Congres Lokale Fondsen Nederland In het stijlvolle hoofdgebouw van Rabobank in Utrecht, partner van Lokale Fondsen Nederland, vond dit jaar het congres Lokale Fondsen plaats. ’s Ochtends waren er workshops, daarna gaven minister Plasterk en oud-minister Pieter Winsemius een lezing en aan het eind van de middag was er ruimte voor vragen van bezoekers in het rondetafelgesprek met vertegenwoordigers van de lokale overheid, een vermogensfonds, een goededoelenorganisatie en het oudste Nederlandse lokale fonds. Tijdens de lunch en de borrel liep steeds een vrolijk blazend, trommelend en harmonicaspelend orkest rond en stelden lokale initiatiefnemers uit alle hoeken van Nederland zich aan elkaar voor. Prominent op hun naamkaartje stond niet hun naam of functie, maar hun gemeente. Wel zo handig om betekenisvolle lokale contacten op te doen.
Workshops De dag begint met workshops over handige tools en noodzakelijke kwaden van het besturen van een lokaal fonds. Gerda Deekens van Kracht in NL laat zien welke website zij op 1 juli lanceert. Het is een Maatschappelijke AEX van alle particuliere initiatieven in Nederland. Elke organisatie vult kort een vragenlijst in waarmee het initiatief wordt ingeschaald in de markt. Hoe groot is de doelgroep en hoeveel vrijwilligers werken er? Welke waarden zijn vooral belangrijk? “Zo kun je goed zien waar je staat als organisatie en wat er nog meer speelt in jouw gemeente. We zagen tijdens een pilot al snel dat er in Noord-Holland bijvoorbeeld veel initiatieven bestaan voor groen.” De zaal luistert aandachtig, maar stelt ook kritische vragen. Komt er wel een menselijke beoordeling aan te pas? En is dit niet vooral nuttig voor de overheid? “We hebben dit juist ontwikkeld met allerlei lokale initiatieven”, legt Deekens uit. “Zij vonden het bijvoorbeeld fijn om zich weer eens te realiseren: voor wie doe ik dit ook alweer en waar was ik primair mee bezig?” De volgende workshop is van Roderik Bolle die met Orchestra administratieve taken uit handen neemt van goede doelen. “Er zijn zoveel ‘moetjes’ voordat je eindelijk kunt beginnen met wat je wil: goed doen. Waarom is dat ook alweer?” Hij legt uit over de belastingvoordelen van een ANBI-status en verwijst naar negatieve mediaberichten over louche penningmeesters. “We moeten dus echt met de billen bloot.” De zaal snapt het, maar hoe overtuigen zij hun vrijwilligers om ook saai, administratief werk te doen? Bolle: “vrijwilligheid is niet hetzelfde als vrijblijvendheid. Bovendien is veel administratie ook nuttig voor de organisatie zelf. Zo overleeft je organisatie zijn bestuurders en krijgen donateurs na vijf jaar bijvoorbeeld eens een bloemetje. En vergeet niet de nieuwe technieken te omarmen: de donateur van morgen betaalt met zijn duim. Denk maar eens aan een app op de iPhone die vraagt of het goed is dat er vandaag 5 euro wordt afgeschreven. Nee heb je, ja kun je krijgen.” Lokale Fondsen Nederland is een samenwerking aangegaan met VoorJeBuurt. Martijn Arnoldus legt namens VoorJeBuurt in zijn workshop uit hoe je voor je lokale fonds een crowdfundspagina kunt opzetten. Petra Sleven geeft aansluitend een workshop over fondsenwerving. “Een gemiddeld Nederlands huishouden geeft jaarlijks ongeveer €200 uit aan goede doelen. Voor lokale fondsen zijn er dus genoeg mogelijkheden om een vermogen op te bouwen.” Sleven legt de nadruk op het belang
van een duidelijke boodschap bij de fondsenwerving. “Leg aansprekend en overtuigend uit waarom jouw projecten het waard zijn om aan te doneren. Wat wil je bereiken, voor wie en waarom?” Tijdens de lunch in de VIP-ruimte maakt het publiek nog kennis met Buurtlink. “Facebook is voor vrienden, LinkedIn is voor zakelijk contacten en Buurtlink is voor de buurt”, legt de jeugdige Lisanne Buijsse uit. De website is zo gemaakt dat je automatisch ziet wat mensen met dezelfde postcode online zetten. Je kunt er evenementen organiseren en spullen te koop aanbieden. “Een soort Marktplaats”, roept iemand uit de zaal. “We zien inderdaad nog erg veel bankstellen en vermiste katten en honden voorbij komen”, vertelt Buijsse, “Daar proberen we diverser in te worden. Het gaat ons namelijk vooral om het verbeteren van de leefbaarheid in de buurt door mensen op een laagdrempelige manier met elkaar in contact te brengen. Verbinding is het kernwoord.” Definitie Lokaal Fonds Na de lunch heet Monique van Bijsterveld van Lokale Fondsen Nederland iedereen welkom in het auditorium. Om verwarring te voorkomen opent ze de middagsessie met de definitie van een lokaal fonds: Een Lokaal Fonds is een door betrokken personen (vrijwilligers) zelfstandig geleide private stichting of organisatie, die mensen bij elkaar brengt om de leefbaarheid in de omgeving te verbeteren. Met tijd, betrokkenheid, ideeën en geld realiseert of initieert een Lokaal Fonds tal van uiteenlopende lokale projecten en initiatieven. Hiervoor werft een Lokaal Fonds inkomsten, bouwt een reserve op ten behoeve van de continuïteit en werkt zoveel mogelijk samen met partners. Plasterk over Lokale fondsen in de samenleving Na een enthousiaste introductie van van Bijsterveld, neemt Ronald Plasterk het woord. De minister van Binnenlandse Zaken kijkt bewonderend de zaal in en knikt het publiek toe. Hij is onder de indruk van de grote opkomst, zegt hij door de microfoon. Maar tegelijkertijd snapt hij waar dit vandaan komt. Verschillende trends spelen hierin volgens Plasterk een rol. Nederland is al heel lang een land van wat vroeger liefdadigheid heette, begint hij. “Een beetje een verouderd begrip”, geeft hij toe, “Alsof de wereld bestaat uit zielige mensen en goede mensen. Tegenwoordig denken we natuurlijk meer in termen van wederzijdse betrokkenheid.” Je kunt het wat Plasterk betreft ook naastenliefde noemen, of solidariteit. De cijfers spreken in elk geval voor zich: maar liefst 80 procent van de bevolking geeft aan goede doelen. Dat komt neer op gemiddeld 200 euro per huishouden. Het tweede fenomeen dat Plasterk beschrijft is, niet onverwachts, ‘dat wat de koning aanduidde als de participatiesamenleving’. Dit idee is volgens Plasterk een samensmelting van drie maatschappelijke ontwikkelingen. Ten eerste de professionalisering van oude vormen van gemeenschapszin. “Dat wat ooit begon met groepjes ouders of buren die risico’s wilden delen, is inmiddels verworden tot een scala aan instituties of bedrijven.” Die trend wil de minister absoluut niet terugdraaien. De schaalvergroting heeft namelijk, als hij eerlijk is, veel efficiëntiewinst met zich meegebracht. En onder de geprofessionaliseerde laag van burgerinitiatieven is ruimte ontstaan voor nieuwe vormen. “Ik ben een bioloog”, vertelt Plasterk, “Dus ik denk dan aan groei van onderop”
Wat volgens Plasterk ook bijdraagt aan de participatiesamenleving is dat mensen veel mondiger zijn geworden dan honderd jaar geleden. Inmiddels volgt de helft van de Nederlanders hoger onderwijs. Plasterk: “Burgers zijn daarom meer bereid en beter in staat om dingen op zich te nemen en uit te voeren. Een organisatie heeft bijvoorbeeld een accountant nodig, die vind je er nu al gauw bij.” De derde maatschappelijke ontwikkeling die Plasterk noemt is dat de overheid het zich, ook financieel, niet meer kan veroorloven om alles op te lossen. De minister besteedt hier verder niet veel woorden aan. Wel waarschuwt hij nog dat de participatiesamenleving geen vervanging is van de verzorgingsstaat. “Als je ziek bent, ga je gewoon naar het ziekenhuis en wie dat nodig heeft krijgt een uitkering. Daar hebben generaties mensen voor gevochten. Maar binnen die kaders die er altijd zullen blijven, is er ruimte om van onderop dingen te laten ontstaan waardoor het leven van mensen beter wordt.” “Wat ik het mooie vindt”, zegt Plasterk terwijl hij de zaal inkijkt, “is dat bij U deze twee ontwikkelingen samenkomen: liefdadigheid én burgerparticipatie. Dat is belangrijk en spannend. Ik ben heel benieuwd hoe ver dit gaat dragen.” Dan verklaart de minister zichzelf als burger bereid om mee te werken aan de participatiesamenleving. En wel middels zijn boekenkast. Hij noemt het leesplankje in de kerk als voorbeeld. “Ik heb zelf veel boeken thuis die ik nooit weg zou doen”, vertelt hij. “Maar als iemand bij mij zou aankloppen voor boeken voor algemeen gebruik, of voor ouderen, zal ik meteen mijn kasten aflopen en de helft afgeven.” Plasterk uit nog eens zijn grote waardering voor de lokale fondsen die aan dit soort initiatieven bijdragen. “Het is echt spannend”, legt hij uit. “U surft op de toppen van deze interessante maatschappelijke ontwikkelingen”. Dan moet de minister snel terug naar Den Haag. “Maar”, zegt hij, “ik blijf het volgen. Straks krijg ik het huidige aantal lokale fondsen in Nederland doorge-sms’t. Het zijn er tientallen, heb ik al gehoord.” Na afloop stellen we Plasterk nog een paar vragen: Ziet u een rol voor lokale fondsen binnen de bestuurlijke hervorming die gaande is? “Ja. Voor de taken die de gemeente nu heeft, is professionaliteit en dus een zekere schaal nodig. Maar daaronder bestaat ruimte voor lokale initiatieven. We spreken nu wel van burgerparticipatie, maar eigenlijk zou je moeten gaan praten over overheidsparticipatie. Dat burgers gewoon dingen doen en de overheid met de hoed in de hand vraagt of zij daarbij behulpzaam kan zijn.” Wij hanteren de slogan: iedere stad verdient een lokaal fonds. Vindt u dat bewoners altijd zelf het initiatief moeten nemen? “Idealiter doen ze dat wel, maar je moet ook niet hebben dat de overheid zegt: ‘als u zelf niets doet, doen wij ook niets.’ Je houdt natuurlijke en zekere verantwoordelijkheid. Ik noemde net de bibliotheken. Wij hebben gelukkig een goed stelsel van openbare bibliotheken in Nederland, met een educatieve buurtfunctie. Daar zou ik niet vanaf willen. In woonkernen zonder zo’n bibliotheek zie je dat mensen zelf een leeshoek maken, met dezelfde functies. Dat is op zich waardevol.” Lokaal fonds in uw eigen leefomgeving?
“Ik kan het me heel goed voorstellen in Bussum, waar ik woon. Bussum-Zuid is een beetje een losstandige buurt waar veel migranten wonen. Het zou mooi zijn als daar wat meer gebeurde. Maar niet elke groep is even actief, mensen zijn soms te bescheiden of weten niet dat het kan. Soms is dus een duwtje in de rug nodig.”
Pieter Winsemius over het benutten van burgerkracht Het woord is aan oud-minister van VROM Pieter Winsemius, die vanuit de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid het rapport Vertrouwen in burgers schreef. Hij vertelt over de uitdagingen voor Lokale Fondsen. Daar gaat het volgens Winsemius bijvoorbeeld niet alleen om de trekkers van de organisatie, die voorop lopen en misschien zelfs bekers winnen. Ook de verbinders zijn belangrijk. “Het zijn de mensen die de wethouder, de woningcorporaties en de school kunnen bereiken. Dat is moeilijk, want de afstanden zijn de laatste tijd toegenomen met steeds grotere gemeenten en maatschappelijke instellingen.” Hij vraagt het de zaal: “Hebben jullie ooit aan inspraak meegedaan?” Ruim de helft van het publiek steekt zijn hand op. “En was het bevredigend?” Meteen gaan bijna alle handen weer naar beneden. “Precies”, zegt Winsemius. Winsemius’ verhaal sluit mooi aan op de toespraak van Plasterk. Hij ziet dezelfde trends: Nederland is al heel lang een vrijwilligersland. Tegenwoordig trekt de overheid zich steeds meer terug en kunnen de mensen inderdaad meer zelf. Maar dat vereist volgens Winsemius wel een reorganisatie. “Dat is wat ik vandaag aan de orde wil stellen”, zegt hij. “De filosofie van de doe-democratie is duidelijk. Maar hebben we de vertaalslag voldoende gemaakt? Begrijpen we hoe het werkt? De meeste zaken kunnen mensen gelukkig zelf, maar er is soms wel ondersteuning nodig. En, niet onbelangrijk, geld.” Daar waar de overheid zich terugtrekt, ontstaat volgens de oud-politicus een gat waar lokale fondsen in kunnen springen. “Je hebt de eerste lijn werkers die er voltijd bovenop zitten. Daarnaast zijn er de tweede en derde lijn, op kantoor, in een provinciehuis of bij de maatschappelijke instellingen. Die moet je kunnen bereiken.” Hij geeft een voorbeeld: “Als je een ROC of een bank binnenloopt begin je vanzelf te fluisteren. Je voelt de grote afstand en raakt daardoor ontregeld, je durft niets meer te vragen. Dan moet je dus over een drempel heen worden geholpen.” Volgens Winsemius ligt hier een taak voor lokale fondsen. “Zij kunnen een netwerk creëren, zodat ook de kleinere initiatieven de grote instellingen kunnen bereiken.” En dan is er nog de kunst van het loslaten. Weer een voorbeeld: “Als je een goede linksback hebt, moet je hem niet helpen maar juist de ruimte geven. Je moet weg zijn waar je weg kán zijn.” Dit is niet in cursussen te leren en wordt vooral spannend op de frontlinie. Professionals moeten daar staan waar ze nodig zijn, maar de rest kan worden opgevuld met vrijwilligers. Winsemius vraagt de zaal te denken aan een klaslokaal. “Voor de lessen heb je natuurlijk een bevoegde leraar nodig, maar wat als daar nog eens 22 assistent-leraren omheen werken? Zij kunnen kleine groepjes begeleiden, met veel aandacht.” Laatst besprak Winsemius dit idee nog met minister Jet Bussemaker. “Hetzelfde kan gebeuren in de medische zorg, of andere sectoren. Er is altijd één dokter nodig, één agent, of één leraar. Maar die moet je precies zo sterk maken als nodig is.”
Winsemius raadt daarom aan om met integrale teams te gaan werken. “Teams die passen bij de burgers. Dat kan leiden tot lagere kosten, betere kwaliteit en grotere voldoening bij burgers en frontlijnwerkers. Pas daarbij op dat de burgers niet een te kleine, maar ook niet een te grote broek aantrekken.” Bovendien moeten we van Winsemius oppassen met zogenoemde kerntaken. “Bij het meisje Savanna stonden 32 instellingen met hun handen langs hun zij: ‘Dat is ons veld niet’. Dat moet je voorkomen.” Stemmen en cabaratier Even wordt de toon minder serieus als Monique van Bijsterveld van Lokale Fondsen Nederland vraagt of iedereen zijn stemkastje erbij kan pakken. Er volgen vragen over het gemiddeld aantal vrijwilligers van lokale fondsen (28) en hoeveel zij in 2013 gemiddeld uitkeerden aan een lokaal project (€2.400). Er blijken inmiddels 38 lokale fondsen te bestaan in Nederland, het getal waar Plasterk zo benieuwd naar was. Maar het publiek verbaast zich vooral over het gemiddeld te besteden geld van lokale fondsen (300.000 euro). “Zo, drie tón!” klinkt het uit de zaal. Van Bijsterveld legt uit dat vooral één groot fonds het gemiddelde omhoog trekt. Dan wordt ze bruut onderbroken door een Surinaamse Taante. “Ja, met dubbel ‘A’, anders spreken de witte mensen het niet goed uit”, roept ze. Met een boodschappentas in de hand en een hoofddoekje op stapt ze op het podium en spreekt ze de hele zaal streng toe. Ze rekent af met alle hoge piefen, want zij weet ook heel goed hoe het moet, dat lokale bemoeien. Ze doet het zelf al jarenlang. “Je hebt toch geen enquête nodig om te weten hoe het met de buurvrouw gaat?” Na haar pleidooi trekt ze haar hoofddoek af en komt cabaratier Jetty Mathurin tevoorschijn. “Ik ben het helemaal eens met Taante, vertelt ze nu zonder dik accent. Het gaat om het grotere geheel. Dus ik wens jullie vooral toe dat jullie jezelf overbodig maken. Dat jullie organisatie jullie overleeft.” Rondetafelgesprek De eerste die aan de ronde tafel deelneemt is Marja Ruigrok, ondernemer en gemeenteraadslid voor de VVD in Amsterdam. Ze gaf de aanzet tot de oprichting van het Fonds voor Oost , om Amsterdammers ervan bewust te maken dat hun stad of buurt ook een ‘goed doel’ kan zijn. Ze kunnen bijvoorbeeld geld nalaten voor een bankje in het park of een fontein. Jan Beijert is voorzitter van het Texelfonds, in 2004 een van de allereerste lokale fondsen. Ze begonnen zonder bankrekening, maar hebben inmiddels al 233 duizend euro kunnen geven aan de Texelse samenleving. ‘Als je niks doet, gebeurt er ook niks’, luidt Beijerts simpele verklaring. Ook Jan Romme sluit aan, directeur van het Ouderenfonds. Via het televisieprogramma Geer & Goor met Gerard Joling en Gordon, (Romme: “het grootste risico dat we ooit hebben genomen”) kreeg de organisatie er in één klap een duizenden donaties en vrijwilligers bij. Nu focussen ze zich vooral op het terugdringen van eenzaamheid onder ouderen. Ten slotte betreedt de directeur van het Oranje Fonds Ronald van der Giessen het podium. Zijn ‘nationale gemeenschapsfonds’, zoals je het volgens van Giessen kunt omschrijven, beslaat 403 gemeentes en had vorig jaar bijna 9 miljoen euro om lokale initiatieven te ondersteunen. Het gesprek wordt geleid door Steven Van Eick, voorzitter van de Samenwerkende Brancheorganisatie Filantropie (SBF). Eerder sprak hij op het podium al zijn vertrouwen uit in de wijze waarop de sector zich ontwikkelt. “We hebben de afgelopen jaren hard gewerkt om uit een isolement te komen. Er zijn inmiddels gedragscodes dankzij de Commissie de Jong en er is ruimte
geschapen door decentralisatie van de overheid en meer verantwoordelijk in het veld. Ik vind het heel mooi om te zien dat Stichting Lokale Fondsen nu eindelijk een feit is.” De eerst vraag uit de zaal komt van het Bezuidenhoutfonds Den Haag. Een van de oprichters is het opgevallen dat veel lokale fondsen wel geld hebben, maar nog projecten zoeken. ‘Herkenbaar’, vinden de mensen aan de ronde tafel. Veel projecten hebben immers helemaal geen geld nodig. Romme: “Lokale vermogensfondsen en goede doelen moeten elkaar echt nog vinden.” Ook in het Texelfonds blijken de aanvragen de laatste tijd terug te lopen. Ruigrok tipt de culturele sector: “Theaters en de beeldende kunsten krijgen minder subsidie, je kunt daar eens gaan kijken waar behoefte aan is.” De volgende vraag gaat over een nieuw cultuurfonds in Culemborg. “Hoe zorgen we ervoor dat we onpartijdig blijven?” Belangrijk is om een zo onpartijdig mogelijk bestuur te formeren dat een afspiegeling is van de samenleving. Daarnaast kun je denken aan andere manieren van toekennen bijvoorbeeld door het organiseren van een matching event. Een ander beginnend lokaal fonds uit de zaal is bang om door anderen als concurrentie beschouwd te worden. Van der Giessen van het Oranjefonds waarschuwt: “kijk eerst eens of je wel genoeg draagvlak hebt, daar moet je soms wel jaren aan werken.” Beijert van het Texelfonds knikt instemmend. “Wij zijn zonder geld begonnen, maar wél met draagvlak. Het kan helpen als een ereburger zijn naam aan jouw fonds wil verbinden.” Heeft de ronde tafel nog gouden tips? Ruigrok: “Ook bij ondernemers is lokaal een trend. Kijk dus eens in de omgeving of bedrijven je willen helpen, met geld, mensen en middelen. Delen is het nieuwe hebben.” Romme: “Er zijn ontzettend veel initiatieven, de uitdaging is om die samen te brengen.” Beijert: “Jouw boodschap breng je het beste over aan de keukentafel. Je moet de samenleving ingaan en het van onderaf doen. Dan pas krijg je resultaat.” Van der Giessen: “Elke gemeenschap heeft andere behoeften. Waardeer die eigenheid en kijk steeds goed wat hierop aansluit.”