COMMISSIE VOOR HET BANK-, FINANCIE- EN ASSURANTIEWEZEN Controle Tussenpersonen
B TOELICHTINGSNOTA INHOUD 1. INLEIDING 2. WET VAN 22 MAART 2006 BETREFFENDE DE BEMIDDELING IN BANK- EN BELEGGINGSDIENSTEN EN DE DISTRIBUTIE VAN FINANCIËLE INSTRUMENTEN (B.S. 28 APRIL 2006) 2.1. Algemeen - Inschrijvingsvoorwaarden 2.2. Definities 2.3 Register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten 2.4. Informatie aan het publiek 3. TOELICHTING BIJ HET AANVRAAGFORMULIER 3.1. Professionele betrouwbaarheid van de aanvrager 3.2. Kennisvereisten 3.2.1. Theoretische kennis 3.2.1.1. Het bewijs van de theoretische kennis inzake bank- en/of beleggingsdiensten 3.2.1.2. Het bewijs van theoretische kennis in bedrijfsbeheer 3.2.1.3. Het bewijs van kennis van de witwaswetgeving 3.2.2 Praktische ervaring 3.2.2.1 Duur van de praktische ervaring 3.2.2.2 Structuur en inhoud van de praktische ervaring 3.3. Borgstelling en garantie 3.4. Beroepaansprakelijkheidsverzekering
Aanvragen en inlichtingen : COMMISSIE VOOR HET BANK-, FINANCIE- EN ASSURANTIEWEZEN TOEZICHT OP DE TUSSENPERSONEN Congresstraat 12-14 1000 BRUSSEL Telefoon : 02/220.51.25 - Fax : 02/220.51.35 E-mail :
[email protected] Internet : http://www.cbfa.be
2
1. INLEIDING Deze toelichting heeft tot doel aanvullende informatie te geven bij de vragen gesteld in het aanvraagformulier. Het is dan ook raadzaam deze tekst in zijn geheel door te nemen alvorens over te gaan tot de invulling van het aanvraagformulier. 2. WET VAN 22 MAART 2006 BETREFFENDE DE BEMIDDELING IN BANK- EN BELEGGINGSDIENSTEN EN DE DISTRIBUTIE VAN FINANCIËLE INSTRUMENTEN (B.S. 28 APRIL 2006) 2.1. ALGEMEEN - INSCHRIJVINGSVOORWAARDEN De wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten (hierna « de wet » genoemd), die in werking treedt op 1 juli 2006, regelt de activiteit van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten. Het koninklijk besluit van 1 juli 2006, dat uitvoering geeft aan de wet, bevat de nodige aanwijzingen in verband met het dossier dat de kandidaat-tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten moet indienen samen met zijn aanvraag tot inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten. Tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten die in België werkzaam zijn of willen zijn, moeten zich krachtens de wet inschrijven bij de CBFA, die belast is met de toepassing van en het toezicht op de wet en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen. Om te kunnen worden ingeschreven moeten de tussenpersonen volgens artikel 8 van de wet aan de volgende vereisten voldoen : de vereiste beroepskennis bezitten ; voldoende financiële draagkracht waarborgen ; voldoende geschiktheid en professionele betrouwbaarheid bezitten ; zich niet bevinden in één van de gevallen opgesomd in artikel 19 van de bankwet1 ; de beroepsaansprakelijkheidsrisico’s hebben verzekerd ; zich ervan onthouden deel te nemen aan werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten die strijdig zijn met Belgische wettelijke en reglementaire bepalingen ; enkel handelen voor rekening van ondernemingen die de vereiste erkenning hebben; toetreden tot het klachtenregelingssysteem ; de voorschriften van hoofdstuk III van de voornoemde wet naleven, dat specifieke bepalingen bevat ter bescherming van de spaarders en beleggers ; 1
Artikel 19 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen somt de gevallen op waarin aan bepaalde veroordeelden en aan gefailleerden het verbod wordt opgelegd om de functie van zaakvoerder, bestuurder of directeur uit te oefenen of om vennootschappen te vertegenwoordigen die zo een functie uitoefenen.
3
een jaarlijks inschrijvingsrecht betalen. 2.2.
DEFINITIES
Onder tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten wordt verstaan: “elke rechtspersoon of elke natuurlijke persoon werkzaam als zelfstandige in de zin van de sociale wetgeving, die, zelfs occasioneel, werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefent of wil uitoefenen” (art. 4, 2° wet);
Onder bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten wordt verstaan: “de werkzaamheden die bestaan in het met mekaar in contact brengen van spaarders en beleggers enerzijds en gereglementeerde ondernemingen anderzijds, met inbegrip van de promotie, met het oog op het tot stand brengen voor rekening van een gereglementeerde onderneming van een of meerdere van de volgende banken beleggingsdiensten: a) het in ontvangst nemen van deposito’s en andere terugbetaalbare gelden, in de zin van artikel 3, § 2,1), van de bankwet; b) de beleggingsdienst en de nevendiensten, in de zin van artikel 1°, 1 a), artikel 46, 1, 4 voor wat het plaatsen van uitgiften betreft, artikel 46, 2, 6, van de wet op de beleggingsdiensten; c) de verhandeling van effecten van instellingen voor collectieve belegging, in de zin van artikel 3, 14°, van de wet collectief beheer beleggingsportefeuilles; d) de kapitalisatieverrichtingen in de zin van het koninklijk besluit op de kapitalisatieonderneming; worden niet als bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten beschouwd, de werkzaamheden rechtstreeks uitgeoefend door een gereglementeerde onderneming, waarvoor zij een vergunning heeft gekregen overeenkomstig de bankwet, de wet op de beleggingsondernemingen, de wet collectief beheer beleggingsportefeuilles of het koninklijk besluit op de kapitalisatieondernemingen.” (art. 4, 1° wet);
Onder agent in bank- en beleggingsdiensten wordt verstaan: “de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die handelt in naam en voor rekening van één enkele gereglementeerde onderneming.” (art. 4, 3°);
Onder makelaar in bank- en beleggingsdiensten wordt verstaan: “de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die geen agent in bank- en beleggingsdiensten is, en in de keuze van de gereglementeerde onderneming niet gebonden is ingevolge een vaste band met één of meerdere van deze ondernemingen.” (art. 4, 4° wet). Een tussenpersoon wordt bovendien slechts ingeschreven in de categorie “makelaars in bank- beleggingsdiensten” en zijn inschrijving in deze categorie wordt slecht gehandhaafd, op voorwaarde dat hij zijn beroepswerkzaamheden uitoefent buiten elke exclusieve agentuurovereenkomst zijn hele productie of een bepaald deel ervan te plaatsen bij een bepaalde gereglementeerde onderneming.
4
Bij zijn aanvraag om inschrijving voegt hij een verklaring op erewoord waarin hij dit bevestigt;
Onder effectief leider wordt iedere persoon verstaan die onder om het even welke naam of in om het even welke hoedanigheid (bestuurder, zaakvoerder, directeur, …), deelneemt aan het bestuur of het beleid van de onderneming, of die een reële invloed heeft op de leiding over en het algemeen beleid van de onderneming. De effectieve leiders moeten de nodige professionele betrouwbaarheid, de vereiste beroepskennis zoals bedoeld in artikel 9, 1° van de wet en de passende ervaring bezitten om deze functie waar te nemen;
§
Onder aandeelhouders of vennoten die rechtstreeks of onrechtstreeks controle uitoefenen over de rechtspersoon, wordt verstaan de personen die de bevoegdheid in rechte of in feite hebben om een besslissende invloed uit te oefenen op de aanstelling van de meerderheid van bestuurders of zaakvoerders van de vennootschap of op de oriëntatie van haar beleid. De CBFA moet in kennis gesteld worden van de identiteit van deze personen en gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid, overtuigd zijn van de geschiktheid van deze personen (art. 9, 2° wet).
2.3. REGISTER VAN DE TUSSENPERSONEN IN BANK- EN BELEGGINGSDIENSTEN De CBFA is belast met de inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en met het toezicht op de naleving van de wet. De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten worden ingeschreven in een van de volgende twee categorieën van het register : makelaars in bank- en beleggingsdiensten ; agenten in bank- en beleggingsdiensten ; Een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten kan slechts in één van deze categorieen worden ingeschreven. Beperkingen aan de activiteiten De wet legt bepaalde beperkingen op aan de uitoefening van de activiteiten van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten. Naast algemene beperkingen bevat de wet ook meer specifieke beperkingen die afhankelijk zijn van de gekozen categorie.
5
1.Tussenpersonen in het algemeen (artikel 12) Art. 12. §1. “Een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten kan, noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten uitoefenen in combinatie met: 1° het eigen bedrijf van gereglementeerde onderneming; 2° voor eigen rekening, de werkzaamheden bedoeld in artikel 3, §2, 4), 5) en 7) tot en met 14), van de bankwet, onverminderd het bepaalde in 3°; 3° voor eigen rekening, of voor rekening van een derde, de beleggingsdiensten bedoeld in artikel 46, 1°, van de wet op de beleggingsdiensten, en voor eigen rekening de nevendiensten bedoeld in artikel 46, 2°, van dezelfde wet op de beleggingsdiensten, andere dan de beleggingsdiensten en nevendiensten bedoeld bij artikel 4, 1°. 4° voor eigen rekening of voor rekening van een derde, de verrichtingen bedoeld in de artikelen 137 tot en met 139 bis van de wet op de beleggingsdiensten. § 2. Onverminderd het bepaalde bij § 1, kan een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten naast bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten andere beroepsactiviteiten uitoefenen, op voorwaarde dat: 1° de beroepsactiviteiten zijn reputatie, alsook deze van de gereglementeerde onderneming voor rekening van dewelke hij als tussenpersoon optreed, niet in het gedrang brengen; 2° de beroepsactiviteiten organisatorisch en boekhoudkundig volledig gescheiden zijn van de werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten; de tussenpersoon dient in zijn contacten met het publiek bij de uitoefening van deze beroepsactiviteiten elke verwijzing naar zijn werkzaamheden van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten te vermijden, tenzij deze contacten enkel notoriteit beogen. De voorwaarde van organisatorische scheiding is niet van toepassing met betrekking tot de beroepsactiviteiten die hij uitoefent als tussenpersoon optredend voor een gereglmenteerde onderneming, als ingeschreven tussenpersoon in verzekeringsen herverzekeringsbemiddeling, of inzake bemiddeling met betrekking tot kredietverlening in de zin van artikel 3, § 2, 2), 3) en 6), van de bankwet; 3° hij de vereiste toestemming heeft bekomen bedoeld in artikel 10, § 3. De bevoegd autoriteit kan mininumvoorwaarden vaststellen met het oog op de nadere bepaling van de in het eerste lid bedoelde voorwaarden.”
6
2. Agenten (artikel 10 van de wet) “§ 2. Een agent in bank- en beleggingsdiensten mag geen mandaat of volmacht hebben op een rekening van zijn cliënten, tenzij van inwonende gezinsleden, noch zelf financiële instrumenten of rekeningboekjes van cliënten bijhouden of in open bewaargeving houden. § 3. De samenwerking tussen de agent in bank- en beleggingsdiensten en zijn principaal maakt het voorwerp uit van een schriftelijke overeenkomst. De overeenkomst legt de door de agent na te leven boekhoudkundige en administratieve procedures vast. De overeenkomst bepaalt uitdrukkelijk dat de agent slechts aan bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten kan doen in naam en voor rekening van de principaal, en bepaalt welke andere werkzaamheden dan bemiddeling in banken beleggingsdiensten met het mandaat van agent in bank- en beleggingsdiensten mogen gecumuleerd worden en/of de procedure die dient gevolgd voor het bekomen van de toestemming daartoe van de principaal, onverminderd het bepaalde bij artikel 12. … § 4. De agent in bank- en beleggingsdiensten handelt voor wat zijn activiteit van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten betreft onder de volledige en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van zijn principaal. De principaal oefent toezicht uit op de naleving door de agent in bank- en beleggingsdiensten van de bepalingen van deze wet en de in uitvoering ervan genomen besluiten en reglementen.” 3.Makelaars (artikel 11 en 12 van de wet) Art. 11, § 1: De makelaar moet de volgende verplichtingen naleven: “1° de beleggingsdiensten bedoeld in artikel 4, 1°, b), zijn beperkt tot de financiële instrumenten in de zin van artikel 2, 1°, a), b), c) en d), van de wet betreffende het toezicht op de financiële sector. 2° de nevendiensten bedoeld in artikel 4, 1°, b), zijn beperkt tot de in 1° bedoelde financiële instrumenten voor dewelke hij orders kan ontvangen en doorgeven; 3° hij mag geen enkel ogenblik in contanten of op rekening gelden en financiële instrumenten ontvangen en bijhouden, of in een debetpositie staan ten aanzien van de spaarder of belegger; hij mag geen mandaat of volmacht hebben op een rekening van zijn cliënten, tenzij van inwonende gezinsleden, noch zelf waarden of rekeningboekjes van cliënten bijhouden of in open bewaargeving houden § 2: De samenwerking tussen een makelaar in banken beleggingsdiensten en de gereglementeerde onderneming met dewelke hij handelt, maakt het onderwerp uit van een schriftelijke overeenkomst. De overeenkomst bevat de door de makelaars na te leven boekhoudkundige en administratieve procedures…”
7
Art. 12, §1, 3°: “Een makelaar in bank- en beleggingsdiensten kan bovendien: -
niet bemiddelen inzake nevendiensten bedoeld bij artikel 46, 2°, 1) en 2), van de wet op de beleggingsdiensten; mag voor eigen rekening de in artikel 46, 2°, 6), bedoelde diensten aanbieden met betrekking tot financiële instrumenten in de zin van artikel 11, § 1, tweede lid, 1°, voorzover het bij artikel 119 van de wet op de beleggingsdiensten bedoelde statuut van beleggingsadviseur niet vereist is.”
Art. 12 § 3. “Een makelaar in bank- en beleggingsdiensten kan bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten slecht uitoefenen in combinatie met verzekeringsbemiddeling inzake producten behorende tot de takken 21, 23 en 26 in de zin van de verzekeringswet, die uit economisch oogpunt overwegend gemeenschappelijke karakteristieken vertonen met spaar- of beleggingsinstrumenten, op voorwaarde dat hij en de verzekeringsonderneming voor rekening van dewelke hij als verzekeringstussenpersoon optreedt in een schriftelijke overeenkomst vastleggen dat de tussenpersoon met betrekking tot de voormelde producten op geen enkel ogenblik, noch in contanten, noch op rekening, gelden mag ontvangen en bijhouden die afkomstig zijn van of toebehoren aan een verzekeringsnemer of een verzekerde.”
2.4. INFORMATIE AAN HET PUBLIEK Overeenkomstig artikel 8, 9° van de wet moet de tussenpersoon om in het register te worden ingeschreven en om die inschrijving te behouden het bepaalde bij hoofdstuk III van de wet naleven. “De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten dienen zich op loyale, billijke en professionele wijze in te zetten voor de belangen van hun cliënteel. De door hen verstrekte informatie moet correct, duidelijk, niet misleidend en volledig zijn. De agent in bank- en beleggingsdiensten dient de gedragsregels na te leven die van toepassing zijn op gereglementeerde ondernemingen.” (art 14. § 1 wet). Artikel 15, §1 van de wet bepaalt dat “De tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten zijn cliënt en potentiële cliënt ten minste de volgende informatie dient te verstrekken: a) zijn identiteit en adres; b) zijn inschrijvingsnummer in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en de categorie waarin hij is ingeschreven; c) indien hij optreedt als agent in bank- en beleggingsdiensten, de naam van zijn principaal;
8
d) indien hij optreedt als makelaar in bank- en beleggingsdiensten, de namen van de gereglementeerde ondernemingen voor wiens rekening hij gemachtigd is op te treden, en het verbod bedoeld in artikel 11, § 1, tweede lid, 3°; e) indien hij eveneens optreedt als verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon inzake producten die behoren tot de takken 21, 23 en 26, het in artikel 12, § 3, bedoelde verbod om gelden te ontvangen en bij te houden; f) de naam en het adres van de bevoegde instantie aangewezen in uitvoering van artikel 8, tweede lid, 2°. De tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten vermeldt op zijn briefpapier en op de andere documenten betreffende zijn bemiddelingsactiviteit in bank- en beleggingsdiensten die van hem uitgaan, steeds de informatie bedoeld in het eerste lid, a), b) en c). Hij maakt van zijn inschrijving als bedoeld in het eerste lid, b), melding op de eenvormige wijze bepaald door de bevoegde autoriteit, en mag slechts op die wijze of in de bewoordingen bepaald door de bevoegde autoriteit van zijn inschrijving gewag maken. 3. TOELICHTING BIJ HET AANVRAAGFORMULIER Om een inschrijving aan te vragen maken de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten gebruik van het formulier "Aanvraag tot inschrijving", dat op de website van de CBFA te vinden is. Het ingevulde aanvraagformulier dient samen met het inschrijvingsdossier teruggestuurd te worden naar de CBFA. Indien de tussenpersoon een natuurlijke persoon is, moet dit formulier ondertekend worden door de tussenpersoon zelf en indien de tussenpersoon een rechtspersoon is, door het gemachtigd beheersorgaan of door een of meer personen die hiervoor een bijzondere lastgeving hebben gekregen. Gelieve het formulier duidelijk leesbaar in te vullen en eventuele bijlagen te nummeren.
3.1. PROFESSIONELE BETROUWBAARHEID VAN DE AANVRAGER De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en de effectieve leiders moeten de nodige professionele betrouwbaarheid bezitten. Zij mogen zich niet bevinden in één van de gevallen opgesomd in artikel 19 van de bankwet. Dit artikel bepaalt dat de personen die worden bedoeld in één van de gevallen als beschreven in de artikelen 1 tot 3, 3bis, §§ 1 en 3, en 3ter van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod 9
wordt opgelegd om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken, de functie van zaakvoerder, bestuurder of directeur niet mogen uitoefenen, noch vennootschappen mogen vertegenwoordigen die zo een functie uitoefenen. De opgesomde functies mogen evenmin worden uitgeoefend door : 1° personen die werden veroordeeld tot een gevangenisstraf van minder dan drie maanden of een geldboete voor een misdrijf als bedoeld in voornoemd koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 ; 2° personen die werden veroordeeld wegens overtreding van : a) de artikelen 104 en 105 van deze wet; b) artikel 25 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten; c) op de artikelen 31 tot 35 van de bepalingen betreffende de private spaarkassen, gecoordineerd op 23 juni 1962; d) de artikelen 13 tot 16 van de wet van 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden; e) de artikelen 100 tot 112ter van titel V van boek I van het Wetboek van koophandel of de artikelen 75, 76, 78, 150, 175, 176, 213 en 214 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten; f) artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 41 van 15 december 1934 tot bescherming van het gespaard vermogen door reglementering van de verkoop op afbetaling van premieeffecten; g) de artikelen 18 tot 23 van het koninklijk besluit nr. 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatie-ondernemingen; h) de artikelen 200 tot 209 van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935; i) de artikelen 67 tot 72 van het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen of artikel 34 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet; j) de artikelen 4 en 5 van het koninklijk besluit nr. 71 van 30 november 1939 betreffende het leuren met roerende waarden en demarchage met roerende waarden en goederen of eetwaren;
10
k) artikel 31 van het koninklijk besluit nr. 72 van 30 november 1939 tot regeling van de beurzen voor de termijnhandel in goederen en waren, van het beroep van de makelaars en tussenpersonen die zich met deze termijnhandel inlaten en van het regime van de exceptie van spel; l) artikel 29 van de wet van 9 juli 1957 tot regeling van de verkoop op afbetaling en van zijn financiering of de artikelen 101 en 102 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet; m) artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 64 van 10 november 1967 tot regeling van het statuut van de portefeuillemaatschappijen; n) de artikelen 53 tot 57 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen; o) de artikelen 11, 15, § 4, en 18 van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overname-aanbiedingen; p) de artikelen 148 en 149 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs. q) de artikelen 38 tot 43 van de wet van 2 augustus 2002; r) artikel 25 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten; s) de artikelen 205 tot 211 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles. 3° personen die werden veroordeeld door een buitenlandse rechtbank voor soortgelijke misdrijven als bedoeld in 1° en 2°; in deze gevallen is artikel 2 van voornoemd koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 van toepassing.
3.2.
KENNISVEREISTEN
De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten moeten bewijzen dat zij de vereiste beroepskennis bezitten. Deze beroepskennis omvat zowel een theoretische kennis als een praktische ervaring. 3.2.1. Theoretische kennis : 3.2.1.1. Het bewijs van de theoretische kennis inzake bank- en/of beleggingsdiensten wordt geleverd door:
11
Voor makelaars en agenten : a) 1° een academisch masterdiploma dat door een universiteit of hogeschool is afgeleverd als afsluiting van een cyclus van minstens 240 of 300 studiepunten, of gelijkwaardig diploma voor academiejaar 2004 - 2005; 2° een professioneel bachelordiploma van hoger onderwijs buiten de universiteit, dat afgeleverd is ter afsluiting van een cyclus van minstens 180 studiepunten, waarbij het gevolgde lessenprogramma minstens 11 studiepunten technische kennis inzake banken/of beleggingsdiensten en 3 studiepunten inzake bedrijfsbeheer bevat, of gelijkwaardig diploma voor academiejaar 2004 – 2005. NB: een studiepunt = 24 lesuren b) de houders van een diploma /getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs, die met vrucht een door de CBFA erkende gespecialiseerde cursus in bank- en/of beleggingsdiensten of een daarmee gelijkgestelde cursus hebben gevolgd. De getuigschriften van hoger middelbaar onderwijs zijn die welke zijn opgesomd in artikel 9 van het decreet van 30 april 2004 van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen en in artikel 49,§ 1 van het decreet van 31 maart 2004 van het Ministerie van de Franse Gemeenschap betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten. 3.2.1.2. Het bewijs van theoretische kennis in bedrijfsbeheer : De volgende diploma’s /getuigschriften van hogere studies en van hoger middelbaar onderwijs worden aanvaard: -
Voor de diploma’s/getuigschriften die vóór 30/09/2000 zijn afgeleverd:
Alle diploma’s/getuigschriften van hoger onderwijs; De diploma’s/getuigschriften van hoger middelbaar onderwijs (algemeen, technisch en kunstonderwijs); De diploma’s/getuigschriften van hoger middelbaar beroepsonderwijs, op voorwaarde dat hierbij een getuigschrift van bedrijfsbeheer wordt toegevoegd. -
Voor de diploma’s/getuigschriften die na 30/09/2000 zijn afgeleverd:
Alle diploma’s/getuigschriften van hoger onderwijs; Alle diploma’s/getuigschriften van hoger middelbaar onderwijs (algemeen, technisch, kunst- en beroepsonderwijs), op voorwaarde dat hierbij een getuigschrift van bedrijfsbeheer wordt toegevoegd.
12
3.2.1.3 Het bewijs van kennis van de witwaswetgeving : Het bewijs van kennis van de witwaswetgeving wordt geleverd door voorlegging van een getuigschrift van het hebben gevolgd van een door de CBFA erkende gespecialiseerde cursus over de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.
3.2.2 Praktische ervaring 3.2.2.1. Duur van de praktische ervaring De tussenpersoon moet een praktische ervaring van twee jaar bewijzen. Deze duur wordt echter beperkt tot een jaar: ■
Voor de personen die een inschrijving in de categorie “agenten in bank- en beleggingsdiensten aanvragen;
■
Voor de houders van een diploma/getuigschrift bedoeld in punt 3.2.1.1 a) hierboven, indien het gevolgde lessenprogramma minstens 5 studiepunten technische kennis inzake bank- en/of beleggingsdiensten omvat en één studiepunt bedrijfsbeheer, of een equivalente studiebelasting;
■
Voor de houders van een diploma/getuigschrift bedoeld in het voornoemde punt 3.2.1.1.b).;
■
Voor de personen die met vrucht een door de CBFA erkende gespecialiseerde cursus in bank- en beleggingsdiensten hebben gevolgd.
Deze duur wordt beperkt tot 6 maanden indien aan de beide voorwaarden hierboven voldaan wordt. 3.2.2.2. Structuur en inhoud van de praktische ervaring De praktische ervaring moet op een zodanige wijze georganiseerd worden en verlopen dat de kandidaat-tussenpersoon met al de aspecten van het beroep in contact komt. Tijdens de periode van praktische ervaring is de supervisie bepalend. De persoon die in opleiding is, mag tijdens die periode van praktische ervaring alle handelingen stellen, voor zover de supervisie van de stagebegeleider effectief en doeltreffend is.
13
Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de persoon die de supervisie uitoefent (ingeschreven tussenpersoon of gereglementeerde onderneming) om de persoon die in opleiding is enkel die taken te laten verrichten waartoe hij in staat wordt geacht, rekening houdend met de genoten opleiding en het verloop van de periode van praktische ervaring. Aan het einde van de stage wordt er een attest afgeleverd door de persoon die de supervisie over de stagiair heeft uitgeoefend. Dit attest moet bij de aanvraag tot inschrijving als tussenpersoon worden gevoegd. Het attest vermeldt de duur van de stage, de naam van de erkende tussenpersoon of de onderneming waarbij de stage werd gelopen en bevat een beschrijving van de uitgevoerde taken. 3.3.
BORGSTELLING EN BANKGARANTIE
Het koninklijk besluit van 1 juli 2006 stelt dat het bewijs van de in de wet bedoelde financiele draagkracht maar geleverd kan worden door een borgstelling verleend door een verzekeringsonderneming of een kredietinstelling of door een bankgarantie verleend door een kredietinstelling. Die ondernemingen of instellingen moeten daartoe gemachtigd zijn overeenkomstig de Belgische reglementering. ■
De borgstelling of bankgarantie mag niet minder bedragen dan 15.000 euro. Dit minimum bedrag wordt verhoogd tot 30.000 euro indien het zakencijfer van de tussenpersoon tussen 125.000 euro en 1.250.000 euro ligt en tot 150.000 euro indien het zakencijfer 1.250.000 euro of meer bedraagt.
Telkens het indexcijfer der consumptieprijzen ten opzichte van het basisindexcijfer van de maand juli 2006 met 10% is gestegen (basis 2004=100), wordt dit bedrag, exclusief het bedrag van de bedoelde vrijstelling, op de daaropvolgende jaarlijkse vervaldag met 10% verhoogd. ■
Zijn vrijgesteld van de verplichting om een voldoende financiële draagkracht te waarborgen: -
3.4.
de agenten in bank- en beleggingsdiensten; de makelaars in bank- en beleggingsdiensten van wie de verplichting op zich wordt genomen door een centrale instelling.
BEROEPSAANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERING
Elke tussenpersoon is verplicht een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten bij een verzekeringsonderneming die daartoe gemachtigd is overeenkomstig de Belgische reglementering.
14
De dekking mag niet minder bedragen dan 1.000.000 EUR per schadegeval en 3.000.000 EUR per verzekeringsjaar; telkens het indexcijfer der consumptieprijzen ten opzichte van het basisindexcijfer van de maand juli 2006 met 10% is gestegen (basis 2004=100), worden deze bedragen op de volgende jaarlijkse vervaldag met 10% verhoogd. Zijn vrijgesteld van de verplichting om een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten : ■ ■
de tussenpersonen wiens beroepsaansprakelijkheid wordt gedragen door een gereglementeerde onderneming waarvoor of in naam waarvan zij optreden; de tussenpersonen wiens verplichtingen door een centrale instelling worden gewaarborgd in het kader van een collectieve inschrijving.
4. DOCUMENTEN BIJ TE VOEGEN BIJ DE AANVRAAG TOT INSCHRIJVING OF TER BESCHIKKING TE HOUDEN VAN CBFA: Deze documenten verschillen naargelang de aanvraag die wordt ingediend en worden opgesomd op het einde van elk aanvraagformulier.
15