Conditietesten bij reumapatiënten De Åstrandtest of de Single Stage Treadmill Walking test?
Carlijn Nooy 516162 4BG Academie voor Lichamelijke Opvoeding, Domein Bewegen Sport & Voeding Hogeschool van Amsterdam 19 mei 2011 2e gelegenheid Mirka Janssen
Inhoudsopgave Samenvatting ...................................................................................................... 3 Voorwoord .......................................................................................................... 4 Inleiding ............................................................................................................. 5 Onderzoeksvraag ....................................................................................... 5 Hypothese ................................................................................................. 6 Methode ............................................................................................................. 7 Proefpersonen ........................................................................................... 7 Pilot .......................................................................................................... 7 Materialen ................................................................................................. 7 Procedure .................................................................................................. 7 Dataverzameling ........................................................................................ 8 Design en statistische analyse..................................................................... 8 Resultaten
Deelnemers ............................................................................................... 9 Statistische analyse .................................................................................... 9
Discussie............................................................................................................. 13 Conclusie ............................................................................................................ 14 Aanbevelingen .................................................................................................... 14 Literatuurlijst....................................................................................................... 15 Bijlagen .............................................................................................................. 17 Protocol Single stage treadmill walking test ................................................. 17 Scoreformulier Single stage treadmill walking test ........................................ 18 Protocol Åstrand test .................................................................................. 19 Scoreformulier Åstrand test ........................................................................ 20 OMNIschaal ............................................................................................... 21 Beoordeling onderzoeksvoorstel .................................................................. 22
2
Samenvatting
Inleiding Personen met reuma hebben een fysieke beperking. Door middel van verschillende onderzoeken kan geconcludeerd worden dat bewegen een positief effect heeft op het verloop van deze aandoening. Om te kijken of een beweegprogramma effectief is, kan gebruik worden gemaakt van een test. Hiermee wordt de Vo2max gemeten. De Åstrand-test is een fietstest en de Single Stage Treadmill Walking Test (SSTWT) wordt afgenomen op een loopband. Het is van belang dat de proefpersonen zich tijdens zo’ n test goed inspannen. De onderzoeksvraag is als volgt:
Wordt de Vo2max beter benadert bij de single stage treadmill walking test of bij de Åstrand test bij personen met reuma? Methode Er waren 13 proefpersonen met reuma, tegenover 21 proefpersonen zonder deze aandoening. Alle proefpersonen leggen beide testen af. De testen worden in dezelfde week, maar op een andere dag afgenomen, waarbij de proefpersonen zijn ingedeeld op basis van randomisatie. Aan het einde van de test werden tevens de Hf en de OMNIscore genoteerd.
Resultaten Na het uitvoeren van de statistische analyse blijkt er een verschil in Vo2max te zijn tussen beide testen (p = 0,014). Daarnaast is er geen verband gevonden tussen de OMNIscore en de Hf aan het einde van beide testen (Åstrand-test; p=0,575, SSTWT; p=0,196). Er is geen verschil gevonden in OMNIscore aan het einde van beide testen (p=0,214). Hetzelfde geldt voor de Hf aan het einde van beide testen (p=0,409).
Conclusie Gezien het feit dat er geen verschil is gevonden in de Hf aan het einde van beide testen, wordt er evenveel inspanning geleverd. Dat de Vo2max verschilt, kan worden toegeschreven aan het verschil in interpolatie dat gebruikt wordt in beide testen, of aan het feit dat de Vo2max sterk sportspecifiek is. Er wordt aanbevolen om beide testen niet door elkaar heen te gebruiken, maar om bij voor- en nameting één en dezelfde test af te nemen.
3
Voorwoord Voor mijn Minor ‘ Bewegen en Gezondheid’ heb ik stage gelopen bij ‘ Fysiotherapie Elisabeth’. Dit is een praktijk voor fysiotherapie die onder andere groepstraining aanbied aan reumapatiënten. Tijdens deze stage nam ik conditietesten af. Het viel me op dat de testen geregeld mis gingen. Hierbij spande de patiënt zich niet voldoende in, waardoor de uitslag van de test onbetrouwbaar was. Door middel van dit onderzoek wil ik bekijken of er een andere geschikte test is voor reumapatiënten, waarbij de patiënten zich meer inspannen. Tevens wil ik hierbij mijn begeleiders van de stage bedanken, Chantal Goldman en Linda Schenk. Daarnaast mijn begeleiders vanuit de ALO, Huib van de Kop en met zeer grote dank Mirka Janssen die me, waar ook ter wereld, heeft geholpen met dit onderzoek.
Carlijn Nooij
4
Inleiding In Nederland hebben ruim 2,3 miljoen mensen reuma (reumafonds, 2010). Reuma is een ontstekingsziekte, gekarakteriseerd door de aanwezigheid van ontstoken synovia en beschadiging van bot en kraakbeen. Dit leidt tot een fysieke beperking, waarbij 50% van de patiënten met reuma een verminderde Range of Motion hebben (Anandarajah & Schwarz, 2004). Er wordt veel onderzoek gedaan naar reuma en bewegen. De Jong, Vlieland en Theodora hebben in 2005 bevonden dat bewegen, zelfs op een hoge intensiteit, veilig is voor mensen met reuma. Er is geen bewijs gevonden dat er door het bewegen, gewrichten meer zijn beschadigd dan bij personen uit de controle groep. In 2008 is er in een review van Gaudin, Leguen-Guegan, Allenet, Baillet, Grange en Juvin gekeken naar het effect van bewegen op de aerobe capaciteit en de spierkracht bij patiënten met reuma. Uit negen studies is gebleken dat beide aspecten vergrootten na het volgen van een trainingsprogramma. Tevens is aangetoond dat reumapatiënten die meededen aan een bewegingsinterventie een vergroting van de aerobe capaciteit en spierkracht lieten zien. Als gevolg hiervan werd het voor de patiënt makkelijker om dagelijkse activiteiten uit te voeren en de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven nam toe. Uit deze review bleek eveneens dat een aantal studies aantoonden dat de beschadiging aan gewrichten na het sporten minder was dan in de controle groep (Plasqui, 2008). Voor reumapatiënten wordt een trainingsschema opgesteld door de begeleidende arts of fysiotherapeut. Wanneer er een trainingsschema moet worden opgesteld, is een inspanningstest hier een belangrijk onderdeel van. Door middel van een test kan een evaluatie worden gemaakt en worden de trainingsresultaten vastgelegd. Op deze manier kunnen belasting en belastbaarheid op elkaar worden afgestemd en wordt de training effectiever (Westreenen, Daanen en Bloo, 2008). Bij een effectieve training wordt naar een duidelijk en haalbaar doel gestreefd. Vaak is het trainingsdoel het verbeteren van de conditie. Conditie wordt in de volksmond gebruikt om aan te geven hoe fit iemand is. Eigenlijk is conditie een verzamelnaam van 5 grondmotorische eigenschappen, te weten snelheid, kracht, lenigheid, coördinatie en uithoudingsvermogen. Wanneer er wordt gemeten hoe lang iemand intensieve inspanning vol kan houden, wordt dit uithoudingsvermogen genoemd. Het maximale zuurstofopnamevermogen (VO2max) is internationaal geaccepteerd als parameter om het uithoudingsvermogen te evalueren (Chatterjee, Chatterjee & Bandyopadhyay, 2005). De VOmax kan gemeten worden door middel van een maximale inspanningstest. Tijdens deze test wordt de VO2max direct gemeten. Er wordt geen gebruik gemaakt van andere variabelen waaruit de VO2max afgeleid wordt. De proefpersoon wordt aangesloten op apparatuur die de gaswisseling meet en die is aangesloten op de computer. Het direct meten van de VO2max kost veel geld en tijd. Daarom zijn er verschillende testen ontwikkeld die de VO2max benaderen. Er zijn maximaal- en submaximaal testen ontwikkeld. Maximaal testen zijn vergeleken met submaximaal testen betrouwbaar om de VO2max te bepalen (Shephard et al., 1968), maar uit onderzoek van Choi, Jung, Ohn en Yoo (2008) bleek dat ook een submaximaal test valide is om de VO2max te bepalen. Reumapatiënten hebben een verminderde belastbaarheid. Zij hebben 2-5 keer minder spierkracht dan leeftijdgenoten zonder reuma (Plasqui, 2008).Hierdoor vormt een maximaaltest een potentieel risico voor de gezondheid. Daarom wordt er bij reumapatiënten gekozen voor submaximale testen (Haglund & Bremander, 2009). Een veel gebruikte submaximaal test is de Åstrand-test. Bij deze test zit de patiënt op een fietsergometer, waarbij deze persoon gedurende 6 minuten bij een bepaalde belasting fietst. In de eerste 2 minuten mag het wattage worden aangepast, daarna niet meer. Na 3 à 4 minuten wordt een steady state bereikt. Dit houdt in dat er een evenwicht is tussen de zuurstofopname en de CO2-afgifte in de longen en het zuurstofverbruik en de CO2-productie in de weefsels (Fox, Bowers & Foss, 1999). In de 5e en 6e minuut wordt de gemiddelde hartfrequentie (Hf) genoteerd. Met de hartfrequentie kan met behulp van het Åstrand-Ryhming-nomogram de VO2max worden berekend. Door middel van deze test kan op eenvoudige wijze de maximale zuurstofopname van een patiënt worden bepaald. De meetfout voor deze test bedraagt ongeveer 10% van de VO2max. Wel moeten de waarden uit het nomogram gecorrigeerd worden voor leeftijd. Met een toenemende leeftijd zal immers de maximale hartfrequentie ook afnemen (Takken, 2004). Het instellen van het wattage voor de test hangt sterk af van het oordeel van de testafnemer. De afnemer zal het niveau van de persoon goed moeten weten
5
om het wattage vast te stellen. Indien dit verkeerd wordt ingeschat blijft de hartfrequentie te laag, en wordt de uitslag van de test onbetrouwbaar (Terry, Tolson, Johnson en Jessup 1977). Een andere submaximaal test is de Single Stage Treadmill Walking Test (Ebbeling et al., 1991). Dit is een submaximale aerobe uithoudingsvermogen test, die de VO2max schat. De test is veilig, ook voor ongetrainde personen. Er wordt 4 minuten op een zelfgekozen snelheid gelopen waarbij de Hf tussen de 50%-70% van de maximale Hf zit. Vervolgens wordt er nog 4 minuten met de dezelfde snelheid doorgelopen, terwijl er een hellingshoek van 5˚ wordt ingesteld. Om de VO2max te berekenen is de Hf van de laatste 30 seconde, de leeftijd, het geslacht en de loopsnelheid nodig. Minor en Johnson (1996) hebben tevens aangetoond dat deze test valide is voor vrouwen met reuma. Bij een maximale inspanningstest is duidelijk te zien dat een proefpersoon zich inspant, door middel van bijvoorbeeld zweetproductie. Bij een submaximaal test is dit lastiger te concluderen. De OMNI Scale of Perceived Exertion is een schaal voor de zwaarte van lichamelijke belasting. Hierbij geeft de proefpersoon een cijfer voor de mate van inspanning, belastingsgraad en vermoeidheid. Dit cijfer ligt tussen de 0 en 10. Bij ieder cijfer staat tevens een beschrijving van de belastingsintensiteit. Deze test is valide om de belastingsgraad te bepalen bij zowel fietsen als lopen (Utter, Kang, Nieman, Dumke en McAnulty, 2006, Roemmich, Barkley, Epstein, Lobarinas, White en Foster, 2006). Om te kijken of een proefpersoon de submaximaal benadert kan dus de OMNI Scale als meetinstrument worden gebruikt. Omdat bij de Åstrand test het wattage wordt ingesteld door de afnemer kan hier een verkeerde schatting worden gemaakt. Wanneer het wattage te laag is ingesteld blijft de Hf te laag en geeft de patiënt een lage OMNI-score aan. In dit onderzoek wordt gekeken of in single stage treadmill walking test de Vo2max beter benaderd wordt dan bij de Åstrand test bij personen met reuma. De onderzoeksvraag luidt dan:
Wordt de Vo2max beter benaderd bij de single stage treadmill walking test of bij de Åstrand test bij personen met reuma?
Hypothese De verwachting is dat de onderzoeksgroep een hogere OMNIscore zal geven op de single stage treadmill walking test dan op de Åstrand test. Nordmar, Ekblom, Zachrisson en Lundqvist hebben in 1981 onderzocht dat personen met reuma moeite hebben met bewegen ten opzichte van gezonde personen. Wanneer deze mensen bewegen zorgt dit voor minder gewrichtsontsteking, ochtendstijfheid, pijn en vermoeidheid. Voor patiënten met reuma is lopen een bekendere beweging dan fietsen. Fietsen is echter minder belastend. Maar toch lopen reuma patiënten meer om de noodzakelijke bezigheden in huis te kunnen doen (Minor & Johnson 1996). Daardoor wordt verwacht dat de VO2max beter benadert wordt met de single stage treadmill walking test. De controle groep is bekend met zowel lopen áls fietsen waardoor er hier géén verschil tussen beide testen verwacht wordt.
6
Methode
Proefpersonen De proefpersonen trainden allemaal bij Fysiotherapie Elisabeth. Dit is een praktijk voor fysiotherapie in Alkmaar. De personen trainden hier in groepsvorm onder begeleiding. Voor het onderzoek werden 2 groepen gemaakt. • Onderzoeksgroep; deze groep bestond uit 13 reumapatiënten. • Controlegroep; deze groep bestond uit personen die trainden in een preventieve groep en bevatte 20 personen. Ongeveer de helft van de proefpersonen was man, de andere helft vrouw. De leeftijd in de controle groep liep van 32 tot 71 jaar. In de onderzoeksgroep was dit 42 tot 67 jaar. Alle proefpersonen trainden 2 uur per week in de praktijk. De trainingsstatus was daarom redelijk tot goed. De proefpersonen waren ingedeeld om te starten met de ene of de andere test volgens randomisatie. Hierdoor waren de kansen voor iedere persoon gelijk en niet afhankelijke van één of ander kenmerk of voorkeur van een behandelaar. Voor het afnemen van de testen was aan de proefpersonen schriftelijk ‘Informed Consent’ gevraagd. Omdat de hartslag werd gebruikt voor het onderzoek, waren personen die Bètablokkers gebruiken uitgesloten van deelname.
Materiaal Åstrand test; de Åstrand test is in 1960 aangepast. Er is een leeftijd-correctie aan toegevoegd. De validiteit is nu 0.778 en de standaard afwijking is 15% (Terry et al., 1977). Voor het afnemen van deze test was het volgende materiaal nodig: • Hometrainer; er waren 2 fietsen beschikbaar van het merk Life Fitness. Beide fietsen zijn hetzelfde. Het Wattage is instelbaar en af te lezen. • Hartslagmeter; merk Polar, Type FT1. Single stage treadmill walking test; de validiteit van deze test is 90.9% met een marge van +/- 5 ml.kg-1.min-1 (Ebbeling et al., 1991). Voor het afnemen van deze test was het volgende materiaal nodig: • Loopband. De loopband moest kunnen worden ingesteld op snelheid en een helling kunnen maken van 5%. • Hartslagmeter; merk Polar, Type FT1.
Pilot Allereerst werd er een pilot gedaan. Hierbij werden beide testen door beide afnemers bij elkaar afgenomen en werd gecontroleerd of alle apparatuur werkte en of de scoreformulieren klopten.
Procedure Wanneer de proefpersonen aanwezig waren, werd er eerst 5 minuten gezeten. Daarna werd gestart met de test. Niet iedereen kon tegelijk worden getest. Wanneer een proefpersoon later aan de beurt was kon deze persoon oefenen wat niet van belang was voor de test, bijvoorbeeld krachttraining voor de armen. Aan het begin van de test werd zowel de OMNIscore als de hartfrequentie genoteerd. Dit gebeurde tevens op het midden en aan het einde van de test. Zo werd gekeken of een hogere borgscore ook zorgt voor een hogere hartfrequentie en een betere benadering van de VO2max. Aan het einde van de test fietste of liep de proefpersoon nog 3 minuten uit. Het afnemen van de testen was over 2 weken verdeeld. Echter, iedere proefpersoon deed beide testen in één week. De ene test op dinsdag en de andere test op donderdag, zodat er voldoende hersteltijd tussendoor was en dit de uitslag niet kon beïnvloeden. Er waren 2 personen die de testen afnamen. Deze testleiders namen samen de protocollen van de testen door om verschillen te voorkomen. Bij de Åstrand test werd de belasting als volgt ingeschat. Bij vrouwen werd gestart met een wattage van 95Watt en bij mannen werd gestart op 110Watt. De procedure voor de Åstrand-test was als volgt: De proefpersoon begint met 4 minuten fietsen op een laag wattage. Hierbij moet de Hf tussen de 120 en 170 komen. Het aantal omwentelingen per minuut ligt gedurende de hele test tussen 70 en 75. Na
7
4 minuten begint de test en wordt het wattage opgevoerd. Vanaf nu wordt er 6 minuten gefietst. De proefpersoon moet met dezelfde frequentie blijven trappen. Gedurende de eerste 2 minuten mag het wattage worden aangepast, daarna niet meer. Na 3 à 4 minuten wordt een steady state bereikt. Dit houdt in dat er een evenwicht is tussen de zuurstofopname en de CO2-afgifte in de longen en het zuurstofverbruik en de CO2-productie in de weefsels. In de 5e en 6e minuut wordt de gemiddelde Hf genoteerd. Met de hartfrequentie kan met behulp van het Åstrand-Ryhming-nomogram die VO2max worden bepaald. In Bijlage 3 is het volledige protocol van de Åstrand test te vinden. De procedure voor de Single stage treadmill walking test is als volgt: De proefpersoon begint met 4 minuten inlopen, zonder hellingshoek. Hierbij moet gelopen worden op een snelheid waarbij de Hf tussen de 50-70% van de Hfmax gebracht wordt. Vervolgens blijft de proefpersoon 4 minuten doorlopen op dezelfde snelheid, waarbij de hellingshoek op 5% wordt ingesteld. Na deze 4 minuten wordt de Hf genoteerd. De proefpersoon eindigt met 3 minuten uitlopen, zonder hellingshoek en op een lage snelheid. Met een formule en de leeftijd, geslacht, loopsnelheid en Hf kan de VO2max worden bepaald. In Bijlage 1 is het volledige protocol van de Single stage treadmill walking test te vinden. De OMNI-schaal is een subjectieve schaal om de zwaarte van lichamelijke inspanning te bepalen. De schaal loopt van 0 tot 10. Waarbij 1 staat voor ‘extreem makkelijk’ en 10 voor ‘extreem zwaar’. De volledige schaal is te vinden in Bijlage 5.
Dataverzameling De data werden verzameld via de scoreformulieren. De testafnemer noteerde hierop de gegevens van de proefpersoon en de testuitslagen. Deze scoreformulieren zijn te vinden in Bijlage 2 en 4.
Statistische analyse Voor het onderzoek wordt gekeken naar de schatting van de VO2max door beide testen en het verschil in OMNIscore en hartstlag tussen het begin en het einde van de test. De data is verwerkt met het programma SPSS 18.0. Er wordt een paired t-test gedaan om het verschil in Vo2max tussen beide testen in beeld te brengen. Om het verband tussen beide testen te bepalen en om het verband tussen OMNI-score en HF te berekenen wordt een correlatie gedaan. Om verschilscores te berekenen tussen de onderzoeks- en controlegroep wordt tweemaal een independent t-test gedaan. Een p-waarde van 0.05 wordt gehanteerd als significantieniveau voor alle analyses.
8
Resultaten
Deelnemers De metingen zijn verricht in 2 groepen. Een onderzoeksgroep en een controlegroep. Alle proefpersonen trainen 2 maal per week 1 uur in de praktijk voor fysiotherapie ‘Fysiotherapie Elisabeth’ te Alkmaar. De onderzoeksgroep bestond uit 13 personen met reuma. Door deze aandoening worden deze personen beperkt bij het uitvoeren van dagelijkse activiteiten. De controlegroep bestond uit 21 personen zonder deze aandoening, zij trainen in een preventieve groep. Verschillen in de antropometische data tussen de groepen (OG = onderzoeksgroep, n = 13 ; CG = controlegroep, n = 21). Data zijn gemiddelden en de standaard deviatie. Tabel 1. Antropometische data, met verschillen tussen de groepen
Leeftijd Geslacht
OG CG OG CG
56,31 (11,09) 55,52 (11,34) m=8, v=5 m=10, v=11
Er zijn 2 testen uitgevoerd, de Åstrandtest en de Single Stage Treadmill Walking Test. Beide testen zijn op een andere dag afgenomen. Waarbij de proefpersonen zijn ingedeeld op basis van randomisatie. Voor de Åstrandtest is een hometrainer gebruikt van het merk Life Fitness en voor de SSTWT een loopband van het merk Life Fitness en een hartslagmeter. Op de Åstrandtest heeft de onderzoeksgroep een gemiddelde Vo2max van 27,37 ml.kg-1.min-1, tegenover 31,29 ml.kg-1.min-1 in de controlegroep. Standaard deviatie is resp. 5,71 en 5,24. Op de SSTWT heeft de onderzoeksgroep een gemiddelde Vo2max van 30,47 ml.kg-1.min-1 en de controlegroep 35,77 ml.kg-1.min-1. Hier waren de standaard deviaties resp. 3,95 en 5,27.
40
Vo2max (ml.kg-1.min-1)
35 30 25
Åstrandtest
20
SSTWT
15 10 5 0 OG
CG
Grafiek 1. Gemiddelde Vo2max van beide testen en beide groepen
9
Bij het afnemen van de testen zijn tevens de Hf en de OMNI scores opgenomen. Op de Åstrandtest heeft de onderzoeksgroep aan het einde een gemiddelde Hf van 131,69 slagen/minuut en een gemiddelde OMNIscore van 4,69. Voor de controlegroep is dit 129, 43 slagen/minuut en een OMNIscore van 5,19. Op de SSTWT heeft de onderzoeksgroep aan het einde van de test een gemiddelde Hf van 133,33 slagen/minuut en een gemiddelde OMNIscore van 5,00. Voor de controlegroep is dit respectievelijk 129,81 slagen/minuut en een OMNIscore van 4,71.
134
Hf (slagen/minuut)
133 132 OG
131
CG
130 129 128 127 Åstrandtest
SSTWT
Grafiek 2. Hf behaald aan het einde van beide testen, per groep
5.3 5.2
OMNIscore
5.1 5 4.9 4.8
OG
4.7
CG
4.6 4.5 4.4 Åstrandtest
SSTWT
Grafiek 3. OMNIscore aan het einde van beide testen, per groep
10
Het verschil in Vo2max tussen de Åstrandtest en de SSTWT is significant, zowel voor de onderzoeksgroep (p = 0,014) als voor de controlegroep (p = 0,000). Er is echter geen significant verschil in hartslag of OMNI score aan het einde van de Åstrandtest en de SSTWT, niet voor de onderzoeksgroep (resp. p = 0,409 en p = 0,214) en ook niet voor de controlegroep (resp. p = 0,850 en p= 0,153). Toch is er tussen de Hf en de OMNIscore aan het einde van beide testen geen verband tussen deze 2 waarden gevonden: Åstrandtest OG; 0,575, CG; 0,423, SSTWT OG; 0,196, CG; 0,144).
140
Hf (slagen/minuut)
120 100 80 60
Åstrandtest
40
SSTWT
20 0 Begin
Eind
Grafiek 4. Hf op beide testen in de onderzoeksgroep
140
Hf (slagen/minuut)
120 100 Åstrandtest
80
SSTWT
60 40 20 0 Begin
Eind
Grafiek 5. Hf op beide testen in de controlegroep
6
OMNIscore
5 4 Åstrandtest 3
SSTWT
2 1 0 Begin
Eind
Grafiek 6. OMNIscore op beide testen in de onderzoeksgroep
11
6
OMNIscore
5 4
Åstrandtest SSTWT
3 2 1 0 Begin
Eind
Grafiek 7. OMNIscore op beide testen in de controlegroep
12
Discussie Reumapatiënten hebben een verminderde belastbaarheid. Zij hebben 2-5 keer minder spierkracht dan leeftijdgenoten zonder reuma (Plasqui, 2008). De uitslag van dit onderzoek sluit hierbij aan. Uit beide testen is gebleken dat de reumapatiënten lager scoren op een inspanningstest. De onderzoeksgroep scoort 12,5% lager op de Åstrandtest dan de controlegroep. Bij de SSTWT is dit 14,8%. Er is tevens gekeken naar de hartfrequentie. Er is geen verschil in de Hf aan het einde van de Åstrandtest en aan het einde van de SSTWT. Zowel voor de onderzoeksgroep als voor de controlegroep niet. Blijkbaar wordt bij beide testen dus evenveel inspanning geleverd. Dit kan, gezien het feit dat het beide submaximaal testen zijn. Daarnaast sporten de proefpersonen regelmatig, waardoor deze personen kunnen weten waar hun grens ligt. Naast dat er geen significant verschil in Hf tussen beide testen en groepen is bevonden, is er ook geen significant verschil in OMNIscore. Minor en Johnson hebben in 1996 onderzocht dat reuma patiënten meer lopen dan fietsen, om de noodzakelijk bezigheden in huis te doen. Daarom kunnen ze van het lopen een betere inschatting maken van hun inspanning en dus beter een OMNIscore geven. Uit het onderzoek blijkt wel dat het verband tussen de OMNIscore en de Hf bij de SSTWT (p=0,196) een stuk groter is dan op de Åstrandtest (p=0,575). Opmerkelijk is echter dat dit verschil ook is te vinden in de controlegroep, waardoor het verschil niet kan worden toegeschreven aan het feit dat reumapatiënten meer en vaker lopen dan fietsen dan de gezonde proefpersonen. Het kan zijn dat de controlegroep net zoals de onderzoeksgroep minder fietst dan loopt. De proefpersonen zijn immers al redelijk op leeftijd, waarbij fietsen wellicht moeilijkheden oplevert. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de proefpersonen de OMNIscore niet juist kunnen aangeven. Smutok, Skrinar, & Pandolf hebben in 1980 bevonden dat een RPE alleen juist correspondeert bij een Hf boven de 150 slagen per minuut. De proefpersonen hebben deze grens niet gehaald tijdens dit onderzoek. Dit kan enerzijds komen doordat ze submaximaal testen uitvoeren. Hierbij komt de hartfrequentie niet op het maximale punt. Anderzijds kan dit komen doordat de proefpersonen al redelijk op leeftijd zijn, waardoor 150 slagen per minuut een hoge hartfrequentie is. Ondanks dat er geen verschil is in OMNIscore en Hf aan het einde van beide testen, is er een verschil gevonden in Vo2max. Dit kan worden toegeschreven aan het feit dat de proefpersonen vaker lopen dan fietsen. De spieren die worden gebruikt bij het lopen zijn beter getraind en kunnen daarom meer belasting leveren. Wat uiteindelijk ook een hogere score oplevert op een conditietest waarbij deze spieren worden gebruikt. Wanneer bij een gezond persoon de maximale hoeveelheid zuurstof die per minuut in de spieren kan worden opgenomen wordt gemeten, is de uitkomst afhankelijk van de test die wordt gebruikt. Er wordt vaak gebruik gemaakt van een steptest, loopband of fietsergometer. Voor uitspraken over de sportspecifieke Vo2max, is het voor topsporters noodzakelijk dat de bewegingsactiviteit tijdens de test overeenkomt met hun specialisme. Een langlaufer of duurloper heeft een lagere Vo2max wanneer zij voortbewegen met de benen alleen (Morree, 2006). Daarnaast heeft reuma een wisselend beloop (reumafonds 2010). De proefpersonen kunnen dus de ene dag meer klachten ervaren dan de andere dag (LUMC 2010). Ook dit kan van invloed zijn op de testresultaten. De beide testen zijn immers niet op dezelfde dag uitgevoerd. De reumapatiënten kunnen zich dus de ene dag beter gevoeld hebben dan de andere dag. Aangezien er geen verschil is in Hf en in de OMNI score aan het einde van de test, kan het gevonden verschil in de VO2max tevens worden toegeschreven aan het verschil in interpolatie tussen beide testen. Dit is bijvoorbeeld het nomogram bij de Åstrandtest, maar ook de formules die na beide testen worden gebruikt.
13
Conclusie Doel van dit onderzoek was om een te bekijken of de SSTWT een betere conditietest is dan de Åstrandtest voor mensen met reuma. Bij de Åstrandtest moet de workload aan het begin van de test worden ingesteld. Patiënten denken hierbij vaak dat het wattage niet hoger kan, terwijl aan het einde van de test een lage OMNIscore wordt gegeven. Dit maakt de uitslag onbetrouwbaar. De SSTWT is een looptest. Reumapatiënten zijn bekender met lopen dan fietsen, en zouden daarom hierbij beter een inschatting kunnen maken van hun inspanningsniveau. Daardoor kunnen ze zich méér inspannen omdat ze beter weten waar de grens ligt. Uit de resultaten is gebleken dat de OMNIscore aan het einde van de SSTWT niet verschilt met de OMNIscore aan het einde van de Åstrandtest. Daarnaast is gebleken dat ook de hartfrequentie aan het einde van beide testen geen verschil geeft. Hieruit kan geconcludeerd worden dat bij beide testen dezelfde inspanning geleverd wordt. Gezien dat er geen verschil is in Hf aan het einde van de test kan gezegd worden dat bij beide testen de submaximaal evenveel wordt benadert. Aangezien er geen verschil in OMNIscore is bevonden gaan de proefpersonen voor hun gevoel ook tot dezelfde grens. Op de SSTWTwordt hoger gescoord dan op de Åstrandtest. Dit kan worden toegeschreven aan het feit dat de proefpersonen vaker lopen dan fietsen. De Vo2max is namelijk sterk sportspecifiek. Daarnaast kan de interpolatie hier een oorzaak van zijn.
Aanbevelingen Gezien het feit dat bij beide testen de Hf aan het einde hetzelfde is, spannen de proefpersonen zich bij beide testen evenveel in. Daardoor worden beide testen geschikt bevonden voor mensen met reuma. Omdat de uitslag van de testen verschillend is, wordt aanbevolen de testen niet door elkaar te gebruiken. Bij de voor- en eindmeting van een training moet dus één en dezelfde test worden afgenomen. Voor vervolgonderzoek zou het ‘sportspecifieke’ aspect kunnen worden weggenomen. De proefpersonen gaan dan tijdens de training en thuis, meer fietsen dan lopen. Wanneer er nog steeds enkel een verschil in VO2max tussen beide testen wordt bevonden, kan het verschil worden toegeschreven aan de interpolatie.
14
Literatuurlijst Anandarajah, A. P., Schwarz, E. M. (2004). Dynamic exercises in patients with rheumatoid arthritis. Annals of the Rheumatic Diseases, 63, 1359-1361. Balderrama, C., Ibarra, G, De La Rivac, J., López, S. (2010). Evaluation of three methodologies to estimate the VO2max in people of different ages. Applied Ergonomics, xxx 1e7 Choi, H. J., Jung, K. I., Ohn, S.H., Yoo, W.K. (2008). Validity of the Prediction Equation of the Maximal Oxygen Consumption in Submaximal Exercise Test. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 89(11), e31 Cink, R.E., Thomas, T.R. (1981). Validity of the Astrand-Ryhming nomogram for predicting maximal oxygen intake. British Journal of Sports Medicine, 15, 182-185. Ebbeling, C. B., Ward, A., Puleo, E. M., Widrick, J., Rippe, J. M. (1991). Development of a single-stage submaximal treadmill walking test. Medicine & Science in Sports & Exercise, 23(8), 966-73. Fox, E.L., Bowers, R.W., Foss, M.L. (1999). Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom Gaudin, P., Leguen-Guegan, S., Allenet, B., Baillet, A., Grange, L., Juvin, R. (2008). Is dynamic exercise beneficial in patients with rheumatoid arthritis?, Joint Bone Spine , 75, 11-17. Haglund, E.K., Bremander, A.B.(2009). Aerobic capacity in patients with rheumatoid arthritis: a comparison of two submaximal test methods. Musculoskeletal Care, 7(4), 288-99. Jessup, G.T., Terry, J.W., Landiss, C. W. (1975). Prediction of workload for the Astrand-Rhyming test using stepwise multiple linear regression. Journal of Sports Medicine and Physical Fitness, 15(1), 3742. Jong, Z., Vlieland, V., Theodora, P. M. (2005). Safety of exercise in patients with rheumatoid arthritis.
Current Opinion in Rheumatology, 17(2), 177-182.
Minor, M. A., Johnson, J. C. (1996). Reliability and validity of a submaximal treadmill test to estimate aerobic capacity in women with rheumatic disease. The Journal of Rheumatology, 23(9), 1517-23. Morree, J.J. (2006). Houten: Inspanningsfysiologie oefentherapie en training. Nordemar, R., Ekblom,B., Zachrisson, L., Lundqvist, K. (1981). Physical training in rheumatoid arthritis : A controlled long-term study. Scandinavian Journal of Rheumatology,10, 17-23. Plasqui, G. (2008). The role of physical activity in rheumatoid arthritis. Physiology & Behavior, 94, 270–275. Roemmich, J.N., Barkley, J.E., Epstein, L.H., Lobarinas, C.L., White, T.M., Foster, J.H. (2006). Validity of PCERT and OMNI walk/run ratings of perceived exertion. Medicine & Science in Sports & Exercise, 38(5), 1014-9. Shephard, R.J., Allen, C., Benade, A.J.S., Davies, C.T., Di Prampero, P.E., Hedman, R., Merriman, J.E., Myhre, K., Simmons, R. (1968). The maximum oxygen intake: an international reference standard of cardiorespiratory fitness. Bulletin of the World Health Organization, 38, 757–764. Siconolfi, S. F., Cullinane, E.M., Carleton, R.A., Thompson, P.D. (1982). Assessing vo2max epidemiologic studies: modification of the Astrand-Ryhming test. Medicine & Science in Sports & Exercise, 14(5), 335-338.
15
Smutok, M. A., Skrinar, G. S., Pandolf, K. B.(1980). Exercise intensity: subjective regulation by perceived exertion. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 61(12), 569-74. Takken, T. (2004). Inspanningtests. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Terry, J.W. , Tolson, H., Johnson, D. J., Jessup, G. T . (1977). A workload selection procedure for the Astrand-Rhyming test. Journal of Sports Medicine and Physical Fitness, 17(4), 361-6. Utter, A.C., Kang, J., Nieman, D.C., Dumke, C.L., McAnulty, S.R. (2006). Validation of Omni scale of perceived exertion during prolonged cycling. Medicine & Science in Sports & Exercise, 38(4), 780-6. Westreenen, D.J., Daanen, I.H.L., Bloo, J.K.C. (2008). Intrabeoordelaarsbetrouwbaarheid van de 6minutenwandeltest bij patiënten met reumatoïde artritis. z.j. “Feiten over reuma”. Retrieved from https://www.reumafonds.nl/reuma/Feiten-over-reuma.aspx 2010 “Fysiotherapie en oefentherapie bij reumatische aandoeningen”. Patiëntenfolder Leids Universitair Medisch Centrum, Retrieved from http://www.lumc.nl/home/0001/12556/19997/90619010426185
16
Bijlage 1: Protocol Single stage treadmill walking test (Ebbeling et al., 1991) Voor aanvang van de test wordt een hartslagmeter klaargelegd. Daarnaast wordt de Hfmax van de proefpersoon berekend. (220 – leeftijd). Hiervan wordt vervolgend 50-70% berekend. Vervolgens begint de test. Begin met het noteren van de leeftijd, geslacht, Hf en de OMNIscore van de proefpersoon. 1. Eerst loopt de proefpersoon ee;n warming -up van 4 min zonder hellingshoek. Hierbij wordt de Hf tussen de 50-70% van de max gebracht. Als na 1 min de Hf nog niet in deze marge is, de snelheid opvoeren. Noteer de snelheid. Na 4 minuten Hf en OMNI score noteren. 2. Proefpersoon laten doorlopen op dezelfde snelheid, nu weer 4 minuten, maar dan met een hellingshoek van 5 graden. Het verschil in Hf in de laatste 2 minuten mag niet groter zijn dan 5 bpm. Anders ga je een minuut langer door. Na deze 4 minuten wordt weer de Hf en de OMNI schore genoteerd. 3. Proefpersoon 3 minuten laten uitlopen zonder hellingshoek. De VO2max wordt vervolgens met de volgende formule berekend:
VO2max = 15,1 + (21,8 * snelheid in mph) – (0.327*Hf) – (0.263 * snelheid in mph * leeftijd in jaren) + 0.00504 * Hf * leeftijd) + (5,98 * geslacht).
Hierbij is Hf de hartfrequentie aan het einde van test. Voor het geslacht wordt bij vrouwen een 0 ingevoerd en bij mannen een 1.
17
Bijlage 2: Scoreformulier Single stage treadmill walking test
Nummer proefpersoon: Leeftijd: Loopsnelheid:
Geslacht: M / V Eventueel aangepaste loopsnelheid: OMNIscore Hf
Begin Na 4 min Na 6 min Na 8 min Na 9 min (indien verschil) Nummer proefpersoon: Leeftijd: Loopsnelheid:
Geslacht: M / V Eventueel aangepaste loopsnelheid: OMNIscore Hf
Begin Na 4 min Na 6 min Na 8 min Na 9 min (indien verschil) Nummer proefpersoon: Leeftijd: Loopsnelheid:
Geslacht: M / V Eventueel aangepaste loopsnelheid: OMNIscore Hf
Begin Na 4 min Na 6 min Na 8 min Na 9 min (indien verschil)
18
Bijlage 3: Protocol Åstrand test Voor de test: • Weeg de proefpersonen op een goed geijkte weegschaal. Noteer de leeftijd en het gewicht. • Vertel de proefpersoon hoe de test uitgevoerd gaat worden, wat er van hem/ haar verwacht wordt en wat het doel van de test is. • Zorg dat de proefpersoon de gewenste houding inneemt, let op de zadelhoogte. • Breng de hartslagmeter op juiste manier aan en controleer of deze werkt. Start • • • • • •
van de test Noteer de Hf en de OMNI score. Laat de proefpersoon 4 minuten in fietsen op een laag wattage. Na 4 minuten begint de test. Het wattage wordt nu opgevoerd. De proefpersoon moet fietsen met een snelheid van 70-75 omwentelingen per minuut. Gedurende de eerste 2 minuten van de test mag het wattage nog worden aangepast, daarna niet meer. Na 3 en na 6 minuten worden de Hf en de OMNIscore genoteerd. Laat na de test de persoon nog 3 minuten uit fietsen.
Na afloop wordt de VO2max berekend aan de hand van de volgende formule:
VO2max = ((nomogram * 1000) / gewicht in kg ) * leeftijdcorrectie Hiernaast is het nomogram te vinden. Op de linkerablk wordt de Hf aan het einde van de test aangekruist bij het juiste geslacht. Aan de andere kant wordt de belasting aangekruist. Van de ene kant naar de andere kant wordt een lijn getrokken. Uit de middelste balk komt een getal; deze wordt ingevuld bij nomogram. Voor leeftijdcorrectie wordt de volgende tabel afgelezen.
19
Bijlage 4: Scoreformulier Åstrand test
Nummer proefpersoon: Leeftijd: Lichaamsgewicht:
Geslacht: M / V
Wattage:
Hf
OMNIscore
Start Op 3:00 van de test Eind Nummer proefpersoon: Leeftijd: Lichaamsgewicht:
Geslacht: M / V
Wattage:
Hf
OMNIscore
Start Op 3:00 van de test Eind Nummer proefpersoon: Leeftijd: Lichaamsgewicht:
Geslacht: M / V
Wattage:
Hf
OMNIscore
Start Op 3:00 van de test Eind
20
Bijlage 5: OMNI scale of Perceived Exertion Fietsen:
Extreem zwaar Zwaar Enigszins zwaar Enigszins makkelijk Makkelijk Extreem makkelijk
Lopen:
Extreem zwaar Zwaar Enigszins zwaar Enigszins makkelijk Makkelijk Extreem makkelijk
21
Bijlage 6: Beoordeling onderzoeksvoorstel
Bijlage I: Beoordelingsformat Onderzoeksvoorstel/onderzoeksverslag: Carlijn Nooij Criteria
O
V
G X
Verantwoording x
Inhoudelijke oriëntatie **
x
Probleemstelling en definiëring begrippen **
De afgeleide deelvragen zijn relevant voor het onderzoek
x
De hypothese is helder gesteld op basis van de theoretische verdieping Het gekozen ontwerp past bij de vraagstelling en wordt vanuit literatuur verantwoord Keuze voor de gekozen populatie/ steekproef wordt helder onderbouwd en is geschikt om de hypothese te onderzoeken Het gekozen instrument is geschikt om de onderzoeksvraag te beantwoorden en geschikt om de hypothese te onderzoeken Bronnenlijst is compleet en op alfabetische volgorde volgens het APA format weergegeven. Informatie ter ondersteuning van de lezer van het onderzoek (niet noodzakelijk). Eventueel SPSS output toevoegen.
Onderzoeksontwerp **
x
Populatie/ Steekproef **
x
Beschrijving en verantwoording v.h. onderzoeksinstrument**
x
Literatuur**
x
Bijlagen
x
Vormgeving
x
Schrijfstijl
x
Waardering (cijfer) 8 Eindbeoordeling:
toelichting beoordeling:
De inleiding vat de relevante literatuur samen en zodanig dat dit leidt tot een heldere onderzoeksvraag Een literatuurverkenning met recente artikelen ter ondersteuning van het onderzoek (min. 5 EB Engelstalige artikelen) De probleemstelling is helder geformuleerd en de gebruikte begrippen worden helder en eenduidig omschreven
x Deelvragen ** Theorie en hypotheses **
‘G’ als:
Het verslag is gestructureerd qua opbouw, hoofdstukken en paragrafen Het verslag is in de stellende stijl, zonder taalfouten.
Toelichting: De inleiding is helder, de probleemstelling op zich behoeft wat uitleg. Netjes uitgewerkt. Denk nog even goed na over de statistische analyse, wat wil je weten en hoe ga je dat bepalen (ik heb wat suggesties gedaan, maar het lijkt me goed om daar nog even mee te stoeien)
22