van personen met een verstandelijke beperking en bijkomende psychische en/of ernstige gedragsproblemen, die zich in een vastgelopen hulpverleningssituatie bevinden. Consulentenwerking Vuelta beoogt het bevorderen van de geestelijke gezondheid van personen met een verstandelijke beperking. Want ook deze doelgroep heeft recht op geestelijke gezondheid. Personen met een verstandelijke beperking vormen een kwetsbare groep op het vlak van geestelijke gezondheid. Ze lopen een verhoogd risico op het ontwikkelen van psychische stoornissen en/of gedragsproblemen1. Dosen (2010) wijst er ons op dat personen met een verstandelijke beperking voor het bereiken van psychische gezondheid2 in belangrijke mate afhankelijk zijn van de omgeving. Personen met een mentale beperking zijn omwille van hun beperking meer aangewezen op ondersteuning door anderen om succesvol deel te kunnen nemen aan het dagelijks leven. De omgeving dient zijn ondersteuning af te stemmen op de noden van de persoon. In de praktijk botsen we vaak op jongeren en volwassenen die gekwetst zijn, zowel in het ervaren van hun beperking als in hun levensgeschiedenis. Ze hebben nood aan een hulp-ik die blijvend een ouderlijke en mediërende rol vervult. Een persoon die steun biedt bij het opvangen van negatieve ervaringen en het vasthouden en uitbreiden van positieve ervaringen. Een hulp-ik die steun biedt om emoties te reguleren en om zo goed mogelijk te begrijpen wat er aan de hand is. Personen met een verstandelijke beperking hebben bovendien hulp nodig om een stabiel en positief zelfwaardegevoel te ontwikkelen. De ondersteuning door een hulp-ik vormt de basis voor het bevorderen van de 1
Het is een wetenschappelijke vaststelling dat personen met een verstandelijke beperking zo'n 3 tot 5 keer meer risico lopen om aan een psychische en/of gedragsproblemen te lijden dan personen met een normale begaafdheid (Dosen, 2010). Zoals Janna Verstraeten in haar masterproef (2013-2014, p.12) aangeeft zijn de redenen voor het ontstaan van psychopathologie niet anders bij personen met een verstandelijke beperking in vergelijking met de algemene populatie, al vormen deze factoren voor personen met een verstandelijke beperking een extra risico :
Neurologische condities (bv. epileptische stoornissen) verhogen het risico op het ontwikkelen van psychopathologie. Bij personen met een verstandelijke beperking worden hogere aantallen hersenbeschadigingen gerapporteerd. Erfelijkheidsfactoren spelen ook een rol. Bepaalde genetische syndromen zoals Fragile X of Prader Willi houden een risico in op specifieke vormen van psychopathologie. Psychologische en sociale factoren kunnen een invloed hebben op het ontstaan en het behouden van psychische en sociaal-emotionele problemen. Negatieve sociale gebeurtenissen (uitsluiting, stressvolle situaties, ...) hebben een grotere invloed op personen met een verstandelijke beperking omdat ze door gebrekkige copingsmechanismen deze moeilijker plaatsen. Ze zijn extra vatbaar voor stress, niet alleen omdat ze langzamer denken maar omdat ze het soms moeilijker hebben om zich te uiten en ze vaak weinig invloed hebben op het eigen leven.
2
Psychische gezondheid bij personen met een verstandelijke beperking betreft : "een evenwichtige persoonlijkheidsontwikkeling, een eigen plaats en rol in de omgeving, kunnen functioneren volgens eigen vermogens en een positief toekomstperspectief" (Dosen, 2010, p.22)
5
veerkracht van de persoon met de verstandelijke beperking en is vaak levenslang nodig. Bij het bieden van ondersteuning gelden volgende aandachtspunten om de ontwikkeling van veerkracht te bevorderen. De omgeving neemt hier de hulp-ik functie op (De Belie E. & Van Hove G., 2013) :
het aanbieden van een veilige en betrouwbare gehechtheidsrelatie; spiegelen en mee vasthouden van positieve ervaringen (blijheid en plezier); opvangen en begrenzen van negatieve ervaringen, met aandacht voor het reguleren van stress en kwetsbare emoties (angst, verdriet, kwaadheid); mentaliseren : samen proberen te begrijpen wat er aan de hand is en hoe de persoon verder kan gaan.
Ondanks het toenemende onderzoek naar diagnoses en behandeling, merken we dat personen met een verstandelijk beperking en bijkomende psychische en/of gedragsproblemen moeilijk een gepaste opvang en begeleiding vinden. Deze doelgroep situeert zich immers in een grijs overgangsgebied tussen verschillende sectoren, ze laten zich niet vangen in één sector of één model, maar hebben nood aan een ondersteuning 'op maat' dat de grenzen daartussen overstijgt. Zowel hulpverleners binnen de geestelijke gezondheidszorg als binnen de gehandicaptensector voelen zich over het algemeen onbekwaam om tegemoet te komen aan de soms complexe ondersteuningsvragen. Enkel door een samenwerking tussen de geestelijke gezondheidszorg en diensten voor personen met een verstandelijke beperking kan er op een gepaste manier ondersteuning worden geboden. Consulentenwerking Vuelta probeert hieraan tegemoet te komen. Het doel van Consulentenwerking Vuelta is om via het bundelen van expertise vanuit de 'gehandicaptensector' en de 'geestelijke gezondheidszorg', de natuurlijke en professionele omgeving te ondersteunen in het afstemmen van hun zorg aan de persoon met een verstandelijke beperking. Hierbij wordt van tijd beroep gedaan op de inbreng van externe consulenten. Externe consulenten zijn deskundigen die beschikken over een veelheid aan expertise omtrent het werken met deze doelgroep.
Aanbod Consulentenwerking Vuelta tracht door beeldvorming en overleg een 'buitenstaandersperspectief' aan te bieden wanneer de professionele en/of natuurlijke omgeving het gevoel heeft te zijn vastgelopen met een persoon. Want samen met de persoon, loopt de omgeving vaak mee vast. Hulpverleners , begeleiders, familie zijn soms al heel lange tijd bezig om uit een diep dal te geraken met bepaalde personen, waarbij agressie, automutilatie, enz... 'dagelijkse kost' zijn. Het is bijna normaal dat er uitputting ontstaat. We coachen m.a.w. de natuurlijke en professionele omgeving in hun zorg naar de persoon. Coaching kan hierbij verschillende vormen aannemen :
individuele coaching : één- op-één-coaching team coaching : begeleiding van teams coaching van de natuurlijke en professionele omgeving als geheel
6
Door middel van overleg met de professionele en / of natuurlijke omgeving, en eventuele externe consulenten worden er mogelijke denkpistes en adviezen geformuleerd. Belangrijk hierbij is de open, objectieve blik op een vastgelopen situatie; samen nadenken vanuit de eigen expertise en ervaring om tot een weloverwogen plan van aanpak te komen. De natuurlijke en/of professionele omgeving kan op deze manier verder aan de slag met de tips en de adviezen omtrent de begeleiding van de persoon. Door het uitwisselen van kennis en ervaringen tracht consulentenwerking Vuelta nieuwe perspectieven te openen en de draagkracht van de persoon en zijn natuurlijke en professionele omgeving te verhogen. Consulentenwerking Vuelta streeft hierbij volgende basisprincipes van hulpverlening aan personen met een verstandelijke beperking en bijkomende psychische en/of ernstige gedragsproblemen na 3:
De hulpverlening respecteert de mogelijkheden, de beperkingen, de grenzen en het fundamenteel anders-zijn van mensen. Begrenzingen aangeven en aanbrengen in leef- en woonklimaat zijn vaak noodzakelijk. Hulpverlening neemt een verzorgende en behandelende rol (care en cure) op. Een multidisciplinaire teamsamenstelling en benadering is uitgebouwd. De hulpverlening wordt zo maximaal mogelijk in overleg en dialoog bepaald, met respect voor de mogelijkheden, de beperkingen en grenzen van mensen. De hulpverlening zoekt steeds een bewust evenwicht tussen 'durven overnemen', 'gedrag veranderend werken' en 'empowerend herstelgericht werken'. De hulpverlening durft mensen te beschermen tegen zichzelf en de samenleving te beveiligen. Hierbij worden mensen steeds in hun waarde gelaten. Hulpverleners zijn zorgvuldig omwille van hun machtspositie en erkennen de impact van deze maatregelen. De hulpverlening houdt rekening met het fluctuerende, veranderende karakter van het niveau van functioneren en de draagkracht. Dit impliceert dat de aangeboden hulpverlening en het groeps- versus individueel karakter ervan zich dag op dag op een flexibele manier aanpast aan de individuele mogelijkheden, beperkingen en grenzen van mensen. Zorg op maat is een fundamentele doelstelling. 'Levenskwaliteit', die naast de mogelijkheden ook rekening houdt met de beperkingen en grenzen van mensen, staat centraal. Vermaatschappelijking van zorg is een andere fundamentele doelstelling. De hulpverlening wordt zo lang en zo goed mogelijk binnen de natuurlijke, 'eigen' context opgenomen. De hulpverlening houdt rekening met de omgevingsfactoren. Voorkeur gaat steeds uit naar de minst ingrijpende hulpverlening die doeltreffend is (subsidiariteitsprincipe). Een langdurige, intensieve residentiële opname, behandeling of verblijf kan noodzakelijk zijn. De hulpverlening staat kritisch t.o.v. zichzelf en is bereid zich aan te passen aan de mogelijkheden, beperkingen en grenzen van mensen.
3
Deze basisprincipes komen uit de visietekst naar 'Personen met een verstandelijke beperking en psychische en/of ernstige gedragsproblemen', opgemaakt binnen Team Zorgtraject voor volwassenen en ouderen met een verstandelijke beperking en psychische en/of ernstige gedragsproblemen, een samenwerkingverband gecoördineerd door SPIL (Samenwerking Psychiatrische Initiatieven Limburg).
7
3. Consulentenwerking Vuelta in de oplossingsgerichte traditie Van probleemgericht naar oplossingsgericht Binnen de zorg- en dienstverlening aan cliënten met een verstandelijke beperking is er nog een sterke tendens om probleemgericht en stigmatiserend te denken en te spreken over de cliënten. De cliënt 'is onhandelbaar', 'is agressief', 'heeft borderline', ... De aandacht richt zich grotendeels op het verleden, op de problemen en klachten, op hypothesen en analyses m.b.t. het probleem. De beeldvorming is negatief gekleurd. Het cliëntenoverleg is probleemgericht, langdurig en uitputtend. De kans is dan ook groot dat de betrokkenen een pessimistische en weinig hoopvolle houding ontwikkelen. Samen met de cliënt die vastloopt loopt de omgeving vaak mee vast. Vanuit een gevoel van vastzitten stelt de natuurlijke en/of professionele omgeving de vraag aan consulentenwerking om hen te ondersteunen in hun zorg naar de cliënt. Consulentenwerking biedt inspiratie en ondersteuning bij het deblokkeren van de vastgelopen situatie. Door een externe en open blik te werpen op de cliënt en de situatie willen we het proces van beeldvorming weer op gang brengen en een nieuwe wending geven. De uitgebreide beeldvormingsfase levert een genuanceerder beeld op waarmee de omgeving hun eigen handelen én (vaak te hoge) verwachtingen in vraag kunnen stellen. Door deze verruiming ontstaan er nieuwe inzichten, openingen en kan de zorg naar de cliënt een andere wending krijgen. Een goede beeldvorming biedt m.a.w. inspiratie voor het afstemmen van de zorg naar de cliënt. Een zorg naar de cliënt die rekening houdt met de kwetsbaarheid van de cliënt en die gericht is op het bevorderen van de veerkracht van de cliënt en zijn omgeving. De focus van consulentenwerking ligt daarom enerzijds op de beeldvorming van de cliënt en anderzijds op de omgeving en hun zorg naar de cliënt. Consulentenwerking Vuelta tracht hierbij het probleemgericht denken en handelen van de natuurlijke en/of professionele omgeving om te buigen naar een oplossingsgericht denken en handelen. Hiervoor hanteert consulentenwerking dezelfde uitgangspunten als elke oplossingsgericht gesprek. De nadruk ligt op de competentie en krachten van de hulpvrager, de cliënt en zijn omgeving; op het belang van duidelijke doelen of verlangens; op het identificeren van reeds bestaande deeloplossingen, uitzonderingen of eerdere successen. De manier waarop we vragen stellen, zal bepalen welke focus er gelegd wordt tijdens het gesprek en het gehele coachingstraject. Het 'Brugse model' is hiertoe onze leiddraad. Dit is wat in onderstaande uitvoerig zal worden toegelicht. Voor de goede leesbaarheid kies ik ervoor om verder steeds de termen 'cliënt' en 'hulpvrager' te gebruiken. De cliënt betreft de persoon met een verstandelijke beperking en bijkomende psychische en/of gedragsproblemen. De hulpvrager betreft de individuele begeleider, het team, familie en andere mogelijke betrokkenen die vastlopen in hun zorg naar de cliënt en van hieruit de vraag naar ondersteuning stellen.
8
Belangrijke principes van het oplossingsgericht denken Insoo Kim Berg en Peter Szabo (2013) beschrijven de grondbeginselen van het oplossingsgerichte denken als volgt : Als het werkt, laat het dan zo. Als het ooit effect had, doet het dan vaker. Als iets niet werkt, doe dan iets anders. Verandering is constant en onvermijdelijk. De toekomst is onderhandelbaar en wordt geschapen. Kleine oplossingen kunnen tot grote veranderingen leiden. Problemen en oplossingen zijn niet altijd direct aan elkaar gerelateerd. Geen enkel probleem doet zich de hele tijd voor. Stel de cliënt vragen, maar vertel ze niet wat ze moeten doen. Geef complimenten. Deze grondbeginselen vinden we terug in het 'Brugse model' dat ontwikkeld werd door het Korzybski Instituut in Brugge. Het 'Brugse model' is een nuttig handleiding die we ook binnen de coachende opdracht van consulentenwerking kunnen gebruiken.
Het Brugse model : 4 axioma's De klasse van de problemen behoort niet tot de klasse van de oplossingen. De natuurlijke en professionele omgeving van de cliënt stelt bijna steeds de vraag naar het 'waarom' van de psychische en/of gedragsproblemen. De vraag naar het 'waarom' is vaak een wanhoopskreet van de direct betrokkenen, die hopen dat er door het vinden van de oorzaak een knop kan worden omgezet, waardoor alles opeens 'over' is (Heijkoop, 1995). Exploratie en analyses van factoren die een probleem veroorzaken of in stand houden zorgen echter niet automatisch voor een verbetering van dat probleem. Een belangrijke stelling binnen het oplossingsgericht denken is dat de klasse van de problemen niet behoort tot de klasse van de oplossingen. Analyse van problemen is niet nodig om tot oplossingen te komen, analyse van oplossingen is dat juist wel. Bijvoorbeeld "Wat heeft u al geprobeerd om het probleem op te lossen en wat heeft daarvan geholpen?". Bij personen met een verstandelijke beperking is het eenvoudige oorzaak-gevolg model zelden van toepassing.4 Bij personen met een verstandelijke beperking is het heel vaak moeilijk te achterhalen waar problemen vandaan komen en wat de problemen in stand houdt. Een antwoord op de vraag naar het 4
Binnen de zorgsector zijn hulpverleners vooral getraind te werken volgens het 'medisch model'. Ze zijn getraind in het analyseren en het zoeken naar verklaringen van problemen, om van daaruit een oplossing te zoeken. Dit denkmodel is geschikt bij relatief eenvoudige problemen. Bv. Iemand is verziend (=diagnose of probleem), krijgt een bril (=behandeling) en gaat beter zien (= oplossing). Bij complexe problemen is de remedie vaak moeilijker te vinden. Het uitdiepen van een probleem schept dikwijls een sfeer die beladen is met problemen. Het probleem lijkt alsmaar groter te worden, waardoor de hoop op verbetering en mogelijke oplossingen steeds verder uit beeld raken. (Bannink F. & Roeden J., 2012, p. 27)
9
'waarom' wordt zelden gevonden. Vaak is informatie verloren gegaan of is de waarneming gekleurd door de beperking. Zoals Bannink & Roeden (2012)aangeven komt het oplossingsgericht werken hier goed van pas. Het oplossingsgericht denken nodigt ons uit onze focus te leggen op de oplossingen, en niet op (de oorzaken van) de problemen. Onze focus wordt erop gericht de gewenste veranderingen te herkennen en deze te versterken door ze te benoemen of ze te complimenteren.
Het mandaat gegeven door de hulpvrager dient boven alles te worden gerespecteerd. Het uitbouwen van een goede samenwerkingsrelatie waarbij de hulpvrager ons vertrouwen schenkt en ons mandaat geeft is fundamenteel. Mandaat wordt verkregen door joining en door het zoeken naar overeenstemming over de hulpvraag. Joining is een belangrijke vaardigheid voor het verwerven van een mandaat. Door te joinen proberen we verbinding te maken met de hulpvrager. Het actief luisteren, herformuleren, accepteren van de wijze waarop de hulpvrager zijn problemen formuleert, zijn manieren om de hulpvrager op zijn gemak te stellen en duidelijk te maken dat we hem au sérieux nemen. Door ons aan te passen aan zijn ritme, zijn houding, ... voelt de hulpvrager zich gerespecteerd. ( Le Fevere de Ten Hove M., 2009, p. 28) Small talk en aansluiten bij zijn ervaringswereld is hiertoe een eerste stap en kan op verschillende manieren. Het gesprek vindt veelal plaats in de eigen (werk)context van de hulpvrager en daar is altijd wel een positieve opmerking te maken : over de gezellige inrichting, de goede ontvangst, ... Is de hulpvrager een begeleider, dan kunnen we informeren naar zijn werk, welke functie hij bekleedt, hoe lang hij dit reeds doet, wat hij er leuk aan vindt, en daar complimenten over geven. Dit draagt bij tot een positieve werkrelatie. Is de hulpvrager reeds gekend, dan kan dit door te informeren naar actuele zaken, bv. "Hoe was je dag?". Zoeken naar overeenstemming over de hulpvraag betekent dat we rekening houden met wat de hulpvrager vraagt en ons beperken tot wat hij vraagt. Dit betekent niet dat we om het even wat de hulpvrager vraagt, klakkeloos moeten nastreven. Wanneer zijn doel voor ons niet duidelijk of onrealistisch is, nemen we de tijd om met hem te onderhandelen en blijven we hem respectvol benaderen. De kans is groot dat we samen tot een duidelijk omlijnd en realistisch doel komen, en dat hij ons meer mandaat geeft. (Le Fevere de Ten Hove M., 2009, p14-15) Binnen de praktijk van consulentenwerking heeft de hulpvraag steeds betrekking op de cliënt. Idealiter deelt en valideert de hulpvrager het doel van de cliënt en helpt de hulpvrager, als hulp-ik, de cliënt deze te realiseren. Ligt het doel van de hulpvrager niet in de lijn van het doel van de cliënt, dan motiveren we de hulpvrager om tot een gedeeld doel te komen met de cliënt. Binnen consulentenwerking waken we erover dat het doel van de cliënt primeert en dat de hulpvraag het realiseren van dit doel beoogt. Binnen het oplossingsgericht denken streven we een circulair mandaat na. Een vaak voorkomende misvatting van de hulpvrager is dat wij als coach expert zijn in het aanbieden van inhoudelijke oplossingen. Dit zijn we echter niet. Vanuit consulentenwerking stellen we ons op als de 'expert op het gebied van procesbegeleiding' en zien we de hulpvrager als de 'expert op het gebied van de inhoudelijke invulling van zijn zorg naar de cliënt'. Onze expertise bestaat erin dat we de hulpvrager
10
succesvol begeleiden naar de vooropgestelde doelstelling aangaande de cliënt, en hem ondersteunen om hierbij zijn eigen krachten en hulpbronnen te ontdekken en in te zetten. Hierbij zijn wij verantwoordelijk voor de vragen die we stellen en de dingen die we benoemen. De hulpvrager is en blijft verantwoordelijk voor zijn gedrag en de acties die hij onderneemt. Dit sluit aan bij de visie dat de hulpvrager beschikt over de competenties en de hulpbronnen om hun doelen te bereiken.
De hulpvrager heeft de competenties en hulpbronnen om hun doelen te bereiken. We zien de hulpvrager als een deskundige die het soms nog niet weet. We zijn ervan overtuigd dat de hulpvrager de meeste 'know how' in huis heeft, maar vaak niet het besef of de strategie om deze te gebruiken. Van hieruit vermijden we om onszelf op te stellen als een expert 'die het allemaal weet'. We beschikken immers niet over een kant en klare oplossing. Deze opstelling behoedt ons ervan de ons soms toegeschreven 'reddersrol' in te nemen. Consulentenwerking coacht de hulpvrager om zijn eigen weg te vinden bij het bereiken van zijn doel (aangaande de cliënt) en om daarbij zo veel mogelijk de eigen competenties en hulpbronnen in te zetten. Het is niet onze opdracht de hulpvrager te coachen tot het probleem volledig is opgelost. Wanneer hij voldoende op weg is gezet, kunnen we stoppen. Heel vaak geeft de hulpvrager zelf aan te willen stoppen met de coaching, ze voelen zich in staat om op eigen krachten verder te gaan. Het is aan ons om zijn keuze te respecteren en ons opnieuw beschikbaar te stellen mocht de hulpvrager opnieuw met ons contact wilt nemen. ( Le Fevere deTen Hove M., 2009, p.10)
Keuzes genereren Binnen de praktijk van consulentenwerking komt de hulpvrager bijna altijd met een gevoel van 'vast' te lopen in zijn begeleiding van een bepaalde cliënt. Binnen het oplossingsgerichte denken ontstaan 'problemen' wanneer de hulpvrager geen andere mogelijkheid meer ziet, dan de keuzes die hij eerder maakte. De hulpvrager zit vast in rigide patronen van doen of denken en ziet geen alternatieven meer. Waarschijnlijk is dit het moment waarop het gevoel ontstaat 'vast' te lopen. De cliënt wordt vaak als 'hét probleem' ingeluid : 'ontzettend moeilijk', 'onhandelbaar', 'niets mee te beginnen'. Bovendien is de hulpvrager vaak nog teveel bezig met het negatieve, met wat er (nog) niet is, in plaats van zijn aandacht te richten op positieve krachten en wat er wel al is. De hulpvrager voelt zich van hieruit vaak ten einde raad en machteloos. Het is dan ook onze opdracht om een opening te creëren voor iets anders, om de mogelijkheid van te kunnen kiezen opnieuw te introduceren. En dit in zijn manier van betekenis geven en in zijn manier van handelen. Op het vlak van betekenis geven Iedereen percipieert de werkelijkheid op een eigen subjectieve manier. Dit is wat Alfred Korzybski (1879-1950) bedoelde in zijn uitdrukking : 'The map is not the territory'.We geven allemaal betekenis aan de realiteit, ieder op een eigen manier. We zijn er ons vaak niet meer van bewust van het feit dat het onze betekenis is, één van de vele , onze kaart van de wereld, en dat 'de kaart niet het territorium 11
is' (Korzybski, 1933; uit Le Fevere de Ten Hove M., 2009, p.18). De kaarten maken het leven overzichtelijker, maar soms is het noodzakelijk om ze aan te passen. Vanuit consulentenwerking proberen we de kaart van de hulpvrager op de cliënt, zijnde de beeldvorming van de cliënt te verruimen. Hoe we dit concreet doen wordt verder uitvoerig beschreven (zie 'Interventies' uitgewerkt binnen het Brugse stroomschema). Op het vlak van doen Myriam Le Fevere de Ten Hove (2009) geeft ons een aantal technieken in verband met de praktische organisatie van de gesprekken die helpen keuzes te induceren bij de hulpvrager :
De hulpvrager bepaalt welke leden van het systeem meekomen en wanneer. We gaan ervan uit dat de hulpvrager de situatie het beste kent en het best kan beslissen welke mensen hij nuttig vindt om mee te brengen. Wanneer we het zelf nuttig vinden om bepaalde mensen te zien, bijvoorbeeld familie of andere teamleden, dan vragen we dit aan de hulpvrager. "Het interesseert me hoe X op deze situatie reageert, hoe kan X u helpen?" Weigert hij , dan accepteren we dit : "U zult wel een gegronde reden hebben om X niet mee te brengen. U bent zeer ijverig. U wil al het werk op uw schouders nemen."
De hulpvrager stelt prioriteiten tussen de verschillende objectieven. Door de hulpvrager zelf prioriteiten te laten stellen, maken we hem duidelijk dat hij verantwoordelijk is voor zijn coaching. We kunnen hem wel gidsen, hem vragen om met een klein, haalbaar objectief te beginnen, of met iets waarbij anderen kunnen helpen. Maar de finale beslissing ligt bij de hulpvrager.
De hulpvrager bepaalt het tijdstip van de volgende afspraak. We vragen de hulpvrager wanneer hij ons wilt terugzien : "Binnen hoeveel tijd zou het nuttig zijn dat we elkaar terug zien?" Als de hulpvrager aangeeft erg vast te zitten, is het soms aangewezen zelf een voorstel te doen, op relatief korte termijn, zodat hij zich au serieux genomen voelt.
De hulpvrager maakt de keuze tussen diverse opdrachten. Opdrachten hebben de impliciete boodschap dat het proces verder gaat, buiten de gesprekken, en dat de hulpvrager zelf instaat voor het vinden van een afgestemde zorg aan de cliënt. Door de hulpvrager de keuze te geven uit verschillende opdrachten, stelt de hulpvrager vast dat hij keuzes maakt en neemt hij daarenboven ook de verantwoordelijkheid op voor het verder zoeken naar de afgestemde zorg en voor zijn keuzes.
De hulpvrager maakt de keuze de opdrachten al of niet uit te voeren. Als expert van zijn zorg naar de cliënt kan de hulpvrager geen van alle voorgestelde opdrachten nuttig vinden, en kiezen om ze niet te doen. Het honoreren van deze keuze is bijzonder nuttig : de hulpvrager stelt vast dat hij kiest. Het suggereren dat dit ook een mogelijkheid is en dat het ons benieuwt of hij dan iets totaal anders kiest, of een stuk van één van de opdrachten of een variatie ervan, maakt samenwerking onontkoombaar. Om het even wat de hulpvrager doet : hij maakt keuze en hij werkt mee. Deze visie behoedt ons van de verzuchting en de frustratie dat de hulpvrager de voorgestelde aanbevelingen in de wind slaat.
12
Permissieve formuleringen. "Doe dit of dat als opdracht" wordt genuanceerd tot : "Het interesseert me welke opdracht je uitkiest, en op welke manier je ze wilt uitvoeren" of "Ik vraag me af wat er gebeurt als je dit ... doet". Deze indirecte benadering stimuleert de creativiteit van de hulpvrager en zijn verantwoordelijkheidsgevoel, en omzeilt eventuele weerstand.
Een sterke inductie van het besef van keuzes : de keuze om op gesprek te komen. Aan ieder gesprek of overleg gaat een keuze vooraf. Op een bepaald moment wordt de keuze gemaakt en een afspraak wordt vastgelegd. "Hoe heeft hij dit gedaan? Wat heeft hem daarbij geholpen? Waarom zette hij nu die stap?" Vragen die hem doet beseffen dat hij keuze maakt en eigen verantwoordelijkheden opneemt.
Andere technieken die helpen om keuzes te induceren op het vlak van handelen, zijnde het eigen functioneren en de zorg naar de cliënt, zijn onder meer uitzonderingen op het symptoomgedrag en stoppen in een symptoomsequens. Deze en andere worden verder uitvoerig beschreven (zie 'Interventies' uitgewerkt binnen het Brugse stroomschema).
Het Brugse stroomschema Onze werkrelatie met de hulpvrager is ons belangrijkste werkinstrument. Zoals eerder vermeld streven we een samenwerkingsrelatie na waarin de hulpvrager expert kan worden op het gebied van de zorg naar de cliënt. Dat is niet zo eenvoudig. Er zijn verschillende valkuilen. Eén belangrijke is dat we de hulpvrager te graag en te snel willen helpen en hierbij onze eigen doelen en oplossingen vooropstellen, die de hulpvrager mogelijk zelf niet zou hebben gekozen. En dat leidt tot weerstand of afhankelijkheid. Hoe ontsnappen we aan deze valkuil? Hoe houden we onze relatie coöperatief en vermijden we weerstand of afhankelijkheid uit te lokken? Met dit doel voor ogen werd het 'Brugse stoomschema' uitgewerkt (zie figuur p.14). Ook wel de flowchart genoemd. Het is bedoeld als handleiding die informatie geeft over de relatie hulpverlener- hulpvrager, en over de mogelijke nuttige interventies. Er worden 4 types relaties onderscheiden : de vrijblijvende relatie, de zoekende relatie, de consulterende relatie en de co-expertenrelatie. Naarmate de relatie zich op een hoger niveau bevindt, des te meer mandaat de hulpvrager ons geeft. (Le Fevere de Ten Hove M., 2009, p.29; Isebaert L., 2007, p.116) Al bij het eerste gesprek en in alle vervolggesprekken is het van belang om aandacht te schenken aan de samenwerkingsrelatie met de hulpvrager. Door te bedenken op welke positie onze werkrelatie op de flowchart staat, vermijden we de verkeerde interventies te doen. De flowchart wijst ons aan wat we beter wel en beter niet kunnen doen. Om het type van relatie te bepalen zijn er 4 vragen ontworpen : 1. Is er een oplossing denkbaar of is het een beperking ? 2. Is er een hulpvraag? 3. Is het een werkbare hulpvraag? 4. Zijn er passende resources voor handen?
13
"Bij ieder bevestigend antwoord gaat men over naar de volgende vraag. Bij ieder ontkennend antwoord is het nuttig de interventies te beperken tot dat niveau. Wanneer meer mandaat verkregen wordt, en het antwoord positief verandert, gaat men naar de volgende vraag" (Le Fevere de Ten Hove M., 2009, p.30). Het Brugse stroomschema
14
Is er een oplossing denkbaar of is het een beperking ? Om tot realistische doelen te komen is het van belang een onderscheid te maken tussen problemen en beperkingen. Iedere persoon, ieder organisatie heeft een aantal problemen en beperkingen. Een probleem is iets dat we kunnen oplossen. Die oplossing is niet altijd even eenvoudig, maar wel denkbaar. Een beperking is daarentegen niet oplosbaar, het is een blijvend gegeven. 5 Wanneer er sprake is van een beperking, dan geven we hier in de eerste plaats erkenning voor. We kunnen de beperking niet ongedaan maken , maar we kunnen wél werken rond aanvaarding van de beperking en proberen om met de problemen die samenhangen met de beperking om te gaan. Voor deze laatste zijn er oplossingen mogelijk. Op het niveau van de cliënt Binnen de praktijk van consulentenwerking hebben we te maken met cliënten met een verstandelijke beperking, al dan niet gecombineerd met een bijkomende beperking zoals autisme, NAH en ADHD. Niet zelden hebben de cliënten ook nog een verleden van verwaarlozing, verwerping en/of misbruik. Dit zijn ook beperkingen, gezien ze onomkeerbaar zijn. Deze cliënten zijn gekwetst, zowel in het ervaren van hun beperking(en) als in hun levensgeschiedenis. Ze ervaren heel wat moeilijkheden ten gevolge van hun beperking(en) . In vele situaties stoten ze op heel wat maatschappelijke drempels en vooroordelen, wat onder meer duidelijk wordt wanneer ze ervaren dat hun keuzemogelijkheden in het leven beperkter zijn. Bovendien weten anderen meestal beter wat goed voor hen zou zijn en voelen ze zich van deze anderen afhankelijk. Niet zelden worden ze enerzijds onderschat en anderzijds overvraagd. Deze cliënten zijn bovendien vaak erg stressgevoelig, ze hebben moeite om hun emoties te reguleren en om helder te denken. Dergelijke moeilijkheden tast ook de ontwikkeling van een positief zelfwaardegevoel aan. Elk van deze cliënten toont of verbergt zijn kwetsuur op een eigen manier en probeert zo goed mogelijk te (over)leven. Sommige cliënten tonen hun kwetsbaarheid openlijk, andere houden deze verborgen achter stoer en dominant gedrag. De moeilijkheden en klachten die de hulpvrager brengt rond een bepaalde cliënt betreffen vaak een verwevenheid van beperkingen en problemen. En vaak is het bij de start niet duidelijk of we te maken hebben met een probleem of een beperking. Een goede beeldvorming met een reële inschatting van de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt is hier belangrijk. Het belang van een goede beeldvorming wordt later, onder doelformulering, verder toegelicht. Op het niveau van de hulpvrager Zoals Chris van Dam (2013) beschrijft heeft elke persoon zijn valkuilen en beperkingen.
5
We kunnen volgens Luc Isebaert (2007, p.118-119) ten minste 3 soorten beperkingen onderscheiden:
1.Biologische beperkingen, zoals : geslacht, leeftijd, handicaps. 2. Sociale of culturele beperkingen, zoals : land waarin we geboren zijn, de omgeving waar we wonen, onze culturele achtergrond. 3. Andere beperkingen, zoals : traumatische gebeurtenissen uit het verleden, de gevolgen van vroeger gemaakte keuzes (o.a. keuze van partner, beroep en aantal kinderen).
15
"Een valkuil is een minder positieve eigenschap die tot uiting komt wanneer de persoon niet alert is of zich in een stresssituatie bevindt. Het is een teveel van je kwaliteit die niet meer als positief wordt ervaren. Bijvoorbeeld wanneer het hebben van een eigen mening één van je kwaliteiten is, kan koppigheid een valkuil voor jou zijn." (Van Dam C., 2013, p.66) Een hulpvrager die tijdens de begeleiding van zijn cliënt in zijn valkuil zit, functioneert op dat moment niet optimaal, wat negatief kan doorwerken op de geboden ondersteuning. Stel bijvoorbeeld dat de hulpvrager erg bepalend is van aard. Dan is de kans groot dat de hulpvrager dan zijn keuzes opdringt aan de cliënt, zonder zijn cliënt hierin te horen. Naast valkuilen heeft iedereen ook een aantal beperkingen. Een hulpvrager die bijvoorbeeld een aantal traumatische gebeurtenissen heeft meegemaakt, reageert mogelijk heftig op bepaalde triggers. Deze hulpvrager kan mogelijks in de aanval gaan als het gedrag van de cliënt veel onaangename ervaringen oproept. Vanuit consulentenwerking proberen we de hulpvrager zoveel mogelijk aan te spreken op zijn troeven en sterktes. Daarnaast is het belangrijk om ook een zicht te hebben op de valkuilen en beperkingen van de hulpvrager om hier zoveel mogelijk rekening mee te kunnen houden : "Hoe kan de hulpvrager met zijn sterktes, valkuilen en beperkingen de cliënt optimaal ondersteunen? Welke resources kan de hulpvrager hiertoe inzetten?" Zoals Eric De Belie in zijn boek "Wederzijdse emotionele beschikbaarheid" (De Belie E. & Van Hove G., 2013) beschrijft, hangt het succes van de begeleiding van een cliënt meer samen met de persoon van de begeleider dan met de gebruikte technieken. In hun begeleidingswerk worden begeleiders emotioneel op de proef gesteld. Zij komen in hun werk vaak in contact met psychisch lijden van cliënten en noodsituaties waar niet direct oplossingen voorhanden zijn. Begeleiders moeten in staat zijn aanwezig te blijven bij heftige gevoelens, verwarring tolereren, ambiguïteit aanvaarden, lijden en onzekerheid verdragen, rustig kunnen reageren in omstandigheden waarin anderen overspoeld worden door paniek. Het is dan ook belangrijk dat begeleiders ervaren wat hen helpt om met moeilijke werkomstandigheden om te gaan en dit kan voor iedereen verschillend zijn. Kunnen terugvallen op eigen hulpbronnen en een degelijke ondersteuning door een team en een ruimere organisatie zijn dan vaak cruciaal om de cliënten die ze ondersteunen daadwerkelijk te ontmoeten en samen verder op weg te gaan. Bijvoorbeeld : Lieze is een jonge begeleidster van 28 jaar die ervoor gekend is haar gasten met heel veel toewijding te ondersteunen. Ze heeft het er heel moeilijk mee dat één van haar mannelijke gasten zich sterk aan haar vastklampt. Ze voelt hem in de verte kijken, hij zoekt haar regelmatig op, hij vertelt andere gasten dat ze zijn 'schatteke' is en dat ze een relatie hebben, ... Lieze weet niet meer hoe ze hiermee om moet. Ze wilt er zijn voor haar gasten en heeft het moeilijk om grenzen te trekken. Ze voelt zich niet meer veilig en probeert hem zo veel mogelijk te mijden. Bovendien ervaart ze momenteel geen steun van haar collega's omdat zij, volgens haar beleving, er niets aan doen. "Hoe zit je in je vel?" "Wat is er moeilijk voor jou?" "Waar loop je telkens tegenaan?"
16
"Wat probeer je te vermijden?" "Welke uitspraken of gedragingen zijn voor jou een 'trigger'?" "Hoe reageer je wanneer je getriggerd wordt?" "Hoe vlug ben je je hiervan bewust?'' Het is belangrijk om dit bespreekbaar te maken. Want heel wat cliënten met psychische en/of gedragsproblemen ervaren weinig grens tussen IK en niet-IK. Daardoor hebben zij extra voelsprieten voor thema's bij de begeleiding en nemen ze snel gevoelens van de begeleiding over. "Op welke manier kan je je energiepeil verhogen?" "Op wie kan je terugvallen?" "Wat helpt jou ?" "Wie helpt jou ?" Heeft de hulpvrager een ondersteunende omgeving waarop hij kan terugvallen? Bijvoorbeeld een team, de eigen organisatie, iemand uit de natuurlijk en/of professionele omgeving van de cliënt, iemand uit de eigen omgeving. Zo'n ondersteunende omgeving is één van de resources van de hulpvrager. Het kan soms gebeuren dat de hulpvrager met heel wat frustraties zit naar de leidinggevende of de eigen organisatie, maar meestal blijft hij nog erg loyaal. Het is dan goed de moeilijke situatie waarin de hulpvrager zit te erkennen zonder hierbij afbreuk te doen aan zijn loyaliteit naar de organisatie. Als de hulpvrager ervaart dat we negatief staan t.o.v. de organisatie, dan plaatsen we de hulpvrager in een positie dat hij opnieuw zijn loyaliteit naar zijn organisatie moeten bewijzen. En in plaats van verbindend te werken, bekomen we dan het tegenovergestelde effect. (Van Dam C., 2013, p.53) Op het niveau van de organisatie Een veelgenoemde beperking op vlak van een organisatie is het gebrek aan personeel. Hierdoor blijft er bijvoorbeeld onvoldoende tijd om de dossier van de cliënten behoorlijk in te vullen en is er te weinig tijd om voldoende aandacht te besteden aan de individuele ondersteuning van de cliënten. Voor deze 2 problemen die het gevolg zijn van een beperking kan gezocht worden naar een oplossing.
Zowel bij beperkingen als problemen gaan we naar de volgende vraag.
Is er een hulpvraag? Het gebeurt af en toe dat een persoon uit de omgeving van de cliënt betrokken wordt in het coachingsproces , terwijl de persoon zelf geen vraag heeft om geholpen te worden. De persoon zegt geen probleem te hebben met betrekking tot de cliënt. Of de persoon zegt wel een probleem bij de cliënt te ervaren maar is van mening dat consulentenwerking hem niet kan helpen. Dit komt soms
17
voor tijdens een overleg met een team of in een overleg met de natuurlijke en/of professionele omgeving van de cliënt. De persoon heeft zelf geen hulpvraag en neemt op vraag van een ander (veelal de hulpvrager) deel aan het overleg. We spreken dan van een vrijblijvende relatie.
Interventies Tijd geven, niets forceren en verbinding maken met de persoon zijn de belangrijkste interventies die we dan kunnen doen. We beperken ons tot het geven van complimenten en gaan vooral joinen. De persoon die geen probleem ervaart bij de cliënt, kan worden gevraagd hoe hij erin slaagt om probleemvrij met de cliënt te werken. De persoon die wel een probleem ervaart maar van mening is dat consulentenwerking hem niet kan helpen, kan gewaardeerd worden om zijn bereidheid te luisteren naar de ervaringen van zijn collega's en de andere betrokkenen. Door het geven van positieve connotaties op de dingen die hij doet, ook deze los van de problemen, tonen we onze waardering. We proberen een context te creëren waarin de persoon zich gerespecteerd, zelfzeker en veilig voelt. De persoon komt er dan mogelijks toe een hulpvraag te stellen.
Is er een werkbare hulpvraag? Binnen de praktijk van consulentenwerking zit de hulpvrager bij aanvang vaak in een zoekende relatie. Binnen de zoekende relatie onderscheiden we 2 groepen.
De hulpvrager ervaart een probleem, er is een hulpvraag, maar de hulpvrager ziet zichzelf (nog) niet als deel van de oplossing. De ander (bv. de cliënt, de ouder), of iets anders (bv. medicatie) heeft schuld aan het probleem en moet veranderen, niet hijzelf. Er is geen veranderingsbereidheid. De hulpvraag is niet werkbaar : 'Ik heb een probleem, maar ik kan er niets aan doen.' De hulpvrager is nog niet bereid te luisteren naar wat hij mogelijk anders kan doen in zijn begeleiding van de cliënt. De hulpvrager wilt vooral waardering voor alle moeite die hij heeft gedaan en erkenning voor mogelijke gevoelens van irritatie, ontmoediging, machteloosheid of onzekerheid. De hulpvraag beperkt zich dan regelmatig tot een vraag naar opname of een (medicamenteuze) behandeling van de cliënt.
Interventies Interventie 'Hoe hou je het vol met deze cliënt?' De hulpvrager voelt zich vaak ten einde raad en machteloos. Zijn verhaal over onmogelijkheden voedt zijn gevoel van machteloosheid en maakt hem blind voor zijn resources. Het is dan van groot belang dat de hulpvrager zich in de eerste plaats erkend voelt als hij vertelt over zijn problemen. Dit doen we door respectvol te luisteren naar de verhalen vanuit een niet-wetende houding. De nietwetende houding betekent dat we ons eigen referentiekader opzij zetten om ten volle deze van de hulpvrager te exploreren en te benutten. Binnen het oplossingsgericht werken beschouwen we de hulpvrager als de expert en werken we binnen zijn referentiekader. We zijn oprecht nieuwsgierig en willen meer weten over hoe de hulpvrager de dingen ervaart en percipieert, we stellen ons
18
onbevangen en onbevooroordeeld open voor wat de hulpvrager zegt en luisteren hiernaar. We gaan ervan uit dat we echt van niets weten en geen enkele voorkennis hebben over hoe de hulpvrager de dingen beleeft, tenzij hij het ons vertelt. Tegelijk is het onze opdracht om de eigen verantwoordelijkheid van de hulpvrager respectvol te induceren. Dit kunnen we doen door de aandacht te richten op de resources van de hulpvrager. Een vraag als "Hoe hou je het vol met deze cliënt?" is dan meer op zijn plaats. Bijvoorbeeld : Anna, een vrouw met een reactieve gehechtheidsstoornis, kent periodes waarbij ze erg emotioneel en agressief reageert op medebewoners en op haar begeleiders. De begeleiders voelen zich na een tijd machteloos, geïrriteerd, kwaad en moe. Het is voor hen moeilijk om nog rustig na te denken en rustig te reageren op haar gedrag. Ze geven aan dat het niet zo verder kan en stellen de vraag naar een dringende opname. Door hen de ruimte en tijd te geven om eens ongezouten te ventileren, door hen te erkennen in hun inzet en in hun negatieve gevoel, ontstaat er geleidelijk aan ruimte voor iets anders. De vraag 'hoe hou je het vol met deze cliënt' maakt het mogelijk de begeleiders terug in hun kracht te zetten. Geleidelijk aan ontstaat er de ruimte om stil te staan bij de mogelijke betekenis van Anna's gedrag en om de eigen begeleidingsaanpak in vraag te stellen.
Interventie 'Copingschaal' Bij de zwaar ontmoedigde en klagende hulpvrager kan het nuttig zijn de copingschaal te gebruiken. De copingschaal helpt ons te meten hoe het is gesteld met de manier waarop de hulpvrager met de problemen omgaat en richt de aandacht op de resources van de hulpvrager : "je hebt het overleefd; je hebt het volgehouden, hoe zwaar het ook was; het is jou gelukt de schade te beperken." "Je hebt al een heel moeilijke periode achter de rug. Ik vraag me af hoe je het volhoudt. Op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 staat voor het moeilijkste moment in het laatste halfjaar, en 10 voor het moment waarop je de problemen zodanig onder controle hebt dat je weer vrij kunt ademen waar staat je dan op dit moment? " De hulpvrager antwoordt bijvoorbeeld : 2. "Wat zit er in die 2?" " En wat nog meer?" " En verder ? ..." "Hoe heb je dat klaargespeeld?" "Wat helpt er?" "Wie helpt er?" Om duidelijk te maken dat we de ernst van de moeilijkheid onderkennen kunnen we de symbolische schaal van -10 tot 0 gebruiken . ( Isebaert L. , 2007, p. 144 ; Le Fevere de Ten Hove M., 2009)
Interventie 'Observatieopdrachten' Het is een uitdaging om de veranderingsbereidheid van de hulpvrager te vergroten. We proberen dit door de huidige percepties van de hulpvrager te respecteren, en tegelijkertijd de aandacht te verschuiven van de 'problematische' cliënt naar de hulpvrager zelf en naar welke rol hij mogelijk denkt te kunnen spelen in enigerlei positieve verandering. Mogelijke opdrachten zijn (Bannink F., 2013, p.50): 19
vragen om de momenten waarop het probleem niet of minder is te observeren en na te denken over wat er anders is en wat hij anders doet vragen om de momenten te observeren waarop het probleem (even) geen probleem is of hij er beter mee kan omgaan vragen om de momenten waarop er al even iets is van datgene wat de hulpvrager voor het probleem in de plaats wil (de gewenste situatie ) te observeren en wat er dan anders is en wat hij dan anders doet
We vragen de hulpvrager de observaties zeer nauwkeurig te doen, zodat hij deze de volgende keer in detail aan ons kan beschrijven. "Wat is er dan anders?" "Hoe is het gegaan?" "Hoe speel je het klaar?" "Wat helpt er?" "Wie helpt er?" Door deze observatieopdrachten wordt de hulpvrager uitgenodigd om niet langer over het probleem te spreken, maar wel over wat hij wilt dat anders wordt (de gewenste situatie) en hoe hij zijn bijdrage ziet aan een oplossing.
Interventie 'Andere mogelijke vragen' Volgende vragen kunnen we stellen om de hulpvrager uit te nodigen de focus weer op henzelf te richten ( De Jong P. & Berg I.K., 2004, p.56) : "Wat geeft jou de hoop dat dit probleem opgelost kan worden?" "Als de dingen beter gaan, wat gebeurt er dan anders? Wat zullen anderen (cliënten, collega's) opmerken aan jou als je dingen anders doet?" "Wat is ervoor nodig om de dingen zelf maar een klein beetje beter te maken?" "Stel dat je cliënt hier is en ik hem vraag wat jij anders kan doen om het maar een klein beetje makkelijker voor hem te maken om niet negatief uit te varen tegen jou, wat denk jij wat hij zegt? " "Wat doe je anders als het probleem (voldoende) is opgelost?" "Als je cliënt wel verandert, wat doe je dan anders? Wat is er dan anders voor jou? Wat betekent dat voor jou?" "Als je cliënt niet verandert, wat ga je dan doen?" "Met alles wat je al geprobeerd hebt, wat wil je uiteindelijk bereiken?"
20
De hulpvrager slaagt er niet in zijn vraag iets concreter te formuleren. Vaak beschrijft de hulpvrager het ene probleem na het andere. De probleembeschrijving omvat heel vaak theorieën waar de problemen vandaan komen en hoe ze met elkaar te maken hebben. We worden niet zelden bedolven onder de problemen. Bovendien wordt de hulpvraag vaak algemeen, vaag, abstract en onduidelijk geformuleerd. De hulpvraag komt vaak neer op een vraag naar 'hulp' om het probleemgedrag van de cliënt te minderen. Het vertalen van zo'n vage hulpvraag naar precieze, welomschreven, concrete en duidelijke doelstellingen opent de weg naar oplossingen. Bijvoorbeeld : Jo is een man van 46 jaar met een licht mentale beperking en ASS. Hij woont in een groepshuis van Beschermd Wonen , samen met 5 andere medebewoners. De begeleiding signaleert vast te zitten met Jo. Begeleiding heeft een vermoeden van alcoholmisbruik. Bovendien heeft Jo een verzamelwoede : zijn kamer en andere gedeelde ruimtes in het huis staan vol met planten, materiaal en puin van een nabijgelegen bouwwerf en containerpark, tonnen met water, schilpadden... Dit geeft geur- en vochtproblemen. Het samenwonen met anderen geeft problemen omdat Jo zich moeilijk aan de afspraken houdt. Zo rookt hij bv. op bepaalde plaatsen in huis waar het niet is toegelaten, hij doet zijn huishoudelijke taken niet. Als medebewoners hier hun ongenoegen over uiten dan houdt Jo daar geen rekening mee. De laatste tijd weken gaat Jo niet meer naar het dagcentrum. Zijn dagnachtritme is momenteel volledig ontregelt. Jo trekt zich terug op zijn kamer, de begeleiding krijgt hem nauwelijks te zien. De begeleiding maakt zich ernstige zorgen, Jo zelf geeft aan geen probleem te hebben. Gesprekken hierover lopen steeds vast, ze monden uit in luid protest en verzet van Jo. Begeleiding vreest agressie van Jo. De begeleiding weet het niet meer. Ze willen dat het terug beter gaat met Jo maar weten niet meer hoe ze hem nog kunnen helpen.
Interventies Interventie 'Doelformulering ' Op dit niveau van zoekende relatie is het onze opdracht om een werkbare hulpvraag te induceren, dit is een hulpvraag met duidelijke en realiseerbare doelen. Samen met de hulpvrager gaan we zijn doelen bepalen en verfijnen. Het is belangrijk om zijn doelen in concrete, haalbare en positieve termen te formuleren. Want hoe duidelijker de doelen worden beschreven, hoe groter de kans dat deze effectief worden bereikt. Een werkbaar doel heeft volgende belangrijke kenmerken ( Le Fevere de Ten Hove M.,2009) : Betreft de inhoud :
een werkbaar doel is realistisch : welk doel kunnen we nastreven gezien de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt ? is belangrijk voor de hulpvrager : onze overtuiging dat de hulpvrager een bekwame begeleider / ouder is wordt versterkt door hem zelf te laten bepalen welk doel hij belangrijk vindt. We respecteren de hulpvrager in zijn expertise over wat goed is voor de cliënt. Samen met de hulpvrager gaan we op zoek welke de nuttigste doelstelling is voor de cliënt. Hierbij waken we erover dat het doel van de cliënt primeert want ook de minderbegaafde cliënt is
21
expert van zijn leven, niet de hulpvrager. Waar nodig ondersteunen we de hulpvrager in hoe hij de cliënt kan helpen zijn eigen hulpvraag te formuleren of duidelijk te maken. Of hoe de hulpvrager de eigenlijke hulpvraag van de cliënt kan lezen. "Wat zegt het probleemgedrag over wat de cliënt belangrijk vindt, nodig heeft en wenst?" Dit gebeurt door middel van een uitgebreide beeldvorming (zie werkbare beeldvorming). vraagt een inspanning van de hulpvrager : we gaan ervan uit dat het bereiken van het doel lastig is. We benadrukken het moeilijke begeleidingsproces waarvoor de hulpvrager zich meer dan 100% inzet. Het is een proces van fouten maken en leren uit fouten. Hierdoor tonen we respect voor de hulpvrager en verhinderen dat hij zichzelf onrealistische doelen voorhoudt. is eerder klein dan groot : kleine doelen hebben meer kans op succes en door het succes wordt het geloof van de hulpvrager in de eigen resources versterkt. De hulpvrager beseft meestal wel dat niet alles ineens kan veranderen, maar hij heeft het vaak moeilijk om de kleine successen te zien. Wanneer we de hulvrager helpen deze kleine successen te zien, voelt hij zich gesterkt, groeit zijn zelfvertrouwen en zijn geloof in de eigen capaciteiten als begeleider/ouder.
Betreft de vorm :
in gedragstermen : het beschrijven van een duidelijk, detaillistisch scenario van wat er zich afspeelt als het doel is bereikt. "Wat doet de cliënt als hij zich tevreden voelt? Hoe stel ik me dat voor? Wat doet de cliënt dan anders? Waaraan zul je het merken?" in de aanwezigheid van iets : "Wat doet de cliënt dan wel ?" in het begin van een oplossing : het geloof in de krachten van de hulpvrager zet ons ertoe aan onze taak te beperken tot het creëren van een context, waarin hij opnieuw kan kiezen. Onze taak beperkt zich tot een tikje op de schouder waarbij de hulpvager geleerd wordt om ook in een andere richting te kijken en andere wegen en mogelijkheden te zien.
Het formuleren van dergelijk werkbare doelen is een proces dat in de praktijk veel werk vraagt. Het is een proces om duidelijk te krijgen welke verandering, welke gewenste situatie we nastreven. Dit doen we door :
Analyseren van de situatie Doelstelling vragen
Analyseren van de situatie Bij aanvang wordt de situatie vaak in vage termen omschreven of wordt er nadruk gelegd op één of meerdere probleemaspecten. Om tot werkbare doelen te komen is het in de praktijk nodig om de verkregen informatie verder te concretiseren en te verruimen. Onze focus ligt hier echter niet op het ontdekken van de oorzaak van het probleem, maar wél op de gewenste situatie. Positieve uitzonderingen Naast het geven van de nodige erkenning voor de moeilijke situatie, peilen we naar positieve uitzonderingen. Want geen enkel probleem doet zich de hele tijd voor. Alleen is de hulpvrager zich hier dikwijls niet meer van bewust. 22
"Wanneer is het probleem er (even) niet?" "Wanneer is het probleem er minder, ook al is het een heel klein beetje?" "Zijn er ook momenten waarop het vlotter verliep?" "In welke situatie had je minder met dit probleem te maken?" "Kan je dit eens zeer concreet beschrijven?" "Zijn er ook kleine momenten geweest toen je er wél in slaagde om ...?" "Wat is er dan anders?" "Hoe is dat gegaan?" "Hoe speel je het klaar ?" "Wat helpt er?" "Wie helpt er?" Hoe is de hulpvrager tot nu toe omgegaan met het probleem? Verder kunnen kijken we hoe de hulpvrager tot nu toe is omgegaan met het probleem. 'Wat hebben jullie tot nu geprobeerd om met de moeilijkheden om te gaan? ' 'Wat hebben jullie geleerd dat werkt?'' We kunnen de hulpvrager feliciteren met de beslissingen die hij reeds heeft genomen, bijvoorbeeld met de wijze waarop hij ervoor gezorgd heeft dat het allemaal niet nog veel erger is geworden. De continueringsvraag : 'Wat wil je zeker behouden?' Deze vraag richt de aandacht op zaken die nu al goed gaan en geeft houvast : niet alles moet veranderen, veel dingen verlopen wel nog goed. Wat goed gaat bevat vaak elementen van oplossingen die, als de hulpvrager ze ziet, makkelijk tot andere oplossingen kunnen voeren. 'Wat werkt bij de cliënt?' 'Wat wil je graag behouden dat nu goed werk?' 'Wat wil je zeker niet veranderen?' 'Wat zegt / vindt de cliënt nu al dat je goed doet?' Hiertoe kan een observatieopdracht nuttig zijn : "Observeer deze week wat er in je begeleiding van cliënt gebeurt waarvan je wilt dat dit blijft gebeuren, zodat je er de volgende keer meer over kunt vertellen."
23
Werkbare beeldvorming Om tot werkbare doelen te komen waarbij de hulpvrager bereid is stil te staan bij wat hij kan doen om de cliënt verder te helpen, en om tot nieuwe ideeën van begeleidingsaanpak te komen, is het meestal nodig om ook uitgebreid stil te staan bij de beeldvorming van de cliënt. Bij aanvang heeft de hulpvrager dikwijls een negatief en probleemgericht beeld op de cliënt , en hier schuilt het gevaar van meegezogen te worden in een negatieve sfeer en impasse. Het is onze opdracht om het beeld van de hulpvrager op de cliënt te verruimen : de cliënt is méér dan het probleemgedrag; de cliënt is méér dan zijn beperking; naast zijn beperkingen heeft hij ook zijn mogelijkheden en sterktes; het probleemgedrag heeft zijn functie; de cliënt doet hetgeen hij kan wat heden binnen zijn mogelijkheden ligt. Een uitgebreide beeldvorming is in de praktijk vaak cruciaal om het beeld van de hulpvrager op de cliënt te verruimen. Enkele voorbeelden uit de praktijk : Het gebeurt nog regelmatig dat de begeleider te hoge verwachtingen stelt naar de cliënt omdat hij niet voldoende rekening houdt met de beperkingen van de cliënt. Hij verwacht nog heel vaak een leereffect , daar waar de cliënt zijn plafond van leerpotentieel heeft bereikt. Dit leidt vaak tot frustratie bij de begeleider , en de cliënt wordt als 'tegendraads', 'koppig' of 'eigenzinnig' bestempeld. Anderzijds gebeurt het dat de begeleider te veel neigt over te nemen, zonder hierin de cliënt te betrekken. De begeleider staart zich blind op de beperkingen van de cliënt en gaat er vanuit te weten wat goed is voor de cliënt. Een niet meewerken van de cliënt wordt al snel gezien als 'lui', 'tegendraads' en een manier van 'lastig doen'. Een cliënt wordt als heel rigide en bepalend ervaren. Na uitgebreid stil te staan bij het beeld dat begeleiding en familie van de cliënt schetsen, wordt autisme als mogelijke diagnose weerhouden. Een cliënt pijnigt zichzelf door zichzelf 'obsessief' te krabben. Na uitgebreide beeldvorming blijkt de cliënt diabetes te hebben en blijkt het dat de medicatie niet op punt staat. Het is onze opdracht om de hulpvrager tot een ruimere en werkbare beeldvorming van de cliënt te brengen . Dit doen we door te luisteren naar het verhaal van de hulpvrager , door onderliggende thema's te benoemen en door geschikte vragen te stellen die de hulpvrager tot nieuwe en werkzame inzichten brengt. De inbreng van externe consulenten is hier heel helpend om het beeld op de cliënt te verruimen. Een aantal vuistregels helpt ons om het beeld van de hulpvrager op de cliënt te verruimen.
Een werkbare beeldvorming geeft zicht op de beperkingen en kwetsbaarheden van de cliënt, én op de mogelijkheden en competenties van de cliënt. o
Aard van de beperking en gestelde diagnoses ? Is er naast de mentale beperking ook sprake van een motorische beperking , NAH, syndroom van Prader-Willi, psychose, depressie, hechtingsstoornis ,verslaving, ASS, ADHD, somatische aandoening, ...
o
Medicatie : neemt de cliënt medicatie en welke? Wat is het effect van de medicatie op het functioneren van de cliënt?
24
o
Aanvullend vragen we een concrete beschrijving van het functioneren van de cliënt op verschillende domeinen 6:
Verstandelijk functioneren : is er sprake van een lichte, matige, ernstige of diepe verstandelijke beperking? Welke cognitieve functies zijn sterker (onder meer begrips- en denkvermogen, werkgeheugen, ...)? ... Communicatie (verbaal en non-verbaal) : Wat zijn bijzondere kenmerken van de persoon? Welke manier van communiceren sluit aan bij de mogelijkheden van de cliënt? Is het mogelijk om verbaal met de cliënt te werk te gaan, al dan niet ondersteund met non-verbale technieken? ... Zelfredzaamheid : In welke mate is de cliënt in staat om in het dagelijks leven voor zichzelf te zorgen ? Op welke punten is de cliënt zelfstandig en bij welke punten heeft de cliënt hulp van anderen nodig? Emotionele ontwikkeling : Op welk niveau van 'aankunnen' situeert de cliënt ? Hoe ver reikt de draagkracht van de cliënt? Tegenover de macht van de cognitie ( het 'kunnen') staat vaak de onmacht van het emotionele (het 'aankunnen'). Cliënten kunnen vaak niet dragen wat ze verstandelijk lijken uit te stralen. "Het is belangrijk dat we beseffen dat er bij heel wat personen met een verstandelijke beperking een niveauverschil tussen hun cognitieve en emotionele ontwikkeling bestaat, wat tot nodige verwarring en overschatting leidt bij het inschatten van hun persoonlijk ontwikkelingsniveau" (De Belie E. & Van Hove G., 2013, p.80)7. Sociale ontwikkeling : Op welke niveau van sociale ontwikkeling situeert de cliënt? Welke vaardigheden hanteert de cliënt in sociale situaties? Hoe gaat de cliënt om met een ander? In hoeverre is er gelegenheid geweest om te experimenteren met anderen? Wat is de inhoud van sociale contacten? De sociale ontwikkeling hangt nauw samen met de emotionele ontwikkeling. Persoonlijke levensgeschiedenis: Waar en bij wie is de cliënt opgegroeid? Welke belangrijke gebeurtenissen heeft cliënt meegemaakt en hoe is de cliënt ermee omgegaan? Op welke wijze heeft de cliënt de moeilijkheden doorstaan en overwonnen? Ieder cliënt heeft zijn unieke levensgeschiedenis dat van grote invloed is op hoe de cliënt zichzelf ziet en anderen ervaart. Eric De Belie wijst ons op de 6
Gerichte diagnostiek kan objectieve maten aanleveren ter ondersteuning van de omschrijvingen binnen een aantal van de opgesomde domeinen. 7
Het is dankzij het baanbrekend werk van Anton Dösen beter mogelijk om het emotionele ontwikkelingsniveau van personen met een verstandelijke beperking in kaart te brengen. De door hem ontwikkelde schaal voor emotionele ontwikkeling is dan ook een erg bruikbaar instrument. In het kader van het SEN-SEO project werd de schaal verder uitgewerkt en verfijnd. Verder werd de link gelegd met het afstemmen van ondersteuning op het (dominante) ontwikkelingsniveau. Dimensies zoals omgaan met 'emotioneel belangrijke anderen', beleving van zichzelf in interactie met de omgeving, differentiatie en regulatie van emoties en morele ontwikkeling kunnen enerzijds gebruikt worden om de ondersteuningsnoden in te schatten. Anderzijds kunnen deze dimensies helpen om de persoonlijke inkleuring van een ervaring beter te begrijpen. Zo kan eenzelfde ondersteuningsaanbod heel anders ervaren worden door iemand die zich in de adaptatiefase bevindt dan door iemand die zich in de individuatiefase situeert :voor de eerste zal daadwerkelijke ondersteuning in het dagelijkse leven erg welkom zijn, terwijl de andere dezelfde ondersteuning als een inbreuk op zijn leven beleeft. (De Belie E. & Van Hove G., 2013, p. 80)
25
invloed van vroegere gehechtheidservaringen met ouder- of steunfiguren op de beleving van de actueel geboden steun. Deze steun kan door de cliënt als eerder veilig en te vertrouwen of eerder onveilig en te wantrouwen beleefd worden (De Belie E. & Van Hove G., 2013).
o
Wat wil de cliënt zelf en is dit haalbaar ?
"Wat wil de cliënt?" "Wat ziet de cliënt zitten, wat motiveert hem en wat vindt hij interessant?" "Wat zijn de dromen en wensen van de cliënt?" "Is zijn wens haalbaar?" "Beschikt de cliënt over de nodige vaardigheden en mogelijkheden om zijn doel te bereiken?" "Wat kan de cliënt helpen, wie kan de cliënt helpen om zijn doel te bereiken?" Het gebeurt nog regelmatig dat de hulpvrager geen concreet zicht heeft op het gewenste doel van de cliënt. Vanuit consulentenwerking motiveren we de hulpvrager om samen met de cliënt te zoeken naar het doel van de cliënt. Een doel dat realistisch, voldoende concreet is en in positieve termen is geformuleerd. Vervolgens coachen we, op vraag van de hulpvrager, hoe hij samen met de cliënt dit doel kan bereiken. Hierbij staan we eerst stil bij de eigen oplossingen, mogelijkheden en vaardigheden van de cliënt. Indien nodig zoeken we samen hoe de hulpvrager de cliënt kan helpen om een aantal extra vaardigheden te trainen en/of hoe de hulpvrager de cliënt kan helpen om zijn doel te bereiken. Idealiter deelt en valideert de hulpvrager het gewenste doel van de cliënt en zijn gekozen weg om dat doel te bereiken. Maar dit is niet altijd het geval. Het gebeurt regelmatig dat de hulpvrager een zoekende relatie heeft ten aanzien van een bepaald doel (de cliënt zou een vetarm dieet moeten volgen), terwijl de cliënt een vrijblijvende positie inneemt (hij houdt vast aan een dagelijks bezoek aan de snackbar). Het is dan een uitdaging om te zoeken naar een gezamenlijk doel . 'Wat willen jullie wél?', 'Waarover zijn jullie het eens?' 'Wat willen jullie samen over een jaar bereikt hebben?' Consulentenwerking motiveert de hulpvrager dan om tot een gedeeld doel te komen met de cliënt. Bij schadelijk of risicovol gedrag van de cliënt (bv. automutulatie, alcoholmisbruik, agressief gedrag ) is de kans groot dat er een verschil van mening ontstaat over het doel. De begeleiding heeft tot doel het schadelijk gedrag in te perken en staat niet langer stil bij de wensen van de cliënt. Het risico is dan groot dat de hulpvrager vergeet de pijn die de cliënt ervaart voldoende te erkennen, als gevolg van een excessieve gerichtheid op verandering van het schadelijk gedrag en op het vinden van een oplossing. Zoals verderop wordt beschreven 26
zien we binnen het oplossingsgericht denken het risicovol gedrag als een vorm van coping, als een zoeken naar een oplossing. Het is dan belangrijk dat de cliënt erkend wordt in zijn lijden en dat er daarnaast grenzen worden gesteld aan het gedrag, zonder hierbij straffend op te treden. We motiveren de hulpvrager om samen met de cliënt stil te staan bij de functie van het gedrag "Waarvoor helpt het?" Door hierbij stil te staan geeft de hulpvrager impliciet erkenning voor het lijden en de onderliggende emoties van de cliënt en valideert hij de 'oplossingen die de cliënt nu ter beschikking heeft'. Door deze erkenning en validatie is het voor de cliënt minder moeilijk om vervolgens stil te staan bij "Hoe kan dit op een andere manier?" Bovendien zal de cliënt ook meer open staan voor alternatieven, als hij die zelf niet vindt. Beide stappen zijn helpend, zowel voor de hulpvrager als voor de cliënt. Ook als de cliënt niet kan zeggen waarvoor het gedrag helpt. Het belangrijkste is de impliciete boodschap van erkenning en validatie die de cliënt krijgt. Ook in urgente situaties, waar het schadelijk gedrag moet worden gelimiteerd, is het van belang dat de gevoelens en gedachten worden gevalideerd. Denken we bijvoorbeeld aan een cliënt die bij hoge spanning zichzelf pijnigt door met zijn hoofd tegen de muur te bonken. De hulpvrager moet transparant zijn : hij geeft erkenning voor het lijden en de onderliggende emoties, spreekt zijn zorgen uit over het schadelijk gedrag en legt uit wat zijn intenties zijn wanneer hij een limiet stelt aan dat gedrag. Het spanningsveld tussen zelfbepaling van de cliënt en bepaling door de begeleiding, de omgeving komt hier sterk aan de orde. De dialooggestuurde houding, waarbij we ruimte geven aan wat de cliënt zelf bepaalt, dreigt hier verstoord te worden. Een dergelijke keuze is eerder uitzonderlijk en voorbehouden voor situaties waarin een acuut gevaar dreigt voor de cliënt en / of zijn directe omgeving. Ze dient kritisch en ethisch bevraagd te worden, waarbij het zinvol is om 'anderen' te betrekken en het recht niet in eigen handen te nemen. In dit verband is het overleg met het team van begeleiders, familie en externe consulenten erg belangrijk. Bovendien dienen we er ons van bewust te zijn dat een dergelijke opstelling de ondersteuningsrelatie van de begeleiding met de cliënt onder druk zet. We moeten oog hebben voor de mogelijke schade die er aan deze relatie toegebracht kan worden. Het initiatief voor het herstellen van de relatie dient dan ook door de begeleiding genomen te worden, met de ruimte voor de cliënt dit niet goed te vinden en kwaad te zijn. Verder is het belangrijk dat de cliënt duidelijk erkend wordt bij het zetten van stappen die ze op het eerste zicht niet wilde zetten : het kost de cliënt moeite, maar we zien ook dat het lukt en dat de cliënt zich nadien beter voelt. (De Belie E. & Van Hove G., 2013; Bannink F. & Roeden J., 2012)
o
Wat zijn de positieve en sterke kanten van de cliënt?
Heel vaak worden de positieve aspecten van de cliënt over het hoofd gezien, terwijl het vaak deze elementen zijn die ruimte scheppen. Daarom vragen we de hulpvrager om de krachten, kwaliteiten en mogelijkheden van de cliënt te benoemen. "Wat zijn de positieve en sterke kanten van de cliënt?" "Wanneer gaat het goed met de cliënt en hoe zie je dat?" 27
"Kan je dit eens zeer concreet beschrijven?"
o
Sociaal netwerk/vangnet van de cliënt
"Wie zijn belangrijke personen voor de cliënt?" "Heeft cliënt nog familie en/ of andere steunfiguren waarop hij kan terugvallen?" "Welke mensen zijn belangrijk om zaken voor elkaar te krijgen in zijn leven?" In de praktijk kunnen deze personen als hulpbron worden ingezet.
Een werkbare beeldvorming gaat uit van een positieve visie We proberen het geschetste beeld op de cliënt te verruimen door de niet-zichtbare invalshoeken op de voorgrond te brengen, door de onderliggende niet-werkbare hypothese uit te dagen en te streven naar een werkbare hypothese. Zoals binnen het oplossinggericht denken geld, 'Een hypothese is nuttig, zolang ze werkbaar is.' Positieve hypotheses zijn nuttige hypotheses omdat ze aansluiten bij de resources van de cliënt. Ze gaan uit van de goede bedoelingen van de cliënt en induceren een geloof in de mogelijkheden van de cliënt. Dit kunnen we doen door de probleemgerichte visie van de hulpvrager op de cliënt te hervertalen : - de cliënt als 'hét probleem' hervertalen naar termen als 'uitdagend' en 'interessant'. Deze herformulering wekt nieuwsgierigheid en creëert hoop. Als deze termen te optimistisch zijn voor de hulpvrager dan past neutraliseren, bv. : "Inderdaad, deze casus heeft veel kanten" of "Dat klopt, er zijn meer invalshoeken". - de cliënt 'is onhandelbaar' (toestandsbeeld)hervertalen naar 'de cliënt gedraagt zich van tijd moeilijk' (reactiepatroon). De herformulering van een toestandsbeeld naar een reactiepatroon brengt nuance. Een reactie op iets, voelt heel anders aan dan iets dat er altijd en overal is.
Een werkbare beeldvorming plaats het symptoomgedrag in een breder kader Positieve hypotheses maken duidelijk dat het symptoom ook één van de oplossingen is, een nuttige, zij het soms pijnlijke overlevingsstrategie. Positief hervertalen van het symptoom maakt duidelijk dat het symptoom misschien wel de minst slechte keuze is van de cliënt op dat moment. In hun gedrags- en emotionele problemen toont of verbergt de cliënt zijn kwetsuur op een eigen manier en probeert de cliënt zo goed mogelijk te (over)leven. Bijvoorbeeld : Marc lijdt onder zijn lichte verstandelijke beperking, die hij vooral ervaart door leerproblemen op school en door een onvermogen om zijn problemen zelf op te lossen. Hij is erg stressgevoelig en angstig, maar maskeert deze kwetsbare gevoelens door een stoere en boze opstelling. Hij lijdt nog meer omwille van zijn voorgeschiedenis : zijn ouders leefden in armoede en slaagden er niet in om voor een veilige gezinssituatie te zorgen. Beide invloeden zorgen ervoor dat Marc het gevoel heeft geen controle over zijn leven te hebben. Daarom 28
probeert hij te overleven door zoveel mogelijk controle te verwerven. Het is belangrijk dat zijn begeleiding dit overlevingsmechanisme onderkent.
Een werkbare beeldvorming heeft bij voorkeur circulaire en allocentrische hypotheses Circulaire hypotheses omschrijven hoe A B beïnvloedt, en hoe B op zijn beurt A beïnvloedt. Deze hypotheses behoeden ons van de jacht naar het 'waarom', naar de 'schuldige'. Het aanwijzen van zo'n schuldige brengt ons niet veel verder, want wat als die schuldige niet bereikbaar is, niet kan of wil veranderen? In allocentrische hypotheses wordt gezocht naar de nuttige dingen die de cliënt doet voor de andere leden van het systeem, door het produceren van zijn symptomen. Het brengt ons bij de resources in het symptoomgedrag. Het geeft inspiratie voor bruikbare alternatieven, en dus meer keuzes. Bijvoorbeeld : Jean werd regelmatig erg boos naar aanleiding van diverse frustraties, waarbij hij zijn begeleiding uitschold en bedreigde : zij waren de oorzaak van zijn boosheid. Wanneer een begeleider niet rustig reageerde of te dicht bij hem kwam, dan was het hek van de dam. Jean werd nog bozer wat soms tot een vechtpartij leidde. Jean had geleerd om te vechten om te overleven. Er waren echter ook momenten dat hij boos wegliep uit de situatie. Zijn begeleiders waren hier niet zo gelukkig mee, tot ze begrepen dat dit zijn manier was om niet tot agressie over te gaan : 'fight or flight'.
Een werkbare beeldvorming van de cliënt opent nieuwe perspectieven. Het vertelt ons iets over de mogelijkheden, sterktes en wensen van de cliënt die kunnen worden benut. Tegelijk vertelt het ons iets over de beperkingen en kwetsbaarheden van de cliënt die de noden van de cliënt aangeven. Een werkbare beeldvorming laat ons toe het probleemgedrag in een ruimere context te zien en de mogelijke betekenis ervan te onderkennen : het probleemgedrag heeft een functie voor de cliënt, het is zijn oplossing. Een werkbare beeldvorming geeft ons handvatten om werkbare doelen te formuleren aangaande de cliënt. Tenslotte helpt een werkbare beeldvorming ons om de focus te verleggen van de cliënt en zijn probleemgedrag naar wat de hulpvrager en de omgeving zelf kan doen om de cliënt te helpen : "Wat zegt het probleemgedrag over wat de cliënt belangrijk vindt, nodig heeft?" " Hoe kan men als ouder, als begeleider hierop inspelen?" " Hoe kan je je begeleiding afstemmen op maat van de cliënt ?" Bijvoorbeeld : Uit de beeldvorming van Jo kwamen onder meer volgende punten naar boven. Jo is een man van 46 jaar,hij heeft een licht mentale beperking en ASS. Hij komt uit een gezin van 7 kinderen , hij is jongste. Zijn vader is overleden toen hij 19 jaar was, vader was volgens Jo veel kwaad om hem. Zijn moeder is plots overleden toen hij 41 jaar was, Jo vertelt dat hij het er moeilijk mee heeft gehad. 2 broers hebben zelfmoord gepleegd. Hij heeft enkel nog contact met 1 broer. Jo is tot zijn 33 jaar bij zijn moeder blijven wonen. Thuis liep het niet goed, Jo was heel bepalend en moeder gaf weinig structuur en sturing. De moeilijkheden escaleerden en leidde tot een opname. Jo is 5 jaar opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis, van zijn 33 jaar tot zijn 38 jaar. Reden van opname was toenemende agressie naar moeder, zelfverwaarlozing, alcoholmisbruik en een 29
gestoord dag- nachtritme. Binnen de structuur van de afdeling bleef het probleemgedrag uit, Jo functioneerde stabiel zonder medicamenteuze ondersteuning. Van zijn 38 jaar tot zijn 44 jaar woonde Jo in een tehuis niet-werkenden en ging hij dagelijks naar het dagcentrum. Jo kreeg er 24u/24u begeleiding en dit liep redelijk goed. Jo woont nu 2 jaar in een groepswoning van beschermd wonen, samen met 5 andere medebewoners. De overgang naar beschermd wonen was een beslissing van de directie, in het kader van 'besparingen'. Jo heeft wekelijks een gesprek met zijn individuele begeleider. Op andere dagen komt de begeleider van dienst aan huis om te zien hoe het samenwonen ver loopt. De begeleiding kende Jo als een zelfbewuste man die op zijn eigen manier zijn leven wilt leiden. Hij had een vast ritueel om zijn dag te starten, om deel te nemen aan de activiteiten van het dagcentrum, en om zijn dag af te sluiten. De begeleiding zag na een tijdje enkele problemen opduiken : Jo verzamelde ongezien heel wat zaken op zijn kamer (planten, materiaal en puin van een bouwwerf en het containerpark, schildpadden, tonnen met water ), hij sjoemelde bij de wekelijkse boodschappen zodat hij meer drank bekwam dan was toegestaan, Jo haakte steeds meer af om naar het dagcentrum te gaan en trok zichzelf terug op zijn kamer. Vanuit zijn mentale beperking en ASS heeft Jo het erg moeilijk om zijn wereld te ordenen, om informatie en prikkels te verwerken, om stress te reguleren : de spanningen met andere bewoners, het thema van de dood dat hem blijft bezighouden, de frustratie dat een advocaat zijn geld beheert, het omgaan met lege momenten , ... Jo installeert steeds meer zijn eigen patronen: zowel bij het inkleden van zijn kamer, als bij het invullen van zijn tijd. Het kan worden gezien als zijn vorm van coping, als zijn manier om controle te houden en zijn stress te reguleren. Als de begeleiding Jo aanspreekt over de problemen mondt dit telkens uit op een heftig protest en verzet. Hij voelt zich bedreigd in zijn patronen die hem zekerheid en controle bieden. Uit vrees voor agressie zet de begeleiding steeds weer een stap terug. En Jo gaat steeds verder in het zoeken naar manieren om controle te houden. Jo weigert nu volledig om nog naar het dagcentrum te gaan. Hij vreest dat begeleiding zijn kamer onder handen zal nemen. Jo heeft nood aan betrouwbare anderen om hem gerust te stellen, om zijn spanningen op te vangen, om zijn wereld te ordenen, om samen met hem richting te geven aan zijn bestaan en waar nodig 'helpende grenzen' te stellen. Daar waar de begeleiding aanvankelijk de zelfbepaling van de cliënt voorop stelde en hem 'vrij' liet begaan, maakt de begeleiding nu bewust de keuze om directiever te begeleiden, waarbij de sturing vrij sterk en transparant vanuit de hulpverlening gebeurt. In de hoop om zo meer veiligheid, voorspelbaarheid , zekerheid en betrouwbaarheid in zijn leven in te bouwen. Iets wat Jo heel sterk nodig lijkt te hebben. De begeleiding ziet hierbij zijn broer als een belangrijke partner. Jo stelt heel veel vertrouwen in zijn broer en ervaart hem als de persoon die het goed met hem voorheeft.
30
Doelstelling vragen Doelstelling vragen Na voorafgaande analyse van de situatie en een goede beeldvorming van de cliënt, kunnen we door volgende vragen de concrete doelstelling vragen: "Wat wil je bereiken?" "Kan je de gewenste situatie, zoals je die voor ogen hebben, eens beschrijven?" "Waaruit bestaat voor jou concreet de gewenste situatie?" "Stel dat we het traject hebben afgerond, wat wil je dan zeker bereikt hebben?" Hoe concreter de doelstelling beschreven wordt, hoe groter de kans dat deze doelstelling effectief zal worden bereikt. Volgende vragen helpen te concretiseren : "Waaraan zal je merken dat je de doelstelling bereikt hebt" "Wil je dit eens zeer concreet beschrijven, zodat ik het mij ook kan voorstellen?" Bijvoorbeeld : De begeleiding van Jo wilt dat Jo zich terug veiliger en beter voelt. In de beschrijving van de gewenste situatie worden volgende punten beschreven : Herstel van zijn dag-nachtritme : Jo gaat zoals vroeger tijdig slapen (24u), heeft een goede nachtrust en staat 's morgens (8u) zonder tegenpruttelen op. Dagcentrum : Jo vindt terug plezier in de activiteiten van het dagcentrum. Na zijn ochtendritueel neemt hij met de anderen de bus naar het dagcentrum. Hij kiest één van de activiteiten die de begeleiding hem voorstelt, hij is op een rustige manier aanwezig en doet de taken op zijn tempo. 's Avonds vertelt hij de woonbegeleiding wat hij in het dagcentrum heeft gedaan. Jo gaat minstens 3 dagen per week naar het dagcentrum. Alcoholgebruik : zijn alcoholgebruik beperkt zich tot één eenheid per dag, één voor het slapengaan. Verzamelwoede : zijn verzamelen blijft binnen de perken. Zijn kamer beantwoordt aan de hygiënische normen en de gedeelde ruimtes in huis worden niet langer als stock gebruikt. Afspraken in huis : Jo gaat buiten roken, brengt dagelijks zijn vuile was naar beneden en doet 1X/week de afwas. De medebewoners hebben geen redenen meer tot klagen. De begeleiding vraagt hulp en advies rond wat zij kunnen doen om Jo hierbij te ondersteunen. De hulpvrager deelt het doel van de cliënt en is bereid is om de cliënt te helpen om dit doel te bereiken. De hulpvrager wilt met andere woorden zijn resources inzetten om het doel van de cliënt te bereiken.
31
Toekomstprojecties Toekomstprojecties helpen bij het duidelijk omschrijven van het doel . De mirakelvraag De mirakelvraag, waarbij het mirakel ervoor zorgt dat het probleem voldoende opgelost is om verder te kunnen, kan heel nuttig zijn om tot een duidelijke en concrete doelformulering te komen. Vooraleer de mirakelvraag te stellen is het goed om eerst toestemming te vragen om een vreemde vraag te stellen en de yes-set te gebruiken om de hulpvrager voor te bereiden. Een mogelijk formulering is : "Mag ik je een vreemde vraag stellen? Het is vandaag woensdag (ja), half twee in de namiddag (ja), we zitten in je bureau te overleggen (ja), vanavond als je klaar bent met werk, ga je naar huis (ja), thuis doe je nog dingen die je vanavond te doen hebt en op een bepaald ogenblik ga je slapen (ja). Stel je voor, dat je vanavond gaat slapen en terwijl je slaapt, gebeurt er een mirakel. Door dat mirakel zijn alle problemen waarover we het hier samen hebben zodanig opgelost, dat je er prima mee vooruit kunt. Je wordt wakker, maar je weet niet dat het mirakel heeft plaatsgevonden. Wat is er dan anders? Waaraan zal je merken dat een mirakel is gebeurd? Wat doet de cliënt anders? Aan wat zullen anderen merken dat het mirakel is gebeurd? " De hulpvrager wordt uitgenodigd een concreet scenario te beschrijven van de dag na het mirakel. Hierbij is het van belang dat we de hulpvrager gidsen om de dag erna detaillistische te beschrijven (in gedragstemen), in de aanwezigheid van iets ("wat doet de cliënt in de plaats van ...? " "Wat doet jij anders ...?") en in het begin van iets realistisch. De vragen "wat doet de cliënt dan anders?" , "Wat doet jij anders?" en "Wat nog (meer)?" zijn bijzonder nuttig om meer details te krijgen. Schaal van vooruitgang De schaal van vooruitgang kan helpen deze omschrijving nog meer te nuanceren. "Als op een schaal van 0 tot 10, 0 het ogenblik is waarop het probleem het zwaarst woog, en 10 het moment dat het mirakel is gebeurd, waar staat de cliënt nu?" "Wat doet de cliënt anders op X dan op 0?" " Wat houdt X in?" "In wat verschilt X van 0?" " Wat is er anders, beter?" "Wat heeft daarbij geholpen?" "Wie heeft daarbij geholpen?" "Hoe heb je dat aan boord gelegd?" De schaalvraag maakt de hulpvrager bewust dat er tussenstappen zijn. Bovendien suggereert deze vraag dat de hulpvrager reeds op weg is en niet meer van nul moet beginnen. De hulpvrager is er op een eigen manier in geslaagd om dichter bij zijn doel te komen, en dit is een geruststellende gedachte. 32
Interventie 'Appreciëren en complimenteren' Zelf benoemen we welke kwaliteiten we van de hulpvrager waarderen. Complimenten geeft kracht en energie aan de hulpvrager en stimuleert hem om méér te doen van wat reeds werkt en waar hij goed in is. We promoveren de hulpvrager tot een bekwame begeleider/ouder, die weet hoe ze problemen kunnen oplossen en die daarvoor 'hulp' inschakelt als dat nuttig is.
Interventie 'Hoe houdt je het vol?' Door te bevragen op welke manier de hulpvrager deze moeilijke situatie volhoudt, benadrukken we de krachten van de hulpvrager. Hij krijgt door die vraag de gelegenheid om te benoemen waarin hij goed is. Zoals eerder beschreven kan het nuttig zijn om de copingschaal te gebruiken.
Zijn er passende resources voor handen ? Onder passende resources verstaan we dié capaciteiten die het realiseren van het doel mogelijk maken. In de consulterende relatie heeft de hulpvrager nog geen duidelijk zicht op die resources. De hulpvrager ziet zichzelf wél als deel van de oplossing en is veranderingsbereid. De hulpvraag is werkbaar maar de persoon maakt nog geen gebruik van resources : ' Wat kan ik doen om het probleem op te lossen?' Meestal zijn de resources aanwezig maar is de hulpvrager er zich niet van bewust. In de consulterende relatie gaan we de hulpvrager eerst bewust maken van de resources die hij reeds gebruikt (cfr. uitspitten van de uitzonderingen). Soms volstaat voor de hulpvrager de vaststelling dat hij goed bezig is. Pas daarna én als de hulpvrager erom vraagt gaan we extra resources aanbieden. Op dit niveau geeft de hulpvrager ons veel mandaat. De hulpvrager is bereid te luisteren naar wat hij mogelijks anders kan doen en/of is bereid om nuttige technieken aan te leren die hem in staat stellen zijn resources ten volle te gebruiken voor het bereiken van zijn doel. Pas dan is het zinvol om adviezen of zeer gerichte doe-opdrachten mee te geven. Resources zijn alle mogelijke hulpmiddelen die de hulpvrager kan gebruiken om zijn doel te realiseren. "Een hulpmiddel kan letterlijk alles zijn, wat op een constructieve manier kan worden aangewend : inzichten, gevoelsmatige of interactionele vaardigheden, verworven kennis, uitzonderingen op het probleemgedrag, hulp van de omgeving, tips en trucs, inhoudelijke kennis, enzovoort." Het criterium om te bepalen of iets een hulpmiddel is en ook zo te gebruiken is, is dat het voor de hulpvrager in die situatie nuttig moet zijn.(Cauffman L., 2007, p. 129) In de praktijk is de doelformulering, met voorafgaande analyse van de situatie en beeldvorming, vaak het onderwerp geweest van een aantal voorgaande consulten. Het gebeurt heel vaak dat de hulpvrager in de tussentijd reeds aan het werk is gegaan met de nieuwe inzichten en de verruimde blik op het functioneren van de cliënt. De hulpvrager probeert nieuwe dingen uit in de begeleiding van de cliënt en probeert verder te doen wat leek te werken. Dit is heel waardevol voor onze zoektocht naar de passende resources.
33
De inbreng van de externe consulenten is ook hier heel waardevol. Enerzijds treden ze op als supporters die de hulpvrager aanzet om te blijven doen wat werkt. Anderzijds kunnen ze extra hulpmiddelen aanreiken waarmee de hulpvrager verder aan de slag kan.
Interventies Interventie 'Wat heb je al geprobeerd om het probleem op te lossen?' De vraag 'Wat heb je al geprobeerd om het probleem op te lossen?' impliceert de boodschap dat we de hulpvrager als bekwaam beschouwen. De hulpvrager heeft meestal zelf al stappen ondernomen om de problemen te verhelpen en deze pogingen zijn meer of minder succesvol verlopen. De hulpvrager kan soms in concrete termen vertellen wat hij al heeft geprobeerd om een verandering aan te brengen. Door het aannemen van een niet-wetende houding kunnen we leren van zijn successen en de bronnen die hij heeft gebruikt om het succes te laten plaatsvinden. Soms beschrijft de hulpvrager een paar dingen die hij heeft geprobeerd maar geeft hij aan dat niets echt goed heeft gewerkt. We maken dan een goede analyse van wat de hulpvrager reeds heeft geprobeerd en van de redenen waarom deze pogingen tot nu toe hebben gefaald. We krijgen hierdoor een goed zicht op wat er allemaal is geprobeerd, zodat we daaraan geen tijd verliezen.
Interventie 'De hulpvrager meer bewust maken van zijn resources' We proberen zicht te krijgen op de sterktes en troeven van de hulpvrager en brengen die op de voorgrond door gebruik van directe en indirecte complimenten. Het geven van complimenten is een waardevol instrument binnen het oplossingsgerichte werken. Het geven van complimenten draagt bij aan het opbouwen van een positieve werkrelatie, het creëert een sfeer van vertrouwen en samenwerking, het richt de aandacht naar de resources van de hulpvrager, het geeft de hulpvrager vertrouwen en geloof in zichzelf, en zorgt voor erkenning en waardering voor wat hij goed doet. Complimenten stuurt de hulpvrager in de richting van mogelijke oplossingen en biedt de hulpvrager de kracht om meer te doen van wat werkt. Door indirect te complimenteren zetten we de hulpvrager aan tot het ontdekken en formuleren van eigen krachten. De 'hoe'-vraag is hiervoor zeer nuttig. "Hoe hebben jullie dát gedaan?" "Hoe zijn jullie erin geslaagd om ...?" "Waar haal je de moed vandaan om ...?" Door het geven van directe, procesgerichte complimenten kunnen we zelf een aantal troeven of sterktes van de hulpvrager op de voorgrond brengen (Van Dam C., 2013, p.80-81)8 :
8
Procesgerichte complimenten (bv. "Ik zie dat je heel gedreven bent") zijn krachtiger dan persoonsgerichte complimenten (bv. "Je bent slim"). Persoonscomplimenten zijn statisch, creëren hoge verwachtingen en zetten de persoon vast. Het risico is dat de persoon in moeilijke situaties afhaakt uit vrees niet meer aan het compliment (de impliciete verwachting) te voldoen. Procesgerichte complimenten zetten de persoon in zijn kracht, het ondersteunt de persoon zowel in gemakkelijk en moeilijke situaties. Moeilijke situaties worden
34
'Om dit resultaat te bereiken, heb je toch moeten doorzetten!" 'Ik stel vast dat jij wel initiatief neemt in deze situatie.' 'Ja, niet elk team slaagt erin om dit op deze manier te doen. Mooi, dat jullie op korte termijn zo'n grote vooruitgang maken.' Wat loopt er goed ? Binnen het oplossingsgericht coachen kijken we eerst naar wat reeds werkt en naar de aanwezige resources van de hulpvrager. "Wat werkt er al goed?" "Waar ben je al tevreden over?" "Wat zegt / vindt je cliënt nu al dat je goed doet?" "Iedereen in dit team heeft uiteraard een aantal kwaliteiten. Ik ben benieuwd welke kwaliteiten er hier allemaal aanwezig zijn. Kunnen jullie ze mij even beschrijven?" "Waarin zijn jullie goed ?" Vragen naar uitzonderingen op het probleemgedrag Het vragen naar uitzonderingen op het probleem geeft kostbare informatie over al dan niet partiële oplossingen die reeds voorhanden zijn. Geen enkel probleem doet zich de hele tijd voor. Wanneer de hulpvrager niet meteen uitzonderingen vindt, helpt het hem in detail naar het probleem te vragen. Wanneer we het probleem heel duidelijk en detaillistisch laten beschrijven, ontdekken we beslist uitzonderingen, grote en kleine, waarvan de hulpvrager zich meestal niet (meer) bewust is.
Uitzonderingen op het symptoomgedrag. Het zoeken naar uitzonderingen is een strategie om de hulpvrager te helpen ontdekken dat hij reeds keuzes maakt en dat hij reeds oplossingen voor handen heeft. "Zijn er momenten waarop het probleem minder voorkomt, of helemaal niet?" "Wanneer?" " Wat gebeurt er dan?" "Hoe is dat gegaan?" "Hoe speel je het klaar?" "Wat helpt er?" "Wie helpt er?"
Stoppen in een symptoomsequens. Het ontleden van het einde van probleemgedrag van de cliënt geeft belangrijke informatie. De hulpvrager is er zich zelden van bewust dat hij er mede in slaagt het probleemgedrag van
door de persoon als een uitdaging ervaren en de persoon voelt zich gemotiveerd om verder zijn best te blijven doen. (Chris Van Dam en Chris De Rijdt, Opleiding Korzybski Instituut, Module oplossingsgericht werken bij personen met een verstandelijke beperking, 2015)
35
de cliënt te stoppen en dat hij hierbij verschillende methodes ontwikkelde om dit mogelijk te maken. "Hoe is dit probleemgedrag verminderd, gestopt?" "Wat hebben jullie gedaan om dit mogelijk te maken?" Door deze vragen geven we de impliciete boodschap dat men al een (deel van de) oplossing heeft gevonden. Soms luidt het antwoord : "Ik zou niet weten hoe ik dat gedaan heb. Het kwam vanzelf." Het is dan goed om de boodschap te geven te geloven dat hij het wèl heeft klaargespeeld, ook al weet hij niet meer hoe. Deze boodschap zet de hulpvrager terug in een actieve rol en promoveert hem tot de efficiënte begeleider, ouder die hij is. We gaan op zoek naar positieve uitzonderingen en nodigen de hulpvrager uit om meer te doen van wat reeds goed loopt. Bijvoorbeeld : Luc is een man van 53 jaar met een matige mentale beperking. Sinds enkele maanden toont Luc obsessief toiletgedrag. Op alle mogelijke momenten , als hij nog maar de ruimte vind, gaat hij naar het toilet en de toiletmomenten duren steeds langer. De vraag naar uitzondering geeft belangrijke informatie : op die momenten dat de begeleiding met Luc bezig is gaat Luc niet naar het toilet, als de begeleiding Luc een bezigheid geeft dan kan Luc zich daar gedurende enkele minuten mee bezig houden zonder naar het toilet te gaan. Als Luc in de relaxzetel zit dan kan hij er soms langere tijd blijven zitten, als de begeleiding in de buurt is en er niet te veel drukte is van andere gasten. De nabijheid van de begeleiding en een creëren van een rustige setting zijn zaken waarop begeleiding verder in kan zetten. Hoe hebben ze vroegere, andere problemen opgelost? We kunnen ook vragen naar eerdere succeservaringen en deze concreet laten beschrijven : "Wanneer ben je er wel in geslaagd om ...?" "Wat moet je hiervoor kunnen?" "Hoe heb je dat gedaan?" Dat deze manieren van oplossen nu niet relevant zijn, heeft geen belang. Wel de impliciete boodschap : "Je kunt problemen oplossen." De vraag naar verbetering We stimuleren de hulpvrager te kijken naar kleine veranderingen die reeds gebeurd zijn in de richting van de gewenste situatie. We creëren hierdoor hoop. De hulpvrager stelt vast dat een kleine verandering haalbaar is en trekt daaruit de conclusie dat een grote verandering in de toekomst ook mogelijk is. "Wat is er verbeterd sinds het moment van aanmelding?" "Wat is er verbeterd sinds ons vorige gesprek?" Vaak meldt de hulpvrager al enige vooruitgang. Dit past binnen het uitgangspunt van het oplossingsgerichte denken dat er altijd verandering is : het is niet de vraag of maar wanneer 36
verandering optreedt. Meldt de hulpvrager geen verbetering dan is het nuttig tot in de details te vragen hoe het in die tussentijd is verlopen. Dit is soms nodig om de hulpvrager te helpen bij het ontdekken van kleine verbeteringen. De vraag naar verbetering geeft ons informatie over de partiële oplossingen waartoe de hulpvrager zelf is gekomen. We kunnen hier ook een schaalvraag gebruiken : "Op een schaal van 0 tot 10, als 0 het ogenblik is waarop u de aanmelding deed, en 10 het moment dat u het niet meer nodig vindt om te komen " " Waar staat de cliënt nu ?" "Wat doet de cliënt anders op X dan op 0?" "Wat zit er in die X?" "Wat is er anders/beter?" "Wat nog meer?" "Wat heeft daarbij geholpen?" "Wie heeft daarbij geholpen?""Hoe bent je erin geslaagd om ...?" Iedere score hoger dan nul wijst erop dat de hulpvrager al bezig is. Het vragen naar 'hoe' brengt de hulpvrager bij zijn resources en deze worden door ons gevaloriseerd. 'Als iets werkt, doe dan meer van dat' is een belangrijk uitgangspunt binnen het oplossingsgericht werken.
Interventie 'Observatieopdracht' Heeft de hulpvrager weinig zicht op de uitzonderingen, dan kan een observatieopdracht heel nuttig zijn. We vragen de hulpvrager om het probleemgedrag in zijn verloop en zijn verscheidenheid onder de loep te nemen. We proberen een beter zicht te krijgen op het probleemgedrag, maar eveneens op de uitzonderingen, het stoppen van het probleemgedrag en op de mate van controle over het probleemgedrag. Voor deze opdracht geven we volgende vragen mee (Le Fevere de Ten Hove M., 2009; Isebaert L., 2007): -"Wanneer kwam het probleemgedrag voor (dag tijdstip, duur)? ""Zijn er momenten dat het probleemgedrag niet voorkomt?" "Hoe verloopt het probleemgedrag?" "Manifesteert het probleemgedrag zich de ganse dag, of blijft het soms achterwege, of vermindert het soms?" - "Wat gebeurde er juist?" " Onder welke omstandigheden treedt het probleemgedrag op?" "Deed de ganse probleemsequens zich voor , of een stuk?" Dit geeft info over uitzonderingen. -"Met wie was de cliënt?" "Was de cliënt alleen?" " Waar was jij?" "Wie was er nog?" Dit geeft zicht op belangrijke anderen die resources kunnen zijn. - "Wat gaf er aanleiding tot het probleemgedrag?" Vaak is het probleemgedrag een oplossing voor een ander probleem. Het is nuttig om dit te weten. "Hoe kan het anders?" Dit geeft inductie van keuzes. - "Hoe heb je dit kunnen stoppen" Deze vraag helpt de hulpvrager stil te staan bij zijn specifieke begeleidingsaanpak en helpt hem zijn resources te ontdekken.
37
Interventie 'Doe-iets-anders- taak' De doe-iets-anders-taak kunnen we meegeven aan de hulpvrager die : - sterk gemotiveerd is en er alles voor wilt doen om een oplossing te vinden : de hulpvrager heeft al veel verschillende dingen geprobeerd om een oplossing te vinden, maar zonder succes; zijn grote motivatie om zich flink in te spannen is duidelijk. én - er niet in slaagt een opzettelijke uitzondering te identificeren : de hulpvrager beschouwt de uitzonderingen als een toevallige uitzondering; hij schrijft de verandering in het gedrag van de cliënt niet toe aan een verandering in zijn eigen gedrag. Bijvoorbeeld : Als men vader vraagt hoe het kon gebeuren dat Koen één keer de afwas deed zonder brutaal te zijn tegen hem ,dan zegt vader dat hij het niet weet, dat er iets aan Koen ligt dat maakt dat hij het die keer zonder brutaal verzet heeft gedaan. Vader had gewacht totdat Koen gegeten had en in een betere stemming was alvorens hem eraan te herinneren dat het zijn beurt was om de afwas te doen. Vader is er niet van overtuigd dat de verandering in zijn gedrag het verschil heeft gemaakt. Het is dan goed de hulpvrager erkenning te geven voor alle pogingen die hij reeds heeft ondernomen om de zaken beter te maken, en voor zijn gevoel van ontmoediging en frustratie. We delen met hem dat het een hardnekkig probleem is en suggereren dat hij tussen nu en de volgende keer iets anders doet. Een mogelijk formulering is : "Ik ben erg onder de indruk van hoe hard jij hebt gewerkt aan de problemen en hoe duidelijk jij mij de dingen kunt beschrijven die jij tot nu to hebt geprobeerd om de zaken beter te maken. Ik kan begrijpen waarom je nu ontmoedigd en gefrustreerd bent. Ik ben het ook met je eens dat dit een hardnekkig probleem is. Omdat dit zo'n hardnekkig probleem is, suggereer ik dat, tussen nu en de volgende keer dat wij elkaar weer zien, als het probleem zich voordoet, je iets anders doet - het maakt niet uit hoe vreemd het lijkt wat je doet. Het belangrijkste is dat, wat je ook besluit te doen, je iets anders moet doen." (Berg I.K.&De Jong P., 2004, p.140-141)
Interventie 'De keuzemogelijkheden van de hulpvrager verruimen' We gaan steeds eerst op zoek naar de eigen resources van de hulpvrager en motiveren hem om verder te doen wat werkt. Stelt de hulpvrager bijkomend de vraag naar advies om de gewenste situatie te bereiken, dan kunnen we extra hulpmiddelen aanreiken. Hiervoor kunnen we als nodig beroep doen op de inbreng van externe consulenten. Externe consulenten kunnen vanuit hun ervaring en expertise hulpmiddelen aanreiken en de hulpvrager helpen om deze op een correcte manier te gebruiken. Bruikbare hulpmiddelen zijn technieken, methodieken, handelingsadviezen, samenwerkingsafspraken, vaardigheden, kennis, informatie... Bij deze ontdekkingstocht naar mogelijke resources blijven we alert voor de keuzevrijheid van de hulpvrager. De hulpvrager kiest zelf met welke hulpmiddelen hij verder aan de slag gaat. De hulpvrager heeft soms al heel veel geprobeerd zonder resultaat. Zijn oplossingspogingen hebben tot nu toe gefaald. Dit komt voornamelijk voor bij een hulpvrager die nog niet zoveel ervaring heeft in het werken met personen met een verstandelijke beperking. Vooraleer nieuwe hulpmiddelen aan
38
te bieden is het belangrijk dat we eerst respect tonen voor zijn inspanningen en hem erkennen in zijn goede bedoelingen. Bijvoorbeeld : "Ik hoor dat je al heel veel zaken hebt geprobeerd en het getuigt van veel moed en volharding om te blijven zoeken en proberen. Alex vertelt heel veel fantasieverhalen over wat hij allemaal kan en wie hij allemaal heeft ontmoet. Deze verhalen tonen zijn nood om zich belangrijk en gewaardeerd te voelen, iets wat hij in zijn jeugd vol verwaarlozing heeft gemist. Helpt het als je hem confronteert ? (Neen) Hoe kunnen we zijn nood aan waardering beantwoorden, zodat hij die verhalen minder nodig heeft ? Wat doet hij goed ? Hoe doe je dat ? Wat kan je nog doen?... " Door het stellen van oplossingsgerichte vragen helpen we de hulpvrager om zelf tot een andere strategie te komen. Namelijk : In plaats van in strijd te gaan en Alex te confronteren met zijn leugens, is het misschien aangewezen om eerder neutraal te reageren : dit is jouw verhaal dat we horen. Zijn verhalen worden niet doorprikt omdat het één van zijn manieren is om zijn zelfwaardegevoel op peil te houden. Echter, door aandacht te geven aan wat hij echt goed doet, zoals het zorg dragen voor zijn eigen woning en het goede werk dat hij levert in het activiteitencentrum, hopen we dat dit patroon stilaan afzwakt.
Interventie ' Motiveren om een volgende stap te zetten' Mogelijke vragen "Wat is de volgende stap in de richting van de gewenste situatie ?" "Ik merk dat er al heel wat dingen goed lopen. Wat kan je nog meer doen, zodat je jouw doelstelling zal bereiken?" "Waaraan ga je merken dat het een beetje beter gaat?" "Wat weet je nu al dat je (anders) gaat doen?" De volgende stap9 is bij voorkeur een kleine stap, zodat de kans groot is dat de hulpvrager de stap effectief zal nemen. Heel vaak wil men te vlug gaan of wil men te grote stappen nemen. Een kleine stap kan echter reeds een aanzet geven tot een grote verandering. Bovendien is het eenvoudiger om een kleine stap te bedenken dan te concretiseren op welke manier een grote stap kan worden gezet. Schaal van vooruitgang We kunnen hiervoor de schaal van vooruitgang gebruiken. Een mogelijke formulering is : "Op een schaal van 0 tot 10, als 0 het ogenblik is waarop de situatie het moeilijkst is en 10 het moment waarop je meent dat het probleem voldoende is opgelost en je het niet meer nodig vindt om te komen" " Waar staat de cliënt nu ?" "Wat doet de cliënt anders op X dan op 0?" "Wat zit er in die X?" "Wat nog meer?" 9
Zoals Myriam Le Fevere de Ten Hove het verwoord is het beter te spreken van de volgende stap i.p.v. de eerste stap. Spreken over de eerste stap zou impliceren dat de hulpvrager nog moet beginnen. Spreken we over de volgende stap dan geven we impliciet mee dat de hulpvrager al bezig is, dat de eerste stap al is gezet. Dit werkt bekrachtigend. (Opleiding Korzybski Insituut, 2014).
39
"Wat heeft daarbij geholpen?" "Wie heeft daarbij geholpen?""Hoe bent je erin geslaagd om ..." "Wat is de kleinst volgende stap?" "Wat doe de cliënt anders op niveau X+1?" "Wat weet je nu al dat je (anders) gaat doen?"
Bijvoorbeeld : Anna is een vrouw van 45 jaar met een licht tot matige mentale beperking en woont sinds 1 jaar in de huidige voorziening. Ze toont stemmingswisselingen, uit heel wat lichamelijke klachten en automutuleert als het haar te veel wordt. Doorheen haar levensgeschiedenis is ze meerdere malen in de steek gelaten en gekwetst. Ook al heeft Anna al heel wat positieve ervaringen opgedaan met haar begeleiders die haar niet in de steek laten, toch voelt ze zich nog heel snel door hen afgewezen en in de steek gelaten. Zo gebeurt het regelmatig dat ze zich afgewezen voelt wanneer een begeleider met iemand anders bezig is, aan de telefoon is of aan de computer. Ann begint dan driftig op en neer te lopen voor het lokaal van de begeleiding of ze houdt de begeleider sterk in de gaten wanneer die met iemand anders bezig is. Af en toe probeert ze de aandacht te trekken door een vraag te stellen of door uit te dagen. Anna verwijt de begeleiding dan geen tijd te hebben voor haar. Wanneer een begeleider dan geïrriteerd reageert, voelt Anna zich bevestigd in haar vrees en ontstaat er niet zelden enige turbulentie. Enkele weken geleden is de situatie geëscaleerd en heeft Anna een overdosis medicatie genomen. De progressieschaal werd gebruikt : De begeleiders geven aan dat Anna op een 6 staat. Anna eist nog steeds veel aandacht op, maar haar stemming is beter, er zijn meer dagen dat ze zich beter voelt, het automutuleren en de lichamelijke klachten zijn al sterk verminderd. Op 'goede' dagen is Anna meer op een rustige manier aanwezig, ze gaat minder in discussie en neemt gemakkelijker aan wat de begeleiding zegt. Als Anna zich wat minder voelt dan trekt ze zich terug op haar kamer om rust te vinden. Anna gaat terug enkele dagen per week naar het dagcentrum en doet mee met de activiteiten. De begeleiders voorzien dagelijks een individueel gesprek met Anna, nadat ze thuiskomt van het dagcentrum. Vanuit haar mentale beperking en onveilige hechting heeft Anna nood aan een begeleider om haar emoties en ervaringen op te vangen en te helpen reguleren. De begeleider geeft troost en erkenning voor haar negatieve emoties, stellen haar gerust en zoeken samen naar manieren hoe ze ermee om kan gaan. Bv. muziek beluisteren en tekeningen maken. Positieve ervaringen en emoties krijgen minstens evenveel aandacht en erkenning van de begeleider. De begeleiders geven aan zich anders op te stellen als Anna tussendoor om een extra gesprek vraagt: ze grenzen nog wel af, vragen haar om naar haar kamer te gaan, maar dit gebeurt neutraler met een duidelijke boodschap: "We weten dat het voor jou niet gemakkelijk is om even te wachten en we begrijpen dat ook. Ik ben nu bezig met dit, maar over 15 minuten kom ik naar jouw kamer en dan heb ik tijd om te luisteren en met jou te kijken wat jou kan helpen." Op 'goede' dagen, als Anna niet te gespannen is, dan slaagt ze er meer in om op haar kamer tot rust te komen. In rust komt Anna er beter toe haar angst te bespreken met de begeleider : ze heeft schrik dat de begeleiding geen tijd meer zou hebben voor haar, maar nu ziet ze dat het toch goed komt.
40
De begeleiders zijn zich zelf meer bewust geworden van hun innerlijke spanning en werken eraan om in contact met Anna hun rust te behouden. Tijdens de teamvergaderingen vinden de begeleiders de ruimte om te ventileren en vinden ze erkenning dat ze zich soms hopeloos voelen. Dit kunnen delen met elkaar en het samen blijven zoeken helpt de begeleiding om in contact met Anna hun rust te behouden. De volgende stap is dat Anna op 'slechte' dagen, wanneer het haar helemaal niet gaat, toch haar rust weet terug te vinden. Op 'slechte' dagen slaagt Anna er niet in op haar kamer rust te vinden. Ze blijft appèl doen op de begeleider die haar herhaaldelijk naar haar kamer stuurt. Op die momenten is de kans groot dat Anna automutuleert. Anna heeft op die momenten nog meer nood aan nabijheid van een begeleider en de kamer biedt niet de nodige veiligheid die ze op die momenten nodig heeft. De begeleiders nemen zich voor een oplijsting te maken van de signalen die ze opmerken op de 'slechte' dagen. Ze nemen zich voor op die dagen Anna meer nabijheid te bieden : door preventief een extra moment met Anna in te plannen, om samen met Anna iets te ondernemen wat haar tot rust kan brengen (bv samen wandelen, samen koken, samen een tekening maken, ... ). Verder spreken de begeleiders af om tegen de volgende keer de mogelijke stressoren in kaart te brengen om hier preventief op te kunnen werken. Solution Focused debriefing SF debriefing is heel nuttig om in te zoemen op wat goed werkt en om de actiebereidheid van de hulpvrager te stimuleren (Opleiding Korzybski instituut, module Oplossingsgericht supervisie, 2014) "Sta eens stil bij het laatste begeleidingsmoment met je cliënt waar je tevreden over bent." - "Van al de dingen die je hebt gedaan, waar ben je zelf het meest tevreden over?" - "Wat zou de cliënt zeggen, mocht ik hem vragen wat voor hem goed heeft gewerkt?" - "Waar wil je de volgende keer zeker meer van doen? Wat wil je de volgende keer zeker opnieuw doen?" - "Wat wil je de volgende keer anders doen?"
Interventie 'Doe meer van hetzelfde met een toegevoegde observatieopdracht' Zoals in bovenstaande voorbeeld slaagt de hulpvrager erin momenten te beschrijven die beter zijn en kan de hulpvrager concreet dingen beschrijven die hij heeft ondernomen om ze te laten gebeuren. De hulpvrager ziet in dat een verandering in zijn gedrag het verschil maakt (opzettelijke uitzondering). De taak is hier om meer van hetzelfde te doen, met een toegevoegde observatietaak die suggereert dat de hulpvrager waarschijnlijk meer doet dan hij zich realiseert en meer aandacht moet schenken aan deze strategieën. Het is een concrete manier om de hulpvrager te complimenteren voor successen en de hulpvrager aan te moedigen om erop voort te bouwen. (Berg I.K.&De Jong P., 2004) Bijvoorbeeld : "Ik ben onder de indruk. Ten eerste over hoe graag jullie willen dat de dingen beter gaan voor Anna. Ten tweede dat er al verschillende betere momenten lijken te gebeuren. (concrete voorbeelden) En ten derde, dat jullie mij zo helder en zo gedetailleerd kunnen beschrijven wat jullie doen om die momenten te laten gebeuren, dingen zoals (voorbeelden). Door alles wat jullie doen, kan 41
ik begrijpen waarom jullie zeggen dat de dingen al een 6 zijn. Ik ben het met jullie eens dat dit de dingen zijn die jullie moeten doen om het voor Anna beter te maken. Dus, tussen nu en de volgende keer dat wij elkaar ontmoeten, is mijn suggestie dat jullie doorgaan met wat werkt. Schenk ook aandacht aan wat voor andere dingen jullie reeds doen - maar die jullie nog niet hebben opgemerkt die de dingen beter maken, en vertel er mij dan over."
Interventie 'Monitoren van de vooruitgang' "Waarover ben je tevreden?" "Welke resultaten zijn er al bereikt?" "Wat gaat er beter?" We nodigen de hulpvrager uit tot : 'Als iets werkt, doet dan méér van dat'. Bovendien laat het ons toe om de hulpvrager een aantal concrete complimenten te geven.
Co-expert relatie Wanneer de hulpvrager over de passende resources beschikt en ze toepast, dan zit hij al in een coexpert relatie. De hulpvraag is werkbaar en de hulpvrager maakt reeds gebruik van zijn resources : ' Ik heb een probleem, ik kan er iets aan doen, ik doe er ook nu en dan iets aan, leer me om dat nog beter te doen'. Interventies Hier ondersteunen we de hulpvrager om méér te doen van wat reeds werkt. Sommige hulpvragers zijn er zich niet van bewust dat ze goed bezig zijn. Zij zijn gediend met een duwtje in de rug. Die aanmoediging helpt hen des te beter als ze komt van iemand die in hun ogen een expert is. De externe consulenten fungeren hier ook als de supporter die de hulpvrager helpt om door te gaan met wat werkt. Soms hebben we de eer om met hulpvragers te werken van wie wij evenveel of meer kunnen leren als zij van ons.
42
4. Tot Slot In dit werkstuk werd de essentie van het 'Brugs Model' , als oplossingsgericht denkkader binnen de coachende functie van consulentenwerking weergegeven. Door het schrijven van dit eindwerk ben ik me er nog meer van bewust dat binnen de consulentenwerking het oplossingsgericht werken zich op 2 niveau's situeert, als 2 zijden van éénzelfde medaille. Vanuit consulentenwerking coachen we de hulpvrager in zijn zorg naar de cliënt. Hierbij zien we de hulpvrager als de deskundige die het efkes niet meer weet en die tijdelijk hulp inroept om zijn hulpbronnen nuttig te gebruiken. De hulpvrager ontdekt zijn eigen mogelijkheden in het oplossen van problemen, door exploratie van uitzonderingen, partiële oplossingen en resources. Tegelijk gidsen we de hulpvrager om oplossingsgericht te kijken naar de cliënt én zijn probleemgedrag. De hulpvrager is vaak al jaren getraind in het probleemgericht denken over de cliënt en loopt hierin vast. Door een oplossinggerichte kijk op de cliënt en zijn probleemgedrag openen zich nieuwe mogelijkheden, de hulpvrager ontdekt terug nieuwe mogelijkheden van begeleiding en aanpak. Essentieel is dat we verbindend werken met de hulpvrager zonder dat we hierbij de verbinding met de cliënt uit het oog verliezen. Want finaal staat het welzijn en de psychische gezondheid van de cliënt centraal. Een werkbare, oplossingsgerichte beeldvorming van de cliënt én het vooropstellen van het doel van de cliënt zijn hierin de rode draad. Met dit eindwerk had ik een gids voor ogen, die me uitnodigt mijn coachingsvaardigheden op een oplossingsgerichte manier in te zetten. Een aanzet om op verder te bouwen en om anderen te inspireren. Ik ben heel tevreden met wat ik heb en heel nieuwsgierig naar wat nog komen zal. Mijn grote dank aan de opleiders van het Korzybski Instituut Brugge en in het bijzonder aan Dr. Myriam Le Fevere de Ten Hove voor de inspirerende feedback.
43
Bibliografie Bannink, F. (2013). Oplossinggerichte vragen. Handboek oplossingsgerichte gespreksvoering. Amsterdam : Pearson. Bannink, F., & Roeden, J. (2012). Handboek Oplossingsgericht werken met licht verstandelijk beperkte cliënten beperking. Amsterdam : Pearson. Berg, I.K., De Jong, P. (2004). De Kracht van oplossingen. Handwijze voor oplossingsgerichte gesprekstherapie. Amsterdam : Pearson. Berg, I.K., Szabo, P. (2013). Oplossingsgericht coachen. Thema. Cauffman, L. (2007). Oplossingsgericht management & coaching. Amsterdam : Boom. De Belie, E., Van Hove, G. (2013).Wederzijdse emotionele beschikbaarheid. Mensen met een verstandelijke beperking, hun context en begeleiders samen op weg. Antwerpen - Apeldoorn : Garant. Dosen, A. (2010). Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap. Assen : Koninklijke Van Gorcum BV. Heijkoop, J. (1995). Vastgelopen. Nieuwe mogelijkheden in de begeleiding van geestelijk gehandicapten met ernstige gedragsproblemen. Baarn : Nelissen. Isebaert, L. (2007). Praktijkboek Oplossingsgerichte cognitieve therapie. Utrecht : De Tijdstroom. Le Fevere de Ten Hove, M. (2009). Korte therapie. Handleiding bij het 'Brugse model' voor psychotherapie met een toepassing op kinderen en jongeren. Antwerpen - Apeldoorn : Garant. Van Dam, C. (2013). De spiegel. Krachtig coachen vanuit gestalt- en oplossingsgericht denken met aandacht voor zelfreflectie. Gent : Academia Press. Verstraeten, J. (2013-2014). Masterproef. Een kwalitatief onderzoek naar geslaagde consulten binnen de west-Vlaamse consulentenwerking. Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, Orthopedagogiek.
44