Concept Beleidsvisie Vliegviswater VNV, Versie 2 1. Inleiding en Inhoud De VNV is een landelijke vereniging die zich inzet voor het vliegvissen in Nederland. De vliegvisserij, en daarmee de VNV, heeft een vismethode als uitgangspunt in plaats van een specifieke vissoort, dit in tegenstelling met de andere specialistenverenigingen: de Karperstudiegroep Nederland (KSN) en de Snoekstudiegroep België Nederland (SBN). Voor de vliegvisser zijn meerdere vissoorten interessant en daarom kunnen meerdere watertypen geschikt zijn. De vismethode stelt echter haar eigen eisen aan de omgeving, deze discipline kan niet overal worden beoefend. Doel van deze beleidsvisie De VNV vindt het daarom noodzakelijk om diegenen die verantwoordelijk zijn voor de visstand, de inrichting en het beheer van de viswateren in Nederland op de hoogte te brengen van de specifieke verlangens van de Nederlandse vliegvissers, zodat men, waar mogelijk, daarmee rekening kan houden. Inhoud 2. de VNV 3. Vliegvissen 4. Met de kunstvlieg te vangen vissoorten in Nederland 5. Vliegvissoorten en watertypen 6. Viswater en vliegvisser 7. De wenselijke inrichting van het vliegviswater 8. Toegankelijkheid 9. Het wenselijke beheer van het vliegviswater 10. Het wenselijke beheer van de visstand
1
2. De Vereniging Nederlandse Vliegvissers (VNV) De VNV is in 1986 opgericht door een aantal individuele vliegvissers en een aantal bestaande vliegvisverenigingen uit heel Nederland. Tot dan toe was er geen overkoepelende nationale organisatie die de belangen behartigde van vliegvissers. Op dit moment telt de VNV ongeveer 4500 individuele leden en 61 aangesloten vliegvisclubs of -afdelingen. De VNV is aangesloten bij Sportvisserij Nederland. De doelstellingen van de VNV zijn: • Het beschermen van de visstand en zijn biotoop in het kader van de vliegvisserij. • Het bevorderen van de typisch Nederlandse vliegvisserij • Het behartigen van de belangen van de leden. De VNV houdt zich bezig met: ‘De Nederlandse Vliegvisser’ Het blad van de vereniging is een vier kleuren, 80 pagina’s dik, groot formaat, glossy verschijning. Het blad wordt regelmatig het beste visblad van Nederland genoemd. Het is gratis voor alle leden, ook voor de aangesloten verenigingen. Vliegvisboeken Er is sinds 2000 jaarlijks een boek verschenen bij de VNV: • ‘Beginnen met Vliegvissen’, • ‘Vliegviswater in Nederland’, • ‘Vliegen, Vissen en Kunstvliegen’ • ‘Vliegvissen in de Eifel’ • ‘Vliegbinden, van het begin tot een heel eind’ • Zeeforel • Vliegvissen in de Lage Landen • Vissen en vangen met de vlieg • Vliegvissen met de droge vlieg in Nederland • Polderspecial • Rivierenspecial • Zalmvliegen • Negen vliegen De boeken werden als eindejaarscadeau gratis aan de leden eenmalig verstrekt. De Vliegvisschool Sinds 1998 heeft de VNV twee keer per jaar vliegviscursussen voor beginners georganiseerd. Op vier zaterdagen worden nieuwelingen vertrouwd gemaakt met de beginselen van de uitrusting, het optuigen, werpen, vliegbinden en het vangen van hun eerste ruisvoorns met de vlieg. De opleiding van instructeurs van de aangesloten verenigingen omvat het ontwerpen van cursussen en lessen en het geven van werp-, vliegbind- en vliegvislessen, waarbij ook met beginners wordt geoefend. Verder organiseert de Vliegvisschool cursussen voor ouder en kind en een werpcursus voor gevorderden Vliegviswedstrijden In samenwerking met Sportvisserij Nederland wordt jaarlijks een aantal wedstrijden gehouden, die samen het Nederlands Kampioenschap uitmaken. Uit de beste tien
2
vissers stelt Sportvisserij Nederland de teams voor het EK en WK samen. Het zijn wedstrijden waar elk lid aan kan deelnemen. Website Op de website www.vnv.nu staat veel uitgebreider waar onze vereniging voor staat. Daar kan men ondermeer de boeken bestellen, zich opgeven voor de vliegvisschool en lid worden. Wat de VNV nog meer doet • Het kritisch volgen van de ontwikkelingen die de visstand kunnen beïnvloeden en zo nodig de betrokken instanties daarop aanspreken. • Het adviseren bij het beheer van het Oostvoornse meer. • Stimuleren en meedoen aan diverse activiteiten, zoals beurzen, symposia, etc. die met sportvissen te maken hebben. • Het bewaken van de belangen van de vliegvisgemeenschap bij overheidsorganen of andere organisaties of individuen, nationaal zowel als internationaal. • Bijdragen aan de herintroductie van vissoorten in beken of brakwatermeren. • Helpen bij het oprichten van een vliegvisvereniging of -afdeling binnen een bestaande visvereniging.
3
3. Vliegvissen Vliegvissen is een vismethode waarbij niet het aas of een stuk lood als werpgewicht wordt gebruikt, maar de lijn het werpgewicht vormt. Een dergelijke vliegenlijn is een soepele kunststof lijn van 1 tot 1,5 mm dik, waarvan het gewicht van de eerste 9 meters het bij de hengel passende werpgewicht moeten vormen. Omdat aan een dergelijke dikke lijn geen haak geknoopt kan worden wordt daaraan nog een leader van steeds dunner wordend nylon geknoopt van ongeveer 2,5 tot drie meter lengte. Dat houdt in dat de lijn ongeveer twaalf meter uitgeworpen wordt om de weinig of niets wegende kunstvlieg aan de vis te kunnen presenteren. Dat uitwerpen lukt niet in een keer, maar vraagt om het geleidelijk in de lucht brengen van de lijn, waarvoor het herhaald naar achter en voren bewegen van de hengel noodzakelijk is. Dit betekent dat een vliegvisser veelal ook achter zich ruimte nodig heeft om te kunnen vissen. De lijn wordt op een spoel (reel) gewikkeld, welke onder aan het handvat van de hengel is bevestigd. De vliegenhengels zijn tussen de twee en drie meter lang en worden van veel ogen voorzien om te voorkomen dat de lijn tussen de ogen in lussen gaat hangen, waardoor het contact met de kunstvlieg bijna onmogelijk wordt. De term ‘kunstvlieg’ is misleidend, omdat ook imitaties van kreeftachtigen, vis, visbroed en dergelijke worden gebruikt en omvat eigenlijk alles wat de vis als voedsel of te verjagen concurrent beschouwt, zowel op het wateroppervlak als onder water. Kunstvliegen kunnen variëren in lengte van 8 mm voor een imitatie van een klein insect tot 20 cm voor een visimitatie. Aangezien de kunstvlieg geen smaak of eigen beweging kent, moet deze, door het uiterlijk of door de beweging die de visser er aan geeft, de vis verleiden tot de aanbeet. Goed doorzicht van het water is daarom een eerste vereiste, vooral als de vliegen zo klein zijn dat de beweging geen opvallende trillingen in het water kunnen veroorzaken. Een belangrijk kenmerk van deze visserij is dat men actief op zoek gaat naar de vis. Men is voortdurend in beweging langs de waterkant, omdat er geen voerplaats wordt aangelegd en er niet gewacht wordt op vissen die daar op afkomen. Zo kunnen flinke afstanden worden afgelegd langs de waterkant.
4
4. Met de kunstvlieg te vangen vissoorten in Nederland. De volgende vissoorten worden veel of met enige regelmaat in Nederland met de vlieg gevangen: Op zoet water: 1. Ruisvoorn 2. Blankvoorn 3. Snoek 4. Winde 5. Baars 6. Roofblei 7. Snoekbaars 8. Alver
9. Brasem 10. Karper 11. Forel (regenboogen beekforel en hun naar zee trekkende vormen) 12. Serpeling 13. Barbeel 14. Kopvoorn
Langs de kust: 15. Zeebaars 16. Fint 17. Geep 18. Bot 19. Harder 20. Makreel
Daarbij is het volgende op te merken: De nummers 1 t/m 10 worden gevangen op langzaam stromend en stilstaand water door het hele land. De forel wordt hoofdzakelijk in forelplassen en brakwatermeren gevangen en in sommige beken van de Achterhoek, waar ook de serpeling (nr.12) voorkomt. Voor de nummers 13 t/m 14 is de Grensmaas de plaats, en de nummers 15 t/m 20 worden bevist langs de kust en in de havengebieden van de Noordzee. De zeevisserij laten we in deze visie buiten beschouwing. De belangrijkste problemen worden daar veroorzaakt door de ongelimiteerde staandwandvisserij langs de stranden en de brandingvisserij door de garnalenvissers. Waterbeheerders hebben daar geen bemoeienis mee. Alleen het Ministerie voor Landbouw, Natuur en Visserij is daarbij betrokken. Een aparte nota, in samenwerking met de zeesportvisverenigingen, lijkt daarvoor meer op zijn plaats. Ook de visserij op de Grensmaas zullen we niet in deze nota betrekken. Deze biotoop is nogal afwijkend van de rest van Nederland en de discussie over de wijzigingen in het stroombed en de daarmee gepaard gaande verdere ontgrinding lijkt nog lang niet te zijn uitgewoed. We zullen daar, in overleg met de plaatselijke vliegvisverenigingen, in een aparte nota op terug moeten komen. De meest gevangen en beviste soorten zijn de ruisvoorn, de blankvoorn, de winde, de brasem. de baars en de snoek. De overige soorten worden als bijvangsten gezien of worden op specifieke wateren en/of tijden door een kleine groep, zich op specifieke vissoorten richtende, vliegvissers gevangen. Met de opsomming van deze soorten wordt duidelijk dat vliegvissen in veel watertypen mogelijk en interessant is, omdat de genoemde vissoorten zich in verschillende watertypen ophouden, zoals polders, stadsingels (zonder riooloverstorten), veen- en grindplassen, zandbeken en rivieren.
5
5. Vliegvissoorten en watertype Volgens de OVB* komen de populairste vliegvissoorten voor in de volgende watertypen: Watertype Ruisvoorn Blankvoorn Snoek Water < 4m diep Ruisvoorn-snoek +++++ +++ +++++ Snoek-blankvoorn +++ +++++ +++++ Blankvoorn-brasem ++ +++++ +++ Brasem-snoekbaars + +++ ++ Water > 4m diep Baars-blankvoorn ++ +++++ +++ Blankvoor-brasem ++ +++++ ++ Brasem-snoekbaars + ++++ + Beken grind + + natuurlijke zandbeek ++ +++ +++ half natuurlijke zandbeek +++ +++++ +++ genormaliseerde zandbk +++ +++++ +++ Rivieren grindrivier +++ +++ (begeleid) zandrivier ++ +++++ ++ zoete getijde rivier +++ +++++ ++++ brakke getijde rivier ++ +++++ ++++ De tekens betekenen: - = niet voorkomend + = zelden voorkomend ++ = weinig voorkomend +++ = gemiddeld ++++ = behoorlijke populatie +++++ = kenmerkend Bron: ‘De Nederlandse Zoetwatervissen, Een eerste kennismaking’, Cd-Rom,Versie 1.0.1, OVB, 2000, aangepast voor de beken, waarvoor ‘Visstandbeheer- en sportvisserijgebruiksplan’, De Maaskant, 2002 is gebruikt. * De Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij of OVB was een publiekrechtelijke belangenvereniging, die in 1952 bij wet is opgericht en ruim 54 jaar het kennis- en adviescentrum op het gebied van zoetwatervisserij en visstandbeheer in Nederland was. In 2006 is de OVB gefuseerd met de NVVS, de Nederlandse Vereniging Van Sportvissersfederaties, die vóór de fusie 25 jaar de belangen van de Nederlandse sportvisserij behartigde. OVB en NVVS vormen nu samen Sportvisserij Nederland.
De populairste vliegviswateren voor ruisvoorn, blankvoorn en snoek zouden dan zijn: Ruisvoorn-snoek en Snoek-blankvoorn water, de half natuurlijke en genormaliseerde zandbeken en de getijde rivieren. Dat klopt voor wat betreft ruisvoorn-snoek en snoek-blankvoorn water en de beken, maar nauwelijks voor de rivieren. Dat kan komen door de onbekendheid van de mogelijkheden bij de vliegvissers, maar ook door de overige eigenschappen van het water. Om een beter inzicht te krijgen in de vliegvismogelijkheden in de grote rivieren wordt de laatste tijd door enkele groepen vliegvissers aan de Nederrijn en de Merwede veel tijd besteed en met toenemend succes. Vanuit de vis geredeneerd moet het water aan de volgende eisen voldoen: • Doorzicht: > 70 cm, 100 cm of meer is ideaal, geen algenbloei, weinig of geen bodemslib- opwervelingen. 6
• Begroeiing: > 30 %, in hoofdzaak ondergedoken waterplanten. • Diepte: => 50 cm, met bereikbare plaatsen van > 100 cm diepte i.v.m. bevriezing. • Voldoende visvoedsel produceren. • Geen giftige of zuurstof absorberende stoffen bevatten. Hiermee zijn ook de grenzen van zuurstofgehalten, eutrofiëring, etc. grotendeels bepaald. • Bereikbare paai- en opgroeigebieden hebben en voldoende mogelijkheden kennen tot uitwisseling om inteelt te voorkomen middels tweezijdig passeerbare stuwen of via duikers doorzwembare dammen.
7
6. De vis, het water en de vliegvisser Hierboven is reeds gezegd dat een kleine kunstvlieg te weinig trillingen kan veroorzaken om daarmee de vis te verleiden. Voor kleine kunstvliegen, waarmee de voorn en andere cypriniden worden gevangen, is de zichtbaarheid de enige mogelijkheid om op te vallen. Uit ervaring is gebleken dat het doorzicht in het water daarvoor minstens 70 cm moet zijn, gemeten met de Sechi schijf. In Ondiep water 1 is het zicht meer dan 100 en in Ondiep 2 tussen de 40 en 70 cm. Daardoor kan in ondiep water het zonlicht de bodem bereiken en kunnen de vaste waterplanten in het voorjaar ontkiemen en uitlopen. Die planten zijn essentieel voor de paai en het opgroeien van de ruisvoorn en de snoek. De getijden rivieren in ons land zijn allen vaarwegen, waar, bij grote waterafvoer, maar ook door de boeg- en hekgolven van de vrachtschepen zeer regelmatig het zand en slib van de bodem wordt opgenomen in de stroming. Het doorzicht kan daardoor sterk afnemen en de kleinere vliegen worden onzichtbaar. Alleen waar veel waterplanten langs de oever of in de nevengeulen groeien wordt het zand vastgehouden en blijft het water helder. Ondiep Stilstaand Water Vliegvissen < 4 meter Ruisvoorn-snoek viswaterype Snoek-blankvoorn Blankvoorn-brasem Brasem-snoekbaars Diep Stilstaand Water > 4 meter Baars-blankvoorn viswatertype Blankvoorn-brasem Brasem-snoekbaars Beken Grindbeken Natuurlijke zandbeken Halfnatuurlijke zandbeken Genormaliseerde zandbeken Rivieren Grindrivieren (Geleide) zandrivieren Zoete getijden rivieren Brakke getijden rivieren Voor details over de eigenschappen van deze watertypen, zie de Bijlagen. Voor de diepe wateren geldt dat alleen de oeverzone interessant blijkt te zijn, waarbij tot op een diepte van maxinaal drie meter nog met succes met de vlieg gevist kan worden. Omdat ruisvoorn, baars en snoek zo goed als niet meer in het diepe brasem-snoekbaars water voorkomen en de blankvoorn slechts beperkt, heeft het vliegvissen geen zin in dergelijk water. Voor de beken geldt dat mede door de daar voorkomende reofiele vissoorten de vliegvisserij erg interessant wordt gevonden, zoals de beekforel, winde, kopvoorn en serpeling. 8
De goede visstand op de grote rivieren is een uitdaging voor de vliegvissers om de moeilijkheden van doorzicht en stroming door de getijden, de scheepvaart en de wisselende hoeveelheden water proberen de baas te worden. Vooral meer kennis van waar de vis zich ophoudt onder de verschillende omstandigheden, zoals seizoenen, waterstanden en stroomsnelheid, zou enorm kunnen helpen dit grote areaal viswater aantrekkelijker te kunnen maken voor de vliegvissers.
9
7. De wenselijke inrichting van vliegviswater Volgens de OVB gaat de voorkeur van de vliegvissers uit naar de volgende watertypen: Voorkeur Watertype Beek Rivier Kanaal Polderwater Ven/hoogveenplas Wiel/kolk Zand-/klei-/grindgat Meer/plas Petgat Stadswater Visvijver Kreek
Vliegvisser
e
Bron:Sportvisserijgebruik, Vis en Water Magazine, 2 jaargang nr. 2, juni 2002, OVB
De geringe voorkeur voor stadswater kan te maken hebben met het gemis aan onderscheid tussen de oude stadswateren en de moderne singels in de bebouwde kom. Door het gescheiden rioleringsysteem in de moderne wijken, wordt het water alleen belast door bladval, straatvuil en hondenmest, maar gevoed door regen- en kwelwater. Het is niet ongewoon dat het singelwater daar een beter milieu heeft dan de sloten uit de omringende agrarische gebieden. Dat het vliegvissen in dergelijke singels niet door alle sportvissers gewaardeerd wordt, heeft te maken met stedelijke omgeving, het gevaar voor de voorbijgangers en de niet aflatende interesse van de passanten (‘Heeft u al wat gevangen?’). Vervolgens worden de verlangens van de vliegvissers als volgt gepresenteerd: De Vliegvisser Vissoorten: Vispositie en verplaatsing: Hengeltype: Watereisen: Oeverwensen:
Bereikbaarheid:
ruisvoorn, (blankvoorn), snoek, winde, bruine forel. waden, lopen, (bellyboot) Vliegenhengel diepte (0,5) 1 – 3 m, doorzicht 100 cm, waterplanten bedekking: 25 tot 50%. grillige, natuurlijke oever met (maximaal 50%) riet, bomen en struiken met open plekken: 5 m (10 m) diep, 10 m oeverlengte. paden ongewenst, hindernissen geen bezwaar e
Bron: Sportvisserijgebruik, Vis en Water Magazine, 2 jaargang nr. 2, juni 2002, OVB
De cursief tussen haakjes geplaatste tekst is een aanvulling of wijziging onzerzijds.
10
Het gebruik van de bellyboat (een opblaasbare stoel, die middels zwemvliezen wordt voortbewogen) neemt toe in wateren met voldoende diepte. • Het hele jaar door is er uitstekend snoek en ruisvoorn te vangen in water dat niet dieper is dan 50 cm. Vooral in de veenpolders komt veel van dergelijk ondiep water voor. • Opvallend is dat de blankvoorn niet wordt genoemd, een vissoort die uitstekend met de vlieg is te vangen, in grote aantallen in veel soorten water voorkomt, vaak wordt gevangen en ook wordt gewaardeerd. • Op de ‘open plekken’ moet het mogelijk zijn om de lijn achterwaarts uit te werpen met een lengte die een tot twee meter korter kan zijn dan de gewenste visafstand. Omdat de standaard worpen tussen de 6 en 12 meter ver zijn is 5 meter diepte van de open plekken aan de krappe kant. Met de 50% wordt de oeverlengte bedoeld die begroeid kan zijn met riet, bomen en struiken of van plasbermen is voorzien. Met een groepsgewijze verdeling van de begroeiing blijft het werpen mogelijk, wordt veel water beschaduwd, kunnen de kwetsbare delen van de oever worden vastgehouden door de wortels en geeft het geheel toch een aantrekkelijk beeld. •
11
8. Toegankelijkheid De toegankelijkheid tot het viswater kent een aantal voorwaarden: 1. Het recht van toegang: De visvergunning en de loop- of vaarvergunning. 2. De mogelijkheid het water te bereiken. Zie hoofdstuk 7. 3. De mogelijk het water te bevissen met de vlieg. Zie hoofdstuk 7. Vergunningen De visserijwet stelt dat met de hengel mag worden gevist mits iedereen die 15 jaar of ouder is een VisPas bezit en op niet openbaar water of bij gebruik van specifiek genoemde aassoorten ook een visvergunning van de visrechthebbende heeft. Vliegen kleiner dan 2,5 cm vallen niet onder die specifiek genoemde aassoorten. Door de versnippering van de visrechten is het in veel gebieden heel moeilijk om uit te vinden van wie men een vergunning nodig heeft. Het samenvoegen van visrechten in overkoepelende vergunningen van Federaties van hengelsportverenigingen en Sportvisserij Nederland is een toe te juichen ontwikkeling en heeft geleid tot een Landelijke lijst van viswateren. Met de introductie van www.visplanner.nl is alle informatie over de visrechten (en meer) ook beschikbaar op het internet. Het recht van toegang is niet impliciet opgenomen in de visvergunning, hetgeen een vreemde zaak is. Men verkoopt of verhuurt ook geen huis en verbiedt vervolgens om het te betreden. Het wijzigen van de regelgeving op dit gebied is o.i. noodzakelijk. Onvermijdelijk zal de discussie zich daarbij toespitsen op de toegang tot kwetsbare gebieden. Het ontzeggen van de toegang tot dergelijke gebieden is vaak gebaseerd op het idee dat bepaalde plant- en diersoorten zeldzamer voorkomen als gevolg van de aanwezigheid van mensen. In bijna alle gevallen blijkt de pure aanwezigheid van de mens geen enkele invloed te hebben op het al of niet aanwezig zijn van zeldzame soorten, maar dat dit door de geschiktheid van het milieu wordt bepaald. Het rustig aanwezig zijn of bewegen van mensen (op of naast de paden) beïnvloedt het milieu bijvoorbeeld veel minder dan kuddes Schotse hooglanders, steppenpaarden en schapen en nauwelijks meer dan reeën, vossen en andere grotere zoogdieren. Er bestaat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen een door onderzoek onderbouwde reden om menselijke aanwezigheid in de (in Nederland altijd door de mens aangelegde en beheerde) natuur te weren. In alle andere gevallen kan er slechts sprake zijn van vooroordelen. Dat men eisen stelt aan het gedrag van de aanwezige mensen ligt wel voor de hand. Middels de voorwaarden van een eventuele vergunning kan men dat gedrag reguleren, controleren en zo nodig afstraffen. Overigens zou het ‘Allemansrecht’ van de Scandinavische landen een bron van inspiratie moeten zijn voor de Nederlandse wetgever om de beperkte recreatieruimte in Nederland aanzienlijk te kunnen vergroten.
12
9. Het beheer van vliegviswater Ook bij een perfecte inrichting van het water kan men door het beheer de situatie voor de vis en de vliegvissers verslechteren of onmogelijk maken. Het handhaven van het peil In sommige polders wordt in de winter een bufferpeil aangehouden voor komende regenval. Daardoor kunnen alle kleinere en soms zelf de hoofdweteringen droog komen te staan. De vis moet dan naar de hoofdweteringen en zelfs de gemalen zwemmen en worden daar uitgeslagen. Dat is vooral de kleinere en dus jonge vis. Dat daardoor ook heel veel leven in de kleinere watergangen verloren gaat, betekent dat er in de zomer weinig voedsel beschikbaar is voor de opgroeiende vis. Het zou goed zijn als er naast een maximum ook een minimum peil wordt vastgesteld, zodat dergelijk handelen in de toekomst kan worden voorkomen. Door het neerlaten van de stuwen kan bij sterke regenval al het overtollige water in een keer naar het gemaal worden geleid. De stroomsnelheid neemt daardoor sterk toe, het water vertroebelt door opwervelend slib en bodemdeeltjes en vooral het broed van de limnofiele vissoorten wordt meegesleurd en verwijderd. Door een betere bediening: het handhaven van het maximum peil per peilvak, kunnen dergelijke sterke wisselingen in waterhoeveelheid en stroomsterkte worden vermeden. Het maaien van de waterplanten Om het overtollige regenwater zo snel mogelijk af te kunnen voeren moeten de belemmeringen worden weggenomen, dus ook de waterplanten. In sommige gebieden wordt daarom vanaf mei elke maand gemaaid, ook al is er geen plantensprietje meer te bekennen. Daardoor wordt de biotoop voor snoek en ruisvoorn vernietigd. Op veel plaatsen is dat niet nodig. Door een studie van de noodzakelijke stroomsnelheden te maken per deel van een watergang kan men ook bepalen hoeveel waterplanten aanwezig kunnen zijn bij de gewenste stroomsnelheid. Door bijvoorbeeld alleen het middendeel of één zijde van de watergang te maaien kan men de biotoop voor de genoemde (en andere) vissoorten in stand houden. Beter is het natuurlijk om door overdimensionering van de watergangen veelvuldig maaien voorkomen. Het maaien van de oevers Op de grens van water en land groeien veel boven water uitgroeiende waterplanten, zoals lisdodde, riet, biezen, etc. Deze planten zijn ook van belang voor de vis, als paai en opgroeigebied. Op die plaatsen is echter het vliegvissen onmogelijk, als men tenminste de begroeiing wil sparen. Ook het laten verruigen van de oevers, met het idee dat daardoor ‘natuurlijke oevers’ ontstaan, maken het de vliegvisser niet makkelijk en zelfs onmogelijk. Het is gewenst dat dergelijk water vanuit de boot bevist mag worden (koppeling vaarvergunning aan visvergunning) of dat 50% van de oever bevisbaar blijft vanaf de oever. Het baggeren van de watergangen Op dit gebied bestaat veel achterstallig onderhoud. Door het achterstallige onderhoud verslechtert de kwaliteit van de bagger, ook al wordt er niet in het water geloosd. Door de lucht- en andere diffuse vervuiling worden toch veel giftige stoffen in de bagger opgeslagen. Daardoor kan op veel plaatsen de bagger niet meer op de oever worden gelegd, maar moet in depots worden opgeslagen of zelfs als chemisch afval behandeld. Door telkens binnen 10 jaar te baggeren voorkomt men deze 13
problemen, bespaart men veel geld en blijven de watergangen ook op de goede diepte voor de visstand. Vooral in de door natuurbeschermingsorganisaties beheerde landerijen wordt niet gebaggerd, omdat men daardoor een moerasvegetatie hoopt te krijgen waardoor de soortenrijkdom toeneemt. Maar hierdoor verdwijnt veel areaal voor het waterleven, waaronder paai- en opgroeigebieden voor de vis. Waterschappen zouden ook deze instanties moeten aanspreken op het onderhoud van de watergangen.
14
10. Het wenselijke beheer van de visstand De eigenaar van het visrecht moet de visstand beheren. Volgens de Visserijwet van 1963 heeft hij daar drie mogelijkheden toe: • Het uitzetten van vis. • Het ontrekken van vis. • Het vaststellen van extra regels voor de wijze van bevissing. Als belangrijkste leidraad zien wij de stelling dat een viswater de visstand heeft die daarbij past. Mocht die visstand niet bevallen dan is het allereerst zaak om het viswater aan te passen. Het uitzetten van vis Het uitzetten van vissoorten kan om drie redenen gebeuren: 1. de vissoort is er nooit geweest, maar de omstandigheden zijn dusdanig dat ze er zich als soort kan handhaven. De vissoort moet al in Nederland voorkomen of in het verleden al in Nederland zijn voorgekomen. Het introduceren of herintroduceren van vissoorten in de situatie dat de vissoort zich weer kan handhaven en reproduceren wordt door de VNV toegejuicht. 2. Door omstandigheden in het verleden is de vissoort verdwenen, maar de huidige toestand is dusdanig veranderd dat de vissoort zich weer kan handhaven. In de situatie dat een vissoort wel goed kan gedijen, maar onmogelijk over de noodzakelijke paaiomgeving kan beschikken wordt deze aanpak pas dan acceptabel geacht als op geen enkele wijze binnen een redelijke termijn de belemmeringen zijn weg te nemen. Zo is de situatie in het Oostvoornse en Veerse meer zeer geschikt voor de forel en omdat de zalm en zeeforel pas over zeer lange termijn voldoende paaimogelijkheden krijgen in de bovenloop van Maas en Rijn, acht de VNV het uitzetten van forel daar acceptabel. 3. de vissoort kan zich in het aanwezige milieu niet blijvend handhaven omdat de omstandigheden daartoe niet geschikt zijn. In deze situaties zal de VNV zich verzetten tegen het uitzetten ervan. Het onttrekken van vis Het onttrekken van vis kan om drie redenen plaatsvinden: 1. Voor de consumptie of als pootvis. Dit gebeurt door de beroepsvisserij. De VNV is van mening dat de onttrekking van vis door de beroepsvisserij niet schadelijk mag zijn voor de visstand in het algemeen en voor de sportvisserij in het bijzonder. Zonder dat binnen het kader van VBC’s (Visstand Beheer Commissies) daarvoor goede overeenkomsten zijn afgesloten meent de VNV dat de beroepsvisserij geen vergunning meer moet krijgen van de overheid. 2. Door de sportvisserij voor de eigen consumptie. Daarbij wil de VNV het uitgangspunt uitdragen van ‘Catch and Release’ (vangen en weer laten zwemmen) maar in het geval van onttrekking dat men nooit meer vis meeneemt dan men de eerste 24 uur met haar of zijn huishouden kan consumeren. Het vangen voor de vriezer of voor de verkoop is uit den boze. 3. Als maatregel om de helderheid van het water te bevorderen of om de groei van het restant van de visstand te verbeteren. Onder de naam van ABB (Actief Biologisch Beheer) wordt deze maatregel toegepast in water waarvan de kosten voor het aanpassen van het milieu als te hoog worden gezien en men toch aan de normen van de overheid wil voldoen. De VNV vindt dat dergelijke maatregelen slechts eenmalig genomen kunnen worden en alleen nadat de zekerheid bestaat dat de milieuomstandigheden een stabiele
15
gewenste toestand kunnen waarborgen. Het uitoefenen van ABB is symptoombestrijding, geen genezing. Het stellen van extra regels voor de bevissing Een visvergunning is bedoeld om de sportvisser de gelegenheid te geven om te vissen. Echter in veel vergunningen staan extra regels die de wettelijk toegestane mogelijkheden verder beperken. Sommige van die regels zijn in het verleden opgesteld, toen de omstandigheden of de inzichten uit die tijd daar aanleiding toe gaven. Het gebeurt regelmatig dat die regels niet veranderen ook als de omstandigheden en de inzichten wel zijn gewijzigd. De VNV vindt dat alleen in duidelijk deugdelijk onderbouwde situaties extra regels gesteld moeten worden die de Visserij wet overstijgen. In alle andere situaties moeten alleen de regels van de Visserijwet gelden. Elk jaar moeten die extra regels weer worden getoetst op de noodzaak en zo nodig aangepast.
16
Bijlagen De verschillende ondiepe watertypen (diepte < 4 m) hebben de volgende kenmerken: RuisvoornSnoekBlankvoorn Brasem Eigenschappen watertypen Groei meest voorkomende vissoorten
snoek Gemiddeld-snel 100 – 350
blankvoorn brasem Gemiddeld- gemiddeld snel 300 - 500 350 – 600
snoekbaars Gemiddeld-zeer langzaam 450 - 800
Draagkracht totaal kg per ha
10 - 55
60 - 130
30 - 70
10 – 80
karper, maximaal Zichtdiepte gemiddeld in cm
40 – 50 > 100
100 – 150 40 – 70
150 – 200 40 - 60
450 - 800 10 - 40
Algen, groen Blauw
geen geen
Veel geen
bloei Bloei
Waterplanten oppervlakte %
60 - 100
20 – 60
bloei Incidentele bloei 10 – 20
Ondergedoken
veel
weinig
geen
geen
Drijvend
veel
matig-veel
weinigmatig
geen-matig
boven water
veel
matig
matig
geen-matig
Roofvis
0 - 10
e
Bron: De OVB-viswatertypering deel 1: ondiepe, stilstaande wateren, Vis & Water magazine, 1 jaargang nr. 4, december 2001, OVB en Indeling van de Nederlandse ondiepe, stilstaande wateren aan de hand van de vis-watertypen, Van der Spiegel, OVB, 1992.
De Diepwater-visstand typen hebben de volgende kenmerken: Diepwater (> 4 meter diep) types Draagkracht in kg per ha
Baarsblankvoorn 150 – 400
Blankvoornbrasem 250 – 500
Brasemsnoekbaars 400 – 600
Zichtdiepte in cm
> 300
100 – 300
< 100 cm
Bedekking oppervlak in %
15 – 50
5 – 20
0–5
Ondergedoken planten
Zeer veel – veel
Veel – matig
Matig – geen
Drijvend Boven water
Matig - veel Zeer veel
Zeer veel – veel Zeer veel - veel
Veel – weinig Veel – matig e
Bron: De OVB-viswatertypering deel 2: diepe wateren, Vis & Water magazine, 2 jaargang nr. 1, maart 2002, OVB
Indeling van zandbeken op basis van natuurlijke beïnvloeding SYSTEEMKENMERK Watervoering Verstuwing en peilbeheer
Vismigratiemogelijkheden Stroomkarakteristiek
Bodemsubstraat Oevers
BEEKTYPE Natuurlijk permanent, bovenlopen vallen ’s zomers droog geen, peilbeheer is niet mogelijk Vistrekvoorzieningen zijn niet nodig sterke meandering, langzaam tot matig stromend, geringe afvoerfluctuaties,. Veel inundaties mozaïekstructuur van bodemsoorten(zand, detritus, slib, kiezel, grind) natuurlijk (spontaan)
Half-natuurlijk gedurende korte periode stagnant matig, vrij afstromende trajecten aanwezig, peilbeheer mogelijk
Genormaliseerd gedurende zomer stagnant
matige variatie aan bodemsoorten
sterk, geen vrije afstromende trajecten aanwezig, sterk gereguleerd peilbeheer geen vispassages aanwezig geen meandering, langzaam stromend tot stagnant, grote peil- en afvoerfluctuaties, geen inundaties nagenoeg geen variatie aan bodemsoorten
“natuurlijk” (aangelegd)
niet-natuurlijk
Vispassages aanwezig beperkte meandering, langzaam stromend, matige afvoerfluctuaties, inundaties sporadisch
17
Beschuttingskarakteristiek
Habitatdiversiteit Beheer
stroomkommen, doorgroeide en overhangende oevers, dood hout en waterplanten zeer groot
stroomkommen, Waterplanten doorgroeide en overhangende oevers, dood hout en waterplanten Groot gering
niet of zeer kleinschalig (handmatig)
beperkt, alleen indien noodzakelijk en natuurvriendelijk Afwisselend natuur en landbouwgebied
Naastliggend grondgebruik woeste grond
zeer intensief en rigoureus, niet natuurvriendelijk landbouwgebied en stedelijke bebouwing
Voor de vliegvisserij belangrijke vissoorten Rheofiel Winde Kopvoorn Serpeling Alver
+++ +++ + ++
++ a ++ a ++ ++
-
++ +++
++ +++
Eurytoop Baars ++ Blankvoorn ++ Limnofiel Snoek ++ Ruisvoorn + +++ = karakteristieke soort ++ = belangrijke begeleidende soort + = begeleidende soort = komt niet of nauwelijks voor
++ ++ ++ ++ a mate van voorkomen sterk afhankelijk van waterkwaliteit b mate van voorkomen sterk afhankelijk van uitzet in het verleden
Bron: Visstandbeheer- en sportvisserijgebruiksplan De Maaskant, 2002
18