Commissie voor het Bank- en Financiewezen
Jaarverslag 1996/1997
Dit is het eenenzestigste verslag gepubliceerd door de Commissie voor het Banken Financiewezen sinds haar oprichting
Inhoudsopgave
Leden en ereleden _________________________________________________________
9
Directie en diensten ________________________________________________________
10
TEN GELEIDE _____________________________________________________________
14
WETTELIJK STATUUT EN TOEZICHT
HOOFDSTUK 1 TOEZICHT OP FINANCIELE BEMIDDELAARS 1.1.
Gezamenlijke aspecten
1.1.1. 1.1.2.
1.2.
Overtredingen van de wettelijke bepalingen inzake witwaspreventie ____________________________________
21
Bijzondere mechanismen die fiscale fraude door derden bevorderen ________________________________________
23
Kredietinstellingen
1.2.1.
Conceptie en praktijk van het prudentieel toezicht _____________
26
1.2.2.
Lijsten van kredietinstellingen
______________________________
35
1.2.3.
Impact van het koninklijk besluit van 23 december 1996 op het institutioneel kader van het beroepskrediet in België ___________
38
Toepassing van het besluit van 5 december 1995 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen _______________________________
40
Toepassing van het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen : aftrek van de structurele steun voor de financiering van buitenlandse bijkantoren van dezelfde groep, van het eigen vermogen van een Belgisch bijkantoor ___________
43
1.2.6.
Voorzieningen voor landenrisico’s
__________________________
44
1.2.7.
Circulaire over interne controle en interne audit _______________
44
1.2.8.
Fraude ten nadele van Crédit Lyonnais Belgium _______________
46
1.2.9.
Circulaire over de gevolmachtigde agenten ___________________
47
1.2.10. Aanpassingen aan het schema van periodieke rapportering door de kredietinstellingen over hun financiële positie (« Schema A ») _
48
1.2.11. Wijzigingen in de lijst van de revisoren erkend door de Commissie het Bank- en Financiewezen _______________________________
49
1.2.12. Faillissement van de Bank Max Fischer
50
1.2.4.
1.2.5.
______________________
1.2.13. Prudentieel toezicht op geconsolideerde basis op de bankgroep DEXIA 52 1.2.14. Circulaire over de voorbereiding van de invoering van de euro __
55
1.2.15. Informatieverstrekking aan de Commissie door de gerechtelijke autoriteiten ______________________________________________
56
1.3.
Beleggingsondernemingen
1.3.1.
1.3.2.
1.3.3.
1.4.
1.5.
Gezamenlijke aspecten ____________________________________
58
1.3.1.1. Lijst van de beleggingsondernemingen ________________
58
1.3.1.2. Artikel 60 van de wet van 6 april 1995 : passende ervaring om de effectieve leiding van beleggingsondernemingen uit te oefenen _____________________________________
61
Beursvennootschappen ____________________________________
62
1.3.2.1. Besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 24 juni 1997 inzake de periodieke rapportering over de reglementen op het eigen vermogen van de beursvennootschappen en de belegging van de cliëntengelden ____________________________________
62
1.3.2.2. Optreden als bewaarder voor verzekeringsondernemingen en instellingen voor collectieve belegging _____________
64
Vennootschappen voor vermogensbeheer ____________________
65
1.3.3.1. Weigering van vergunning __________________________
65
1.3.3.2. Melding van een fiscaal fraudemechanisme aan de Minister van Financiën - Toepassing van artikel 327, § 5 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ___________
66
1.3.4.
Herstelmaatregelen
_______________________________________
66
1.3.5.
Aandelensekwester
_______________________________________
69
1.4.1.
Circulaire inzake witwaspraktijken __________________________
70
1.4.2.
Intrekking van de registratie van een wisselkantoor
____________
71
1.4.3.
Opsporing van onregelmatige wisselactiviteiten _______________
71
1.4.4.
Administratieve geldboete
72
Wisselkantoren
_________________________________
Internationale samenwerking en regelgeving
1.5.1.
Werkzaamheden van het Bazelcomité voor het banktoezicht ____
76
1.5.2.
Werkzaamheden van de Europese Gemeenschap ______________
79
1.5.3.
Werkzaamheden van het Raadgevend Comité voor het Bankwezen ___________________________________________
80
Werkzaamheden van het Subcomité voor Bankentoezicht van het EMI _________________________________________________
81
Werkzaamheden van de Contactgroep van de banktoezichthouders ______________________________________
81
1.5.4. 1.5.5.
HOOFDSTUK 2 TOEZICHT OP DE FINANCIELE INFORMATIE EN DE MARKTEN VOOR FINANCIELE INSTRUMENTEN 2.1.
Uitgiften van effecten en waarden
2.1.1.
2.1.2.
2.1.3. 2.2.
2.6.
Beschikbaarheid van prospectussen op Internet
88
_______________
____________________________
89
2.2.2.
Openbaar overnamebod en uitkoopbod op SA Transpac ________
93
2.2.3.
Openbaar overnamebod op NV De Vlijt
_____________________
95
2.2.4.
Verwerving door de Generale Maatschappij van België van een bijkomende deelneming in Tractebel _________________
99
Aanbod tot inkoop van eigen aandelen en kapitaalvermindering _
102
Verplichtingen voor emittenten van genoteerde aandelen en obligaties
2.3.1.
Vergelijkende studies ______________________________________
104
2.3.2.
Koninklijk besluit van 3 juli 1996 over de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt van een Effectenbeurs - Toepassing van artikel 6, § 3 op de vennootschap Credicom ________________________________________________
106
Toepassing van artikel 6, § 1 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 op de vennootschap Uniwear ____________________
107
Portefeuillemaatschappijen
Internationale harmonisatie van boekhoudnormen - Gebruik door de Belgische genoteerde portefeuillemaatschappijen van IASnormen bij de opstelling van hun geconsolideerde jaarrekening _
109
Toezicht op de secundaire markten
2.5.1.
Adviesverlening inzake reglementaire teksten _________________
111
2.5.2.
Toezicht op de wijze waarop de marktautoriteiten hun wettelijke opdrachten uitoefenen ____________________________________
113
2.5.3.
Effectenbeurzen : de nieuwe markt __________________________
116
2.5.4.
Misbruik van voorkennis - Arrest van het Hof van Beroep te Gent van 30 april 1997 ____________________________________
118
Transparantiewetgeving
2.6.1. 2.7.
86
Openbare uitkoopaanbiedingen
2.4.1.
2.5.
Publicatie van studies door de financiële bemiddelaars naar aanleiding van een openbaar beroep op het spaarderspubliek Verdeelsleutels bij overinschrijving op een openbaar bod _______
2.2.1.
2.3.3.
2.4.
83
Openbare overnameaanbiedingen, koershandhavingen en wijzigingen in de controle over vennootschappen
2.2.5. 2.3.
Naamloze vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of gedaan heeft - Artikel 26, tweede tot vijfde lid van de vennootschapswet _______________________________
Toezicht _________________________________________________
119
Internationale samenwerking
2.7.1.
IOSCO, de internationale organisatie van effectentoezichthouders
121
HOOFDSTUK 3 TOEZICHT OP DE INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING 3.1.
3.2.
Instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven
125
Instellingen voor belegging in schuldvorderingen naar Belgisch recht die hun financieringsmiddelen niet aantrekken uit het publiek
3.2.1.
Statuut van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen die hun financieringsmiddelen niet aantrekken uit het publiek ___
130
Vertegenwoordiger van de houders van schuldinstrumenten uitgegeven door een instelling voor belegging in schuldvorderingen ________________________________________
130
Vestiging van een pand ten behoeve van de houders van obligaties of schuldinstrumenten ___________________________
131
Nieuw concept voor het uitgifteprospectus van instellingen voor collectieve belegging - Verkort prospectus __________________
132
3.4.
Boekhoudkundige organisatie ____________________________________
136
3.5.
Mogelijkheid voor een vastgoedbevak om hoofdzakelijk te beleggen in gebouwen die het distributienet vormen voor producten die door 138 eenzelfde vennootschap worden gecommercialiseerd ____________
3.6.
Bevek naar Luxemburgs recht Fleming Flagship Fund Arrest van de Raad van State van 4 juni 1997 ___________________
3.2.2.
3.2.3.
3.3.
140
HOOFDSTUK 4 BELEID MENSELIJK POTENTIEEL, PERSONEEL EN ADMINSTRATIE, INFORMATICA, WERKINGSKOSTEN 4.1.
Regelgeving inzake het dekken van de werkingskosten _________
145
4.2.
Sociaal overleg ____________________________________________________
147
4.3.
Personeel en opleiding ____________________________________________
148
4.4.
Informatica ________________________________________________________
150
4.5.
Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen
4.5.1.
Beginselen en tenuitvoerlegging
____________________________
151
4.5.2.
Staat en dekking van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen _______________________________
152
Toelichting
153
4.5.3.
______________________________________________
DE KREDIETINSTELLINGEN, DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN EN DE UITGIFTEN OP DE EFFECTENMARKTEN IN 1996
1. DE MACRO-ECONOMISCHE OMGEVING EN DE FINANCIËLE MARKTEN IN 1996
1.1.
De macro-economische omgeving
________________________________
157
1.2.
De financiële markten
____________________________________________
159
__________________________________________________
163
________________________________________________
170
___________________________________________________
174
2. DE KREDIETINSTELLINGEN 2.1.
Algemeen beeld
2.2.
De werkmiddelen
2.3.
De bestedingen
2.4.
De buiten-balansverrichtingen op termijn
________________________
177
2.5.
De solvabiliteit, het landenrisico en andere aspecten van de financiële structuur ____________________________________________
181
De rendabiliteit
188
2.6.
___________________________________________________
3. DE BELEGGINSONDERNEMINGEN 3.1.
De beursvennootschappen
3.1.1.
Algemeen beeld
_________________________________________
198
3.1.2.
De balansstructuur
_______________________________________
199
3.1.3.
De solvabiliteit
__________________________________________
202
3.1.4.
De scheiding van cliëntengelden
3.1.5.
De rendabiliteit
___________________________
203
__________________________________________
204
3.2.
De vennootschappen voor vermogensbeheer
____________________
3.3.
De vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten
206
_
208
4. DE UITGIFTEN OP DE EFFECTENMARKTEN 4.1.
Algemene situering
_______________________________________________
211
4.2.
Het openbaar beroep op de primaire kapitaalmarkt door de privé-sector ______________________________________________
215
De instellingen voor collectieve belegging
219
4.3.
________________________
BIJLAGEN
1. Lijst van de kredietinstellingen met vergunning in België ____________________
225
2. Lijst van de kredietinstellingen die onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap ressorteren en in een in België geregistreerd bijkantoor hebben _____________________________________________________
239
3. Lijst van kredietinstellingen die onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap ressorteren en die in België, in het kader van het vrij verrichten van diensten, van het publiek gelddeposito’s of andere terugbetaalbare gelden in ontvangst nemen van het publiek _______________________________
243
4. Lijst van de vertegenwoordigingskantoren _________________________________
253
5. Lijst van de kredietinstellingen, uitgesplitst volgens hun nationaliteit of de nationaliteit van hun aandeelhouderskring ________________________________
257
6. Algemeen overzicht van de in België aanwezige buitenlandse banken
263
7. Wijziging van de controlerende aandeelhoudersgroep van een kredietinstelling
265
8. Toestemming voor de overdracht van rechten en verplichtingen tussen kredietinstellingen of tussen dergelijke instellingen en andere in de financiële sector bedrijvige instellingen ____________________________________________
267
9. Lijst van de revisoren en revisorenvennootschappen erkend door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen ________________________________________
271
10. Wijziging aangebracht aan de lijsten van de beleggingsondernemingen
8
________
_______
279
11. Lijst van de beleggingsondernemingen met vergunning in België _____________
283
12. Lijst van de geregistreerde bijkantoren in België van beleggingsondernemingen die onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap ressorteren ___________________________________________________________
289
13. Lijst van de vennootschappen voor beleggingsadvies _______________________
291
14. Lijst van de geregistreerde wisselkantoren _________________________________
293
15. Lijst van de portefeuillemaatschappijen ___________________________________
297
16. Lijst van de Belgische beheersvennootschappen van gemeenschappelijke beleggingsfondsen _____________________________________________________
309
17. Lijst van de Belgische beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal ___
311
18. Lijst van de Belgische beleggingsvennootschappen met vast kapitaal die beleggen in vastgoed ___________________________________________________________
315
19. Lijst van de Belgische instellingen voor belegging in schuldvorderingen _______
317
20. Lijst van de buitenlandse gemeenschappelijke beleggingsfondsen
____________
319
21. Lijst van de buitenlandse instellingen voor collectieve belegging _____________
323
22. Lijst van de buitenlandse beleggingsvennootschappen in vastgoed waarvan de aandelen in België mogen worden verspreid ____________________________
337
23. Circulaire over interne controle en interne audit
___________________________
339
24. Circulaire aan de wisselkantoren met betrekking tot de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld overeenkomstig de wet van 11 januari 1993 _____________________________________________
353
25. Omzendbrief E/1/97 - Conclusies van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen na de gedachtewisseling over de publicatie van studies door financiële bemiddelaars naar aanleiding van een openbaar beroep op het spaarderspubliek en over de verdeelsleutels bij overinschrijving op een openbaar bod. ________________________________________________________
361
COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN (*)
LEDEN Jean-Louis Duplat
Voorzitter
Ludo Bammens Bavo Cool William Fraeys François T’Kint Cathy Van Acker Bernard Van Ommeslaghe
Leden
ERELEDEN Baron Jean Godeaux Baron Walter Van Gerven
Erevoorzitters
Oswald Adriaensen Léon Dabin Baron Charley del Marmol Baron Cecil de Strijcker Alexis Janssens Marcel Van Audenhove Jozef Van Goethem
Ereleden
(*)
Toestand op 31 augustus 1997
9
DIRECTIE Michel Cardon de Lichtbuer Jean Le Brun Claude Lempereur Marcel Maes
Directeuren
Rudi Bonte Georges Carton de Tournai Philippe de Mûelenaere Berthilde Meurice de Dormale Albert Niesten Albert Pletinckx Luc Roeges Guido Vidts
Adjunct-Directeuren
PRUDENTIEEL TOEZICHT OP KREDIETINSTELLINGEN, WISSELKANTOREN, INSPECTIE, ECONOMISCHE STUDIES Marcel Maes
Directeur
Toezicht Rudi Bonte
Adjunct-Directeur
Jozef Meuleman Marc Pickeur Luc Van Cauter Monique Van Lancker Géry Van Parys
Adviseurs
Frank Dierick
Adjunct-Adviseur
Ladislas Holvoet
Attaché
Philippe de Mûelenaere
Adjunct-Directeur
Pierre Jurdan André Moreau Paul Van Damme
Adviseurs
Benoît Bienfait Alain Degroide Giles Motteu Marijke Rombaut
Adjunct-Adviseurs
Guido Vidts
Adjunct-Directeur
Marc Denys Thierry Huenaerts Georges Pille
Adviseurs
David Guillaume
10
Patrick Massin Jozef Swyngedouw
Adjunct-Adviseurs
Inge Van de Paer
Attaché
Inspectie Albert Pletinckx
Adjunct-Directeur
Frans Beukelaers Paul Callebaut Joseph De Jonghe Michel De Schuyter Gert Dillen Filip Gijsel Jean-Luc Hacha Christian Jacob Peter Monderen Ingrid Pensaert Joseph Pulinx Vincent Sapin Pierre Schmitz (1) Véronique Thirion Thierry Thuysbaert Dirk Van Assche Marc Van Caenegem Marc Verleye
Inspecteurs
TOEZICHT OP DE FINANCIELE INFORMATIE EN DE MARKTEN VOOR FINANCIELE INSTRUMENTEN (*) Claude Lempereur
Directeur
Berthilde Meurice de Dormale
Adjunct-Directeur
Roland Depelchin Fernand Naert Martine Nemry Didier Niclaes
Adviseurs
Bénédicte Clerckx Veerle De Schrijver Benoît Heins Benoît Loore
Adjunct-Adviseurs
Gaëtan Laga
Attaché
Georges Carton de Tournai
Adjunct-Directeur
Herman De Rijck Françoise Herbay Roland Melotte
Adviseurs
Michel Colinet Bénédicte de le Vingne Stéphane De Maght Sonja D’Hollander Johan Lembreght Thierry Lhoest
Adjunct-Adviseurs
(1)
Gedetacheerd bij de Tsjechische Nationale Bank in het kader van een technisch hulpprogramma.
(*)
Uitgiften van effecten en waarden, openbare overnameaanbiedingen, verplichtingen van emittenten van genoteerde effecten inzake
periodieke informatie, portefeuillemaatschappijen, openbaarmaking van belangrijke deelnemingen, instellingen voor collectieve belegging, tweede-lijnstoezicht op de secundaire markten.
11
ALGEMENE EN JURIDISCHE STUDIES, VERTALING, DOCUMENTATIE EN EXTERNE COMMUNICATIE Jean Le Brun
Directeur
Luc Roeges
Adjunct-Directeur
Algemene en juridische studies Jean-Pierre Maes
Adviseur
Luk Behets Ann Dirkx Philippe Lambrecht Greet T’Jonck Frank Trimpeneers Antoine Van Cauwenberge Jean-Michel Van Cottem
Adjunct-Adviseurs
Jean-Pierre Deguée
Attaché
Documentatie en publicaties Myriam Penninckx
Adviseur
Vertaling Edward Cloet
Adviseur
Jean-Pierre Coeurnelle Françoise Danthinne Jan Leers Christine Triest
Adjunct-Adviseurs
Externe communicatie Jean-Pierre Maes
Adviseur
Wetenschappelijk secretariaat van de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (*) Jean-Paul Servais
Adjunct-Adviseur
Laurence Pinte
Bestuurssecretaris
(*)
12
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen is belast met het secretariaat van de Commissie voor Boekhoudkundige
Normen krachtens het koninklijk besluit van 21 oktober 1975 tot oprichting van bovengenoemde Commissie.
PRUDENTIEEL TOEZICHT OP DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN, MENSELIJK POTENTIEEL, PERSONEEL, ADMINISTRATIE EN INFORMATICA Michel Cardon de Lichtbuer
Directeur
Albert Niesten
Adjunct-Directeur
Beleggingsondernemingen Koen Algoet Philippe de Barsy
Adviseurs
Philippe de Harlez de Deulin Dirk De Moor Philippe Dubois Hein Lannoy Philippe Leirens Willy Sermon Nicolas Staner Marc Van de Gucht
Adjunct-Adviseurs
Sylvie Funcken Christine Pécasse
Attachés
Menselijk potentieel Marie-Josèphe Léonard
Adviseur
Egwin Schoolmeesters
Adjunct-Adviseur
Personeel en Administratie Freddy Coppens
Diensthoofd
Egwin Schoolmeesters
Adjunct-Adviseur
Informatica Joseph Van Cauwenbergh Jan Vyverman
Adviseurs
Hilde Dierckx Véronique Léonard Johan Vanhaverbeke
Adjunct-Adviseurs
KANTOREN Louizalaan 99 - 1050 Brussel Tel. : (02) 535.22.11 Fax : (02) 535.23.23
13
Ten geleide
14
Etablissements de crédit
Z
oals bij vele buitenlandse toezichthouders uit de financiële sector wordt ook bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen uitgebreid werk gemaakt van een doorlichting en hertekening van de manier waarop zij haar opdrachten uitoefent en haar diensten werken, hoe dit in controleprocedures wordt omgezet en hoeveel medewerkers, welke computerinfrastructuur en welke materiële en financiële middelen daarvoor moeten worden ingezet. Het gaat beslist niet om een zuiver nationale oefening : het komt erop aan in staat te zijn tot een doeltreffende samenwerking met de buitenlandse toezichthouders die gemeenschappelijke problemen hoe langer hoe meer op een onderling gecoördineerde wijze wensen aan te pakken met de beste juridische en materiële middelen waarover zij beschikken. Ingevolge een aantal recente gebeurtenissen was dan ook een algemene bezinning over de opdrachten, de organisatie en de werking van de Commissie en haar diensten, noodzakelijk geworden. Voor de Commissie zelf komt het er uiteraard op aan de eerste besluiten te trekken uit haar ervaring zowel met de talrijke nieuwe taken die haar in de afgelopen tien jaar door het Parlement en de Regering zijn toevertrouwd, als met haar traditionele opdrachten die inhoudelijk op vele punten werden herschreven.
Etablissements de crédit
15
Maar ook andere, minder actualiteitsgebonden redenen, die te maken hebben met een aantal algemene ontwikkelingen waarmee alle toezichthouders worden geconfronteerd, nopen tot die analyse en een voorbereiding op de komende jaren. Een eerste evolutie is het gevolg van de internationalisering van financiële markten en vandaar het belang voor de deelnemers en bemiddelaars op die markten om solide te zijn. De deregulering van de financiële markten is vrij algemeen en vereist van die deelnemers en bemiddelaars dat zij stevigere waarborgen bieden, onder andere qua prudentiële soliditeit en financiële-informatieverstrekking. Voor het effectenbedrijf, waar een regulering onmisbaar is voor de integriteit en de transparantie van de markten, voltrekt die regulering zich dicht bij de markten, maar vraagt zelf om toezicht, zoals in België. De ontsluiting en decompartimentering van de markten leidt hier tot rivaliteit - trouwens ook tussen de financiële centra -, waardoor men verplicht is alle risico’s van een eventuele gebrekkige werking van een markt of ingevolge een hiaat in het toezicht op de organisatie, de werking en de producten van de bemiddelaars hierop, in te calculeren en pogen op te vangen. Een tweede tendens die zich aftekent bij de spaarders en beleggers heeft te maken met de nood aan een grotere transparantie in verband met het beleid en de financiële positie van emittenten van financiële instrumenten, wat een voortdurende inspanning impliceert om de financiële en boekhoudkundige informatieverstrekking te verbeteren. Met de internationalisering van de markten kregen ook de activiteiten en structuren van de bemiddelaars zelf een internationale dimensie. Hun activiteitswaaier is overigens vrij ruim geworden, zowel op internationaal als op nationaal vlak, wat hen de mogelijkheid geeft om zelf hun aanbod van financiële producten en diensten aan bedrijven, overheid en particulieren, te vergroten, te diversifiëren en complexer te maken. Die bemiddelaars bieden ook hoe langer hoe meer producten aan buiten de landsgrenzen en doen op Europees vlak hun voordeel met de vrijheid van vestiging in de andere Lid-Staten van de Europese Unie alsook met de vrijheid van dienstverrichting zonder in die Lid-Staten te moeten zijn gevestigd. Die kansen krijgen ook - zij het niet zo gemakkelijk - bemiddelaars uit derde landen ten opzichte van de Europese Unie. Vandaar het gevaar dat financiële centra, als gevolg van de verschillen in wetgeving, reglementering en administratieve omkadering tussen de landen onderling, tegen elkaar gaan opbieden. De toezichthoudende en regelgevende autoriteiten voor de financiële bemiddelaars mogen zich dus niet meer, zoals tot voor kort, beperken tot nationale bemiddelaars, maar moeten in een hoe langer hoe nauwere samenwerking alle krachten bundelen om voor hun financieel toezicht een vergelijkbare zoniet gemeenschappelijke referentiekader uit te werken en een dicht en snel werkend netwerk uit te bouwen, waarmee zij de steeds talrijkere grensoverschrijdende problemen aankunnen. De invoering van de Euro als enige Europese munt zal die noodzaak nog scherper stellen.
16
Etablissements de crédit
Een andere dimensie heeft te maken met de sterke aangroei van de massa spaarders en beleggers - en in het algemeen, van de massa cliënten van de financiële bemiddelaars. Zij worden geconfronteerd met een hoe langer hoe groter aanbod van talrijke Belgische en buitenlandse bemiddelaars, van hoe langer hoe complexere, riskantere, soms zelfs speculatieve financiële producten, diensten en instrumenten, die zij ook daadwerkelijk, vaak op hun advies, kopen. Tegenover de verwachtingen van een nieuwsgierig, kritisch en veeleisend publiek, moet de Commissie voor het Bank- en Financiewezen haar waakzaamheid opvoeren, zowel in haar rol van toezichthouder op de emittenten en bemiddelaars die een beroep doen op het spaarderspubliek, als ten aanzien van de kwaliteit die zij eist van de informatie en in haar bijdrage tot de geloofwaardigheid van het Belgische financieel centrum. * Gelet op de voornaamste, hierboven geschetste ontwikkelingen, heeft de Commissie voor het Bank- en Financiewezen als bijzonderste taak, zich toe te rusten om te velde constant alle wijzigingen te volgen die een weerslag hebben op de marktvoorwaarden en het beleid van de financiële bemiddelaars. Haar rol in dit opzicht is, met naleving van de reglementering en administratieve voorschriften, mede het dynamisme te steunen dat de financiële markten en bemiddelaars typeert, en op een directe wijze bij te dragen tot een constante verbetering van de werking van het Belgisch financieel bestel. Reeds in het verleden heeft de Commissie de werking van haar controlediensten kritisch doorgelicht, onder andere bij elk financieel ongeval. Herhaaldelijk heeft zij bijvoorbeeld interne en externe audits georganiseerd over, onder meer, de computerinfrastructuur en de werking van elke ploeg van medewerkers die voor de diverse toezichtsopdrachten worden ingezet. In haar verslagen over de afgelopen jaren alsook in dit jaarverslag wordt systematisch uiteengezet hoe de Commissie de vele problemen aanpakt in verband met de controledoelstellingen en de controleopdrachten die daarvoor nodig zijn. In die geest bevat dit verslag een tekst die de algemene bezinning binnen de directie toezicht op de kredietinstellingen weergeeft alsook de wijze waarop naar aanleiding daarvan haar doelstellingen, organisatie en toezichtsprocedures worden gesystematiseerd. Die tekst wil zowel een concreet beeld ophangen van de resultaten van een interne audit die deze directie reeds twee jaar verricht, als uiting geven aan de wens van de Commissie om de eindtermen en het concrete werkingsproces voor haar diverse toezichtsopdrachten, beter bekend te maken.
Etablissements de crédit
17
Met betrekking tot de markten en de financiële informatieverstrekking is het voorgaande verslag op dezelfde wijze ingegaan op de doelstellingen en middelen voor het toezicht op de collectieve beleggingsinstellingen ; het onderhavige verslag behandelt het nieuwe uitgifteprospectus voor rechten van deelneming in deze instellingen, horizontale studies over genoteerde vennootschappen en de resultaten van de gedachtewisseling die de Commissie heeft georganiseerd over studies gepubliceerd naar aanleiding van openbare uitgiften en over de verdeelsleutels bij overinschrijving. Ook worden belangrijke problemen aangesneden in verband met het toezicht op de beleggingsondernemingen. Inmiddels heeft de Commissie, met de instemming van de Minister van Financiën, de firma McKinsey belast met een consultancy-opdracht. De opdracht was, uitgaande van de beste manier van werken bij buitenlandse toezichthouders, op middellange termijn en voor alle controletaken van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, de concrete doelstellingen af te lijnen en te optimaliseren alsook, uitgaande van de bestaande toestand, de hiervoor noodzakelijke menselijke en materiële middelen te begroten. Half september heeft de Commissie het eindverslag van de consultant ontvangen en heeft het onderzoek hiervan aangevat, met de bedoeling passende beslissingen te treffen voor de oriëntatie van haar toezichtsbeleid en de begroting van de nodige middelen daartoe. Dit verslag wordt voor de Commissie een uitstekend hulpmiddel en in haar volgende jaarverslag zal zij een tekst wijden aan de uiteindelijk naar aanleiding van de bespreking van dat verslag getroffen resoluties waarmee zij het ingezette veranderingsproces zal sturen. In de komende jaren moet dit veranderingsproces haar in staat stellen, zoals zij dat steeds heeft gedaan, een kwaliteitsniveau te halen waarmee zij de nationale en internationale tendensen die zich aftekenen, met aangepaste middelen aankan en de geloofwaardigheid van het Belgische financieel centrum kan helpen schragen. Zoals gezegd zal dit actieprogramma een hoe langer hoe nauwere band vereisen met de andere toezichthouders, of zij nu werkzaam zijn in de Lid-Staten van de Europese Unie komen of in derde landen.
18
Etablissements de crédit
Wettelijk statuut en toezicht
20
Gezamenlijke aspecten
CBF 1996-1997
Hoofdstuk 1 TOEZICHT OP DE FINANCIELE BEMIDDELAARS
1.1. GEZAMENLIJKE ASPECTEN
1.1.1. Overtredingen van de wettelijke bepalingen inzake witwaspreventie Bij de uitoefening van de controle-opdracht waarmee zij is belast krachtens de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, heeft de Commissie vastgesteld dat het Belgische bijkantoor van de Wafabank, een kredietinstelling naar Marokkaans recht, die wet overtrad bij de uitvoering van geldoverdrachten naar het buitenland. Uit haar onderzoek is gebleken dat het bijkantoor in een aantal gevallen de wettelijke bepalingen inzake cliëntenidentificatie, de opstelling van een schriftelijk verslag over verdachte verrichtingen en de verplichte melding aan de Cel voor financiële-informatieverwerking niet had nageleefd. De Commissie heeft in het algemeen vastgesteld dat de procedures op het vlak van de interne controle en de melding en centralisatie van verrichtingen, ontoereikend waren om nieuwe witwasverrichtingen te voorkomen. Tevens is gebleken dat de personeelsvorming inzake witwaspreventie leemtes vertoonde.
CBF 1996-1997
Gezamenlijke aspecten
21
Op grond van die vaststellingen heeft de Commissie, krachtens de voornoemde wet 11 januari 1993, beslist de Wafabank een administratieve geldboete van 1 miljoen BEF op te leggen en de genomen maatregelen te publiceren. Om het bedrag van de geldboete vast te stellen, heeft zij er met name rekening mee gehouden dat het ging om ernstige en recurrente overtredingen alsook met het feit dat zo’n administratieve sanctie ontradend moet werken om nieuwe overtredingen van de wet te voorkomen, en met de omvang en de financiële positie van de bank. De geldboete werd geïnd ten voordele van de Schatkist door de Administratie van de B.T.W., registratie en domeinen. De Commissie heeft er ook op toegezien dat de toestand effectief werd rechtgezet. Daarbij heeft zij de bank een proefperiode van 6 maanden opgelegd om haar organisatie inzake witwaspreventie te reorganiseren. De inspectiedienst van de Commissie heeft een follow-up inspectie uitgevoerd. Op internationaal vlak heeft de Commissie deelgenomen aan de werkzaamheden van de Groupe d’Action Financière (GAFI). Tijdens diens achtste zittingsperiode stond de tweede wederzijdse evaluatie van de Belgische regelgeving ter bestrijding van witwassen van geld op het programma (1). In zijn verslag stelt de GAFI dat België grote vooruitgang heeft geboekt zowel op wetgevend gebied als bij de toepassing van de maatregelen ter bestrijding van witwaspraktijken. In dit kader benadrukt de GAFI de positieve rol gespeeld door de toezichthouders van de financiële sector en in het bijzonder door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, in de uitwerking van het voorkomingsbeleid ten aanzien van het gebruik van het financiële stelsel voor witwaspraktijken. De GAFI is ook van oordeel dat de omzetting van haar veertig aanbevelingen, op enkele maatregelen na, volledig is verwezenlijkt. In dit verband wordt nog gewezen op enkele nieuwe initiatieven en in het bijzonder op het voorontwerp van wet tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de wet van 11 januari 1993 tot een aantal niet-financiële beroepen, en op het voornemen om de werkzaamheden van geldoverdracht te reglementeren. De GAFI onderkent ook de efficiëntie van de antiwitwasmaatregelen die werden getroffen in verband met deviezenverrichtingen in contanten. Zij stelt tenslotte vast dat de sector van de kredietinstellingen reeds belangrijke resultaten bereikte in de opsporing van witwastransacties. Niettemin stipt zij aan dat deze sector haar bijdrage nog kan verbeteren om meer ingewikkelde witwastransacties op te sporen.
(1)
22
Over de eerste evaluatie, zie het verslag 1992-1993, p. 64.
Gezamenlijke aspecten
CBF 1996-1997
1.1.2. bijzondere mechanismen die fiscale fraude door derden bevorderen Het juridisch kader Krachtens artikel 57, §3 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen dient de Commissie voor het Bank- en Financiewezen op te treden tegen kredietinstellingen die een «bijzonder mechanisme» hebben ingesteld «met als doel of gevolg fiscale fraude door derden te bevorderen». Wanneer zij kennis heeft van het feit dat een kredietinstelling een dergelijk mechanisme heeft ingesteld, legt zij een termijn op binnen dewelke betrokken praktijken dienen te worden stopgezet. Indien de kredietinstelling hieraan geen gevolg geeft kan zij het bedrijf van de instelling geheel of gedeeltelijk schorsen of verbieden. Voor de beleggingsondernemingen is een gelijkaardige bepaling opgenomen in artikel 104, §3 van de wet van 6 april 1995. Voornoemde bepaling werd in het bankstatuut ingevoerd bij wet van 30 juni 1975 (2). Het is geen fiscaalrechtelijke bepaling. Artikel 38bis van het koninklijk besluit nr 185 van 9 juli 1935 bepaalt overigens dat, buiten het geval waarvan sprake in artikel 327, § 5 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (3), de Commissie niet bevoegd is in belastingaangelegenheden. De bepaling slaat dus op het administratief statuut van de kredietinstellingen en beleggingsondernemingen. Ze wil voorkomen dat deze tussenpersonen handelingen stellen die belastingontduiking door de cliënten bevorderen en die niet te verantwoorden zijn in het kader van normale en correcte bank- en beursverrichtingen. Deze gedragingen kunnen de financiële positie en de reputatie van de betrokken instelling aantasten, zodat de bepaling ook vanuit een prudentiële bekommernis verantwoord is. Wanneer de Commissie dergelijke gedragingen vaststelt, dient zij ervoor te zorgen dat ze worden stopgezet. Tegen de schorsings- of verbodsbeslissingen van de Commissie kan verhaal worden ingesteld, in eerste instantie bij de Minister van Financiën en vervolgens, tegen de beslissing van de Minister, bij de Raad van State. Of een kredietinstelling of beleggingsonderneming een bijzonder mechanisme in de zin van artikel 57, §3 van de bankwet of artikel 104, §3 van de beurswet heeft ingesteld, moet per geval en op grond van een a posteriori onderzoek worden uitgemaakt. Niettemin heeft de Commissie het steeds wenselijk geacht de bepaling in het licht van een aantal typeverrichtingen te preciseren.
(2) (3)
CBF 1996-1997
Zie het verslag 1975-1976, p. 46 e.v. Krachtens deze bepaling dient de Commissie voor het Bank- en Financiewezen de Minister van Financiën in te lichten « wanneer zij vaststelt dat een instelling waarover zij de controle uitoefent, heeft bijgedragen tot het opzetten van een mechanisme dat tot doel of tot gevolg heeft inbreuken te organiseren op de fiscale wetgeving en dat een medeplichtigheid insluit, tussen de instelling en de cliënt, met
Gezamenlijke aspecten
het oog op belastingontduiking ». Voor een kennisgeving met toepassing van deze bepaling, zie dit verslag p. 46. Tijdens de verslagperiode heeft de Regering een wijziging van artikel 327, § 5, WIB aangekondigd.
23
Met twee circulaires, respectievelijk van 2 februari 1976 (4) en 25 januari 1977 (5), heeft de Commissie aan de banken een niet limitatieve lijst bezorgd van praktijken die als een bijzonder mechanisme moeten worden beschouwd. Beide documenten werden opgesteld na overleg tussen de Commissie en de belastingadministratie. De relevante bepalingen uit de documenten werden ook gestuurd naar de openbare kredietinstellingen, de privé-spaarkassen en de toenmalige wisselagenten, dit door toedoen van de in die tijd bevoegde overheden.
Het toezicht De kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen dienen een beleid te voeren dat bijzondere mechanismen voorkomt. De interne audit van de instelling dient op de naleving ervan toe te zien. Het externe toezicht in verband met het naleven van de regeling inzake bijzondere mechanismen, situeert zich op twee niveaus. Vooreerst behoort het tot de eerste-lijns-opdracht van de erkende revisoren om na te gaan of de instellingen een passend intern beleid voeren en of zij daartoe de vereiste organisatorische maatregelen hebben genomen. Gebeurlijke tekortkomingen dienen zij aan de Commissie te melden. Van haar kant ziet de Commissie hierop toe naar aanleiding van inspecties ter plaatse. In de regel strekt het inspectieprogramma met betrekking tot het te onderzoeken activiteitsdomein zich uit tot het nazicht of de instelling passende richtlijnen en procedures ter voorkoming van bijzondere mechanismen heeft opgesteld en of de interne audit op de naleving ervan toeziet. Een bijkomend onderzoek wordt ingesteld wanneer er aanwijzingen van overtredingen zijn (6). In de loop van de verslagperiode heeft de Commissie een aantal inspecties ter plaatse verricht die specifiek betrekking hadden op de interne procedures ter voorkoming van bijzondere mechanismen en op sommige verrichtingen die zich meer dan andere tot bijzondere mechanismen kunnen lenen. Deze inspecties zijn uitgemond in een aantal aanbevelingen om het interne beleid bij te sturen. In het geval van een Belgisch bijkantoor van een kredietinstelling naar het recht van een andere Lid-Staat heeft de Commissie, met formele toepassing van artikel 57, §3 van de bankwet, gevraagd dat aan sommige samenwerkingsvormen met een in een derde Lid-Staat gevestigde kredietinstelling, een einde zou worden gesteld omdat zij een bijzonder mechanisme in de zin van deze bepaling vormden.
(4)
(5)
24
Deze circulaire, ook « eerste document » genoemd, beoogt inzonderheid sommige praktijken in verband met het innen van roerende inkomsten zonder afhouding van roerende voorheffing. Zie daarover jaarverslag 1975-1976, p. 48. Deze circulaire, ook « tweede document » genoemd, heeft betrekking op zogenoemde
Gezamenlijke aspecten
(6)
« fiscale » of « back-to-back »-kredieten. Zie daarover jaarverslag 1976-1977, p. 64. Zie daarover ook het antwoord van de Minister van Financiën op de parlementaire vraag van de heer D’Hooghe van 14 augustus 1996, Vragen en Antwoorden Senaat - 15 oktober 1996, p. 1403.
CBF 1996-1997
Geactualiseerde documenten Reeds in oktober 1995 heeft de Commissie de Minister van Financiën aangeschreven met het voorstel een procedure op gang te brengen om de documenten inzake bijzondere mechanismen die in 1976 en 1977 werden uitgevaardigd, te actualiseren. Het kwam er namelijk op aan rekening te houden met sommige praktijken die destijds niet in aanmerking waren genomen, gelet o.a. op de mogelijkheid die de tweede bankrichtlijn aan de kredietinstellingen uit andere Lid-Staten heeft geboden om in vrije dienstverlening, d.i. zonder vestiging in ons land, hier bedrijvig te zijn. Daarop heeft de Minister aan de Secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën gevraagd om een werkgroep voor te zitten waarin de betrokken fiscale besturen, de Thesaurie en de Commissie voor het Bank- en Financiewezen vertegenwoordigd zijn. Rekening houdend met de werkzaamheden van deze werkgroep heeft de Commissie, ter uitvoering van artikel 57, §3 van de bankwet en van artikel 104, § 3 van de beurswet, een nieuw document voorbereid met een niet-limitatieve lijst van typeverrichtingen die als een bijzonder mechanisme worden beschouwd. Het nieuwe document is van toepassing op alle in België bedrijvige kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, inbegrepen zij die hier aan vrije dienstverlening doen. Het neemt de verrichtingen over die zijn opgenomen in de documenten uit 1976 en 1977, maar actualiseert ze gelet op de ervaring die in de loop der jaren werd opgedaan. Aan de lijst worden onder meer praktijken toegevoegd die betrekking hebben op bemiddeling voor rekening van een buitenlandse kredietinstelling of beleggingsonderneming, het oneigenlijk gebruik van interne rekeningen en het opmaken van borderellen voor gekruiste aankoop- en verkooporders van financiële instrumenten. Het ontwerp van nieuw document « bijzondere mechanismen » werd aan de Belgische Vereniging van Banken en aan de beroepsverenigingen van de beleggingsondernemingen ter advies voorgelegd. Bij het afsluiten van het verslag was deze consultatie nog niet afgerond. * Ter uitvoering van artikel 20 van de bankwet heeft de Commissie ook een specifieke circulaire voorbereid over het beleid van de kredietinstellingen om bijzondere mechanismen te voorkomen en, meer algemeen, om te voorkomen dat de financiële situatie en de reputatie van een kredietinstelling zouden worden aangetast als gevolg van gedragingen die vanuit fiscale overwegingen zijn ingegeven. Het ontwerp schrijft een aantal goede bankpraktijken voor. Het benadrukt ook de belangrijke rol van de interne audit bij het toezicht op de naleving ervan. Ook dit ontwerp werd ter advies aan de Belgische Vereniging van Banken voorgelegd. Over het principe van een dergelijke circulaire werd ook overleg gepleegd met de beroepsverenigingen van de beleggingsondernemingen. Bij het afsluiten van het verslag was deze consultatie nog niet afgerond.
CBF 1996-1997
Gezamenlijke aspecten
25
1.2. KREDIETINSTELLINGEN
1.2.1. Conceptie en praktijk van het prudentieel toezicht Inleidende beschouwingen
Veranderingsproces In haar vorig jaarverslag vestigde de Commissie de aandacht op de ingrijpende veranderingen die de voorbije jaren hebben plaatsgevonden op de financiële markten en in de financiële wetgeving, en op de inspanningen die niet enkel de bemiddelaars, maar ook de toezichthouders leveren om zich daaraan aan te passen. De Commissie kondigde tevens aan dat zij een onderzoek had verricht naar de concrete doelstellingen, de prioriteiten en de middelen van het banktoezicht. Op grond daarvan heeft zij beleidslijnen en toezichtsprocedures nader uitgewerkt en de organisatiestructuur van het toezicht overeenkomstig aangepast. Deze tekst gaat dieper in op de doorgevoerde wijzigingen wat het toezicht op de kredietinstellingen betreft.
26
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Een veranderingsproces dat inspeelt op de wijzigende omgevingsfactoren is uiteraard nooit af en zal ook in de toekomst een permanente zorg blijven. In die context heeft de Commissie overigens een extern consultant ermee belast na te gaan in hoever de middelen die de Commissie inzet voor haar taken, waaronder het banktoezicht, toereikend en efficiënt zijn naar internationale maatstaven (7).
Doelstellingen en opdrachten De bescherming van het spaarderspubliek en de goede werking van het kredietsysteem vormen het doel van de bankwet. Als prudentieel toezichthouder en met de bevoegdheden (op het vlak van controle, regulering en sanctionering) die de wet haar verleent, ziet de Commissie erop toe dat de kredietinstellingen voldoen aan de erkennings- en bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden zoals bepaald in het wettelijk en reglementair controlestatuut (8). Deze opdracht houdt in dat de Commissie inzonderheid toeziet op de passende organisatie en werking van de kredietinstellingen (leidingsstructuur, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle), op hun bedrijf en op hun financiële positie. Dit betekent echter niet dat de Commissie toezicht uitoefent op de naleving van alle wettelijke bepalingen die op de kredietinstellingen van toepassing zijn. Andere Belgische autoriteiten zoals de Controledienst voor de Verzekeringen voor de regelgeving inzake het hypothecair krediet, het Ministerie van Economische Zaken voor de regelgeving inzake het consumentenkrediet en de marktautoriteiten voor de regelgeving inzake beursverrichtingen, hebben specifieke toezichtsopdrachten. Wanneer een Belgische kredietinstelling in het buitenland bedrijvig is, kan zij ook daar voor sommige aspecten onder het toezicht staan van een buitenlandse overheid. Als prudentiële toezichthouder moet de Commissie er echter over waken dat de organisatie en de interne controle aangepast zijn aan het hele bedrijf van de kredietinstelling en moet zij beoordelen of het bankbeleid voorzichtig en gezond is. Met het oog op de goede werking van het banksysteem heeft de wetgever nog een aantal andere toezichtsopdrachten aan de Commissie toevertrouwd. Dit geldt in de eerste plaats voor het toezicht op de naleving door de kredietinstellingen van de verplichtingen die de wetgever heeft opgelegd tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (9). Dit geldt eveneens ten aanzien van het verbod voor de kredietinstellingen om bijzondere mechanismen in te stellen die tot doel of als gevolg hebben de belastingontduiking door derden te bevorderen (10).
(7) (8)
CBF 1996-1997
Zie het Ten Geleide van dit verslag. In de bankwet van 22 maart 1993 wordt een onderscheid gemaakt tussen de bepalingen die gelden voor kredietinstellingen naar Belgisch recht en deze voor kredietinstellingen uit andere Lid-Staten van de Europese gemeenschap of uit derde
Kredietinstellingen
landen. De specifieke dimensie van het toezicht op de bijkantoren van kredietinstellingen uit andere Lid-Staten of uit derde landen, komt in deze tekst niet aan bod. (9) Zie daarover onder meer jaarverslag 19921993, p. 63-64. (10) Zie daarover dit verslag p. 23-25.
27
De concentrische cirkels van het prudentieel toezicht Het prudentieel toezicht is in België georganiseerd in vier concentrische cirkels volgens het hierna opgenomen schema. De twee middelste cirkels, de interne controle en de interne audit, hebben betrekking op het intern toezicht door de kredietinstelling zelf ; de twee buitenste cirkels, het toezicht door de revisor en door de CBF, hebben betrekking op het extern toezicht.
CBF Revisoraal toezicht Interne audit Interne controle
De interne controle De eerste, centrale cirkel is de interne controle van de kredietinstelling. Interne controle is het geheel van maatregelen voor een geordende en voorzichtige bedrijfsvoering, een economisch en efficiënt gebruik van de ingezette middelen, een afdoend risicobeheer, de betrouwbaarheid van de financiële en beheersinformatie, en de naleving van het wettelijk kader en van de beleidslijnen en interne voorschriften van de kredietinstelling.
28
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Dergelijke maatregelen zijn bv. organisatiemaatregelen (zoals omschrijving van functies en verantwoordelijkheden, hiërarchische controles en functiescheiding), controlemaatregelen (zoals tegencontroles, contrasignatuur en periodieke voorraadcontroles), boekhoudkundige maatregelen (zoals overeenstemming van rekeningen, verantwoording van saldi en bijhouden van controleregisters) alsook maatregelen ter beveiliging van activa en personen. De bankwet bepaalt dat een kredietinstelling dient te beschikken over een voor haar werkzaamheden passende beleidsstructuur, administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle. Via instructies aan de kredietinstellingen heeft de Commissie deze algemene bepaling in een aantal concrete normen omgezet voor verschillende deelaspecten van de bankactiviteit. Zo heeft ze voor de gelden wisselmarktverrichtingen van de kredietinstellingen een aantal basisbeginselen opgelegd onder meer m.b.t. de eindverantwoordelijkheid van de hoogste leiding, de noodzaak aan cijfermatige interne limieten en de strikte functionele scheiding tussen de operationele lijn en de verwerkings- en controlelijn. Zo ook heeft zij strikte regels opgelegd in het geval een kredietinstelling haar bedrijf via gevolmachtigde agenten voert. De eindverantwoordelijkheid voor een adequate interne controle berust zowel bij de raad van bestuur als bij het directiecomité.
De interne audit De tweede cirkel is de interne audit van de kredietinstelling. Het directiecomité dient de nodige maatregelen te nemen opdat de kredietinstelling blijvend kan beschikken over een passende interne auditfunctie. Dit is een onafhankelijke functie binnen de organisatie van de kredietinstelling, gericht op onderzoek en beoordeling van de goede werking, de doeltreffendheid en de efficiëntie van de interne controle. Elke activiteit en elk onderdeel van de instelling vallen binnen de onderzoeksradius van de interne audit. De interne audit is eigenlijk het instrument van de bankleiding om toe te zien op het goed functioneren van de interne controle. De externe revisie en het prudentieel toezicht moeten kunnen steunen op de eigen controle- instrumenten van de instellingen. Vandaar dat de Commissie zich herhaaldelijk heeft gebogen over de uitoefening van de interne audit in elke kredietinstelling. In 1987 heeft zij daarover aanbevelingen geformuleerd en de criteria bepaald waaraan die interne auditfunctie moet voldoen. Die criteria werden onlangs herzien om rekening te houden met de ontwikkelingen in de banksector, en ze werden samengevat in een aantal principes voor een gezonde bankpraktijk inzake interne controle en interne audit (11). De principes bepalen dat elke kredietinstelling over een passende interne auditfunctie moet beschikken en preciseren de vereisten van onafhankelijkheid en bekwaamheid alsook de reikwijdte, de werkwijze en de leiding van de interne auditafdeling.
(11) Zie p. 44 de commentaar over de circulaire van 30 juni 1997 omtrent interne controle en interne audit.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
29
Het revisoraal toezicht De derde cirkel is het revisoraal toezicht door de erkende revisor van de kredietinstelling. Elke kredietinstelling dient een commissaris-revisor aan te stellen, gekozen uit een lijst van personen of vennootschappen die daartoe erkend zijn door de Commissie. Deze erkenning heeft tot doel de revisorale controle op kredietinstellingen toe te vertrouwen aan een bepaald aantal gespecialiseerde bedrijfsrevisoren en een onontbeerlijke band te scheppen met de prudentiële toezichthouder. In de erkenningsvoorwaarden ligt de nadruk op de vereisten van onafhankelijkheid, competentie en passende organisatie om de opdracht van revisor bij een kredietinstelling op passende wijze te vervullen. Er werden 52 revisoren en 8 revisorenvennootschappen erkend door de Commissie. Bovendien is de aanstelling van een erkende commissaris-revisor onderworpen aan de voorafgaande instemming van de Commissie. De opdracht van een erkend commissaris-revisor van een kredietinstelling naar Belgisch recht is tweevoudig : - er is vooreerst de opdracht zoals bedoeld in de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen en die in hoofdzaak betrekking heeft op de certificering van de jaarrekening. Deze opdracht is dezelfde als voor vennootschappen die geen kredietinstelling zijn ; - daarnaast is er de opdracht van medewerking aan het prudentieel toezicht zoals omschreven in de bankwet. De draagwijdte van deze publiekrechtelijke opdracht is nader bepaald in richtlijnen van de Commissie. De revisorale medewerking aan het prudentieel toezicht slaat in hoofdzaak op de volgende vier aspecten : - de revisoren moeten de betrouwbaarheid nagaan van de periodieke rapporteringsstaten. Deze taak sluit aan bij hun controles met het oog op de certificering van de jaarrekening ; - zij dienen na te gaan of de kredietinstelling zich zodanig heeft georganiseerd dat met redelijke zekerheid kan worden aangenomen dat zij haar wettelijk controlestatuut permanent naleeft ; - zij moeten bij de Commissie verslag uitbrengen (tweemaal per jaar een verplicht verslag of een bijzonder verslag op verzoek van de Commissie) over de organisatie, de werkzaamheden en de financiële structuur van de kredietinstelling ; - zij dienen onmiddellijk bij de Commissie verslag uit te brengen wanneer zij kennis krijgen van beslissingen, feiten of ontwikkelingen die de positie van de kredietinstelling diepgaand kunnen beïnvloeden of die in strijd zijn met de vennootschapswet, de statuten of de bankwet. De Commissie heeft in haar richtlijnen aan de erkende commissaris-revisoren gedetailleerd opgesomd voor welke bepalingen van het bankstatuut zij een eerstelijnscontrole uitoefenen. Van zijn kant heeft het Instituut der Bedrijfsrevisoren normen uitgewerkt voor de controlewerkzaamheden die behoren tot de opdracht van de commissaris-revisor zelf bij kredietinstellingen.
30
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
De Europese Richtlijn 95/26/EG (de zgn. «post-BCCI-Richtlijn») verplicht de externe accountant om de toezichthouder in kennis te stellen van onregelmatigheden alsook van feiten en beslissingen die de situatie van een instelling ernstig kunnen aantasten. België is in de Europese Unie één van de weinige landen met een ver doorgedreven systeem van revisorale medewerking aan het prudentieel toezicht. Deze revisorale dimensie en inzonderheid de eraan verbonden beoordelingsen signaalfunctie bieden een belangrijke toegevoegde waarde. Vandaar ook het belang voor de Commissie om te kunnen steunen op gespecialiseerde en ervaren revisoren die op onafhankelijke en competente wijze hun opdracht vervullen. De Commissie heeft met de erkende revisoren ook een overlegkader uitgewerkt, onder meer voor de evaluatie van hun opdracht.
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen De vierde en buitenste cirkel van het banktoezicht is het toezicht door de Commissie zelf. De huidige organisatie en werkwijze dienaangaande worden hierna verder toegelicht.
Organisatie en werkwijze van het banktoezicht door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen
Interne organisatie De Directie Prudentieel Toezicht op kredietinstellingen bestond in het verleden uit twee operationele controlediensten en een inspectiedienst. Een aantal algemene en ondersteunende functies werden in een nieuwe afzonderlijke dienst samengebracht. De operationele controlediensten staan in voor het individuele, dossiergebonden toezicht (verticale benadering). De nadruk ligt op de follow-up van de financiële positie, de financiële risico’s en de organisatie van elke kredietinstelling. De dossierbeheerder, hierin bijgestaan door administratieve medewerkers, vervult een centrale rol in dat toezicht. Bovendien werd een tandem-systeem uitgewerkt waarbij de dossierbeheerder voor elke kredietinstelling kan rekenen op de inbreng van een inspecteur. De inspectiedienst verzorgt, zoals in het verleden, het toezicht ter plaatste. Inspecties kunnen drie vormen aannemen. Individueel «geprogrammeerde» inspecties zijn gericht op een geselecteerd afgebakend aandachtsgebied voor de betrokken instelling. Punctuele inspecties vinden plaats naar aanleiding van specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld vastgestelde of vermoede onregelmatigheden. Thematische («horizontale») inspecties hebben tot doel bij verschillende instellingen eenzelfde activiteit of een aspect ervan te onderzoeken. Zij zijn gericht op de evaluatie van specifieke risico’s die bij een reeks kredietinstellingen verscherpte aandacht vergen. De nieuwe dienst die een aantal algemene en ondersteunende taken van het prudentieel toezicht op zich neemt, houdt zich bezig met de beleidsontwikkeling (uitwerking, aanpassing en uitlegging van reglementen en normen en van toezichtsinstrumenten, in voorkomend geval ter omzetting van Europese richtlijnen of van andere internationale regels en afspraken) en met duiding en adviesverlening daar-
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
31
omtrent aan de operationele controlediensten en de inspectiedienst. Verder werkt de dienst mee aan de externe coördinatie van het prudentieel overleg met andere toezichthouders in België en aan de bilaterale en multilaterale prudentiële samenwerking met buitenlandse banktoezichthouders. De dienst maakt ook economische studies en thematische analyses. Een aantal van deze taken worden samen met de Dienst Algemene en juridische studies uitgeoefend. Bovendien werden binnen de Directie Prudentieel Toezicht op kredietinstellingen interne overlegcellen gecreëerd die de werkzaamheden inzake beleidsontwikkeling ondersteunen en als brug dienen tussen de verschillende diensten.
Procedures Het intern procedurehandboek, waarin wordt aangegeven hoe de medewerkers van de Commissie in hun toezichtstaken dienen te werk te gaan, werd aan de gewijzigde omstandigheden aangepast. Het procedurehandboek is een middel om de doelstellingen van het prudentieel toezicht te bereiken en geen doelstelling op zich. Het beschrijft de minimale stappen die van de medewerkers worden verwacht, zonder de kritische instelling en creativiteit die nodig zijn bij het toezicht op een kredietinstelling, in het gedrang te brengen.
Toezichtsproces Schematisch kan een belangrijk deel van het toezichtsproces van de controlediensten (in het bijzonder wat het toezicht op de financiële positie, de financiële risico’s en de organisatie van de kredietinstellingen betreft), als volgt worden voorgesteld :
I N P U T
Prudentieel toezicht : een bedrijfsproces
NBB
Schema A
BPR
Revisoraal verslag
Inspectieverslag
Contacten met bank en revisoren
CBF
Contacten met andere toezichthouders
Toezichtsbeleid
Sectorale trends
Analyse en risicobeoordeling
Risicotabel
Andere beleidsinstrumenten
Planning en uitvoering van inspecties en andere acties
32
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Met de medewerking van de Nationale Bank van België, worden de inkomende periodieke cijfergegevens van de kredietinstellingen (het zogenaamde «Schema A» dat bestaat uit de periodieke boekhoudstaat en de tabellen van aanvullende beschrijving) aan de hand van validatietests en andere controlesystemen getoetst op hun tijdigheid, volledigheid en juistheid. Ook de revisoren spelen in deze toetsing een cruciale rol. De gegevens worden vervolgens verstuurd naar en verwerkt door het informaticasysteem van de Commissie, en op scherm ter beschikking gesteld van de dossierbeheerders binnen de Directie Prudentieel Toezicht, in een vlot consulteerbare en analyseerbare vorm, met het oog op de analyse van de financiële positie en de gelopen risico’s. Dit is het zogenaamde BPR of «Bank Performance Report» dat met de hulp van een OLAP-programmatuur («On Line Analytical Processing ») geraadpleegd kan worden. Het BPR stelt cijfermateriaal ter beschikking dat een statisch en dynamisch onderzoek vanuit verschillende invalshoeken mogelijk maakt : hoe is de situatie van de kredietinstelling op rapporteringsdatum ? hoe is de situatie geëvolueerd in de tijd ? hoe situeert de kredietinstelling zich - en hoe evolueert ze tegenover andere, vergelijkbare kredietinstellingen ? In het BPR-analyseschema komen de belangrijkste thema’s van de financiële structuur aan bod : solvabiliteit, rendabiliteit, liquiditeit, depositobasis, kredietverrichtingen, verrichtingen met verbonden ondernemingen, interbankverrichtingen, effectenportefeuille, landenrisico, wisselkoersrisico en renterisico. De gegevens worden getoetst aan de wettelijke of reglementaire normen die in voorkomend geval van toepassing zijn, of aan informele «knipperlichtwaarden» die door de controlediensten worden gehanteerd. Deze thema’s kunnen op vennootschappelijke en binnenkort ook op geconsolideerde basis worden geanalyseerd. Een aantal thema’s moet evenwel nog verder worden uitgewerkt. Uit een vergelijking met het instrumentarium van buitenlandse prudentiële toezichthouders voor de analyse van de financiële positie van hun kredietinstellingen, mag worden geconcludeerd dat de Commissie met het OLAP-BPR-systeem een toekomstgerichte keuze heeft gemaakt die - mits geregelde bijsturing - nog jarenlang haar diensten zal kunnen bewijzen ter ondersteuning van het toezicht. Het nieuwe OLAP-BPR-systeem vergde een ingrijpende wijziging van het informaticaplatform en een passende vorming van de gebruikers. De informaticamigratie en de vorming bevinden zich bij het afsluiten van het jaarverslag in een vergevorderde fase. Het systeem van kwaliteitsbewaking bij het gebruik van het nieuwe instrument valt nog uit te bouwen. Voor de beoordeling van de organisatie van de kredietinstellingen zijn de revisorale en inspectieverslagen, alsook de periodieke contacten met de bankleiding en de erkende revisoren de belangrijkste controlemiddelen en informatiebronnen. In zijn verslagen aan de Commissie beschrijft en beoordeelt de revisor de structuur en de werking van de organisatie van de kredietinstelling. De verslagen van de inspectiedienst behandelen de vaststellingen tijdens inspecties ter plaatse en de aanbevelingen die daaruit voortvloeien. De revisorale en inspectieverslagen worden besproken met de revisor en de leiding van de kredietinstelling. Daarnaast hebben minstens éénmaal per jaar trilaterale gesprekken plaats over de gang van zaken in elke kredietinstelling.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
33
Deze diverse invalshoeken en informatiebronnen worden aangevuld met een specifieke inbreng van de nieuwe ondersteunende dienst die erin bestaat de sector op horizontale wijze te benaderen (de zogenaamde «cross-sectional approach»). Een belangrijke fase in het hogervermelde schema is de risicobeoordeling («riskassessment») op basis van de diverse informatiebronnen (« input »). In heel het analyseproces gaat vanzelfsprekend de voornaamste aandacht naar het risicoprofiel van de kredietinstelling. Voor elke kredietinstelling wordt een zogenaamde risicotabel gemaakt waarin indicatieve scores worden gegeven voor haar risicoprofiel (financiële risico’s, activiteitsgebieden, logistiek en infrastructuur) en het risicobeheer. Deze risicotabel is een basisinstrument in het beslissingsproces voor de selectie van de bij voorrang te inspecteren kredietinstellingen en, meer algemeen, voor de keuze en inzet van de beschikbare prudentiële middelen en methodes. De risicotabel zal in de toekomst ook worden aangewend in het overleg met de leiding van de kredietinstellingen en de revisoren. Ook andere, op systematische wijze verkregen informatie - bijvoorbeeld uit de BPR-berekeningen - maken het mogelijk om de periodieke gesprekken met de leiding in een breder vergelijkend perspectief te plaatsen. Aldus zal de financiële rapportering met een toegevoegde waarde kunnen worden terugbezorgd aan de kredietinstellingen en hun erkende revisoren. Naast de risicotabel wordt in het prudentieel toezicht nog gebruikt gemaakt van andere beleids-instrumenten. Al deze instrumenten samen ondersteunen de kwaliteit en samenhang van het prudentieel toezicht. Hun aanwending moet er tevens toe leiden dat besprekingen met de leiding van de kredietinstellingen kunnen gebeuren in een zo ruim mogelijk kader dat hen de kans geeft de eigen verantwoordelijkheden te toetsen aan de bevindingen, opmerkingen of suggesties van de toezichthouder. Er wordt ook aandacht geschonken aan de algemene kwaliteit van het toezichtsproces. De veelvuldige contacten met buitenlandse toezichthouders bieden in dit verband de gelegenheid tot een vergelijking met hun prudentiële aanpak en de instrumenten en middelen die daartoe worden ingezet. De toenemende complexiteit van de financiële verrichtingen en groeiende tendens bij de kredietinstellingen om zich te organiseren volgens het matrixconcept (waarbij de beleidsorganisatie, los van de rechtspersoonlijkheid, eerder via functionele of operationele lijnen gebeurt) en aan globale risicobeheersing te doen, maken dat de kwaliteitsbewaking en de internationale toetsing van het prudentieel toezicht een belangrijke uitdaging vormen voor de Commissie. Het hierboven geschetste veranderingsproces komt neer op een belangrijke aanpassing van de werkwijze van het prudentieel toezicht. Zoals reeds gezegd is de bijsturing en verscherping van dit toezicht een continue uitdaging. Wijzigende omgevingsfactoren maken immers dat het veranderingsproces nooit «af» is.
34
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Tenslotte moet worden herhaald (12) dat zelfs een doeltreffend georganiseerd toezicht, volgens de hierboven uiteengezette krachtlijnen en principes, geen absolute garantie is voor de veiligheid van het bankbedrijf. In de eerste plaats moet de leiding zélf van de instellingen zorgen voor een gezonde en voorzichtige bedrijfsuitoefening. Ook uit de internationale ervaring blijkt dat geen enkele vorm van toezicht goed beleid kan vervangen.
1.2.2. lijsten van kredietinstellingen De Commissie voor het Bank- en Financiewezen maakt, inzonderheid met toepassing van de artikelen 13, 62, 65 en 66 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de lijsten op van de kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is verleend of die in België zijn geregistreerd. Die lijsten die zij op 30 juni 1996 heeft opgemaakt, zijn gepubliceerd in haar vorig jaarverslag 1995-1996. De wijzigingen die hierin tussen 1 juli 1996 en 30 juni 1997 zijn aangebracht, alsook de lijsten die zij op 30 juni 1997 heeft opgemaakt, zijn opgenomen als bijlagen 1 tot 3.
In België gevestigde kredietinstellingen Eind juni 1997 waren in België 135 kredietinstellingen gevestigd, namelijk 111 kredietinstellingen met vergunning in België (zie bijlage 1) en 24 kredietinstellingen die onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap ressorteren en een in België geregistreerd bijkantoor hebben (zie bijlage 2).
(12) Zie in dit verband het ten geleide van het verslag 1995-1996.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
35
Sinds december 1995 is het aantal kredietinstellingen als volgt geëvolueerd : Aantal op Aantal op Aantal op 31.12.1995 31.12.1996 30.06.1997
KREDIETINSTELLINGEN MET VERGUNNING IN BELGIË
120
116
111
1. Kredietinstellingen naar Belgisch recht
104
101
96
Banken 58 (waaronder - Federaties van kredietinstellingen (1) - Kredietvereniging erkend door de Nationale Kas voor Beroepskrediet) (1) Spaarbanken of spaarkassen 41 (waaronder - Kredietverenigingen erkend door de Nationale Kas voor Beroepskrediet) (16) Openbare kredietinstellingen 3 (waaronder - Federatie van kredietinstellingen) (1) Effectenbank (-) Gemeentespaarkassen 2
59 (2)
59 (2)
(1) 38
(1) 34
(16) 1 (-) 1 2
(14) (-) (-) 1 2
2. Bijkantoren in België van kredietinstellingen die ressorteren onder een Staat die geen lid is van de Europese Gemeenschap
16
15
15
KREDIETINSTELLINGEN DIE ONDER EEN ANDERE LID-STAAT VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP RESSORTEREN EN EEN IN BELGIË GEREGISTREERD BIJKANTOOR HEBBEN
24
25
24
144
141
135
TOTAAL AANTAL KREDIETINSTELLINGEN
Tijdens de verslagperiode is de lijst van de in artikel 49, § 1, 2° van de voornoemde wet van 22 maart 1993 gedefinieerde financiële holdings naar Belgisch recht toegevoegd aan de lijst van de kredietinstellingen met vergunning in België. Op 30 juni 1997 was op die lijst 1 financiële holding opgenomen. Als bijlage 5 bij dit verslag gaat de lijst van de België gevestigde kredietinstellingen uitgesplitst volgens hun nationaliteit of volgens de nationaliteit van hun aandeelhouderskring (13).
(13) Voor een analyse van de wijzigingen in de banksector tijdens de periode 1987-1996 en van zijn huidige samenstelling (met inbegrip van de indeling van de kredietinstellingen naar Belgisch recht volgens hun aandeelhouderskring) wordt verwezen naar het hoofdstuk « Algemeen beeld van de kredietinstellingen » van het economisch gedeelte van dit verslag.
36
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Bijlage 6 geeft, voor de laatste 3 jaar, een overzicht van de buitenlandse kredietinstellingen die in België aanwezig zijn via dochters, via bijkantoren, in het kader van het vrij verrichten van diensten en via vertegenwoordigingskantoren.
Toestemmingen voor de overdracht van rechten en verplichtingen tussen kredietinstellingen of tussen dergelijke instellingen en andere in de financiële sector bedrijvige instellingen De Commissie voor het Bank- en Financiewezen heeft, overeenkomstig artikel 30 van de wet van 22 maart 1993, in een aantal gevallen haar toestemming verleend om, tussen kredietinstellingen of tussen dergelijke instellingen en andere in de financiële sector bedrijvige instellingen, het bedrijf of het net te fuseren of over te dragen. Krachtens artikel 31 van de wet van 22 maart 1993 is iedere overdracht tussen kredietinstellingen of tussen dergelijke instellingen en andere in de financiële sector bedrijvige instellingen, van rechten en verplichtingen die voortvloeien uit verrichtingen van de betrokken instellingen of ondernemingen waarvoor toestemming is verleend overeenkomstig artikel 30, aan derden tegenstelbaar zodra die toestemming van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Als bijlage 8 gaat een overzicht van de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen tussen 1 juli 1996 en 30 juni 1997 verleende toestemmingen.
Wijziging van de controlerende aandeelhoudersgroep van een kredietinstelling Met toepassing van artikel 24 van de wet van 22 maart 1993 moet elke overdracht van een belangrijke deelneming - vervreemding van tenminste 5 % van het kapitaal of overschrijding naar boven of naar onder van telkens 5 % - ter kennis worden gebracht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. De Commissie mag zich tegen de geplande verrichting verzetten indien zij, gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid, niet overtuigd is van de geschiktheid van de koper. Bepaalde van deze verrichtingen kunnen leiden tot een wijziging in de gezamenlijke of exclusieve controle over een kredietinstelling. De lijst van de wijzigingen die zich aldus in de periode van 1 juli 1996 tot 30 juni 1997 hebben voorgedaan in de gezamenlijke of exclusieve controle over kredietinstellingen, gaat als bijlage 7.
Kredietinstellingen die onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap ressorteren en die in België, in het kader van het vrij verrichten van diensten, gelddeposito’s en andere terugbetaalbare gelden in ontvangst nemen van het publiek Tussen 1 juli 1996 en 30 juni 1997 heeft de Commissie voor het Bank- en Financiewezen 41 mededelingen ontvangen over de geplande activiteiten met betrekking tot het in ontvangst nemen van gelden of andere terugbetaalbare gelden in het kader van het vrij verrichten van diensten als bedoeld in de tweede bankrichtlijn. De lijst opgemaakt op 30 juni 1997, gaat als bijlage 3.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
37
Vertegenwoordigingskantoren Krachtens artikel 85 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, moeten de kredietinstellingen die ressorteren onder het recht van een buitenlandse Staat en in België een vertegenwoordigingskantoor wensen op te richten, zich eerst inschrijven bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. De wijzigingen die tussen 1 juli 1996 en 30 juni 1997 in de lijst zijn aangebracht, alsook de lijst die op 30 juni 1997 is opgemaakt, zijn opgenomen als bijlage 4.
1.2.3. Impact van het koninklijk besluit van 23 december 1996 op het institutioneel kader van het beroepskrediet in België Het koninklijk besluit van 23 december 1996 (hierna het ‘privatiseringsbesluit’ genoemd) (14) dat in werking trad op 1 april 1997 wijzigt het institutionele kader voor de organisatie van het beroepskrediet in België : - enerzijds heeft het tot doel de Nationale Kas voor Beroepskrediet (NKBK), publiekrechtelijke naamloze vennootschap, om te vormen in een privaatrechtelijke naamloze vennootschap, met als naam N.V. Beroepskrediet. Dit is de voorbereiding van de verkoop aan derden van de aandelen van de N.V. Beroepskrediet (74 % van het kapitaal) in bezit van de Federale Participatiemaatschappij ; - anderzijds herschikt het privatiseringsbesluit grondig de relaties tussen de N.V. Beroepskrediet en de diverse geledingen van het net van het beroepskrediet. Deze tekst behandelt enkel de geledingen van het net van het beroepskrediet die aan het toezicht van de Commissie zijn onderworpen in hun hoedanigheid van kredietinstelling, namelijk de kredietverenigingen en de N.V. Beroepskrediet. Overeenkomstig de nieuwe regeling staan de kredietverenigingen niet langer onder het publiekrechtelijk toezichtsstatuut van de N.V. Beroepskrediet, dat voorheen was vastgelegd in de bepalingen van de OKI - wet van 17 juni 1991 (15) en het in uitvoering hiervan getroffen erkennings - en controlereglement van de door de NKBK erkende kredietverenigingen.
(14) Koninklijk Besluit van 23 december 1996 tot wijziging van de wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke financiële vennootschappen en van diverse andere bepalingen, wat de Nationale Kas voor Beroepskrediet betreft, B.S. 31.12.1996 (Ed. 3). (15) Wet van 17 juni 1991 tot organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van
38
Kredietinstellingen
de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke vennootschappen, inmiddels gecoördineerd door het Koninklijk Besluit van 24 december 1996 houdende coördinatie van wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de organisatie van de openbare kredietsector en van het bezit van de deelnemingen van de openbare sector in bepaalde privaatrechtelijke en financiële vennootschappen, B.S. 31.12.1996 (Ed. 4).
CBF 1996-1997
In het privatiseringsbesluit zijn de wettelijke bepalingen opgenomen die de kredietverenigingen dienen na te leven om te kunnen toetreden tot en lid te blijven van het net van het beroepskrediet. De toetredingsvoorwaarden nemen de verplichtingen over voor de kredietverenigingen geen persoonlijke verrijking van hun leden na te streven, alsmede de regel van de onbeschikbaarheid van de reserves die er het gevolg van is. De kredietverenigingen dienen zich te conformeren aan de bepalingen van een code met de gedragsregels voor de leden van het net van het beroepskrediet. Deze deontologische code werd op 30 juni 1997 door de raad van bestuur van de N.V. Beroepskrediet opgesteld. De kredietverenigingen beschikten vervolgens over een termijn van drie maanden om toe te treden tot het net. Die termijn verliep dus op 30 september 1997, en twee kredietverenigingen, Crédit Professionnel du Hainaut en de Bank van Limburg, hebben besloten niet bij het netwerk van het beroepskrediet aan te sluiten. Een bijzondere taks wordt opgelegd ten laste van kredietverenigingen die niet toetreden, ontslag nemen of uitgesloten worden uit het net van het beroepskrediet. Het privatiserings- besluit voorziet eveneens in een aantal financiële sancties ingeval de wettelijk voorgeschreven bepalingen op de bescherming van de door de kredietvereniging opgebouwde reserves, niet worden nageleefd. Deze bepalingen blijven eveneens toepasselijk op de kredietverenigingen die niet toetreden, ontslag nemen of uitgesloten worden uit het net. Overeenkomstig het nieuwe statuut van de N.V. Beroepskrediet, dienen de operationele samenwerkingsverbanden tussen de N.V. Beroepskrediet en de kredietverenigingen te worden vastgelegd in bi - of multilaterale overeenkomsten. Het nieuwe wettelijke kader houdt geen wijziging in van de prudentiële controleopdrachten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen ten aanzien van de N.V. Beroepskrediet noch ten aanzien van de kredietverenigingen. Wel heeft de Commissie beslist om vanaf 1 april 1997 de regels inzake risicoconcentratie, met inbegrip van de daarin voorziene overgangsperiode, toe te passen op de risico’s van de kredietverenigingen op de N.V. Beroepskrediet en omgekeerd. Voorheen waren deze risico’s uitgesloten van de risicobegrenzingsnormen (16).
(16) Zie het verslag 1993-1994, p. 38-39.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
39
1.2.4. Toepassing van het besluit van 5 december 1995 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen Op 1 januari 1996 is het besluit van 5 december 1995 in werking getreden over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen (hierna «het reglement» genoemd) waarmee, in het bijzonder, de richtlijn 93/6/EEG van 15 maart 1993 wordt omgezet inzake de kapitaaltoereikendheid van het eigen vermogen van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen (hierna de « CAD » genoemd) (17). Door de invoering van het reglement diende het schema voor de periodieke informatieverstrekking van de kredietinstellingen te worden aangepast. Het nieuwe schema was voor het eerst van toepassing op de positie op 30 juni 1996.
Geldende regelingen De wijzigingen die het nieuwe reglement invoert, zijn, vergeleken bij de vroegere regeling, vooral gericht op een afdoende dekking van de marktrisico’s. Het bedrijf van de instellingen wordt opgesplitst in twee categorieën, met name het klassieke bankbedrijf (« banking book ») en de eigenlijke marktactiviteiten (de handelsportefeuille of «trading book»). De voorgeschreven methodes voor de risicometing en de berekening van de eigen-vermogensvereisten voor de handelsportefeuille zijn ingewikkeld en de instellingen die ze moeten toepassen, moeten daartoe kunnen steunen op een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie. De CAD staat de instellingen met een handelsportefeuille van geringe omvang evenwel toe een eenvoudigere methode toe te passen (de «de minimis»-regeling genoemd). Volgens die regeling gelden voor het gehele bedrijf (inclusief de handelsportefeuille) vereisten die zijn berekend volgens de methodes voor het «banking book». De Commissie voor het Bank- en Financiewezen heeft die mogelijkheid overgenomen in haar reglement en daarbij geopteerd voor de ruimste criteria die de CAD toestaat. Bovendien heeft de Commissie instellingen met een portefeuille waarvan de omvang weliswaar gering is maar toch buiten de grenzen van de «de minimis»-regeling valt, toegestaan om gedurende een overgangsperiode van vijf jaar vereenvoudigde methodes te hanteren voor de berekening van de vereisten inzake positierisico’s. Die methodes (ook de «de minimis-bis»-regeling genoemd) leggen strengere vereisten op dan de basismethodes van de CAD, zodat zij stroken met deze richtlijn. Voor de instellingen die onder de «de minimis»-regeling vallen, verschillen de nieuwe berekeningswijzen nauwelijks van de vroegere. De voornaamste wijziging heeft betrekking op een vereiste voor de dekking van het wisselkoersrisico.
(17) Zie het verslag 1995-1996, p. 25 e.v.
40
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Op dit ogenblik past ongeveer twee derde van de kredietinstellingen de «de minimis’-regeling toe. De meesten onder hen hebben een handelsportefeuillepositie gelijk aan nul. De overige instellingen hebben handelsportefeuilleposities die binnen de grenzen van het reglement vallen of hebben hun interne begrenzingen zodanig aangepast dat hun posities onder de reglementaire drempels blijven. De resterende instellingen passen het reglement integraal toe. Kenmerkend voor het reglement is evenwel dat talrijke combinaties van methodes mogelijk zijn. Voor een groot aantal combinaties is de voorafgaande toestemming van de Commissie vereist. Over het algemeen hebben de instellingen geopteerd voor de eenvoudigste methodes die het reglement toestaat, ook al gelden dan strengere eigenvermogensvereisten.
Wisselkoersrisico De vereisten voor de dekking van het wisselkoersrisico gelden zowel voor de instellingen die het reglement integraal toepassen als voor de instellingen die de eenvoudigere regelingen hanteren. Voor de berekening van het wisselkoersrisico mogen de volgende methodes worden gevolgd : - hetzij de standaardmethode, gebaseerd op de afzonderlijke berekening van elke positie omgerekend in Belgische frank op grond van de contantkoers ; - hetzij methodes die gebaseerd zijn op correlaties tussen munten, simulaties, verwachte verliezen, of methodes die gebruik maken van interne modellen. De meeste instellingen hebben voor de standaardmethode geopteerd. Een aantal instellingen hebben de Commissie evenwel gevraagd om de correlatie tussen bepaalde muntparen te mogen erkennen. Toen bleek dat was voldaan aan de kwantitatieve criteria van het reglement en de betrokken instellingen over een passende organisatie beschikten om de naleving van die criteria te toetsen, heeft de Commissie het gebruik van die berekeningswijze toegestaan.
Bijzondere berekeningswijzen Krachtens een aantal bepalingen van het reglement en in het bijzonder de bepalingen die betrekking hebben op het gebruik van partiële interne modellen en methodes voor de voorverwerking van posities verbonden aan bepaalde instrumenten (interest rate swaps, forward rate agreements), moet de Commissie zowel de voorgestelde methodes als hun omkadering in de administratieve en boekhoudkundige organisatie en in het besluitvormingsproces van de instellingen kritisch beoordelen. Zoals vermeld in het reglement en in de toelichting, hanteert de Commissie voor die beoordeling de kwalitatieve en kwantitatieve criteria die door het Bazelcomité zijn aanbevolen voor de erkenning van interne modellen. Aan de hand van die criteria kan worden getoetst of met de voorgestelde methodes een technisch minimumniveau wordt bereikt (betrouwbaarheidsintervallen, houdperiodes en observatieperiodes) en of ze kaderen in een organisatie waardoor ze op passende wijze kunnen worden gebruikt en beheerst en op objectieve wijze kunnen worden ontwikkeld. De methodes die voor erkenning door de Commissie in aanmerking komen moeten namelijk integraal deel uitmaken van de instrumenten die de instelling daadwerkelijk gebruikt voor haar dagelijks beleid.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
41
Het onderzoek bestaat uit twee stappen : - in de eerste fase worden de voorgestelde methodes onderzocht op grond van een door de instelling samengesteld dossier. Na afloop van dit onderzoek moet kunnen worden bepaald of de voorgestelde kenmerken verder onderzoek van de aanvraag toelaten, of wijzigingen moeten worden aangebracht, dan wel of de voorgestelde methodes duidelijk niet beantwoorden aan de vereisten. In deze fase vergewist de Commissie zich ervan dat aan de kwalitatieve en kwantitatieve criteria is voldaan ; - in de tweede fase, die ingaat als uit het onderzoek blijkt dat het dossier voldoening schenkt, wordt een onderzoek ter plaatse uitgevoerd waarbij wordt nagegaan of de gegevens uit het dossier stroken met de effectieve toepassing van de methodes. Aangezien de nieuwe vereisten van het reglement nog maar net van toepassing zijn, achtte de Commissie het, in deze specifieke omstandigheden verantwoord om, in plaats van een voorafgaande goedkeuring zoals voorgeschreven door het reglement, een tijdelijke toestemming te verlenen voor de toepassing van de betrokken methodes, die is gebaseerd op het dossier dat de instelling heeft samengesteld en moet worden bevestigd na afloop van de tweede fase van de beoordeling van de aanvraag. Hoewel de interne modellen nog maar relatief weinig worden gebruikt in een reglementaire context, stelt de Commissie vast dat steeds meer instellingen een dergelijk instrument uitwerken dat zowel wordt gebruikt als beheersinstrument als voor het vaststellen van de reglementaire vereisten. Om te kunnen inspelen op die evolutie werd in de diensten van de Commissie een werkgroep opgericht om de onmisbare knowhow te vergaren en de aanvragen in verband met interne modellen te onderzoeken.
Invloed van de reglementaire wijzigingen Aangezien het huidige bedrijf van de in België gevestigde banken niet echt op trading gericht is, heeft de wijziging van het reglement maar een beperkte invloed gehad op het niveau van de eigen-vermogensvereisten voor de gehele sector (18). Bovendien staat het reglement voortaan toe om voor de dekking van de marktrisico’s ook bijkomende vormen te gebruiken van bestanddelen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van het reglementair eigen vermogen. Naast de nieuwe categorie achtergestelde leningen op korte termijn, kunnen de instellingen in hun eigen vermogen het nettoresultaat van de handelsportefeuille opnemen en die achtergestelde leningen op korte termijn vervangen door andere bestanddelen die niet in aanmerking worden genomen als aanvullende bestanddelen omdat de voor die bestanddelen opgelegde grenzen voor het eigen vermogen sensu stricto zijn overschreden (19).
(18) Zie in dit verband de toelichting bij de solvabiliteit van de kredietinstellingen in het economische gedeelte van dit verslag. (19) Dit zijn de aanvullende bestanddelen van eigen vermogen zoals bedoeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 2°, a) tot d) van het reglement. Hierbij moet worden aangestipt dat de
42
Kredietinstellingen
achtergestelde leningen op lange termijn zoals bedoeld in punt d) pas in aanmerking worden genomen na toepassing van de voorgeschreven regel voor degressieve afbouw voor de gelijkstelling met aanvullende bestanddelen van eigen vermogen.
CBF 1996-1997
Globaal gezien vormde de naleving van de vereisten geen probleem aangezien de instellingen weliswaar aan iets hogere vereisten moesten voldoen, maar daarentegen aanvullende vormen van eigen vermogen konden gebruiken.
1.2.5. Toepassing van het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen : aftrek van de structurele steun voor de financiering van buitenlandse bijkantoren van dezelfde groep, van het eigen vermogen van een Belgisch bijkantoor Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie het geval onderzocht van een Belgisch bijkantoor van een kredietinstelling naar het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Gemeenschap, waarvan het beleid erin bestond een aanzienlijk deel van de ingezamelde middelen te herbeleggen bij andere bijkantoren van de groep en onder andere bij een bijkantoor gevestigd in een offshore centrum. Door de omvang van die beleggingen ontstond voor het Belgische bijkantoor een aanzienlijk netto-actief op die buitenlandse bijkantoren. Als gevolg daarvan bevond het Belgische bijkantoor zich, zowel qua solvabiliteit als liquiditeit, in een toestand die het afhankelijk maakte van de andere buitenlandse bijkantoren van de groep : het kon zijn verbintenissen immers enkel nakomen als die bijkantoren hun verbintenissen tegenover het Belgische bijkantoor nakwamen. De Commissie was van oordeel dat het doorlopende netto-actief van het Belgische bijkantoor op de andere bijkantoren van de bank en inzonderheid op het voornoemde offshore bijkantoor, als een structurele steun voor de financiering van die bijkantoren moest worden beschouwd. In die omstandigheden beschikte het Belgische bijkantoor, volgens de Commissie, slechts in schijn over zijn dotatiekapitaal. Bijgevolg heeft de Commissie, met toepassing van het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen (20), beslist dat het betrokken netto-actief moest worden afgetrokken van het eigen vermogen van de instelling. Zij heeft echter gesteld dat de verrichtingen die naar aard en voorwaarden als courante verrichtingen konden worden beschouwd - met andere woorden, verrichtingen die het bijkantoor, in het kader van zijn normale liquiditeitsbeheer, uitvoerde met de andere bijkantoren van de groep in een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap of een land dat deel uitmaakt van de Groep van Tien - niet in aanmerking moesten worden genomen bij de voornoemde aftrek van het nettoactief van het eigen vermogen. Aangezien de beslissing van de Commissie een invloed kon hebben op de relatie tussen het Belgische bijkantoor en de bijkantoren in de andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschap, heeft zij de prudentiële toezichthouders van die landen op de hoogte gehouden van de evolutie van dit dossier.
(20) Zie artikel 14, § 4, 7° van het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen van 5 december 1995 op grond waarvan de vorderingen op verbonden ondernemingen en ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat, die naar aard en voorwaarden geen verantwoorde
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
courante bankverrichtingen zijn, van het eigen vermogen moeten worden afgetrokken. De reden waarom die vorderingen moeten worden afgetrokken, is dat zij de toekomstige rendabiliteit en solvabiliteit van de kredietinstelling negatief kunnen beïnvloeden.
43
1.2.6. Voorzieningen voor landenrisico’s Overeenkomstig de regeling inzake voorzieningen voor landenrisico’s (21) brengt de Commissie de kredietinstellingen om de zes maanden op de hoogte van de wijzigingen in de samenstelling van de landengroepen en de dekkingspercentages. De Commissie heeft in juni 1997 de lijst bijgewerkt van instellingen die niet in de berekeningsbasis voor landenrisicodekking moeten worden opgenomen. Zo moeten geen landenrisico-voorzieningen meer worden gevormd wanneer kredietinstellingen deelnemen in co-financieringsverrichtingen van de Asian Development Bank, de Corporación Andina de Fomento, de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, de Inter-American Development Bank en de International Finance Corporation. Dergelijke vorderingen zijn inderdaad de facto beschermd tegen een risico van schuldherschikking op soevereine basis. De Commissie heeft een dergelijke vrijstelling ook verleend voor rechtstreekse vorderingen op de voornoemde instellingen, alsmede op de Banco Latinoamericano de Exportaciones (Bladex) en de Banco Centroamericano de Integración Económica.
1.2.7. Circulaire over interne controle en interne audit De Commissie heeft op 30 juni 1997 een circulaire gericht aan de kredietinstellingen omtrent interne controle en interne audit (22). Deze circulaire vervangt het rondschrijven van 6 april 1987 m.b.t. de uitoefening van de interne auditfunctie (23). De basis van de nieuwe circulaire werd gelegd door een werkgroep interne audit opgericht in het kader van de dialoog tussen de banksector en de Commissie (24). Ook werd geput uit de ervaring van de besprekingen die over dit thema werden gevoerd binnen de diverse internationale fora van bankentoezichthouders. Over het ontwerp van circulaire werd vooraf overleg gepleegd met de Belgische Vereniging der Banken en het Instituut der Revisoren erkend door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. Ook de Belgische afdeling van het Institute of Internal Auditors werd geraadpleegd. *
Artikel 20 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen bepaalt dat elke kredietinstelling dient te beschikken over een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie en adequate interne controleprocedures. De Commissie achtte het aangewezen haar circulaire van 6 april 1987 aan te passen en een aantal principes te formuleren inzake interne controle en interne audit waaraan een gezonde bankpraktijk normaliter dient te beantwoorden. De circulaire is van toepassing op alle kredietinstellingen waarop de bankwet van toepassing is. Voor de bijkantoren van EU-kredietinstellingen is de
(21) (22) (23) (24)
44
Zie het verslag 1992-1993, p. 53. Zie bijlage nr. 23, p. 339 e.v. Zie het verslag 1986-1987, p. 24 e.v. Zie « Ten geleide » van het verslag 19951996, p. 17.
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
circulaire van toepassing voor zover de interne controle- en interne auditfunctie een onderdeel is van een aangepast beleid voor de naleving van de bepalingen die in België van toepassing zijn om redenen van algemeen belang. De circulaire bevat acht duidelijk omschreven principes. De eerste twee principes omschrijven de verantwoordelijkheid van respectievelijk de raad van bestuur en het directiecomité inzake interne controle. De raad van bestuur dient in het kader van zijn toezichtstaak geregeld na te gaan of de instelling beschikt over een aangepaste interne controle. Ook dient de raad van bestuur een positieve houding tegenover controle te stimuleren. Het directiecomité is verantwoordelijk voor het opzetten van een aangepaste interne controle en voor de evaluatie ervan (minstens jaarlijks). Bovendien dient het directiecomité de raad van bestuur minstens jaarlijks in te lichten over de staat van de interne controle. Het derde principe stelt dat elke instelling blijvend over een passende interne auditfunctie dient te beschikken en dat het directiecomité hiertoe de nodige maatregelen dient te nemen. De overige vijf principes slaan op de vereisten van onafhankelijkheid en bekwaamheid en verduidelijken de reikwijdte, de werkwijze en de leiding van de interne auditafdeling. De interne auditafdeling dient onafhankelijk te staan tegenover de geauditeerde activiteiten. Dit houdt in dat de afdeling beschikt over een aangepast statuut en haar opdracht onpartijdig uitvoert. Inzake onafhankelijkheid wordt expliciet gesteld dat de interne auditafdeling hiërarchisch gezien rechtstreeks dient te ressorteren onder het directiecomité. Verder stelt de circulaire dat het statuut van de interne auditafdeling binnen de organisatie dient gewaarborgd te worden door een auditcharter, opgesteld door de afdeling zelf, goedgekeurd door het directiecomité en nadien bevestigd door de raad van bestuur in het kader van zijn toezichtstaak. Met onpartijdigheid wordt bedoeld dat de interne auditafdeling haar opdracht objectief moet uitoefenen. Dit impliceert dat de afdeling niet betrokken wordt bij de operationele organisatie van de instelling. De circulaire benadrukt het belang van de bekwaamheid voor de goede werking van de interne auditfunctie. Motivatie en permanente vorming van de betrokken medewerkers zijn essentieel in dit domein. De afdeling dient voldoende bekwaam te zijn om de kernactiviteiten van de instelling te onderzoeken en de daarop betrekking hebbende interne controle te beoordelen. De interne audit bestrijkt elke activiteit en elk onderdeel van de instelling. Inzake buitenlandse bijkantoren stelt de circulaire dat de bijkantoren van enige omvang of met risicovolle activiteiten dienen te beschikken over eigen interne auditafdelingen ter plaatse die functioneel deel uitmaken van de interne auditafdeling van de groep in zijn geheel. Ook de interne auditafdelingen van de dochterondernemingen brengen functioneel verslag uit bij de interne auditafdeling van de moederonderneming.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
45
De circulaire behandelt de werkwijze van de interne auditafdeling en onderscheidt hierin het opstellen van een auditplan, het onderzoek en de evaluatie van de beschikbare informatie, het meedelen van de resultaten en de opvolging ervan. De circulaire benadrukt het belang van het gebruiken van het meest aangewezen audittype in functie van de te bereiken doelstelling, zoals financiële audit, nalevingsaudit (‘compliance audit’), operationele audit en management audit. Tot slot besteedt de circulaire aandacht aan de opdracht van de leiding van de interne auditafdeling om de afdeling op een gepaste wijze te leiden. De leiding zorgt er voor dat de principes van de Commissie inzake interne audit worden nageleefd. Zij is ook verantwoordelijk voor het opstellen van het auditcharter, het auditplan en de beleidslijnen en procedures voor de medewerkers. De circulaire groepeert de principes in twee hoofdstukken die respectievelijk op de interne controle en de interne audit slaan. In de circulaire wordt elk principe omstandig toegelicht. De circulaire bevat ook een derde hoofdstuk waarin de oprichting van een permanent auditcomité wordt aanbevolen. De Commissie beschouwt de oprichting van een dergelijk comité als een oplossing voor de practische moeilijkheden die kunnen opduiken bij de collegiale uitoefening van de toezichtsopdracht van de raad van bestuur. Bovendien is zij van oordeel dat een auditcomité de interne controle en de interne audit versterkt. De aanbevelingen inzake samenstelling, bevoegdheden en werking van dit comité sluiten aan bij de overeenkomst over de autonomie in de bankfunctie. Zo meent de Commissie dat een auditcomité dient te bestaan uit minstens drie bestuurders die geen lid zijn van het directiecomité. Ten einde de doeltreffendheid van het comité te bevorderen nemen ook deel aan de vergaderingen, de voorzitter of een lid van het directiecomité, de interne auditor en de erkende commissaris-revisor. Het auditcomité kan zich alle inlichtingen laten verschaffen en alle stukken doen voorleggen. Het kan beroep doen op de interne auditafdeling die evenwel hiërarchisch blijft afhangen van het directiecomité.
1.2.8. Fraude ten nadele van Crédit Lyonnais Belgium Begin 1997 kwam een ernstig geval van fraude ten nadele van Crédit Lyonnais Belgium (CLB) aan het licht, die door een personeelslid was gepleegd. Het hoofd van de afdeling administratie van een regionale zetel van CLB had een methode ontwikkeld waardoor jarenlang aanzienlijke bedragen konden worden verduisterd. De methode bestond erin dat, enerzijds, vervalste cheques werden uitgeschreven die werden getrokken op interne rekeningen van CLB en, anderzijds, frauduleuze internationale betalingen werden uitgevoerd. De fraude werd mogelijk door de vervalsing van handtekeningen en het onregelmatige gebruik van computercodes. De cheques werden met de hulp van externe medeplichtigen geïnd bij zowel Belgische als buitenlandse kredietinstellingen. De internationale betalingen werden uitgevoerd door tegoeden van CLB bij bankiers-correspondenten op te nemen.
46
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
De verduisterde sommen werden in de rekeningen van CLB verdoezeld door manipulatie van de interne rekeningen van de bank. Door de gehanteerde mechanismen alsook door de sleutelpositie van de betrokkene binnen de regionale zetel en haar jarenlange ervaring met bankmechanismen kon zij de controlesystemen omzeilen. Zodra de fraude aan het licht was gekomen, heeft CLB, onder toezicht van de Commissie, een crisisstrategie uitgewerkt om de cliënten en het publiek te informeren en bijzondere maatregelen voor haar liquiditeit te treffen. Zowel de prudentiële toezichthouder in het land van herkomst van de moedervennootschap van CLB als het Herdiscontering- en Waarborginstituut werden gecontacteerd. De inspectiedienst van de Commissie heeft ter plaatse de omstandigheden van de fraude en de organisatie van de instelling onderzocht. De fraude leverde geen verliezen op voor de cliënten van de bank. Alle eventuele schade die meer bedraagt dan de verhaalmogelijkheden van de bank en de door haar ontvangen waarborgen, wordt door bestaande voorzieningen gedekt. Het soort fraude dat bij CLB werd ontdekt, doet vragen rijzen omtrent de organisatie en efficiëntie van de interne-controlefunctie bij de kredietinstellingen. Eén van de reglementaire vereisten die, zowel op Europees als op Belgisch vlak, aan kredietinstellingen worden gesteld, is die van een passende interne controle (25). Bij haar toezicht besteedt de Commissie een bijzondere aandacht aan de naleving van dat vereiste. Het is echter niet haar taak om alle verrichtingen van een kredietinstelling te toetsen aan de interne-controleregels, bijvoorbeeld om eventuele fraude door personeelsleden te detecteren. CLB heeft diverse maatregelen getroffen om het toezicht op haar interne-controleregeling te verscherpen.
1.2.9. Circulaire over de gevolmachtigde agenten Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie moeten onderzoeken welke de draagwijdte is van de onverenigbaarheid tussen de functie van gevolmachtigd agent en een functie als bestuurder die geen lid is van het directiecomité van een kredietinstelling. Die onverenigbaarheid is voorgeschreven door de circulaire van 21 oktober 1993 over de gevolmachtigde agenten (26). Om op het niveau van de eindverantwoordelijkheid voor het toezicht in een kredietinstelling belangenconflicten te vermijden, werd bij de herwerking van de circulaire over de gevolmachtigde agenten in 1993, de onverenigbaarheid tussen de functie als gevolmachtigd agent en die van lid van het directiecomité, doorgetrokken tot de functie van bestuurder die geen lid is van het directiecomité.
(25) Over het optreden van de Commissie ter zake, zie dit verslag p. 23. (26) Zie de circulaire van 21 oktober 1993, punt 5, cf. het verslag 1993-1994, bijlage 18.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
47
In het aan de Commissie voorgelegde geval hadden de vroegere leiders van een beursvennootschap die door een kredietinstelling was opgeslorpt, gevraagd of zij een mandaat als passief bestuurder van de kredietinstelling mochten combineren met een functie als gevolmachtigd agent. Op die manier zouden zij bij de kredietinstelling de zakelijke behartiging van beursverrichtingen van hun vroegere beursvennootschap kunnen inbrengen. Gelet op de doelstelling van de door de voormelde circulaire ingevoerde onverenigbaarheid, namelijk het gevaar voor belangenconflicten vermijden, heeft de Commissie dit verzoek afgewezen.
1.2.10 Aanpassingen aan het schema van periodieke rapportering door de kredietinstellingen over hun financiële positie («Schema A») Met een besluit van 27 mei 1997 heeft de Commissie, in nauw overleg met de Nationale Bank van België en na raadpleging van de Belgische Vereniging van Banken, het schema van periodieke rapportering door de kredietinstellingen over hun financiële positie (zgn. «schema A») (27) op een aantal punten gewijzigd. De aanpassingen die het wijzigingsbesluit aan het schema A brengt, hebben te maken, enerzijds, met de voorbereidingsfase en de eigenlijke start van de Economische en Monetaire Unie en, anderzijds, met het gewijzigd wetgevend kader en de evoluerende financiële omgeving die tot een bijsturing noopten van de rapportering aan de autoriteiten. De autoriteiten hebben er daarbij naar gestreefd de wijzigingen aan het schema A tot het strikt noodzakelijke te beperken. De eerste groep wijzigingen houdt inzonderheid rekening met de toekomstige invoering van de euro en met de nieuwe rapporteringsvereisten van het Europees Monetair Instituut. Als gevolg daarvan wijzigt vanaf 1999 de monetaire en geografische uitsplitsing van de boekhoudstaat en werden een aantal tabellen van aanvullende beschrijving op overeenkomstige wijze aangepast. Andere wijzigingen hebben betrekking op de aard en frequentie van door de instellingen te rapporteren informatie, voor het monetair en valutamarktbeleid van de toekomstige Europese Centrale Bank. Wat de tweede groep wijzigingen betreft, zijn er naast toevoegingen om de reglementering te verduidelijken en te vereenvoudigen, ook aanpassingen van inhoudelijke aard die zijn ingegeven door redenen van prudentieel toezicht. Aldus wordt o.m. de rapporteringsfrequentie van de boekhoudstaat op geconsolideerde basis van zes- op driemaandelijks gebracht. Al deze wijzigingen werden nader omschreven in een omstandige toelichting, die samen met het wijzigingsbesluit aan de instellingen werd toegezonden.
(27) Zie het besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 28 april 1992 op de periodieke rapportering over de financiële positie van de kredietinstellingen aan de Nationale Bank van België en aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, laatst gewijzigd bij besluit van 13 februari 1996.
48
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
De wijzigingen aan het schema A gelden in beginsel vanaf de rapportering over de situatie einde mei 1998. Wijzigingen aan de tekst die loutere verduidelijkingen zijn, gelden evenwel onmiddellijk. Wijzigingen die rechtstreeks voortvloeien uit de invoering van de euro, gelden met ingang van 1 januari 1999. In het kader van de consultatieprocedure over het wijzigingsbesluit hebben de autoriteiten met de Belgische Vereniging van Banken eveneens een aantal afspraken gemaakt. Zo zullen vanaf mei 1998 de kredietinstellingen enkel nog mogen rapporteren op gecomputeriseerde informatiedrager. De modaliteiten ervan zijn vastgelegd in het gewijzigd informaticaprotocol (28) (29). Verder zullen de rapporterende instellingen vanaf de inwerkingtreding van de derde fase van de EMU op 1 januari 1999 in euro moeten rapporteren en niet meer in BEF. Om de teksten van het rapporteringsschema A toegankelijker te maken, heeft de Commissie het initiatief genomen om een officieuze coördinatie van de tekst van het schema A (30) op diskette te verspreiden.
1.2.11. Wijzigingen in de lijst van de revisoren erkend door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen Vaststelling van het maximum aantal revisoren dat kan worden erkend Op 26 november 1996 heeft de Commissie, met toepassing van artikel 1 van haar besluit van 6 april 1993 over het erkenningsreglement voor revisoren en revisorenvennootschappen bij kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, het maximum aantal revisoren dat in 1997 kan worden erkend, vastgesteld op 54 of 10 revisoren meer dan de 44 revisoren die op die datum erkend waren.
(28) Voluit « Protocol over de afgifte van de periodieke staten (schema A) door de kredietinstellingen », dat is afgesloten tussen de Belgische Vereniging van Banken, de Nationale Bank van België en de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. (29) In dit verband dient ook vermeld dat, in het verlengde van de voormelde aanpassingen van het schema A, de validatietesten eveneens werden aangepast.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
(30) Officieuze coördinatie van het besluit van 28 april 1992 op de periodieke rapportering over de financiële positie van de kredietinstellingen aan de Nationale Bank van België en de Commissie voor het Banken Financiewezen, als gewijzigd bij de besluiten van 7 juli 1992, 13 februari 1996 en 27 mei 1997.
49
Erkenning van revisoren Bij beslissing van 25 februari 1997 heeft de Commissie, met toepassing van artikel 3 van het voornoemde besluit en na advies van de door haar opgerichte examencommissie, 9 nieuwe revisoren erkend : Mevrouw Danielle Vermaelen De heren Erik Clinck Peter Coox Fatmir Dani Xavier Doyen Roland Jeanquart Philippe Pire Joseph Steenwinckel Frank Verhaegen
Beëindiging van de erkenning van revisoren De erkenning van de heren Alfred Penna en Roger Vandenborre werd op hun verzoek beëindigd. De Commissie heeft hen, met toepassing van artikel 9 van het voornoemde besluit, de eretitel van hun ambt verleend.
1.2.12. Faillissement van de Bank Max Fischer Op 8 januari 1997 heeft de Commissie de bankvergunning herroepen van de Bank Max Fischer. Aanleiding tot deze beslissing was de bekentenis van één van de bestuurders van de instelling, tevens lid van het directiecomité, dat de boekhouding van de bank vervalst werd en haar actief sterk overschat was. Belangrijke verliezen op kredieten werden immers niet als dusdanig tot uitdrukking gebracht in de boekhouding. Deze verliezen waren dermate groot dat de werkelijke balans een substantieel netto-passief had moeten vertonen. Het betrokken fraudemechanisme werd blijkbaar toegepast onder impuls van één van de leiders van de bank en met medeweten van een directielid van de instelling. De bank werd failliet verklaard op 9 januari 1997. Ingevolge het faillissement van de bank heeft het Herdiscontering- en Waarborginstituut de procedure van terugbetaling van deposito’s aangevat, overeenkomstig de beschermingsregeling voor deposito’s bij kredietinstellingen. Gelet op de ongunstige evolutie van de kredietportefeuille en ernstige organisatorische tekortkomingen bij deze relatief kleine instelling had de Commissie reeds sinds enige tijd, met toepassing van artikel 57 van de bankwet, uitzonderingsmaatregelen getroffen voor de Bank Max Fischer. Aanvankelijk had de Commissie aan de bank een hersteltermijn opgelegd waarbinnen zij haar eigen vermogen diende te verhogen en de organisatie en dagelijkse leiding versterken. Toen bleek dat de bank onvoldoende tegemoet kwam aan deze eisen, heeft de Commissie haar verboden nog langer bepaalde kredieten te verstrekken en heeft zij een speciaal commissaris aangesteld om hierop toe te zien. Deze maatregelen waren erop gericht de door de Commissie gekende kredietrisico’s onder controle te houden en nieuwe risico’s te vermijden.
50
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Onder druk van dit verscherpte toezicht op de kredietportefeuille heeft één van de bankleiders een frauduleus mechanisme opgezet waardoor kredietomlopen als interbancaire vorderingen werden geboekt. Dat gebeurde zodanig dat die omlopen niet aan het licht kwamen bij de periodieke toetsing door de commissarisrevisor van de interbancaire vorderingen aan de confirmaties van de tegenpartijen, en evenmin konden worden gedetecteerd in de periodieke rapporteringsstaten aan de Commissie. Gelet op de gegevens in bezit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen - hoewel die geen toegang heeft tot de bankarchieven, die in handen zijn van het gerecht - blijkt het faillissement van de bank dus te wijten aan managementfraude op het hoogste niveau. De internationale ervaring toont aan dat dit soort fraude uiterst moeilijk op te sporen is voor externe controle-instanties, of zij nu prudentieel toezichthouder of externe auditor zijn. Als dergelijke fraude wordt ondekt, is dat meestal door een samenloop van uitzonderlijke en toevallige omstandigheden. Voor het overige bepaalt de controlewetgeving dat leiders van kredietinstellingen bij hun aanstelling moeten worden getoetst op hun betrouwbaarheid en hun professionele ervaring. Met als gevolg - en dat is een voorwaarde voor de doeltreffendheid van de prudentiële controle - dat een toezichthouder zolang er geen duidelijke aanwijzing is van het tegendeel, moet kunnen steunen op de bankleiders. Om die reden stellen de algemeen aanvaarde normen op internationaal vlak dat toezichthouders hun toezichtsopdrachten niet mogen verzwaren door systematisch het bestaan van managementfraude te gaan vermoeden. Vertrouwen in de bankleiding is fundamenteel. Zij is immers verantwoordelijk voor het opzetten van een passend intern controlesysteem dat de kern vormt van het prudentieel toezicht. In dat verband moet ook worden aangestipt dat de controle op de financiële positie, de jaarrekening en de regelmatigheid van de verrichtingen die in de jaarrekening moeten worden weergegeven, overeenkomstig de vennootschapswet, een opdracht is van de commissaris-revisor. Aansluitend bij deze controlewerkzaamheden moet de revisor, als medewerker aan het prudentieel overheidstoezicht, ook de periodieke rapporteringsstaten van de kredietinstelling controleren, om redelijke zekerheid te verkrijgen omtrent hun betrouwbaarheid. Die betrouwbaarheid is afhankelijk van een passend systeem van interne controle en interne audit binnen de kredietinstelling. Op dit niveau kan de kleinschaligheid van een kredietinstelling een handicap betekenen, vooral omdat de mogelijkheid tot een ver doorgedreven scheiding van functies tot op het hoogste leidingsniveau er beperkt is. Vandaar ook het belang dat de Commissie in haar circulaire van 30 juni 1997 omtrent interne controle en interne audit (31) hecht aan het principe dat elke kredietinstelling blijvend over een passende interne auditfunctie dient te beschikken. De Commissie zal achteraf terugkomen op het onderzoek van dit bankongeval, zodra zij toegang krijgt tot de nodige documentatie.
(31) Zie dit verslag, p. 339 e.v.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
51
1.2.13. Prudentieel toezicht op geconsolideerde basis op de bankgroep DEXIA Tijdens de verslagperiode hebben het Gemeentekrediet van België (hierna «GKB» genoemd) en de Franse gespecialiseerde financiële instelling Crédit local de France (hierna «CLF» genoemd) een kaderovereenkomst gesloten met als doel de oprichting van een eengemaakte bankgroep met Europese dimensie, DEXIA geheten. De krachtlijnen van de nieuwe structuur als gevolg van deze alliantie, zijn de volgende (*) : a) er worden twee nieuwe operationele banken opgericht, namelijk het Crédit local de France en het Gemeentekrediet van België, die alle activiteiten alsook de organisatie van hun respectieve vroegere naamgenoten overnemen ; b)
CLF en GKB worden onder de gezamenlijke controle geplaatst van twee topholdings, Dexia France en Dexia Belgium, die elk 50 % van het kapitaal van CLF en GKB bezitten ;
c)
er worden beheersstructuren uitgewerkt die moeten resulteren in een geünificeerde leiding van CLF en GKB, zoals bij een consortium ; bovendien wordt een strategisch comité opgericht waarvan de samenstelling en de prerogatieven, zoals die met name zullen worden gedefinieerd in het «werkingsreglement» waarvan sprake in de consortiumovereenkomst, een geünificeerde en gecoördineerde strategie en een dito beleid mogelijk zouden moeten maken van de uit de operationele banken CBF en GKB bestaande bankgroep DEXIA.
Met fe oprichting van deze bankgroep wordt gestreefd naar een economische fusie tussen CLF en GKB. Daarbij wordt niet alleen nuttig gebruik gemaakt van hun complementariteit, zowel geografisch als qua specialisering en balansstructuur, weliswaar zonder hun eigen identiteit op hun thuismarkt prijs te geven, maar trachten zij ook gezamenlijk internationaal door te stoten in de financiering van lokale besturen en grote infrastructuren. Zoals werd aangegeven door de promotoren, zullen, bij de uitbouw van de bankgroep, de bevoegdheden van de raden van bestuur en van de directiecomités van de operationele banken worden gerespecteerd ; de vereisten voor een gezond en voorzichtig bankbeheer op het niveau van elk van beide operationele banken blijven gehandhaafd ; leidmotief bij de organisatie van het geheel is de zorg om coherentie en coördinatie die moeten resulteren in de evenwichtige ontwikkeling van elke instelling op zich, binnen hun respectief reglementair kader en zonder te raken aan hun respectieve beheersautonomie.» Gelet op de onmogelijkheid om, in de huidige stand van het Europese, Belgische en Franse recht, een juridische fusie te realiseren die uitmondt in de vorming van een transnationale of Europese vennootschap, hebben de Franse Commission bancaire en de Commissie voor het Bank- en Financiewezen als toezichthouders ingestemd met de voorgestelde structuur van de nieuwe groep DEXIA. *
(*)
52
Officieuze vertaling van de betrokken passage uit het Memorandum.
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Deze alliantie stelde andermaal de problematiek aan de orde van het prudentieel toezicht op een internationale bankgroep (32). De Commissie heeft over de organisatie van het toezicht op de nieuwe structuur uitvoerig overleg gepleegd met de Franse Commission bancaire, die bevoegd is voor het prudentieel toezicht op CLF. Dit overleg heeft geleid tot de opstelling van een Memorandum of Understanding waarin de principes van de samenwerking tussen GKB en CLF evenals de krachtlijnen en praktische modaliteiten van het prudentiële toezicht door de Commission bancaire en de Commissie voor het Bank- en Financiewezen op de groep DEXIA worden beschreven. Bij de beoordeling van de nieuwe groepsstructuur tussen GKB en CLF hebben de Commissie en de Commission bancaire als voorwaarde gesteld dat een passend geconsolideerd prudentieel toezicht mogelijk moest worden gemaakt op het niveau van de nieuwe bankgroep DEXIA zélf (33) (bankgroep die is ontstaan door het samengaan van GKB en CLF) en niet enkel op het niveau van respectievelijk de holdings Dexia France en Dexia Belgium (34) (35). Beide toezichthouders waren immers van oordeel dat hun toezicht op de gehele groep moet slaan als betrof het een bankgroep met aan de top een moederonderneming - kredietinstelling. Er werd dan ook geopteerd voor een toezichtsbereik dat overeenstemt met de groep die ontstaat door horizontale consolidatie à 100 % van GKB en CLF, zoals in het geval van een bankenconsortium. In het verlengde hiervan heeft de Commissie, met toepassing van artikel 18 van het koninklijk besluit op het geconsolideerd toezicht, ermee ingestemd dat het prudentieel toezicht op de holding Dexia Belgium (36) wordt uitgeoefend via het toezicht op de bankgroep DEXIA. * Gelet op het uiteenlopend reglementair kader voor CLF en GKB, werd de concrete invulling van de controle op een aantal punten aangepast aan de dagdagelijkse praktijk, bv. wat de rapportering betreft. De domeinen van de controle blijven echter dezelfde als waarin de Europese en de Belgische regelgeving voorzien, met name : - de financiële positie ; - de beperkingen en de voorwaarden voor het bezit van gekwalificeerde deelnemingen ;
(32) Zie de jaarverslagen 1993-1994, p. 45-46 en 1995-1996, p. 55-57 over het toezicht op de Fortis-groep. (33) Cf. artikel 20, tweede lid van de Belgische bankwet van 22 maart 1993. (34) Deze vennootschap is een financiële holding in de zin van artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1994 over het toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen, die door de Commissie werd ingeschreven op de lijst van de financiële holdings naar Belgisch recht waarvan sprake in artikel 13 van de wet van 22 maart 1993. (35) De loutere uitoefening van het prudentieel toezicht op het niveau van de financiële
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
holding Dexia Belgium met strikte toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit over het toezicht op geconsolideerde basis, zou voor de CBF inderdaad geleid hebben tot een toezicht op een holding waarin de twee banken elk slechts voor de helft geconsolideerd worden en waarin dus slechts de helft van de nieuwe bankgroep is opgenomen. Een dergelijk toezicht op basis van een proportionele consolidatie zou ontoereikend geweest zijn, want gebaseerd op een onvolledig beeld van de nieuwe bankgroep. (36) Krachtens artikel 49 van de bankwet en het koninklijk besluit inzake geconsolideerd toezicht op de kredietinstellingen
53
- het beleid, de organisatie en de interne controleprocedures voor het geconsolideerd geheel ; - de invloed van de geconsolideerde ondernemingen op andere ondernemingen ; - de naleving, op basis van de geconsolideerde positie, van de door het reglement inzake eigen vermogen opgelegde solvabiliteitscoëfficiënten (ter uitvoering van de CAD-richtlijn) en begrenzingsnormen inzake risicoconcentratie. Als leidraad geldt dat zowel de Belgische als de Franse autoriteiten, elk in het kader van hun eigen regelgeving, de positie van DEXIA moeten kunnen toetsen op basis van de criteria die gelden in België, respectievelijk Frankrijk. Hiertoe werd voor Dexia een gemeenschappelijke rapportering uitgewerkt die, aangezien er plaats werd ingeruimd voor de nationale specificiteiten en geen van beide autoriteiten haar nationale normen heeft opgelegd aan de andere, dienstig is voor zowel de Franse als de Belgische autoriteiten. In het voornoemde Memorandum werd géén centrale toezichthouder aangeduid en behoudt elke toezichthouder zijn volledige toezichtsbevoegdheid. Het Memorandum voorziet wel in de aanduiding (beurtrol om de 2 jaar) van een van de toezichthouders voor de technische coördinatie ; sinds 1 januari 1997 is de Commissie voor het Bank- en Financiewezen daarmee belast. Overeenkomstig het Memorandum zullen de Commission Bancaire en de Commissie voor het Bank- en Financiewezen hun prudentieel toezicht uitoefenen op basis van de gecombineerde rekeningen van GKB en CLF die zij dienen op te stellen volgens de Europese bepalingen inzake de geconsolideerde jaarrekening van de kredietinstellingen en, complementair en voor zover niet strijdig daarmee, volgens de IAS-normen ; de commissarissen van CLF en de commissarissen-revisoren van GKB dienen deze rekeningen te certificeren. Het Memorandum voorziet ook in afspraken over de wijze van informatie-uitwisseling en overleg tussen de toezichthouders onderling (minstens halfjaarlijks) en tussen de toezichthouders en de bankgroep. De voormelde principes van samenwerking tussen GKB en CLF, die ook in de aandeelhoudersovereenkomst zijn omschreven, vormen het kader waarin de bankgroep zich mag ontwikkelen ; elke substantiële wijziging van deze regels zou voor de toezichthouders de aanleiding zijn om de situatie en de structuur van de bankgroep opnieuw kritisch te onderzoeken. In het licht van een dergelijk onderzoek ligt het voor de hand dat GKB en CLF de toezichthouders vooraf informeren over nieuwe initiatieven van hun bankgroep. Ten slotte wordt aangestipt dat de herstructurering van GKB geen afbreuk doet aan het bestaande prudentiële toezicht op GKB op vennootschappelijke en op geconsolideerde basis, dat volledig volgens de Belgische regelgeving blijft doorlopen.
54
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
1.2.14. Circulaire over de voorbereiding van de invoering van de euro De Commissie heeft op 7 maart 1997 een circulaire gericht aan de kredietinstellingen over de voorbereiding van de invoering van de euro en zijn operationele en strategische impact. In de circulaire wordt het belang van het europroject benadrukt en wordt aanbevolen dat in elke kredietinstelling de euro-werkzaamheden zouden worden gecoördineerd door een stuurgroep, tevens dat een overgangsplan zou worden opgesteld, met een tijdschema en een budget. Ook wordt gewezen op het bijzonder belang van de informatica en de telecommunicatie, de vorming en de interne en externe communicatie. Bij de circulaire was ook een vragenlijst gevoegd over de maatregelen die de kredietinstellingen nemen en over de knelpunten die mochten opduiken. Deze vragenlijst diende als basis voor de gesprekken nadien met deze instellingen. Deze gesprekken stelden de Commissie in staat de individuele operationele voorbereiding van elke kredietinstelling te volgen en zicht te hebben op de operationele en strategische impact van de invoering van de euro op de Belgische banksector. Uit de gesprekken is gebleken dat de kredietinstellingen in overeenstemming met het nationaal overgangsplan, de nodige maatregelen treffen om vanaf 1 januari 1999 alle bankverrichtingen te kunnen uitvoeren in BEF of in euro, naar keuze van hun cliënt. De invoering van de euro betekent echter voor de meeste kredietinstellingen zowel een belangrijke éénmalige kost als een recurrent verlies aan inkomsten. Ten einde hun rendabiliteit te handhaven streven talrijke kredietinstellingen naar een verdere verlaging van de kosten en pogen zij hun inkomsten te verhogen door nieuwe activiteiten met hogere marges te ontwikkelen. Hogere marges, omdat de risico’s groter zijn, wat de toezichthouder derhalve tot verhoogde waakzaamheid zal nopen. Ook de verwachte verdere internationalisering van een belangrijk deel van het Belgisch bankwezen zal aangepaste toezichtsmiddelen vergen. Bovendien zal de Commissie toezien op de wijze waarop de kredietinstellingen die vooralsnog geen uitgewerkt beleid en strategie hebben ontwikkeld ten aanzien van de grote binnenlandse markt die tot stand komt met de invoering van de euro, zich zullen aanpassen aan deze nieuwe situatie. * De meeste operationele inspanningen van de kredietinstellingen situeren zich tot nu toe op informaticavlak. Tegelijkertijd met de noodzakelijke aanpassingen die de invoering van de euro met zich meebrengt, gebeuren ook de wijzigingen voor het jaar 2000. Talrijke instellingen maken van de gelegenheid gebruik om hun informatica te moderniseren. Al deze noodzakelijke aanpassingen tijdig afwerken is een grote uitdaging voor de informaticadiensten van de banken. Dit betekent ook dat bij de meeste instellingen andere informaticaprojecten uitgesteld werden.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
55
1.2.15. Informatieverstrekking aan de Commissie door de gerechtelijke autoriteiten Om het spaarderspubliek en de goede werking van het kredietsysteem te beschermen, regelt de wet van 22 maart 1993 de vestiging en de werkzaamheden van, alsook het toezicht op de kredietinstellingen die in België werkzaam zijn. Als controle-autoriteit voor de kredietinstellingen moet de Commissie toezien op de naleving van die wet. Het is dan ook essentieel dat zij wordt geïnformeerd wanneer de gerechtelijke of bestuursrechtelijke autoriteiten vermoeden dat de wet wordt overtreden, met name wanneer de professionele betrouwbaarheid van een leider van een kredietinstelling door zo’n overtreding in het gedrang zou kunnen komen. Daarom heeft artikel 108 van de wet van 22 maart 1993 een drievoudige verplichting ingevoerd op het vlak van de informatieverstrekking aan de Commissie. Zo moeten de bevoegde gerechtelijke of bestuursrechtelijke autoriteiten de volgende procedures ter kennis brengen van de Commissie : 1.
ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van de overtreding van de wet van 22 maart 1993 of één van de in artikel 19 van die wet bedoelde wetgevingen tegen de bestuurders, directeuren, zaakvoerders, lasthebbers of erkende commissarissen-revisoren van kredietinstellingen of financiële instellingen ;
2.
ieder opsporingsonderzoek ten gevolge van een overtreding van de wet van 22 maart 1993 tegen iedere andere natuurlijke of rechtspersoon ;
3.
iedere strafrechtelijke vordering ten gevolge van de overtreding van de wet van 22 maart 1993 door om het even welke natuurlijke of rechtspersoon, alsook iedere strafrechtelijke vordering ten gevolge van de overtreding van één van de in artikel 19 van die wet bedoelde wetgevingen door bestuurders, directeuren, zaakvoerders, lasthebbers of erkende commissarissen-revisoren van kredietinstellingen of financiële instellingen (37).
Om de correcte toepassing van die bepaling te kunnen waarborgen, heeft de Commissie over de reikwijdte ervan het advies van het College van procureurs-generaal gevraagd. De procureur-generaal van Brussel heeft de Commissie, in een brief van 2 juli 1997, het gezamenlijke standpunt van het College van procureurs-generaal meegedeeld. Wat het toepassingsgebied «ratione personae» van artikel 108 betreft, wijst het College erop dat zowel het begrip «bestuurder» als het begrip «commissaris-revisor» duidelijk worden gedefinieerd in de vennootschapswet. De begrippen «directeur», «zaakvoerder» en «lasthebber» van een kredietinstelling kunnen, volgens het College, worden gedefinieerd conform de interpretatie van de Commissie over de uitoefening van leidinggevende functies in kredietinstellingen (38).
(37) Artikel 152 van de wet van 6 april 1995 omvat een soortgelijke wettelijke bepaling voor beleggingsondernemingen. (38) Zie het verslag 1995-1996, p. 44.
56
Kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Wat het toepassingsgebied «ratione temporis» van artikel 108 betreft, bevestigt het College dat de Commissie moet worden ingelicht zodra een opsporingsonderzoek of een gerechtelijk onderzoek wordt geopend. Bovendien moet het openbaar ministerie elke strafrechtelijke vordering op grond van de in artikel 108 bedoelde overtredingen ter kennis brengen van de Commissie. Het College vermeldt ook welke misdrijven ter kennis moeten worden gebracht van de Commissie. Het stelt ter zake dat artikel 108 moet worden toegepast bij overtreding van de wet van 22 maart 1993 en van de in artikel 19 van die wet bedoelde wetgevingen. Krachtens het voornoemde artikel 19 mogen personen die veroordeeld zijn wegens het plegen van bepaalde misdrijven geen leidinggevende functie uitoefenen in een kredietinstelling. Dat beroepsverbod geldt ook voor de personen die worden bedoeld in één van de gevallen als beschreven in de artikelen 1 tot 3, 3bis, §§ 1 en 3, en 3ter van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934 waarbij aan bepaalde veroordeelden en aan de gefailleerden verbod wordt opgelegd om bepaalde ambten, beroepen of werkzaamheden uit te oefenen en waarbij aan de rechtbanken van koophandel de bevoegdheid wordt toegekend dergelijk verbod uit te spreken. Het College van procureurs-generaal is van oordeel dat alle overtredingen van één van de in de artikel 19 van de wet van 22 maart 1993 bedoelde wetgevingen die, krachtens artikel 108 van die wet, ter kennis moeten worden gebracht van de Commissie, misdrijven zijn die aanleiding kunnen geven tot de toepassing van de door het voornoemde artikel 19 ingevoerde wettelijke onverenigbaarheidsregeling. De in artikel 108 bedoelde informatieplicht geldt dus zowel voor misdrijven die aanleiding kunnen geven tot de veroordelingen opgesomd in artikel 19, tweede lid van de wet van 22 maart 1993, als voor misdrijven die, met toepassing van de artikelen 1 tot 3, 3bis, §§ 1 en 3, en 3ter van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934, aanleiding kunnen geven tot een beroepsverbod. Gelet op het preventieve karakter van artikel 108 moet ieder opsporingsonderzoek tegen een leider van een kredietinstelling op grond van één van de misdrijven opgesomd in de artikelen 1 tot 3, 3bis, §§ 1 en 3, en 3 ter van het koninklijk besluit nr. 22 van 24 oktober 1934, ter kennis worden gebracht van de Commissie door de gerechtelijke of bestuursrechtelijke autoriteit aan wie het misdrijf is voorgelegd. Die verplichting geldt ook voor het openbaar ministerie dat elke strafrechtelijke vordering die op grond van die bepalingen wordt ingesteld, ter kennis moet brengen van de Commissie. Wat voorafgaat geldt eveneens voor artikel 152 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs. Die bepaling is immers rechtstreeks gebaseerd op artikel 108 van de wet van 22 maart 1993 en voorziet in dezelfde verplichte informatieverstrekking aan de Commissie in het kader van het toezicht op de beleggingsondernemingen.
CBF 1996-1997
Kredietinstellingen
57
1.3. BELEGGINGSONDERNEMINGEN
1.3.1. Gezamenlijke aspecten 1.3.1.1. lijst van de beleggingsondernemingen Overeenkomstig artikel 53 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, maakt de Commissie voor het Bank- en Financiewezen de lijst op van de beleggingsondernemingen met vergunning in België (39). Bovendien maakt zij, overeenkomstig het koninklijk besluit van 20 december 1995, de lijst op van de bijkantoren van beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap. Op 30 juni 1997 waren op beide lijsten in totaal 80 beleggingsondernemingen opgenomen tegenover 90 op 30 juni 1996, namelijk 78 beleggingsondernemingen naar Belgisch recht en 2 bijkantoren van een beleggingsonderneming die ressor-
(39) Conform artikel 20, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 20 december 1995 over de buitenlandse beleggingsondernemingen, « worden de bijkantoren van beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten
58
Beleggingsondernemingen
die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, in een bijzondere rubriek van de lijst vermeld ». Op 30 juni 1997 was geen enkel bijkantoor van dat type geregistreerd.
CBF 1996-1997
teert onder het recht van een andere Lid-Staat. De wijzigingen die tussen 1 juli 1996 en 30 juni 1997 in de lijsten zijn aangebracht, alsook de bijgewerkte lijsten gaan als bijlage. De overgangsregeling voor beursvennootschappen waarvan de effectieve leiding, bij de inwerkingtreding van de wet van 6 april 1995, niet aan ten minste twee natuurlijke personen was toevertrouwd, verstreek op 31 december 1996 (40). Twee beursvennootschappen hadden hun toestand niet geregulariseerd op die datum, namelijk De Sagher & Cie GCV, Leopold II laan 240, 1081 Brussel en L. De Wispelaere & C° GCV, Internationaal Rogiercentrum 6 bus 442, 1210 Brussel. Beide vennootschappen hebben hun bedrijf stopgezet. Per categorie van beleggingsondernemingen ziet de evolutie er als volgt uit : Aantal op 30.06.96
Aantal op 30.06.97
90
78
BELEGGINGSONDERNEMINGEN MET VERGUNNING IN BELGIË 1. Beleggingsondernemingen naar Belgisch recht
• Beursvennootschappen • Beursvennootschappen waarvan de effectieve leiding niet aan ten minste twee natuurlijke personen is toevertrouwd • Vennootschappen voor vermogensbeheer • Vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten
63
59
6 16
15
5
4
2. Bijkantoren in België van beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap
-
-
BELEGGINGSONDERNEMINGEN DIE RESSORTEREN ONDER HET RECHT VAN EEN ANDERE LID-STAAT VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP MET EEN GEREGISTREERD BIJKANTOOR IN BELGIË
-
2
90
80
TOTAAL
De lijsten van de beleggingsondernemingen (bijlage 11) geven een gedetailleerd overzicht van de door artikel 46, 1° van de wet van 6 april 1995 gedefinieerde beleggingsdiensten die door die ondernemingen mogen worden verstrekt. De onderstaande tabel, opgemaakt op 30 juni 1997, vermeldt voor de verschillende beleggingsdiensten het aantal beleggingsondernemingen met een vergunning daarvoor.
(40) Zie artikel 165 van de wet van 6 april 1995.
CBF 1996-1997
Beleggingsondernemingen
59
Beleggingsdiensten
Aantal beleggingsondernemingen op 30.06.97
Beursvennootschappen
vennootschappen voor vermogensbeheer
Vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten
Bijkantoren van buitenlandse beleggingsondernemingen (intra EG)
59
15
4
2
58
4
-
2
57
-
-
1
8
-
4
-
1a) In ontvangst nemen en doorgeven van orders voor rekening van derden 1b) Uitvoeren van orders voor rekening van derden 1c) Samenbrengen van beleggers 2.
Handelen voor eigen rekening
55
-
-
1
3.
Discretionair beheer
22
15
-
1
8
-
-
-
52
-
-
-
4.a) Vaste overneming 4.b) Plaatsen van uitgiften
Sommige beursvennootschappen beperken hun aanbod tot één enkele beleggingsdienst. Dat geldt voor «introducing brokers» die uitsluitend orders in ontvangst nemen en doorgeven voor rekening van derden, en één vennootschap die uitsluitend handelt voor eigen rekening met beursbemiddelaars als tegenpartij (41). Op 30 juni 1997 hadden 41 beursvennootschappen een vergunning om voor eigen rekening verrichtingen uit te voeren op financiële instrumenten die resulteren in andere dan residuaire handelsposities, en/of om uitgiften van financiële instrumenten vast over te nemen dan wel om borg te staan voor de plaatsing van die uitgiften (42). Onverminderd de overgangsregeling als bedoeld in artikel 66, § 2 van de wet van 6 april 1995, moeten die vennootschappen een volgestort kapitaal van minimum 50 miljoen frank hebben. Aan één beursvennootschap werd een vergunning verleend om op treden als bewaarder voor verzekeringsondernemingen en instellingen voor collectieve belegging. Daarvoor moest de betrokken beursvennootschap beschikken over een volgestort kapitaal en een eigen vermogen van minimum 100 miljoen frank (43).
(41) Zie jaarverslag 1995-1996, p. 67-68. (42) Zie artikel 58, § 1, tweede lid van de wet van 6 april 1995. In de lijst van de beursvennootschappen met vergunning, worden die activiteiten aangeduid met een « A ».
60
Beleggingsondernemingen
(43) Zie artikel 58, § 1, derde lid van de wet van 6 april 1995. In de lijst van de beursvennootschappen met vergunning, worden die activiteiten aangeduid met een « B ».
CBF 1996-1997
Kennisgevingen Op 30 juni 1997 had de Commissie meer dan 682 kennisgevingen ontvangen van beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Economische Ruimte (EER) met vergunning in hun land van herkomst, die in België beleggingsdiensten willen verstrekken op grond van de regeling inzake vrije-dienstverrichting. De spreiding van die kennisgevingen per Lid-Staat van de EER ziet er als volgt uit : Denemarken Finland Frankrijk Ierland Nederland Noorwegen Portugal Verenigd Koninkrijk Zweden
5 1 5 26 29 2 1 601 12
Bij de analyse van die cijfers moet er rekening mee worden gehouden dat bepaalde landen, op 30 juni 1997, slechts zeer recent richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten, hadden omgezet in hun nationaal recht of dat helemaal nog niet hadden gedaan.
1.3.1.2. Artikel 60 van de wet van 6 april 1995 : passende ervaring om de effectieve leiding van beleggingsondernemingen uit te oefenen Vóór de hervorming van 1995 diende, krachtens de wet, een meerderheid van de leiders van een beursvennootschap uit effectenmakelaars te bestaan (44). Zo kon er tot op zekere hoogte worden voor gezorgd dat leidinggevende personen van beursvennootschappen over een passende ervaring beschikten. De wet van 6 april 1995 heeft dat vereiste niet gehandhaafd. Toch stelt artikel 60 van die wet als voorwaarde voor de erkenning en het behoud van de erkenning van een beleggingsonderneming dat de effectieve leiding moet worden toevertrouwd aan personen die, voor de uitoefening van hun functies, niet alleen de vereiste professionele betrouwbaarheid maar ook een passende ervaring bezitten. Artikel 60 van de wet van 6 april 1995 is de omzetting in het Belgische recht van een bepaling uit de richtlijn over beleggingsdiensten, die op haar beurt afkomstig is uit de eerste bankrichtlijn. Voor de interpretatie en de toepassing van dit artikel kan dus worden verwezen naar de parlementaire voorbereiding van de wet van 17 juli 1985 die de eerste bankrichtlijn heeft omgezet in het Belgische recht (45). Met het vereiste van een tweehoofdige leiding wordt gepoogd de fouten en misbruiken te voorkomen zoals vastgesteld in bepaalde ondernemingen waarin slechts één persoon belast was met de volledige leiding.
(44) Zie artikel 37 van de wet van 4 december 1990.
CBF 1996-1997
Beleggingsondernemingen
(45) Parl. st. : Kamer, 1981-1982, nr. 277/1, p. 6 en volgende.
61
Het vereiste van een passende ervaring veronderstelt dat een leider in zijn beroepsbedrijvigheid ervaring heeft opgedaan op het vlak van de organisatie van ondernemingen, hun toezicht en hun financiële verrichtingen, en dat hij in staat is om onafhankelijk de verantwoordelijkheden van de hoogste leiding op te nemen. Tijdens de verslagperiode diende de Commissie een aantal kleine ondernemingen te wijzen op het vereiste van een passende ervaring. Zij heeft daarbij onderstreept dat de nuttige ervaring van elk lid van de hoogste leiding een onontbeerlijke voorwaarde is voor de effectieve toepassing van het «Vieraugenprinzip», dat de grondslag vormt voor elk intern-controlesysteem. Zij heeft erop gewezen dat een diploma van hoger onderwijs en/of het feit dat iemand aandeelhouder is van een onderneming, op zich geen waarborg zijn voor een passende ervaring. Over het algemeen is de controle a priori van de naleving van de wettelijke voorwaarde dat leiders van beleggingsondernemingen een passende ervaring moeten bezitten, een delicate aangelegenheid. Er kan immers moeilijk gebruik worden gemaakt van kwantitatieve criteria. Samen met de toezichthouders van andere LidStaten van de Europese Unie, neemt de Commissie deel aan een denkoefening die moet resulteren in de meest geschikte praktijk ter zake.
1.3.2. Beursvennootschappen 1.3.2.1. Besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 24 juni 1997 inzake de periodieke rapportering over de reglementen op het eigen vermogen van de beursvennootschappen en de belegging van de cliëntengelden. Met een besluit van 24 juni 1997 (46) heeft de Commissie de rapporteringsverplichtingen van de beursvennootschappen vastgesteld die er op gericht zijn de naleving te toetsen van de reglementen op het eigen vermogen (47) en op de belegging van de cliëntengelden (48). Het besluit betreft zowel de vorm, de inhoud als de frequentie van de rapportering. Aan het besluit is een ruime consultatie en een testfase voorafgegaan. In een eerste stadium werd aan de beursvennootschappen immers gevraagd om de rapporteringstabellen in ontwerpvorm in te vullen vanaf 30 juni 1996 (49). Daartoe ontvingen zij een ontwerp van handleiding met toelichting en berekeningsschema’s inzake de prudentiële ratio’s en de belegging van de cliëntengelden. De definitieve tabellen en de frequentie van hun mededeling verschillen niet wezenlijk van het ontwerp, maar de handleiding werd verder aangevuld rekening houdend met de opgedane ervaring. Ingevolge opmerkingen van de sector werd ook de datum van mededeling van de rapportering aan de Commissie over de vennootschappelijke positie verschoven naar de 25ste dag die volgt op de afslui-
(46) Meegedeeld bij circulaire D4/EB/97/1 van 25 juni 1997. (47) Zie het Besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 5 december 1995 over het reglement op het eigen vermogen van de beursvennootschappen (M.B. van 31 december 1995).
62
Beleggingsondernemingen
(48) Zie de Beslissing van de Raad van bestuur van het Interventiefonds van de beursvennootschappen van 23 november 1995 over het reglement op de belegging van de cliëntengelden (M.B. van 31 december 1995). (49) Zie verslag CBF 1995-1996, p. 28.
CBF 1996-1997
ting van de periode waarop deze rapportering betrekking heeft. Een uitzondering wordt gemaakt voor de rapportering over de laatste periode van het boekjaar, waarvoor als uiterste rapporteringsdatum de laatste dag van de daaropvolgende maand geldt. De Commissie heeft eveneens beslist om de datum van mededeling van de driemaandelijkse boekhoudkundige positie (de zogenoemde periodieke staten), die tot nog toe was vastgesteld op de 20ste van de maand volgend op de afsluiting, te laten samenvallen met de data voor de rapportering over het eigen vermogen en de belegging van de cliëntengelden. De zesmaandelijkse rapportering over de geconsolideerde positie moet worden medegedeeld tegen het einde van de maand die volgt op de afsluiting. * De sector heeft in de verslagperiode belangrijke inspanningen geleverd om de complexe reglementering op het eigen vermogen en op de belegging van de cliëntengelden ten uitvoer te leggen. De gedetailleerde handleiding die de Commissie daartoe heeft opgemaakt, alsook de toelichting die medewerkers van de Commissie hebben verstrekt tijdens onderhouden, telefonische contacten of zelfs bezoeken ter plaatse, hebben ertoe bijgedragen dit aanpassingsproces te vergemakkelijken. Over het algemeen kon worden vastgesteld dat de invoering van de nieuwe eigenvermogensvereisten geen verhoging van het eigen vermogen van de betrokken vennootschappen heeft noodzakelijk gemaakt. Gelet op hun geringe handelsportefeuilleactiviteiten maken ruim zeven op tien beursvennootschappen gebruik van de meest eenvoudige methode om hun kapitaaltoereikendheid te berekenen, ook al leidt die methode tot hogere vereisten dan wanneer de complexere methodes van het reglement worden toegepast. Geen enkele beursvennootschap heeft aan de Commissie de toestemming gevraagd om bijzondere methodes of interne modellen te mogen gebruiken voor de berekening van bepaalde eigen-vermogensvereisten, zoals bepaald door het reglement. Anderzijds heeft het reglement op de belegging van de cliëntengelden een belangrijke invloed op de organisatie van de beursvennootschappen en op hun financiële structuur. De verplichting om de cliëntendeposito’s op gezamenlijke of individuele «cliënten»-rekeningen bij erkende instellingen te plaatsen, heeft talrijke beursvennootschappen ertoe gebracht de financiering van hun bedrijf te herzien, bijvoorbeeld door hun eigen middelen te verhogen, de posities voor eigen rekening terug te schroeven of hun inningsbeleid ten opzichte van de cliënten te verstrakken.
CBF 1996-1997
Beleggingsondernemingen
63
1.3.2.2. Optreden als bewaarder voor verzekeringsondernemingen en instellingen voor collectieve belegging. Sinds de wet van 6 april 1995 mogen, naast de kredietinstellingen, ook de beursvennootschappen optreden als bewaarder voor verzekeringsondernemingen en voor instellingen voor collectieve belegging voor zover de Commissie ermee instemt hun vergunning met deze activiteit uit te breiden (50). Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie voor het eerst aan een beursvennootschap de daartoe vereiste vergunningsuitbreiding verleend. De betrokken beursvennootschap beschikte over het wettelijk vereiste minimumkapitaal van 100 miljoen BEF (51). De Commissie heeft er echter ook op toegezien dat de beursvennootschap over een passende organisatie en interne controle beschikte inclusief een interne auditfunctie, rekening houdend met het reglementair en prudentieel kader waarin de activiteit van bewaarder voor verzekeringsondernemingen en voor instellingen voor collectieve belegging dient te worden gesitueerd. Meer bepaald dient de bewaarder, wanneer hij tevens andere diensten aan de bewaargever verstrekt (bv. als uitvoerder van de orders of als vermogensbeheerder), een strikte scheiding te handhaven tussen de bewaarfunctie en die overige diensten. Van de bewaarder wordt bovendien verwacht dat hij toezicht uitoefent op de naleving door de verzekeringsondernemingen en de instellingen voor collectieve belegging van een aantal specifieke regels, die voortvloeien uit het statuut van deze ondernemingen en instellingen. Verder moet rekening worden gehouden met beperkingen voortvloeiend uit het statuut van de beursvennootschap. Zo mogen beursvennootschappen geen andere gelddeposito’s ontvangen dan bestemd voor of afkomstig uit transacties in financiële instrumenten (52). Daaruit volgt dat de plaatsing van gelden op zicht- of op termijnrekeningen bij de beursvennootschap geen beleggingsdoel op zich kan zijn, maar enkel een tijdelijke overbrugging tussen beleggingen in financiële instrumenten. Tevens moeten de beursvennootschappen de gelden die verzekeringsondernemingen en instellingen voor collectieve belegging bij hen deponeren, op gezamenlijke of individuele «cliënten»-rekeningen, bij erkende instellingen beleggen (53). In tegenstelling tot andere professionele beleggers, is het niet aanvaardbaar dat ICB’s en verzekeringsondernemingen de beursvennootschap zouden vrijstellen van wederbeleggingsverplichting (zogenaamde «opting out»-mogelijkheid) voor alle of sommige gelddeposito’s die zij bij haar deponeren. Overigens moet worden aangestipt dat het verkrijgen van een vergunning om op te treden als bewaarder voor ICB’s geen afbreuk doet aan de verplichting van elke ICB om de effectieve aanstelling van een bepaalde bewaarder vooraf te laten aanvaarden door de Commissie. Daarbij is het de bedoeling dat de Commissie onder-
(50) Zie de artikelen 58, 154 (tot wijziging van artikel 120 van de wet van 4 december 1990) en 158 (tot wijziging van de verzekeringswet van 9 juli 1975) van de wet van 6 april 1995. (51) Zie de artikelen 58, § 1, derde lid, en 66, § 1, eerste lid, van de wet van 6 april 1995, die respectievelijk een volgestort kapitaal en een eigen vermogen (berekend overeenkomstig het reglement op het eigen
64
Beleggingsondernemingen
vermogen van de beursvennootschappen) van 100 miljoen vereisen. (52) Zie artikel 77, § 1, van de wet van 6 april 1995. (53) Zie artikel 77, § 2, van de wet van 6 april 1995 en het reglement op de belegging van de cliëntengelden, goedgekeurd bij ministerieel besluit van 31 december 1995. Zie ook het verslag 1995-1996, p. 65.
CBF 1996-1997
zoekt of de bewaarder, in het concrete geval, technisch en organisatorisch in staat is zijn werkzaamheden behoorlijk te vervullen. Bij het beoordelen van een dergelijk verzoek zal de Commissie onder meer rekening houden met de specifieke kenmerken van de betrokken ICB, de concrete ervaring van de bewaarder of nog met de beperkingen gebonden aan zijn statuut (54). * Gelet op de ervaring die de Commissie heeft opgedaan in voornoemd dossier, neemt zij zich voor om het reglementair en prudentieel kader van de activiteit van bewaarder van verzekeringsondernemingen en instellingen voor collectieve belegging toe te lichten in een circulaire aan de beursvennootschappen. Deze circulaire zal ook voor de kredietinstellingen gelden, aangezien de regels, op enkele uitzonderingen na, van toepassing zijn ongeacht het statuut van de bewaarder.
1.3.3. Vennootschappen voor vermogensbeheer 1.3.3.1. Weigering van vergunning Tijdens de verslagperiode diende de Commissie zich uit te spreken over een bijzondere vergunningsaanvraag als vennootschap voor vermogensbeheer De oprichters gaven namelijk te kennen dat zij onmiddellijk na het verkrijgen van de Belgische vergunning, een dochteronderneming voor vermogensbeheer wensten op te richten in een andere Lid-Staat van de Europese Unie. Volgens het financieel plan zou het zwaartepunt van de activiteiten zich in de aanvangsfase in die andere Lid-Staat bevinden en zou de rendabiliteit van de Belgische moederonderneming in die periode in belangrijke mate afhangen van haar buitenlandse dochter. Deze structuur was volgens de aanvragers noodzakelijk om een categorie van geprospecteerde cliënten, die de localisatie van hun vermogen om o.a. fiscale redenen plegen te spreiden over verschillende landen, een volledige service te kunnen aanbieden. De Commissie heeft geoordeeld dat, overeenkomstig de bevoegdheidsverdeling tussen de toezichthouders waarvan sprake in de beleggingsdienstenrichtlijn (55), zij zich niet kon uitspreken over de vergunning zolang er geen vergunning werd aangevraagd bij en verkregen van de bevoegde overheid in de Lid-Staat waar het zwaartepunt van de werkzaamheden zou liggen. De Commissie was bovendien van mening dat de structuur van de groep een hoge risicograad inhield qua bijzondere mechanismen als bedoeld in artikel 104, § 3 van de wet van 6 april 1995. De betrokken aanvraag werd dan ook geweigerd.
(54) Zie ook het verslag 1995-1996, p. 128. (55) Richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten.
CBF 1996-1997
Beleggingsondernemingen
65
1.3.3.2. Melding van een fiscaal fraudemechanisme aan de Minister van Financiën - Toepassing van artikel 327, § 5 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Overeenkomstig artikel 327, § 5, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 licht de Commissie voor het Bank- en Financiewezen onmiddellijk de Minister van Financiën in wanneer zij vaststelt dat een instelling die onder haar toezicht valt, heeft bijgedragen tot het opzetten van een mechanisme dat tot doel of tot gevolg heeft inbreuken te organiseren op de fiscale wetgeving en dat een medeplichtigheid insluit, tussen de instelling en de cliënt, met het oog op belastingontduiking. Tijdens de verslagperiode werden bij een beursvennootschap verrichtingen vastgesteld waarbij fysiek niet-leverbare euro-obligaties die door de beursvennootschap voor rekening van sommige cliënten bij buitenlandse correspondenten werden gehouden, kort voor de coupondatum - deels met het schriftelijk akkoord van de betrokken cliënten - werden overgeschreven naar een effectenrekening bij een Luxemburgse bank op naam van een Panamese vennootschap. Na de couponinning op naam van deze vennootschap werden de effecten samen met het ontvangen couponbedrag overgeschreven naar de rekening van herkomst van de betrokken beursvennootschap bij haar buitenlandse correspondent. Het couponbedrag werd vervolgens in de beursvennootschap uitgesplitst over de betrokken cliëntenrekeningen - zowat 350 in aantal - zonder inhouding van de roerende voorheffing. De verplichting om bij de uitbetaling van de roerende inkomsten de roerende voorheffing in te houden en door te storten aan de fiscale administratie rustte in dit geval op de beursvennootschap, wat zij heeft nagelaten te doen. De Commissie heeft geoordeeld dat deze verrichtingen moeten worden gekwalificeerd als een mechanisme in de zin van artikel 327, § 5, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en heeft de Minister van Financiën hiervan in kennis gesteld.
1.3.4. Herstelmaatregelen De Commissie heeft in de verslagperiode met toepassing van artikel 104 van de wet van 6 april 1995, herstelmaatregelen geëist van een aantal beleggingsondernemingen waarvan de financiële positie, de organisatie of de kwaliteit van het bestuur onvoldoende waarborgen boden voor de goede afloop van hun verbintenissen. Een eerste geval betrof een beleggingsonderneming waarvan de structurele negatieve rendabiliteit het eigen vermogen ernstig aantastte. De Commissie heeft aan deze onderneming gevraagd om binnen een welbepaalde termijn haar eigen vermogen opnieuw te brengen op minstens het peil van het wettelijk vereiste minimum van 10 miljoen frank en de nodige structurele maatregelen te treffen om haar continuïteit veilig te stellen. Toen naderhand bleek dat de getroffen maatregelen niet de verhoopte ommekeer teweeg brachten en dat onderhandelingen om een overnemer te vinden, op niets uitliepen, heeft de beleggingsonderneming beslist haar bedrijf stop te zetten, waarna de Commissie de vergunning heeft ingetrokken.
66
Beleggingsondernemingen
CBF 1996-1997
Een tweede geval betrof een beleggingsonderneming waarvan één van de twee zaakvoerders om persoonlijke redenen voor onbepaalde tijd afwezig zou zijn. De Commissie heeft aan deze onderneming gevraagd om de meerhoofdigheid van het bestuur dringend te herstellen (56). De beleggingsonderneming, die ook een aantal administratieve tekortkomingen moest rechtzetten, heeft de toestand binnen de gestelde termijn geregulariseerd. * Wanneer de beleggingsonderneming de opgelegde herstelmaatregelen niet of onvoldoende uitvoert of indien gevaar dreigt voor de beleggers, verleent voornoemd artikel 104 van de wet van 6 april 1995 aan de Commissie de bevoegdheid om zelf herstelmaatregelen op te leggen. Zij kan, zo nodig met onmiddellijke uitwerking, een speciaal commissaris aanstellen wiens toestemming vereist is voor alle handelingen en beslissingen van alle organen van de beleggingsonderneming, inclusief de algemene vergadering, alsook van de personen die instaan voor het beleid. Verder kan de Commissie de vervanging gelasten van bestuurders of zaakvoerders van de beleggingsonderneming en zo binnen de gestelde termijn geen vervanging geschiedt, zelf één of meer voorlopige bestuurders aanstellen. Tenslotte heeft de Commissie de mogelijkheid om de uitoefening van het bedrijf van de onderneming geheel of ten dele te schorsen of de vergunning geheel of ten dele te herroepen. Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie van die bevoegdheden herhaaldelijk gebruik gemaakt. Een eerste geval betrof een beleggingsonderneming waarvan bleek dat tussen de actieve bestuurders, tevens aandeelhouders, ernstige meningsverschillen waren ontstaan over het beleid van de onderneming. Aangezien de vennootschap stuurloos dreigde te worden en zij, door de permanente afwezigheid van een actieve bestuurder, niet langer voldeed aan het vereiste van een meerhoofdige leiding, heeft de Commissie niet alleen een termijn vastgesteld om de toestand te verhelpen, maar ook onmiddellijk gelet op het gevaar voor de beleggers, een speciaal commissaris aangesteld. Uiteindelijk werden de aandeelhouderskring en het bestuur van de vennootschap met instemming van de Commissie geherstructureerd door terugtrekking van twee aandeelhouders-bestuurders en de intrede van een nieuwe aandeelhouder die vervolgens als tweede bestuurder werd aangesteld. In een tweede geval stelde de Commissie tijdens een inspectie ter plaatse vast dat een beleggingsonderneming, ondanks eerdere aanmaningen, geen gepaste maatregelen had getroffen om haar gebrekkige administratieve en boekhoudkundige organisatie en interne controle te verbeteren. Ook werden wantoestanden vastgesteld die onmiskenbaar aan de vennoten-zaakvoerders waren toe te schrijven. De Commissie heeft geoordeeld dat de professionele betrouwbaarheid van de zaakvoerders daardoor ernstig in het gedrang was gebracht. Zij heeft een termijn vastgesteld om de betrokken zaakvoerders te vervangen en het bestuur te versterken. Gelet op de ernst van de toestand en het gevaar voor de beleggers, heeft zij meteen ook een speciaal commissaris aangesteld.
(56) Zie artikel 60 van de wet van 6 april 1995.
CBF 1996-1997
Beleggingsondernemingen
67
Toen de vennoten-zaakvoerders bij het verstrijken van de termijn geen oplossing hadden gevonden om tegemoet te komen aan de opgelegde herstelmaatregelen, hebben zij beslist om het bedrijf van de vennootschap stop te zetten en hebben zij de intrekking van de vergunning gevraagd en verkregen. Het derde geval betrof een beleggingsonderneming waarvan bleek dat de hoofdaandeel-houder in een erg precaire financiële positie was mede veroorzaakt door een reeks financiële transacties die deden twijfelen aan de professionele betrouwbaarheid van sommige bestuurders van de beleggingsonderneming. Gelet op het ontbreken van een solvabele aandeelhouder die de financiering van de beleggingsonderneming kon ondersteunen op het belangrijke tekort aan eigen vermogen op geconsolideerde basis en op voornoemde twijfel omtrent de professionele betrouwbaarheid van een aantal bestuurders, besliste de Commissie ter vrijwaring van de belangen van de beleggers om een speciaal commissaris aan te stellen. Naderhand werd met de instemming van de Commissie een grondige herstructurering van de aandeelhouderskring en van de bestuurs- en beleidsorganen van de vennootschap doorgevoerd. In een vierde geval bestonden ernstige aanwijzingen dat een zaakvoerder en hoofdaandeelhouder van een beleggingsonderneming strafrechtelijk sanctioneerbare bepalingen van de bank- en beursreglementering had geschonden (57) of hieraan medeplichtig was. De Commissie was van oordeel dat de betrokkene niet langer beschikte over de vereiste professionele betrouwbaarheid om zaakvoerder te zijn van een beleggingsonderneming en dat hij evenmin nog langer als vennoot geschikt was. Zij heeft aan de beleggingsonderneming gevraagd binnen een korte termijn de in opspraak geraakte persoon uit de vennootschap te verwijderen en te vervangen. Aangezien de vennootschap bij het verstrijken van de termijn geen kandidaat-zaakvoerders had gevonden, heeft de Commissie ter vervanging van de voltallige bestuurs- en beleidsorganen van de vennootschap, twee voorlopige bestuurders aangesteld. Uiteindelijk bleek dat de invloed van de gebeurtenissen rond de gewezen vennoot-zaakvoerder en de vaststelling van bepaalde onregelmatigheden in de boeken van de beleggingsonderneming, haar financiële positie ernstig hadden aangetast. Om die reden en bij gebrek aan concrete toekomst- of overnameperspectieven, heeft de Commissie de vergunning ingetrokken. De Commissie heeft de vergunning van nog een andere beleggingsonderneming ingetrokken. Het ging om een onderneming waarvan het eigen vermogen tot beneden het wettelijk minimum was gedaald. De Commissie heeft de vergunning ingetrokken toen bij het verstrijken van de toegekende hersteltermijn, gebleken was dat de onderneming haar eigen vermogen nog steeds niet op het vereiste peil had terug gebracht en ook had nagelaten om structurele maatregelen te nemen om de rendabiliteit te herstellen.
(57) Inzonderheid schending van de reglementering op het werven van spaargelden in België en dienstverrichtingen in België door buitenlandse beleggingsondernemingen.
68
Beleggingsondernemingen
CBF 1996-1997
1.3.5. Aandelensekwester Krachtens artikel 67, §7 van de wet van 6 april 1995 kan de Commissie, wanneer zij grond heeft om aan te nemen dat een aandeelhouder die ten minste 5 procent van het kapitaal of van de stemrechten bezit, een gezond en voorzichtig beleid van de beleggingsonderneming zou kunnen belemmeren, de uitoefening schorsen van de aan de aandelen verbonden stemrechten, dan wel de aandeelhouder aanmanen om binnen de termijn die zij bepaalt, aandelen in zijn bezit over te dragen. Als deze overdracht niet plaatsvindt, kan de Commissie bevelen de aandelen te sekwestreren bij het Herdiscontering- en Waarborginstituut dat alle rechten uitoefent die aan de aandelen zijn verbonden. Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie tweemaal gebruik gemaakt van deze bevoegdheid in het geval van beleggingsondernemingen waartegen reeds herstelmaatregelen waren getroffen (zie hierboven). Een eerste toepassingsgeval had betrekking op een belangrijke aandeelhouder, tevens zaakvoerder van een beleggingsonderneming, die ingevolge bepaalde feiten niet langer de vereiste professionele betrouwbaarheid bezat om als zaakvoerder deel uit te maken van de effectieve leiding. Aangezien de Commissie van oordeel was dat deze persoon ook in zijn hoedanigheid van hoofdaandeelhouder een gezond en voorzichtig beleid van de beleggingsonderneming kon belemmeren, heeft zij hem gelast om binnen een gestelde termijn de aandelen over te dragen die hij rechtstreeks of onrechtstreeks in de vennootschap bezat. Toen bij het verstrijken van de termijn geen koper was gevonden, beval de Commissie het sekwester van de aandelen bij het Herdiscontering- en Waarborginstituut. Een tweede geval had betrekking op een beleggingsonderneming waarvan de moeder-vennootschap in een kennelijke toestand van insolvabiliteit verkeerde. Aangezien de moeder-vennootschap niet meer over de financiële draagkracht beschikte om de stabiliteit van de vennootschap te waarborgen en deel te nemen aan haar groei en rekening houdend met de geconsolideerde situatie van de beleggingsonderneming en haar moedervennootschap, heeft de Commissie geoordeeld dat deze toestand een gezond en voorzichtig beleid van de beleggingsonderneming in het gedrang kon brengen. Zij heeft de betrokken vennootschap dan ook aangemaand haar aandelen over te dragen. Omdat deze overdracht niet plaats vond binnen de vastgestelde termijn, gelastte de Commissie het sekwester van de aandelen bij het Herdiscontering- en Waarborginstituut. Het sekwester werd pas opgeheven nadat de aandeelhouderskring van de vennootschap met de instemming van de Commissie grondig werd gewijzigd.
CBF 1996-1997
Beleggingsondernemingen
69
1.4. WISSELKANTOREN
1.4.1. Circulaire inzake witwaspraktijken De Commissie heeft, na raadpleging van hun beroepsvereniging, aan de wisselkantoren een circulaire bezorgd over de naleving van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stesel voor het witwassen van geld (58). Deze circulaire neemt in ruime mate de bepalingen over van de circulaire van 8 september 1993 bestemd voor de kredietinstellingen (59). Zij bevat aldus richtlijnen omtrent organisatie en controle, vooral met betrekking tot de identificatie van de clienteel, de interne verslaggeving en de vorming van het personeel, de samenwerking met de Cel voor financiële informatieverwerking (C.F.I.) en de verslaggeving aan de Commissie. De circulaire is aangepast aan de kenmerken van het bedrijf van de wisselkantoren en houdt rekening met recente evoluties inzake wisseltechnieken en witwaspraktijken. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de toepassing van de witwaswetgeving op de diensten die de wisselkantoren aanbieden inzake geldoverdracht.
(58) Zie bijlage 14. (59) Zie het verslag 1992-1993, p. 63 en bijlage 17.
70
Wisselkantoren
CBF 1996-1997
De circulaire bevat ook een (niet exhaustieve) typologie van de verrichtingen inzake deviezen- en geldoverdracht die zouden kunnen verband houden met witwaspraktijken, en waarvoor krachtens artikel 8 van de witwaswet ten behoeve van de witwasverantwoordelijke een schriftelijk verslag moet worden opgemaakt. Het komt de witwasverantwoordelijke toe te beslissen of de vastgestelde feiten al dan niet ter kennis moeten worden gebracht van de C.F.I..
1.4.2. Intrekking van de registratie van een wisselkantoor Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie op grond van inspecties ter plaatse en van de periodieke verslaggeving, vastgesteld dat een wisselkantoor zijn omzet en bedrijfsresultaat in hoofdzaak realiseerde via wisselverrichtingen met personen van wie de leiding wist of kon vermoeden dat zij bij witwaspraktijken waren betrokken. Bovendien heeft de Commissie vastgesteld dat het betrokken wisselkantoor een aantal wettelijke en reglementaire bepalingen die precies gericht zijn op de voorkoming van witwastransacties, niet of onvoldoende had nageleefd. De omstandigheid dat het kantoor een belangrijk aantal meldingen van verdachte transacties aan de Cel voor Financiële-Informatieverwerking had verricht, deed volgens de Commissie geen afbreuk aan de ernst van haar vaststellingen. Het betrokken wisselkantoor heeft er de voorkeur aan gegeven het bedrijf op eigen initiatief stop te zetten en afstand te doen van de registratie. De Commissie heeft de Cel voor Financiële-Informatieverwerking niettemin geïnformeerd over haar vaststellingen in dit dossier.
1.4.3. Opsporing van onregelmatige wisselactiviteiten Het koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel regelt het wettelijk statuut van de wisselkantoren. Het toezicht op de naleving ervan werd toevertrouwd aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. Op grond van dit besluit moeten alle in België gevestigde natuurlijke of rechtspersonen die beroepshalve de door het voormeld koninklijk besluit geviseerde contant-wisselverrichtingen uitvoeren, zich bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen laten registreren alvorens hun werkzaamheden aan te vatten (60). In het kader van haar toezichtsopdracht besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan het opsporen van niet-geregistreerde wisselkantoren. Dit gebeurt aan de hand van een waaier van inlichtingen : de statuten van vennootschappen die in de Bijlagen
(60) Over het besluit van 27 december 1994, zie het verslag 1994-1995, p. 75-77.
CBF 1996-1997
Wisselkantoren
71
tot het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, de informatie ingewonnen bij of verstrekt door buitenlandse controle-instanties, de informatie ontvangen van gecontroleerde instellingen. Wanneer de Commissie aanwijzingen van onregelmatigheden heeft, nodigt zij de betrokken personen uit haar alle informatie mee te delen die nodig is voor het onderzoek van het dossier, en dit binnen de termijn die zij bepaalt. De Commissie kan ook de boeken en stukken van de betrokkenen controleren of laten controleren om na te gaan of de verstrekte informatie juist is. Tijdens de verslagperiode heeft dit optreden van de Commissie ertoe geleid dat een aantal onregelmatige werkzaamheden werden geregulariseerd of stopgezet. In het geval van drie niet-geregulariseerde wisselkantoren heeft de Commissie evenwel vastgesteld dat, ondanks haar vraag tot stopzetting of regularisering, de betrokkenen wisselverrichtingen bleven uitvoeren, wat strafbaar is. Zij heeft deze dossiers ter kennis gebracht van de bevoegde Procureur Generaal.
1.4.4. Administratieve geldboete Tijdens de verslagperiode werden aan de Commissie verschillende gevallen voorgelegd van wisselkantoren die de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, niet naleefden of foutief dan wel onvolledig toepasten. Het ging daarbij zowel om gevallen die de inspectiedienst van de Commissie zelf had vastgesteld tijdens inspecties ter plaatse, als om gevallen die de Cel voor Financiële-Informatieverwerking (C.F.I.) ter kennis had gebracht van de Commissie. In de meeste gevallen hebben de betrokken wisselkantoren er zich tegenover de Commissie toe verbonden de bepalingen van de voornoemde wet van 11 januari 1993 voortaan strikt na te leven en hun toestand zo snel mogelijk te regulariseren. Later zijn ter plaatse inspecties uitgevoerd om te controleren of de vastgestelde onregelmatigheden effectief verholpen waren. In één geval had het betrokken wisselkantoor een cliënt verteld dat het aan de C.F.I. informatie had verstrekt over verrichtingen die hij had uitgevoerd. De Commissie was van oordeel dat dit een ernstige overtreding was van artikel 19 van de voornoemde wet van 11 januari 1993 op grond waarvan het verboden is ter kennis te brengen van de betrokken cliënt of van derden dat informatie werd meegedeeld aan de C.F.I. of dat een opsporingsonderzoek wegens witwassen van geld aan de gang is. Daarnaast oordeelde de Commissie dat het wisselkantoor evenmin de verplichting had nageleefd om passende maatregelen te nemen om de werknemers vertrouwd te maken met de bepalingen van de wet. Rekening houdend met de aard van de overtreding en de omvang van het wisselkantoor, heeft de Commissie het wisselkantoor, met toepassing van artikel 22 van de wet van 11 januari 1993, een administratieve geldboete van 150.000 frank opgelegd, die werd geïnd in het voordeel van de Schatkist.
72
Wisselkantoren
CBF 1996-1997
1.5. INTERNATIONALE SAMENWERKING EN REGELGEVING De voortschrijdende internationalisering van het bank- en effectenbedrijf vergt een voortdurende versterking van de coördinatie en samenwerking tussen toezichthouders. Op wereldniveau vervult het Bazelcomité voor het banktoezicht daarbij een hoofdrol. Binnen de Europese Gemeenschap, met de specifieke dimensie van de eenmaking van de interne markt, zijn diverse overlegorganen werkzaam. Het Bazelcomité voor het banktoezicht werd in 1975 opgericht door de gouverneurs van de centrale banken van de Groep van Tien. Het Comité bestaat thans uit vertegenwoordigers van de centrale banken en van de banktoezichthouders van twaalf landen (61). Het Bazelcomité is geen supranationaal toezichtsorgaan en heeft geen bevoegdheden om afdwingbare regels toepasbaar te maken in de vertegenwoordigde landen. Het resultaat van de werkzaamheden van het Bazelcomité neemt vaak de vorm aan van aanbevelingen aan het Comité van Gouverneurs. Deze aanbevelingen hebben een grote weerklank gelet op het gezag van beide Comités. Bovendien hebben politieke overheden reeds meermaals benadrukt hoe belangrijk de initiatieven van het Bazelcomité zijn voor de stabiliteit van de financiële markten.
(61) België, Canada, Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan, Luxemburg, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten, Zweden en Zwitserland.
CBF 1996-1997
Internationale samenwerking en regelgeving
73
De werkzaamheden van het Bazelcomité situeren zich voornamelijk op twee domeinen : enerzijds, de coördinatie van het toezicht op internationaal opererende kredietinstellingen ; anderzijds, het streven naar internationale convergentie in regelgeving en toezicht. Drie werkgroepen bereiden de discussies en aanbevelingen van het Bazelcomité voor : een «Capital sub-group», een «Risk management sub-group» en een «Information sub-group ». Daarnaast wordt het comité bijgestaan door twee gespecialiseerde werkgroepen, met name de «Internal models task force» en de «Accounting task force». Het Bazelcomité treedt op wereldniveau ook op als de gesprekspartner van IOSCO en van de Internationale Vereniging van Verzekeringstoezichthouders om toezichtsproblemen van gemeenschappelijk belang te bespreken. Samen hebben deze vorig jaar het «Joint Forum on Financial Conglomerates» opgericht. Dit forum heeft als opdracht het uitwerken van concepten en beleidsbeginselen voor het toezicht op financiële conglomeraten en van voorstellen tot verbetering van de samenwerking en de informatie-uitwisseling tussen de bij de conglomeraten betrokken toezichthouders (62). In de Europese Gemeenschap vindt de multilaterale samenwerking inzake banktoezicht op drie niveaus plaats : het Raadgevend Comité voor het Bankwezen, het Subcomité voor Bankentoezicht van het Europees Monetair Instituut en de Contactgroep van de banktoezichthouders. Het Raadgevend Comité voor het Bankwezen, waarin ten hoogste drie vertegenwoordigers van elke Lid-Staat en van de Europese Commissie zetelen, werd ingesteld bij de eerste bankcoördinatierichtlijn van 1977. Het Comité heeft een dubbele opdracht ter ondersteuning van de Europese Commissie : bijstand in het zorgen voor een juiste toepassing van de bankrichtlijnen en bijstand bij het uitwerken van nieuwe voorstellen van richtlijn betreffende de verdere coördinatie met het oog op het tot stand brengen van een ééngemaakte markt voor de kredietinstellingen. Latere bankrichtlijnen hebben die rol nog verruimd : het Raadgevend Comité staat de Europese Commissie bij in het kader van de bevoegdheid die de Europese Raad aan de Commissie heeft verleend om technische aanpassingen aan de communautaire bankregelgeving aan te brengen. Noorwegen, IJsland en Liechtenstein, als leden van de Europese Economische Ruimte (EER), zijn betrokken bij de werkzaamheden van het Comité, ook al nemen zij niet formeel aan de vergaderingen deel. Het Raadgevend Comité voor het Bankwezen wordt op zijn beurt bijgestaan door de de Technische interpretatiegroep voor de toepassing van de bankrichtlijnen (GTIAD), die door een vertegenwoordiger van de Europese Commissie wordt voorgezeten. In deze werkgroep worden de beraadslagingen van het Comité in een aantal technische domeinen voorbereid. Het Comité kan ook besluiten tot de oprichting van een ad hoc-werkgroep, zoals dit het voorbije jaar het geval was voor de studie van de regelgevende problemen in verband met het uitgeven van electronisch geld.
(62) Zie het verslag 1995-1996, p. 81.
74
Internationale samenwerking en regelgeving
CBF 1996-1997
Het Subcomité voor Bankentoezicht van het Europees Monetair Instituut (EMI) zet de werkzaamheden voort die het Comité van Presidenten van de centrale banken in 1990 heeft opgestart. In dit Subcomité zetelt een vertegenwoordiger van de centrale bank van elke Lid-Staat evenals een vertegenwoordiger van de banktoezichthouder van de Lid-Staten, zoals België, waar dit toezicht niet door de centrale bank wordt uitgeoefend. Het Subcomité voor het Bankentoezicht staat het EMI bij in zijn taak overleg te plegen over aangelegenheden die van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële instellingen en markten, doorgaans aangeduid als het domein van het «macroprudentieel toezicht ». Verder staat het Subcomité het EMI bij in zijn taak de toekomstige rol van het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB)/de Europese Centrale Bank (ECB) inzake het banktoezicht voor te bereiden. Ook het Subcomité doet beroep op werkgroepen om zijn beraadslagingen voor te bereiden. Tussen het Raadgevend Comité voor het Bankwezen en het Subcomité voor het Bankentoezicht van het EMI werden afspraken gemaakt inzake informatieuitwisseling en wederzijdse vertegenwoordiging in de vergaderingen om de werkzaamheden zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen en nodeloze overlappingen te voorkomen. De Contactgroep van de banktoezichthouders kwam voor het eerst bijeen in 1972. Hij vormt een autonoom en informeel samenwerkingsverband tussen de bankcontrole-autoriteiten in Europa. Zowel in de eerste als in de tweede bankcoördinatierichtlijn wordt verwezen naar de rol van de Contactgroep, met name als het meest geschikte kader voor de micro-prudentiële samenwerking. In de groep zetelt één vertegenwoordiger van de banktoezichthouder van elke LidStaat alsook van Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. De werkzaamheden in verband met de regelgeving worden bijgewoond door een vertegenwoordiger van de Europese Commissie. De werkzaamheden van de Contactgroep kunnen in vier groepen worden onderverdeeld : uitwisseling van informatie met betrekking tot individuele instellingen (gevallen die toezichtsimplicaties kunnen hebben in andere Lid-Staten), uitwisseling van informatie over nationale toezichtsregelingen of wijzigingen in de nationale regulering, vergelijkende studies over diverse toezichtsaspecten in de Lid-Staten, en technische ondersteuning van de werkzaamheden van de twee andere, hierbovengenoemde, Europese overlegfora. De samenwerking in Europa tussen toezichthouders op beleggingsondernemingen is op dit ogenblik minder gestructureerd. Geruime tijd geleden heeft de Europese Commissie voorgesteld een Comité voor het Effectenbedrijf op te richten dat onder meer inzake beleggingsondernemingen een soortgelijke rol zou vervullen als het Raadgevend Comité voor het Bankwezen inzake kredietinstellingen. De bespreking van dit voorstel vordert echter traag gelet op meningsverschillen tussen de Europese instellingen over de te volgen comitéprocedure. In afwachting vindt multilateraal overleg en samenwerking op diverse niveaus plaats. Vooreerst is er het Comité van Effectentoezichthouders op hoog niveau. Dit Comité wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Europese Commissie en groepeert de overheden die in de Lid-Staten bevoegd zijn voor regelgeving en toezicht op financiële markten, effectentransacties en beleggingsondernemingen.
CBF 1996-1997
Internationale samenwerking en regelgeving
75
Dit Comité wordt bijgestaan door een werkgroep die, zoals GTIAD voor de bankrichtlijnen, voorbereidend werk verricht hoofdzakelijk in verband met de uitlegging en de toepassingsproblemen van de beleggingsdienstenrichtlijn. Verder is er de informele groep van de Voorzitters van de Effectencommissies van de Europese Unie, waarbij ook de Effectencommissies van de overige landen van Europese Economische Ruimte zijn betrokken (63). * Voorbereiding van, actieve deelname aan en naverwerking van de vaak meerdaagse vergaderingen van de voornoemde internationale comités en werkgroepen vergen vanwege de Commissie voor het Bank- en Financiewezen aanzienlijke inspanningen. Ondanks deze werkbelasting acht de Commissie het belangrijk vertegenwoordigd te zijn in deze comités en werkgroepen, die haar de mogelijkheid bieden de internationale ontwikkelingen inzake prudentieel toezicht en regelgeving op de voet te volgen en terzake zelfs inspraak te hebben. Deze werkzaamheden komen aldus zowel de internationale samenwerking als het eigen toezicht ten goede.
1.5.1. Werkzaamheden van het Bazelcomité voor het banktoezicht Basisbeginselen voor een doeltreffend prudentieel banktoezicht In de afgelopen jaren heeft het Bazelcomité diverse initiatieven genomen tot samenwerking met toezichthouders van landen buiten de Groep-van-Tien. In het licht van de snelle ontwikkeling van de financiële markten in bepaalde van deze landen (inzonderheid in de zgn. « emerging market countries ») werd de behoefte aangevoeld deze samenwerking beter te structureren. Verhoogde internationale samenwerking tussen toezichthouders komt tegemoet aan de wensen die de Ministers van Financiën van de G-7 landen tijdens hun jaarlijkse vergaderingen meermaals naar voor gebracht hebben. Tijdens de verslagperiode heeft het Bazelcomité samen met een aantal toezichthouders van buiten de G-10 een lijst opgesteld van basisbeginselen waaraan elk prudentieel toezicht op kredietinstellingen in beginsel zou moeten beantwoorden om doeltreffend te zijn. Het document, getiteld «Core principles for effective banking supervision», bevat vijfentwintig beginselen. Deze beginselen hebben betrekking op diverse aspecten van het toezicht, zoals de minimale voorwaarden voor het verstrekken van bankvergunningen, de minimale bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden, de rapportering aan de autoriteiten, de wijze van uitoefenen van het toezicht, de sanctioneringsbevoegdheden van de toezichthouder en de samenwerking tussen
(63) Zie daarover het verslag 1995-1996, p. 123-124.
76
Internationale samenwerking en regelgeving
CBF 1996-1997
toezichthouders bij instellingen die grensoverschrijdend actief zijn. Vermeldenswaard is dat de noodzaak aan operationele onafhankelijkheid, gepaard gaand met toereikende middelen voor de toezichthouder, in het allereerste beginsel opgenomen is. Deze basisbeginselen zijn bedoeld als een referentiedocument waarop autoriteiten wereldwijd kunnen steunen bij het uitwerken van het prudentieel toezicht in hun landen. In het document wordt aan de toezichthouders in gans de wereld expliciet gevraagd die beginselen te onderschrijven. Naar aanleiding van de top van Denver hebben de G-7 Ministers van Financiën overigens duidelijk het belang van dit document onderstreept voor een versterking van de stabiliteit van de nationale en internationale financiële markten. Ook hebben internationale instellingen als de Wereldbank en IMF reeds te kennen gegeven achter deze beginselen te staan in het kader van hun taken van bijstandsverlening aan individuele landen. Van hun kant hebben de banktoezichthouders uit de ganse wereld tijdens hun jongste tweejaarlijkse vergadering te Stockholm in juni 1996, afgesproken om de samenwerking met toezichthouders van niet-G10-landen verder te verdiepen. In een gezamenlijk document, getiteld « The supervision of cross-border banking» (64), hebben het Bazelcomité en de zgn. «Offshore Group of Banking supervisors» aangekondigd de volgende jaren te zullen werken aan het wegwerken van de obstakels die het groepstoezicht op internationaal actieve bancaire groepen in de weg staan. Bedoeld document is het verlengstuk van het zgn. «Concordaat van Bazel» van juli 1992 (65). Het document onderzoekt enerzijds de informatie waarover de toezichthouder uit het land van oorsprong moet beschikken voor zijn toezicht op bancaire groepen die internationaal actief zijn, en de middelen om deze informatie te bekomen (66). Het stelt eveneens dat alle grensoverschrijdende activiteiten van een bancaire groep aan een passend prudentieel toezicht moeten zijn onderworpen.
Renterisicobeheer Het Bazelcomité heeft in januari 1997 aan de internationale bankwereld een document (67) voorgelegd waarin, ter consultatie, een aantal principes worden voorgesteld voor de beoordeling door de banktoezichthouders van het aangepast en doeltreffend karakter van het renterisicobeheer van kredietinstellingen. De principes hebben betrekking op de wijze waarop de instellingen zich intern dienen te organiseren voor een degelijke bewaking en beheersing van het renterisico. Ze liggen in de lijn van de richtlijnen die de Commissie voor het Bank- en Financiewezen vorig jaar reeds aan de Belgische kredietinstellingen heeft opgelegd (68). Het document benadrukt de rol en betrokkenheid van de hoogste bestuurs- en leidingsorganen van de kredietinstelling, de noodzaak aan beleidslijnen en procedures en aan een degelijk meet- en bewakingssysteem, de behoefte aan adekwate interne informatiedoorstromingen, het nut van onafhankelijke controles.
(64) « The supervision of cross-border banking », oktober 1996. (65) Zie het verslag 1991-92, p. 46 e.v. (66) Onder meer behandelt het document de problematiek van de inspecties ter plaatse bij buitenlandse vestigingen.
CBF 1996-1997
Internationale samenwerking en regelgeving
(67) « Principles for the management of interest rate risk » ; Consultative proposal by the Basle Committee on Banking Supervision, Basle, January 1997. (68) Zie verslag 1995-1996, pp. 52-53.
77
Bij het afsluiten van dit jaarverslag werd de laatste hand gelegd aan een definitieve versie van het document.
Financiële conglomeraten In de verslagperiode heeft het « Joint Forum on Financial Conglomerates » (69) [voorstel LVC : die voetnoot weglaten aangezien ze naar een passus in dezelfde tekst verwijst.] zich voornamelijk beziggehouden met het onderzoek naar passende methodes voor het opvolgen van de solvabiliteitspositie van financiële conglomeraten (incl. de problematiek van de intra-groepsrelaties en van de risicoconcentratie van de groep als geheel op derden), en de toetsing van de geschiktheid van het aandeelhouderschap en van de leiding van dergelijke conglomeraten. Bijzondere aandacht is daarbij besteed geworden aan de noodzakelijke samenwerking tussen de betrokken toezichthouders. Deze samenwerking kan verschillende vormen aannemen, gaande van loutere informatieuitwisseling tot de aanwijzing van een coördinerende of leidende toezichthouder. In het kader van haar werkzaamheden heeft het Forum ook de werking en structuur van een aantal belangrijke financiële conglomeraten geanalyseerd en deze getoetst aan de wijze waarop het toezicht m.b.t. deze conglomeraten is georganiseerd.
Afgeleide instrumenten In 1995 hebben het Bazelcomité en IOSCO gezamenlijk aanbevelingen geformuleerd voor een grotere openheid in de publieke verslaggeving door kredietinstellingen en effectenhuizen over hun activiteit in afgeleide instrumenten en hun tradingbedrijf (70). De beoogde betere informatieverstrekking slaat zowel op kwantitatieve als op kwalitatieve gegevens. Dit laatste betreft met name het toelichten van de wijze waarop de instellingen bedoelde instrumenten boekhoudkundig verwerken en de diverse eraan verbonden risico’s beheren en opvolgen. Met hun aanbevelingen beogen het Bazelcomité en IOSCO bij te dragen tot een versterking van de marktdiscipline en een grotere stabiliteit van de financiële markten. In het afgelopen jaar hebben beide Comités opnieuw een onderzoek gedaan naar de wijze waarop internationaal actieve instellingen aan deze aanbevelingen gevolg hebben gegeven. Daaruit is gebleken dat er een duidelijk positieve trend is in G 10landen, maar dat er nog belangrijke verschillen zijn tussen instellingen en landen onderling. De beide Comités hebben dan ook beslist hun inspanningen voor een betere informatieverstrekking voort te zetten. Aansluitend hierbij heeft ook de CBF in de richting van de Belgische banksector het belang en de betekenis onderstreept van bedoelde aanbevelingen inzake publieke verslaggeving.
(69) Zie daarover dit verslag, p. 74. (70) Zie het verslag 1995-96, p. 80.
78
Internationale samenwerking en regelgeving
CBF 1996-1997
1.5.2. Werkzaamheden van de Europese Gemeenschap Richtlijn betreffende grensoverschrijdende overmakingen Op 27 januari 1997 hebben het Europees Parlement en de Raad richtlijn 97/5/EG betreffende grensoverschrijdende overmakingen uitgevaardigd (71). Deze richtlijn is van toepassing op grensoverschrijdende overmakingen in de valuta van een LidStaat of in ecu tot een bedrag van 50.000 ecu. De richtlijn bepaalt dat de kredietinstellingen aan hun klanten informatie moeten geven over de voorwaarden voor grensoverschrijdende overmakingen. Zij legt bovendien een aantal verplichtingen op zoals de uitvoering van de opdracht binnen de overeengekomen termijn en overeenkomstig de instructies van de opdrachtgever. Zij stelt eveneens een terugbetalingsplicht in bij niet-afwikkeling van overmakingen. De Lid-Staten dienen de richtlijn uiterlijk op 14 augustus 1999 om te zetten.
Richtlijn inzake beleggerscompensatiestelsels Op 3 maart 1997 hebben het Europees Parlement en de Raad richtlijn 97/9/EG inzake de beleggerscompensatiestelsels uitgevaardigd (72). De richtlijn legt aan de Lid-Staten de verplichting op om een of meer stelsels in te voeren die aan de beleggers ten belope van 20.000 ecu (15.000 ecu tot einde 1999) dekking verschaft wanneer een kredietinstelling of beleggingsonderneming waaraan zij geld of effecten hebben toevertrouwd, failliet wordt verklaard. Voor de kredietinstellingen vult deze richtlijn de depositogarantieregeling aan die in de Lid-Staten van toepassing moet zijn krachtens richtlijn 94/19/EG (73). De Lid-Staten dienen richtlijn 97/9 uiterlijk op 26 september 1998 te hebben omgezet. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen is betrokken bij de werkzaamheden die de Minister van Financiën heeft opgestart met het oog op deze omzetting.
Werkzaamheden op het niveau van de Raad Tijdens de verslagperiode heeft de Raad de bespreking verdergezet van de drie voorstellen voor een richtlijn die de Europese Commissie in 1996 had ingediend. Het betreft het voorstel tot wijziging van de wegingsfactor voor sommige hypotheekgebonden vorderingen waarvan sprake in de solvabiliteitsratio-richtlijn 89/647/EEG (74), het voorstel om de eerste bankrichtlijn, de solvabiliteitsratiorichtlijn en de CAD-richtlijn op een aantal technische punten te wijzigen (75) en het voorstel dat ertoe strekt een aantal hindernissen voor het betalingsverkeer weg te werken (76). Bij de Raad is ook nog hangend het voorstel van richtlijn inzake sanering en vereffening van kredietinstellingen. Tijdens de verslagperiode kon in verband met dit laatste voorstel geen vooruitgang worden geboekt.
(71) PB L 43, p. 25. (72) PB L 84, p. 22. (73) Concernant la transposition de la directive 94/19/CE en droit belge, voir le rapport 1994-1995, p. 33. (74) PB 1996, C 114, p. 9. (75) PB 1996, C 208, p. 8. (76) PB 1996, C 207, p. 13.
CBF 1996-1997
Internationale samenwerking en regelgeving
79
Werkzaamheden op het niveau van de Europese Commissie In juni 1997 heeft de Europese Commissie bij de Raad een voorstel ingediend dat ertoe strekt richtlijn 93/6/EEG inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen te wijzigen (77). De voorgestelde wijzigingen strekken ertoe de Europese regelgeving te doen aansluiten bij de wijziging die het Bazelcomité in 1996 aan het «capital accord» heeft aangebracht inzake het gebruik van interne risicobeheermodellen voor de berekening van marktrisico’s. Verder beogen zij de invoering van een adequate vermogensbuffer ter dekking van het marktrisico van transacties in grondstoffen en van grondstoffen afgeleide instrumenten. De Europese Commissie heeft een interpretatieve mededeling gepubliceerd over vrij verrichten van diensten en algemeen belang in de tweede bankrichtlijn (78). Zij heeft eveneens een aantal maatregelen aangekondigd om het vertrouwen van de consumenten in de financiële dienstverlening te versterken, dit in het verlengde van het groenboek dat zij in mei 1996 ter consultatie had voorgelegd. De aangekondigde maatregelen hebben onder meer betrekking op het indienen van een richtlijnvoorstel over de verkoop op afstand van financiële diensten en het ter studie nemen van een richtlijnvoorstel over financiële tussenpersonen. De werkgroep die door de Europese Commissie in 1995 werd opgericht in verband met verslaggeving en openbaarheid van financiële instrumenten, heeft zijn werkzaamheden verder gezet. Tijdens het verslagjaar bestudeerde deze werkgroep de resultaten van een FEE-studie over de boekhoudkundige verwerking van financiële instrumenten («Accounting treatment of financial instruments. A European perspective), nam zij kennis van een voorstel van de Europese Commissie betreffende een aanbeveling voor de verslaggeving van financiële instrumenten en formuleerde zij een standpunt ten aanzien van een recent gepubliceerde IASC discussion paper «accounting for financial assets and financial liabilities».
1.5.3. Werkzaamheden van het Raadgevend Comité voor het Bankwezen Tijdens de verslagperiode heeft het Raadgevend Comité voor het Bankwezen, onder het voorzitterschap van de heer Jean-Louis Duplat, Voorzitter van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, driemaal vergaderd. Het Comité heeft een opinie gegeven over de gevolgen van de invoering van de euro voor het prudentiële toezicht en voor de richtlijnen terzake. Het Comité heeft eveneens bijzondere aandacht besteed aan de problematiek van het elektronisch geld, inzonderheid om na te gaan in welke mate het uitgeven van elektronisch geld door ondernemingen die geen kredietinstelling zijn, het voorwerp moet zijn van Europese regelgeving. Het Comité heeft de onderhandelingen opgevolgd die de Europese Commissie voert met een aantal derde landen, inzonderheid met de Verenigde Staten en Zwitserland, krachtens het mandaat dat de Raad haar heeft gegeven om te komen tot wederzijdse afspraken in verband met het geconsolideerd toezicht. Tot slot zij vermeld dat het Comité in dialoog is getreden met het Verzekeringscomité in verband met de
(77) PB 1997, C 240, p. 24. (78) PB 1997, C 209, p. 6.
80
Internationale samenwerking en regelgeving
CBF 1996-1997
kapitalisatieverrichtingen in de zin van richtlijn 79/267/EEG. De bedoeling is te komen tot een gemeenschappelijke uitlegging van het toepassingsgebied van de betrokken richtlijnbepaling en na te gaan of de Europese regelgeving moet worden bijgestuurd om scheeftrekkingen in de concurrentievoorwaarden tussen sectoren te voorkomen.
1.5.4. Werkzaamheden van het Subcomité voor Bankentoezicht van het EMI Het Subcomité voor Bankentoezicht van het EMI heeft tijdens de verslagperiode viermaal vergaderd. Het Subcomité heeft aandacht besteed aan de noodzaak aan degelijke interne controlesystemen bij kredietinstellingen, alsook aan de wijze waarop financieel kwetsbare instellingen tijdig onderkend kunnen worden door de toezichthouder. Zoals het Raadgevend Comité voor het Bankwezen heeft ook het Subcomité de impact van de Europese eenheidsmunt en van elektronisch geld bestudeerd. Ter voorbereiding op de derde fase van de Muntunie heeft het Subcomité aandacht besteed aan de toekomstige rol van het ESCB/de ECB inzake banktoezicht, en aan de wijze waarop de nodige informatiedoorstroming tussen de centrale banken, het ESCB/de ECB en de banktoezichthouders best wordt georganiseerd.
1.5.5. Werkzaamheden van de Contactgroep van de banktoezichthouders De Europese Contactgroep van de banktoezichthouders heeft tijdens de verslagperiode driemaal vergaderd. Zoals gebruikelijk werd daarbij vertrouwelijke informatie uitgewisseld, werden ontwikkelingen besproken in het banktoezicht van de Europese Lid-Staten, en werden vergelijkende studies gemaakt over verschillende toezichtsaspecten. In dat kader kwamen o.m. volgende thema’s aan bod : de relatie tussen banktoezichthouders en externe auditors, het toezichtsbeleid inzake landenrisicovoorzieningen, de samenwerking met toezichthouders buiten de EER, het toezicht op de liquiditeit van EER-bijkantoren en de gevolgen van de eenheidsmunt op dat toezicht. Deze vergelijkende studies worden meestal ter beschikking gesteld van het Raadgevend Comité voor het Bankwezen en/of van het Subcomité voor Bankentoezicht van het EMI.
CBF 1996-1997
Internationale samenwerking en regelgeving
81
Hoofdstuk 2 TOEZICHT OP DE FINANCIELE INFORMATIE EN DE MARKTEN VOOR FINANCIELE INSTRUMENTEN
2.1. UITGIFTEN VAN EFFECTEN EN WAARDEN
2.1.1. Naamloze vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of gedaan heeft - Artikel 26, tweede tot vijfde lid van de vennootschapswet Artikel 26, tweede tot vijfde lid van de vennootschapswet werd ingevoegd bij de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de vennootschapswet. Dit artikel definieert, voor de toepassing van die wet, het begrip «naamloze vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of gedaan heeft» en, met toepassing van haar artikel 107, ook het begrip «commanditaire vennootschap op aandelen die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of gedaan heeft» (79). Het met toepassing van dat artikel 26, vijfde lid van de vennootschapswet genomen koninklijk besluit van 4 maart 1997 (80) regelt de procedure voor de inschrijving, schrapping en weglating uit de lijst van naamloze vennootschappen en commanditaire vennootschappen op aandelen die een openbaar beroep op het spaarwezen doen of gedaan hebben. Wanneer zo’n vennootschap voor de eerste maal een in artikel 26, tweede lid van de vennootschapswet bedoeld openbaar beroep op het spaarwezen (81) wenst te doen, moet zij zich, onder andere, eerst bij de Commissie voor het Bank- en Financiewezen laten inschrijven op de voornoemde lijst. (79) Zie de verslagen 1990-1991, p. 68-70 en 1994-1995, p. 96-98. (80) Belgisch Staatsblad van 2 april 1997. (81) Het gaat om een openbaar beroep op het spaarwezen in België of in het buitenland via een openbaar aanbod tot inschrijving, een openbaar aanbod tot verkoop, een openbaar aanbod tot omruiling of via de
CBF 1996-1997
Uitgiften van effecten en waarden
opneming in de notering van een effectenbeurs van obligaties of effecten die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen en al dan niet stemrecht verlenen, alsook van effecten die recht geven op inschrijving op of verwerving van dergelijke effecten of op omzetting in dergelijke effecten.
83
Inschrijvingsprocedure Krachtens artikel 26 van de vennootschapswet moet de vennootschap zelf oordelen of zij voldoet aan de definitie van «vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of gedaan heeft» en dus of zij de daaruit voortvloeiende verplichtingen moet naleven. De Commissie heeft niet de bevoegdheid om een vennootschap ambtshalve in te schrijven. Bovendien wordt de indiening van de inschrijvingsaanvraag niet gekoppeld aan de indiening van het dossier waarvan sprake in Titel II van het koninklijk besluit nr. 185, hoewel in de praktijk beide procedures meestal zullen samenvallen. Beide procedures worden gescheiden voor die gevallen waarin een openbaar beroep op het spaarwezen wordt gedaan zoals bedoeld in artikel 26, tweede lid van de vennootschapswet, maar waarvoor krachtens de financiële wetgeving geen prospectus zou moeten worden opgesteld. Meer algemeen vermijdt men zo dat het toepassingsgebied van het financieel recht en dat van het vennootschapsrecht door elkaar zouden lopen. Een vennootschap die beslist om één van de in artikel 26, tweede lid van de vennootschapswet bedoelde verrichtingen uit te voeren, moet haar inschrijvingsaanvraag uiterlijk indienen bij de aanvang van de voornoemde verrichting of bij het indienen van de aanvraag om opneming in de notering van een effectenbeurs. Bij haar inschrijvingsaanvraag voegt zij een kopie van de beslissing van de bevoegde organen om de verrichting uit te voeren, een kopie van haar gecoördineerde statuten en een kopie van de akte die haar statuten wijzigt om er haar nieuwe hoedanigheid in te vermelden en om ze aan te passen aan de bepalingen die specifiek van toepassing zijn op vennootschappen die een openbaar beroep op het spaarwezen doen of gedaan hebben (artikel 26, derde lid van de vennootschapswet). In het geval van een aanvraag om opneming in de notering voegt zij daar nog een kopie van die - aan de bevoegde bevoegdheden gerichte - aanvraag aan toe. De Commissie kan alle andere informatie opvragen die zij nodig acht voor de inschrijving van de vennootschap. Zij moet de vennootschap inschrijven uiterlijk bij de afsluiting van de verrichting of uiterlijk wanneer de bevoegde autoriteiten beslissen tot opneming in de notering van effectenbeurs, en brengt de inschrijving ter kennis van de vennootschap. Opdat de Commissie de lijst zou kunnen actualiseren, moet elke vennootschap die op die lijst is ingeschreven en die beslist om haar naam of firma te wijzigen dan wel haar zetel te veranderen, dit binnen vijftien dagen ter kennis brengen van de Commissie.
Schrappingsprocedure Hoewel het volstaat dat een naamloze vennootschap op een gegeven moment een in artikel 26, tweede lid van de vennootschapswet bedoeld openbaar beroep op het spaarwezen heeft gedaan, om onder de toepassing van die bepaling te vallen, heeft zij niettemin de mogelijkheid om te bewijzen dat zij sindsdien opnieuw een besloten karakter heeft gekregen en haar schrapping van de lijst te vragen.
84
Uitgiften van effecten en waarden
CBF 1996-1997
Daartoe bepaalt het koninklijk besluit, conform de vennootschapswet, dat uit de aanvraag tot schrapping van de vennootschap ofwel moet blijken dat, na afloop van het conform artikel 190quinquies van de vennootschapswet uitgebrachte uitkoopbod, geen van haar obligaties meer onder het publiek verspreid zijn, ofwel dat er geen obligaties en effecten meer in het publiek verspreid zijn waarop één van de in artikel 26, tweede lid van de vennootschapswet bedoelde verrichtingen betrekking had. Het koninklijk besluit biedt de Commissie de mogelijkheid alle informatie op te vragen die zij nodig acht om de aanvraag tot schrapping te beoordelen. De parlementaire voorbereiding van de wet van 13 april 1995 vermeldt ter zake dat «de vennootschap in eerste instantie zelf moet beoordelen of haar effecten al dan niet nog in het publiek zijn verspreid. Vervolgens dient de Commissie voor het Bank- en Financiewezen marginaal te controleren of de bewering van de vennootschap wel klopt. Wanneer de Commissie dan overtuigd is dat de effecten van de vennootschap niet meer in het publiek zijn verspreid, moet zij de vennootschap schrappen uit het register van vennootschappen die een publiek beroep doen of gedaan hebben op het spaarwezen» (82). In geval van schrapping bezorgt de vennootschap de Commissie een kopie van haar statuten aangepast conform artikel 26, vierde lid van de vennootschapswet.
Weglatingsprocedure Onverminderd de mogelijkheid voor een vennootschap om haar schrapping te vragen van de lijst van naamloze vennootschappen en commanditaire vennootschappen op aandelen die een openbaar beroep op het spaarwezen doen of gedaan hebben, kan de Commissie overgaan tot de weglating van de betrokken vennootschap uit die lijst, als zij van oordeel is dat de vennootschap niet langer voldoet aan de inschrijvingsvoorwaarden. De Commissie brengt haar voornemen tot weglating uit de lijst vooraf ter kennis van de betrokken vennootschap om deze in de gelegenheid te stellen haar opmerkingen over die maatregel mee te delen. Zij brengt ook haar beslissing ter kennis van de vennootschap. In geval van weglating uit de lijst bezorgt de vennootschap de Commissie een kopie van haar statuten aangepast conform artikel 26, vierde lid van de vennootschapswet.
Overgangsperiode De vennootschappen die, bij de inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995, beantwoordden aan de definitie van artikel 26, tweede lid van de vennootschapswet en waarvan de effecten nog steeds onder het publiek verspreid waren, moesten zich uiterlijk op 30 juni 1997 bij de Commissie laten inschrijven volgens de voornoemde procedure. (82) Verslag namens de Bijzondere Commissie (Handelsvennootschappen), Parl. st., Senaat, 1993-1994, nr. 1086-2, p. 32-33.
CBF 1996-1997
Uitgiften van effecten en waarden
85
Na afloop van de overgangsperiode diende de Commissie de eerste lijst op te stellen van de naamloze vennootschappen en de commanditaire vennootschappen op aandelen die een openbaar beroep op het spaarwezen doen of gedaan hebben. Daartoe heeft zij contact genomen met de vennootschappen waarvan de effecten (83) zijn opgenomen in de notering op de eerste, de tweede of de nieuwe markt van een effectenbeurs, met de beveks naar Belgisch recht via de Belgische Vereniging van de Instellingen voor Collectieve Belegging, en met de kredietinstellingen die openbaar effecten (83) hebben uitgegeven in de zin van artikel 26 van de vennootschapswet, om hen nogmaals te wijzen op de verplichtingen van dat artikel 26 en om de inschrijvingsprocedure nader toe te lichten. Daarnaast heeft de Commissie ook een perscommuniqué gepubliceerd om die informatie ook mee te delen aan de vennootschappen die weliswaar niet onder haar toezicht staan, maar toch onder de definitie van het voornoemde artikel 26, tweede lid van de vennootschapswet kunnen vallen. De Commissie ontving talrijke interpretatievragen, onder andere of een kredietinstelling die is opgericht in de vorm van een naamloze vennootschap of een commanditaire vennootschap op aandelen, door de openbare uitgifte van kasbons de hoedanigheid verwerft van «vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of gedaan heeft » in de zin van artikel 26, tweede lid van de vennootschapswet. Zij heeft daarop bevestigend geantwoord, omdat kasbons - als effecten die het kapitaal niet vertegenwoordigen en die geen stemrecht verlenen - bedoeld worden in artikel 26, tweede lid van de vennootschapswet. De Commissie heeft de lijst van de naamloze vennootschappen en de commanditaire vennootschappen op aandelen die een openbaar beroep op het spaarwezen doen of gedaan hebben, afgesloten op 30 juni 1997, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad (84). Alle latere wijzigingen in de lijst zullen op dezelfde manier bekendgemaakt worden.
2.1.2. Publicatie van studies door de financiële bemiddelaars naar aanleiding van een openbaar beroep op het spaarderspubliek Verdeelsleutels bij overinschrijving op een openbaar bod Bij talrijke verrichtingen waarbij nieuwe vennootschappen op de beurs of Easdaq worden gebracht, zijn de lead-managers, adviseurs of leden van het plaatsingsconsortium steeds vaker op eigen initiatief studies gaan publiceren die zijn opgesteld door hun analisten. Die studies zijn in hoofdzaak bestemd voor institutionele beleggers en de pers en worden soms ook aan particulieren bezorgd, wanneer zij daarom vragen.
(83) Namelijk obligaties of effecten die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen en al dan niet stemrecht verlenen, alsook van effecten die recht geven op inschrijving op of verwerving van dergelijke effecten of op omzetting in dergelijke effecten.
86
Uitgiften van effecten en waarden
(84) Belgisch Staatsblad van 4 oktober 1997, p. 26237.
CBF 1996-1997
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen heeft zich gebogen over de problemen die kunnen rijzen wanneer zowel prospectus als financiële studies van bemiddelaars die de verrichting begeleiden, samen worden verspreid. Anderzijds heeft men bij een aantal zeer succesrijke verrichtingen vastgesteld dat niet volledig aan de vraag naar effecten kon worden voldaan en men dus met verdeelsleutels moest werken. De Commissie heeft zich beraden over de vraag hoe het publiek in zo een geval moet worden geïnformeerd.
* Om duidelijke beginselen uit te stippelen waarop de betrokken bemiddelaars kunnen steunen, heeft de Commissie een gedachtenwisseling georganiseerd met vertegenwoordigers van de voornaamste bemiddelaars alsook met de Belgische Vereniging van Financieel Analisten, de Belgische Vereniging van Banken, het Verbond van Belgische Ondernemingen, de Beurs van Brussel en Easdaq. De bedoelingen waren, zorgen voor een optimale informatieverstrekking aan het publiek, bewerkstelligen dat het prospectus als wettelijk en gecontroleerd document, gehandhaafd wordt als basisstuk voor de tijdige informatie van het beleggerspubliek, en tenslotte, de beleggers een zo groot mogelijke transparantie garanderen, om zodoende een gunstig klimaat te scheppen voor elk openbaar beroep op het spaarderspubliek. Na afloop van de werkzaamheden konden een aantal beginselen en aanbevelingen in een circulaire (85) worden geformuleerd en toegelicht, die de Commissie voor het Bank- en Financiewezen naar de deelnemers en de genoteerde Belgische vennootschappen heeft gestuurd. De circulaire houdt grotendeels rekening met de opmerkingen van de deelnemers aan de gedachtenwisseling. Hierna volgt een beknopt overzicht van de belangrijkste beginselen en aanbevelingen. Over de problematiek in verband met de publicatie van zowel een prospectus als studies, zegt de circulaire het volgende : - alle pertinente gegevens in de zin van de reglementering moeten in het prospectus worden opgenomen en mogen dus niet uitsluitend of hoofdzakelijk voorkomen in de studies ; - er mag geen verschil noch tegenspraak zijn tussen de objectieve gegevens in het prospectus en die in de studies ; - de bemiddelaar die het prospectus moet opstellen, moet een eerste-lijnsrol spelen bij het opstellen van die gedeelten van het prospectus waarin de uitgifteprijs wordt verantwoord en de positie beschreven van de emittent in zijn bedrijfssector ; - als een analist die verbonden is met een lead-manager, een bemiddelaar-adviseur of een lid van het plaatsingsconsortium, in zijn studie uitvoeriger prognoses wil opnemen dan in het prospectus, moet hij vermelden dat hij zijn eigen ramingen publiceert, op zijn verantwoordelijkheid ; - de bemiddelaars moeten in het begin van een studie duidelijk elke situatie vermelden die potentieel kan leiden tot een belangenconflict tussen hen en hun cliënten ; (85) Zie bijlage nr. 25 bij dit verslag, p. 361 e.v.
CBF 1996-1997
Uitgiften van effecten en waarden
87
- de studies moeten eerlijk zijn en niet-misleidend («fair en non-misleading») ; - de bemiddelaars moeten ervan afzien alle verantwoordelijkheid af te wijzen voor de informatie, analyses en beoordelingen in de studies die ze publiceren ; - studies mogen niet aan het publiek noch aan de pers worden vrijgegeven vooraleer het prospectus is gepubliceerd en er moet uitdrukkelijk in vermeld worden dat een prospectus beschikbaar is en hoe dit kan worden verkregen. Aan particulieren en aan de pers mogen studies overigens enkel samen met het prospectus worden bezorgd. Over de problematiek in verband met de verdeelsleutels stuurt de circulaire aan op een betere informatieverstrekking naar het publiek toe, door daarover in het prospectus duidelijkere aanwijzingen te geven en transparanter tewerk te gaan bij het bekend maken van het resultaat van de verdeling.
2.1.3. Beschikbaarheid van prospectussen op Internet De Commissie heeft er geen bezwaar tegen dat een emittent of een bemiddelaar die instaat voor de financiële dienst van een uitgifte, een door haar goedgekeurd prospectus op Internet verspreidt, op voorwaarde dat een ad hoc waarschuwing wordt opgenomen in de betrokken site. Daaruit moet duidelijk blijken dat de Commissie het prospectus heeft goedgekeurd in het kader van haar bevoegdheden en van de Belgische reglementering, en dat die goedkeuring geenszins uitsluit dat ook buitenlandse wetgevingen inzake het openbaar beroep op het spaarderspubliek van toepassing kunnen zijn. Bovendien moet die waarschuwing net voor de tekst van het betrokken prospectus worden opgenomen, om te voorkomen dat een bezoeker van de site zou denken dat de Commissie alle informatie in die site heeft goedgekeurd. De Commissie eist ook dat op Internet en op papier dezelfde informatie wordt verspreid, en dat aan potentiële inschrijvers wordt gemeld dat het prospectus zowel elektronisch als op papier verkrijgbaar is. * De «Informele Groep van de Voorzitters van Effectencommissies van de Europese Unie» is er zich van bewust dat, door de spectaculaire ontwikkeling van Internet, de problematiek van de via dat kanaal voorgestelde openbare aanbiedingen van effecten alsmaar acuter zal worden. Zij heeft dan ook beslist om er een diepgaand onderzoek aan te wijden, te meer daar die problematiek uitgesproken grensoverschrijdend is.
88
Uitgiften van effecten en waarden
CBF 1996-1997
2.2. OPENBARE OVERNAMEAANBIEDINGEN, KOERSHANDHAVINGEN EN WIJZIGINGEN IN DE CONTROLE OVER VENNOOTSCHAPPEN
2.2.1. Openbare uitkoopaanbiedingen Het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen, is in twee opzichten gewijzigd door het koninklijk besluit van 11 juni 1997 (86). Enerzijds wordt de terminologie van het besluit aangepast aan de nieuwe gangbare terminologie inzake financiële markten. Anderzijds worden in het besluit verschillende bepalingen ingevoegd over openbare uitkoopaanbiedingen op de effecten van een naamloze vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of gedaan heeft in de zin van artikel 26 van de vennootschapswet. Het was jammer genoeg niet mogelijk om het begrip «vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of gedaan heeft » in het hele besluit te uniformiseren. Het openbaar uitkoopbod heeft immers, krachtens artikel 190quinquies van de vennootschapswet, enkel betrekking op naamloze vennootschappen die een openbaar beroep op het spaarwezen doen of gedaan hebben in de zin van artikel 26 van die wet. Bijgevolg is het nieuwe hoofdstuk IV van het besluit dan ook enkel op die vennootschappen van toepassing.
(86) Belgisch Staatsblad van 8 juli 1997, p. 18103.
CBF 1996-1997
Openbare overnameaanbiedingen
89
Hoofdstuk III van het besluit is daarentegen van toepassing op alle vennootschappen naar Belgisch recht waarvan de effecten in het publiek zijn verspreid, namelijk : a) de vennootschappen waarvan de effecten bedoeld in § 3 (87) aan een effectenbeurs of op een andere gereglementeerde Belgische markt zijn genoteerd ; b)
de andere vennootschappen dan bedoeld sub a) waarvan de effecten als bedoeld in § 3 in het publiek zijn verspreid» (88).
Openbare uitkoopaanbiedingen mogen uitsluitend tegen contanten worden uitgevoerd. Bijgevolg zijn openbare aanbiedingen tot omruiling niet toegestaan. Verder kunnen openbare uitkoopaanbiedingen op drie verschillende manieren worden uitgevoerd. De eerste manier : wanneer de bieder zich in het prospectus voor een - vrijwillig of verplicht (89) - openbaar overnameaanbod, het recht voorbehoudt om het bod te heropenen wanneer hij ingevolge het bod alleen, rechtstreeks of onrechtstreeks, dan wel in onderling overleg 95 % of meer bezit van de stemrechtverlenende effecten van de bedoelde vennootschap, dan mag hij het bod gedurende 15 dagen heropenen tegen dezelfde voorwaarden en tegen dezelfde prijs als het oorspronkelijke bod. Hoofdstuk IV van het besluit is niet van toepassing op het heropende bod (90). Indien de bieder, vóór het uitbrengen van het bod, reeds de controle over de vennootschap bezat, kan hij de gelijkstelling van de prijs van zijn uitkoopbod met de prijs van het overnamebod enkel verkrijgen als hij, na afloop van zijn bod of de heropening daarvan, bovenop de voornoemde 95 % nog ten minste 66 % heeft verkregen van de effecten die hij, op het ogenblik van het uitbrengen van zijn bod, nog niet bezat. De tweede manier : wanneer de controleverwerver, na een controle-overdracht met betaling van een controlepremie, alleen, rechtstreeks of onrechtstreeks, dan wel in onderling overleg 95 % heeft verkregen van de stemrechtverlenende effecten van de bedoelde vennootschap, kan hij aan het verplicht openbaar bod dat hij krachtens artikel 41 van het koninklijk besluit van 8 november 1989 moet uitbrengen, de uitwerking geven van een uitkoopbod. Dit verplicht openbaar bod met de uitwerking van een uitkoopbod is niet onderworpen aan hoofdstuk IV van het besluit (91). De derde manier : elke persoon die een openbaar uitkoopbod wil uitbrengen en zich niet kan beroepen op één van beide voornoemde gevallen, moet het nieuwe hoofdstuk IV van het koninklijk besluit van 8 november 1989 naleven.
(87) Namelijk, krachtens artikel 1, § 3 van het koninklijk besluit van 8 november 1989, « stemrechtverlenende effecten die al dan niet het kapitaal vertegenwoordigen alsmede effecten die recht geven op inschrijving op, verwerving van of conversie in dergelijke effecten ». (88) Art. 1, § 2, tweede lid, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (89) De persoon die de controle verwerft over een naamloze vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of
90
Openbare overnameaanbiedingen
gedaan heeft in de zin van artikel 26 van de vennootschapswet en die, krachtens artikel 41 van het koninklijk besluit van 8 november 1989, een verplicht bod moet uitbrengen, mag zich dus ook het recht voorbehouden om zijn bod te heropenen om tot een openbaar uitkoopaanbod over te gaan. (90) Art. 32, tweede lid e.v., nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (91) Art. 41, § 3, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989.
CBF 1996-1997
Elk openbaar uitkoopbod waarop hoofdstuk IV van het besluit van toepassing is, moet aan verschillende voorwaarden voldoen. De bieder moet natuurlijk voldoen aan de voorwaarden van artikel 190quinquies van de vennootschapswet (92). Hij moet beschikken over de noodzakelijke middelen voor de verwezenlijking van het bod (93). Het bod moet in overeenstemming zijn met de bepalingen van het besluit en moet, qua prijs, de belangen van de effectenhouders veilig stellen (94). De bieder moet zich ertoe verbinden het bod ten einde te brengen en hij mag, zodra hij de kennisgeving aan de Commissie heeft verricht, geen effecten verwerven tegen een prijs boven de biedprijs, tenzij hij die uitbreidt tot alle begunstigden van het bod (95). Tot slot moet een beroep worden gedaan op een in België gevestigde kredietinstelling voor de inontvangstneming van de acceptaties en de betaling van de prijs (96). Elke kandidaat-overnemer moet zijn voornemen om een openbaar uitkoopbod uit brengen, ten minste één maand op voorhand ter kennis brengen van de Commissie (97). Aan de hand van die kennisgeving moet de Commissie kunnen nagaan of aan de algemene voorwaarden van het uitkoopbod is voldaan. Bij de kennisgeving moet een dossier worden gevoegd (98) dat inzonderheid bestaat uit het ontwerpprospectus, het verslag van een onafhankelijke deskundige en het advies van de raad van bestuur van de vennootschap. Als het bod uitgaat van een persoon, een vennootschap of een instelling die niet ressorteert onder het recht van een LidStaat van de Europese Unie, moet ook het aan de Minister van Financiën gerichte verzoek om toelating, conform artikel 4 van de wet van 4 december 1990, bij het dossier worden gevoegd. De van de bieder onafhankelijke deskundige moet zich uitspreken over de relevantie, ten aanzien van de gebruikelijke waarderingscriteria, van de door de bieder gehanteerde methode(s) om de vennootschap te waarderen en de prijs te rechtvaardigen. Hij moet ook vermelden of hij van oordeel is dat, met de prijs, de effectenhouders al dan niet gelijk worden behandeld (99). Hij moet met andere woorden vermelden of de manier waarop de bieder de vennootschap heeft gewaardeerd om de uitkoopprijs te rechtvaardigen, strookt met de ter zake geldende praktijk en of de geboden prijs de belangen van de effectenhouders niet schaadt. De bieder moet de onafhankelijke deskundige kiezen op eigen verantwoordelijkheid. De raad van bestuur van de bedoelde vennootschap moet, op zijn beurt, aangeven dat het ontwerpprospectus naar zijn oordeel geen leemten vertoont of geen gegevens bevat die de effectenhouders kunnen misleiden. De raad moet het verslag van de onafhankelijke deskundige beoordelen en vermelden of met de prijs, volgens hem, de belangen van de effectenhouders al dan niet veilig kunnen worden gesteld (100). In tegenstelling tot een gewoon openbaar overnamebod, laat een openbaar uitkoopbod de effectenhouders geen keuze : als zij weigeren in te gaan op het bod, worden hun effecten geacht van rechtswege aan de bieder te zijn overgedragen, (92) Art. 45, 1° en 2°, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (93) Art. 45, 3°, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (94) Art. 45, 4°, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (95) Art. 45, 5°, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (96) Art. 45, 6°, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989.
CBF 1996-1997
Openbare overnameaanbiedingen
(97)
Art. 46, eerst lid, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989, dat verwijst naar artikel 26 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935. (98) Art. 47, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (99) Art. 47, 2°, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (100) Art. 47, 3°, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989.
91
waarbij de nodige middelen voor de betaling van de effecten in bewaring worden gegeven. Het is daarom van het grootste belang dat alle betrokken partijen hun standpunt over het bod kunnen bekendmaken. Om die reden bepaalt het besluit dat, wanneer de Commissie een kennisgeving ontvangt over een openbaar uitkoopbod, zij die openbaar maakt en vermeldt waar het verslag van de onafhankelijke deskundige kosteloos verkrijgbaar wordt gesteld voor het publiek (101). Vanaf dat ogenblik beschikken de houders van de effecten waarop het bod slaat, over een termijn van 15 dagen om hun bezwaren mee te delen tegen het bod en, inzonderheid, tegen de waardering van de effecten van de bedoelde vennootschap of de geboden prijs, gelet op de zorg om hun belangen veilig te stellen. Die bezwaren kunnen met name betrekking hebben op de keuze en de onafhankelijkheid van de deskundige. Na afloop van die termijn van 15 dagen, onderzoekt de Commissie het volledige dossier, met inbegrip van de eventuele bezwaren van de effectenhouders. Indien de Commissie geen opmerkingen over het voorgestelde bod meent te moeten maken, kan zij onmiddellijk uitspraak doen over de goedkeuring van het prospectus. Heeft ze wel opmerkingen, dan deelt de Commissie die - na onderzoek van de bezwaren van de effectenhouders - mee aan de bieder. Bovendien deelt ze haar opmerkingen mee aan de bedoelde vennootschap, de betrokken marktautoriteiten en de effectenhouders die haar hun bezwaren hebben meegedeeld. In voorkomend geval, kan de Commissie haar opmerkingen openbaar maken, bijvoorbeeld, in een perscommuniqué (102). De bieder beschikt dan over een termijn van 15 dagen na de mededeling van die opmerkingen om daarop te reageren en zijn bod eventueel in gunstigere zin te wijzigen voor de effectenhouders. Na afloop van die termijn van 15 dagen, keurt de Commissie het prospectus goed of weigert zij het goed te keuren, tenzij de artikelen 16 en 17 van de wet van 2 maart 1989 worden toegepast op grond waarvan zij, indien de verrichting naar haar oordeel de belangen van de effectenhouders schaadt, de voortzetting van de verrichting kan opschorten en de zaak aanhangig kan maken bij de voorzitter van de rechtbank van koophandel (103). Wanneer de Commissie het prospectus over het openbaar uitkoopbod heeft goedgekeurd (104) en het prospectus openbaar is gemaakt, kan de periode voor de aanvaarding van het bod worden geopend, die minimum 10 dagen en maximum 20 dagen bedraagt (105). Conform artikel 190quinquies van de vennootschapswet, bepaalt het besluit dat de effecten die na afsluiting van het bod niet zijn aangeboden, van rechtswege worden geacht aan de bieder te zijn overgedragen, waarbij de noodzakelijke middelen voor de betaling van de overgedragen effecten in bewaring worden gegeven bij de Deposito- en Consignatiekas (106). Bij de afsluiting van het bod gaan de betrokken marktautoriteiten automatisch over tot de schrapping van de effecten die aan die beurzen of op die markten waren genoteerd (107). (101) Art. 56, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (102) Art. 57, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (103) Art. 58, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (104) In verband met de bepalingen over het prospectus, zie de artikelen 48 tot 55, nieuw, koninklijk besluit van 8 november
92
Openbare overnameaanbiedingen
1989 en het nieuwe prospectusschema als bijlage. (105) Art. 59, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (106) Art. 60, tweede lid, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989. (107) Art. 60, derde lid, nieuw, koninklijk besluit van 8 november 1989.
CBF 1996-1997
2.2.2. Openbaar overnamebod en uitkoopbod op SA Transpac Tijdens de verslagperiode werd, overeenkomstig artikel 38 van het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen, de Commissie ter kennis gebracht dat de groep UCB voornemens was om haar controledeelneming in de vennootschap Transpac NV (de packagingafdeling van de UCB groep) over te dragen aan de Australische groep Amcor die vervolgens de nog in het publiek verspreide aandelen van de NV Transpac zou verwerven via een openbaar koopaanbod in het kader van hoofdstuk III van het voormelde koninklijk besluit. De overdracht van de controledeelneming, die gerealiseerd werd via de vennootschap Rentsch International, een NV naar Frans recht en dochter van Amcor Ltd, vond plaats in twee stappen : - 50,75 % van de Transpac-aandelen in bezit van UCB werden overgedragen op 14 juni 1996 ; - het saldo (49 %) in bezit van UCB, werd ingebracht in een Nederlandse vennootschap Strabo NV, een dochter van de UCB-groep, die zich ertoe verbond alle aandelen op 1 juli 1997 over te dragen aan Rentsch International NV. Het openbaar koopaanbod had betrekking op 5.095 gewone en AFV Transpacaandelen die niet in het bezit waren van Rentsch International NV en Strabo NV. De geboden prijs, 4.002 frank per aandeel, was ook de prijs die de groep Amcor aan de groep UCB had betaald. Naar aanleiding van de controleoverdracht aan Rentsch International NV en omdat tijdelijk een deelneming in de UCB-groep zou worden behouden, hebben de initiatiefnemers - die samen 99,50 % van het kapitaal van Transpac NV bezaten besloten om in onderling overleg, aansluitend op het openbaar koopaanbod, op de aandelen in handen van de minderheidsaandeelhouders, een uitkoopbod uit te brengen met toepassing van het sinds 1 juli 1996 van kracht zijnde artikel 190quinquies van de vennootschapswet. Voor dit bod werd dezelfde prijs geboden als voor de controleoverdracht van Transpac en voor het openbaar koopaanbod op haar aandelen. Aangezien er geen specifieke regeling bestond voor uitkoopaanbiedingen op effecten van een naamloze vennootschap die een openbaar beroep doet of gedaan geeft op het spaarwezen, bleken dergelijke aanbiedingen te zijn onderworpen aan titel II van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten en aan hoofdstuk II van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen. Aangezien voor het uitkoopbod dezelfde prijs was gehanteerd als voor de controleoverdracht, was de Commissie van oordeel dat alle aandeelhouders op gelijke wijze waren behandeld. Inderdaad, het verplichte bod met toepassing van hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 8 november 1989 was uitgebracht tegen dezelfde prijs als diegene die was afgesproken voor de controleoverdracht tussen twee van elkaar onafhankelijke partijen en waarin, vergeleken bij de marktprijs, een controlepremie was begrepen. Het uitkoopbod in de zin van artikel 190quinquies zou rechtstreeks en onmiddellijk volgen op het openbaar koopaanbod.
CBF 1996-1997
Openbare overnameaanbiedingen
93
De Commissie besliste dan ook om de aanvulling bij het prospectus die handelde over het verplichte uitkoopbod goed te keuren. In die aanvulling werd gesteld dat het openbaar koopaanbod na afsluiting opnieuw zou worden opengesteld overeenkomstig artikel 32 van het koninklijk besluit van 8 november 1989 en dat de Transpac-aandelen die na afloop van die heropening niet waren aangeboden, met toepassing van artikel 190quinquies van de vennootschapswet van rechtswege zouden overgaan op de bieder met consignatie van een bedrag gelijk aan de geboden prijs. * Van bij de aanvang van de biedprocedures - in juni 1996 - maakte een minderheidsaandeelhouder bezwaar tegen de geplande verrichtingen. Fundamenteel betwiste hij de wettelijkheid zelf van het initiatief van een uitkoopbod bij gebrek aan een koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 190quinquies (108). Volgens hem kon in de bestaande reglementaire teksten immers geen oplossing worden gevonden voor de problemen gebonden aan een uitkoopbod waarbij alle aandeelhouders die dat bod weigeren uiteindelijk gedwongen worden hun aandelen te verkopen. De minderheidsaandeelhouder wraakte de automatische koppeling van het openbaar koopaanbod aan het door de promotoren van de aanbiedingen opgelegde uitkoopbod, wat ertoe leidde dat voor beide verrichtingen dezelfde prijs werd gehanteerd terwijl de respectieve onderliggende motivatie, volgens hem, verschillend was. Hij had ook scherpe kritiek op de wijze waarop de prijs voor de controleoverdracht zelf was vastgesteld en vond dat die prijs in elk geval niet mocht dienen als referentie bij een uitkoop waartoe de overblijvende minderheidsaandeelhouders zouden worden gedwongen. In september 1996 diende een groep minderheidsaandeelhouders een verzoekschrift in kort geding in bij de Voorzitter van de rechtbank van koophandel van Brussel teneinde het uitkoopbod onregelmatig te laten verklaren en te laten vaststellen dat het prospectus fouten bevatte en onvolledig was. De Voorzitter van de rechtbank van koophandel van Brussel schorste de verrichting bij beschikking van 6 september 1996 en van 28 oktober 1996. Tegen deze schorsing werd hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep. De minderheidsaandeelhouders stelden eveneens een vordering ten gronde in. De betrokken partijen en hun raadslieden hebben vervolgens getracht tot een vergelijk te komen waarbij enerzijds de prijs van het bod zou worden verhoogd en anderzijds de beschikking tot schorsing van het uitkoopbod zou worden ingetrokken. De hogere prijs zou gelden voor alle aandeelhouders, op UCB na, m.a.w. zowel voor de aandeelhouders die waren ingegaan op het openbaar koopaanbod als voor de aandeelhouders aan wie het lopend maar tijdelijk geschorste uitkoopbod was gericht. Op die manier werd het beginsel van de gelijke behandeling van alle minderheidsaandeelhouders nageleefd en kregen de minderheidsaandeelhouders gunstiger voorwaarden. De Commissie werd gevraagd welk standpunt zij zou innemen over een oplossing waarbij het uitkoopbod zou worden verlengd op grond van een hogere prijs. De Commissie oordeelde in eerste instantie deze oplossing niet te kunnen onderschrij(108) Zie de tekst op p. 89 van dit verslag over het koninklijk besluit van 11 juni 1997.
94
Openbare overnameaanbiedingen
CBF 1996-1997
ven. Zij meende immers dat aldus werd ingegaan tegen de beschikking van de Rechtbank waarin «prima facie» werd geoordeeld dat «aangezien artikel 190quinquies geen enkele aanwijziging geeft over de te volgen procedure noch over de inhoud van de tegenprestatie die aan de minderheidsaandeelhouders moet worden toegekend, niet kan worden betwist dat voor de toepassing van dit artikel aanvullende maatregelen moeten worden genomen wat deze twee punten betreft»(*). Na verdere onderhandelingen hebben de partijen een minnelijke schikking bereikt waarbij Rentsch International NV ermee instemde de prijs van het bod te verhogen tot 5.000 BEF per aandeel en de verzetdoende minderheidsaandeelhouders aanvaardden om bij het Hof van Beroep een verzoek in te dienen tot intrekking van de schorsing van het bod, afstand te doen van de vordering ten gronde ingesteld bij de Rechtbank van Koophandel en hun effecten vrijwillig over te dragen aan Rentsch International NV. De Commissie wenste geen oplossing in de weg te staan waardoor, tot voldoening van de partijen, alle lopende gerechtelijke geschillen zouden vervallen, en besloot dan ook de aanvulling bij het prospectus goed te keuren waarmee de aandeelhouders op de hoogte werden gebracht van de laatste ontwikkelingen alsook van de heropening en de verlenging van het uitkoopbod tegen 5.000 BEF per aandeel. Het uitkoopbod werd verlengd van 3 tot 7 februari 1997. In het openbaar koopaanbod, dat was opengesteld van 26 juli tot 8 augustus 1996 en betrekking had op 5.095 Transpac NV-aandelen, waren 1.049 aandelen ingebracht, zodat het uitkoopbod nog betrekking had op 4.046 aandelen. De houders die waren ingegaan op het openbaar koopaanbod hebben een toeslag van 998 BEF per aandeel gekregen. Na afloop van het uitkoopbod bezat Rentsch International NV 99,64 % van het kapitaal van Transpac NV. De niet-aangeboden aandelen werden geacht van rechtswege te zijn overgegaan op Rentsch International NV met consignatie van de prijs tot 14 augustus 1997 bij de kredietinstelling belast met de financiële dienst voor de verrichting en vervolgens bij de Deposito- en Consignatiekas te Brussel. Rentsch International NV stond erop bekend te maken dat zij alleen de overeengekomen bijkomende prijs ten laste nam en dat de betaling ervan geen enkele nadelige erkenning inhield aangaande de waardering van het Transpac-aandeel op het ogenblik van het bod, noch op het ogenblik van de controleverwerving over die vennootschap.
2.2.3. Openbaar overnamebod op NV De Vlijt Tijdens de verslagperiode werd de Commissie geïnformeerd over een samenwerkingsakkoord dat de hoofdaandeelhouders van de NV De Vlijt (de groep «Gazet van Antwerpen») met Concentra Holding NV (de groep «Belang van Limburg ») gesloten hadden. Krachtens dit akkoord werd een tussenholdingvennootschap opgericht, Regionale Uitgeversgroep NV (hierna RUG), die paritair aan beide groepen toebehoorde. Daarin hadden beide groepen 50 % van hun respectieve uitgeverijen ingebracht, met name NV De Vlijt voor de groep «Gazet van Antwerpen» en Concentra Uitgeversmaatschappij NV voor de groep «Belang van Limburg ».
(*)
CBF 1996-1997
Officieuze vertaling
Openbare overnameaanbiedingen
95
De minderheidsaandeelhouders van NV De Vlijt stelden dat Concentra Holding NV aldus - via RUG - minstens de gezamenlijke controle over De Vlijt had verworven en dat Hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen, meer bepaald artikelen 41 e.v., daarop van toepassing was. Zij stelden dat RUG een openbaar bod diende uit te brengen op alle nog in het publiek verspreide aandelen van De Vlijt. In dat kader heeft de Commissie onderzocht of aan drie voorwaarden was voldaan : - kan De Vlijt worden gekwalificeerd als een vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of heeft gedaan? - heeft het betrokken samenwerkingsakkoord de controle over De Vlijt gewijzigd? - was de prijs of tegenwaarde die bij de controleverwerving werd betaald hoger dan de marktprijs op het ogenblik van de verwerving?
Vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of heeft gedaan Krachtens artikel 1, § 2 van het koninklijk besluit van 8 november 1989, in de versie die op dat ogenblik van kracht was (109) wordt onder vennootschappen die een openbaar beroep op het spaarwezen doen of hebben gedaan, verstaan : a. vennootschappen waarvan de effecten zijn toegelaten tot de officiële notering dan wel worden verhandeld in de bijkomende veilingen (110) van een openbare fondsen- en wisselbeurs van het Rijk ; b.
de andere vennootschappen dan bedoeld sub a. waarvan effecten in het publiek zijn verspreid.
Aangezien de aandelen van De Vlijt noch in de eerste, noch in de tweede markt van een effectenbeurs waren opgenomen, diende te worden nagegaan of zij in het publiek waren verspreid. De Commissie was van oordeel dat dit inderdaad het geval was. De betrokken vennootschap telde immers 265 aandeelhouders en haar aandelen werden bovendien op de periodieke veilingen van de Antwerpse beurs aangeboden. Bijgevolg heeft de Commissie de NV De Vlijt aangemerkt als een vennootschap die een openbaar beroep op het spaarwezen doet of heeft gedaan.
Controlewijziging over De Vlijt Bij de oprichting van RUG hebben de controle-aandeelhouders van De Vlijt, met name de VZW Katholiek Persfonds en de VZW Katholieke Propaganda, 50 % van de aandelen die ze in De Vlijt bezaten, ingebracht in RUG. Van haar kant heeft Concentra Holding NV 50 % van de aandelen Concentra Uitgeversmaatschappij NV ingebracht in RUG.
(109) Deze bepaling werd ondertussen gewijzigd door artikel 1 van het koninklijk besluit van 11 juni 1997 (B.S. 8 juli 1997). (110) De markt van de bijkomende veilingen in de zin van deze bepaling moest na de
96
Openbare overnameaanbiedingen
beurshervorming ingevolge de wetten van 4 december 1990 en 6 april 1995, begrepen worden als de « tweede markt » van de effectenbeurzen van Brussel en Antwerpen.
CBF 1996-1997
De inbreng in natura van de aandelen De Vlijt diende naar het oordeel van de Commissie beschouwd te worden als een verrichting op effecten die een controlewijziging van De Vlijt meebracht. Door hun inbreng in RUG verloren de VZW Katholiek Persfonds en de VZW Katholieke Propaganda immers de exclusieve controle over De Vlijt ten voordele van RUG (111). Hooguit behielden de betrokken VZW’s nog een gezamenlijke controle over De Vlijt via RUG, die zij samen met Concentra Holding NV controleerden.
Betaling van een hogere prijs of tegenwaarde dan de marktprijs Om te kunnen concluderen tot de toepassing van artikel 41 van het koninklijk besluit van 8 november 1989 en bijgevolg tot een verplicht openbaar bod, diende te worden uitgemaakt of de betrokken VZW’s naar aanleiding van de inbreng van hun aandelen De Vlijt in RUG, een tegenprestatie ontvingen die hoger lag dan de marktwaarde van de aandelen op het ogenblik van de inbreng. De bepaling van de marktprijs van de aandelen De Vlijt was een bijzonder moeilijke opdracht. De aandelen waren immers niet genoteerd. Zij werden weliswaar occasioneel verhandeld op de periodieke veilingen, doch de Commissie achtte de prijs die op deze veilingen werd gehaald, niet relevant, omdat de markt voor het aandeel te eng was. De opzet van artikel 41 van het voornoemde besluit is echter niet te weten hoeveel de prijstoeslag bedraagt die bij de controlewijziging werd betaald, maar uit te maken of er al dan niet een prijstoeslag werd betaald. Zo ja, moet een openbaar bod worden uitgebracht tegen dezelfde prijs als voor de controleverwerving werd betaald. Verschillende elementen in dit dossier wezen op het bestaan van een prijstoeslag. Zo werd voor de waardebepaling van de aandelen De Vlijt bij hun inbreng in RUG, een andere methode gebruikt dan voor de waardebepaling van de aandelen Concentra Uitgeversmaatschappij NV. Voor beide vennootschappen ging men weliswaar uit van de rendementswaarde, maar in de voor De Vlijt bekomen rendementswaarde werd geen rekening gehouden met het belangrijke courant verlies voor 1996, noch met de herstructureringskosten die in 1996 ten laste werden genomen. * Aangezien de toepassingsvoorwaarden van artikel 41 van het besluit van 8 november 1989 volgens haar waren vervuld, heeft de Commissie aan RUG te kennen gegeven dat zij een openbaar bod diende uit te brengen op alle nog in het publiek verspreide aandelen De Vlijt.
(111) RUG bezat immers 50 % van de aandelen De Vlijt. In se leverde dit geen meerderheid van de stemrechten op. Krachtens artikel 38, tweede lid van het koninklijk besluit van 8 november 1989
CBF 1996-1997
Openbare overnameaanbiedingen
diende de deelneming van 10 % die de betrokken VZW’s nog rechtstreeks in De Vlijt bezaten, echter ook in aanmerking te worden genomen.
97
Een moeilijk punt was te weten welke prijs of tegenprestatie aan de aandeelhouders van De Vlijt moest geboden worden, om de gelijkheid onder alle aandeelhouders te herstellen. Gelet op het feit dat de voornoemde VZW’s als tegenprestatie voor de inbreng van hun effecten, nieuwe aandelen RUG hadden ontvangen, had men prima facie kunnen besluiten dat aan de minderheidsaandeelhouders van De Vlijt eveneens de mogelijkheid moest geboden worden om hun effecten om te ruilen tegen RUG-aandelen. Bij nader toezien oordeelde de Commissie dat deze oplossing evenwel niet bevredigend was, aangezien de tegenprestatie die de VZW’s hadden ontvangen, niet uitsluitend uit aandelen bestond, doch ook een aantal niet-geldelijke voordelen bevatte, zoals de conventioneel bedongen bijzondere bestuurs- en controlerechten in RUG. Tenzij de minderheidsaandeelhouders mee bij de controle van RUG zouden betrokken worden, kon een aandelenruil ten gunste van de minderheidsaandeelhouders van De Vlijt de gelijkheid dus niet herstellen. Bovendien was de situatie van De Vlijt en van RUG op het ogenblik van de behandeling van het dossier door de Commissie, niet meer dezelfde als op het ogenblik van de controlewijziging over De Vlijt waarop voor de minderheidsaandeelhouders van De Vlijt het subjectief recht was ontstaan op overname van hun aandelen op basis van artikel 41 van het voornoemde besluit. Belangrijke activa van De Vlijt waren immers overgebracht naar vennootschappen waarover RUG slechts gedeeltelijk of zelfs geen controle uitoefende. Volgens de Commissie diende de gelijkheid onder de aandeelhouders te worden hersteld via een openbaar koopaanbod tegen de prijs van 1.100.000 BEF per aandeel, d.i. de conventionele waarde die aan de aandelen De Vlijt was toegekend geworden bij hun inbreng in RUG. Na bespreking tussen de Commissie en de betrokken partijen werd beslist om aan de aandeelhouders van De Vlijt, naast het aanbod tot aankoop van hun aandelen, ook een aanbod tot omruiling te doen. Aldus kregen de aandeelhouders van De Vlijt de kans om via RUG onrechtstreeks betrokken te worden bij de ontwikkeling van hun vennootschap, dankzij de samenwerking met de groep «Belang van Limburg». Bovendien vermeed een ruilaanbod voor de bieder de onmiddellijke financiële last die een koopaanbod met zich zou brengen. Teneinde dit ruilaanbod zo aantrekkelijk mogelijk te maken werden gratis warranten toegekend. Met die warranten kregen de betrokken aandeelhouders de mogelijkheid om hun aandelen RUG te verkopen tegen 1.100.000 BEF, mocht blijken dat RUG hun verwachtingen niet zou kunnen inlossen. Er dient te worden opgemerkt dat in casu het onherroepelijk en onvoorwaardelijk krediet dat voor de bieder geopend werd overeenkomstig artikel 3, 2° van het koninklijk besluit van 8 november 1989, niet alleen de betaling van de aandelen in het kader van het koopaanbod waarborgde, maar ook de verbintenissen van de bieder dekt die zouden voortvloeien uit de uitoefening van de warranten in de volgende jaren. Daarbij moet worden aangestipt dat de uitbreiding van de waarborg tot de verbintenissen ingevolge de uitoefening van de warranten in casu het resultaat is van onderhandelingen tussen de bieder en de minderheidsaandeelhouders en derhalve een louter conventionele grondslag heeft.
98
Openbare overnameaanbiedingen
CBF 1996-1997
De betaling van de koopprijs in het kader van het openbaar koopaanbod werd in de tijd gespreid. Elke aandeelhouder die op het bod inging, liep bijgevolg een kredietrisico op RUG. De Commissie heeft er daarom op aangedrongen dat de kredietinstelling die het onherroepelijke en onvoorwaardelijke krediet had geopend overeenkomstig artikel 3, 2° van het koninklijk besluit van 8 november 1989, de betaling van de aandeelhouders ook bij faillissement van RUG zou waarborgen.
2.2.4. Verwerving door de Generale Maatschappij van België van een bijkomende deelneming in Tractebel In september 1996 heeft de Generale Maatschappij van België (hierna GMB genoemd), die rechtstreeks en onrechtstreeks reeds 40 % in Tractebel bezat, een bijkomende deelneming van 24,5 % gekocht van de groepen GBL (Electrafina) en Royale Belge tegen 14.500 BEF per aandeel, dus tegen een prijs boven de beurskoers. Geen enkele andere aandeelhouder bezat een deelneming van meer dan 3 % in Tractebel. Hoofdstuk III «Wijzigingen in de controle» van het koninklijk besluit van 8 november 1989 op de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen, bepaalt dat wie door een verwerving van aandelen met betaling van een prijstoeslag de controle in handen krijgt van een vennootschap die een openbaar beroep op het spaarderspubliek doet, het publiek de mogelijkheid moet bieden om alle effecten in zijn bezit over te dragen tegen betaling van dezelfde prijs (artikel 41). Na die transactie bezat GMB meer dan 50 % in Tractebel en bijgevolg de exclusieve controle in rechte (112). De Commissie heeft onderzocht of GMB de exclusieve controle over Tractebel reeds vóór die transactie bezat, dan wel of zij Tractebel gezamenlijk controleerde met GBL, wetende dat GMB en GBL in maart 1989 een overeenkomst hadden gesloten waarin hun relaties als aandeelhouders van Tractebel werd geregeld. De overgang van een gezamenlijke naar een exclusieve controle vormt immers een controlewijziging in de zin van artikel 41 van het koninklijk besluit van 8 november 1989 (113). De Commissie was van oordeel dat de overeenkomst tussen GMB en GBL op zich geen gezamenlijke controle vormde omdat die, in tegenstelling tot de definitie van het begrip «gezamenlijke controle» (114), niet bepaalde dat de beslissingen over de oriëntatie van het beleid van Tractebel uitsluitend met gemeenschappelijke instemming van GMB en GBL konden worden genomen. Krachtens de overeenkomst waren beide groepen immers in de vennootschapsorganen vertegenwoor-
(112) Voor de definitie van controle en van vermoedens inzake controle : zie artikel 2 van het koninklijk besluit van 8 november 1989 en het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen,
CBF 1996-1997
Openbare overnameaanbiedingen
waarnaar het voornoemde artikel 2 verwijst. (113) Zie het verslag 1989-1990, p. 118-120 en het verslag 1990-1991, p. 78-80. (114) Artikel 2, § 1, 8° van het koninklijk besluit van 8 november 1989.
99
digd in evenredigheid met hun aandeel in het kapitaal van Tractebel en konden de vennootschapsorganen, bij onenigheid, de beslissingen over de beleidsoriëntatie volgens de normale werkingsregels nemen. De Commissie heeft ook de houding geanalyseerd van de betrokken partijen ten aanzien van Tractebel vóór de transactie. Zij heeft daarbij met name gekeken naar de volgende aspecten : - de aanwezigheid op de algemene vergaderingen van Tractebel : tijdens de drie algemene vergaderingen vóór de overdracht heeft GMB de meerderheid van de aan de effecten verbonden stemrechten uitgeoefend (vermoeden van feitelijke controle) ; - de positie van GMB : GMB is er steeds, inzonderheid tijdens discussies over de op Tractebel toe te passen consolidatiemethode, van uitgegaan dat haar deelneming in Tractebel haar de feitelijke controle over die vennootschap verleende, zonder dat zij daarin met name door GBL werd tegengesproken (115) ; - de houding van GBL en Electrafina : zij hadden nooit beweerd samen met GMB de gezamenlijke controle over Tractebel uit te oefenen. Uit onderzoek van alle informatie die zij zelf had ingezameld en die waarvan zij in kennis was gesteld, heeft de Commissie geconcludeerd dat GMB reeds vóór de overdracht in september 1996 de exclusieve controle over Tractebel bezat en dat de groep GBL in die tijd op Tractebel slechts een invloed van betekenis uitoefende in de zin van artikel 6 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 (116), met andere woorden, een invloed die geen controlebevoegdheid impliceert. Bijgevolg gaf de verwerving door GMB van de bijkomende deelneming van 24,5 % geen aanleiding tot een wijziging in haar controle op Tractebel in de zin van het voornoemde artikel 41 van het koninklijk besluit van 8 november 1989, maar moest die volgens de Commissie worden gezien als een versterking van de reeds bestaande controle. Om alle aandeelhouders van Tractebel bij de verrichting te betrekken, heeft GMB vrijwillig beslist de koers van het aandeel Tractebel op 14.500 BEF per aandeel te handhaven en de aandeelhouders van Tractebel bij de afsluiting van die koershandhaving gratis een put warrant aan te bieden die hen het recht verleent om hun aandelen in november 1999 over te dragen tegen 14.500 BEF. Voor die verrichting is een prospectus opgesteld conform de bepalingen van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 8 november 1989. *
(115) Zie de jaarverslagen van 1989 tot 1995 van GMB en de verslagen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen 1990-1991, p. 98-99, 1991-1992, p. 110-113, 1992-1993, p. 112-115, 1993-1994, p. 108-109. (116) Zie artikel 6 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen
100
Openbare overnameaanbiedingen
waarin een « geassocieerde onderneming » wordt gedefinieerd als « elke andere onderneming dan een dochteronderneming of een gemeenschappelijke dochteronderneming waarin een in de consolidatie opgenomen onderneming een deelneming bezit en waarin zij een invloed van betekenis uitoefent op de oriëntatie van het beleid ».
CBF 1996-1997
Hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 8 november 1989 bepaalt niet dat een koershandhavingsprocedure als een alternatief kan worden gebruikt voor een openbare overnameaanbieding. Toch heeft de Commissie, net zoals in een soortgelijk geval (117), beslist gebruik te maken van haar afwijkingsbevoegdheid (118) om de toepassing van de koershandhavingsprocedure toe te staan in het kader van hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 8 november 1989. De Commissie was van oordeel dat een koershandhavingsprocedure in dit geval dezelfde waarborgen bood als een openbare overnameaanbieding, zowel inzake informatieverstrekking en gelijke behandeling van de effectenhouders als inzake transparantie en goede werking van de markt. De verrichting van GMB met Tractebel was immers niet bedoeld om de controle over Tractebel te verwerven. Daarnaast was de kans op een tegenbod door een derde hoogst onwaarschijnlijk. Bovendien publiceerde GMB over de koershandhaving een prospectus met alle door het koninklijk besluit van 8 november 1989 vereiste informatie. Tot slot behandelde GMB alle aandeelhouders van Tractebel op dezelfde wijze vermits zij hen de mogelijkheid bood hun aandelen te verkopen tegen een minimumprijs van 14.500 BEF, dezelfde prijs als bij de transactie met GBL en Royale Belge. * Krachtens artikel 3, 2° van het koninklijk besluit van 8 november 1989 moeten alle voor de verwezenlijking van het bod (of de koershandhaving) noodzakelijke middelen beschikbaar zijn, hetzij op een rekening bij een kredietinstelling, hetzij in de vorm van een onherroepelijk en onvoorwaardelijk krediet dat een kredietinstelling voor de bieder heeft geopend ; deze middelen moeten worden geblokkeerd om de betaling te waarborgen van de effecten die in het kader van het bod zijn verworven of uitsluitend daartoe worden aangewend. In het kader van de verrichting om haar controle over Tractebel (119) te versterken, heeft GMB de Commissie verzocht haar vrij te stellen van de verplichting om een verklaring voor te leggen over de beschikbaarheid van de middelen als bedoeld in artikel 3, 2°. Het daarmee gemoeide bedrag was immers zo groot dat het op korte termijn moeilijk in die vorm kon worden gemobiliseerd, zonder buitensporige kosten met zich te brengen. Daarom en omdat GMB de koershandhaving vrijwillig organiseerde, heeft de Commissie de gevraagde vrijstelling verleend met toepassing van artikel 15 van de wet van 2 maart 1989. Toch heeft zij van GMB en haar aandeelhouders schriftelijke waarborgen gevraagd waaruit bleek dat zij over de nodige middelen (liquide middelen, beschikbare of beloofde kredietlijnen) beschikte om het goede verloop van de koershandhaving te waarborgen, dan wel dat zij die middelen binnen de voorgeschreven termijn kon mobiliseren.
(117) Zie het verslag 1990-1991, p. 83 e.v. (118) Artikel 15 van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen (119) Zie dit verslag, p. 99.
CBF 1996-1997
Openbare overnameaanbiedingen
101
2.2.5. Aanbod tot inkoop van eigen aandelen en kapitaalvermindering Tijdens de verslagperiode heeft de beursgenoteerde vennootschap CO.BR.HA de Commissie op de hoogte gebracht van haar voornemen een algemene vergadering samen te roepen met het oog op een kapitaalvermindering via inkoop en vernietiging van eigen aandelen met toepassing van artikel 72 van de vennootschapswet. (120) Dit artikel bepaalt dat bij een kapitaalvermindering de aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden, gelijk moeten worden behandeld. De beursgenoteerde vennootschap besliste daarom aan al haar aandeelhouders de mogelijkheid te bieden hun aandelen aan haar te verkopen. De vennootschap nam zich voor daartoe een zodanig aankooporder te plaatsen op de eerste markt van de Beurs van Brussel dat alle aandeelhouders de mogelijkheid kregen om gedurende een periode van drie maanden al hun aandelen te verkopen tegen een bepaalde prijs. De referentieaandeelhouders van de betrokken vennootschap hadden vooraf te kennen gegeven dat zij hun aandelen niet zouden verkopen. De vastgestelde prijs lag weliswaar onder de beurskoers bij de aankondiging en het begin van het bod, maar was gebaseerd op een akkoord met een belangrijke minderheidsaandeelhouder van de betrokken vennootschap. Die aandeelhouder had er zich ten aanzien van de referentieaandeelhouders toe verbonden zijn deelneming via de beurs aan de beursgenoteerde vennootschap te verkopen tegen dezelfde prijs, mocht de beursgenoteerde vennootschap haar aandelen inkopen. Het aantal te vernietigen aandelen zou minstens gelijk zijn aan het aantal aandelen verworven van de hogerbedoelde minderheidsaandeelhouder, en voor het overige afhangen van de positieve respons van de andere aandeelhouders. Alle aandelen die door de vennootschap niet in portefeuille zouden gehouden worden (maximum 10 % met toepassing van artikel 52bis, § 1 Venn.W.) of vervreemd zouden worden (toepassing van artikel 52bis, § 4 Venn.W.), zouden worden vernietigd. De beursgenoteerde vennootschap maakte de verrichting bekend via een omstandig perscommuniqué. De betrokken onderneming was van oordeel dat deze verrichting een louter interne aangelegenheid was die geregeld wordt door de vennootschappenwet. Zij was tevens van oordeel dat de gelijke behandeling van de aandeelhouders via de beurs kon worden gerealiseerd, zonder dat een aankoopbod aan alle aandeelhouders diende te worden gericht.
(120) Daarnaast vroeg de vennootschap aan haar algemene vergadering om met toepassing van artikel 52bis, § 1 Venn.W. eigen aandelen te mogen inkopen en in portefeuille te mogen houden (tot 10 %) en om met toepassing van artikel 52bis, § 4
102
Openbare overnameaanbiedingen
eigen aandelen te mogen verkopen. Zodoende hoefde de beursgenoteerde onderneming een gedeelte van de ingekochte aandelen niet te vernietigen (met toepassing van artikel 72 Venn.W.).
CBF 1996-1997
De Commissie was het hiermee niet eens. Zij heeft de vennootschap erop gewezen dat de geplande verrichting als een openbaar bod tot inkoop moest worden beschouwd. De verrichting bood namelijk aan alle aandeelhouders onherroepelijk de mogelijkheid om hun effecten te verkopen gedurende een bepaalde in de tijd beperkte periode en tegen een bepaalde prijs. Bovendien werd de verrichting in de kranten aangekondigd zodat het openbaar karakter ervan vaststond (121). Bijgevolg diende een prospectus te worden opgesteld om het publiek in staat te stellen met kennis van zaken over het bod te oordelen. Gelet op de bijzondere kenmerken van de verrichting, heeft de Commissie aanvaard dat hier niet het koninklijk besluit van 8 november 1989 (122) maar wel het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten van toepassing was. De beursgenoteerde vennootschap heeft, met toepassing van titel II van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935, een prospectus opgesteld waarin een bijzondere aandacht werd besteed aan de waarde van het aandeel van de betrokken vennootschap en de invloed van de inkoop op haar financiële positie. De Commissie heeft dit prospectus goedgekeurd met toepassing van artikel 29ter, § 1 van het voornoemde koninklijk besluit nr. 185.
(121) Artikel 1 van het koninklijk besluit van 9 januari 1991 over het openbaar karakter van verrichtingen om spaargelden aan te trekken en de gelijkstelling van bepaalde verrichtingen met een openbaar bod.
CBF 1996-1997
Openbare overnameaanbiedingen
(122) Koninklijk besluit betreffende de openbare overnameaanbiedingen en de wijzigingen in de controle op vennootschappen.
103
2.3. VERPLICHTINGEN VOOR EMITTENTEN VAN GENOTEERDE AANDELEN EN OBLIGATIES
2.3.1. Vergelijkende studies In het kader van haar opdracht als toezichthouder op de periodieke informatie van genoteerde vennootschappen (123), heeft de Commissie gezocht naar een manier om het algemene peil te verbeteren van de financiële informatie gepubliceerd door de betrokken vennootschappen. Daarom heeft zij, tijdens de verslagperiode, hun jaarrekening niet alleen individueel onderzocht volgens de gebruikelijke procedures, maar is zij daarnaast ook nog als volgt te werk gegaan : eerst heeft zij een aantal specifieke thema’s geselecteerd uit de financiële informatie (die thema’s worden hieronder toegelicht) ; -
daarna heeft zij vergeleken hoe de 55 grootste vennootschappen, die samen 88 % van de beurskapitalisatie vertegenwoordigen, die thema’s hadden behandeld ; vervolgens heeft zij gepoogd om, aan de hand van die vergelijking en van de Belgische én internationale normen en gebruiken ter zake, een standaardpraktijk («benchmark») te definiëren ;
-
tot slot heeft zij die studie gebruikt om met de vennootschappen die niet aan de «benchmark» voldeden, te bespreken hoe zij, in voorkomend geval, de kwaliteit van hun jaarinformatie konden verbeteren.
(123) Koninklijk besluit van 3 juli 1996 betreffende de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt van een effectenbeurs
104
Verplichtingen voor emittenten van genoteerde aandelen en obligaties
CBF 1996-1997
De volgende vier thema’s werden geselecteerd : de kwaliteit van de samenvatting van de waarderingsregels voor vaste activa, de geografische en sectorale uitsplitsing van de gegevens, de staat van herkomst en besteding van de middelen en de speciaal voor de beleggers bestemde gegevens. De studie over de samenvatting van de waarderingsregels voor vaste activa was met name gewijd aan de consolidatieverschillen, de materiële vaste activa en de financiële vaste activa. Wat die aspecten betreft, bleek de samenvatting bij de meeste vennootschappen uit de steekproef bevredigend. Toch wenst de Commissie ter zake nog een grotere nauwkeurigheid, met name voor die aspecten waarvoor de boekhoudreglementering de vennootschappen verschillende keuzemogelijkheden biedt. Zo moeten zij voor consolidatieverschillen de afschrijvingstermijn specificeren en, als die meer dan vijf jaar bedraagt, moeten ze die op passende wijze motiveren. Daarnaast moeten zij, voor de materiële vaste activa, voldoende toelichting geven bij de afschrijvingsmethodes en -plannen. Tot slot moeten zij, voor de financiële vaste activa, de waarderingscriteria en -methodes verduidelijken. De tweede studie betrof de uitsplitsing van de gegevens. In de studie werd onderzocht of de ondernemingen hun omzet en resultaten in hun jaarverslag sectoraal en geografisch uitsplitsten. Voor financiële holdings werd het begrip «omzet» vervangen door de samenstelling van hun effectenportefeuille op basis van zijn geschatte waarde. Hoewel de meeste vennootschappen uit de steekproef de informatie over hun omzet of hun portefeuille wel degelijk geografisch of sectoraal uitsplitsten, bleken heel wat minder vennootschappen dat ook voor hun resultaten te doen. Toch zou zo’n geografische of sectorale uitsplitsing van de resultaten bijzonder leerrijk zijn, zowel wat het bedrijfsresultaat en het resultaat uit de gewone bedrijfsuitoefening als wat het nettoresultaat betreft. Het is natuurlijk mogelijk dat ondernemingen in concurrentieel zeer gevoelige situaties op dat punt verkiezen slechts beperkte informatie te verstrekken. Toch zouden dat slechts uitzonderingen mogen zijn. In de studie over de staat van herkomst en besteding van de middelen (cash flows), werd gepoogd om, enerzijds, een inventaris op te maken van de vennootschappen die zo’n staat publiceren en van de vennootschappen die over verschillende boekjaren vergelijkende gegevens publiceren, en, anderzijds, de gebruikte methode, de verstrekte toelichting en de bespreking van de gebruikte methode te analyseren. Zowat één vennootschap op drie uit de steekproef publiceert geen staat over de geconsolideerde financiering, hoewel dat toch belangrijke financiële informatie is. De vennootschappen die wel zo’n staat publiceren, moeten een inspanning leveren om de toelichting ervan te verbeteren, om ervoor te zorgen dat de staat vergelijkbaar is met die van het vorige boekjaar en om de gevolgde methodologie toe te lichten. De laatste studie was gewijd aan de speciaal voor de beleggers bestemde gegevens en met name de tabellen met de kerncijfers, de beursgegevens en -tabellen en de tijdschema’s voor de aandeelhouders. Wat de kerncijfers betreft, vindt de Commissie het belangrijk dat gegevens worden vermeld zoals het aantal aandelen, het dividend, de geconsolideerde kerncijfers per aandeel alsook de evolutie van de beurskoersen en -volumes in de vorm van grafieken en aangevuld met enkele beursratio’s. Dankzij het tijdschema kan de aandeelhouder gemakkelijker de financiële informatie volgen die de vennootschap publiceert. Er moet worden opgemerkt dat weliswaar veel vennootschappen kerncijfers publiceren, maar dat nog inspanningen moeten worden geleverd wat de publicatie van beursinformatie en van tijdschema’s voor de aandeelhouders betreft.
CBF 1996-1997
Verplichtingen voor emittenten van genoteerde aandelen en obligaties
105
De gecontacteerde vennootschappen uit de steekproef reageerden zeer positief op dit initiatief. Door de nadruk te leggen op de vergelijkende dimensie zijn de vennootschappen tot de bevinding gekomen dat een verbetering van een aantal aspecten van hun financiële informatie nuttig kon zijn. In de verslagen met de jaarrekeningen over 1996 werd ter zake reeds een merkbare vooruitgang vastgesteld. Die trend zou zich nog moeten voortzetten omdat de geformuleerde voorstellen vaak een aanpak ten gronde vereisen, wat in tal van gevallen niet meteen mogelijk was. De Commissie zal deze vergelijkende methode verder toepassen.
2.3.2. Koninklijk besluit van 3 juli 1996 over de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt van een Effectenbeurs - Toepassing van artikel 6, § 3 op de vennootschap Credicom In haar vorig jaarverslag (124) is de Commissie ingegaan op de problemen waarop zij was gestuit bij het onderzoek van de jaarrekening en het jaarverslag van de vennootschap Credicom en van een bijzonder verslag van haar raad van bestuur. Als gevolg van deze moeilijkheden diende de Commissie nog vóór de statutaire algemene vergadering die zich zou uitspreken over de goedkeuring van die jaarrekening en verslagen, een kennisgeving openbaar te maken met toepassing van artikel 9, § 1 van het koninklijk besluit van 18 september 1990 over de verplichtingen van genoteerde vennootschappen. In die kennisgeving werd er in het bijzonder op gewezen dat de informatie in de verslagen van de vennootschap niet beantwoordde aan de wettelijke minimumvereisten en geen juist beeld gaf van de positie en de resultaten van de groep Credicom. Voorts was er ook sprake van een mogelijke miskenning van het beginsel van de gelijke behandeling van aandeelhouders. Ingevolge een aantal opmerkingen van de Commissie diende deze vennootschap in november 1996 ook zelf een perscommuniqué te publiceren met een rechtzetting van haar in oktober 1996 gepubliceerde halfjaarlijks verslag. Zoals gebruikelijk was de tekst van dit halfjaarlijks verslag tegelijkertijd aan de Commissie en aan de markt bezorgd. In die omstandigheden achtte de Commissie het voor de bescherming van de aandeelhouders en van de markt noodzakelijk deze vennootschap in de toekomst te verplichten haar de stukken waarvoor zij bevoegd is op voorhand in ontwerpvorm te bezorgen voor een a priori controle. Dat is mogelijk op grond van artikel 6, § 3 van het voormelde koninklijk besluit van 3 juli 1996 en wel als een sanctie ingeval de Commissie reeds eerder een kennisgeving aan de vennootschap diende te richten, zoals in casu. Dit was de eerste maal dat deze bepaling werd toegepast. Het directiecomité van de Beurs van Brussel heeft beslist om het Credicom-aandeel op 31 mei 1997 uit de notering te schrappen. (124) Zie het verslag 1995-1996, p. 114
106
Verplichtingen voor emittenten van genoteerde aandelen en obligaties
CBF 1996-1997
2.3.3. Toepassing van artikel 6, § 1 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 op de vennootschap Uniwear Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie met toepassing van artikel 6 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 (125), een kennisgeving bekendgemaakt met betrekking tot de vennootschap Uniwear. In deze kennisgeving formuleerde de Commissie een opmerking over de geconsolideerde jaarrekening over het boekjaar 1996 van deze vennootschap. In haar jaarverslag stelde Uniwear dat zij haar dochterondernemingen Hiltex, Uniwear Trading en Uniwear Asia op 2 november 1996 had overgedragen, met uitwerking evenwel op 1 januari 1996. Daarom was het volgens Uniwear verantwoord om niet enkel de activa en passiva van deze vennootschappen weg te laten uit haar geconsolideerde balans op 31 december 1996, maar ook om, voor de periode van het boekjaar 1996 waarin ze nog onder haar controle stonden, het bedrag van de kosten en opbrengsten van deze vennootschappen niet in de overeenstemmende posten van de geconsolideerde resultatenrekening te verwerken. De Commissie was daarentegen van oordeel dat deze vennootschappen ten onrechte op die wijze retroactief waren gedeconsolideerd, aangezien Uniwear tot 2 november 1996, de datum van de overdracht, de controle had uitgeoefend over de betrokken vennootschappen. Naar het oordeel van de Commissie had Uniwear de aard en het bedrag van de kosten en opbrengsten van die vennootschappen tot 2 november 1996 (of een nabijzijnde datum) moeten opnemen in haar geconsolideerde resultatenrekening en had zij het resultaat van de overdracht moeten berekenen op grond van het eigen vermogen van die dochters op de datum van de overdracht (of op een nabijzijnde datum). Volgens de Commissie moet de datum van deconsolidatie van een vennootschap immers op dezelfde wijze worden vastgesteld als de datum van haar opname in de consolidatie. Hiervoor moet, volgens de terzake geldende regel, worden uitgegaan van de datum waarop de effecten van de dochteronderneming (en derhalve de controle) zijn verworven of van een nabijzijnde datum (126). Door de deconsolidatie van de betrokken vennootschappen op die wijze te verwerken wordt ook het getrouw beeld dat de geconsolideerde resultatenrekening moet verstrekken, gevrijwaard (127). Had Uniwear de overgedragen dochterondernemingen overeenkomstig de voormelde regel tot de datum van de overdracht in haar geconsolideerde jaarrekening verwerkt, dan zouden immers de kosten en opbrengsten van die ex-dochters, post per post volgens hun aard opgenomen zijn geweest in haar geconsolideerde resultatenrekening. Als gevolg van de retroactieve deconsolidatie toegepast door Uniwear verscheen echter enkel het nettosaldo van die kosten en opbrengsten, bij wijze van toevoeging aan het uitzonderlijk resultaat van de overdracht.
(125) Koninklijk besluit betreffende de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van een effectenbeurs.
CBF 1996-1997
(126) Cf. artikel 50 van het koninklijk besluit van 6 maart 1990 op de geconsolideerde jaarrekening van de ondernemingen. (127) Cf. artikel 20 van het voornoemde koninklijk besluit van 6 maart 1990.
Verplichtingen voor emittenten van genoteerde aandelen en obligaties
107
Een andere opmerking in de kennisgeving van de Commissie had betrekking op de resultaatverwerking van de vennootschap Uniwear. Alvorens een vennootschap een dividend uitkeert, moet zij alle eventuele overgedragen verliezen aanzuiveren, wat Uniwear in casu had verzuimd. Bovendien had de commissaris-revisor van Uniwear aan de Commissie bevestigd dat de resultaatverwerking die door de raad van bestuur was voorgelegd aan de jaarlijkse algemene vergadering, niet identiek was aan de resultaatverwerking die hij had gecontroleerd en waarop zijn verslagen betrekking hadden. Tenslotte heeft de Commissie ook bekend gemaakt dat zij herhaaldelijk vastgesteld had dat de rekeningen en de verslagen van Uniwear een abnormaal groot aantal fouten bevatten alsook talrijke, vaak onvolkomen en op de valreep aangebrachte wijzigingen en verbeteringen, zodat de Commissie niet op redelijke wijze kon nagaan of het publiek over passende periodieke informatie beschikte om de positie, het bedrijf en de resultaten van deze vennootschap met kennis van zaken te beoordelen. Uniwear heeft de opmerkingen van de Commissie over haar geconsolideerde jaarrekening en de resultaatverwerking betwist. Zij heeft niettemin een bijzondere algemene vergadering samengeroepen waaraan zij een bijkomend verslag van de raad van bestuur heeft voorgelegd. Dit verslag bevatte onder meer een gesimuleerde geconsolideerde resultatenrekening waarin de verkochte dochterondernemingen gedeconsolideerd werden op een datum in de nabijheid van de datum van de overdracht. Die algemene vergadering heeft tevens beslist tot aanzuivering van de overgedragen verliezen. Via het bijkomend verslag van de raad van bestuur werden tevens een aantal fouten in de rekeningen en in het jaarverslag gecorrigeerd.
108
Verplichtingen voor emittenten van genoteerde aandelen en obligaties
CBF 1996-1997
2.4. PORTEFEUILLEMAATSCHAPPIJEN
2.4.1. Internationale harmonisatie van boekhoudnormen - Gebruik door de Belgische genoteerde portefeuillemaatschappijen van IAS-normen bij de opstelling van hun geconsolideerde jaarrekening De Commissie voor het Bank- en Financiewezen is lid van de IOSCO, de internationale organisatie van effectentoezichthouders, en werkt mee aan de internationale harmonisatie van de boekhoudnormen waarmee de IOSCO en de Raad van het International Accounting Standards Committee (IASC) in 1993 zijn gestart (128). De IOSCO en het IASC hebben een gezamenlijk werkschema opgesteld voor de goedkeuring van nieuwe of herziene normen door het IASC. Als het IASC daarmee klaar is (wellicht in maart 1998), moet dat, volgens de IOSCO, een normatief kader van internationale boekhoudregels opleveren. Zodra dat kader in zijn definitieve vorm de IOSCO voldoening schenkt, zal zij die normen aanbevelen bij emittenten van internationale uitgiften of van in verschillende landen genoteerde aandelen. De IOSCO verwacht dan dat zijn leden zullen aanvaarden dat die emittenten slechts één jaarrekening opstellen volgens de IAS-normen, veeleer dan volgens de geldende boekhoudnormen op de verschillende markten waarop zij een beroep doen.
(128) Zie met name het verslag 1994-1995, p. 122-124.
CBF 1996-1997
Portefeuillemaatschappijen
109
In het kader van de nieuwe boekhoudstrategie die de Europese Commissie in november 1995 heeft goedgekeurd (129), heeft het Europese Contactcomité voor de boekhoudrichtlijnen de overeenstemming onderzocht tussen een aantal bestaande IAS-normen en de bepalingen van de Europese jaarrekeningrichtlijnen. In België wordt gewerkt aan de omzetting van die evolutie in het nationale boekhoudrecht over de geconsolideerde jaarrekening. Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie voor het Bank- en Financiewezen zich principieel voorstander verklaard van - nog uit te werken - oplossingen, waarbij genoteerde portefeuillemaatschappijen met grensoverschrijdend bedrijf zouden kunnen volstaan met één geconsolideerde jaarrekening opgesteld op basis van de IAS-normen, met naleving welteverstaan van de dwingende Europeesrechtelijke bepalingen ter zake. Zij is bovendien bereid diezelfde principiële houding aan te nemen voor het gebruik van buitenlandse boekhoudnormen op voorwaarde dat die internationaal erkend zijn en algemeen gangbaar in de economische sector waarvan de betrokken onderneming deel uitmaakt.
(129) Zie de mededeling van de Europese Commissie van 14 november 1995 « Harmonisatie van de jaarrekeningen : een nieuwe strategie ten aanzien van internationale harmonisatie ».
110
Portefeuillemaatschappijen
CBF 1996-1997
2.5. TOEZICHT OP DE SECUNDAIRE MARKTEN
2.5.1. Adviesverlening inzake reglementaire teksten De wetten van 4 december 1990 en 6 april 1995 bepalen dat het merendeel van hun uitvoeringsbesluiten en -reglementen ter advies aan de Commissie moeten worden voorgelegd. In het vorig jaarverslag heeft de Commissie toegelicht hoe zij deze adviesfunctie opvat (130). Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie advies verstrekt over een reeks van besluiten, waaronder tal van wijzigingsbesluiten van eerder uitgevaardigde uitvoeringsbesluiten. In de eerste plaats ging het om de bepalingen die werden ingevoerd als reglementair kader voor de in de schoot van de Beurs van Brussel opgerichte « Nieuwe Markt» (131). Aldus heeft de Commissie advies verstrekt over volgende teksten : - het koninklijk besluit van 13 januari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 februari 1996 tot vaststelling van het reglement van de Effectenbeursvennootschap van Brussel (B. S. van 25 januari 1997) ; - de wijziging van het marktreglement van de Beurs van Brussel, goedgekeurd bij het ministerieel besluit van 13 januari 1997 (B. S. van 25 januari 1997) ;
(130) Zie het verslag 1995-1996, p. 118-121. (131) Zie dit verslag, p. 116-117.
CBF 1996-1997
Toezicht op de secundaire markten
111
- het koninklijk besluit van 13 januari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 betreffende de verplichtingen inzake occasionele informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt van een effectenbeurs (132) (B.S. van 25 januari 1997) ; - het koninklijk besluit van 13 januari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 betreffende de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt van een effectenbeurs (133) (B.S. van 25 januari 1997). Voorts heeft de Commissie advies verstrekt over de volgende nieuwe besluiten : - het koninklijk besluit van 12 december 1996 tot vaststelling van het algemeen reglement van het Interventiefonds van de beursvennootschappen (B. S. van 31 december 1996) ; - het koninklijk besluit van 16 april 1997 betreffende de vergoeding aan de marktautoriteit van de secundaire buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de gesplitste effecten en de schatkistcertificaten (B.S. van 6 mei 1997). Tenslotte heeft de Commissie advies gegeven over de volgende wijzigingen in de regelgeving : - het koninklijk besluit van 7 oktober 1996 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1995 betreffende de opneming van financiële instrumenten in de eerste markt van een effectenbeurs (B. S. van 19 oktober 1996) ; - het koninklijk besluit van 8 oktober 1996 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 februari 1996 over de melding van transacties in financiële instrumenten en over de bewaring van gegevens (B. S. van 26 oktober 1996) ; - het koninklijk besluit van 27 januari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 december 1995 over de buitenlandse beleggingsondernemingen (134) (B. S. van 15 februari 1997) ; - het koninklijk besluit van 28 februari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 november 1995 tot vaststelling van de statuten van de Effectenbeursvennootschap van Antwerpen (B. S. van 3 april 1997) ; - het koninklijk besluit van 2 juni 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 februari 1996 houdende het reglement van de Effectenbeurs van Antwerpen (B.S. van 27 juni 1997) ; - het koninklijk besluit van 2 juni 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 februari 1996 tot vaststelling van het reglement van de Effectenbeursvennootschap van Brussel (B.S. van 27 juni 1997) ; - het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 betreffende de verplichtingen inzake occasionele informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van een effectenbeurs (B.S. van 2 juli 1997) ; (132) Het opschrift van dit besluit luidt voortaan : koninklijk besluit betreffende de verplichtingen inzake occassionele informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van een effectenbeurs. (133) Dit besluit heeft als nieuw opschrift: koninklijk besluit betreffende de
112
Toezicht op de secundaire markten
verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van een effectenbeurs. (134) Dit besluit gaat in op het verzoek tot wijziging van de regelgeving dat de Commissie had gericht aan de Minister van Financiën (zie het verslag 1995-1996, p. 71).
CBF 1996-1997
- het koninklijk besluit van 9 juni 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 betreffende de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van een effectenbeurs (B.S. van 2 juli 1997) ; - de wijzigingen aan het reglement van EASDAQ, goedgekeurd bij ministerieel besluit van 20 juni 1997 (B.S. van 2 juli 1997) ; - de wijzigingen aan het marktreglement van EASDAQ, goedgekeurd bij ministerieel besluit van 20 juni 1997 (B.S. van 2 juli 1997).
2.5.2. Toezicht op de wijze waarop de marktautoriteiten hun wettelijke opdrachten uitoefenen De Commissie heeft tijdens de verslagperiode aan de Minister van Financiën en aan de marktautoriteiten van de Belgische financiële markten meegedeeld hoe zij het toezicht opvat dat haar krachtens de artikelen 4 en 5 van de wet van 6 april 1995 is opgedragen (het zogenaamde tweede-lijnstoezicht). In de omschrijving van haar toezicht op de werking van de marktautoriteiten is zorgvuldig rekening gehouden met de wil en de intenties van de wetgever en van de regering. Daarbij werd de afbakening van de respectieve bevoegdheden van de marktautoriteiten en van de Commissie nauwgezet gerespecteerd. Doel van het tweede-lijnstoezicht is, bij te dragen tot het behoud en de versterking van de integriteit, de veiligheid en de transparantie van de Belgische secundaire markten. Een integere markt wekt vertrouwen bij de beleggers en de genoteerde ondernemingen. Zij kan aldus haar rol als allocatiemedium voor de spaarmiddelen van gezinnen en bedrijven ten volle vervullen en op een efficiënte manier bijdragen tot welvaartscreatie. Die integriteit bewerkstelligen vergt een volgehouden inspanning voor markten, bemiddelaars en toezichthouders. * Het toezicht van de Commissie behelst de organisatie en werking van de marktautoriteiten van de Belgische secundaire markten. Deze markten kunnen al dan niet gereglementeerd zijn in de zin van artikel 1, § 3 van de wet van 6 april 1995 en van de richtlijn 93/22/EEG. In België zijn momenteel vijf beurzen of instellingen operationeel die acht gereglementeerde markten in voornoemde zin en twee andere markten hebben ingericht (135) . Het tweede-lijnstoezicht behelst de wijze waarop elke marktautoriteit haar wettelijke opdrachten uitvoert ten aanzien van elk van de markten waarvoor zij instaat.
(135) De markten die gereglementeerd zijn in de zin van het vermelde artikel 1, § 3 zijn de eerste, de tweede en de nieuwe markt van de effectenbeurs van Brussel, de eerste en tweede markt van de effectenbeurs van Antwerpen, de Belgische future- en optiebeurs, de secundaire buitenbeursmarkt van de lineaire obligaties, de
CBF 1996-1997
Toezicht op de secundaire markten
gesplitste effecten en de schatkistcertificaten en de European Association of Securities Dealers Automated Quotation (Easdaq). De twee andere markten zijn de openbare veilingen van de effectenbeurs van Brussel en van Antwerpen.
113
De Commissie ziet toe op de administratieve organisatie van elke marktautoriteit, de al dan niet reglementaire procedures die nodig zijn om de opdrachten als marktautoriteit goed te volbrengen en de wijze waarop die procedures worden nageleefd. Zij kan zich daartoe alle informatie laten meedelen omtrent de invoering en de naleving van die procedures. Zij mag onderzoeken en expertises uitvoeren en ter plaatse kennis nemen van elk document of bestand. Het toezicht op de markten zoals dat sinds de wet van 6 april 1995 is georganiseerd, steunt in belangrijke mate op de onafhankelijke werking van de marktautoriteiten. Daarom ook gaat een ruime aandacht naar die onafhankelijkheid en in het bijzonder naar de manier waarop de marktautoriteit die uitbouwt in haar organisatie en in haar procedures. De wetgever heeft het begrip «administratieve organisatie» van de marktautoriteit niet nader omschreven. De Commissie laat zich voor de concrete invulling van haar toezicht leiden door de filosofie van de wet die met name een toezicht op de doelmatigheid van de werking van de marktautoriteit beoogt. De marktautoriteit stelt de reglementaire en niet-reglementaire procedures vast die vereist zijn voor een goede uitvoering van haar wettelijke opdrachten. Van haar kant gaat de Commissie na of wel degelijk alle vereiste procedures voorhanden zijn om de marktautoriteit in staat te stellen haar opdracht goed uit te voeren. Dit onderzoek kan zowel slaan op de noodzaak om bepaalde procedures in te voeren als op de kwaliteit en het passend karakter van geldende procedures. De Commissie gaat eveneens na of deze procedures worden nageleefd. De wetgever omschrijft het begrip «procedures» niet. Naar het oordeel van de Commissie kunnen twee types worden onderscheiden. De eerste soort van procedures betreft de voorbereiding, het treffen en de uitvoering van de beslissingen van de marktautoriteit alsmede de controle op de uitvoering ervan. De tweede soort van procedures omvat de maatregelen en systemen die de organisatie, de werking en het toezicht op de markt concretiseren en ondersteunen. Beide soorten van procedures beogen het behoud en de versterking van een integere markt. De Commissie stelt zich niet in de plaats van de marktautoriteit. Zij kan beslissingen in individuele dossiers echter wel aangrijpen om de ingestelde organisatie en procedures op hun doelmatigheid en op hun naleving te evalueren. Die beslissingen kunnen derhalve de aanleiding zijn om bemerkingen inzake die procedures te formuleren en om desgevallend wijzigingen ervan te vragen. De Commissie wenst haar tweede-lijnstoezicht op een constructieve wijze te voeren. Zij zal er voor waken de normale activiteiten van de marktautoriteit niet in het gedrang te brengen en zal daarbij gebruik maken van de praktische ervaring die zij sinds vele jaren heeft opgedaan met de werkmethoden die zij hanteert bij haar andere controletaken. *
114
Toezicht op de secundaire markten
CBF 1996-1997
De Commissie heeft tijdens de verslagperiode gewerkt aan de methodische uitbouw van haar toezicht. Zij is van oordeel dat schriftelijke en periodieke rapportering samen met schriftelijke en mondelinge occasionele contacten met de marktautoriteit en gerichte onderzoeken ter plaatse, de meest efficiënte combinatie van toezichtsmiddelen uitmaakt. Schriftelijke en periodieke rapportering biedt volgens haar twee specifieke voordelen : - door haar systematisch karakter biedt zij meer zekerheid dat de diverse controlegebieden worden bestreken ; - door het gevolgde tijdschema kan de gecontroleerde autoriteit haar controletaken plannen, wat tegemoet komt aan de wil van de wetgever dat de controles van de Commissie de normale werkzaamheden van de marktautoriteit niet in het gedrang mogen brengen. Het systeem van schriftelijke en periodieke rapportering slaat op drie types van gegevens. Een eerste type dient om de Commissie in te lichten over de administratieve organisatie van de marktautoriteit en de door haar ingestelde procedures inzake de organisatie van de markt en het toezicht erop ; deze informatie dient éénmalig te worden verstrekt en dient daarna geactualiseerd te worden. Een tweede type van gegevens slaat op welbepaalde activiteiten van de marktautoriteiten en dient periodiek te worden bezorgd. Een laatste type van gegevens slaat op punctuele beslissingen van de marktautoriteiten en feiten die zich voordoen in de uitoefening van hun wettelijke taken. De marktautoriteiten werden ruim geconsulteerd omtrent dit rapporteringssysteem. Sinds juni 1997 is het voor de meeste marktautoriteiten in werking getreden. De consultatie is nog aan de gang met de marktautoriteit van Belfox c.v. waar, gelet op sommige bijzondere kenmerken van het toezicht, nadere gesprekken worden gevoerd. *
De Commissie heeft met de marktautoriteiten eveneens overlegd over diverse aspecten van hun werking. Met het Directiecomité van de Beurs van Brussel werd o.a. het fenomeen onderzocht van de af en toe buitensporige volatiliteit van de Bel 20-index ingevolge verrichtingen tot dekking van posities ontstaan bij de lancering van beleggingsinstellingen waarvan het rendement is gekoppeld aan die index en waarvan het kapitaal is beschermd tegen een neerwaartse evolutie van die index. Overeenkomstig dit overleg heeft de Commissie de promotoren van dergelijke beleggingsinstellingen aanbevolen om de dekking van dergelijke posities op de beurs beter te spreiden en daarbij te steunen op de dagelijkse «settlement»-koers van de Bel 20-index in plaats van op de slotkoers. Verder werd overeengekomen dat de Commissie aan het Directiecomité een op geregelde tijdstippen geactualiseerd gegevensbestand bezorgt met informatie over alle betrokken financiële producten waarvoor een prospectus door de Commissie is goedgekeurd. Met het oog op een grotere transparantie omtrent deze instrumenten en hun impact op de Bel 20koersvorming, heeft het Directiecomité van zijn kant beslist om die gegevens op geregelde tijdstippen te publiceren.
CBF 1996-1997
Toezicht op de secundaire markten
115
Deze maatregelen hebben evenwel niet kunnen verhinderen dat de Bel 20-index op bepaalde tijdstippen opnieuw sterke schommelingen kende. Het Directiecomité heeft aangekondigd de problematiek van de «settlement»-koers van de Bel 20index opnieuw te zullen onderzoeken en zonodig verdergaande maatregelen te treffen. Het Directiecomité van de Beurs van Brussel heeft, mede op aanraden van de Commissie, een toelichting gepubliceerd over de wijze waarop het comité op zijn markten zijn bevoegdheid uitoefent om de notering van een financieel instrument te schorsen (136). Over sommige aspecten van dit schorsingsbeleid voert de Commissie nog nadere besprekingen met het Directiecomité om te verzekeren dat de maatregelen en beslissingen inzake de schorsingen zo duidelijk mogelijk zijn voor alle marktpartijen. Tenslotte werd de Commissie geraadpleegd over bepaalde aspecten van het ontwerp tot aanpassing van het vereffeningsstelsel van de verrichtingen in op de Beurs van Brussel genoteerde financiële instrumenten, het zogenaamde Brussels Clearing House-project (BCH) (137). Dit project wordt momenteel onderzocht en uitgewerkt door o.a. vertegenwoordigers van de marktautoriteiten van de Beurs van Brussel en van Belfox. In haar reactie heeft de Commissie vooral de nadruk gelegd op de veiligheid van het uit te bouwen vereffeningssysteem. Die veiligheid hangt in grote mate samen met de financiële soliditeit van de uitbatende vennootschap aangezien het de bedoeling is dat die vennootschap het tegenpartijrisico van de contracterende partijen zou overnemen. Determinerend voor die soliditeit is het adequate karakter van de waarborgen waarover de vennootschap zal beschikken ter dekking van de ter vereffening uitstaande posities. De Commissie heeft terzake gesteld dat die waarborgen het BCH in staat moeten stellen te allen tijde haar verbintenissen ten aanzien van alle betrokken partijen na te komen.
2.5.3. Effectenbeurzen : de nieuwe markt In de loop van 1997 werd in de Effectenbeurs van Brussel een deelmarkt opgericht - de zogeheten nieuwe markt - die bestemd is voor jonge ondernemingen met sterke groeimogelijkheden die risicokapitaal willen aantrekken (138). Deze markt situeert zich in het kader van een Europees economisch samenwerkingsverband, EURO.NM, waarbij de Bourse de Paris, de Beurs van Brussel, de Deutsche Börse en de Beurs van Amsterdam zijn aangesloten. De deelnemende beurzen beogen in het bijzonder de harmonisatie van de toelatings- en werkingsregels van de door elk van hen opgerichte nieuwe markten voor snelgroeiende bedrijven. De integratie van deze nationale marktsegmenten, waarop in hoofdzaak effecten van ondernemingen van de eigen nationale markt worden verhandeld, wordt bevorderd door de invoering van het «cross membership» waardoor leden van de nieuwe markt van één van de deelnemende landen volgens een vereenvoudigde procedure lid kunnen worden van de andere segmenten.
(136) Activiteitenverslag van de marktautoriteit van de Beurs van Brussel 1996, p. 24. (137) Activiteitenverslag van de marktautoriteit van de Beurs van Brussel 1996, p. 14.
116
Toezicht op de secundaire markten
(138) Zie ook : Activiteitenverslag van de marktautoriteit van de Beurs van Brussel 1996, p. 6.
CBF 1996-1997
De regelgeving met betrekking tot de Effectenbeurs van Brussel werd aangevuld met specifieke voorschriften inzake de organisatie en werking van de nieuwe markt (139). De nieuwe markt werd tevens toegevoegd aan de lijst van de Belgische gereglementeerde markten (140). Binnen de door het directiecomité van de Effectenbeurs georganiseerde markten maakt de nieuwe markt voortaan, samen met de eerste markt en de tweede markt, deel uit van de notering. Technisch gezien gaat het om een schermenmarkt met een prijsvorming die tot stand komt door een gecombineerd order- en prijsgedreven verhandelingssysteem. Hoewel de nieuwe markt niet als een officiële notering is gekwalificeerd en de Europese richtlijnen terzake (141) dus niet van toepassing zijn, werd de regeling inzake de informatieverstrekking die geldt voor de op de eerste markt genoteerde vennootschappen, uitgebreid tot de vennootschappen waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de nieuwe markt (142). Gelet op de meer risicovolle aard van de vennootschappen waarvan de financiële instrumenten op de nieuwe markt zullen worden verhandeld, werden voor deze vennootschappen de vereisten inzake periodieke informatie verstrengd. Zij dienen een driemaandelijks verslag over hun bedrijf en hun resultaten in het eerste en derde kwartaal van elk boekjaar te publiceren. Het driemaandelijks verslag wordt binnen twee maanden na afloop van het betrokken kwartaal gepubliceerd. Overeenkomstig de regeling voor de eerste markt werden de toezichtsbevoegdheden verdeeld tussen de Commissie voor het Bank- en Financiewezen die exclusief bevoegd is voor het toezicht op de periodieke informatie als gedefinieerd in het besluit over de periodieke informatie, en het Directiecomité van de Effectenbeurs van Brussel dat exclusief bevoegd is voor het toezicht op de occasionele informatie waarop het besluit over de occasionele informatie betrekking heeft (143). Specifiek voor de vennootschappen die in de nieuwe markt zijn opgenomen, beschikt de Commissie over de mogelijkheid om ook de sponsor-markthouders te ondervragen over de naleving van de verplichtingen inzake periodieke informatie.
(139) Koninklijk besluit van 13 januari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 februari 1996 tot vaststelling van het reglement van de Effectenbeursvennootschap van Brussel (B. S. van 25 januari 1997) en wijziging van het marktreglement van de Beurs van Brussel, goedgekeurd bij het ministerieel besluit van 13 januari 1997 (B. S. van 25 januari 1997). (140) Ministerieel besluit van 13 januari 1997 tot wijziging van het ministerieel besluit van 3 mei 1996 houdende de lijst van de Belgische gereglementeerde markten (B.S. van 25 januari 1997). (141) Het betreft de richtlijn 79/279/EEG tot coördinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, gewijzigd door de richtlijnen 82/148/EEG en 88/627/EEG, alsook de richtlijn
CBF 1996-1997
Toezicht op de secundaire markten
82/121/EEG betreffende de periodieke informatieverstrekking door vennootschappen waarvan de aandelen tot de officiële notering aan een effectenbeurs zijn toegelaten. (142) Koninklijk besluit van 13 januari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 betreffende de verplichtingen inzake occasionele informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt van een effectenbeurs (B.S. van 25 januari 1997) en koninklijk besluit van 13 januari 1997 tot wijziging van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 over de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt van een effectenbeurs (B.S. van 25 januari 1997) (143) Zie het verslag 1995-1996, p. 111-112.
117
Aangezien de nieuwe markt ressorteert onder de door het directiecomité van de Effectenbeurs georganiseerde markten strekt het tweede-lijnstoezicht van de Commissie zich uit over de wijze waarop het directiecomité ten aanzien van deze markt haar wettelijke opdrachten als marktautoriteit vervult.
2.5.4. Misbruik van voorkennis - Arrest van het Hof van Beroep te Gent In haar jaarverslag 1994-1995 (144), heeft de Commissie melding gemaakt van een dossier met betrekking tot een eventueel geval van misbruik van voorkennis dat aanhangig was gemaakt bij de correctionele rechtbank te Gent. Eind 1992 had de Commissie een verdachte aankoop vastgesteld van aandelen van een vennootschap die was genoteerd op de termijnmarkt van de Beurs van Brussel. De aandelen waren gekocht precies op de dag waarop de genoteerde vennootschap haar beslissing had bekendgemaakt om een uitzonderlijk interimdividend uit te keren. Het aankoopborderel was opgesteld op naam van een vennootschap waarvan de gedelegeerd bestuurder de echtgenoot was van een bestuurster van de genoteerde vennootschap. De correctionele rechtbank te Gent vonniste dat de bestuurster van de genoteerde vennootschap haar echtgenoot bevoorrechte informatie had bezorgd over de aandelen van de genoteerde vennootschap. Volgens de rechtbank beschikte de echtgenoot dus over informatie waarvan hij wist of redelijkerwijze moest weten dat zij bevoorrecht was. De rechtbank was van oordeel dat de bestuurster van de vennootschap misbruik van voorkennis had gepleegd door haar echtgenoot bevoorrechte informatie te verstrekken en dat haar echtgenoot hetzelfde had gedaan door, op basis van die bevoorrechte informatie, vierhonderd aandelen te kopen van de genoteerde vennootschap (145). Het vonnis werd hervormd door een arrest van het Hof van Beroep te Gent (146) van 30 april 1997. Het Hof oordeelde dat het feit dat de verdachte aankoop uitging van de echtgenoot van een bestuurster van de genoteerde vennootschap, in se niet voldoende was om te bewijzen dat er misbruik van voorkennis was gepleegd. Soeverein oordelend in feite, op grond van de gegevens in deze zaak, dat geen enkel ander feit of vermoeden tegen de beklaagden kon worden ingebracht, heeft het Hof laatstgenoemden vrijgesproken. Het arrest is in kracht van gewijsde gegaan.
(144) Zie het verslag 1994-1995, p. 115. (145) Corr. Gent, 27 september 1995, R.W., 1996, p. 469-471 ; R.P.S., 1996, n° 6694, p. 155-163. (146) Gent, 30 april 1997, Bank- en Financiewezen, p. 413-415.
118
Toezicht op de secundaire markten
CBF 1996-1997
2.6. TRANSPARANTIEWETGEVING
2.6.1. Toezicht Overeenkomstig hoofdstuk I van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen ziet de Commissie voor het Bank- en Financiewezen toe op de naleving door de aandeelhouders van beursgenoteerde ondernemingen van de verplichtingen die de wetgever heeft opgelegd met het oog op transparantie. De Commissie oefent dit toezicht ondermeer uit aan de hand van de neergelegde lijsten van aanwezigheden bij algemene vergaderingen. Met deze lijsten kan zij voorheen verrichte kennisgevingen toetsen aan de werkelijkheid en zo nodig nieuwe kennisgevingen eisen met toepassing van artikel 10 van de voornoemde wet. Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie vastgesteld dat op de aanwezigheidslijst voor een buitengewone algemene vergadering van een portefeuillemaatschappij die over diverse statutaire wijzigingen moest beslissen, aandeelhouders vermeld stonden die met meer aandelen gestemd hadden dan zij nog bezaten overeenkomstig de kennisgevingen die de Commissie had ontvangen. Daarnaast heeft de Commissie vastgesteld dat aandeelhouders deelgenomen hadden aan die algemene vergadering met aandelen waarvoor er geen kennisgeving ingevolge drempeloverschrijding was gedaan.
CBF 1996-1997
Transparantiewetgeving
119
De Commissie heeft de vennootschap erop gewezen dat voor een aantal aandelen niet geldig aan de beraadslaging en stemming deelgenomen was en dat dit gevolgen kon hebben op de besluiten van bewuste algemene vergadering. Artikel 6 van de wet van 2 maart 1989 bepaalt immers dat niemand op de algemene vergadering van een vennootschap aan de stemming kan deelnemen voor meer stemrechten dan degene verbonden aan aandelen waarvan hij minstens 45 dagen voor de datum van de algemene vergadering kennis heeft gegeven. Bovendien bepaalt artikel 190bis, § 1, 2° van de vennootschapswet dat de rechtbank van koophandel op verzoek van een belanghebbende de nietigheid uitspreekt van een besluit van de algemene vergadering wanneer stemrechten werden uitgeoefend die opgeschort zijn krachtens de wet van 2 maart 1989, indien, buiten de onwettig uitgeoefende stemrechten, het aanwezigheids- of meerderheidsquorum vereist voor genoemde beslissingen niet is bereikt. De vennootschap heeft als gevolg van de bemerkingen van de Commissie een telling verricht en daarbij vastgesteld dat de onrechtmatig uitgeoefende stemrechten geen invloed hadden gehad op de besluitvorming tijdens de bewuste algemene vergadering. Op vraag van de Commissie hebben de betrokken aandeelhouders nieuwe kennisgevingen gedaan die stroken met hun werkelijk aandelenbezit. Vermits er geen 45 dagen verlopen waren tussen de nieuwe kennisgevingen en de eerstvolgende buitengewone algemene vergadering hebben zij aan die vergadering enkel kunnen deelnemen met de stemrechten die hiervoor in aanmerking kwamen.
120
Transparantiewetgeving
CBF 1996-1997
2.7. INTERNATIONALE SAMENWERKING
2.7.1. IOSCO, de internationale organisatie van effectentoezichthouders Van 15 tot 20 september 1996 heeft in Montreal de 20ste jaarlijkse conferentie plaatsgevonden van de International Organization of Securities Commissions (IOSCO). Er waren vertegenwoordigers aanwezig van aangesloten controleinstellingen uit 69 landen en waarnemers uit nog 8 andere landen. Tijdens de conferentie kwamen verschillende thema’s aan bod : efficiëntie van de effectenmarkten en de economische groei, reglementering van markten voor afgeleide producten, maatregelen ter bevordering van internationale effectenuitgiften, rol van de effectenreglementering bij de overgang van een planeconomie naar een markteconomie en, tot slot, technologie en effectenverrichtingen. De werkgroepen van het Technisch Comité en het Comité voor de Nieuwe Markten hebben hun werkzaamheden in hun respectieve bevoegdheidssfeer voortgezet : internationale uitgiften en boekhouding (147), reglementering inzake secundaire markten, reglementering inzake marktbemiddelaars, samenwerking en informatieuitwisseling, collectief beheer.
(147) Zie hierboven in dit verband.
CBF 1996-1997
Internationale samenwerking
121
Het Comité van Voorzitters heeft een resolutie goedgekeurd over het wegwerken van de onzekerheid omtrent de rechtsgeldigheid van nettingmechanismen bij onderhandse verrichtingen in afgeleide producten. Het Technisch Comité heeft op zijn beurt verschillende rapporten goedgekeurd over de bescherming van cliëntentegoeden, de grensoverschrijdende bescherming van belangen en tegoeden van beleggers die het slachtoffer zijn van fraude, de samenwerking tussen toezichthouders in spoedeisende gevallen, de internationale samenwerking op het vlak van de grensoverschrijdende activiteiten van ICBE’s, de bewaringsmechanismen voor ICBE’s en de informatieverstrekking over risico’s in de door ICBE’s gepubliceerde stukken. Daarnaast heeft de IOSCO haar statuten herzien om haar structuren en activiteiten af te stemmen op haar groeiend aantal leden en de uitbreiding van haar werkzaamheden. De aandacht ging daarbij vooral uit naar de samenstelling en de middelen van het Uitvoerend Comité, het leidinggevend orgaan van de IOSCO. De heer J.-L. Duplat, voorzitter van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, werd verkozen tot vertegenwoordiger van het Europees Regionaal Comité in het Uitvoerend Comité van de IOSCO.
122
Internationale samenwerking
CBF 1996-1997
Hoofdstuk 3 TOEZICHT OP DE INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING
3.1. INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING IN NIETGENOTEERDE VENNOOTSCHAPPEN EN IN GROEIBEDRIJVEN Op grond van de overweging dat de bevordering van durfkapitaal het investeringsvermogen van de ondernemingen stimuleert en de weg opent naar nieuwe activiteiten of naar de vernieuwing van bestaande activiteiten, heeft de Koning de instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming, in het wettelijk kader van boek III van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, toestemming verleend om hun activa te beleggen in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde ondernemingen en groeibedrijven (148). Die instellingen worden «instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven» genoemd. Naargelang ze de rechtsvorm van een vennootschap of een fonds aannemen, wordt de benaming van deze beleggingsinstellingen afgekort als «privak» of «prifonds». De specificiteit van dergelijke instellingen voor collectieve belegging die opteren voor beleggingen in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen en groeibedrijven, blijkt uit de regels met betrekking tot hun beleggingsbeleid.
(148) Koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven (Belgisch Staatsblad, 24 juni, p. 16807).
CBF 1996-1997
Instellingen voor collectieve belegging
125
Vier regels moeten cumulatief worden toegepast. Ten eerste moeten privaks of prifondsen hun activa uitsluitend beleggen in toegelaten financiële instrumenten. Toch mogen die instellingen voor collectieve belegging in bijkomende orde wel liquide middelen houden, in de vorm en binnen de grenzen die worden bepaald in de statuten of in het beheersreglement (art. 122, § 2, eerste lid van de wet van 4 december 1990). Met «toegelaten financiële instrumenten» bedoelt het koninklijk besluit bepaalde financiële instrumenten in de zin van artikel 1, § 1, 1°, 2° en 7° van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, met dien verstande weliswaar dat ze niet verhandelbaar hoeven te zijn op de kapitaalmarkt. Privaks en prifondsen beleggen immers hoofdzakelijk in niet-genoteerde vennootschappen. Ten tweede moeten privaks en prifondsen ten minste 50 % van hun activa in aandelen beleggen. Ten derde wordt de belegging van activa in toegelaten financiële instrumenten van éénzelfde emittent door twee regels beperkt. Enerzijds, mogen deze beleggingen niet meer bedragen dan 20 % van de activa van de beleggingsinstelling en, anderzijds, mogen zij een jaarlijks bedrag van 250 miljoen BEF niet overtreffen. Ten vierde moeten privaks of prifondsen ten minste 70 % van hun activa beleggen in drie categorieën van toegelaten financiële instrumenten. De eerste categorie bestaat uit toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen. Krachtens het koninklijk besluit worden onder «niet-genoteerde vennootschappen» de vennootschappen verstaan waarvan de aandelen niet zijn opgenomen in de notering van een effectenbeurs, noch worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 1, § 3 van de voornoemde wet van 6 april 1995 of op enig andere, regelmatig werkende, erkende en open markt. Dit betekent dat vennootschappen waarvan enkel andere effecten dan aandelen op één van de voornoemde financiële markten worden verhandeld, als «niet-genoteerde vennootschappen» in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van dit besluit. Daarbij moet nog worden onderstreept dat beleggingen van privaks of prifondsen in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen, waarvan de aandelen achteraf worden opgenomen in de notering van een effectenbeurs of worden verhandeld op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 1, § 3 van de wet van 6 april 1995 of op een andere, regelmatig werkende, erkende en open markt, nog gedurende 5 jaar ná hun opneming in de notering of hun verhandeling op voormelde markten, mogen worden gelijkgesteld met beleggingen in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen. De tweede categorie van toegelaten financiële instrumenten bestaat uit beleggingen in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door groeivennootschappen, dat zijn vennootschappen waarvan de toegelaten financiële instrumenten worden
126
Instellingen voor collectieve belegging
CBF 1996-1997
verhandeld op een door een effectenbeurs georganiseerde markt, op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 1, § 3 van de wet van 6 april 1995 of op een andere regelmatig werkende, erkende en open markt, die gericht zijn op startende, jonge of groeivennootschappen. Er kan hier onder meer worden gedacht aan Nasdaq, Easdaq en de bij de Effectenbeurs van Brussel opgerichte Nieuwe Markt. Het besluit gelast de Commissie voor het Bank- en Financiewezen met de jaarlijkse vaststelling van de lijst van de markten die als dusdanig zijn gekwalificeerd. Die lijst wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. In het beleggingsbeleid moet de nadruk evenwel blijven liggen op niet-genoteerde vennootschappen, zodat deze tweede categorie van beleggingen nooit meer mag bedragen dan 50 % van het totaal van de beleggingen in de drie categorieën van toegelaten financiële instrumenten. De derde categorie van toegelaten financiële instrumenten bestaat uit rechten van deelneming of aandelen uitgegeven door andere beleggingsinstellingen of holdings met een gelijkaardig beleggingsbeleid als de privaks of de prifondsen. De beleggingen in dergelijke activa mogen echter maar ten belope van 70 % van hun waarde in aanmerking worden genomen. Die begrenzing op 70 % is bedoeld om te vermijden dat de beleggingsregels van artikel 41 zouden worden omzeild via het opzetten van een piramidestructuur. De bepalingen inzake het beleggingsbeleid dienen op geconsolideerde basis te worden toegepast. Zoals de andere instellingen voor collectieve belegging zijn de privaks en de prifondsen onderworpen aan het toezicht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en mogen zij hun werkzaamheden pas aanvatten nadat zij zijn ingeschreven op de lijst van de Belgische instellingen voor collectieve belegging. De voorwaarden voor de inschrijving van privaks of prifondsen zijn analoog met de voorwaarden voor de andere types van instellingen voor collectieve belegging : ze betreffen de vergunning als privak of als beheersvennootschap van het prifonds, de aanvaarding van de statuten of het beheersreglement en de aanvaarding van de bewaarder. Wat de werking van privaks of prifondsen betreft, gaat bijzondere aandacht naar de regeling inzake vergoedingen, provisies en kosten en wordt gepoogd ter zake, enerzijds, voor transparantie te zorgen via het prospectus en het jaarverslag en, anderzijds, belangenconflicten te vermijden. Er is trouwens gezorgd voor een meer algemene regeling inzake belangenconflicten. Deze regels strekken er met name toe te waarborgen dat verrichtingen voor rekening van de beleggingsinstelling of voor rekening van een vennootschap waarmee de beleggingsinstelling een deelnemingsverhouding heeft, op transparante wijze en tegen marktconforme voorwaarden gebeuren, wanneer een aantal - in het besluit opgesomde - personen die nauw bij de werking van de beleggingsinstelling zijn betrokken, rechtstreeks of onrechtstreeks optreden als tegenpartij of enig vermogensrechtelijk voordeel halen uit de verrichting.
CBF 1996-1997
Instellingen voor collectieve belegging
127
Wat de prospectusregeling en de regels inzake openbaarmaking van gegevens betreft, is het belangrijk dat de beleggingsinstelling in haar verslaggeving een onderscheid maakt tussen drie types van beleggingen : niet op een gereglementeerde markt genoteerde of verhandelde beleggingen in toegelaten financiële instrumenten van jonge vennootschappen, niet op een gereglementeerde markt genoteerde of verhandelde beleggingen in toegelaten financiële instrumenten van vennootschappen met een redelijke maturiteitsgraad en, ten slotte, op een gereglementeerde markt genoteerde of verhandelde beleggingen. Tot slot moet nog worden opgemerkt dat de wet van 16 april 1997 houdende fiscale bepalingen (149), het fiscale statuut regelt van privaks en prifondsen. De wetgever wilde voorkomen dat voor beleggingen in aandelen of rechten van deelneming uitgegeven door dergelijke instellingen voor collectieve belegging, een fiscaal minder gunstige regeling zou gelden dan voor rechtstreekse beleggingen in de financiële instrumenten die een privaks of een prifonds mag houden.
(149) Belgisch Staatsblad van 23 mei 1997, p. 13146.
128
Instellingen voor collectieve belegging
CBF 1996-1997
3.2. INSTELLINGEN VOOR BELEGGING IN SCHULDVORDERINGEN NAAR BELGISCH RECHT DIE HUN FINANCIERINGSMIDDELEN NIET AANTREKKEN UIT HET PUBLIEK De wet van 12 december 1996 (150) waarmee de wetgever onder meer de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten heeft gewijzigd, vormt het sluitstuk van het wettelijk kader dat effectiseringsverrichtingen op de Belgische markt moet bevorderen. De twee ingrijpendste vernieuwingen zijn, enerzijds de invoering van een statuut voor instellingen voor belegging in schuldvorderingen die hun financieringsmiddelen niet aantrekken uit het publiek dit zijn de private vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen en de private fondsen voor belegging in schuldvorderingen - en anderzijds het creëren van een nieuwe rechtsfiguur, met name de vertegenwoordiger van de houders van schuldinstrumenten uitgegeven door een private of openbare instelling voor belegging in schuldvorderingen. Deze wet verleent de instellingen voor belegging in schuldvorderingen ook de mogelijkheid om een pand te vestigen ten behoeve van de houders van obligaties en schuldinstrumenten, en om het vermogen van een openbare of private vennootschap voor belegging in schuldvorderingen in compartimenten te verdelen. Daarnaast heft zij voor vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen de (150) Wet van 12 december 1996 tot wijziging van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, artikel 2075 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 2 van Titel VI, Boek I van het Wetboek van koophandel, artikel 22
CBF 1996-1997
Instellingen voor belegging in schuldvorderingen
van de wet van 10 juni 1964 op het openbaar aantrekken van spaargelden, artikel 44 van het BTW-Wetboek en artikel 265 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (B.S. 14 februari 1997).
129
verplichting op om een beroep te doen op een beheersvennootschap. Die situatie bracht immers een aantal vennootschapsrechtelijke problemen met zich, in het bijzonder op het vlak van de bevoegdheidsdelegatie van de raad van bestuur van een naamloze vennootschap.
3.2.1. Statuut van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen die hun financieringsmiddelen niet aantrekken uit het publiek Boek III van de wet van 4 december 1990 (hierna « de wet » genoemd) is van toepassing op de Belgische instellingen voor belegging in schuldvorderingen die de collectieve belegging tot doel hebben van financieringsmiddelen die niet uit het publiek zijn aangetrokken (nieuw artikel 105, eerste lid, 1°, c) van de wet). Of een instelling voor belegging in schuldvorderingen een openbaar of privaat karakter heeft, wordt bepaald onder verwijzing naar de criteria van het koninklijk besluit van 9 januari 1991. Voor de private vennootschappen voor belegging in schuldvorderingen en de private fondsen voor belegging in schuldvorderingen geldt hetzelfde privaatrechtelijke statuut als voor de openbare instellingen voor belegging in schuldvorderingen. Hun bestuursrechtelijk statuut wordt daarentegen geregeld door het nieuwe artikel 136bis van de wet van 4 december 1990. Volgens dit nieuwe artikel 136bis zijn de private instellingen voor belegging in schuldvorderingen niet onderworpen aan het toezicht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. Zij moeten zich daarentegen, alvorens hun werkzaamheden aan te vatten, bij het Ministerie van Financiën laten inschrijven op de lijst van de beleggingsinstellingen die hun financieringsmiddelen niet aantrekken uit het publiek. De memorie van toelichting bij de wet van 12 december 1996 preciseert dat er, behoudens de voorlegging van de statuten of het beheersregelement, geen bijzondere vereisten worden gesteld voor de inschrijving en dat het opmaken van deze lijst er enkel toe strekt informatie te verwerven omtrent de ontwikkeling van deze sector (151). Bij koninklijk besluit van 8 juli 1997 (152) werd de procedure voor inschrijving op de voormelde lijst verder uitgewerkt, alsook een aantal regels voor de werking en de samenstelling van het vermogen van die private instellingen voor belegging in schuldvorderingen.
3.2.2. Vertegenwoordiger van de houders van schuldinstrumenten uitgegeven door een instelling voor belegging in schuldvorderingen Volgens het nieuwe artikel 119nonies, § 1 van de wet kunnen één of meer vertegenwoordigers van de houders van schuldinstrumenten die behoren tot eenzelfde uitgifte of tot eenzelfde categorie van schuldinstrumenten, worden aangesteld door de emittent of, als zij na de uitgifte worden aangesteld, door de algemene vergadering van de houders van schuldinstrumenten in kwestie. Die vertegenwoordigers
(151) Memorie van toelichting, Parl. St., Kamer van Volksvertegenwoordigers, 1995-1996, nr 641/1, p. 13. (152) Koninklijk besluit houdende bepaalde
130
Instellingen voor belegging in schuldvorderingen
uitvoeringsmaatregelen inzake instellingen voor belegging in schuldvorderingen.
CBF 1996-1997
kunnen steeds worden herroepen door de algemene vergadering van de houders die zij vertegenwoordigen op voorwaarde dat die algemene vergadering gelijktijdig één of meer andere vertegenwoordigers aanstelt. De bevoegdheden van de vertegenwoordigers worden, naar gelang van het geval, bepaald in de uitgiftevoorwaarden of door de algemene vergadering van de houders van schuldinstrumenten in kwestie. De vertegenwoordigers moeten die bevoegdheden uitoefenen in het uitsluitend belang van de houders die zij vertegenwoordigen. Zij kunnen alle houders van schuldinstrumenten van eenzelfde uitgifte of van eenzelfde categorie jegens derden en in rechte verbinden binnen de grenzen van hun opdrachten. Zij kunnen in rechte optreden en de houders van de schuldinstrumenten vertegenwoordigen in elk faillissement, gerechtelijk akkoord of analoge procedure zonder de identiteit van hun lastgevers bekend te moeten maken. Alle instellingen voor belegging in schuldvorderingen, zowel de openbare als de private, kunnen dergelijke vertegenwoordigers aanstellen. De vertegenwoordigers die door een openbare instelling voor belegging in schuldvorderingen worden aangesteld, moeten evenwel door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen worden erkend. Bij besluit van 8 juli 1997 (152) heeft de Koning de voorwaarden vastgesteld voor die erkenning, alsook de regels voor de bekendmaking van de benoeming, de bevoegdheden en de herroeping van de vertegenwoordigers, voor de eventuele beperking van de bevoegdheden die hen kunnen worden toegekend alsook de vereisten voor hun onafhankelijkheid ten aanzien van de cedent, de beheersvennootschap en de instelling voor belegging in schuldvorderingen. Volgens de memorie van toelichting bij de wet van 12 december 1996, wordt het met een systeem van permanente vertegenwoordiging voor houders van schuldinstrumenten mogelijk hun belangen professioneel en centraal te behartigen en, voor emittenten, over een rechtstreekse gesprekspartner te beschikken die in onvoorziene omstandigheden kan optreden namens de houders van schuldinstrumenten en bepaalde beslissingen kan nemen. Op die manier wil men de stabiliteit van effectiseringsverrichtingen waarborgen, naar het voorbeeld van de rol die de trustee speelt in de Angelsaksische systemen (153).
3.2.3. Vestiging van een pand ten behoeve van de houders van obligaties of schuldinstrumenten Een instelling voor belegging in schuldvorderingen kan schuldvorderingen en andere activa in pand geven ten behoeve van de houders van door haar uitgegeven obligaties of schuldinstrumenten zoals bedoeld in artikel 1, § 1, 1°, a), tweede streepje van de wet van 6 april 1995 (nieuw artikel 119nonies, § 2 van de wet). Dankzij deze mogelijkheid kan de financiële situatie worden verbeterd van de houders van schuldinstrumenten of obligaties, uitgegeven door een instelling voor belegging in schuldvorderingen, aangezien zij de voorzitter van de rechtbank van koophandel zullen kunnen verzoeken hen het pand als betaling toe te kennen, onverminderd de andere middelen waarin de wet voorziet om het pand te gelde te maken.
(152) Koninklijk besluit houdende bepaalde uitvoeringsmaatregelen inzake instellingen voor belegging in schuldvorderingen.
CBF 1996-1997
Instellingen voor belegging in schuldvorderingen
(153) Memorie van toelichting, Parl. St., Kamer van Volksvertegenwoordigers 1995-1996, p. 9.
131
3.3. NIEUW CONCEPT VOOR HET UITGIFTEPROSPECTUS VAN INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING - VERKORT PROSPECTUS Zoals aangestipt in haar vorig jaarverslag (154), heeft de Commissie voor het Banken Financiewezen het initiatief genomen voor een gedachtewisseling over het uitgifteprospectus van instellingen voor collectieve belegging (ICB’s) in effecten die voldoen aan de vereisten van de richtlijn 85/611/EEG (ICBE’s), en van instellingen voor collectieve belegging in effecten en liquide middelen. Zij heeft, in overleg met de Belgische Vereniging van de Instellingen voor Collectieve Belegging (BVICB), een nieuw concept uitgewerkt voor de informatieverstrekking aan beleggers in rechten van deelneming van ICB’s. Uit ervaring was immers gebleken dat het uitgifteprospectus in zijn huidige vorm soms moeilijk leesbaar kon zijn. Dat was te wijten aan de technische aard van bepaalde passages, het werken met gespecialiseerde concepten, het citeren van bepalingen uit de wetgeving of de reglementering of de overname van passages uit het beheersreglement, bij beleggingsfondsen, of uit de statuten, bij beveks. In overleg met de BVICB werd geopteerd voor een herwerking van het uitgifteprospectus om het duidelijker en beknopter te maken, liever dan het in zijn huidige vorm te behouden, met daarnaast een samenvatting van het prospectus .
(154) Zie het verslag 1995-1996, p. 127 e.v.
132
Uitgifteprospectus
CBF 1996-1997
Bij de uitwerking van het project werd rekening gehouden met de toestand in het buitenland en de denkpistes ter zake op internationaal niveau, met name bij de Europese federatie van instellingen voor collectieve belegging («Fédération européenne des fonds et sociétés d’investissement» of FEFSI) (155). Doel van de herstructurering van het uitgifteprospectus was de beleggers niet alleen in staat stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over de voorgestelde belegging, maar ook de vergelijking tussen ICB’s en tussen compartimenten onderling vergemakkelijken en zorgen voor een efficiënte informatieverspreiding. De fundamentele opzet was het publiek een prospectus ter hand te stellen dat is toegespitst op de essentie, zonder evenwel te raken aan de kwaliteit van de verstrekte informatie. * In zijn herwerkte vorm strookt het uitgifteprospectus met de vereisten van de richtlijn 85/611/EEG (156). Voor ICBE’s betekent dit dat hun vergunning geldig is in alle Lid-Staten van de Europese Unie (Europees paspoort). Overigens vergt de gekozen aanpak geen aanpassing van de Belgische reglementering. Het uitgifteprospectus zal voortaan weliswaar beknopter zijn, maar daarnaast heeft de Commissie een algemene informatienota over de ICB’s opgesteld, rekening houdend met de commentaar en de reacties van de BVICB. Deze nota, getiteld «Beleggen in instellingen voor collectieve belegging (ICB’s) - beveks, beleggingsfondsen», zal gratis verkrijgbaar worden gesteld voor de beleggers door de instellingen die instaan voor de financiële dienst. Hierin wordt een antwoord gegeven op veel voorkomende vragen van beleggers in rechten van deelneming in ICB’s. Daarnaast geeft het de krachtlijnen van de reglementering die van toepassing is op ICB’s. De nota beschrijft meer bepaald de essentiële kenmerken van beveks en beleggingsfondsen, vermeldt dat er geen garantieregeling bestaat, gaat in op de rol van de Commissie ten aanzien van de ICB’s, op de voor- en nadelen om rechten van deelneming in ICB’s te kopen en te houden, op de toepassing van het risicospreidingsbeginsel, de werking van ICB’s en de fiscale regeling voor zowel ICB’s als beleggers. In zijn nieuwe vorm bestaat het volledige uitgifteprospectus uit verschillende delen : de voorstelling van de ICB, de voorstelling van elk van de compartimenten, de lijst van de compartimenten, het beheersreglement of de statuten, en, als bijlage, het jaarverslag en het daaropvolgende halfjaarlijkse verslag, als er een is. Het «verkorte prospectus» bestaat uit de voorstelling van de ICB, de voorstelling van het compartiment waarvoor de belegger belangstelling toont en de lijst van de compartimenten. In het verkorte prospectus worden de meest relevante gegevens over de voorgestelde belegging opgenomen.
(155) De aandacht van de FEFSI gaat met name uit naar de opstelling van een samenvatting van een prospectus door de ICB’s. (156) Richtlijn van de Raad van 20 december
CBF 1996-1997
Uitgifteprospectus
1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (85/611/EEG).
133
Nieuw is dat een prospectus wordt opgesteld in overeenstemming met de Europeesrechtelijke vereisten, waaruit gemakkelijk een verkort prospectus kan worden afgeleid dat kan worden gebruikt als instrument om rechten van deelneming te commercialiseren. De ICB en elk van de compartimenten worden voorgesteld aan de hand van een standaardschema, waarvan de vermeldingen werden gedefinieerd op basis van het schema A dat bij richtlijn 85/611/EEG en bij het koninklijk besluit van 4 maart 1991 is gevoegd. Sommige vermeldingen uit het schema A zijn niet in het standaardschema opgenomen. Zij betreffen gegevens die al voorkomen in het beheersreglement of de statuten en niets fundamenteels toevoegen aan de informatie voor de beleggers (bv. kapitaal, beschrijving van het stemrecht van de deelnemers, vereffeningsregels, gevallen waarin de inkoop van rechten van deelneming wordt geschorst, bepaling en bestemming van de inkomsten). Wanneer zo’n standaardschema wordt gebruikt en alle rubrieken telkens in dezelfde volgorde worden vermeld, wordt de informatie toegankelijker en de vergelijking tussen ICB’s en tussen compartimenten onderling eenvoudiger. Om de belegger in staat te stellen de voorgestelde belegging met kennis van zaken te beoordelen, kan het in bepaalde gevallen nodig blijken meer informatie te verstrekken dan voorgeschreven door het standaardschema. De voorstelling van de ICB wordt opgedeeld in drie punten : «betrokken partijen» (raad van bestuur, beleidsverantwoordelijken, commissaris-revisor, bewaarder, instelling die instaat voor de financiële dienst), «algemene kenmerken» (waaronder een toelichting bij de werking van de bevek en de fiscale regeling voor zowel ICB als belegger) en «beschikbare informatie» (stukken en informatie die gratis verkrijgbaar worden gesteld voor beleggers : algemene informatienota, volledig uitgifteprospectus en netto-inventariswaarde). De voorstelling van het compartiment telt vijf delen : «financiële kenmerken», «kenmerken van de rechten van deelneming», «netto-inventariswaarde», «werking van het compartiment» en «provisies, kosten en taksen». Het deel over de financiële kenmerken verdient bijzondere aandacht. Naast de doelstellingen en het beleggingsbeleid, samen één van de belangrijkste passages van het prospectus, komen in dit deel twee nieuwe vermeldingen voor die niet worden voorgeschreven door het schema A, maar die de belegger in staat moeten stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over de voorgestelde belegging : het soort belegging en de beoordeling van het risico. Om de belegger een aanwijzing te geven over de bestemming van de activa van de ICB of het compartiment («soort belegging»), wordt de indeling gebruikt uit de gids van de BVICB (157). Zij bestaat uit de volgende categorieën : obligatie-ICB’s, ICB’s met middellange looptijd, monetaire ICB’s, aandelen-ICB’s, index-ICB’s met
(157) De collectieve beleggingen in België, Beleggingsfondsen en beleggingsvennootschappen (BEVEKs BEVAKS).
134
Uitgifteprospectus
CBF 1996-1997
kapitaalbescherming, gemengde ICB’s, pensioenspaarfondsen, vastgoed-ICB’s en dankfondsen. Deze categorieën worden toegelicht in de gids van de BVICB en in de nota «Belegging in instellingen voor collectieve belegging». Bij de financiële kenmerken wordt ook een aanduiding gegeven van het risico verbonden aan een ICB of aan een compartiment. Die aanduiding geeft een risicoklasse aan tussen 0 (kleinste risico) en 5 (grootste risico). De risico’s worden in klassen ingedeeld op basis van de standaardafwijking - schommeling rond een gemiddelde - tussen de maandelijkse returns uitgedrukt in BEF. De methodologie wordt uitvoerig toegelicht in een nota die is opgenomen in de gids van de BVICB. Belangstellenden kunnen daarvoor bij de BVICB terecht. Het feit dat de promotoren dezelfde methodologie toepassen, vergemakkelijkt voor de belegger de vergelijking tussen de ICB’s en de compartimenten onderling. In de voorstelling van het compartiment moet ook de tabel met de provisies, kosten en taksen worden opgenomen. Die tabel geeft een beknopt overzicht van de kosten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen niet-recurrente kosten gedragen door de belegger en recurrente kosten gedragen door de ICB. Ook hier wordt de uniforme voorstelling van de provisies, kosten en taksen wordt een vergelijking tussen de compartimenten eenvoudiger. Wat de informatieverspreiding betreft, zal aan elke geïnteresseerde belegger een verkort prospectus systematisch en gratis worden bezorgd. Omdat het zo beknopt is - één recto-verso blad in de eenvoudigste gevallen - kan het ook veel vlotter worden verdeeld. De nieuwe opzet van het uitgifteprospectus van ICB’s wordt voorgesteld en toegelicht in een omzendbrief aan de promotoren. De nieuwe regeling is in werking getreden op 1 september 1997. ICB’s kunnen maar moeten niet opteren voor de nieuwe benadering. Aangezien die echter in overleg met de BVICB tot stand is gekomen, mag men ervan uitgaan dat de meeste promotoren dat zullen doen. Bovendien heeft de BVICB zich ertoe verbonden het gebruik van het prospectus in zijn nieuwe vorm te promoten.
CBF 1996-1997
Uitgifteprospectus
135
3.4. BOEKHOUDKUNDIGE ORGANISATIE In de loop van de verslagperiode vernam de Commissie dat een bevek naar Belgisch recht op contractuele basis haar boekhoudkundige en administratieve functies volledig had uitbesteed aan een buitenlandse financiële instelling, die deel uitmaakt van de groep van de promotor. De bevek had de Commissie hiervan niet ingelicht. Bij analyse van de overeenkomst bleek dat de bevek geen reële zeggenschap meer over haar boekhouding had. Bovendien dreigden essentiële toezichttaken, zowel in hoofde van de bestuurders belast met het toezicht op het dagelijks bestuur, als voor de bewaarder, de commissaris-revisor en de diensten van de Commissie in het gedrang te komen. De Commissie was dan ook van oordeel dat de overeenkomst in strijd was met een aantal essentiële bepalingen van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging, met name : - artikel 3, § 2, 2° van dit besluit, volgens hetwelk de bevek over een aangepaste boekhoudkundige en adminstratieve organisatie dient te beschikken ; dit maakt overigens één van de grondvoorwaarden uit voor de erkenning van de bevek ; - artikel 30 van het besluit, volgens hetwelk de bevek haar boekhouding in België dient te voeren ;
136
Boekhoudkundige organisatie
CBF 1996-1997
- artikel 5, § 1 van het besluit, dat de verplichting oplegt de Commissie alle nodige informatie over te maken om het inschrijvingsdossier permanent bij te werken. Met toepassing van artikel 134 van de wet van 4 december 1990 heeft de Commissie de bevek aangemaand haar organisatie en werking in overeenstemming te brengen met de voormelde bepalingen. De betrokken bevek heeft daarmee ingestemd.
CBF 1996-1997
Boekhoudkundige organisatie
137
3.5. MOGELIJKHEID VOOR EEN VASTGOEDBEVAK OM HOOFDZAKELIJK TE BELEGGEN IN GEBOUWEN DIE HET DISTRIBUTIENET VORMEN VOOR PRODUCTEN DIE DOOR EENZELFDE VENNOOTSCHAP WORDEN GECOMMERCIALISEERD Tijdens de verslagperiode werd de Commissie gepolst omtrent de mogelijkheid een vastgoedbevak op te richten waarvan de vaste activa hoofdzakelijk zouden bestaan uit geografisch verspreid liggende gebouwen (winkels, cafés, restaurants, ...), vóór hun inbreng in de vastgoedbevak de eigendom en het distributienetwerk van eenzelfde vennootschap. Het kon ook gaan om gebouwen verhuurd hetzij aan exploitanten met een bindend exclusiviteitscontract voor de aankoop van producten, hetzij aan franchisenemers. De Commissie heeft deze vraag onderzocht in het licht van de voor vastgoedbevaks geldende regels inzake autonomie en risicospreiding. Artikel 108 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten poneert als beginsel dat de instellingen voor collectieve belegging in het uitsluitend belang van de deelnemers moeten worden bestuurd. Dit beginsel laat geen ruimte om nog andere belangen in aanmerking te nemen, zoals, bijvoorbeeld een optimaler lokalisatie van exploitatiepunten, uitgaande van het commerciële belang voor de inbrengende vennootschap, of het feit dat voor de vaststelling van de huurvoorwaarden voor gebouwen in portefeuille, overwegingen zouden spelen die niets te maken hebben met het gewone beheer van een vastgoedbevak. Ten slotte kan men niet voorbijgaan aan de reële risico’s van po-
138
Mogelijkheid voor een vastgoedbevak om in gebouwen te beleggen
CBF 1996-1997
tentiële belangenconflicten tussen de houders van rechten van deelneming in de vastgoedbevak en de handelsvennootschap die haar gebouwen in de bevak zou hebben ingebracht. De Commissie heeft dan ook geoordeeld dat de hypothese van een vastgoedbevak met als enige of vrijwel enige contractpartij een handelsvennootschap die haar gebouwen in de bevak zou inbrengen en nauw betrokken zou zijn bij het beheer van die bevak, niet verenigbaar zou zijn met het wettelijk beginsel. Daarnaast stelt artikel 42, § 2 van het koninklijk besluit van 10 april 1995 met betrekking tot vastgoedbevaks dat de statuten van de bevak de criteria moeten vermelden inzake de spreiding van de activa van de bevak, zoals per type van vastgoedbelegging en per geografische streek. Artikel 43, § 1 van hetzelfde besluit bepaalt ten slotte dat de bevak niet meer dan 20 % van haar activa mag beleggen in vaste goederen die één enkel vastgoedgeheel vormen. Uit deze bepalingen blijkt dat het begrip diversificatie centraal staat voor de werking van deze instellingen, hoewel het in de teksten niet nader gedefinieerd wordt. In dit verband heeft de Commissie geoordeeld dat een structuur waarbij één enkele handelsvennootschap de voornaamste of enige huurder zou zijn van het in de bevak ingebrachte vastgoed, geen voldoende spreiding kon waarborgen van de risico’s met betrekking tot de solvabiliteit van de debiteuren van de huurgelden. Ingeval de gebouwen zouden worden verhuurd aan franchisenemers of exploitanten met een bindend exclusiviteitscontract voor de aankoop van producten, zou uit het bestaan van die economische band tussen huurders en handelsvennootschap eveneens kunnen worden afgeleid dat er van debiteurenrisicospreiding niet echt sprake is, ook al schijnt alles daarop te wijzen. Om bovenstaande redenen heeft de Commissie geoordeeld dat zij geen toestemming zou kunnen verlenen voor de oprichting van een dergelijke vastgoedbevak.
CBF 1996-1997
Mogelijkheid voor een vastgoedbevak om in gebouwen te beleggen
139
3.6. BEVEK NAAR LUXEMBURGS RECHT FLEMING FLAGSHIP FUND
Arrest van de Raad van State van 4 juni 1997 In 1995 heeft de Commissie geoordeeld dat het compartiment India Fund van Fleming Flagship Fund, een bevek met een vergunning verstrekt door de Luxemburgse autoriteiten, niet beantwoordde aan de voorwaarden van richtlijn 85/611/EEG voor het verkrijgen van een Europees paspoort. Bijgevolg heeft zij geweigerd het compartiment in te schrijven op de Belgische lijst van buitenlandse richtlijnconforme instellingen voor collectieve belegging. De Minister van Financiën, bij wie Fleming Flagship Fund hoger beroep had ingesteld tegen die weigering, heeft de beslissing van de Commissie bevestigd. Daarop heeft Fleming Flagship Fund hoger beroep ingesteld bij de Raad van State om de vernietiging te vorderen van de beslissing van de Minister van Financiën (158). Met zijn arrest van 4 juni 1997 heeft de Raad van State de vordering van Fleming Flagship Fund toegewezen. De Raad baseerde zijn beslissing op twee rechtsgronden die de bevek had aangevoerd.
(158) Zie het verslag 1995-1996, p. 132-133.
140
Fleming Flagship Fund
CBF 1996-1997
Als eerste rechtsgrond riep Fleming Flagship Fund de overtreding in van de artikelen 41 en 46 van richtlijn 85/611/EEG en van artikel 138 van de wet van 4 december 1990, met andere woorden, de miskenning van het Europees paspoort door de Belgische autoriteiten die van oordeel waren dat de beslissing van de Luxemburgse autoriteiten niet strookte met de richtlijn. Het arrest stelt vast dat de verzoekster, Fleming Flagship Fund, een ICBE is met een vergunning verstrekt door de bevoegde Luxemburgse autoriteiten en als dusdanig onderworpen is aan de voornoemde richtlijn. Volgens het arrest vloeit daaruit voort dat de vergunning die in het Groothertogdom Luxemburg aan Fleming Flagship Fund werd verstrekt, voor alle Lid-Staten van de Europese Unie geldt. Zodra aldus aan een ICBE een vergunning is verstrekt, mag de toezichthouder van het land van ontvangst alleen via een met redenen omklede beslissing verbieden dat die ICBE haar rechten van deelneming op zijn grondgebied verhandelt. Bovendien moet hij die beslissing nemen binnen een termijn van twee maanden nadat de ICBE haar voornemen heeft bekendgemaakt om haar rechten van deelneming te commercialiseren. Volgens de Raad van State is zo’n verbod op basis van artikel 46 van richtlijn 85/ 611/EEG slechts mogelijk in twee gevallen. In de eerste plaats wanneer de voorgenomen wijze van verhandeling van de rechten van deelneming in de ICBE niet strookt met de in de Lid-Staat van ontvangst geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die geen betrekking hebben op de gebieden waarop de richtlijn van toepassing is (art. 44, punt 1 van richtlijn 85/611/EEG). In de tweede plaats wanneer de ICBE, met inachtneming van de in de Lid-Staat van verhandeling geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, onder meer niet de nodige maatregelen heeft getroffen opdat aldaar zorg wordt gedragen voor de uitkeringen aan de deelnemers, de inkoop van of terugbetaling op de rechten van deelneming en de verspreiding van de informatie die de ICBE moet verstrekken (art. 45 van richtlijn 85/611/EEG). Na te hebben vastgesteld dat Fleming Flagship Fund niets werd verweten inzake de wijze van verhandeling van de rechten van deelneming in India Fund en dat de aan India Fund in het Groothertogdom Luxemburg verstrekte vergunning ook in België gold, heeft de Raad van State geoordeeld dat noch de richtlijn, noch de wet de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en, in hoger beroep, de Minister machtigde te verhinderen dat die vergunning uitwerking kreeg in België om een andere reden dan de wijze van verhandeling van de rechten van deelneming. De Raad van State is dus van oordeel dat de Belgische autoriteiten een vergunning die is verstrekt door de bevoegde autoriteiten van een andere Lid-Staat van de Europese Unie, niet mogen aanvechten. Als de bevoegde autoriteiten het ter zake oneens zijn, kan de autoriteit van het land van ontvangst het probleem proberen op te lossen via bilaterale gesprekken met de buitenlandse autoriteit (art. 50 van richtlijn 85/611/EEG) of door het voor te leggen aan de Europese Commissie of het door de richtlijn opgerichte Contactcomité (art. 53 van richtlijn 85/611/EEG). Als de autoriteiten het oneens blijven, is de enige oplossing - volgens de Raad van State - dat hetzij de Europese Commissie, hetzij de Lid-Staat van ontvangst, conform artikel 170 van het Verdrag van Rome, een klacht indient tegen de Lid-Staat van herkomst wegens het niet-nakomen van zijn verplichtingen.
CBF 1996-1997
Fleming Flagship Fund
141
De tweede rechtsgrond die de Raad van State in aanmerking nam, is de overtreding van artikel 46 van richtlijn 85/611/EEG en van artikel 138 van de wet van 4 december 1990 op grond waarvan de verhandeling van rechten van deelneming slechts mag worden verboden binnen een termijn van twee maanden nadat de ICBE haar voornemen heeft bekendgemaakt om haar rechten van deelneming te verhandelen. Volgens de Commissie, daarin bijgetreden door de Minister, beschikte zij niet over een volledig dossier, zodat zij zich pas op 22 november 1995 kon uitspreken. Bovendien had zij - met instemming van Fleming Flagship Fund - niet eerder onderzocht of het compartiment India Fund aan de voorwaarden van de richtlijn voldeed. Bijgevolg oordeelde de Commissie dat de termijn van twee maanden nog niet was ingegaan. Fleming Flagship Fund beweerde daarentegen dat de Commissie reeds tijdens haar vergadering van 29 augustus 1995 over een volledig dossier beschikte en dat zij haar beslissing dus pas had genomen na het verstrijken van de voorgeschreven termijn van twee maanden. De Raad van State trad Fleming Flagship Fund hierin bij. Ingevolge het arrest heeft de Commissie het compartiment India Fund van Fleming Flagship Fund ingeschreven op de lijst als bedoeld in artikel 137 van de wet van 4 december 1990.
142
Fleming Flagship Fund
CBF 1996-1997
Hoofdstuk 4 BELEID MENSELIJK POTENTIEEL, PERSONEEL EN ADMINISTRATIE, INFORMATICA, WERKINGSKOSTEN
4.1. REGELGEVING INZAKE HET DEKKEN VAN DE WERKINGSKOSTEN De dekking van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen werd in de loop van de verslagperiode tweemaal aangepast. Een eerste maal bij koninklijk besluit van 30 december 1996 (159), naar aanleiding van de overdracht van het toezicht op de beursvennootschappen naar de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. Krachtens deze wijziging dienen de beursvennootschappen naar Belgisch recht en de bijkantoren van beleggingsondernemingen uit derde landen met een vergunning als beursvennootschap, voor het jaar 1996 een vergoeding te betalen ten belope van 0,5 procent van de in de loop van dat jaar gerealiseerde bruto-opbrengsten van hun werkzaamheden. Voor bijkantoren van ondernemingen uit andere Lid-Staten wordt deze vergoeding tot één derde teruggebracht, in overeenstemming met de regel terzake voor de bijkantoren van EU-kredietinstellingen. Een tweede wijziging werd aangebracht bij het koninklijk besluit van 13 januari 1997 (160), genomen ter uitvoering van de wet van 6 april 1995 die bepaalde bevoegdheden van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen aan de marktautoriteiten heeft toegewezen. Krachtens deze wijziging worden de bijdragen die de Commissie vanwege de beursgenoteerde ondernemingen voor het jaar 1996 had ontvangen, verminderd tot 58,25 % van hun totale beloop.
(159) Belgisch Staatsblad van 15 januari 1997, p. 788.
CBF 1996-1997
Regelgeving inzake het dekken van de werkingskosten
(160) Belgisch Staatsblad van 31 januari 1997, p. 1750.
145
Tijdens de verslagperiode is op initiatief van de Minister van Financiën de herziening van het besluit inzake de dekking van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen ter studie genomen. Doel van deze herziening is, de evolutie van de bijdrage in de werkingskosten aan vooraf gekende criteria te koppelen, de werkingskosten zelf beter om te slaan over alle instellingen of verrichtingen die aan het toezicht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen zijn onderworpen en ze nauwer te doen aansluiten bij de effectieve kost van de verschillende geledingen van het toezicht. Het is de bedoeling van de Minister om het nieuw systeem vanaf 1 januari 1998 in werking te doen treden.
146
Regelgeving inzake het dekken van de werkingskosten
CBF 1996-1997
4.2. SOCIAAL OVERLEG De heer Alfred Penna, die de pensioengerechtigde leeftijd bereikte, heeft de wens uitgedrukt te worden ontheven van zijn opdracht als revisor belast met de certificering van de voor de ondernemingsraad bestemde economische en financiële informatie. De Commissie is de heer Penna bijzonder erkentelijk voor de wijze waarop hij zijn rijke ervaring ten dienste heeft gesteld van het sociaal overleg binnen de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. Na eensluidend advies van de ondernemingsraad, heeft de Commissie de heer André Kilesse als revisor aangesteld ter vervanging van de heer Alfred Penna. Naast de certificering van de economische en financiële informatie die, conform artikel 15bis van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven, aan de ondernemingsraad moet worden meegedeeld, heeft de Commissie de revisor belast met het nazicht en de certificering van haar jaarrekening.
CBF 1996-1997
Sociaal overleg
147
4.3. PERSONEEL EN OPLEIDING In afwachting van de conclusies van de consultancy-opdracht die, onder andere, tot taak heeft na te gaan of het personeelsbestand en de middelen van de Commissie passend zijn voor de uitoefening van haar opdrachten (161), heeft de Commissie haar personeelsbestand gehandhaafd op het niveau van 1992. (Zie de onderstaande grafiek en tabel.) In verband met de evolutie van het personeelsbestand moet gewezen worden op de overdracht in februari 1996, van 17 personeelsleden van het Interventiefonds van de beursvennootschappen (C.I.F.) (162). Abstractie gemaakt van deze overname - waarmee bijkomende nieuwe toezichtstaken overeenstemmen - stelt men voor de overige werkzaamheden van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een lichte daling vast, zowel in eenheden als in voltijdse equivalenten. Conform de in de sector geldende overeenkomsten wordt deeltijdse arbeid aangemoedigd. Eind 1996 werd 16,6 % van het personeel deeltijds tewerkgesteld. Per 30.06.1997 bedroeg dit cijfer 18 %. Van het personeelsbestand is 43 % kaderpersoneel, wat een vrij hoog percentage is.
(161) Zie het ten geleide, p. 15. (162) Zie het verslag 1995-1996, p. 142
148
Personeel en opleiding
CBF 1996-1997
EVOLUTIE VAN HET PERSONEELSBESTAND 31.12.1992 31.12.1993 Eenheden waarvan kaderleden Voltijdse equivalenten Deeltijdsen Mannen Vrouwen (1)
231 93 223,58 22 136 95
(1)
31.12.1994
233 93 224,78 25 138 95
31.12.1995 31.12.1996 30.06.1997 (2) (2)
231 90 221,98 34 134 97
230 90 221,24 37 134 96
247 105 238,03 41 145 102
244 105 234,13 44 142 102
Exclusief de RVA en EWE-stagiaires die de Commissie voor het Bank- en Financiewezen te werk stelt conform de wettelijke bepalingen. Per 31.12.1996 betreft het 7 personen.
PERSONEELSEVOLUTIE 250 245
PERSONEELSBESTAND
240 235 230 225 220 215 210 205
31.12.1992 Eenheden
31.12.1993
31.12.1994
31.12.1995
Voltijdse equivalenten
31.12.1996
31.12.1997
Ex-CIF medewerkers
Op het vlak van de personeelsopleiding werd een bijzondere inspanning geleverd naar aanleiding van de installatie van het nieuwe computer- en bureauticamateriaal. Alle personeelsleden dienden een intensief opleidingsprogramma te volgen om vertrouwd te raken met die nieuwe computeromgeving. Daarnaast heeft de Commissie haar traditioneel opleidingsbeleid voortgezet, met name op het vlak van nieuwe financiële producten, de richtlijn inzake de kapitaaltoereikendheid voor beleggingsondernemingen en kredietinstellingen, de banktechnieken, de nieuwe organisatie van de financiële markten en de invoering van de euro.
CBF 1996-1997
Personeel en opleiding
149
4.4. INFORMATICA Tijdens de verslagperiode heeft de Commissie verschillende grote informaticaprojecten verder uitgewerkt. Wat de hardware betreft, werd het interne netwerk aangepast om de beveiliging en de snelheid te vergroten. Zoals aangekondigd in het vorige verslag, werd tijdens het eerste kwartaal overgeschakeld naar de nieuwe bureautica. Alle personeelsleden werden uitgerust met een PC. Door deze ingrijpende omschakeling van een «terminal»-omgeving naar een «client-server»-omgeving beschikken alle personeelsleden nu over onontbeerlijke computertoepassingen, zoals een standaard tekstverwerker en spreadsheet en een nieuwe elektronische brievenbus. Het onderzoek, het uittesten en de integratie van bijkomende toepassingen gaat onverminderd verder. De ontwikkeling van de BPR-toepassing (Bank Performance Report) (163) ter ondersteuning van het prudentiële toezicht op de kredietinstellingen, verloopt volgens schema. Tijdens de verslagperiode werd de toepassing uitgebreid door de invoering van nieuwe synthesetabellen (nieuwe ratio’s) en nieuwe verwerkings- en analysefuncties. De denkoefening over de informaticabehoeften van de Commissie tijdens de komende vijf jaar wordt verder gezet in samenwerking met een extern consultant.
(163) Voor een meer gedetailleerde bespreking van het BPR, zie dit verslag, p. 33 e.v.
150
Informatica
CBF 1996-1997
4.5. REKENINGEN VAN DE COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN
4.5.1. Beginselen en tenuitvoerlegging De dekking van de werkingskosten van de Commissie geschiedt op basis van artikel 36 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 en van het koninklijk besluit van 17 mei 1979 betreffende het dekken van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (164). Overeenkomstig haar huishoudelijk reglement sluit de Commissie jaarlijks de rekeningen af en beslist zij over de bestemming van eventuele overschotten op de uitgaven. De rekeningen worden elk jaar voorgelegd aan de Minister van Financiën en gepubliceerd in het verslag van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. De boekhoudbeginselen en -regels toegelicht in het jaarverslag 1995/1996 (165) blijven van toepassing. Met betrekking tot de bijdragen van de genoteerde vennootschappen in de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, wordt rekening gehouden met het koninklijk besluit van 13 januari 1997 dat met terugwerkende kracht de bijdragen van deze vennootschappen aan de Commissie voor het Banken Financiewezen terugbrengt van 203 mln tot 123 mln. (164) Voor de wijzigingen die tijdens de verslagperiode werden aangebracht, zie p. 145-146 (165) Zie p. 144.
CBF 1996-1997
Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen
151
4.5.2. Staat en dekking van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen
Werkingskosten (in duizenden franken) Leden
1996
1995
1.200
1.200
Personeelskosten 844.888 ● Bezoldigingen en rechtstreekse sociale voordelen ● Patronale bijdragen voor sociale verzekeringen ● Patronale premies voor bovenwettelijke verzekeringen ● Andere personeelskosten ● Pensioenen
754.661
Andere werkingskosten ● Gebouwen ● Aankopen duurzame activa ● Kantoorkosten - Huur en onderhoud - Publicaties - Diverse kantoorkosten ● Financiële kosten ● Erelonen ● Externe informaticaverwerking ● Diverse kosten
606.448 187.986 29.785 13.753 6.916
198.761
192.715 21.603 59.499
19.068 22.905
29.481 5.402 18.353 155 25.407 26.639 12.222
55.251 3.501 15.934 16.525 5.920 40.579 13.032
Vervroegde terugbetaling lening Voorzieningen ● Vakantiegeld ● Investeringen in informatica ● Inkomsten over te dragen aan de beurs Totale werkingskosten Over te dragen inkomstenoverschot ALGEMEEN TOTAAL
146.264 103.794
1.148.643
47.000 0
1.141.840
27.937
99.408
1.176.580
1.241.248
1996
1995
99.408
Bijdragen 948.062 ● Uitgiften, noteringen, openbare overnameaanbiedingen ● ICB’s ● Genoteerde vennootschappen ● Genoteerde vennootschappen : inkomsten over te dragen aan de beurs ● Portefeuillemaatschappijen ● Kredietinstellingen ● Beursvennootschappen ● Diversen Diverse opbrengsten ● Financiële opbrengsten ● Recuperatie van kosten ● Diversen
74.088
Aanwending van voorzieningen Investeringen in informatica
55.022
TOTAAL VAN DE INKOMSTEN
1.176.580
127.728 1.035.368 50.937 295.953 123.024 80.000 40.212 310.009 30.000 17.927
73.449 418.078 182.289 40.342 310.008 11.202 59.380
16.551 32.014 25.523
26.624 28.126 4.630 18.772
55,022
●
152
47.000 23.794 80.000
Dekking van de werkingskosten Overgedragen inkomsten
539.950 171.020 24.176 12.683 6.832
Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen
18.772 1.241.248
CBF 1996-1997
4.5.3. Toelichting De voorstelling van de tabel «Staat en dekking van de werkingskosten» werd niet gewijzigd ten opzichte van vorig boekjaar.
Werkingskosten De personeelskosten stijgen in 1996 ingevolge de integratie van de medewerkers van het Interventiefonds van de beursvennootschappen alsmede de aanwerving in 1996 van 2 personeelsleden ter vervanging van medewerkers die in de loop van 1994 gepensioneerd werden. De procentuele toename bedraagt 12 % ; bij constant personeelsbestand betekent dit een toename van 3,8 %. Andere personeelskosten omvatten voornamelijk vormings- en verplaatsingskosten. De aankopen van duurzame activa betreffen voornamelijk informaticamateriaal. Deze kosten worden ten laste gelegd van de voorziening voor investeringen in informatica. Kosten voor huur en onderhoud dalen fors ingevolge belangrijke aanpassingen aan huurcontracten in verband met informaticamateriaal. Ingevolge de terugbetaling in 1995 van de uitstaande lening zijn de financiële kosten verwaarloosbaar. De evolutie van de rubriek erelonen wordt beïnvloed door de kosten van de audit die de Minister van Financiën bij verschillende toezichthouders - waaronder de Commissie voor het Bank- en Financiewezen - liet uitvoeren in de loop van 1996 alsmede de kosten van de externe consulting in het raam van de omschakeling van de informatica-omgeving. De rubriek externe informaticaverwerking fluctueert in functie van de ontvangst van de facturen voor deze prestaties. Zo bevatten de cijfers van 1995 de kosten van 3 semesters in plaats van 2 voor 1996. In 1995 werd voor de eerste maal een voorziening voor het enkel vakantiegeld aangelegd, die in de rekeningen 1995 apart wordt vermeld ; vanaf 1996 wordt de aanleg alsmede de aanwending onder de personeelskosten geboekt. Met het oog op de verdere ontplooiing van de nieuwe informatica-omgeving werd een voorziening van 23,8 mln aangelegd. Ingevolge de bepalingen van het koninklijk besluit van 13 januari 1997 werd, met terugwerkende kracht, de bijdrage van de genoteerde vennootschappen in de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen voor het jaar 1996 met 80 mln verminderd. Parallel werden de door de genoteerde vennootschappen aan het Directiecomité van de Beurs van Brussel verschuldigde werkingskosten aangepast. Aangezien de genoteerde vennootschappen hun bijdrage in de werkingskosten voor 1996 reeds aan de Commissie voor het Bank- en
CBF 1996-1997
Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen
153
Financiewezen hadden gestort, heeft de Commissie per 31 december 1996 een voorziening gevormd ten laste van haar werkingskosten ten belope van het bedrag van 80 mln dat aldus aan de marktautoriteiten toekwam. In onderling overleg met de betrokken vennootschappen werd dat bedrag begin 1997 aan het Directiecomité van de Beurs van Brussel overgemaakt.
Dekking van de werkingskosten De duidelijke daling van de bijdragen van uitgiften, noteringen en openbare overnameaanbiedingen die ondanks een actieve markt in 1996 werd opgetekend, is het gevolg van het koninklijk besluit van 13 februari 1996 dat een aantal bijdragen heeft verlaagd en een systeem van forfaitaire en maximumvergoedingen heeft ingevoerd. Voor de ICB’s zijn de lagere bijdragen van 1996 het gevolg van de lagere plaatsingen in 1995 in vergelijking met voorgaande jaren. De evolutie van deze bedragen vertaalt de volatiliteit van dit element in de dekking van de werkingskosten. De bijdragen verschuldigd door de beursvennootschappen voor het jaar 1996 dienen conform het koninklijk besluit van 30 december 1996 op de gerealiseerde bruto-opbrengsten van 1996 te worden berekend. Dit cijfer was echter nog niet nauwkeurig gekend op het ogenblik van de afsluiting. In de rubriek «bijdragen beursvennootschappen» werd niettemin reeds een verwacht bedrag van 30 mln geboekt. De lagere rente in de loop van 1996 verklaart de daling van de financiële opbrengsten. Anderzijds stijgen de diverse opbrengsten door eenmalige factoren zoals de overdracht van de voorziening van het vakantiegeld voor de medewerkers van het Interventiefonds van de beursvennootschappen en de meerwaarde gerealiseerd bij de verkoop van rechten van deelneming. Vertrekkend van de overgedragen inkomsten van 1995 (99,4 mln) daalt het inkomstenoverschot tot 27,9 mln. De Commissie heeft beslist dit bedrag naar het boekjaar 1997 over te dragen.
Andere toelichtingen Aanvullend op de «Staat en dekking van de werkingskosten» worden volgende elementen vermeld : - De voorziening voor de toekomstige investeringen in informaticamateriaal bedraagt 50 mln. De voorziening voor de inkomstenegalisatie van 500 mln bleef onveranderd. De tegenwaarde van de voorzieningen, van de overgedragen inkomsten en van het eventueel overschot van de courante inkomsten op de werkingskosten wordt in het Belgisch financieel systeem belegd. Per 31 december 1996 werden deze tegoeden als volgt geplaatst : 498 mln Schatkistcertificaten, 100 mln Interbancaire plaatsing, 70 mln Overnightpositie bij het HWI, 93 mln Financiële rekeningen voor betalingen in de loop van januari 1997.
154
Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen
CBF 1996-1997
- De Commissie bezit het gebruiksrecht op de gebouwen waar haar kantoren zijn gevestigd en waarvan de Staat eigenaar is. De Commissie draagt alle renovatie-, aanpassings- en onderhoudskosten. - Buiten het over te maken bedrag van 80 mln aan de markautoriteiten heeft de Commissie per 31 december 1996 geen financiële schulden. Zoals hierboven aangehaald is dit bedrag ondertussen getransfereerd.
CBF 1996-1997
Rekeningen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen
155
De kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de uitgiften op de effectenmarkten in 1996
156
De macro-economische omgeving en de financiële markten
CBF 1996-1997
1. DE MACRO-ECONOMISCHE OMGEVING EN DE FINANCIËLE MARKTEN IN 1996 (1)
1.1. DE MACRO-ECONOMISCHE OMGEVING Het jaar 1996 kende een moeilijke start door de uiterst zwakke economische groei. Vanaf het tweede kwartaal herstelde de conjunctuur zich echter, met name dankzij de investeringen door de ondernemingen die in één jaar met 4,7 % in volume toenamen. Het bruto binnenlands product (BBP) kwam uit op bijna 8.200 MM F, zodat een volumegroei van 1,5 % op jaarbasis werd opgetekend, zo’n 0,4 % minder dan in 1995 en 0,9 % minder dan in 1994. De zwakke groei in Duitsland en Frankrijk, twee van onze belangrijkste handelspartners, heeft in 1996 de groei van onze uitvoer afgeremd. De beperkte toename van de particuliere consumptie, die de voorbije drie jaar slechts 1,5 % op jaarbasis bedroeg, kan op twee manieren worden verklaard. Enerzijds was er de trage groei van de beschikbare gezinsinkomens, met name ingevolge het loonmatigingsbeleid. Daarnaast was er de sterke spaarneiging bij de gezinnen die in 1996 met 16,7 % van het beschikbare gezinsinkomen toch minder spaarden dan in 1995.
(1)
CBF 1996-1997
Verder in de tekst worden de volgende afkortingen gebruikt: MM F = miljard BEF M F = miljoen BEF.
De macro-economische omgeving en de financiële markten
157
De stijging van de consumptieprijzen die gedeeltelijk werd beïnvloed door de verhoging van de indirecte belastingen, kwam in 1996 uit op 2,1 % tegenover 1,5 % in 1995. Van april tot oktober 1996 is de werkloosheid voortdurend gedaald. Daardoor bedroeg het aantal werklozen in december 1996 net geen 460.000 of zo’n 13,6 % van de beroepsbevolking. Het aantal faillissementen in 1996 nam nog toe tegenover 1995 en steeg tot boven 7.200 eenheden. Zoals de voorbije jaren vertoonden de lopende verrichtingen van de BLEU met de rest van de wereld ook in 1996 een overschot van zo’n 5 % op het BBP. Met 5 % groeide de goederen- en dienstenexport even sterk als de import. Qua volume groeide de export sterker dan de import, hoewel de ruilvoet er iets op achteruit ging. De rechtstreekse investeringen, met name de oprichting en uitbreiding van vennootschappen en het nemen van deelnemingen, alsook de beleggingen in Belgische frank door niet-ingezetenen, resulteerden in een netto-invoer van kapitaal. In 1996 heeft de Staat zijn beleid tot aanzuivering van de overheidsfinanciën voortgezet en de netto financieringsbehoefte teruggeschroefd van 3,9 % van het BBP in 1995 tot 3,2 % in 1996. De lichte stijging van de primaire uitgaven werd ruimschoots gecompenseerd door de verlichting van de rentelast en de verhoging van de indirecte belastingen. In december 1996 bedroeg de federale schuld 9.600 MM F en vertegenwoordigde de totale overheidsschuld (2) 127 % van het BBP. Onder invloed van de investeringen van de ondernemingen, met name door het aanhoudende lage rentepeil en de verdere stijging van de dollar, hield de in 1996 gestarte conjunctuurverbetering ook tijdens het eerste halfjaar van 1997 aan. De consumptie van de gezinnen lijkt nog steeds niet op te leven. De index van de consumptieprijzen kende een lichte groei, hoewel minder groot dan in 1996. De werkloosheid is daarentegen iets gedaald.
(2)
158
Met « overheidsschuld » worden alle schulden van de overheid bedoeld, dus zowel de federale schuld als de schulden van de gemeenschappen en de gewesten alsook de schulden van de lokale overheden en van de sociale zekerheid.
De macro-economische omgeving en de financiële markten
CBF 1996-1997
1.2.
DE FINANCIËLE MARKTEN Het feit dat de Economische en Monetaire Unie hoogst waarschijnlijk in 1999 zal worden verwezenlijkt, had een positieve impact op de Europese financiële markten. Het jaar 1996 was bijzonder rustig voor de wisselmarkt, met name voor de nauw met de Duitse mark gecorreleerde munten. De volatiliteit (3) van de Belgische frank ten opzichte van de Duitse mark bedroeg minder dan 0,02 % op jaarbasis. De waarde van de dollar steeg in één jaar met 9 % en kwam eind 1996 uit op 32 BEF. Het rentepeil kende net als in 1995 een daling en bereikte in 1996 zelfs een historisch dieptepunt. Men moet teruggaan tot de jaren 60 om nog zo’n laag peil te vinden. Het centraal rentetarief van de Nationale Bank van België daalde van 3,75 % eind 1995 tot 3 % in augustus 1996. Tijdens diezelfde periode hebben er zich ook op de obligatiemarkt verschillende rentedalingen voorgedaan. Het rendement van de Staatsobligaties op 10 jaar daalde van 6,7 % eind 1995 tot onder 5,9 % in december 1996. De rentecurve kende dus een parallelle verschuiving met circa 80 basispunten. Door de aanhoudende rentedaling konden de kredietinstellingen ook in 1996 heel wat winst maken op de verkoop van hun effectenportefeuille. Op de monetaire markt bleef de spread tussen de Belgische en Duitse rentevoeten uiterst klein. Zoals bij de wisselkoersen bleef ook de volatiliteit van de rentevoeten op korte termijn onder 0,02 % in 1996. Het feit dat de volatiliteit van wisselkoersen en rentevoeten op korte termijn zo bijzonder klein is, bevestigt dat de financiële markten anticiperen op de deelname van België aan de Monetaire Unie.
Grafiek 1 :
Rentecurve van de BEF 7% 6% 5% 4%
31.12.1995 30.06.1997
3%
31.12.1996
2% 1% 0% 1m 1m
(3)
CBF 1996-1997
3m 3m
6m 6m
1j1a
2j2a
4j4a
6j6a
10a 10j
Standaardafwijking van de dagelijkse schommelingen.
De macro-economische omgeving en de financiële markten
159
Grafiek 2 :
Evolutie van de korte- en lange-termijnrente 10% 9% 8% 7%
(2)
6%
(4)
5%
(5)
4% 3%
(1)
(3)
2% 1% 0%
1994
(1) (2) (3) (4) (5)
1995
1996
1997
Interbankenrente BEF op 3 maanden Rendementspercentage van BEF-overheidsobligaties op lange termijn (secundaire markt) FIBOR op 3 maanden voor DEM Rendementspercentage van Duitse overheidsobligaties in DEM op lange termijn (secundaire markt) Reële lange-termijnrente BEF (=bruto-rendement van « benchmark » OLO - inflatiecijfer)
Bron : Nationale Bank van België Rentenfonds OECD Financial Market Trends Eigen berekeningen
De overheid ontleende in 1996 in totaal voor 830 MM F op lange termijn, wat aanzienlijk minder is dan de 1.258 MM F die zij in 1995 ontleende. Zij haalde daarvan zo’n 438 MM F op via gewone aanbestedingen van OLO’s, ontleende 347 MM F via aanbestedingen tot omruiling van OLO’s en haalde tot slot zo’n 45 MM F op via 3 uitgiften van Staatsbons. Op de secundaire markt voor OLO’s en thesauriebewijzen zijn in 1996 de cessieen retrocessieverrichtingen («repo» en «reverse repo ») sterk blijven toenemen. Zij kwamen uit op zo’n 55 % van het verhandelde volume tegenover 33 % in 1995. Voor de Beurs van Brussel was 1996 een uitstekend jaar. De beurskoersen, die reeds in 1995 een sterke groei kenden, zijn ook in 1996 fors gestegen. De Bel 20index sloot het jaar af op zo’n 1.900 punten, wat een groei van bijna 22 % op één jaar betekent. Met een groeicijfer van meer dan 40 % op jaarbasis hebben de chemische, de distributie- en de dienstensector het uitstekend gedaan. De koersstijging in de banksector liep parallel met die op de hele markt. In tegenstelling tot 1995 hebben de Belgische vennootschappen in 1996 zeer vaak een beroep gedaan op de Belgische kapitaalmarkt, niet alleen om nieuwe middelen in te zamelen, maar ook om hun aandeelhouderskring te herpositioneren. Zowel wat het aantal openbare verrichtingen als wat de omvang van de daarbij betrokken bedragen betreft, was 1996 het beste jaar sinds het uitzonderlijke jaar 1989. In 1996 werd ook de Nieuwe Markt opgericht op de Beurs van Brussel en zijn er de eerste beursintroducties op Easdaq geweest. Bovendien heeft de invoering van een wettelijk kader in 1996 ook de eerste effectiseringen van schuldvorderingen mogelijk gemaakt. Zoals in 1995 hebben de particuliere vennootschappen «commercial paper » uitgegeven voor hun financiering op korte termijn.
160
De macro-economische omgeving en de financiële markten
CBF 1996-1997
Belfox, de Belgische beurs voor opties en futures, bleef zich in 1996 verder ontwikkelen, met ook nu weer een toename van het dagvolume voor de totaliteit van de contracten. Deze toename was vooral merkbaar tijdens het eerste kwartaal, dat een absolute topper was voor opties op aandelen en op de Bel 20-index. Het verhandelde volume van de future op de Bel 20-index steeg het hele jaar door, terwijl dat van de future op obligaties, net zoals in 1995, met meer dan een kwart daalde. Met uitzondering van de monetaire ICB’s, was 1996 een uitstekend jaar voor de instellingen voor collectieve belegging. De gemiddelde return schommelde van 9 % voor ICB’s in obligaties in BEF en in LUF tot 29 % voor ICB’s in Europese aandelen. Het gemiddelde rendement van de pensioenspaarfondsen kwam uit op net geen 20 %. Zoals 1995 was ook 1996 voor de monetaire ICB’s in BEF, die sterk afhankelijk zijn van de korte-termijnrente, een slecht jaar met een rendement van amper 2,8 %. Na een slecht 1995 werd in 1996 opnieuw een lichte stijging van het aantal hypothecaire kredieten genoteerd, dankzij de lage rente en het herstelde vertrouwen in de conjunctuur. De kasbons zijn in 1996 sterk teruggelopen ten voordele van de depositoboekjes, die een onbegrensd succes lijken te kennen. De kapitalisatiebons en de verzekeringsbons die echte hoogvliegers waren in 1994 en 1995, zijn met name door de rentedaling stationair gebleven in 1996. Tijdens de eerste helft van 1997 hebben de reeds in 1996 vastgestelde tendensen op de financiële markten zich bevestigd. Begin juni 1997 kon voor de dollar die alsmaar bleef klimmen, een stijging van 9 % worden opgetekend. Tegelijkertijd zijn ook de beurskoersen met zo’n 19 % gestegen. De rentevoeten, met name die op lange termijn, zijn opnieuw licht gedaald.
CBF 1996-1997
De macro-economische omgeving en de financiële markten
161
2. DE KREDIETINSTELLINGEN (4)
2.1.
ALGEMEEN BEELD
2.1.1.
De banksector
Het jaar 1996 werd gekenmerkt door de verdwijning van 10 kredietinstellingen, die gedeeltelijk werd gecompenseerd door de komst van 7 andere instellingen. Eind 1996 waren er op de Belgische markt 141 kredietinstellingen gevestigd, tegenover 144 in 1995. Aangezien het totaal aantal kredietinstellingen naar buitenlands recht ongewijzigd bleef op 40 eenheden, deed die daling zich voor bij kredietinstellingen naar Belgisch recht : ondanks de omvorming van drie beursvennootschappen tot kredietinstellingen, bleven er slechts 101 kredietinstellingen naar Belgisch recht over. Rekening houdend met de nakende oprichting van de Economische en Monetaire Unie, zal die concentratiebeweging zich wellicht ook in de toekomst nog voortzetten binnen de banksector. De omvorming van 3 voormalige beursvennootschappen tot kredietinstellingen, in combinatie met de verdwijning van een groter aantal instellingen waarvan het kapitaal grotendeels in buitenlandse handen was, resulteerde in een stijging van het relatieve aandeel van de kredietinstellingen in Belgische handen (zie grafiek 4). De sterkste daling - met 4 eenheden - deed zich in 1996 voor bij de Japanse kredietinstellingen, zowel bij de bankdochters als bij de bijkantoren. Grafiek 5 toont de indeling van de 101 kredietinstellingen naar Belgisch recht naar het type aandeelhouderskring. Tegenover 1995 is het relatieve aandeel van buitenlandse financiële groepen teruggelopen. Toch hebben zij nog steeds 31 % van de kredietinstellingen naar Belgisch recht in handen. Het percentage banken met een familiale aandeelhoudersstructuur bleef ongewijzigd en bedraagt nog steeds 13 %.
(4)
CBF 1996-1997
Tenzij anders vermeld, zijn de bedragen in dit hoofdstuk op niet-geconsolideerde basis.
De kredietinstellingen
163
Grafiek 3 :
Kredietinstellingen ingeschreven op de lijst (*) 151
157 160
132
128
124
140
16
120
16 100 80
34
125
123
16
15
16
15
15
18
18
20
21
33
36
39
61
57
52
50
1988
1989
1990
1991
33
144
141
15
16
15
25
24
25
41
38
38
33
79
71
69
66
68
1992
1993
1994
1995
23 16
147
24
39
60 40
66 20 0
1987
(*)
Grafiek 4 :
1996
K.I. naar Belg. recht met Belg. meerderheidsdeelneming
K.I. naar Belg. recht met buit. meerderheidsdeelneming
K.I. naar het recht van andere Staten van de EU
Andere K.I. naar buitenlands recht
De toename in 1992 vloeit uit de inschrijving op de lijst van de openbare kredietinstellingen en van de kredietverenigingen erkend door de NKBK.
Indeling van de kredietinstellingen naar het land van herkomst van de meerderheidsaandeelhouder
NL 7%
6
7
IT 2%
ES 4%
DE 4%
US 5%
5
3
GB 1%
BE 48%
2
10
68
10
Andere 7%
15
FR 11%
Grafiek 5 :
15
JP 11%
Indeling van de kredietinstellingen naar Belgisch recht naar het soort aandeelhouderskring
Kassen van de NKBK 17%
Overheid 4%
Commanditaire vennootschappen 2%
Belgische financiële groepen 4%
Familiale aandeelhouderskring 13%
Niet-financiële groepen 9%
164
7 grote K.I. en hun dochterbanken 20%
De kredietinstellingen
Financiële groepen uit andere landen 14%
Financiële groepen uit andere Staten van de Europese Unie 17%
CBF 1996-1997
De daling van het aantal kredietinstellingen naar Belgisch recht tijdens de voorbije jaren was het meest opvallend bij de kleine instellingen. Uit tabel 1 blijkt duidelijk een daling van het aantal instellingen met een balanstotaal van minder dan 10 MM F. Eind 1996 telde deze categorie nog slechts 39 instellingen tegenover 57 in 1992.
Tabel 1 : Structuur van de kredietinstellingen naar Belgisch recht naar de grootte van het balanstotaal
1992
1996
Aantal instellingen
Aandeel in de balans
Aantal instellingen
Aandeel in de balans
5 14 11 18 13 57
63% 27% 4% 4% 1% 1%
7 13 12 14 16 39
75% 17% 4% 2% 1% 1%
118
100%
101
100%
Meer dan 1.000 MM F Tussen 100 en 1.000 MM F Tussen 50 en 100 MM F Tussen 20 en 50 MM F Tussen 10 en 20 MM F Minder dan 10 MM F Totaal
Tabel 2 toont het belang van de kredietinstellingen naar Belgisch recht, die meer dan 95 % van de verrichtingen met cliënten voor hun rekening nemen. De 7 grootste kredietinstellingen hebben in 1996 hun marktaandeel nog vergroot : zij waren goed voor 65 % van het balanstotaal van de sector, 71 % van de cliëntentegoeden en 74 % van de aan cliënten verleende kredieten. Tabel 2 : Structuur van het bankwezen naar het soort kredietinstelling Aantal instellingen abs in %
Aandeel in de balans
Aandeel in de cliëntentegoeden
Aandeel in de cliëntenvorderingen
Gemiddeld Gemiddeld balanstotaal eigen vermogen (in MM F) (in MM F)
Kredietinstellingen naar Belgisch recht
101
72%
86%
96%
95%
230
6,6
waarvan : - met Belgische meerderheidsdeelneming (waarvan 7 grote instellingen) (waarvan andere instellingen) - met buitenlandse meerderheidsdeelneming
68 (7) (61) 33
48% (5%) (43%) 23%
76% (65%) (11%) 10%
88% (71%) (17%) 8%
88% (74%) (14%) 7%
303 (2.502) (51) 79
8,6 (65,2) (2,1) 2,3
40
28%
14%
4%
5%
96
—
141
100%
100%
100%
100%
192
—
Kredietinstellingen naar buitenlands recht Totaal van de kredietinstellingen
Het aantal bankkantoren op het Belgische grondgebied daalde in 1996 met bijna 2 % en kwam eind december uit op 7.522. Het aantal verkooppunten van gevolmachtigde agenten liep eveneens met zo’n 2 % terug tot 10.441 eind 1996. Wat het totale personeelsbestand van de kredietinstellingen betreft, heeft de neerwaartse trend van de voorbije jaren zich iets gestabiliseerd. Eind 1996 waren net iets minder dan 77.000 personen in de sector tewerkgesteld. De kredietinstellingen naar Belgisch recht hebben hun buitenlands netwerk verder uitgebreid : eind 1996 waren er 44 bijkantoren en 42 bankdochters. Deze internationalisering was vooral merkbaar in Azië, waar 7 nieuwe bijkantoren werden geopend in 1996.
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
165
2.1.2.
De activiteit
Het bankbedrijf kende in 1996 een relatief forse groei, zowel op het niveau van de balansactiviteiten als op het niveau van de buiten-balansactiviteiten. De groei ging gepaard met een niet te verwaarlozen stijging van het bankproduct. Het balanstotaal ging met zo’n 9 % de hoogte in en bedroeg eind 1996 iets meer dan 27.000 MM F. Die toename is, zoals in 1995, vooral toe te schrijven aan de kredietinstellingen naar Belgisch recht die een balansstijging van meer dan 10 % noteerden, en met name aan de 7 grote kredietinstellingen die een even sterke groei kenden als in 1995, namelijk 12 %. Bij de kredietinstellingen naar buitenlands recht bedroeg de stijging amper 1 % van hun balanstotaal dat iets meer dan 3.800 MM F bedroeg. Zoals de voorbije jaren was de balansgroei in 1996 krachtiger op het vlak van de interbankbedrijf dan op dat van het klassieke bankbedrijf (deposito-inzameling en kredietverlening). De cliëntentegoeden die met zo’n 7 % toenamen, groeiden minder sterk aan dan de interbankenschulden die met 10 % stegen. Bij de bestedingen zijn de vorderingen op cliënten met 6 % gestegen, de interbankvorderingen met 9 % en de effectenportefeuille met 12 %. De loan/deposit ratio of de mate waarin de ingezamelde cliëntendeposito’s in kredieten worden herbelegd, kende de voorbije jaren een tegenstrijdige evolutie binnen de banksector. Terwijl deze ratio bij de 7 grote kredietinstellingen tot 71 % steeg, daalde zij de voorbije drie jaar bij de andere kredietinstellingen en met name bij de kredietinstellingen naar buitenlands recht, en wel van 117 % tot 97 %. Voor de hele sector bedroeg de loan/deposit ratio 68 %, wat neerkomt op een lichte daling. Sinds enkele jaren groeit het volume van de buiten-balansverrichtingen en -diensten sterker dan de balansverrichtingen. Eind 1996 vertegenwoordigden de termijnverrichtingen op valuta’s en rente, die met 29 % zijn toegenomen, 217 % van het balanstotaal tegenover 183 % eind 1995. Eind 1996 bedroeg de solvabiliteitsratio van de kredietinstellingen naar Belgisch recht op geconsolideerde basis (5) zo’n 12 %, wat ruim boven het vereiste minimum van 8 % ligt. Na een relatief bescheiden 1995, is de rendabiliteit van de banksector in 1996 opnieuw de hoogte ingegaan. Het jaar werd afgesloten met een nettowinst van meer dan 70 MM F, d.i. een stijging van de nettowinst met 36 % tegenover het jaar voordien. Door die stijging, die gedeeltelijk toe te schrijven is aan een verbetering van de cost/income ratio, zijn ook de rendabiliteitsratio's van de banksector duidelijk verbeterd. Het rendement van de gemiddelde activa van alle kredietinstellingen samen is opgelopen van 0,21 % in 1995 tot 0,26 % in 1996. Toch zijn het de kredietinstellingen naar Belgisch recht die verantwoordelijk zijn voor de rendabiliteit van de sector, met een rendement van de gemiddelde activa van 0,30 % en een rendement van het gemiddeld eigen vermogen van 10,7 %.
(5)
166
Zie in dit verband de toelichting bij de solvabiliteit in punt 2.5.1.
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Tabel 3 : Evolutie van de kerncijfers Balanstotaal
7 grote kredietinstellingen Andere kredietinstellingen naar Belgisch recht (94) Totaal kredietinstellingen naar Belgisch recht (101) Bijkantoren (40) Totaal kredietinstellingen (141)
Cliëntentegoeden
1995 (MM F)
1996 (MM F)
wijziging (in %)
15.590
17.514
12,3%
8.584
9.166
6,8%
5.963
6.503
9,1%
5.477
5.713
4,3%
3.015
3.217
6,7%
1.797
1.804
0,4%
21.067
23.227
10,3%
11.599
12.383
6,8%
7.760
8.307
7,0%
3.786
3.833
1,2%
467
491
5,1%
518
478
-7,7%
24.853
27.061
8,9%
12.066
12.874
6,7%
8.278
8.785
6,1%
Loan/deposit ratio
1995 (MM F)
Buiten-balansverrichtingen op valuta’s en rente
1996 wijziging (MM F) (in %)
Risk assets ratio (*)
1996
1995 (MM F)
1996 (MM F)
wijziging (in %)
1995
1996
70%
71%
24.765
36.245
46,4%
11,6%
11,3%
60%
56%
9.454
10.107
6,9%
13,7%
13,5%
67%
67%
34.219
46.350
35,5%
11,9%
11,7%
106%
97%
11.181
12.308
10,1%
—
—
69%
68%
45.400
58.658
29,2%
—
—
Totaal kredietinstellingen naar Belgisch recht (101)
Totaal kredietinstellingen (141)
(*)
1996 wijziging (MM F) (in %)
1995
7 grote kredietinstellingen Andere kredietinstellingen naar Belgisch recht (94)
Bijkantoren (40)
1995 (MM F)
Vorderingen op cliënten
Op geconsolideerde basis. De nieuwe eigen-vermogensreglementering, die van toepassing is sinds 1 januari 1996, legt de kredietinstellingen nieuwe eigen-vermogensvereisten op voor hun marktrisico en heeft ook de definitie van de samenstellende elementen van het eigen vermogen gewijzigd. Hierdoor wordt de vergelijking met de cijfers van voorgaande jaren bemoeilijkt.
Resultaten van het boekjaar 1995 (MM F)
1996 (MM F)
wijziging (in %)
Return on average assets
Return on average equity
Cost/income ratio
1995
1996
1995
1996
1995
1996
7 grote kredietinstellingen Andere kredietinstellingen naar Belgisch recht (94)
40,6
51,3
26,4%
0,27%
0,30%
10,08%
11,79%
70%
66%
10,0
16,9
69,0%
0,18%
0,29%
5,19%
8,25%
69%
66%
Totaal kredietinstellingen naar Belgisch recht (101)
50,6
68,2
34,8%
0,25%
0,30%
8,50%
10,66%
70%
66%
1,2
2,3
83,3%
0,03%
0,05%
—
—
—
—
51,8
70,5
36,1%
0,21%
0,26%
—
—
—
—
Bijkantoren (40) Totaal kredietinstellingen (141)
2.1.3.
De balansstructuur
Het relatieve aandeel van de grote balanscomponenten is in 1996 voor het totaal van de kredietinstellingen stabiel gebleven. Toch is bij de kredietinstellingen naar Belgisch recht het relatieve aandeel van de interbankenverrichtingen de voorbije jaren naar verhouding sterker gestegen dan dat van de verrichtingen met cliënten, dat met ongeveer 2 % per jaar terugliep. Bij de kredietinstellingen naar buitenlands recht is het aandeel van de interbankenschulden en van de interbankvorderingen
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
167
in 1996 licht gedaald, hoewel de interbancaire activiteit toch veruit het belangrijkst bleef met 80 % van het balanstotaal voor de schulden en 73 % voor de vorderingen. Tabel 4 : Evolutie van de belangrijkste balansposten (in MM F) Activa
1995
1996
wijziging
Interbankvorderingen Vorderingen op cliënten Effecten en ander waardepapier Vaste activa Andere posten
8.150 8.278 6.914 463 1.047
8.892 8.785 7.759 480 1.145
9,1% 6,1% 12,2% 3,6% 9,4%
24.852
27.061
8,9%
Grafiek 6 :
Passiva Interbankschulden Cliëntentegoeden - schulden tegenover cliënten - in schuldbewijzen belichaamde schulden Achtergestelde schulden Eigen vermogen Andere posten
1995
1996
wijziging
10.112 12.066 8.086 3.980 380 641 1.653
11.150 12.874 8.938 3.936 436 687 1.913
10,3% 6,7% 10,5% -1,1% 14,6% 7,2% 15,8%
24.852
27.061
8,9%
De balansstructuur De werkmiddelen 100%
9%
90%
3%
9%
1%
6%
3%
80% 70%
41%
35%
60%
80%
50% 40% 30%
48%
53%
Alle kredietinstellingen
Kredietinstellingen naar Belgisch recht
20% 10%
13%
0%
Cliëntentegoeden
Interbankschulden
Kredietinstellingen naar buitenlands recht Eigen vermogen
Andere passiva
De bestedingen 100%
6%
6%
29%
32%
33%
26%
32%
36%
5% 9%
90% 80% 70% 60% 50%
73%
40% 30% 20% 10%
12%
0% Alle kredietinstellingen
Vorderingen op cliënten
168
De kredietinstellingen
Kredietinstellingen naar Belgisch recht Interbankvorderingen
Kredietinstellingen naar buitenlands recht Effecten
Andere activa
CBF 1996-1997
Door de stijging van dollar en de uitbreiding van het buitenlandse netwerk is de deviezenactiviteit van de kredietinstellingen naar Belgisch recht sterker gegroeid dan hun activiteit in BEF. Het aandeel van de deviezen in de balans (6) bedroeg 35 % tegenover 33 % in 1995 en 30 % in 1994. Bij de kredietinstellingen naar buitenlands recht is de activiteit in BEF sterker gegroeid dan de deviezenactiviteit. Die groei was vooral merkbaar op het vlak van de bestedingen, waar het relatieve aandeel van de bestedingen in BEF van 19 % steeg tot 21 %. Bij alle categorieën van instellingen bleef de cambiaire structuur van de activa en die van de passiva evenwichtig. Grafiek 7 :
Cambiaire structuur van de balans 30.000
Miljard frank
25.000 20.000
40% DEV
42% DEV
60% BEF
58% BEF
34% DEV
36% DEV
66% BEF
64% BEF
15.000 10.000 5.000 0 Bestedingen
Werkmiddelen
Bestedingen
Alle kredietinstellingen
Werkmiddelen
Kredietinstellingen naar Belgisch recht
19% BEF
21% BEF 79% DEV
81% DEV
Bestedingen
Werkmiddelen
Kredietinstellingen naar buitenlands recht
Zoals de voorbije jaren hebben de kredietinstellingen ook in 1996 de bestedingen in België - ten belope van 4 % van het balanstotaal - gefinancierd met in het buitenland ingezameld kapitaal. Bij de kredietinstellingen naar buitenlands recht was die trend nog sterker : zij financierden 13 % van hun bestedingen in België met in het buitenland ingezameld kapitaal, tegenover 9 % in 1995.
(6)
CBF 1996-1997
De gemiddelde verhouding tussen passief en actief.
De kredietinstellingen
169
Geografische structuur van de balans
Grafiek 8 :
30.000
Miljard frank
25.000 20.000
39% BUIT
43% BUIT
34% BUIT
37% BUIT
66% BEL
63% BEL
15.000 10.000
57% BEL
61% BEL
5.000 70% BUIT
0 Bestedingen
Werkmiddelen
Alle kredietinstellingen
2.2.
Bestedingen
Werkmiddelen
Kredietinstellingen naar Belgisch recht
Bestedingen
30% BEL
83% BUIT
17% BEL
Werkmiddelen
Kredietinstellingen naar buitenlands recht
DE WERKMIDDELEN
2.2.1.
Algemene evolutie
Zoals de voorbije twee jaar, kon ook in 1996 de groei van de werkmiddelen met bijna 9 % vooral worden toegeschreven aan de 7 grote kredietinstellingen. Bij de bijkantoren bleef de daling van de werkmiddelen ook in 1996 aanhouden, hoewel ze dankzij de stijging van de dollar eerder beperkt bleef. De interbankenschulden zijn, met een stijging van meer dan 10 %, sterker toegenomen dan de schulden op cliënten, die met minder dan 7 % stegen. Hoewel de voorbije jaren vooral de ontwikkeling van de interbankenactiviteit verantwoordelijk was voor de aangroei van de werkmiddelen, bleef het verschil tussen de stijging van de interbankenactiviteit en die van de cliëntentegoeden in 1996 relatief beperkt. Door de sterkere groei van de interbankenactiviteit werd het marktaandeel van de cliëntentegoeden in de werkmiddelen alsmaar kleiner : het daalde van 50 % in 1994 tot 48 % in 1996.
Tabel 5 : Evolutie van de belangrijkste werkmiddelen (in MM F) Balansposten
Belgische frank 1995
Interbankschulden Cliëntentegoeden Achtergestelde schulden Eigen vermogen (*) Andere posten Totaal
(*)
Deviezen
Totaal
1996 wijziging
1995
1996 wijziging
1995
11.150 12.874 436 687 1.913
10,3% 6,7% 14,6% 7,2% 15,8%
27.061
8,9%
2.692 9.938 145 641 1.178
3.265 10.267 125 687 1.353
21,3% 3,3% -13,9% 7,2% 14,8%
7.419 2.128 235
7.885 2.608 311
6,3% 22,5% 32,2%
474
560
18,1%
10.112 12.066 380 641 1.653
14.595
15.698
7,6%
10.257
11.363
10,8%
24.852
1996 wijziging
Voor het eigen vermogen is de uitsplitsing Belgische frank/deviezen niet relevant.
170
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
De stijging van de interbankenschulden was meer uitgesproken in het BEF-segment dan in het deviezensegment, met een groeipercentage van respectievelijk 21 % en 6 %. Die evolutie is in hoofdzaak toe te schrijven aan de sterke stijging van het aantal cessie- en retrocessieverrichtingen, met name op OLO’s, die elk jaar meer succes kennen. Het aantal cessie- en retrocessieverrichtingen steeg in één jaar met bijna 40 %. Eind 1996 vertegenwoordigden zij een bedrag van 2.160 MM F. Meer dan 60 % van de interbankenverrichtingen in BEF werd uitgevoerd via cessieen retrocessieverrichtingen. Het aandeel van het netto-interbankenpassief in de werkmiddelen steeg van 8 % in 1995 tot meer dan 9 % in 1996.
2.2.2.
De deposito-inzameling bij de cliënten
Zoals in 1995 was de stijging van de cliëntendeposito’s groter in het deviezensegment dan in het BEF-segment, namelijk 23 % tegenover ruim 3 %. Deze sterke stijging van de in deviezen ingezamelde deposito’s was voor de helft afkomstig van de deposito’s in dollars, in hoofdzaak van de zichtdeposito’s en de termijnrekeningen op meer dan 1 maand. In 1996 werd in België zo’n 10.300 MM F aan deposito’s ingezameld, wat neerkomt op een stijging van net geen 5 %. Ondanks die evolutie is het relatieve aandeel van de deposito’s in het geheel van de cliëntentegoeden met 1 % gedaald op één jaar tot 80 % en met 3 % op twee jaar. De in België gevestigde kredietinstellingen worden dus steeds meer gefinancierd met in het buitenland ingezamelde deposito’s.
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
171
Tabel 6 : Evolutie van de in België ingezamelde cliëntentegoeden (in MM F) wijziging 95/96 1994
1995
1996
(in MM F)
(in %)
Termijndeposito’s Kasbons Andere cliëntentegoeden (*)
188 3.439 104
270 3.481 34
305 3.401 62
35 -80 28
12,8% -2,3% 82,6%
Subtotaal
3.731
3.785
3.767
-18
-0,5%
Depositoboekjes Zichtrekeningen Andere cliëntentegoeden < 1 maand ≥ 1 maand ≤ 1 jaar Kasbons op 1 jaar Andere cliëntentegoeden (*)
2.386 1.140 571 1.052 381 445
2.799 1.251 562 853 214 351
3.258 1.359 578 855 119 331
459 108 16 2 -95 -20
16,4% 8,7% 2,9% 0,2% -44,2% -5,7%
Subtotaal
5.975
6.030
6.501
471
7,8%
Totaal van de in België ingezamelde tegoeden
9.706
9.815
10.268
453
4,6%
Tegoeden op meer dan 1 jaar
Tegoeden op 1 jaar of minder dan 1 jaar
(*)
De andere cliëntentegoeden bevatten o.m. de “monetaire” spaarrekeningen, de obligaties en depositocertificaten, de deposito’ s van bijzondere aard en de deposito’s gekoppeld aan hypothecaire leningen. Te noteren dat per einde 1996 het totaal aan cliëntentegoeden ingezameld in België en het buitenland, 12.874 MM F bedroeg, waarvan 3.312 MM F in depositoboekjes en 3.613 MM F in kasbons.
Door de aanhoudende rentedaling is de structuur van de beleggingen van particulieren veranderd : zij beleggen meer op korte dan op lange termijn en voornamelijk op depositoboekjes. Uit tabel 6 en grafiek 9 blijkt dat kasbons en termijnrekeningen niet populair waren bij het publiek, terwijl de permanent beschikbare tegoeden, zoals depositoboekjes en zichtrekeningen, wel een mooie groei noteerden.
Grafiek 9 :
Verschuiving in de belangrijkste in België ingezamelde cliëntentegoeden Kasbons > 1 jaar Kasbons op 1 jaar Depositoboekjes Termijnrekeningen ≤ 1 jaar Termijnrekeningen > 1 jaar « Monetaire » spaarrekeningen Zichtrekeningen -500
-400
-300
-200
-100
0
100
200
300
400
500
Miljard frank
De omloop van de kasbons is met zo’n 200 MM F gedaald tot iets meer dan 3.500 MM F, terwijl de omloop van de depositoboekjes in diezelfde periode met bijna 460 MM F is gestegen tot een recordbedrag van 3.260 MM F. Zoals blijkt uit grafiek 10, is het relatieve aandeel van de kasbons in de cliëntentegoeden in België hierdoor verder gedaald van 38 % in 1995 tot 34 % in 1996, en dit ten voordele van de depositoboekjes waarvan het aandeel steeg van 28 % tot 32 %.
172
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Het aandeel van de gereglementeerde spaardeposito’s in de financiering van de kredietinstellingen is de voorbije jaren alsmaar groter geworden. Terwijl zij in 1992 minder dan één vijfde van de totale cliëntentegoeden vertegenwoordigden, was hun aandeel eind 1996 tot zo’n 27 % gestegen. Zoals blijkt uit grafiek 11, is dit vooral het geval bij kleine of middelgrote kredietinstellingen, die het aandeel van de depositoboekjes in de cliëntentegoeden op 4 jaar tijd praktisch hebben zien verdubbelen van 17 % in 1992 tot 33 % in 1996. Deze concentratie van werkmiddelen in depositoboekjes is een niet te verwaarlozen aspect voor het balansbeheer van de kredietinstellingen, met name op het vlak van de liquiditeit en het renterisico. Grafiek 10 :
Evolutie van de structuur van de in België ingezamelde cliëntentegoeden 12.000 4% 4% 5%
6%
10.000 5%
Miljard frank
8.000
40%
41%
38%
39%
6.000
4.000
13%
11%
12%
21%
23%
19%
22%
20%
25%
28%
1992
1993
1994
1995
11%
17%
2.000
0
Depositoboekjes
Grafiek 11 :
Termijnrekeningen
Zichtdeposito's
Kasbons
34%
13% 17%
32%
1996
Andere tegoeden
Evolutie van het relatieve belang van de depositoboekjes in het totaal van de cliëntentegoeden (*) 35% 30% 25%
33%
33%
20%
26%
15% 10% 5% 0%
7 grote kredietinstellingen
1992
(*)
CBF 1996-1997
Middelgrote kredietinstellingen
1993
1994
Kleine kredietinstellingen
1995
1996
De ratio's voor de middelgrote en kleine kredietinstellingen hebben betrekking op een relevante groep van respectivelijk 18 en 12 instellingen met een belangrijke BEF-bedrijvigheid
De kredietinstellingen
173
2.3.
DE BESTEDINGEN
2.3.1.
Algemene evolutie
Eind 1996 bereikten de bestedingen in BEF een bedrag van 16.200 MM F, wat neerkomt op een stijging van zo’n 10 % op één jaar. Die stijging is vooral toe te schrijven aan de interbankvorderingen die, dankzij de cessie- en retrocessieverrichtingen, met 25 % zijn toegenomen, en aan de effectenportefeuille die met 10 % is gegroeid. Ook de bestedingen in deviezen kenden een forse groei van zo’n 8 % tot 10.900 MM F. De toename van de bestedingen in deviezen deed zich vooral voor in de effectenportefeuille die met meer dan 18 % groeide, en bij de cliëntenvorderingen die met 11 % stegen. Tabel 7 : Evolutie van de belangrijkste bestedingen (in MM F)
Balansposten
Interbankvorderingen Vorderingen op cliënten Effecten en ander waardepapier Vaste activa Andere posten Totaal
Belgische frank
Deviezen
Totaal
1995
1996
wijziging
1995
1996
wijziging
1995
1996
wijziging
2.233 6.551
2.789 6.867
24,9% 4,8%
5.918 1.726
6.102 1.919
3,1% 11,2%
8.150 8.278
8.892 8.785
9,1% 6,1%
5.113 238 611
5.623 258 661
10,0% 8,4% 8,2%
1.800 225 436
2.136 222 484
18,7% -1,5% 11,0%
6.914 463 1.047
7.759 480 1.145
12,2% 3,6% 9,4%
14.747
16.198
9,8%
10.106
10.862
7,5%
24.852
27.061
8,9%
2.3.2.
De kredietverlening
Eind 1996 bedroeg de totale kredietomloop van alle kredietinstellingen samen zo’n 8.800 MM F, wat neerkomt op een stijging van meer dan 6 % op jaarbasis. De ontwikkeling van de buitenlandse activiteiten van de Belgische kredietinstellingen was vooral merkbaar op het vlak van de kredieten. Terwijl de door de hele banksector in België verleende kredieten in BEF met 4,5 % stegen tot zo’n 6.540 MM F, namen de aan het buitenland verleende kredieten in deviezen met meer dan 18 % toe tot 1.420 MM F. Daardoor steeg het relatieve aandeel van de in deviezen en aan het buitenland verleende kredieten (zo’n 20 %) de voorbije jaren.
174
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Tabel 8 :
Evolutie van de kredietverrichtingen (in MM F) 1995
1996
wijziging
Opgenomen uitbetalingskredieten Handelswissels en accepten Leningen met forfaitair lastenpercentage Hypothecaire leningen (*) Leningen op termijn Voorschotten in rekening courant Overige kredieten
130 349 1.471 5.227 687 363
142 358 1.610 5.284 792 519
9,0% 2,4% 9,5% 1,1% 15,3% 42,9%
Totaal
8.227
8.705
5,8%
612 645 129
815 730 134
33,2% 13,2% 3,9%
Totaal
1.385
1.678
21,1%
Algemeen totaal
9.612
10.383
8,0%
Opgenomen verbinteniskredieten Kredietvervangende borgtochten Overige borgtochten Documentaire kredieten
(*)
Na aftrek van de deposito’s gekoppeld aan hypothecaire leningen.
De aan de vennootschappen verleende termijnkredieten, de meest courante kredietformule, zijn met een uiterst bescheiden 1 % toegenomen tot zo’n 5.300 MM F. Hun relatief aandeel in de kredieten is hiermee teruggevallen van 64 % in 1995 tot 61 % in 1996. De forse toename van de investeringen door Belgische vennootschappen in 1996 werd derhalve in hoofdzaak via andere financieringsbronnen gerealiseerd. De kredieten aan particulieren, in hoofdzaak hypothecaire leningen en leningen met forfaitair lastenpercentage, kenden een opleving. Na een forse daling in 1995, is de omloop van de hypothecaire kredieten met zo’n 10 % gestegen, tot ongeveer 1.600 MM F of 18 % van alle verleende kredieten. De opleving van de hypothecaire kredieten bewijst dat de particulieren, die in 1995 een afwachtende houding hadden aangenomen, opnieuw in vastgoed zijn gaan investeren, onder andere onder invloed van de lage rente in 1996. Na een lichte daling in 1995, zijn de leningen met forfaitair lastenpercentage (7) in 1996 met meer dan 2 % toegenomen. Met een omloop van 360 MM F bedraagt hun relatieve aandeel 4 % van de kredieten. Met meer dan 15 % boekten de voorschotten in rekening courant een mooie vooruitgang. Eind 1996 vertegenwoordigden zij 9 % van de kredietmarkt. De kwaliteit van de kredietportefeuille van de kredietinstellingen naar Belgisch recht is over het algemeen bevredigend en verbetert nog dankzij een betere risicobeheersing. Toch kan op bepaalde vlakken nog vooruitgang worden geboekt. Het procentuele aandeel van de probleemkredieten in de kredietomloop binnen en buiten balans, is de voorbije jaren gedaald van 4,5 % in 1993 tot 3,2 % in 1996. Eind 1996 bleek 53 % van de probleemvorderingen gedekt via voorzieningen en waardeverminderingen. Los van die individuele waardecorrecties, beschikken de
(7)
CBF 1996-1997
In 1996 heeft een grote Belgische bank voor 15 MM F aan autofinancieringskredieten geëffectiseerd. Zonder deze effectisering zou de toename 7 % bedragen hebben.
De kredietinstellingen
175
kredietinstellingen naar Belgisch recht overigens over voorzorgsfondsen voor risico’s (8) die eind 1996 ruim 0,5 % van hun balanstotaal vertegenwoordigden, wat vergelijkbaar is met het niveau van 1994 en 1995.
2.3.3.
De effectenportefeuille
Eind 1996 vertegenwoordigde de effectenportefeuille zo’n 7.800 MM F of 29 % van de bestedingen. De beleggingsportefeuille vertegenwoordigde 91 % van de effectenportefeuille en de handelsportefeuille 9 %. Sinds de wetswijziging (9) mogen kredietinstellingen aandelen houden zonder daarbij begrenzingen in acht te moeten nemen, op voorwaarde dat de betrokken aandelen in de handelsportefeuille worden gehouden en geen gekwalificeerde deelneming vertegenwoordigen. Ondanks die versoepeling is het belang van de aandelen in de beleggingsportefeuille uiterst beperkt gebleven. Eind 1996 bedroeg het aandeel van de door de overheid uitgegeven effecten in de beleggingsportefeuille 79 % van de rentende effecten tegenover 83 % in 1995. Het aandeel van de door de kredietinstellingen uitgegeven effecten bedroeg 11 % en dat van de door andere vennootschappen uitgegeven effecten 10 %. Zoals in 1995 en onder invloed van de rentedaling, hebben de kredietinstellingen hun beleggingen in korte-termijneffecten teruggeschroefd ten voordele van beleggingen in langetermijneffecten. De lange-termijneffecten vertegenwoordigden in 1996 meer dan 86 % van de portefeuille tegenover iets minder dan 84 % in 1995. De rentende effecten in de handelsportefeuille zijn praktisch allemaal uitgegeven door de overheid en 75 % van de effecten zijn lange-termijneffecten tegenover 73 % en 1995. De kredietinstellingen bezaten eind 1996 meer dan 5.100 MM F aan effecten uitgegeven door de Belgische overheid, of 53 % van de Belgische overheidsschuld. De effecten uitgegeven door buitenlandse overheden waren goed voor 1.050 MM F, wat neerkomt op een stijging met 40 % in één jaar. Deze stijging kan worden verklaard door het feit dat steeds meer Belgische kredietinstellingen instrumenten in andere, nauw met de BEF gecorreleerde Europese munten gebruiken om hun BEFpositie te beheren (10) . Grafiek 12 toont de samenstelling van het segment van de effecten die geen overheidseffecten zijn. Dit portefeuillesegment bedraagt meer dan 1.500 MM F en bestaat voor 48 % uit obligaties van kredietinstellingen en voor 43 % uit obligaties van andere vennootschappen. Het saldo van 9 % bestaat uit niet-rentende effecten en te realiseren effecten.
176
(8)
In de vorm van een fonds voor algemene bankrisico’s, vermeld in de balans, of een intern zekerheidsfonds.
(9)
De wet van 20 maart 1996 en het koninklijk besluit van 17 juni 1997 (zie in dit verband het jaarverslag 1995-1996, p. 47 en 48).
De kredietinstellingen
(10) Zie in dit verband ook de toelichting bij de buiten-balansverrichtingen in punt 2.4.
CBF 1996-1997
Structurele ontwikkelingen van de beleggingen in andere dan overheidseffecten
Grafiek 12 :
60% 50% 40% 30% 43%
48%
20% 10% 0%
Effecten van kredietinstellingen
Effecten van andere vennootschappen
1995
2.4.
5% Niet-rentende effecten
4% Te realiseren effecten
1996
DE BUITEN-BALANSVERRICHTINGEN OP TERMIJN (11) De niet in de balans opgenomen termijnverrichtingen worden door de kredietinstellingen gebruikt om hun financiële risico’s te dekken of om posities in te nemen op de financiële markten. In notionele termen bedroeg de totale omloop van dergelijke verrichtingen per einde 1996 bijna 60.000 MM F of meer dan tweemaal het balanstotaal van de sector. Dit vertegenwoordigt een toename van bijna 30 % tegenover eind 1995. De expansie van de afgelopen jaren wordt hiermee versneld voortgezet, vooral door toedoen van de activiteit van de 7 grote kredietinstellingen in termijnverrichtingen op rente. Een belangrijke stimulans hierbij is de relatief lage solvabiliteitsweging van deze instrumenten voor het kredietrisico. Zo vertegenwoordigden termijnverrichtingen per einde 1996 minder dan 2 % van het gewogen kredietrisicovolume van de kredietinstellingen naar Belgisch recht.
Tabel 9 :
Evolutie van de termijnverrichtingen (in MM F) 1995
1996
Kredietinstellingen naar Belgisch recht naar buiten- Totaal lands recht 7 grote Andere Totaal kredietinstellingen
Kredietinstellingen naar Belgisch recht naar buiten- Totaal lands recht 7 grote Andere Totaal kredietinstellingen
Termijnverrichtingen op valuta ‘s op rente overige
11.801 12.964 224
4.313 5.141 59
16.114 18.105 283
4.827 6.354 2
20.941 24.459 285
15.195 21.048 593
3.563 6.540 137
18.758 27.588 730
4.774 7.523 18
23.532 35.111 748
Totaal
24.989
9.513
34.502
11.183
45.685
36.836
10.240
47.076
12.315
59.391
160%
174%
164%
295%
184%
210%
179%
203%
321%
219%
In % van het balanstotaal
(11) De analyse in deze tekst is gebaseerd op de informatie in de periodieke rapporteringsstaten van de kredietinstellingen, d.w.z. op basis van notionele bedragen. Daarnaast hebben de
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
termijnverrichtingen nog een marktwaarde. Bij de beoordeling van de risico’s verbonden aan de verrichtingen speelt deze marktwaarde uiteraard een belangrijke rol.
177
De termijnverrichtingen van de kredietinstellingen naar Belgisch recht blijven zoals in 1995 geconcentreerd bij een beperkt aantal bancaire marktpartijen. Zo namen eind 1996 slechts 10 kredietinstellingen, waaronder de 7 grote, ongeveer 95 % van de omloop van de termijnverrichtingen op valuta’s en op rente voor hun rekening. De klassieke termijnwisselverrichtingen en de renteswaps blijven veruit de meest gebruikte instrumenten voor de verrichtingen op valuta’s, respectievelijk op rente. De uitgesproken toename van de rente-verrichtingen deed zich evenwel voor in alle rente-instrumenten. Meerdere elementen kunnen deze evolutie verklaren. Een blijvende aantrekkingskracht van deze instrumenten is dat ze vlot door de instellingen gebruikt kunnen worden om hun renterisico te dekken en om hun rentemarge te optimaliseren. Bovendien leidt de toegenomen stabiliteit van de belangrijkste Belgische en Europese rentevoeten tot hogere omzetten, vermits grotere volumes vereist zijn om eenzelfde marktpositie in te nemen. Er is ook een tendens merkbaar om marktrisicoposities die vroeger uitsluitend via klassieke balansinstrumenten werden opgebouwd, nu via afgeleide financiële instrumenten te beheren. Tabel 10 : Uitsplitsing van de termijnverrichtingen op valuta’s en rente van de kredietinstellingen naar Belgisch recht (in MM F) wijziging 95/96
Termijnverrichtingen op valuta’s Termijnwisselverrichtingen Valuta- en renteswaps Futures op valuta’s Opties op valuta’s
Termijnverrichtingen op rente Renteswaps Rentecontracten Opties op rente Rentefutures Depositocontracten
178
De kredietinstellingen
1994
1995
1996
(in MM F)
in %
12.741 926 0 341
14.635 1.064 0 416
16.716 1.211 3 828
2.081 147 3 413
14,2% 13,8% — 99,3%
14.008
16.114
18.758
2.644
16,4%
9.242 3.273 1.122 703 105
12.006 3.801 1.184 973 141
18.552 5.669 1.775 1.375 217
6.546 1.868 591 402 76
54,5% 49,2% 50,0% 41,3% 54,0%
14.446
18.105
27.588
9.483
52,4%
CBF 1996-1997
Grafiek 13 :
Evolutie van de belangrijkste termijnverrichtingen op valuta’s en rente van de kredietinstellingen naar Belgisch recht (exclusief termijnwisselverrichtingen) 20.000 18.000 16.000
Miljard frank
14.000 12.000 10.000 8.000 6.000 4.000 2.000 0
1994
1995
1996
Renteswaps
Rentecontracten op termijn
Opties op rente
Rentefutures
Valuta-en renteswaps
Opties op valuta's
Omschrijving van de meest gebruikte valuta- en rentecontracten : Renteswap : overeenkomst waarbij de partijen overeenkomen voor een bepaalde periode rentevoorwaarden uit te wisselen, bijvoorbeeld vaste rente tegen vlottende rente, en dit via een mechanisme van wederzijdse rentebetalingen op tussentijdse vervaldagen, waarbij deze rentebetalingen berekend worden op hoofdsommen die niet uitgewisseld worden maar slechts als referentiebedragen dienen. Rentecontract op termijn : overeenkomst waarbij twee partijen een rentevoet op een overeengekomen hoofdsom (die niet uitgewisseld wordt) vastleggen en dit voor een toekomstige periode. Op eindvervaldag wordt tussen uitlener en ontlener op de overeengekomen hoofdsom enkel het verschil verrekend tussen de vastgelegde rentevoet en de marktrentevoet op eindvervaldag. Optie : het recht om een zekere hoeveelheid van een onderliggende waarde (bijvoorbeeld vreemde munt, aandeel, ...) aan te kopen (call-optie) of te verkopen (put-optie) en dit tegen een vaste prijs en op een vaste datum of gedurende een vaste periode. Future : overeenkomst waarbij twee partijen overeenkomen een bepaalde hoeveelheid van een onderliggende waarde uit te wisselen (of te kopen/verkopen) tegen een vaste prijs en op een overeengekomen toekomstige datum. Valuta- en renteswap : overeenkomst waarbij in uitvoering van een termijnwisselovereenkomst twee partijen overeenkomen een hoofdsom uit te wisselen op eindvervaldag, alsook wederzijdse rentebetalingen te doen op tussentijdse vervaldagen, waarbij deze rentebetalingen berekend worden op de uit te wisselen hoofdsommen bij eindvervaldag.
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
179
Naast transacties op valuta’s en rente, omvatten de termijnverrichtingen nog een categorie van overige termijnverrichtingen, die vooral afgeleide financiële instrumenten op effecten omvat. Alhoewel deze groep met een notioneel bedrag van ongeveer 700 MM F maar een fractie vertegenwoordigt van het belang van transacties op rente en valuta’s, kent ze de afgelopen jaren een uitgesproken sterke groei. Deze groep van overige termijnverrichtingen bestaat vrijwel uitsluitend uit termijnverrichtingen op vastrentende effecten en uit opties op aandelen of beursindices. De forse expansie van de afgelopen jaren wordt onder meer verklaard door het aanbod door de kredietinstellingen van zogenaamde « equity-linked» beleggingsintrumenten (12).
Grafiek 14 :
Evolutie van de soorten van termijnverrichtingen voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht (index 1993 = 100) 800 700 600 500 400 300 200 100 0
1993
1994
Op valuta's
1995
1996
Op rente
Overige
Tabel 11 : Uitsplitsing van de overige termijnverrichtingen van de kredietinstellingen naar Belgisch recht (in MM F) wijziging 95/96
Termijnverrichtingen op effecten Vastrentende effecten Overige effecten Overige opties Overige futures Andere termijnverrichtingen
in %
1994
1995
1996
(in MM F)
81 2 77 1 2
153 5 116 7 2
369 21 321 17 4
215 16 205 10 2
140,6 352,0 175,8 143,2 138,1
162
281
728
447
158,7 %
% % % % %
(12) Dit zijn beleggingsinstrumenten waarvan het rendement gekoppeld is aan de evolutie van een beursindex of een aandelenkorf. Veelal gaan deze instrumenten gepaard met dekkingsverrichtingen via afgeleide financiële instrumenten om het ingelegd kapitaal over een bepaalde periode tegen verlies af te schermen.
180
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
2.5. DE SOLVABILITEIT, HET LANDENRISICO EN ANDERE ASPECTEN VAN DE FINANCIELE STRUCTUUR
2.5.1. De solvabiliteit Met haar besluit van 5 december 1995 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen, heeft de Commissie de Europese richtlijn inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen, de zogenaamde «CAD» of « Capital Adequacy Directive», in Belgisch recht omgezet (13) . Deze reglementering, die van kracht is geworden op 1 januari 1996, legt aan de kredietinstellingen eigen-vermogensvereisten op voor hun marktrisico, naast de reeds vroeger opgelegde vereisten voor kredietrisico. Daarmee samenhangend werd ook de definitie van de samenstellende elementen van het eigen vermogen gewijzigd. De reglementering voorziet een gedeeltelijke vrijstelling voor de eigen-vermogensvereisten die uit het marktrisico voortvloeien indien de instelling slechts een beperkte handelsportefeuille heeft (zogenaamde «de minimis» regeling) (14) . Van de 101 kredietinstellingen naar Belgisch recht, kunnen 70 instellingen beroep doen op «de minimis» vrijstellingen. Voor de 31 instellingen die onderworpen zijn aan het volledig reglement, is voorzien dat de Commissie hen kan toestaan hun interne mathematische modellen, die ontwikkeld werden voor risicobeheer en die van het type «value at risk» (15) zijn, te gebruiken om de naleving van de marktrisicovereisten te toetsen. Per einde 1996 kon nog geen enkele instelling gebruik maken van deze mogelijkheid. Meerdere instellingen zijn evenwel actief bezig met de ontwikkeling van dergelijke modellen om bepaalde deelaspecten van hun marktrisico op te volgen en om ze in een later stadium te gebruiken voor reglementaire doeleinden (16) . Grafiek 15 toont de evolutie van de solvabiliteitspositie van de kredietinstellingen naar Belgisch recht. Eind 1996 bedroeg de «risk assets ratio» van het Belgisch bankwezen op geconsolideerde basis 11,7 %, wat ruimschoots hoger is dan de reglementaire norm van 8 %. De vergelijking met de ratio per einde 1995 (11,9 %) moet met de nodige voorzichtigheid gebeuren, gezien de reglementering gewijzigd is. Al bij al lijkt de solvabiliteitspositie van het Belgisch bankwezen lichtjes terug te vallen, voornamelijk ingevolge de snelle activiteitsaangroei van de 7 grote kredietinstellingen en, in mindere mate, de gewijzigde eigen-vermogensreglementering.
(13) Zie verslag 1995-1996, p. 25-34, alsook p. 40 en volgende van dit verslag. (14) Bovendien kan de Commissie een instelling met een beperkte handelsportefeuille, zonder dat deze formeel aan de voorwaarden voor de «de minimis » regeling voldoet, de toestemming verlenen om tijdens een overgangsperiode vereenvoudigde berekeningsmethoden toe te passen (zogenaamde « de minimis bis » regeling).
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
(15) Met een « value at risk »-model wordt, op basis van een statistische analyse, een raming gemaakt van het potentiële verlies bij een wijziging van de marktwaarde van een financieel instrument of een positie tijdens een bepaalde periode. Daartoe maakt de ramingsmethode gebruik van de historische volatiliteit en correlaties van de rentevoeten, de wisselkoersen en de marktprijzen. (16) Zie p. 41 en 42 van dit verslag.
181
Grafiek 15 :
Evolutie van het eigen vermogen (in MM F) en van de risk assets ratio (in%) van de kredietinstellingen naar Belgisch recht (op geconsolideerde basis) (*) 14%
1.200
12%
1.000
10%
Miljard frank
800
8% 600
6% 400
4% 200
2% 0%
0
1992
1993
Eigen vermogen
(*)
1994
1995
1996
Risk assets ratio
Voor 1996 betreft het de eigen-vermogenvereiste voor het kredietrisico en voor het marktrisico.
Grafiek 16 toont de spreiding van de risk assets ratio van de kredietinstellingen naar Belgisch recht. Ongeveer 7 instellingen op 10 hebben een ratio hoger dan 12 %.
Grafiek 16 :
Spreiding van de risk assets ratio van de kredietinstellingen naar Belgisch recht (op geconsolideerde basis)
Aantal kredietinstellingen
60 50 40 30 20 10 0 8%-9%
9%-10%
10%-12%
>12%
Tabel 12 geeft voor de kredietinstellingen naar Belgisch recht, de elementen van eigen vermogen die kunnen gebruikt worden ter dekking van de eigen-vermogensvereisten voor kredietrisico, respectievelijk marktrisico. Met betrekking tot de bestanddelen van het eigen vermogen voor het kredietrisico, is de reglementering niet gewijzigd. Voor de dekking van het marktrisico mogen de instellingen voortaan twee nieuwe aanvullende bestanddelen toevoegen aan het eigen vermogen, met name het netto-resultaat van de handelsportefeuille en een bijzondere categorie van achtergestelde schulden.
182
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Tabel 12 : Elementen van het eigen vermogen van de kredietinstellingen naar Belgisch recht (op geconsolideerde basis, in MM F) Elementen van eigen vermogen
1995
1996 MM F
MM F
%
Eigen vermogen sensu stricto (« tier one capital ») (1)
700
66,7%
763
64,7%
Aanvullende bestanddelen van eigen vermogen voor zowel kredietrisico als marktrisico (« tier two capital ») (2)
391
37,2%
458
38,8%
Aftrek van deelnemingen
- 40
-3,8%
- 42
-3,5%
1.051
100,0%
1.179
100,0%
—
—
9
—
Totaal Aanvullende bestanddelen van eigen vermogen alleen voor marktrisico (« tier three capital ») (3)
(1) (2) (3)
%
Bevat o.m. het gestort kapitaal, de reserves, het fonds voor algemene bankrisico’s, de belangen van derden en, als belangrijkste aftrekpost, de positieve consolidatieverschillen. Bevatten o.m. de herwaarderingsmeerwaarden, het intern zekerheidsfonds en achtergestelde schulden op lange termijn, ná toepassing van de reglementaire beperkingen. Bevatten het netto-resultaat van de handelsportefeuille en de bijzondere categorie van achtergestelde schulden, ná toepassing van de reglementaire beperkingen.
Eind 1996, vertegenwoordigt het eigen vermogen sensu stricto zoals eind 1995 bijna 8 % van het gewogen risicovolume. In 1996 versterkten de kredietinstellingen hun eigen vermogen vooral op het niveau van het «tier two capital» hoofdzakelijk door uitgiften van achtergestelde leningen, zowel onder de vorm van achtergestelde certificaten als van andere achtergestelde leningen. Eén instelling is in de loop van 1996 overgegaan tot de uitgifte van de bijzondere categorie van achtergestelde schulden die kan gebruikt worden ter dekking van het marktrisico en dit voor een totaal bedrag van 3,5 MM F. Eind 1996 bedroeg het gewogen risicovolume van de kredietinstellingen naar Belgisch recht ongeveer 10.000 MM F. Ingevolge de nieuwe reglementering is ongeveer 95 % daarvan toe te schrijven aan het kredietrisico, en 5 % aan het marktrisico (zie grafiek 17). Binnen het marktrisico overwegen het renterisico en het wisselrisico als belangrijkste componenten. Zij maken ongeveer 60 % en 20 % van het totale marktrisico uit.
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
183
Grafiek 17 :
Samenstelling van het gewogen risicovolume van de kredietinstellingen naar Belgisch recht (op geconsolideerde basis)
Renterisico Wisselrisico 3% Overige 1% 1%
Kredietrisico 95%
Wat het kredietrisico betreft, hebben in het totaal van de verrichtingen de balansposten een aandeel van 92 %, de kredietverbintenissen buiten balans een aandeel van 6 % en de termijnverrichtingen een aandeel van 2 %. De samenstelling van de posten die in de weging moeten worden opgenomen, uitgesplitst naar de aard en het statuut van de tegenpartij, is niet fundamenteel gewijzigd tegenover 1995. In de balansposten overweegt de overheidsfinanciering, waarop meestal een nulweging van toepassing is. De termijnverrichtingen worden voor het overgrote deel op korte termijn en met bancaire tegenpartijen afgesloten, en worden derhalve slechts aan 20 % gewogen. De kredietverbintenissen buiten balans bestaan vooral uit posten die aan 50 % worden gewogen, zoals de onbenutte gedeelten op bepaalde kredietlijnen.
2.5.2.
Het landenrisico
Eind 1996 hadden de kredietinstellingen op geconsolideerde basis een risicopositie op landen buiten de verslaggevende zone (17) in de vorm van in de balans uitgedrukte vorderingen en buiten-balansverbinteniskredieten van 1.154 MM F. Dit bedrag vertegenwoordigt een toename van 17 % tegenover eind 1995, wat ruimschoots boven de groei van 10 % ligt voor het balanstotaal van de kredietinstellingen naar Belgisch recht over dezelfde periode. De expansie van de internationale kredietverlening situeerde zich vooral bij Aziatische tegenpartijen, waarvoor de kredietomloop een toename kende van bijna 70 %. Hiermee wordt de trend van 1995 verder gezet. In mindere mate ging ook de kredietverlening aan tegenpartijen in off-shore centra en in de olie-uitvoerende landen vooruit. De aantrekkingskracht van de Aziatische groeiregio voor de Belgische kredietinstellingen wordt onderstreept door de opening in de loop van 1996 van bijkantoren in China, de Filippijnen, Hong-Kong, Taiwan en Thailand.
(17) De verslaggevende zone omvat 18 geïndustrialiseerde landen die aan de Bank voor Internationale Betalingen, voor statistische doeleinden en volgens een uniform schema, inlichtingen verstrekken over hun externe vorderingen.
184
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Grafiek 18 :
Evolutie van de vorderingen van de kredietinstellingen naar Belgisch recht op landen buiten de verslaggevende zone (in MM F, na transferts (*), op geconsolideerde basis) 400 350
Miljard frank
300 250 200 150 100 50 0
Industrielanden buiten verslagzone
OostEuropa
OlieLatijnsuitvoerende Amerika landen
Caraïben
MiddenOosten
Afrika
1995
(*)
Azië
Off-shore centra
1996
Dit zijn vorderingen na afname van de vorderingen die aan een ander land kunnen worden toegewezen en van de vorderingen die zijn gewaarborgd door de Nationale Delcrederedienst, en na toevoeging van de vorderingen op andere landen die aan het betrokken land kunnen worden toegewezen.
Individuele uitschieters in de groei van de internationale kredietverlening zijn Indonesië voor de olie-uitvoerende landen, Thailand en Zuid-Korea voor Azië, en Hong-Kong voor de off-shore centra. Vooral de kredietverlening aan Zuidkoreaanse tegenpartijen kende in de loop van 1996 een sterke toename, en dit na de reeds belangrijke groei in 1995. De Commissie legt aan de kredietinstellingen een dekkingsverplichting op voor risico’s op een dertigtal landen met betalingsproblemen. Eind 1996 bedroeg op geconsolideerde basis de omloop van de vorderingen op deze landen ca 130 MM F, wat een daling betekent van 20 % in vergelijking met eind 1995. Deze vorderingen worden voor vrijwel het totale bedrag aangehouden door vier kredietinstellingen naar Belgisch recht. Iets meer dan 60 % van de omloop is op Latijns-Amerikaanse landen. Het merendeel betreft evenwel de financiering van buitenlandse handelsverrichtingen op korte termijn of zijn plaatselijke vorderingen in lokale munten waarvoor geen landenrisicodekking is vereist. De netto-omloop waarvoor een dekking moet worden gevormd, bedroeg eind 1996 ongeveer 18 MM F. Dit netto-risico was voor ongeveer 60 % effectief gedekt door voorzieningen, waar de gemiddelde vereiste dekking 40 % bedroeg. De positie van het Belgisch kredietwezen ten aanzien van landenrisico’s blijft derhalve fundamenteel gezond.
2.5.3.
Andere aspecten van de financiële structuur
Het wisselkoersrisico, renterisico en liquiditeitsrisico van de kredietinstellingen worden door de Commissie van nabij gevolgd aan de hand van observatieratio’s die zij intern berekent op basis van de trimestriële rapporteringsstaten. Deze ratio’s beogen niet de gelopen financiële risico’s exact te meten. Wel zijn ze een hulpmiddel voor de Commissie om instellingen op te sporen die buitensporig hoge financiële risico’s nemen.
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
185
De Belgische kredietinstellingen nemen traditioneel geen of slechts geringe wisselposities in. De kalme wisselmarkten in 1996 hebben dit voorzichtige beleid niet gewijzigd. De Belgische frank is de belangrijkste munt van de instellingen voor hun balansactiviteiten en hun termijnverrichtingen op rente ; voor de termijnverrichtingen op valuta is dit de dollar. Heel wat instellingen gebruiken termijnverrichtingen in Duitse mark, Nederlandse gulden en Ecu om hun rentepositie in Belgische frank te beheren, wat verklaard wordt door de lage volatiliteit van en de sterke correlatie tussen deze munten, alsook de hoge liquiditeit van termijnverrichtingen in deze munten. Voor het renterisico en het liquiditeitsrisico blijft de Commissie de instellingen op individuele basis opvolgen volgens de methodologie besproken in het vorig jaarverslag (18). Grafiek 19 geeft voor drie groepen van kredietinstellingen naar Belgisch recht met een belangrijk BEF-bedrijf, de evolutie van een intern berekende renterisico-ratio. In deze ratio zijn zowel balans- als buiten-balansverrichtingen opgenomen. De lage rentestand en de toename van de werkmiddelen onder vorm van gereglementeerde spaardeposito’s, hebben tot nog toe geen significante toename van de berekende ratio’s met zich gebracht. Toch blijft de Commissie waakzaam voor individuele uitschieters, die onder meer tot gevolg hebben dat de ratio van de groep van de middelgrote kredietinstellingen zich rond het door de Commissie gehanteerde knipperlicht (2.000 %) beweegt.
Grafiek 19 :
Evolutie van de ratio « totale renterisicopositie in BEF t.o.v. het nuttig eigen vermogen » (*) 2.500%
Middelgrote kredietinstellingen 2.000%
1.500%
Grote kredietinstellingen 1.000%
Kleine kredietinstellingen 500%
0%
3/95
(*)
6/95
9/95
12/95
3/96
6/96
9/96
12/96
Een instelling met een totale renterisicopositie die 2.000 % van haar eigen vermogen bedraagt, dreigt bij een ongunstige beweging van de marktrente met 1 % een waardevermindering ten belope van 20 % van haar eigen vermogen te ondergaan.
(18) Zie verslag 1995-1996, p. 179-180.
186
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Tabel 13 verschaft voor de groep van de grote kredietinstellingen bijkomend inzicht in de structuur van de vervaldagenonevenwichten van het BEF-bedrijf voor wat de verrichtingen op balansniveau betreft. De bovenste helft van de tabel bevat de vervaldagenposities vanuit een renterisicobenadering. De toename van het overschot aan uitzettingen op lange termijn (kolommen meer dan 2 jaar) en van het overschot aan werkmiddelen in de kolom «onbepaalde loopduur» (waarin onder meer de gereglementeerde spaardeposito’s worden opgenomen) brengen op zich bekeken een verhoging van het renterisico met zich. Ingevolge de impact van de buiten-balansverrichtingen en de groei van het eigen vermogen van de kredietinstellingen, heeft deze verhoging zich evenwel tot nu toe niet vertaald in een toename van de berekende renterisico-ratio’s (zie grafiek 19). De onderste helft van de tabel bevat de vervaldagenposities vanuit een liquiditeitsbenadering. De evoluties die hierboven werden besproken, kunnen ook worden vastgesteld voor de vervaldagenposities vanuit een liquiditeitsperspectief. De informatie in deze tabel wordt door de Commissie als uitgangspunt gebruikt bij haar verdere liquiditeitsanalyse. Tabel 13 : Evolutie van de vervaldagenonevenwichten van het BEF-bedrijf op balansniveau (groep van de grote kredietinstellingen)
(In MM F)
≤8d
>8d ≤1m
>1m ≤3m
>3m ≤6m
>6m ≤1j
>1j ≤2j
>2j ≤5j
>5j ≤ 10 j
> 10 j
onbepaalde looptijd
Renterisicobenadering (1) December 1995 December 1996
-1.318 -1.449
-145 -57
194 325
22 289
229 234
265 260
1.151 1.277
1.294 1.338
539 600
-2.185 -2.488
-1.371 -1.502
-167 -153
75 118
-82 56
57 -120
-98 -10
494 938
1.811 1.842
1.476 1.613
-2.081 -2.453
Liquiditeitsbenadering (2) December 1995 December 1996
(1) (2)
Activa en passiva gerangschikt volgens de datum van de eerstvolgende renteaanpassing. Activa gerangschikt volgens de uiterste vervaldag; passiva gerangschikt volgens de eerste tussentijdse vervaldag.
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
187
2.6.
RENDABILITEIT
2.6.1.
Algemeen beeld
De Belgische banksector zag zijn winst in 1996 fors stijgen vergeleken met 1995. De nettowinst van het boekjaar overschreed 70 MM F, wat neerkomt op een groei van meer dan 36% tegenover de vrij ontgoochelende nettowinst van 1995. Deze resultaatstijging deed zich voor bij alle categorieën van instellingen, behalve bij de bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder landen van de Europese Unie. De 7 grote kredietinstellingen boekten een winst van meer dan 51 MM F en konden hierdoor hun resultaat met ruim 26% verbeteren. De overige kredietinstellingen naar Belgisch recht behaalden bijna 17 MM F winst of een groei van 69%. Aldus bereikte hun rendabiliteit opnieuw ongeveer het peil van 1993 en 1994. De Belgische bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder landen buiten de Europese Unie behaalden 2,8 MM F winst, wat wel een verbetering is ten opzichte van 1995 maar nog lang niet het resultaat van 1993 en 1994 benadert, toen meer dan 8 MM F werd behaald. De bijkantoren van kredietinstellingen die ressorteren onder landen van de Europese Unie blijven een structureel tekort vertonen dat met meer dan 200 M F is toegenomen.
Tabel 14 :
Resultaten van de kredietinstellingen (cijfers op jaarbasis in M F) 1996 % wijziging
1994
1995
Grote kredietinstellingen (7) Andere kredietinstellingen naar Belgisch recht (94)
34.858 15.018
40.583 10.010
51.326 16.919
26,5% 69,0%
Totaal van de kredietinstellingen naar Belgisch recht (101)
49.877
50.593
68.245
34,9%
Bijkantoren van kredietinstellingen uit de EU (25) Bijkantoren van kredietinstellingen buiten de EU (15)
-974 8.096
-312 1.541
-525 2.778
-68,3% 80,3%
Totaal van de bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen (40)
7.122
1.229
2.254
83,3%
56.999
51.822
70.498
36,0%
Totaal van de kredietinstellingen (141)
De resultaatsverbetering van het boekjaar is terug te vinden in de rendabiliteitsratio’s, zoals blijkt uit grafiek 20. Het rendement van de activa van de kredietinstellingen naar Belgisch recht klom van 0,25% in 1995 tot 0,30% in 1996. Het rendement van het eigen vermogen bereikte ca 10,7% tegenover 8,5% in 1995. De verhouding lopend resultaat vóór algemene voorzieningen en belastingen tegenover het eigen vermogen, steeg nog krachtiger dan het rendement van het eigen vermogen. Deze ontwikkeling is meer bepaald te verklaren door de extra toevoegingen aan de voorzorgsfondsen voor bankrisico’s en de invloed van de uitzonderlijke resultaten. De cost/income ratio die het aandeel weergeeft van de bedrijfskosten in het bankproduct, is in 1996 teruggelopen tot 66% tegenover 70% in 1995.
188
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Grafiek 20 : Situering van de rendabiliteit van de kredietinstellingen naar Belgisch recht Lopend resultaat vóór algemene voorzieningen en belastingen/gemiddeld eigen vermogen
Rendement van het gemiddeld eigen vermogen
12%
25%
10%
20%
5%
2%
14,06%
10%
19,14%
15%
13,50%
4%
8,50%
8,68%
6%
10,66%
8%
0%
0% 1994
1995
1994
1996
1995
Rendement van de gemiddelde activa
1996
Cost/Income ratio
0,35%
80%
0,30%
70%
0,25%
60%
30%
66%
40%
70%
0,30%
0,10%
0,25%
0,26%
0,15%
73%
50%
0,20%
20%
0,05%
10%
0,00%
0% 1994
1995
7 grote kredietinstellingen
1996
Andere K.I. naar Belgisch recht
1994
1995
1996
Totaal K.I. naar Belgisch recht
Deze goede resultaten moeten evenwel genuanceerd worden aangezien een groot aantal instellingen een zwakke of negatieve rendabiliteit heeft. Dit verschijnsel wordt geïllustreerd in grafiek 21 die de spreiding weergeeft van de kredietinstellingen naar Belgisch recht volgens hun rendement op eigen vermogen. Deze grafiek toont dat er op 101 instellingen 6 verliezen hebben geleden en 37 andere een rendement op eigen vermogen beneden 6% lieten optekenen.
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
189
Grafiek 21 :
Spreiding van de kredietinstellingen naar Belgisch recht naar het rendement op eigen vermogen Gemiddeld rendement op LT overheidsfondsen (5,8%)
20 18
1995
Aantal instellingen
16 14 12 10
1996
8 6 4 2 0
< 0%
0% tot 2%
2% tot 4%
4% tot 6%
6% tot 8%
8% tot 10%
10% tot 12%
12% tot 15%
15% tot 20%
> 20%
Het gemiddeld rendement van de rentende bestedingen van alle kredietinstellingen samen is, onder invloed van de rentedaling, met 1% teruggevallen van 6,8% in 1995 tot 5,9% in 1996. Het rendement van de bestedingen in BEF daalde van 7,3% tot 6,3%. Een analyse van het rendement van de verschillende soorten bestedingen wijst uit dat het rendement van de interbankvorderingen met gemiddeld 4,7% uiteraard het zwakste is en dat de effectenportefeuille en de vorderingen op cliënten met 6,5% en 6,7% nagenoeg hetzelfde rendement opleveren. De kostprijs van de werkmiddelen bedroeg gemiddeld 4,6% van de werkmiddelen tegenover 5,6% een jaar eerder. Voor de banken waren de werkmiddelen in BEF met een gemiddelde vergoeding van 4,3% goedkoper dan de werkmiddelen in vreemde valuta’s waarvoor de vergoeding gemiddeld 4,9% bedroeg.
190
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Rendement van de rentende bestedingen en kostprijs van de werkmiddelen
5,86%
6,32%
5,21%
2%
6,82%
3%
7,31%
6,71%
7,09%
7,37%
4%
6,13%
2%
5,55%
3%
6,51%
5%
4%
4,66%
6%
5%
7,69%
7%
6%
5,85%
8%
7%
7,92%
8%
6,89%
Gemiddeld rendement van de bestedingen in BEF of deviezen
7,80%
Gemiddeld rendement naar de soort bestedingen
5,63%
Grafiek 22 :
1%
1% 0%
0% 1994
1995
1994
1996
Interbankvorderingen Vorderingen op cliënten
1996
1995
BEF
Deviezen
Totaal
Effecten en ander waardepapier
Gemiddelde kostprijs naar de soort werkmiddelen
8%
Gemiddelde kostprijs van de werkmiddelen in BEF of deviezen
6%
7%
5%
6%
0%
4,58%
4,94%
4,29%
5,55%
5,82%
5,34%
2%
5,61%
3%
5,90%
6,43 %
4,70 %
7,23 %
7,68 %
5,79 %
3,38 %
1%
4,23 %
2%
5,50 %
3%
4,50 %
4%
5,21%
4%
5%
1% 0%
1994
1995
1994
1996
1995
1996
Interbankschulden BEF
Cliëntentegoeden
Deviezen
Totaal
In schuldbewijzen belichaamde schulden
De rentespread (19) handhaafde zich met 1,28% op een vrijwel identiek peil als de voorbije drie jaar (zie grafiek 23). Toch werd een verschillende ontwikkeling vastgesteld in BEF en in deviezen. De rentespread in BEF is immers licht gestegen tot 2,03% terwijl de rentespread in deviezen geleidelijk is teruggelopen tot 0,26%.
(19) De rentespread wordt verkregen door de kostprijs van de werkmiddelen af te trekken van het rendement van de bestedingen.
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
191
Grafiek 23 :
Rentespread 2,50 %
2,00 %
BEF
1,28%
Totaal
Deviezen
1995
1994
2.6.2.
0,26%
0,00 %
0,31%
0,42%
0,50 %
1,27%
1,29%
1,00 %
2,03%
1,90%
1,96%
1,50 %
1996
Componenten van de resultatenrekening
Het bankproduct van de sector bedroeg 517 MM F, wat 12% meer is dan in 1995. Deze toename vloeit voort uit de verbetering van de verschillende componenten van het bankproduct. Tabel 15 : Evolutie van de basiscomponenten van de resultatenrekening (in MM F) 7 grote kredietinstellingen 1994
1995
Renteresultaat Niet-renteresultaten uit kapitalen (1) Andere opbrengsten (2)
203,8
214,8
226,5
37,7 55,4
55,6 50,8
Bankproduct
296,8
Bedrijfskosten (3) (waarvan personeelskosten) Bruto-bedrijfsresultaat Waardecorrecties Uitzonderlijk resultaat Belastingen Netto-resultaat
(1)
(2) (3)
Kredietinstellingen naar Belgisch recht
1996 wijziging 95/96
Alle kredietinstellingen
1994
1995
1996 wijziging 95/96
1994
1995
1996 wijziging 95/96
5,5%
282,8
292,4
315,2
7,8%
316,5
305,5
328,2
7,4%
73,6 58,6
32,4% 15,3%
49,0 73,1
73,1 67,7
90,3 77,7
23,6% 14,7%
34,7 87,9
76,1 81,7
94,0 94,6
23,6% 15,8%
321,2
358,7
11,7%
404,9
433,2
483,3
11,6%
439,1
463,2
516,8
11,6%
220,2 (131,6) 76,6 23,4 -1,0 17,3
224,6 (133,5) 96,5 34,6 -1,5 19,9
237,8 (140,2) 121,0 40,4 -5,1 24,1
5,8% (5,0%) 25,3% 16,7%
302,2 (169,1) 131,0 57,4 4,5 27,5
319,9 (177,5) 163,4 57,0 -5,0 33,1
5,9% (5,0%) 24,7% -0,7%
324,3 328,3 (176,0) (177,7) 114,7 134,9 33,1 59,4 1,0 6,0 25,6 29,7
349,0 (186,5) 167,8 57,9 -4,5 34,9
6,3% (5,0%) 24,4% -2,5%
21,4%
297,0 (167,3) 107,9 35,4 0,7 23,2
34,9
40,6
51,3
26,5%
49,9
50,6
68,2
34,9%
70,5
36,0%
—
— 20,5%
57,0
51,8
— 17,6%
Inkomsten van aandelen en andere niet-vastrentende effecten + opbrengsten uit financiële vaste activa + resultaat uit realisatie van beleggingspapier- en effecten + financiële resultaten uit het wisselbedrijf en trading. Inkomsten uit provisies en bankdiensten + overige bedrijfsopbrengsten. Inclusief de afschrijvingen op immateriële en materiële vaste activa.
192
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
De renteresultaten kwamen uit op 328 MM F, wat neerkomt op een groei van ruim 7% die vooral toe te schrijven is aan de activiteitsaangroei en niet aan een betere rentespread. De financiële resultaten van het wisselbedrijf zijn met meer dan 12 MM F bijna verdubbeld ten opzichte van 1995 maar blijven niettemin ver onder de resultaten van 1994 en 1993. De tradingresultaten kwamen uit op bijna 19 MM F, wat vergelijkbaar is met het schitterend resultaat van 1995. De resultaten uit de realisatie van effecten en waardepapieren bereikten met ca 33 MM F een hoog niveau dat vergelijkbaar is met het peil van 1995. De opbrengsten uit de financiële vaste activa klommen met bijna 70% tot 26 MM F, een opmerkelijk resultaat dat vooral voortvloeit uit de opbrengsten van deelnemingen van de 7 grote kredietinstellingen in verbonden ondernemingen. Tot slot gingen de inkomsten uit provisies en bankdiensten met 21% de hoogte in tot bijna 72 MM F. Grafiek 24 geeft het relatieve aandeel weer van de verschillende categorieën inkomsten uit provisies en bankdiensten. Dankzij de grote beursbedrijvigheid stegen de opbrengsten uit bewaarneming en vermogensbeheer en nam de financiële dienstverlening voor effecten in die mate toe dat zij meer dan een derde van de inkomsten uit provisies vertegenwoordigt. Het publiek aanvaardt zeer moeilijk dat provisies worden aangerekend op betaaldiensten. Het relatieve aandeel van dergelijke provisies is in 1996 dan ook teruggevallen tot slechts 17% van de totale provisies. Grafiek 24 :
Oorsprong van de provisiebaten van de kredietinstellingen 100% 19%
80%
8% 20%
60%
22%
23%
9%
11%
21%
17%
38%
32%
34%
15%
17%
15%
1994
1995
1996
40%
20%
0%
Verbinteniskredieten
Bewaring en vermogensbeheer
Effecten
Overige financiële diensten
Betalingsdiensten
CBF 1996-1997
De kredietinstellingen
193
Grafiek 25 geeft het relatieve aandeel weer van de verschillende componenten van het bankproduct. Opvallend is dat het relatieve aandeel van het renteresultaat in deviezen de twee laatste jaren fors is gedaald en dat de marktactiviteiten in 1994 een uitermate zwak resultaat opleverden. Grafiek 26 licht de bestemming van het bankproduct toe. Uit deze grafiek blijkt dat het relatieve aandeel van de personeelskosten de voorbije twee jaar werd teruggeschroefd. Grafiek 25 :
Vorming van het bankproduct van alle kredietinstellingen 100%
9%
10%
13%
15%
90% 80%
9%
10%
13%
14%
4%
70%
14%
60%
8%
12% 4%
11%
13%
2%
50% 40% 30%
61%
62%
62%
1995
1996
56%
20% 10% 0% 1993
1994
Renteresultaat BEF
Provisiebaten
Renteresultaat DEV
Overige bedrijfsopbrengsten
Resultaten uit marktactiviteit
194
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
Grafiek 26 :
Besteding van het bankproduct van alle kredietinstellingen
100%
13%
5%
90% 80% 70%
12% 20%
60% 50%
13%
11%
6% 7%
6%
7%
13%
21%
5%
5% 8%
7%
14%
11%
20%
5%
20%
8%
8%
38%
36%
5%
40% 30% 20%
40%
39%
10% 0% 1993
1994
1995
1996
Personeelskosten
Waardecorrecties m.b.t. bankactiviteit
Aanbrengprovisies
Belastingen
Waardecorrecties op vaste activa
Resultaat
Overige bedrijfskosten
Grafiek 27 :
Indeling van de belangrijkste waardecorrecties 4%
100%
1%
90%
14%
18%
80%
6%
7%
28%
70% 18%
60% 50% 40%
74% 76%
54%
30% 20% 10% 0% 1994
CBF 1996-1997
1995
1996
Netto waardeverminderingen op vorderingen
Netto toevoeging aan voorzorgsfondsen voor risico's
Netto voorzieningen voor andere risico's en kosten
Overige waardecorrecties
De kredietinstellingen
195
De bedrijfskosten zijn vrij fors de hoogte ingegaan vergeleken met de twee voorgaande jaren, ook al overschrijden zij de stijging van het bankproduct niet. Zij liepen op tot 349 MM F en namen aldus met meer dan 6% toe. De personeelskosten stegen met 5%, de betaalde provisies voor bankdiensten met bijna 8% en de overige bedrijfskosten met meer dan 9%. Aangezien de kosten in mindere mate stegen dan de opbrengsten, kon een brutobedrijfsresultaat van 168 MM F worden behaald, wat neerkomt op een groei met 24%. De waardecorrecties bleven in 1996 met 58 MM F op hetzelfde peil als in 1995. Niettemin hebben zich belangrijke verschuivingen voorgedaan tussen de verschillende categorieën waardecorrecties, zoals blijkt uit grafiek 27. De waardeverminderingen op vorderingen zijn met 12 MM F verminderd en vertegenwoordigen nog maar 54% van de waardecorrecties, tegenover 74% in 1995. Daarentegen werd een stijging opgetekend van de voorzieningen voor andere risico’s en kosten en een nog grotere toename van de toevoegingen aan de voorzorgsfondsen voor risico’s, die de kredietinstellingen in staat moeten stellen de hoge kosten te dragen voor de invoering van de Euro en de aanpassing van de informaticasystemen voor de overgang naar het jaar 2000. De toevoegingen aan de voorzorgsfondsen voor risico’s zijn aldus met 60% gestegen tot 16 MM F. De uitzonderlijke resultaten waren in 1996 vrij slecht. Er werd namelijk een verlies geboekt van 4,5 MM F tegenover een winst van 6 MM F in 1995. Deze slechte uitzonderlijke resultaten zijn te wijten aan de realisatie van vaste activa waarbij een verlies werd geboekt van ongeveer 2 MM F, terwijl in 1995 een winst van bijna 9 MM F werd behaald. Het totale bedrag aan belastingen dat de banksector in 1996 betaalde, is met 18% gestegen. De verhouding betaalde belastingen/winst vóór belasting bedroeg 33% tegenover 36% in 1995.
196
De kredietinstellingen
CBF 1996-1997
3. DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN
De sector van de beleggingsondernemingen bestaat, wat de ondernemingen naar Belgisch recht betreft, uit beursvennootschappen, vennootschappen voor vermogensbeheer en vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten. Eind 1996 telde de sector 84 beleggingsondernemingen waaronder : - 62 beursvennootschappen ; - 15 vennootschappen voor vermogensbeheer ; - 5 vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten ; - 2 bijkantoren van buitenlandse beleggingsondernemingen.
CBF 1996-1997
De beleggingsondernemingen
197
3.1. DE BEURSVENNOOTSCHAPPEN
3.1.1. Algemeen beeld In 1996 werd de sector van de beursvennootschappen gekenmerkt door een nooit geziene concentratiebeweging waar meer dan een vierde van de beursvennootschappen bij betrokken waren die eind 1995 een vergunning hadden. Tijdens het verslagjaar deden namelijk 24 beursvennootschappen afstand van hun vergunning terwijl er maar één vennootschap werd ingeschreven. Van die 24 vennootschappen waarvan de vergunning als beursvennootschap werd ingetrokken, kozen er 3 voor het statuut van kredietinstelling, werden er 4 opgeslorpt door of gefuseerd met een andere beursvennootschap en zetten er 17 hun werkzaamheden stop. Van die laatste groep waren 3 vennootschappen een dochteronderneming van een kredietinstelling. Zoals blijkt uit grafiek 28 heeft de concentratiebeweging zich vooral voorgedaan bij beursvennootschappen met een traditionele aandeelhoudersstructuur (m.a.w. bij vennootschappen in handen van natuurlijke personen en/of familiale groepen veeleer dan bij vennootschappen in handen van institutionele beleggers). Hun aantal is teruggevallen van 69 vennootschappen eind 1995 tot 48 vennootschappen eind 1996, waardoor de consolidatietendens die zich was gaan aftekenen bij de doorvoering van de eerste beurshervorming in 1991 nog werd versterkt. Grafiek 28 :
Evolutie van het aantal beursvennootschappen 140
Aantal vennootschappen
120
124 16
100
104
97
94
85
17 18
80
17
16
62
60
14
40 108
87
20
79
77
69
48
1995
1996
0 1991
1992
1993
Institutioneel aandeelhouderschap
1994
Traditioneel aandeelhouderschap
Het relatieve aandeel van de kleine beursvennootschappen (met minder dan 50 M F kapitaal) blijft weliswaar krimpen maar vertegenwoordigt nog steeds 58 % van het totale aantal vennootschappen. Deze kleine vennootschappen realiseren 18 % van de omzet van de sector en 22 % van de nettowinst na belastingen. Uit een indeling van de beursvennootschappen naar kapitaalomvang, zoals weergegeven in grafiek 29, blijkt dat de meeste beursvennootschappen zich in de schijven vlak boven het minimumkapitaal bevinden (10 en 50 M F).
198
De beleggingsondernemingen
CBF 1996-1997
Grafiek 29 :
Indeling van de beursvennootschappen naar kapitaalomvang 30
Aantal vennootschappen
25
20
15
10
5
0 10-25 M F
25-50 M F
50-100 M F
100-250 M F
> 250 M F
Hoewel de vennootschappen met een institutionele aandeelhoudersstructuur slechts 23 % uitmaken van het totale aantal vennootschappen, realiseren zij 37 % van de omzet van de sector en behalen zij 48 % van de nettowinst na belastingen. 15 beursvennootschappen bezitten een belangrijke deelneming in een of meer buitenlandse beleggingsondernemingen. De sector zag zijn omzet met 18 % groeien ondanks de weerslag van het verdwijnen van 24 beursvennootschappen waarvan er 3 grote opteerden voor het statuut van kredietinstelling. Deze omzetstijging is vooral toe te schrijven aan de aanzienlijke toename van de intermediatiediensten (makelaarslonen en provisies op effecten), wat duidelijk wijst op een vernieuwde belangstelling van de cliënten voor de beurs. De resultaten uit verrichtingen voor eigen rekening zijn daarentegen met 9 % gedaald ten opzichte van 1995. Het resultaat op effectenverrichtingen bedroeg 93 % van de omzet tegen 90 % in 1995. Deze grote bedrijvigheid ging gepaard met een algemene verbetering van de rendabiliteit van de beursvennootschappen die klom tot 22,1 % tegenover 16,9 % eind 1995.
3.1.2.
De balansstructuur
Tabel 16 vermeldt de belangrijkste cijfers met betrekking tot de ontwikkeling van de voornaamste balansposten. Tabel 16 :
De belangrijkste balansposten van de beursvennootschappen Sectorale balans (in MM F) 1995
1996
Vaste activa Handelsvorderingen Liquide middelen Haussepositie (*) Andere activa
2,9 30,6 34,7 15,4 1,2
2,6 36,4 16,4 18,3 1,2
Totaal
84,7
74,9
(*)
1995
1996
Eigen vermogen Financiële schulden Handelsschulden Baissepositie (*) Andere passiva
7,6 10,2 58,1 5,9 3,0
6,5 10,4 47,5 7,6 2,9
Totaal
84,7
74,9
De hausseposities bestaan uit financiële instrumenten aangehouden door de beursvennootschappen voor eigen rekening met uitsluiting van de deelnemingen. De baisseposities bestaan uit financiële instrumenten die ongedekt werden verkocht.
CBF 1996-1997
De beleggingsondernemingen
199
De handelsschulden en -vorderingen blijven traditioneel de belangrijkste balansposten van de beursvennootschappen door de boekingswijze van de termijnverrichtingen die in deze posten worden opgenomen. Onder de handelsschulden en -vorderingen bevinden zich bijgevolg niet alleen de vervallen schulden en vorderingen, maar ook alle lopende verrichtingen. Zoals blijkt uit grafiek 30 zijn de handelsschulden en -vorderingen van de beursvennootschappen, na weglating van de verrichtingen voor de financiering van posities voor eigen rekening via de cessie/retrocessie-techniek, nauw met elkaar verbonden. Die cessie/retrocessie-verrichtingen waren eind 1996 goed voor 7,5 MM F tegenover iets meer dan 17 MM F in 1995. Grafiek 30 :
Trimestriële evolutie van de handelsschulden en de handelsvorderingen 80 70
Miljard frank
60 50 40 30 20 10
12/90
06/91
12/91
06/92
Handelsschulden
12/92
06/93
12/93
06/94
12/94
06/95
12/95
06/96
12/96
Handelsvorderingen
Op het niveau van de effectenportefeuille, zijn zowel de hausseposities als de baisseposities van de beursvennootschappen gestegen in de loop van 1996 met respectievelijk bijna 3 MM F en iets minder dan 2 MM F. Deze stijging vond plaats bij een zeer klein aantal vennootschappen die vooral voor eigen rekening actief zijn op de markten. Eind 1996 was 90 % van de voor eigen rekening ingenomen posities in handen van slechts 5 beursvennootschappen.
200
De beleggingsondernemingen
CBF 1996-1997
Grafiek 31 :
Trimestriële evolutie van de haussepositie en de baissepositie 25
Miljard frank
20
15
10 5
0 12/90
06/91
12/91
06/92
12/92
06/93
12/93
06/94
Haussepositie
06/95
12/94
12/95
06/96
12/96
Baissepositie
Zoals blijkt uit grafiek 32 is de brutoportefeuille van de beursvennootschappen (hausseposities en baisseposities samen) in 1996 met 22 % of met iets minder dan 5 MM F gegroeid. Er werd een verschuiving opgetekend van de posities in aandelen - die met meer dan 2 MM F zijn gedaald - naar schuldinstrumenten waarvan de omloop met ca 7 MM F toenam tot ruim 15 MM F eind 1996. Opvallend is ook de stijging van het aantal posities in rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en in opties, tot meer dan 2 MM F eind 1996. Grafiek 32 :
Evolutie van de samenstelling van de portefeuille voor eigen rekening 30
2%
25
9% 10%
Miljard frank
20 15
4%
41%
62%
60%
14%
10
34% 5
64%
49% 36%
52%
1993
1994
31%
33% 0
1992
Aandelen
Obligaties
1995
1996
Overige
De liquide middelen kenden een uitgesproken daling van meer dan 18 MM F ten opzichte van het jaar voordien. Om een analyse van dit cijfer mogelijk te maken, dienen er eerst twee bedragen van te worden afgetrokken, namelijk, ten eerste, een bedrag van meer dan 17 MM F dat de omloop vertegenwoordigt van de cessie/ retrocessie-verrichtingen die een vennootschap in 1995 in een rubriek van de post «Liquide middelen» had opgenomen (in 1996 werden die verrichtingen onder de handelsvorderingen geboekt), en, ten tweede, een bedrag van 4,6 MM F aan liquide middelen dat in 1995 in handen was van de beursvennootschappen die zijn omgevormd tot kredietinstelling.
CBF 1996-1997
De beleggingsondernemingen
201
Na deze herleiding tot een vergelijkbare basis blijkt dat de liquide middelen van de sector met ca 4 MM F zijn toegenomen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de cliëntengelden die door de beursvennootschappen bij een erkende instelling zijn gedeponeerd, in deze post zijn opgenomen (zie punt 3.1.4.). Eind 1996 bedroeg het eigen vermogen van de sector 6,5 MM F tegenover 7,6 MM F een jaar eerder. Deze inkrimping met meer dan 1 MM F houdt evenwel rechtstreeks verband met de vermindering van het aantal vennootschappen. Bij eenzelfde populatie zou de netto-evolutie 8 % bedragen. Per vennootschap bedroeg het gemiddeld eigen vermogen eind 1996 bijna 105 M F tegenover net geen 90 M F eind 1995, wat neerkomt op een stijging met 17 %. Hoewel er in de sector wel degelijk een tendens bestaat om het eigen vermogen te vergroten, hebben niet alle vennootschappen hun eigen vermogen in dezelfde mate verhoogd : 84 % van de nettogroei van het eigen vermogen van de sector is immers toe te schrijven aan 6 vennootschappen.
3.1.3.
De solvabiliteit
Op 1 januari 1996 is voor de beursvennootschappen, net als voor de kredietinstellingen, het nieuwe reglement over het eigen vermogen in werking getreden, waarmee de Europese richtlijn van 15 maart 1993 inzake kapitaaltoereikendheid wordt omgezet in het Belgische recht. Tijdens dit eerste jaar waarin het reglement van toepassing was, werden heel wat inspanningen geleverd om de informatie te verbeteren die in het kader van deze nieuwe complexe reglementering is vereist. Bijgevolg geldt ook hier hetzelfde voorbehoud als voor de interpretatie van de cijfergegevens van de kredietinstellingen. De reglementering stelt beursvennootschappen met een beperkte handelsportefeuille gedeeltelijk vrij van de naleving van de eigen-vermogensvereisten voor het marktrisico (de zogenaamde «de minimis» - regeling) (20). Eind 1996 paste 73 % van de beursvennootschappen voor hun risicoberekening de «de minimis»-methode (21) toe. Tot op heden is bij de Commissie nog geen aanvraag ingediend voor het toepassen van de alternatieve methode die wel eenvoudiger is, maar strengere eigenvermogensvereisten inhoudt voor de berekening van de risicopositie.
(20) Instellingen met een beperkte handelsportefeuille die niet voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de « de minimis »-regeling, kunnen bovendien van de Commissie toestemming krijgen om tijdens een overgangsperiode een
202
De beleggingsondernemingen
vereenvoudigde berekeningswijze toe te passen (de zogenaamde « de minimis bis »regeling). (21) De overige vennootschappen pasten de standaardmethode toe.
CBF 1996-1997
Tabel 17 :
Samenvatting van de solvabiliteit van de sector (in MM F) 1996
Elementen van eigen vermogen Nuttig eigen vermogen (tier one + tier two + aftrekposten) Aanvullende bestanddelen van eigen vermogen voor marktrisico (tier three)
5,6 (*)
Vereisten Dekking vreemde werkmiddelen Dekking vaste activa Dekking algemene kosten Vereisten inzake activiteit kredietrisico marktrisico Totaal (marktrisico + kredietrisico)
(*)
1,9 1,7 1,2 1,1 0,9 2,0
In de mate dat de beursvennootschappen over voldoende nuttig eigen vermogen (tier 1 + tier 2) beschikken, werden de aanvulle nde bestanddelen van eigen vermogen (tier 3) tot nu toe niet gekwantificeerd.
Over het algemeen kan worden vastgesteld dat het eigen vermogen van de sector de vereisten in ruime mate overschrijdt. De vereiste voor de dekking van de krediet- en marktrisico’s is de strengste, gevolgd door de vereiste voor de dekking van de vreemde werkmiddelen. De gemiddelde solvabiliteitsratio van de sector, die de verhouding weergeeft tussen eigen vermogen en gewogen krediet- en marktrisicovolume, bedraagt 24 %. Zoals blijkt uit grafiek 33 overschrijdt de solvabiliteitsratio van de meeste vennootschappen 20 %. Grafiek 33 :
Spreiding van de risk assets ratio van de beursvennootschappen
40
Aantal vennootschappen
35 30 25 20 15 10 5 0 < 8%
3.1.4.
8% 10%
10% 12%
12% 14%
14% 16%
16% 18%
18% 20%
> 20%
De scheiding van cliëntengelden
Op 1 september 1996 is het reglement op de belegging van cliëntengelden in werking getreden dat de beursvennootschappen verplicht de gelden van hun cliënten op een gezamenlijke of individuele cliëntenrekening bij een erkende bewaarder te plaatsen. Dit reglement biedt evenwel de mogelijkheid om bepaalde gelden vrij te stellen van de plaatsingsplicht. Het gaat hierbij hetzij om gelden op cliëntenrekeningen van vennoten of institutionele beleggers die hiervoor hun uitdrukkelijke toestemming hebben verleend, hetzij om gelden in transit, waarvoor een tijdelijke vrijstelling geldt. De vrijgestelde gelden moeten evenwel in andere, door het reglement voorgeschreven activa worden geplaatst.
CBF 1996-1997
De beleggingsondernemingen
203
Tabel 18 :
Segregatie van de cliëntengelden van de beursvennootschappen (in M F) Te plaatsen cliëntengelden Totaal van de cliëntenrekeningen bij erkende instellingen Te plaatsen cliëntengelden
13.015 11.607
Overschot
1.408
Vrijgestelde cliëntengelden (exclusief dekkingswaarden) Overige activa voor vrijgestelde cliëntengelden Vrijgestelde cliëntengelden (exclusief dekkingswaarden)
1.872 1.784
Overschot
88
Dekkingswaarden Dekkingswaarden overgemaakt aan tegenpartijen Dekkingswaarden ontvangen van cliënten
293 91
Overschot
202
Een analyse van de eerste verslagen over de toepassing van deze scheiding leidt tot de volgende vaststellingen : - de cliëntengelden die bij een erkende instelling op een gescheiden rekening worden geplaatst, worden vrijwel integraal in de vorm van zichtdeposito’s geplaatst. De sector blijkt dus geen gebruik te maken van plaatsingen in de vorm van schuldinstrumenten zoals toegestaan door het reglement ; - meer dan een derde van de beursvennootschappen maakt geen gebruik van de mogelijkheid om, onder de in het reglement bepaalde voorwaarden, bepaalde cliëntengelden vrij te stellen van de plaatsingsplicht ; - meer dan de helft van de vrijgestelde gelden zijn gelden in transit (d.w.z. gelden die sinds ten hoogste 7 werkdagen opeisbaar zijn). De creditsaldi op cliëntenrekeningen van de bestuurders en vennoten alsook van de professionele en institutionele beleggers, vertegenwoordigen in totaal ongeveer 37 % van de vrijgestelde gelden. De dekkingswaarden vertegenwoordigen 10 % van de gelden.
3.1.5.
De rendabiliteit
De nettowinst van de sector is met 55 % gestegen en bereikte eind 1996 1,7 MM F tegenover 1,1 MM F een jaar eerder. Door de hogere winst en het lagere eigen vermogen zag de sector zijn rendement op eigen vermogen klimmen van 14,6 % in 1995 tot 26,5 % eind 1996. De beursvennootschappen met een institutionele aandeelhoudersstructuur realiseerden een hoger rendement op eigen vermogen (38,4 %) dan de beursvennootschappen met een traditionele aandeelhoudersstructuur (20,6 %). Toch hebben niet alle vennootschappen voordeel gehaald uit de bloei van de sector. Eind 1996 hadden 6 vennootschappen immers een negatief rendement op eigen vermogen en bedroeg de rendabiliteit van 7 andere vennootschappen nog geen 5 %. Daarentegen behaalden 11 vennootschappen een rendement op eigen vermogen van meer dan 30 %.
204
De beleggingsondernemingen
CBF 1996-1997
Grafiek 34 :
Indeling van de beursvennootschappen naar het rendement op het eigen vermogen 12
Aantal vennootschappen
10 8 6 4 2 0 < 0%
Tabel 19 :
0%-
5%-
10%-
15%-
20%-
>
5%
10%
15%
20%
30%
30%
Componenten van de resultatenrekening (in M F) 1995
1996
Wijziging
Makelaarslonen en provisies (op effecten) Nettoresultaten op posities Andere bedrijfsopbrengsten
3.362 2.035 1.177
4.797 1.860 1.114
1.435 -175 -63
42,7% -8,6% -5,4%
Omzet
6.574
7.771
1.197
18,2%
Bedrijfskosten waarvan : personeelskosten diverse goederen en diensten Financiële resultaten Uitzonderlijke resultaten
5.496 2.323 2.759 118 131
5.909 2.150 3.359 117 18
413 -173 600 -1 -113
7,5% -7,4% 21,7% -0,5% -86,6%
Resultaat na belastingen
1.109
1.719
610
55,0%
De toename van de nettowinst vloeit voort uit de omzetgroei met 1,2 MM F of 18 %, die de verhoging van de bedrijfskosten met 413 M F of 7,5 %, ruimschoots overschrijdt. Bij de bedrijfskosten zijn de «Diverse goederen en diensten» met bijna 22 % gestegen ten opzichte van 1995 terwijl de personeelskosten met meer dan 9 % zijn teruggelopen. De omzetgroei is integraal toe te schrijven aan de intermediatiediensten, waaronder de makelaarslonen en provisies die met 1,4 MM F de hoogte ingingen. Daarentegen zijn de inkomsten uit de verrichtingen voor eigen rekening met zowat 9 % gedaald. Het netto financiële resultaat is stabiel gebleven, ondanks een aanzienlijke stijging van de opbrengsten en kosten. Terwijl 1995 gunstig was beïnvloed door uitzonderlijke resultaten van meer dan 130 M F, bedroegen die in 1996 nog geen 18 M F.
CBF 1996-1997
De beleggingsondernemingen
205
3.2.
DE VENNOOTSCHAPPEN VOOR VERMOGENSBEHEER In 1996 werd aan 4 nieuwe vennootschappen een vergunning verleend, terwijl 2 andere vennootschappen zich hebben teruggetrokken. Eind 1996 waren er derhalve in totaal 15 vennootschappen voor vermogensbeheer, tegenover 13 eind 1995. Bij twee derde van hen bestond de aandeelhouderskring voor meerderheid uit particulieren met de Belgische nationaliteit. De komst van vennootschappen die hun diensten voor vermogensbeheer uitsluitend aan professionele cliënten verstrekken en waarvoor, vóór de inwerkingtreding van de wet van 6 april 1995, geen vergunningsplicht bestond, heeft gezorgd voor een ware «explosie» van het door de sector beheerde kapitaal : het steeg van minder dan 42 MM F eind 1995 tot 536 MM F in 1996. Bij de vennootschappen waaraan reeds in 1995 een vergunning was verleend, nam het gemiddelde niveau van het beheerde kapitaal met 24 % toe. Die toename is gedeeltelijk te wijten aan de koersevolutie van bepaalde financiële instrumenten in 1996. De bruto-inkomsten van de sector zijn met zo’n 35 % toegenomen, wat vooral kan worden verklaard door de komst van de nieuwe vennootschappen. Die inkomsten zijn in hoofdzaak afkomstig uit diensten voor discretionair beheer. Niettemin bedroeg het aandeel van de « andere opbrengsten» in de totale opbrengsten in 1996 toch 21 %. Die «andere opbrengsten» zijn in hoofdzaak afkomstig uit het ontvangen en doorgeven van orders, een dienst die de vennootschappen voor vermogensbeheer sinds 1 januari 1996 mogen verstrekken (22) , en uit de provisies voor het verstrekken van beleggingsadvies. De brutorendabiliteit van het vermogensbeheer voor rekening van particuliere cliënten, in verhouding tot de beheerde kapitalen, schommelt voor de vennootschappen binnen een vork van 0,5 % tot 5 %. De gemiddelde brutorendabiliteit op de kapitalen die voor rekening van particulieren worden beheerd, is gestegen van 0,6 % in 1995 tot 1,3 % in 1996. De nettorendabiliteit van de sector (winst na belasting op de omzet) bedroeg 25 % in 1996, tegenover 13 % in 1995. Toch bleek het rendabiliteitspeil van 4 van de vennootschappen die minder dan 1 MM F aan kapitaal beheerden, onvoldoende om een nettowinstmarge op te leveren.
(22) Eind 1996 waren er slechts 4 vennootschappen voor vermogensbeheer die deze dienst verstrekten.
206
De beleggingsondernemingen
CBF 1996-1997
Evolutie van de beheerde fondsen
Grafiek 35 :
600
16
15
500
13
Miljard frank
400
12
300
200
100
0
06/1995
12/1995
06/1996
12/1996
Aantal vennootschappen
Beheerde fondsen
Evolutie van de verdeling van opbrengsten
Grafiek 36 :
1995
1996
Financiële opbrengsten 17%
Andere opbrengsten 21%
Bedrijfsopbrengsten 83%
Bedrijfsopbrengsten 69%
Financiële opbrengsten 10%
Grafiek 37 :
Indeling van de vennootschappen voor vermogensbeheer in functie van de beheerde fondsen
Aantal vennootschappen
7 6 5 4 3 2 1 0 1995
CBF 1996-1997
1996
< 500 M F
van 5 tot 50 MM F
van 500 M F tot 5 MM F
> 50 MM F
De beleggingsondernemingen
207
3.3.
DE VENNOOTSCHAPPEN VOOR MAKELARIJ IN FINANCIËLE INSTRUMENTEN Het aantal erkende Belgische vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten is in 1996 ongewijzigd gebleven op 5 eenheden. Twee van die vennootschappen die deel uitmaken van internationaal actieve groepen, waren samen goed voor 73 % van de totale omzet. Na een terugval met 13 % in 1995, is de omzet van de vennootschappen voor makelarij in 1996 opnieuw licht gedaald. Het aantal verrichtingen is met 15 % teruggelopen, met name de verrichtingen in financiële instrumenten. De makelaarslonen (omzet vóór korting) voor wisselverrichtingen (spot) en verrichtingen op financiële instrumenten, zijn echter gestegen, wat wijst op een verbeterde brutorendabiliteit van de verrichtingen. De makelaarslonen op verrichtingen in financiële instrumenten vormen de belangrijkste inkomstenbron van de vennootschappen voor makelarij. Hun aandeel in de omzet bedroeg in 1995 minder dan 54 % en steeg in 1996 tot 56 %. Van de meest verhandelde producten, vormen de IRS (renteswaps) voortaan de belangrijkste inkomstenbron (25 % tegenover 17 % in 1995), terwijl de inkomsten op andere swaps en op verrichtingen in thesauriebewijzen (repo’s inbegrepen) met respectievelijk 13 % en 25 % daalden. De inkomsten op verrichtingen in OLO’s (repo’s inbegrepen) stegen met 21 % (23). De nettorendabiliteit van het makelarijbedrijf kon in 1996 niet worden hersteld : het boekjaar werd afgesloten met een verlies van 21 M F. De daling van het aantal verrichtingen met 15 % werd gedeeltelijk gecompenseerd door een stijging van de gemiddelde bruto-inkomsten per verrichting en door de ontwikkeling van meer winstgevende verrichtingen, met name bij de financiële instrumenten (IRS).
(23) Deze cijfers hebben betrekking op de vijf vennootschappen voor makelarij waaraan de CBF een vergunning heeft verleend. Aangezien er op de markt ook buitenlandse vennootschappen voor makelarij aanwezig zijn, kunnen de cijfers niet als representatief worden beschouwd voor de evolutie van alle verrichtingen op de Belgische financiële markt.
208
De beleggingsondernemingen
CBF 1996-1997
Uitsplitsing van de omzet (vóór korting) naar soort activiteit (*)
Grafiek 38 :
1.250
13%
15%
Miljoen frank
1.000
33%
29%
750
500
54%
56%
250
0
1995
1996 Deposito's
Financiële instrumenten
(*)
Wissel
In de regel kennen vennootschappen voor makelarij aan hun klanten een korting toe in functie van de omzet gegenereerd door hen. Deze korting wordt berekend op de totaliteit van de verrichtingen.
Grafiek 39 : Relatief aandeel van de diverse financiële instrumenten in de omzet
1995
OLO's 16%
Rentefutures 2%
1996
Swaps 27%
Rentecontracten op termijn 21%
Swaps 24%
Rentecontracten op termijn 15% Thesauriebewijzen 17%
Renteswaps 17%
Grafiek 40 :
Rentefutures 1%
OLO's 19%
Thesauriebewijzen 16%
Renteswaps 25%
Verschuiving in het volume van de diverse financiële instrumenten Rentefutures OLO's Thesauriebewijzen Renteswaps (IRS) Rentecontracten op termijn
Andere swaps dan IRS -60
-40
-20
0
20
40
60
Miljoen frank
CBF 1996-1997
De beleggingsondernemingen
209
4. DE UITGIFTEN OP DE EFFECTENMARKTEN
4.1.
ALGEMENE SITUERING In 1996 heeft België als financieel centrum zijn voor het publiek toegankelijke secundaire markten voor financiële instrumenten gediversificeerd. Die diversificatie is het gevolg van, enerzijds, de komst van Easdaq, de pan-Europese markt voor groeiaandelen en Europese tegenhanger van de Amerikaanse Nasdaq, en, anderzijds, de oprichting op de Beurs van Brussel van de Nieuwe Markt, die de Belgische pool is van de Euro-NM, de markt voor sterk groeiende aandelen. Daarnaast is op de Beurs van Brussel ook de MIM opgericht, de interprofessionele markt voor nietgenoteerde aandelen. Voor de Beurs van Brussel bleek 1996 een uitstekend jaar, niet alleen door de forse stijging van de aandelenkoersen en een niet te verwaarlozen stijging van de verhandelde volumes, maar ook door de talrijke uitgiften en verschillende beursintroducties. De Bel 20-index sloot het jaar af op zo’n 1.900 punten, wat neerkomt op een groei van bijna 22 % tegenover eind 1995. Eind december 1996 bedroeg de beurskapitalisatie van de Belgische effecten op de Beurs van Brussel 3.816 MM F, d.i. een stijging van 28 % tegenover eind december 1995. Het aantal effecten dat van eigenaar veranderde, steeg met 51 % tot 735 miljoen. In 1996 werd dagelijks voor gemiddeld 3,2 MM F aan effecten verhandeld, tegenover 2,2 MM F in 1995.
CBF 1996-1997
De uitgiften op de effectenmarkten
211
Grafiek 41 :
Evolutie van de Bel 20-index (slotkoers) 2.300 2.200 2.100 2.000 1.900 1.800 1.700 1.600 1.500 avr-96 mei-96 mai-96 juin-96 juil-96 août-96 mars-97 janv-96 feb-96 févr-96maart-96 mars-96 april-96 jan-96 juni-96 juli-96 aug-96 sept-96 sept-96 oct-96 okt-96 nov-96 nov-96 déc-96 dec-96 janv-97 jan-97 févr-97 feb-97 maart-97
Bron : Belfox
Grafiek 42 :
Evolutie van de beurskapitalisatie van de Belgische effecten 4.000 3.500
Miljard frank
3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
Bron : EBB
Grafiek 43 :
Evolutie van de verhandelde volumes van aandelen en obligaties op de Beurs van Brussel 1.000
Miljard frank
800
600
400
200
0
1991
1992
Aandelen
212
De uitgiften op de effectenmarkten
1993
Obligaties
1994
1995
1996
Totaal volume
CBF 1996-1997
Wat de introducties op de Beurs van Brussel betreft, moet worden aangestipt dat in 1996 4 nieuwe Belgische vennootschappen in de eerste markt zijn opgenomen, dat 2 vennootschappen van de eerste naar de tweede markt zijn overgegaan en dat 4 buitenlandse vennootschappen in de eerste markt zijn opgenomen. Daarnaast zijn ook 10 Belgische en 3 buitenlandse vennootschappen van de eerste markt geschrapt. De genoteerde vennootschappen hebben, via openbare aandelenuitgiften op de Beurs van Brussel, in totaal zo’n 63 MM F ingezameld (24) . Zoals in 1995 hebben ook in 1996 slechts enkele vennootschappen converteerbare obligaties of obligaties met warrants uitgegeven. In 1996 was er geen enkele uitgifte van vastgoedcertificaten. In december 1996 zijn in Easdaq de eerste 4 vennootschappen opgenomen. Twee vennootschappen daarvan waren Belgische vennootschappen die tot een kapitaalverhoging overgingen via de uitgifte van nieuwe aandelen voor een totaal bedrag van zo’n 4 MM F. Het gunstige beursklimaat en de aanhoudende rentedaling waren bevorderlijk voor de beursintroductie van een hele reeks afgeleide producten gebaseerd op de beursindexen van grote financiële markten in Europa en elders in de wereld. De forse toename van de afgeleide producten gebaseerd op de stijging van de Bel 20-index (25) heeft verschillende koersbewegingen van de Bel 20-index veroorzaakt op de referentiedata van sommige van die producten. Eind 1996 was het netto-actief van de in België verhandelde Belgische en buitenlandse instellingen voor collectieve belegging met meer dan 15 % gestegen en het overschreed zo 2.250 MM F. Deze groei was vooral een gevolg van de oprichting van tal van ICB’s met beschermd kapitaal waarvan het rendement is gekoppeld aan een index of een beurskorf. Eind 1996 waren er 84 ICB’s naar Belgisch recht die 945 MM F beheerden, een stijging van zo’n 200 MM F tegenover eind 1995. In de sector van de instellingen voor collectieve belegging kwam in 1996 een nieuw soort instelling op de markt, de «vennootschap voor belegging in schuldvorderingen», verkort «VBS», met als bedrijf de effectisering van schuldvorderingen. In 1996 werden 2 dergelijke vennootschappen opgericht, die in totaal 22 MM F aan activa beheren. De Federale Staat schreef in 1996 geen klassieke leningen uit, maar gaf voor het eerst Staatsbons uit voor particulieren. Met drie uitgiften - in juni, september en december 1996 - werd echter niet meer dan 45 MM F ingezameld. De privé-sector op zijn beurt heeft in 1996 zo’n 30 MM F ingezameld via de uitgifte van obligaties. Daarvan werd voor 19,5 MM F obligaties uitgegeven door kredietinstellingen naar Belgisch recht of hun dochters en voor 9,5 MM F converteerbare of in aandelen terugbetaalbare obligaties door 3 Belgische genoteerde vennootschappen.
(24) In dit bedrag is het aan de institutionelen voorbehouden deel van de verkoopaanbiedingen, niet opgenomen.
CBF 1996-1997
De uitgiften op de effectenmarkten
(25) Met inbegrip van 4 ICB’s van het « equifix »type.
213
In 1996 hebben particuliere ondernemingen omvangrijke uitgifteprogramma’s voor thesauriebewijzen gelanceerd. In de loop van het jaar zijn 26 nieuwe programma’s gelanceerd en zijn 10 bestaande programma’s verhoogd voor een totaal bedrag van meer dan 200 MM F. Tabel 20 :
Evolutie van de belangrijkste componenten van het openbaar beroep op de primaire kapitaalmarkt (in M F) (1)
1.
Uitgifte van aandelen Belgische vennootschappen Buitenlandse vennootschappen (2) Totaal
2. 3.
Uitgifte van warrants op een aandelenindex en op deviezen Uitgifte van obligaties Belgische vennootschappen Buitenlandse vennootschappen Totaal
4.
Uitgifte van achtergestelde certificaten door kredietinstellingen (3)
5. 6. 7.
Uitgifte van kapitalisatiebons Uitgifte van vastgoedcertificaten Uitgifte van deelbewijzen en aandelen van ICB’s Belgische instellingen voor collectieve belegging Buitenlandse instellingen voor collectieve belegging (waarvan SICAV’s) Totaal
8.
(1) (2) (3) (4) (5)
Uitgifte van obligaties door de Belgische Overheid (4) Klassieke overheidsleningen (5) Staatsbons
1994
1995
1996
36.538 2.168
11.150 647
66.646 573
38.706
11.796
67.219
967
8.673
32.220
26.811 1.013
1.974 10.104
27.386 2.574
27.824
12.078
29.960
11.443
33.021
26.959
1.524 3.784
27.924 2.142
16.630 0
251.596 289.617 (287.958)
186.403 181.906 (178.881)
271.378 n.b. n.b.
541.213
368.309
n.b.
459.100 -
504.000 -
0 44.600
Bruto-uitgiften van effecten in België. De uitgifte van kasbons door de kredietinstellingen wordt becommentarieerd in het deel « 2. De kredietinstellingen ». De cijfergegevens houden geen rekening met de uitgifte van certificaten die buitenlandse effecten vertegenwoordigen. Sinds de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, is voor de doorlopende uitgifte van dergelijke certificaten een prospectus vereist. Bron : Administratie van de Schatkist. Inclusief de uitgiften van de Gewesten.
De middelen ingezameld via OLO’s zijn niet in deze tabel opgenomen. Voor 1996 betreft het een bedrag van 785 MM F. Dit bedrag omvat zowel de aanbestedingen als de omruilingen van klassieke leningen en lineaire obligaties tegen nieuwe lineaire obligaties : resp. 438 en 347 MM F.
214
De uitgiften op de effectenmarkten
CBF 1996-1997
4.2.
HET OPENBAAR BEROEP OP DE PRIMAIRE KAPITAALMARKT DOOR DE PRIVE-SECTOR
4.2.1.
Aandelen
De Belgische en buitenlandse vennootschappen hebben op de Belgische kapitaalmarkt bij het publiek meer dan 67 MM F ingezameld in de vorm van kapitaalaandelen, wat 55 MM F meer is dan in 1995. Daarvan is 63 MM F opgehaald op de Beurs van Brussel en 4 MM F op Easdaq. Op de Beurs van Brussel zijn de klassieke aandelenuitgiften sterk toegenomen, waardoor zo’n 58 MM F kon worden ingezameld. De uitgiften volgens de formule van het keuzedividend bereikten eenzelfde niveau als in 1995 en waren goed voor zo’n 4 MM F. De aan het personeel voorbehouden uitgiften zijn teruggelopen van 2,7 MM F in 1995 tot 2 MM F in 1996. Drie verrichtingen waren bijzonder omvangrijk en vertegenwoordigden samen bijna 70 % van het totale uitgegeven bedrag. Het gaat om het openbare verkoopaanbod van de Gemeentekrediet-Holding voor 8,6 MM F (26) , de kapitaalverhoging van Electrafina voor meer dan 22 MM F en de kapitaalverhoging van de Generale Bank voor meer dan 15 MM F. Omvangrijk waren ook de openbare verkoopaanbiedingen van Distrigaz en Koramic voor zo’n 3 MM F elk en de uitgifte door Fortis volgens de formule van het keuzedividend voor 3,4 MM F.
Grafiek 44 :
Evolutie van de uitgifte van Belgische vennootschappen (*) 70 60
Miljard frank
50 40 30 20 10 0 1990
( )
*
1991
1992
1993
1994
1995
1996
Op de Beurs van Brussel en sinds 1996 ook op Easdaq.
(26) Met dit bedrag wordt de aan het publiek voorbehouden schijf bedoeld.
CBF 1996-1997
De uitgiften op de effectenmarkten
215
Grafiek 45 :
Evolutie van het aantal vennootschappen ingeschreven op de Beurs van Brussel 165 160 155 150 145 140 135 130 125 1992
1993
1994
Belgische
1995
1996
Buitenlandse
Bron : EBB
In 1996 werden 4 nieuwe Belgische vennootschappen opgenomen in de notering op de Beurs van Brussel, namelijk Serviceflats (27) , Distrigaz, Sioen Industries en Gemeentekrediet-Holding. Twee Belgische vennootschappen werden opgesplitst : UCO in UCO Textiles en Belvuco en, op de tweede markt, Werister in WeristerFinancière en Neufcour-Financière. In 1996 heeft de Beurs van Brussel 10 Belgische vennootschappen geschrapt, waaronder NMKN, Desimpel Kortemark, Bank Indosuez, Européenne des Médias en Beherman Auto. Vier buitenlandse vennootschappen werden in de notering opgenomen (Newmont Mining, Avgold Ltd, VNU en Placeuro), 3 andere werden uit de notering geschrapt (Barrack Mines, ITT Industrie en Union Zaïroise de Banque). Het aantal op de Beurs van Brussel genoteerde vennootschappen is dus gedaald van 281 tot 278. Eind 1996 zijn de eerste vennootschappen op Easdaq toegelaten tot de markt, met de opneming in de notering van de Britse vennootschap Dr Solomon’s, de Franse vennootschap ActivCard en de Belgische vennootschappen Innogenetics en Artwork Systems. Innogenetics en Artwork Systems hebben trouwens op Easdaq gezorgd voor de eerste aandelenuitgiften, respectievelijk voor 2,5 MM F en 1,4 MM F.
4.2.2.
Openbare aankoop- en ruilaanbiedingen
In het segment van de openbare aankoop- en ruilaanbiedingen (met inbegrip van de koershandhavingen) werd een soortgelijk resultaat behaald als in 1995 : 23 verrichtingen - waaronder 12 koopaanbiedingen, 4 aanbiedingen tot inkoop van eigen aandelen, 5 ruilaanbiedingen en 2 koershandhavingen - hadden betrekking op een totaal bedrag van 17 MM F. Vijf openbare koopaanbiedingen en de beide koershandhavingen hadden betrekking op een vennootschap waarvan de aandelen zijn opgenomen in de eerste markt van de Beurs van Brussel. Bij 5 van die
(27) Eigenlijk gaat het hier om een vastgoedbevak.
216
De uitgiften op de effectenmarkten
CBF 1996-1997
7 aanbiedingen werden de aandelen van de betrokken vennootschap uit de notering geschrapt. De meest opvallende verrichtingen waren die rond Tractebel (28) (de koershandhaving had betrekking op meer dan 97 MM F), Bank van Roeselare (meer dan 4 MM F), PGS International (3,7 MM F), Desimpel Kortemark (2,7 MM F) en Lernout & Hauspie (2,7 MM F). Tabel 21 :
Openbare aankoop-en ruilaanbiedingen (in MM F)
Bedrag (*)
(*)
4.2.3.
1992
1993
1994
1995
1996
4,3
6,4
2,0
17,8
17,3
Waarde van de aandelen waarop tijdens dat jaar een openbaar bod werd gedaan (aankoopbod : op basis van de geboden prijs ; ruilbod : op basis van de eerste koers na openstelling van het bod).
Obligaties
Met 28 uitgiften van obligaties door particuliere vennootschappen kon een totaal bedrag van bijna 30 MM F worden opgehaald. De kredietinstellingen naar Belgisch recht of hun Luxemburgse dochters hebben in totaal 65 % van die uitgiften voor eigen rekening uitgevoerd. De grootste verrichting ging uit van Electrafina dat voor zo’n 7,5 MM F in aandelen terugbetaalbare obligaties uitgaf.
4.2.4.
Achtergestelde certificaten
Wat de uitgifte van achtergestelde certificaten door de kredietinstellingen betreft, lopen 1995 en 1996 vrijwel parallel : in 1996 hebben 6 banken voor zo’n 27 MM F achtergestelde certificaten uitgegeven, iets minder dan de 33 MM F die in 1995 werd ingezameld. De gemiddelde looptijd van de in 1996 uitgegeven achtergestelde certificaten bedraagt 7 jaar.
4.2.5.
Kapitalisatiebons
Hoewel de voorwaarden door het lage renteniveau weinig gunstig waren, hebben 4 vennootschappen - 2 Belgische en 2 Luxemburgse - met de uitgifte van kapitalisatiebons toch een totaal bedrag van zowat 20 MM F ingezameld. In 1995 was dat nog 28 MM F.
(28) Het bod van de Generale Maatschappij van België op de aandelen Tractebel heeft in 1996 geen aanleiding gegeven tot de omwisseling van de stukken.
CBF 1996-1997
De uitgiften op de effectenmarkten
217
4.2.6.
Vastgoedcertificaten
Na een relatief zwak jaar 1995, was er in 1996 geen enkele uitgifte van vastgoedcertificaten.
4.2.7.
Afgeleide financiële instrumenten
Het jaar 1995 was gunstig voor de uitgifte van warrants op beursindexen of aandelenkorven, zoals de « Upside Participation Securities » (UPS) (29) : er werd zo’n 8,7 MM F opgehaald. In 1996 kende dit product een fenomenale stijging, met uitgiften voor een totaal bedrag van bijna 32 MM F. In 1996 werd op Belfox 20 % meer contracten verhandeld dan in 1995. Die stijging was vooral merkbaar tijdens het eerste kwartaal van het jaar, toen op Belfox een gemiddeld dagvolume van meer dan 14.000 contracten werd geregistreerd. Later daalde dit aantal tot een vergelijkbaar niveau als in 1995. Het gemiddelde dagvolume bedroeg in 1996 10.600, tegenover 8.800 in 1995.
Grafiek 46 :
Het gemiddelde dagvolume van de verhandelde contracten op Belfox 5.000 4.500
Aantal contracten
4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 0 BGB BGB
BIB BIB
BXO BXO
BXF BXF
1995
BGB : future op notionele obligatie BXO : optie op Bel 20-index GXO : optie op index B-Gold
Options Opties sur actions op aandelen
GXO GXO
USO USO
1996
BIB : future op BIBOR op 3 maanden BXF : future op Bel 20-index USO : optie op wisselkoers USD/BEF
Bron : Belfox
(29) UPS zijn instrumenten die hun houder recht geven op deelneming in een eventuele stijging van een beursindex en hem tegelijkertijd de terugbetaling waarborgen van ten minste het nominale bedrag van zijn belegging.
218
De uitgiften op de effectenmarkten
CBF 1996-1997
De stijging van het aantal verhandelde contracten is uitsluitend toe te schrijven aan producten die aan aandelen zijn verbonden. De optie op de Bel 20-index (BXO), het meest verhandelde contract sinds 1995, is nog met meer dan een derde gestegen. De future op de Bel 20 is er meer dan 70 % op vooruitgegaan. Het gemiddelde dagvolume van contracten op de Bel 20 is tot bijna 6.000 contracten gestegen, wat meer dan de helft is van het totaal aantal contracten dat dagelijks op Belfox wordt verhandeld. Het gemiddelde dagvolume van opties op individuele aandelen is met meer dan 60 % gestegen. Het jaar 1996 was ongunstig voor renteproducten, met name voor de BGB-future : nadat het aantal transacties in 1995 reeds met 25 % was gedaald, daalde het in 1996 opnieuw met meer dan 35 %. Het transactievolume van de future op de BIBOR (BIB) liep zo’n 10 % terug. Rekening houdend met de nakende oprichting van de Economische en Monetaire Unie die een niet te verwaarlozen impact zal hebben op de aan rentevoeten en wisselkoersen gekoppelde producten, zullen de Europese optie- en futurebeurzen zich moeten bezinnen over hun positie op de Europese en de wereldmarkt.
4.2.8.
Thesauriebewijzen
In 1996 hebben particuliere vennootschappen 26 nieuwe uitgifteprogramma’s voor thesauriebewijzen gelanceerd voor een bedrag van meer dan 150 MM F. Het betrof telkens een combinatie van «Commercial Paper» en « Medium Term Notes», wat inhoudt dat de uitgiften zowel op korte als op lange termijn kunnen plaatsvinden. Naast de uitgifte van die nieuwe programma’s, werd ook het bedrag van 10 bestaande programma’s met meer dan 42 MM F verhoogd en werden 3 programma’s gelanceerd voor een totaal bedrag van 12 MM F ter vervanging van bestaande programma’s. Naast de door particuliere vennootschappen gelanceerde programma’s, hebben ook het Waalse en het Vlaamse Gewest uitgifteprogramma’s voor thesauriebewijzen gelanceerd (voor respectievelijk 130 MM F en 40 MM F) en hebben de Nationale Bank van België en de Europese Investeringsbank depositocertificaten uitgegeven (voor respectievelijk 230 MM F en 25 MM F). Op dit ogenblik lopen er niet minder dan 112 programma’s waarbij in totaal 1.250 MM F wordt aangeboden. Eind 1996 was ongeveer één derde daarvan opgenomen.
4.3.
DE INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING Het jaar 1996 was opmerkelijk voor de markt van de instellingen voor collectieve belegging (ICB’s). Naast een toename van het aantal ICB’s werd er eveneens een groot aantal compartimenten gecreëerd en gecommercialiseerd, wat een forse stijging van het netto-actief tot gevolg had. In 1996 werden er in België 310 ICB’s gecommercialiseerd, Belgische en buitenlandse ICB’s samen, en 1.466 compartimenten. Dit zijn 11 instellingen en 287 compartimenten meer in één jaar tijd. Deze ontwikkeling en de stijging van de aandelenkoersen hebben een positieve invloed gehad op het netto-actief van de ICB’s dat in één jaar tijd met meer dan 15 % gestegen is tot ca 2.250 MM F.
CBF 1996-1997
De uitgiften op de effectenmarkten
219
Grafiek 47 :
Evolutie van het aantal compartimenten van in België gecommercialiseerde ICB’s (*)
1.600
Aantal compartimenten
1.400
170
1.200
141
1.000
136
800
91
600 400
53
200
267
569
255
189
1991
1992
1993
Naar Belgisch recht
Tabel 22 :
674
439
391
92 0
(*)
849
106
362
318 1994
1995
Buitenlandse met Europees paspoort
447 1996
Buitenlandse zonder Europees paspoort
Niet alle compartimenten van ICB’s die in België gecommercialiseerd worden, zijn noodzakelijk actief in België.
Evolutie van de instellingen voor collectieve belegging waarvan de rechten openbaar in België worden uitgegeven (aantal en netto-inlagen) 1994
1995
1996
Aantal
MM F
Aantal
MM F
Aantal
MM F
79 6 59 14
121,4 7,3 107,9 6,1
82(*) 6 62 14
51,8 9,7 37,2 4,9
84(*) 7 64 13
75,5 4,1 66,8 4,6
Buitenlandse beleggingsinstellingen waarvan : fondsen Sicavs
206 63 143
-45,7 1,1 -46,8
215 67 148
-79,5 0,7 -80,1
221 n.b. n.b.
n.b. n.b. n.b.
Totaal
285
75,7
297
-27,7
305
n.b.
Belgische beleggingsinstellingen waarvan : gewone beleggingsfondsen Beveks pensioenspaarfondsen
(*)
Exclusief de 2 beleggingsvennootschappen die beleggen in vastgoed : 2 ICB’s in 1995 en 5 in 1996
Dankzij de combinatie van deze twee gunstige factoren konden de ICB’s naar Belgisch recht zich het voorbije jaar sterk ontwikkelen. De netto-inbreng groeide met meer dan 45 % vergeleken met 1995 tot ruim 75 MM F. Deze belangrijke nettoinbreng en de waardevermeerdering van de bestaande portefeuille met meer dan 126 MM F, maakten dat de ICB’s naar Belgisch recht eind 1996 een netto-actief beheerden van bijna 945 MM F (30) , wat neerkomt op een stijging met ruim 25 % in één jaar tijd. Zoals blijkt uit grafiek 48 hebben de Belgische ICB’s dankzij de krachtige ontwikkelingen van de laatste jaren hun marktaandeel aanzienlijk kunnen vergroten. Eind 1996 hadden zij bijna 42 % van de markt in handen, tegenover 20 % vijf jaar eerder.
(30) In dit cijfer zijn de vastgoed-ICB’s niet opgenomen.
220
De uitgiften op de effectenmarkten
CBF 1996-1997
Van de nieuwe inschrijvingen was bijna de helft in equifix-ICB’s die dankzij de combinatie van kapitaalbescherming en deelname aan de koersstijging van de aandelen, enorm aansloegen bij de beleggers. Door de toename van de beursindex-equifixen en van de aandelen-ICB’s rijst er een liquiditeitsprobleem op de relatief krappe markt van de Beurs van Brussel. Om een verdere groei mogelijk te maken en in te spelen op de internationalisering van de financiële markten, beleggen de ICB’s naar Belgisch recht steeds meer in buitenlandse financiële producten.
Grafiek 48:
Netto-actief van de Belgische en in België gecommercialiseerde buitenlandse ICB’s, alsmede het aandeel van de Belgische ICB’s in het totaal van de in België gecommercialiseerde ICB’s 1.400
45%
42% 39%
1.200
40%
35% 35%
Miljard frank
1.000
29%
30%
25%
800 600
25%
1190
1356
20%
1308
1195
20%
939
15%
769
400
640
564 200
945
755
308
10% 5%
196 0%
0 1991
1992
Belgische ICB's
1993
1994
Buitenlandse ICB's
1995
1996
Marktaandeel Belgische ICB's
De beveks blijven veruit het belangrijkste segment met een marktaandeel van 76 % van de Belgische ICB’s en een netto-inventariswaarde van 722 MM F. De nettoinventariswaarde van de pensioenspaarfondsen bedroeg eind 1996 186 MM F tegenover 152 MM F een jaar eerder.
CBF 1996-1997
De uitgiften op de effectenmarkten
221
Grafiek 49 :
Relatief belang van de in België gecommercialiseerde ICB-producten
1995 PensioenspaarGemengde fondsen 8% 8% Equifix 2%
Vastgoed 1%
1996
Monetaire 23%
Pensioenspaarfondsen Gemengde 8% 8%
Vastgoed 2% VBS 1%
Monetaire 19%
Equifix 7%
Aandelen 11%
Aandelen 12% Obligaties 47%
Obligaties 43%
Grafiek 49 toont aan dat het marktaandeel van de verschillende soorten instellingen voor collectieve belegging die in België worden gecommercialiseerd in 1996 sterk is gewijzigd : - het netto-actief van de ICB’s die beleggen in vastrentende effecten is in één jaar tijd met 3,4 % gestegen. Toch is er een duidelijke inkrimping van hun marktaandeel (62 % tegenover 70 % een jaar eerder). Die vermindering is vooral toe te schrijven aan de monetaire ICB’s die hun netto-actief in 1996 onder 430 MM F zagen dalen. Hun marktaandeel viel aldus terug van 23 % in 1995 tot 19 % in 1996. De obligatie-ICB’s deden het daarentegen beter en konden hun nettoactief met 8 % doen stijgen tot bijna 1.000 MM F. Deze stijging kon evenwel niet beletten dat hun marktaandeel in één jaar tijd met 4 % verminderde tot 43 % ; - de aandelen-ICB’s haalden ten volle hun voordeel uit de krachtige beursstijgingen in de loop van 1996 en verhoogden hun netto-actief aldus met meer dan 24 % in één jaar tijd. Het marktaandeel van dit type ICB is van 11 % in 1995 gestegen tot 12 % in 1996 ; - de beursindex-ICB’s met kapitaalbescherming kenden een enorm succes in 1996. Hun netto-actief veerde in één jaar tijd op van 42 MM F tot 162 MM F, wat een groei van zowat 285 % is. Hun marktaandeel steeg aldus van 2 % tot 7 % ; - de gemengde ICB’s en de pensioenspaarfondsen groeiden met iets meer dan 20 %, wat hun marktaandeel dat net boven 8 % ligt, niet grondig wijzigt ; - de ICB’s die in vastgoed beleggen hebben hun netto-actief dankzij de vastgoedbevaks kunnen verdubbelen van 18 tot 37 MM F. In de sector van de ICB’s kwam in 1996 een nieuwe soort instelling op de markt, de vennootschap voor belegging in schuldvorderingen, verkort VBS, met als bedrijf de effectisering van schuldvorderingen van een financiële instelling. In 1996 werden 2 dergelijke vennootschappen opgericht voor een totaal bedrag van 22 MM F : de VBS Atrium, opgericht voor de effectisering van 6,6 MM F aan hypothecaire kredieten die BACOB had toegestaan voor een sociaal huisvestingsproject (DomusFlandria) dat door het Vlaamse Gewest was gewaarborgd, en de VBS B-Cars, opgericht voor de effectisering van 15 MM F aan autofinancieringskredieten verleend door BBL.
222
De uitgiften op de effectenmarkten
CBF 1996-1997
De marktstructuur van de diverse types Belgische instellingen voor collectieve belegging verschilt sterk van de marktstructuur van het geheel van de in België gecommercialiseerde instellingen voor collectieve belegging. Het relatieve aandeel van de obligatie-ICB’s en de monetaire ICB’s is met respectievelijk 19 % en 11 % duidelijk kleiner. Het aandeel van de aandelen-ICB’s en van de pensioenspaarfondsen is daarentegen groter en bedraagt respectievelijk 22 % tegenover 12 % en 20 % tegenover 8 %. Uit grafiek 50 die de samenstelling van de activa van de Belgische ICB’s weergeeft, blijkt dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden van het marktaandeel van de obligaties naar de liquide middelen ten belope van 5 %. Dit verschijnsel is gedeeltelijk te verklaren door de opkomst van de equifix-ICB’s die een groot deel van hun tegoeden in monetaire instrumenten beleggen.
Samenstelling van de activa van de Belgische ICB’s
Grafiek 50 :
1995
Andere effecten 5%
Liquide middelen 17%
1996
Aandelen 38%
Obligaties 40%
CBF 1996-1997
Liquide middelen 22%
Andere effecten 5%
Aandelen 38%
Obligaties 35%
De uitgiften op de effectenmarkten
223
Bijlagen
224
Bijlage 1
CBF 1996-1997
Bijlage 1
LIJST VAN DE KREDIETINSTELLINGEN MET VERGUNNING IN BELGIE
Sinds 30 juni 1996 werden de volgende wijzigingen aangebracht in deze lijst :
Vergunningen - Banque de Crédit Professionnel, verkort : C.P. Banque (18.06.1997) - Gemeentekrediet van België, verkort : Gemeentekrediet (*) (23.10.96) - van de Put & C° Effectenbank - Banque de Titres, verkort : van de Put & C° (aan de nieuwe rubriek « Effectenbank ») (1.8.1996) Schrappingen - Bank Max Fischer (15.01.1997) - Banque du Crédit Liégeois (4.11.1996) - Crédit Professionnel de la Province de Namur (18.6.1997) - Crédit Professionnel de Liège (18.6.1997) - Crédit Professionnel Luxembourgeois (18.6.1997) - Dumenil Leblé Bank (Belgium), verkort : DL Bank (Belgium) (27.9.1996) - Gemeentekrediet van België, verkort : Gemeentekrediet (*) (23.10.96) - Metropolitan Bank of Tiense Bank - Afdeling Metropolitan Bank of Banque Tirlemontoise - Afdeling Metropolitan Bank (1.7.1996)
(*)
CBF 1996-1997
Het recent ingeschreven Gemeentekrediet van België dat kort daarvoor was opgericht met als naam « Gemeentekrediet Newco » heeft het bedrijf van het vroegere Gemeentekrediet van België overgenomen ; dit laatste is ongevormd tot « Gemeentelijke Holding »
Bijlage 1
225
- Royale Belge Finance, verkort : Royale Belge Fin of R.B. FIN., Spaarbank (28.3.1997) - Spaarkrediet (25.3.1997) - Takugin International Bank (Europe) (27.11.1996) Wijzigingen in de naam - de naam van « Bank Ippa, verkort : Ippa » werd gewijzigd in « Bank Ippa, verkort : Ippa, ook genoemd : Royale Belge Finance, verkort : Royale Belge Fin of R.B. Fin. » (28.3.1997) - de naam van « H S A » werd gewijzigd in « HSA-Spaarkrediet » (25.3.1997) - de naam van « Limburgs Beroepskrediet, verkort : LBK Bank » werd gewijzigd in « Limburgs Beroepskrediet, ook genoemd : Bank van Limburg » (20.12.1996) - de naam van « Nationale Kas voor het Beroepskrediet, in het Duits : Landeskasse für beruflichen Kredit » werd gewijzigd in « Beroepskrediet, in het Duits : Beruflichen Kredit » (1.4.1997) - de naam van « S.E.F.B., Société d’Epargne et de Financement de Belgique » werd gewijzigd in « SEFB - Record Bank, verkort : Record Bank of SEFB » (27.5.1997) - de naam van « The Long-Term Credit Bank of Japan (Europe), verkort : LTCB (Europe) » werd gewijzigd in « Parfibank » (24.9.1996) Overbrenging naar een andere rubriek van de lijst - het « Beroepskrediet, in het Duits : Beruflichen Kredit » werd overgebracht van de rubriek « Openbare kredietintellingen » naar de rubriek « Banken » (1.4.1997) Invoeging van een nieuwe bijlage : « Lijst van de financiële holdings » en inschrijving - Gemeentekrediet-Holding/DEXIA Belgium, in het Duits : Gemeindkredit-Holding/ DEXIA Belgium, verkort : Gemeentekrediet Holding, Gemeindkredit- Holding of DEXIA Belgium (23.10.1996)
226
Bijlage 1
CBF 1996-1997
Hierna volgt de lijst van de kredietinstellingen met vergunning in België, waarin de voormelde wijzigingen zijn aangebracht (1) (2) :
1. KREDIETINSTELLINGEN NAAR BELGISCH RECHT
A. Banken ABN AMRO Bank (België), NV Regentlaan 53, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heren P. Coox en E. Helsen) AGF/Assubel Bank, NV Lakensestraat 35, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de H. P. Anciaux) Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank, in het Duits : Allgemeine Spar- und Rentenkassen-Bank, verkort : ASLK-Bank en/of ASRK-Bank, NV Wolvengracht 48, 1000 Brussel - Erkende commissarissen-revisoren : mevrouw D. Jacobs, Coopers & Lybrand/Marcel Bellen & C° Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de H. M. Bellen) en Hendrickx, Van Woensel & C° Burg. CV (de H. D. Van Woensel) Antwerpse Diamantbank, NV Pelikaanstraat 54, 2018 Antwerpen - Erkende commissarissen-revisoren : de heer M. Van Acoleyen en Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. Swolfs) BACOB, CV Trierstraat 25, 1040 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Vlaminckx) Banca Monte Paschi Belgio, NV Jozef II-straat 24, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J.-P. Romont) Banco do Brasil (Europe), NV Troonstraat 14-16, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer M. Asselberghs) Bank Delen & de Schaetzen, verkort : Bank Delen of Bank de Schaetzen of DDS Bank, NV Jan Van Rijswijcklaan 184, 2020 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : de heer A. Clybouw
(1) (2)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997. Met aanduiding van de aangewezen erkende revisoren of erkende commissarissenrevisoren bij de kredietinstellingen. Indien de opdracht wordt waargenomen door een revisorenvennootschap, wordt de naam van de aangeduide vertegenwoordiger(s) tussen haakjes vermeld.
Bijlage 1
227
Bank De Maertelaere of De Maertelaere, NV Mageleinstraat 76, 9000 Gent - Erkend commissaris-revisor : de heer J. Van der Steen Bank van De Post, NV Kanselarijstraat 1, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer V. Nijs) Bank voor financieel beheer, verkort : Gesbank, NV Rue Lebeau 3, 4000 Liège - Erkend commissaris-revisor : Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer M. Asselberghs) Bank voor Koophandel van Brussel, verkort : Bank voor Koophandel, NV Koloniënstraat 1, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer C. Pourbaix) Bank MeesPierson, NV Desguinlei 50, 2018 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heren E. De Lembre en J.-P. Romont) Bank Nagelmackers 1747, NV Galileelaan 5 bus 16, 1210 Brussel - Erkend commissaris-revisor : mevrouw D. Jacobs Bank van Parijs en de Nederlanden België, verkort : Paribas Bank België of Paribas, NV Toren van Parijs en de Nederlanden, Emile Jacqmainlaan 162 bus 2, 1000 Brussel - Erkende commissarissen-revisoren : de heren A. Hoste en C. Pourbaix Bank van Roeselare en West-Vlaanderen, verkort : Bank van Roeselare, NV Noordstraat 38, 8800 Roeselare - Erkend commissaris-revisor : de heer L. Vanthienen Bank of Tokyo-Mitsubishi (Belgium), NV Kunstlaan 58, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Verstraelen) Bankunie, NV Parklaan 46, 2300 Turnhout - Erkende commissarissen-revisoren : Hendrickx, Van Woensel & C° Burg. CV (de heer D. Van Woensel) en Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. Van Couter) Bank J. Van Breda en C°, GCV Plantin en Moretuslei 295, 2140 Borgerhout - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer E. Helsen) Bank of Yokohama (Europe), NV Louizalaan 287 bus 1, 1050 Brussel - Erkend commissaris-revisor : de heer J. Pirlot Banque Drèze, SA Rue Xhavée 3, 4800 Verviers - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Vlaminckx)
228
Bijlage 1
CBF 1996-1997
Banque de l’Europe méridionale, verkort : B.E.M.O., NV Kunstlaan 44, 1040 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Coopers & Lybrand/Marcel Bellen & C°, Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R.-H. Fransolet) B.B.L., voluit : Bank Brussel Lambert, NV Marnixlaan 24, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (mevrouw D. Vermaelen en de heer L. Swolfs) Belgolaise Bank, verkort : Belgolaise, NV Kantersteen 1, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer V. Nijs) Beroepskrediet, in het Duits : Beruflichen Kredit, NV Waterloolaan 16, 1000 Brussel - Erkende commissarissen-revisoren : de heren A. Clybouw en J.-L. Servais Byblos Bank Belgium, NV Montoyerstraat 10 bus 3, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Peirce) Central Hispano Benelux, NV Wetstraat 227, 1040 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. De Keulenaer) Chuo Trust & Banking Company (Europe), NV Wetstraat 15, 1040 Brussel - Erkend commissaris-revisor : de heer A. Deschamps Citibank Belgium of Famibank Divisie Citibank Belgium of Banque Sud belge Divisie Citibank Belgium, NV Generaal Jacqueslaan 263 g, 1050 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer T. Erauw) Crédit général, Société anonyme de Banque, NV Grote Markt 5, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : de heer C. Pourbaix Crédit Lyonnais Belgium, verkort : C.L.B., NV Lange Gasthuisstraat 9, 2000 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : mevrouw V. Colard-Allonsius Jean Degroof et Cie, voorheen Jules Philippson, Jean Degroof & Cie, Bankiers, in het kort : Bank Degroof, GCV Nijverheidsstraat 44, 1040 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer P. Berger) De Laet, Poswick & Co, Banquiers-Bankiers, in het Engels : De Laet, Poswick & Co, Bankers, GCV Herrmann-Debrouxlaan 46, 1160 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer P. Anciaux) Dewaay Bank, NV Anspachlaan 1 bus 39, 1000 Brussel Erkend commissaris-revisor : de heer P. Anciaux
CBF 1996-1997
Bijlage 1
229
Europabank, NV Burgstraat 170, 9000 Gent - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer T. Erauw) Europese Bank voor Latijns-Amerika, verkort : B.E.A.L., NV Verenigingstraat 59, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Peirce) Gemeentekrediet van België, verkort : Gemeentekrediet, in het Duits : Gemeindekredit von Belgien, verkort : Gemeindekredit, NV Pachecolaan 44, 1000 Brussel - Erkende commissarissen-revisoren : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (R. Peirce) en Hendrickx, Van Woensel & C° Burg. CV (de heer D. Van Woensel) Generale Bank, verkort : G-Bank, NV Warandeberg 3, 1000 Brussel - Erkende commissarissen-revisoren : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer P. Anciaux) en Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer G. Timmerman) Générale de Banque Belge pour l’Etranger of Generale Belgian Bank, verkort : Belgian Bank, NV Warandeberg 3, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heren V. Nijs en G. Timmerman) Indosuez Bank België, voorheen Benelux Bank, NV Grote Markt 9, 2000 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Peirce) ING Bank (Belgium) S.A./N.V., verkort : ING Bank, NV de Lignestraat 1, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. Van Couter) Ippa Bank, verkort : Ippa, ook genoemd : Royale Belge Finance, verkort : Royale Belge Fin of R.B. Fin, NV Vorstlaan 23, 1170 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Vlaminckx) Joyo Bank (Europe), NV Louizalaan 283 bus 4, 1050 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. Swolfs) J.P. Morgan Benelux, NV Kunstlaan 35, 1040 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Peirce) Kredietbank, verkort : KB, NV KB-Toren, Schoenmarkt 35, 2000 Antwerpen - Erkende commissarissen-revisoren : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer E. De Lembre) en Hendrickx, Van Woensel & C° Burg. CV (de heer F. Hendrickx)
230
Bijlage 1
CBF 1996-1997
Mitsubishi Trust & Banking Corporation (Europe), NV Regentlaan 40, 4de verdieping, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer K. Van Oostveldt) Mitsui Trust Bank (Europe), NV Louizalaan 287 bus 5, 1050 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Verstraelen) Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, verkort : Krediet aan de Nijverheid of NMKN, in het Duits : Kreditanstalt für die Industrie, verkort : KfI, NV Sterrenkundelaan 14, 1210 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Coopers & Lybrand/Marcel Bellen & C° Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer M. Bellen) Ogaki Kyoritsu Bank (Europe), NV Louizalaan 287 bus 9, 1050 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. De Keulenaer) Parfibank, NV Regentlaan 40, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren, Burg. CV (de heren C. Pourbaix en J.-L. Prignon) Private Kas Bank, NV Marsveldplein 2, 1050 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer P. Anciaux) Shizuoka Bank (Europe), NV Louizalaan 283 bus 13, 1050 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer C. Pourbaix) Suruga Bank (Europe), NV Kunstlaan 58 bus 3, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (mevrouw D. Vermaelen) Toyo Trust & Banking (Europe), NV Louizalaan 287 bus 14, 1050 Brussel - Erkend commissaris-revisor : de heer J. Pirlot United Taiwan Bank, NV Kunstlaan 27, 1040 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer K. Van Oostveldt) F. van Lanschot Bankiers (België), NV Jan Van Rijswijcklaan 4, 2018 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. Van Couter)
CBF 1996-1997
Bijlage 1
231
Federaties van kredietinstellingen CERA Bank, CV Brusselsesteenweg 100, 3000 Leuven (zie in bijlage bij deze lijst de aangesloten CERA-vennootschappen) - Erkende commissarissen-revisoren : de heer M. Bellen en Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer F. Theeuwes) Landbouwkrediet NV, verkort : NILK, ook genoemd : Landbouwkrediet Bank, in het Duits : Landwirtschafskredit AG, verkort : LILK of Landwirtschafskredit Bank, NV, Jozef II-straat 56, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Vlaminckx)
Kredietvereniging erkend door de Nationale Kas voor Beroepskrediet Limburgs Beroepskrediet, ook genoemd : Bank van Limburg, CV Cellebroedersstraat 11-15, 3500 Hasselt - Erkend commissaris-revisor : de heer M. Van Acoleyen
B. Spaarbanken of spaarkassen Antwerpsche Hypotheekkas, ook genoemd : ANHYP of Spaarbank ANHYP, NV Grote Steenweg 214, 2600 Berchem - Erkende commissarissen-revisoren : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Vlaminckx) en Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. Van Couter) Argenta Spaarbank, verkort : ASPA, NV Belgiëlei 49-53, 2018 Antwerpen - Erkende commissarissen-revisoren : de heren D. Van Woensel en J. Vlaminckx Belgische Zee- en Binnenvaart Kredietmaatschappij, verkort : Creditmar, NV Koornlei 17, 9000 Gent - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer G. Timmerman) Caisse Rurale de Nivezé, SCRL Rue Pré Jonas 11, 4900 Nivezé-Spa - Erkend commissaris-revisor : Coopers & Lybrand/Marcel Bellen & C° Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R.-H. Fransolet) Centrale Kredietverlening, verkort : C.K.V., NV Holstraat 59, 8790 Waregem - Erkend commissaris-revisor : de heer W. Missorten De Vaderlandsche Spaarbank, NV Desguinlei 92, 2018 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Verstraelen) DIPO, NV Maria-Theresialei 2, 2018 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : Callens, Pirenne, Theunissen & C° Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer B. Callens) Eural Unispar, NV Emile Jacqmainlaan 162 bus 37, 1000 Brussel - Erkende commissarissen-revisoren : de heren A. Hoste en G. Timmerman
232
Bijlage 1
CBF 1996-1997
Fidisco, NV Kosterstraat 209, 1831 Diegem - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer P. Berger) HBK-Spaarbank, NV Lange Lozanastraat 250, 2018 Antwerpen - Erkende commissarissen-revisoren : de heer J. Vlaminckx en Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer P. Berger) HSA-Spaarkrediet, NV Mechelsesteenweg 180, 2018 Antwerpen - Erkende commissarissen-revisoren : de heer R. Verstraelen en Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. Van Couter) Hypotheek-, Beleggingsmaatschappij en Spaarbank, verkort : H.B.M.-Spaarbank, NV Kipdorp 21, 2000 Antwerpen - Erkende commissarissen-revisoren : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Vlaminckx) en Hendrickx, Van Woensel & C° Burg. CV (de heer L. Discry) Krediet Arfin, CV Steenstraat 103, 2180 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : de heer A. Clybouw Krediet- en Financiële Maatschappij, verkort : Krefima, NV Mechelsesteenweg 150, 2018 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : de heer J. Van der Steen Mauretus Spaarbank, NV Rubenslei 11, 2018 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J.-P. Romont) SEFB - Record Bank, verkort : Record Bank of SEFB, SC Rue Forgeur 17-21, 4000 Liège - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer H. Kowalski) Spaar- en Kredietkas «De Familie», verkort : Spaarkas De Familie, CV Kartuizersstraat 45, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : mevrouw V. Colard-Allonsius UPAR, NV Grote Steenweg 214, 2600 Berchem - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Vlaminckx) VDK ook genoemd : VDK Spaarbank, voluit : Volksdepositokas of Volksdepositokas Spaarbank, NV Sint-Michielsplein 16, 9000 Gent - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer E. De Lembre) Westkrediet, NV Markt 2, 8790 Waregem - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer E. De Lembre)
CBF 1996-1997
Bijlage 1
233
Kredietverenigingen erkend door de Nationale Kas voor Beroepskrediet Algemeen Beroepskrediet, NV Lange Kruisstraat 55, 9000 Gent - Erkend commissaris-revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer E. Helsen) Antwerps Beroepskrediet, CV Frankrijklei 136, 2000 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Vlaminckx) Banque de Crédit Professionnel, verkort : C.P. Banque, SCRL Rue des Croisiers 50, 5000 Namur - Erkende commissarissen-revisoren : (de heren X. Doyen en J. Pirlot) Beroepskrediet Vlaams-Brabant, verkort : +X-Leuven, CV Minckelersstraat 48 A, 3000 Leuven - Erkend commissaris-revisor : de heer M. Bellen Berufskredit Ostbelgien, in het Frans : Crédit Professionnel des Cantons de l’Est, CV Aachener Straße 28, 4700 Eupen - Erkend commissaris-revisor : de heer A. Clybouw Brabants Beroepskrediet - Bank, verkort : Bank van Brabant, CV Belliardstraat 21, 1040 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer P. Anciaux) Crédit Professionnel du Hainaut, SC Rue Perdue 7, 7500 Tournai - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heren H. Kowalski en Ph. Pire) Crédit Professionnel Interfédéral, SC Rue de la Station 40, 7700 Mouscron - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J.-P. Romont) Federale Kas voor het Beroepskrediet, CV Koning Albertstraat 12, 8500 Kortrijk - Erkend commissaris-revisor : de heer J. Vlaminckx Middenstands Deposito- en Kredietkantoor, CV Onze-Lieve-Vrouwstraat 114, 2800 Mechelen - Erkend commissaris-revisor : de heer A. Clybouw Onderling Beroepskrediet - B.M.O.V., CV Graaf van Vlaanderenplein 19, 9000 Gent - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J.-P. Romont) Onderling Beroepskrediet - B.M.W.V., CV President Kennedypark 2, 8500 Kortrijk - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J.-P. Romont)
234
Bijlage 1
CBF 1996-1997
Oostvlaams Beroepskrediet, CV Dokter Armand Rubbensstraat 49, 9240 Zele - Erkend commissaris-revisor : Hendrickx, Van Woensel & C° Burg. CV (de heer L. Discry) Westvlaams Beroepskrediet, verkort : WVB, CV Adriaan Willaertstraat 9, 8000 Brugge - Erkend commissaris-revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J.-P. Romont)
C. Effectenbank van de Put & C°, Effectenbank - Banque de titres, afgekort : van de Put & C°, commanditaire vennootschap op aandelen Mechelsesteenweg 203, 2018 Antwerpen - Erkend commissaris-revisor : de heer A. Clybouw
D. Gemeentespaarkassen Caisse d’épargne de la Ville de Nivelles Place Albert Ier, 1400 Nivelles - Erkend commissaris-revisor : de heer J.-L. Servais Caisse d’épargne de la Ville de Tournai Vieux Marché aux Poteries 16, 7500 Tournai - Erkend commissaris-revisor : de heer J.-L. Servais
2. BIJKANTOREN IN BELGIE VAN KREDIETINSTELLINGEN DIE RESSORTEREN ONDER EEN STAAT DIE GEEN LID IS VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP Bank of America National Trust and Savings Association, vennootschap gevestigd overeenkomstig de « United States Code », titel XII (« Banks and Banking »), hoofdstuk II (« National Banks »), Assubel Building, Uitbreidingstraat 180 bus 6, 2600 Antwerpen - Erkend revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J.-P. Romont) Bank of Baroda, vennootschap naar Indisch recht, Wetstraat 28, 1040 Brussel - Erkend revisor : Hendrickx, Van Woensel & C° Burg. CV (de heren L. Discry en F. Hendrickx) The Bank of New York, vennootschap naar Amerikaans recht ressorterend onder de wetgeving van de Staat van New York, Kunstlaan 35, 1040 Brussel - Erkend revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J.-P. Romont) The Bank of Tokyo-Mitsubishi, Limited, vennootschap naar Japans recht, Kunstlaan 58, 1000 Brussel - Erkend revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Verstraelen)
CBF 1996-1997
Bijlage 1
235
Banque commerciale du Maroc, naamloze vennootschap naar Marokkaans recht, Anspachlaan 194-198, 1000 Brussel - Erkend revisor : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Steenwinckel) The Chase Manhattan Bank, « incorporated » vennootschap ressorterend onder de wetgeving van de Staat New York HQ Brussels, Blue Tower, Louizalaan 326, 6de verdieping, 1050 Brussel - Erkend revisor : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Steenwinckel) Citibank (N.A.), vennootschap gevestigd overeenkomstig de « United States Code », titel XII (« Banks and Banking »), hoofdstuk II (« National Banks »), Generaal Jacqueslaan 263 g, 1050 Brussel - Erkend revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer T. Erauw) The Fuji Bank, Limited, vennootschap naar Japans recht, Guimardstraat 6-8, 1040 Brussel - Erkend revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J.-P. Romont) Habib Bank Limited, vennootschap gevestigd overeenkomstig de wetten van de Staat Pakistan, de Meeûssquare 35, 1000 Brussel - Erkend revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer P. Berger) Morgan Guaranty Trust Company of New York, « incorporated » vennootschap ressorterend onder de wetgeving van de Staat New York Kunstlaan 35, 1040 Brussel - Erkend revisor : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Peirce) The Sakura Bank, Limited, vennootschap naar Japans recht, Galileelaan 5, 1210 Brussel - Erkend revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Verstraelen) The Sanwa Bank Limited, vennootschap naar Japans recht, Kunstlaan 53-54, 1000 Brussel - Erkend revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer F. Theeuwes) State Bank of India, vennootschap naar Indisch recht, Korte Herentalsestraat 3, 2018 Antwerpen - Erkend revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Verstraelen) The Sumitomo Bank Limited, vennootschap naar Japans recht, Kunstlaan 21-22, 1040 Brussel - Erkend revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer P. Anciaux) Wafabank, naamloze vennootschap naar Marokkaans recht, Kruidtuinlaan 13A, 1000 Brussel - Erkend revisor : mevrouw V. Colard-Allonsius
236
Bijlage 1
CBF 1996-1997
Bijlage 1 bij de lijst van kredietinstellingen met vergunning in België Kredietinstellingen aangesloten bij een centrale instelling waarmee zij een federatie vormen
a) Aangesloten CERA-vennootschappen CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA
CBF 1996-1997
Aarschot Alken Amel Anderlecht Antwerpen Antwerpen Noord Antwerpen West Anzegem-Avelgem Ardooie Arlon Asse Ath Aubel Baal-Betekom Balen-Meerhout Basse-Hesbaye Bastogne et environs Beaumont Beauraing Beerse Bellegem Berchem Beringen Beveren O. Vl. Bilzen Blanden Blankenberge Bocholt Boechout Borgloon-Wellen Bornem-St. Amands Boutersem-Kumtich Brabant-Sud Brasschaat-Schoten Brecht-Wuustwezel Bredene Bree Brugge Brussel-Haren Bruxelles-Brussel Budingen Buggenhout-Lebbeke Burggrave Bütgenbach-Büllingen Centre Centrum Waasland Charleroi Comines Dalhem et environs Deerlijk-Waregem Deinze Dendermonde Dessel Deurne-Antwerpen Diksmuide Dilbeek
Bijlage 1
CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA
Dinant Druivenstreek Duffel Edegem Eernegem Essen-Kalmthout Eupen und umgebung Fosses-la-Ville Ganshoren Gaume Geel Geluwe Gembloux Gent Gent-West Gooik Haacht Halle Beersel Hamme-Waasmunster Hamont-AchelNeerpelt Heist-op-den-Berg Herentals Herk-de-Stad-Halen Herselt Herve Heule Heusden-Zolder Heuvelland Heverlee Holsbeek-Rotselaar Hoogstraten HouthalenHelchteren- Zonhoven Houthulst Houtland Huise Huy Ieper Izegem Jodoigne Kampenhout Kapelle-op-den-Bos Kapellen-Stabroek Kasterlee Kessel-Lo Kinrooi Kontich Kortemark Kortenaken-Geetbets Kortenberg Kortessem Kortrijk Krekengebied Lanaken Land van Aalst
CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA
Landen-Linter Lendelede Leuven Libramont Liedekerke Liège Lier Lille Lochristi-Moervaart Lokeren Lommel Londerzeel Lummen-Meldert Maaseik Maasmechelen Malle St. Antonius Malmedy Marche-en-Famenne Mechelen Meerdaal Meetjesland Meeuwen-Gruitrode Mons Moorsele Mouscron Namurois Nazareth Nijlen Nivelles Noordergouw Noorderwijk Oedelem Oostende-Nieuwpoort Oostkamp Opwijk Overpelt-Eksel Peer Philippeville Poperinge Putte Puurs Ranst Regio Aalst Regio Genk Regio Hasselt Regio Ninove Regio Oudenaarde Regio St. Truiden Regio Wetteren Regio Zottegem Regio Zuid-Limburg Riemst Ronse Rupel Sankt-Vith-Reuland Schelde-Ring
237
CERA ScherpenheuvelZichem CERA 's Gravenvoeren CERA Soignies CERA Spa CERA St. Andries CERA St. Katelijne-Waver CERA St. Pieters-Leeuw CERA St. Stevens-Woluwe CERA Stekene CERA Tervuren-Bertem CERA Tessenderlo-Ham
CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA
Tielt-Winge Tienen Tongeren Torhout Tournai et environs Turnhout Vaartland Vilvoorde Vorst-Kempen Waremme Waterloo Wavre
CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA CERA
Welkenraedt Westerlo Westkapelle Wilrijk Woluwe-Stockel Zele-Berlare Zemst Zoersel ZonnebekeLangemark CERA Zuid-oost-Vlaanderen CERA Zwevegem
b) Lijst van de instellingen aangesloten bij het Landbouwkrediet Caisse Coopérative de Dépôts et de Crédit Agricole, verkort : Agricaisse, CV Jozef II-straat 56, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Vlaminckx) Coöperatieve Deposito- en Kredietkas voor de Landbouw, verkort : Lanbokas, CV Jozef II-straat 56, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Deloitte & Touche Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer J. Vlaminckx)
Bijlage 2 bij de lijst van kredietinstellingen met vergunning in België Financiële Holding naar Belgisch recht Gemeentekrediet-Holding/DEXIA Belgium, in het Duits : Gemeindekredit-Holding/DEXIA Belgium, afgekort : Gemeentekrediet-Holding, Gemeindekredit-Holding ou DEXIA Belgium, NV Pachecolaan 44, 1000 Brussel - Erkend commissaris-revisor : Hendrickx, Van Woensel & C° Burg. CV (de heer D. Van Woensel) en Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Peirce)
238
Bijlage 1
CBF 1996-1997
Bijlage 2
LIJST VAN DE KREDIETINSTELLINGEN DIE ONDER HET RECHT VAN EEN ANDERE LID-STAAT VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP RESSORTEREN EN EEN IN BELGIE GEREGISTREERD BIJKANTOOR HEBBEN
Sinds 30 juni 1996 werden de volgende wijzigingen aangebracht in deze lijst : Schrappingen - Westdeutsche Landesbank (Europa) AG, naamloze vennootschap naar Duits recht (5.8.1996) - Banco Bilbao Vizcaya, naamloze vennootschap naar Spaans recht (19.8.1996) - Barclays Bank PLC, vennootschap op aandelen met beperkte aansprakelijkheid naar Engels recht (24.12.1996) - Banco de Fomento e Exterior, naamloze vennootschap naar Portugees recht (1.4.1997) Wijziging van de benaming - de naam van « Banque Indosuez » werd gewijzigd in « Crédit Agricole Indosuez » (28.5.1997)
CBF 1996-1997
Bijlage 2
239
Hierna volgt de lijst van de kredietinstellingen die onder het recht van een andere LidStaat van de Europese Gemeenschap ressorteren en een in België geregistreerd bijkantoor hebben, waarin de voormelde wijzigingen zijn aangebracht (1) (2) : Aachener Bank eG coöperatieve vennootschap naar Duits recht Aachener Straße 24a, 4700 Eupen - Erkend revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (mevrouw D. Vermaelen) ABN AMRO Bank naamloze vennootschap naar Nederlands recht Regentlaan 53 bus 1, 1000 Brussel - Erkend revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heren P. Coox en E. Helsen) Banco Central Hispanoamericano naamloze vennootschap naar Spaans recht Wetstraat 227, 1040 Brussel - Erkend revisor : Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. De Keulenaer) Banco Español de Crédito naamloze vennootschap naar Spaans recht Regentlaan 50, 1000 Brussel - Erkend revisor : de heer X. Doyen Banco Exterior de España naamloze vennootschap naar Spaans recht Kunstlaan 43, 1040 Brussel - Erkend revisor : Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. De Keulenaer) Banque Chaabi du Maroc naamloze vennootschap naar Frans recht Zuidlaan 62, 1000 Brussel - Erkend revisor : Hendrickx, Van Woensel & C° Burg. CV (de heer L. Discry) Banque nationale de Paris naamloze vennootschap naar Frans recht Regentlaan 47-48, 1000 Brussel - Erkend revisor : Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. De Keulenaer) BHW Bausparkasse A.G. naamloze vennootschap naar Duits recht Em. Jacqmainlaan 155/10, 1210 Brussel - Erkend revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (mevrouw D. Vermaelen) Caterpillar Finance France, naamloze vennootschap naar Frans recht, Sint-Lambertusplein 14, 1200 Brussel - Erkend revisor : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de R. Peirce)
(1) (2)
240
Op 30 juni 1997. Met aanduiding van de aangewezen erkende revisoren. Indien de opdracht wordt waargenomen door een revisorenvennootschap, wordt de naam van de aangeduide vertegenwoordiger(s) tussen haakjes vermeld.
Bijlage 2
CBF 1996-1997
Commerzbank Aktiengesellschaft naamloze vennootschap naar Duits recht Louis Schmidtlaan 87, 1040 Brussel - Erkend revisor : Hendrickx, Van Woensel & C° Burg. CV (de heer F. Hendrickx) Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A., verkort : Rabobank Nederland coöperatieve vereniging op aandelen naar Nederlands recht Frankrijklei 156-158, 2000 Antwerpen - Erkend revisor : de heer J. Van der Steen Crédit Agricole Indosuez naamloze vennootschap naar Frans recht Sinter-Goedeleplein 14, 1000 Brussel - Erkend revisor : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Peirce) Crédit Commercial de France, verkort : C.C.F. naamloze vennootschap naar Frans recht Kunstlaan 46, 1000 Brussel - Erkend revisor : de heer J.-L. Servais Crédit lyonnais genationaliseerde instelling naar Frans recht Marnixlaan 17, 1000 Brussel - Erkende revisoren : mevrouw V. Colard-Allonsius en Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer P. Pauwels) Dai-Ichi Kangyo Bank Nederland N.V. naamloze vennootschap naar Nederlands recht Louizalaan 287, 1050 Brussel - Erkend revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer V. Nijs) De Nationale Investeringsbank N.V. naamloze vennootschap naar Nederlands recht Uitbreidingstraat 18, 2600 Antwerpen - Erkend revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer F. Theeuwes) Deutsche Bank Aktiengesellschaft naamloze vennootschap naar Duits recht Vorstlaan 100, 1170 Brussel - Erkend revisor : Klynveld Peat Marwick Goerdeler - Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer T. Erauw) Deutsche Bank SpA naamloze vennootschap naar Italiaans recht Vorstlaan 100, 1170 Brussel - Erkend revisor : Ernst & Young Bedrijfsrevisoren Burg. CV (mevrouw D. Vermaelen) Ford Credit Europe PLC vennootschap op aandelen met beperkte aansprakelijkheid naar Engels recht Groenenborgerlaan 16, 2610 Wilrijk (Antwerpen) - Erkend revisor : de heer L. Peeters Istituto Bancario San Paolo di Torino naamloze vennootschap naar Italiaans recht Louizalaan 350 bus 1, 1050 Brussel - Erkend revisor : Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. De Keulenaer)
CBF 1996-1997
Bijlage 2
241
Lloyds Bank PLC vennootschap op aandelen met beperkte aansprakelijkheid naar Engels recht Tervurenlaan 2, 1040 Brussel - Erkend revisor : Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer R. Peirce) Société Générale naamloze vennootschap naar Frans recht Koningsstraat 72, 1000 Brussel - Erkend revisor : Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer L. De Keulenaer) Triodosbank naamloze vennootschap naar Nederlands recht Voskenslaan 107, 9000 Gent - Erkend revisor : de heer K. Van Oostveldt Westdeutsche Landesbank Girozentrale openbare kredietinstelling naar Duits recht Voorlopig Bewindstraat 19, 1000 Brussel - Erkend revisor : Coopers & Lybrand/Marcel Bellen & C°, Bedrijfsrevisoren Burg. CV (de heer M. Bellen)
242
Bijlage 2
CBF 1996-1997
Bijlage 3
LIJST VAN KREDIETINSTELLINGEN DIE ONDER HET RECHT VAN EEN ANDERE LID-STAAT VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP RESSORTEREN EN DIE IN BELGIE, IN HET KADER VAN HET VRIJ VERRICHTEN VAN DIENSTEN, VAN HET PUBLIEK GELDDEPOSITO’S OF ANDERE TERUGBETAALBARE GELDEN IN ONTVANGST NEMEN VAN HET PUBLIEK
Sinds 30 juni 1995 werden de volgende wijzingingen aangebracht in deze lijst : Inschrijving van 41 kredietinstellingen naar het recht van de volgende Staten : -
Denemarken : Duitsland : Frankrijk : Ierland : Luxemburg : Nederland : Oostenrijk : Portugal : Spanje : Verenigd Koninkrijk :
1 2 2 8 7 1 1 9 3 7
Hierna volgt de lijst van kredietinstellingen die onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap ressorteren en die in België, in het kader van het vrij verrichten van diensten, van het publiek gelddeposito’s of andere terugbetaalbare gelden in ontvangst nemen van het publiek (1) : 3i Group plc 91 Waterloo Road, London SE1 (GB) Abbey National Treasury Services Abbey House, Baker Street, London NW1 6XL (GB) ABN AMRO Lease Holding NV Wisselweg 31-33, 1314 CB Almere-Stad (NL) Adam & Company plc 22 Charlotte Square, Edinburgh EH2 4DF (GB) Anglo-Romanian Bank Ltd 3 Finsbury Square, London EC2A 1AD (GB) (1)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997.
Bijlage 3
243
Arbuthnot Latham & Co., Ltd 30 City Road, London EC1Y 2AY, (GB) Argentabank Luxembourg SA 27, boulevard Prince Henri, 1724 Luxembourg (LU) Asahi Bank (Nederland) NV Strawinskylaan 3029, 1077 ZX Amsterdam (NL) BACOB Bank Luxembourg SA 47, boulevard Prince Henri, 2010 Luxembourg (LU) Banco Borges & Irmáo SA Rua sá da Bandeira 20, 4000 Porto (PT) Banco Comercial Portugues Rua Julio Dinis 705-719, 4000 Porto (PT) Banco Espírito Santo e Comercial Avenida da Liberdade 195, 1200 Lisboa (PT) Banco Essi, S.A. Rua Tierno Galvan, Torre 3, (Amoreiras), 14°, Andar, 1070 Lisboa (PT) Banco Fonsecas & Burnay Rua de Comércio, 132, 4°, 1100 Lisboa (PT) Banco Mello Comercial, SA Avenida José Malhoa, Lote 1682, 1070 Lisboa (PT) Banco Pastor Canton Pequeno 1, 15003 La Coruna (ES) Banco Pinto & Sotto Mayor Rua do Ouro 28, 1100 Lisboa (PT) Banco Popular Español Velasquez St 34, 28001 Madrid (ES) Banco Português do Atlântico, SA Praça D. João I, n° 28, 4000 Porto (PT) Banco Totta & Acores SA Rua do Ouro 88, 1100 Lisboa (PT) Bank Austria Girozentrale Am Hof 2, 1010 Wien (AT) Bankgesellschaft - Berlin (Ireland) plc AIB International Centre, IFSC, Dublin 1 (IE) Bank Leumi (UK) plc 4-7 Woodstock Street, London W1A 2AF (GB) Bank Nederlandse Gemeenten NV Koninginnegracht 2, 2500 GH Den Haag (NL) Bank of Wales plc Head Office, Kingsway, Cardiff CF1 4YB (GB) Banque Arabe et Internationale d’Investissement - B.A.I.I. SA 12, place Vendôme, 75002 Paris (FR)
244
Bijlage 3
CBF 1996-1997
Banque Cogeba-Gonet SA 4, boulevard Royal, 2449 Luxembourg (LU) Banque Continentale du Luxembourg SA 2, boulevard E. Servais, 1014 Luxembourg (LU) Banque de Bretagne SA 283, avenue du Général-Patton, 35040 Rennes Cedex (FR) Banque de Gestion Edmond de Rothschild Luxembourg SA 20, boulevard E. Servais, 2535 Luxembourg (LU) Banque Degroof Luxembourg SA 7, boulevard Joseph II, 1840 Luxembvourg (LU) Banque de la Cité 12, avenue de Matignon, 75008 Paris (FR) Banque et Caisse d’Epargne de l’Etat Luxembourg 1, place de Metz, 2954 Luxembourg (LU) Banque Générale du Luxembourg S.A. 14, rue Aldringen, 2951 Luxembourg (LU) Banque Internationale à Luxembourg 69, route d’Esch, 2953 Luxembourg (LU) Banque Ippa & Associés 43, boulevard Prince Henri, 1724 Luxembourg (LU) Banque Nationale de Paris Guyane SA 2, place Victor-Schöelcher, 97321 Cayenne Cedex (GY) Banque Nationale de Paris Intercontinentale SA 20, boulevard des Italiens, 75009 Paris (FR) Banque Nationale de Paris SA 16, boulevard des Italiens, 75009 Paris (FR) Banque Paribas Luxembourg 10A, boulevard Royal, 2093 Luxembourg (LU) Banque pour l’Expansion Industrielle - BANEXI SA 1, boulevard Haussmann, 75009 Paris (FR) Banque Scalbert Dupont SA 33, avenue Le Corbusier, 59020 Lille Cedex (FR) Banque Universelle et Commerciale du Luxembourg SA 4, rue de la Reine, 1021 Luxembourg (LU) Barclays Bank plc Murray House, 1 Royal Mint Court, London EC3N 4HH (GB) Barclays De Zoete Wedd Ltd Ebbgate House, 2 Swan Lane, London EC4R 3TS (GB) Barclays Private Bank Limited 54 Lombard Street, London EC3P 3AH (GB)
CBF 1996-1997
Bijlage 3
245
Bayerische Landesbank Girozentrale Brienner Straße 20, 80333 München (DE) Bear Stearns Bank plc Block 8 - Harcourt Centre, Charlotte Way, Dublin 2 (IE) BNP Finance SA 9, boulevard des Italiens, 75002 Paris (FR) BR & Associés, Banquiers SA 4, boulevard Royal, 2449 Luxembourg (LU) Brown Shipley & Co Ltd Founders Court, Lothbury, London EC2R 7HE (GB) BW Bank Ireland plc West Block, IFSC, Dublin 1 (IE) Caisse Centrale Raiffeisen, société coopérative 28, boulevard Royal, 2011 Luxembourg (LU) (ainsi que les Caisses Rurales affiliées) Caixa Economica Montepio Geral Rua do Ouro 219-241, 1122 Lisboa (PT) Cerabank Luxembourg SA 7, boulevard Royal, 2449 Luxembourg (LU) Chang Hwa Commercial Bank (Europe) NV World Trade Centre, Strawinskylaan 959, 1077 XX Amsterdam (NL) Charterhouse Bank Ltd 1 Paternoster Row, St Paul’s, London EC4M 7DH (GB) Chase Investment Bank Ltd Woolgate House, Coleman Street, London EC2P 2HD (GB) Chiao Tung Bank Europe NV Astrium Building, Strawinskylaan 3027, 1077 ZX Amsterdam (NL) CIBC Wood Gundy plc Cottons Centre, Cottons Lane, London SE1 2QL (GB) Citibank (Luxembourg) SA 16, avenue Marie-Thérèse, 2132 Luxembourg (LU) Co-Operative Bank PO BOX 101, 1 Balloon Street, Manchester M60 4EP (GB) Commerzbank AG Neue Mainzer Straße 32-36, 60311 Frankfurt am Main (DE) Compagnie Financière de CIC & de l’Union Européenne « Union Européenne de CIC » SA 4, rue Gaillon, 75107 Paris Cedex 02 (FR) Confederación Española de Cajas de Ahorros Alcalá 27, 28014 Madrid (ES) Cortal Bank 10, rue Nicolas Adames, 2013 Luxembourg (LU)
246
Bijlage 3
CBF 1996-1997
Coutts & Co 440 Stand, London WC2R OQS (GB) Creditanstalt Bankverein AG Postfach 72, 1010 Wien (AT) Crédit Européen SA, Luxembourg 52, route d’Esch, 2965 Luxembourg (LU) Credit Suisse Financial Products 1 Cabot Square, London E14 4QJ (GB) Crédit Suisse (Luxembourg) SA 56, Grand’Rue, 1660 Luxembourg (LU) Crédit Universel SA 47, boulevard Diderot, 75012 Paris (FR) Cregem International Bank SA 283, route d’Arlon, 1150 Luxembourg (LU) Daiwa Europe Bank plc Condor House, 14 St Paul’s Churchyard, London EC4M 8BD (GB) Dao Heng Bank (London) plc 9-10 Angel Court, London EC2R 7HP (GB) Den Danske Bank International SA 2, rue du Fossé, P.O. Box 173, 2011 Luxembourg (LU) Den KØbenhavnske Bank A/S Østergrade 4-6, 1100 KØbenhavn (DK) Depfa-Bank Europe plc PO Box 3997, West Block Building - IFSC, Dublin 1 (IE) Deutsche Ausgleichsbank Ludwig-Erhard-Platz 1-3, 53170 Bonn (DE) Deutsche Bank AG Taunusanlage 2, 60325 Frankfurt am Main (DE) Deutsche Bank/DB Ireland plc IFSC, George’s Dock House, Dublin 1 (IE) Deutsche Bank Luxembourg SA Boîte Postale 586, 2015 Luxembourg (LU) Deutsche Bau- und Bodenbank AG Taunusanlage 8, 60329 Frankfurt am Main (DE) Deutsche Handelsbank AG Jägerstraße 49/50, 10117 Berlin (DE) Deutsche Hypothekenbank (Actien-Gesellschaft) Georgsplatz 8, 30159 Hannover (DE) Dornbirner Sparkasse Postfach 199, Bahnhofstraße 2, 6850 Dornbirn (AT) Dresdner Bank AG Jürgen-Ponto-Platz 1, 60301 Frankfurt am Main (DE)
CBF 1996-1997
Bijlage 3
247
DSL Bank (Deutsche Siedlungs- und Landesrentenbank) Kennedyallee 62-70, 53175 Bonn (DE) Exeter Bank Ltd Exeter Trust House, Blackboy Road, Exeter EX4 6SE (GB) Fibi Bank (UK) plc 2 London Wall Buildings, London EC2M 5PP (GB) Fimat International Banque SA 32 rue de Trévise, 75009 Paris (FR) Financial & General Bank plc, 13 Lowndes Street, Belgravia, London SW1X 9EX (GB) Finansbank (Holland) NV P.O. Box 59366, 1040 KJ Amsterdam (NL) Generale Bank & Co. Christophstraße 33, 50670 Köln (DE) Gerrard & King Ltd 32 Lombard Street, London EC3V 9BE (GB) Girobank plc 49 Park Lane, London W1Y 4EQ (GB) Guinness Mahon & Co Ltd 32 St Mary at Hill, London EC3P 3AJ (GB) GWK Bank N.V. Postbus 721, 1000 AS Amsterdam (NL) Habibsons Bank Ltd 55/56 St James’s Street, London SW1A 1LA (GB) Halifax plc Trinity Road Halifax, West Yorkshire HX1 2RG (GB) Hambros Bank Ltd 41 Tower Hill, London EC3N 4HA (GB) Hampshire Trust plc 288 West Street, Fareham, Hampshire PO16 OAJ (GB) Harrods Bank Ltd 87/135 Brompton Road, Knightsbridge, London SW1X 7XL (GB) Havana International Bank Ltd 20 Ironmonger Lane, London EC2V 8EY (GB) Helaba Dublin (Landesbank Hessen-Thüringen International) AIB International Centre, Custom House Docks, Dublin 1 (IE) Helaba Luxembourg (Landesbank Hessen-Thüringen International) 4 place de Paris, BP 1702, 1017 Luxembourg (LU) Henri Ansbacher & Co Ltd One Mitre Square, London EC3A 5AN (GB) Hill Samuel Bank Ltd 100 Wood Street, London EC2P 2AJ (GB)
248
Bijlage 3
CBF 1996-1997
HSBC Investment Bank plc Thames Exchange, 10 Queen Street Place, London EC4R 1BL (GB) Hypobank International SA 4, rue Alphonse Weicker, 2721 Luxembourg (LU) Iduna Bausparkasse AG Neue Rabenstraße 15-19, 20354 Hamburg (DE) Internationale Nederlanden Bank NV Postbus 1800, 1000 BV Amsterdam (NL) Investec Bank (UK) LTD Cannon Bridge, 25 Dowgate Hill, London EC4R 2AT (GB) J Henry Schroder & Co Ltd 120 Cheapside, London EC2V 6DS (GB) Kleinwort Benson Investment Management Ltd PO BOX 191, 10 Fenchurch Street, London EC3M 3LB (GB) Kleinwort Benson Ltd PO BOX 560, 20 Fenchurch Street, London EC3P 3DB (GB) Kredietbank (Nederland) NV Westersingel 88, 3015 LC Rotterdam (NL) Kredietbank S.A. Luxembourgeoise 43, boulevard Royal, 2955 Luxembourg (LU) Labouchere & Cie (Luxembourg) 5, boulevard Royal, 2449 Luxembourg (LU) Landesbausparkasse Saarbrücken Bahnhofstraße 111, 66111 Saarbrücken (DE) Lazard Brothers & Co Ltd 21 Moorfields, London EC2P 2HT (GB) Leopold Joseph & Sons Ltd 29 Gersham Street, London EC2V 7EA (GB) Lloyds Bank plc 71 Lombard Street, London EC3P 3BS (GB) Lombard North Central plc Lombard House, 3 Princess Way, Redhill, Surrey RH1 1NP (GB) London Trust Bank plc 30 Upper Grosvenor Street, London W1X OAH (GB) Matheson Bank Ltd Jardine House, 6 Crutched Friars, London EC3N 2HT (GB) Matlock Bank Ltd Hesketh House, Portman Square, London W1A 4SU (GB) MeesPierson (Luxembourg) SA 10, rue Antoine Jans, 1820 Luxembourg (LU) Merrill Lynch Capital Markets Bank Limited Treasury Building, Lower Grand Canal Street, Dublin 2 (IE)
CBF 1996-1997
Bijlage 3
249
Midland Bank plc Poultry, London EC2P 2BX (GB) Morgan Grenfell & Co Ltd 23 Great Winchester Street, London EC2P 2AX (GB) Moscow Narodny Bank Ltd 81 King William Street, London EC4P 4JS (GB) Nationale Investeringsbank NV (De) Carnegieplein 4, Postbus 380, 2501 8H Den Haag (NL) National Westminster Bank plc 41 Lothbury, London EC2P 2BP (GB) N.M. Rothschild & Sons Ltd New Court, St Swithin’s Lane, London EC4P 4DU (GB) Noble Grossart Ltd 48 Queen Street, Edinburgh EH2 3NR (GB) Nomura Bank International plc Nomura House, 1 St Martin’s-Le-Grand, London EC1A 4NP (GB) Private Bank & Trust Co Ltd 12 Hay Hill, London W1X 8EE (GB) Prudential-Bache International Bank Ltd 9 Devonshire Square, EC2M 4HP London (GB) Rabobank Aardenburg-Eede Kaai 16, 4527 ZG Aardenburg (NL) Rabobank Baarle-Nassau en omstreken Singel 4, 5111 CD Baarle-Nassau (NL) Rabobank De Mierden-Reusel Markt 26, 5540 AA Reusel (NL) Rabobank Hulst Nieuw-Namen Grote Markt 24, 4560 AB Hulst (NL) Rabobank Ireland Ltd 2 Harbourmaster Place, International Centre IFSC, Dublin 1 (IE) Rabobank Maastricht Van Hasseltkade 20, 6211 CD Maastricht (NL) Rabobank Ossendrecht Dorpsstraat 31, 4641 HV Ossendrecht (NL) Rabobank Sas van Gent Kasteelstraat 2, 4553 ZG Philippine (NL) Rabobank Sluis-Ijzendijke St. Annastraat 10, 4524 JE Sluis (NL) Rathbone Bros & Co Ltd Port of Liverpool Building, Pier Head, Liverpool L3 1NW (GB) Rea Brothers Ltd Aldermans House, Aldermans Walk, London EC2M 3XR (GB)
250
Bijlage 3
CBF 1996-1997
Robeco Bank (Luxembourg) SA 3, rue Thomas Edison, 1445 Luxembourg (LU) Robert Fleming & Co Ltd 25 Copthall Avenue, London EC2R 7DR (GB) Royal Bank of Canada Europe Ltd 71, Queen Victoria Street, London EC4V 4DE (GB) Royal Bank of Scotland plc (The) 42 St Andrew Square, Edinburgh EH2 2YE (GB) Sabanci Bank plc 10 Finsbury Square, London EC2A 1HE (GB) Sanwa International plc PO Box 245, City Place House, 55 Basinghall Street, London EC2V 5DJ (GB) Scotiabank (UK) Limited Scotia House, 33, Finsbury Square, London EC2A 1BB (GB) S G Warburg & Co Ltd 2 Finsbury Avenue, London EC2M 2PA (GB) Singer & Friedlander Ltd 21 New Street, Bishopsgate, London EC2M 4HR (GB) Société Européenne de Banque SA 19-21, boulevard Prince Henri, 1724 Luxembourg (LU) Société Générale 29, boulevard Haussmann, Paris 9ème (FR) Société Nancéienne Varin-Bernier « Banque SNVB » SA 4, place André Maginot, 54074 Nancy Cedex (FR) Sparkasse Aachen Friedrich-Wilhelm-Platz 1-4, Münsterplatz 7-9, 52062 Aachen (DE) Standard Bank London Ltd Cannon Bridge House, 25 Dowgate Hill, London EC4R 2SB (GB) Sydbank Luxembourg SA 142, boulevard de la Pétrusse, 2019 Luxembourg (LU) Toronto Dominion Bank Europe Ltd Triton Court, 14-18 Finsbury Square, London EC2A 1DB (GB) TSB Bank plc PO Box 33, 25 Milk Street, London EC2V 8LU (GB) Ulster Bank Ltd PO Box 232, 47 Donegall Place, Belfast BT1 5AU (GB) United Overseas Bank (Luxembourg) SA 3B, boulevard du Prince Henri, 2018 Luxembourg (LU) West Merchant Bank Ltd 33-36 Gracechurch Street, London EC3V OAX (GB) Yorkshire Building Society Yorkshire House, Yorkshire Drive, Bradford BD5 8LJ (GB)
CBF 1996-1997
Bijlage 3
251
Bijlage 4
LIJST VAN VERTEGENWOORDIGINGSKANTOREN
Sinds 30 juni 1996 werden de volgende wijzigingen aangebracht in deze lijst : Inschrijvingen : - Deutsche Pfandbrief- und Hypothekenbank AG - DePfa Bank (Duitsland) - Hungarian Development Bank (Hongarije) - Istituto Centrale delle Banche Popolare Italiana (Italië) Weglatingen (*) : -
Banque Carnegie Luxembourg S.A. (Luxemburg) Bank Hapoalim (Israël) Postabank (Hongarije) Banca d’Italia (Italië) The Bank of Korea (Korea)
Hierna volgt de lijst van de vertegenwoordigingskantoren (1) : Asahi Bank NV (Nederland) Kunstlaan 27 bus 4, 1040 Brussel Banca Commerciale Italiana (Italië) Kunstlaan 44, 1040 Brussel
(1) (*)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997. Alhoewel ze nog steeds in België actief zijn, worden, vanaf 31 december 1996, de Banca d’Italia en de Bank of Korea niet meer opgenomen in de lijst van de in België gevestigde vertegenwoordigingskantoren,
Bijlage 4
vermits zij niet voldoen aan de definitie van kredietinstelling, zoals bepaald bij artikel 1 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen.
253
Banca Nazionale del Lavoro (Italië) Louizalaan 66 bus 6, 1050 Brussel Banca Popolare di Novara (Italië) Nijverheidstraat 40, 1040 Brussel Banca di Roma (Italië) Kunstlaan 41, 1040 Brussel Banca San Paolo di Brescia (Italië) Louizalaan 375, 11de verdieping, 1050 Brussel Banco Ambrosiano Veneto (Italië) Louizalaan 375, 11de verdieping, 1050 Brussel Banco Bilbao Vizcaya (Spanje) Kunstlaan 3/5, 1210 Brussel Banco di Napoli (Italië) Louizalaan 149 bus 22, Louizatoren, 1050 Brussel Banco Popular Español (Spanje) Kiekenmarkt 33, 1000 Brussel Banco de Santander (Spanje) Vorstse Steenweg 26, 1060 Brussel Banco di Sardegna (Italië) Aarlenstraat 39/41, 1000 Brussel Bank Austria (Oostenrijk) Kortenberglaan 89, 1000 Brussel Banque Marocaine du Commerce Extérieur (Marokko) Barricadenplein 7, 1000 Brussel Banque Nationale de Crédit Foncier de Grèce (Griekenland) Marnixlaan 13A, 1000 Brussel Banque Nationale de Grèce (Griekenland) Kunstlaan 44, 1040 Brussel Bayerische Landesbank International SA (G. H. Luxemburg) Tervurenlaan 149, 1040 Brussel CARIPLO S.p.A.(Italië) Louizalaan 250 bus 63, 1050 Brussel Commerzbank AG (Duitsland) Louis Schmidtlaan 87, 1040 Brussel Confederacion Española de Cajas de Ahorros (Spanje) Kunstlaan 3 - 4 - 5, 1210 Brussel Creditanstalt-Bankverein (Oostenrijk) Kortenberglaan 79, 1000 Brussel Credito Italiano (Italië) de Meeûssquare 35, 1000 Brussel
254
Bijlage 4
CBF 1996-1997
Deutsche Pfandbrief- und Hypothekenbank AG (Duitsland) Guimardstraat 7, 1040 Brussel Die Erste Österreichische Spar-Casse - Bank AG (Oostenrijk) Kortenberglaan 79, 1000 Brussel The Fifth Third Bank (Verenigde Staten van Amerika) Tervurenlaan 311 bus 9, 1150 Brussel Groupe des Banques du Crédit Industriel et Commercial (Frankrijk) de Meeûssquare 37, 1000 Brussel Hungarian Development Bank (Hongarije) Louizalaan 500, 1050 Brussel Istituto Centrale delle Banche Popolare Italiana (Italië) Nijverheidsstraat 40, 1040 Brussel Landesbank Hessen-Thüringen Girozentrale - Helaba Frankfurt (Duitsland) en Helaba Luxembourg Landesbank Hessen-Thüringen Internationale SA (G. H. Luxemburg) Ijzerlaan 19, 1040 Brussel Mediocredito Centrale (Italië) Louizalaan 326 bus 1, 1050 Brussel Raiffeisen Zentralbank Österreich (Oostenrijk) Wetenschapsstraat 23-25, 1040 Brussel State Street Bank and Trust Company (Verenigde Staten van Amerika) Waversesteenweg 1789, 1160 Brussel T.C. Ziraat Bankasi (Turkije) Koningsstraat 193, 1210 Brussel The Tokai Bank, LTD (Japan) Louizalaan 283 bus 2, 1050 Brussel Türkiye Halk Bankasi, AS (Turkije) Koningsstraat 195, 1210 Brussel Türkiye Vakiflar Bankasi T.A.O. (Turkije) Haachtsesteenweg 19, 1210 Brussel Udruzena Beodgradska Banka (Federatie van Joegoslavië) WTC-I/19de verdieping, Emile Jacqmainlaan 162, 1000 Brussel Unibank A/S (Denemark) Waterloosesteenweg 1389, 1180 Brussel United Mizrahi Bank (Israël) Louizalaan 283 bus 12, 1050 Brussel WGZ-Bank (Duitsland) Brusselsesteenweg 100, 3000 Leuven
CBF 1996-1997
Bijlage 4
255
Bijlage 5
LIJST VAN DE KREDIETINSTELLINGEN, UITGESPLITST VOLGENS HUN NATIONALITEIT OF DE NATIONALITEIT VAN HUN AANDEELHOUDERSKRING (1)
TOTAAL KREDIETINSTELLINGEN KREDIETINSTELLINGEN NAAR BELGISCH RECHT met een belangrijk Belgische deelneming
135 96 (64)
Algemeen Beroepskrediet ANHYP Spaarbank Antwerps Beroepskrediet Antwerpse Diamantbank Argenta Spaarbank ASLK-Bank BACOB Bank Brussel Lambert Bank voor Koophandel van Brussel Bank Degroof Bank Delen & de Schaetzen Bank De Maertelaere Bank van De Post Bank Nagelmackers 1747 Bank van Roeselare en West-Vlaanderen Bankunie Bank J. Van Breda en C° Banque de Crédit Professionnel Banque Drèze Belgolaise Bank
(1)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997.
Bijlage 5
257
Beroepskrediet Beroepskrediet Vlaams-Brabant Berufskredit Ostbelgien Brabant Beroepskrediet - Bank Caisse d’épargne de la Ville de Nivelles Caisse d’épargne de la Ville de Tournai Caisse Rurale de Nivezé, SC CERA C.K.V. Crédit général Creditmar Crédit Professionnel du Hainaut Crédit Professionnel Interfédéral De Famillie (Spaar- en Kredietkas) De Laet, Poswick & Co, Banquiers-Bankiers Dewaay Bank DIPO Europabank Federale Kas voor het Beroepskrediet Fidisco Gemeentekrediet van België Generale Bank Generale Belgian Bank HBK-Banque d’Epargne H.B.M.-Spaarbank HSA-Spaarkrediet Krediet Arfin Kredietbank Krefima Limburgs Beroepskrediet Mauretus Spaarbank Middenstands Deposito- en Kredietkantoor N.I.L.K. N.M.K.N. Onderling Beroepskrediet - B.M.O.V. Onderling Beroepskrediet - B.M.W.V. Oostvlaams Beroepskrediet Privaat Kas Bank S.E.F.B. UPAR van de Put & C° Effectenbank Volksdepositokas Westkrediet Westvlaams Beroepskrediet
met een buitenlandse meerderheidsdeelneming - uit de Europese Gemeenschap
(32) (17)
Duitsland (1) Europese Bank voor Latijns-Amerika
258
Bijlage 5
CBF 1996-1997
Frankrijk (7) AGF/Assubel Bank Bank van Parijs en de Nederlanden België Crédit Lyonnais Belgium Eural Unispar Indosuez Bank België Ippa Bank Parfibank Italië (1) Banca Monte Paschi Belgio S.A. Luxemburg (1) Banque de l’Europe méridionale Nederland (5) ABN AMRO Bank (België) Bank MeesPierson ING Bank (Belgium) De Vaderlandsche Spaarbank F. van Lanschot Bankiers België N.V. Spanje (2) Bank voor Financiële Beheer Central Hispano Benelux - buiten de Europese Gemeenschap
(15)
Brazilië (1) Banco do Brasil (Europe) NV/SA Japan (10) Bank of Tokyo-Mitsubishi (Belgium) Bank of Yokohama (Europe) Chuo Trust & Banking Company (Europe) S.A. Joyo Bank (Europe) Mitsubishi Trust & Banking Corporation (Europe) S.A. Mitsui Trust Bank (Europe) Ogaki Kyoritsu Bank (Europe) Shizuoka Bank (Europe) Suruga Bank (Europe) Toyo Trust & Banking (Europe) S.A. Libanon (1) Byblos Bank Belgium Taiwan (1) United Taiwan Bank Verenigde Staten (2) Citibank Belgium J.P. Morgan Benelux
CBF 1996-1997
Bijlage 5
259
KREDIETINSTELLINGEN NAAR BUITENLANDS RECHT 39 uit de Europese Gemeenschap
(24)
Duitsland (5) Aachener Bank eG BHW-Bausparkasse Commerzbank Aktiengesellschaft Deutsche Bank Aktiengesellschaft Westdeutsche Landesbank (Girozentrale) Frankrijk (7) Banque Chaabi du Maroc Banque nationale de Paris Caterpillar Finance France Crédit Agricole Indosuez Crédit Commercial de France Crédit lyonnais Société Générale Italië (2) Deutsche Bank SpA Istituto Bancario San Paolo di Torino Nederland (5) ABN AMRO Bank Dai-Ichi Kangyo Bank Nederland N.V. De Nationale Investeringsbank N.V. Rabobank Nederland Triodosbank Spanje (3) Banco Central Hispanoamericano, S.A. Banco Español de Crédito Banco Exterior de España, S.A. Verenigd Koninkrijk (2) Ford Credit Europe PLC Lloyds Bank PLC
buiten de Europese Gemeenschap
(15)
India (2) Bank of Baroda State Bank of India Japan (5) The Fuji Bank, Limited The Bank of Tokyo-Mitsubishi, Ltd The Sakura Bank, Limited The Sanwa Bank Limited The Sumitomo Bank Limited
260
Bijlage 5
CBF 1996-1997
Marokko (2) Banque commerciale du Maroc Wafabank Pakistan (1) Habib Bank Limited Verenigde Staten (5) Bank of America National Trust and Savings Association The Bank of New York The Chase Manhattan Bank (National Association) Citibank (N.A.) Morgan Guaranty Trust Company of New York
CBF 1996-1997
Bijlage 5
261
Bijlage 6
ALGEMEEN OVERZICHT VAN DE IN BELGIE AANWEZIGE BUITENLANDSE BANKEN
Kredietinstellingen Kredietinstellingen naar Belgisch recht naar buitelands recht met een buitenlandse meerderheidsdeelneming
Kredietinstellingen die aanwezig zijn in het kader van het vrij verrichten van diensten (1)
Vertegenwoordigingskantoren van buitenlandse kredietinstellingen
12.95
12.96
12.95
12.96
06.97
12.95
12.96
06.97
1
1
1
1 (1) 22 (13) 1 (-) 20 (14)
1 4
1 4
8
20 (11) 1 (-) 18 (13)
1 3
10
16 (8) 1 (-) 14 (12)
1 2
1 2
1 2
2 (2)
12 (6)
16 (8)
1 1 5
1 1 5
5
30 (26) 9 (9)
33 (28) 19 (18)
37 (31) 19 (18)
11 3 2
11 2 1
12 2 1
2 (2) 2 (2) 1 (-) 90 (69)
2 (2) 5 (5) 3 (1) 91 (70)
3 (3) 11 (10) 4 (3) 93 (70)
3
4
4
4
4
4
30
30
31
1
1
1 1 1
1 1 1
1
1
06.97 12.95
12.96
06.97
5
5
5
7
5
7
7
1 1 5
2 1 4
2
2
5
1 3 2
3 2
25
24
Lid-Staten EG Denemarken Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg Nederland Noorwegen Oostenrijk Portugal Spanje Verenigd Koninkrijk Zweden Subtotaal
2
2
2
1 4 3
20
18
17
25
1
1
1
167(130) 204(154) 227 (171)
Staten buiten de EG Brazilië Hongarije India Israël Japan Joegoslavië Libanon Marokko Pakistan Slovenië Taïwan Turkije Verenigde Staten Zuid-Korea
2 13
10
10
1
1
1
6
2 5
2
2 1
5 1 1
2 1
2 1
2 1
1
1
1
2
2
2
4
5
5
3 1 1
3 2
3 2
Subtotaal
18
15
15
15
15
15
11
10
10
TOTAAL
38
33
32
40
40
39
41
40
41
(1)
CBF 1996-1997
1
167(130) 204(154) 227 (171)
De getallen tussen haakjes betreffen de kredietinstellingen die in België deposito’s en andere terugbetaalbare gelden in ontvangst mogen nemen van het publiek.
Bijlage 6
263
Bijlage 7
WIJZIGING VAN DE CONTROLERENDE AANDEELHOUDERSGROEP VAN EEN KREDIETINSTELLING
Tijdens de periode van 1 juli 1996 tot en met 30 juni 1997 hebben zich volgende wijzigingen voorgedaan in de gezamenlijke of exclusieve controle over kredietinstellingen : - Landbouwkrediet : Ingevolge de afronding van de privatisering van het NILK oefenen Swiss Life, de Kassen van het Landbouwkrediet (Agricaisse c.v., Lanbokas c.v. en de Federatie van de Kassen van het Landbouwkrediet c.v.) en BACOB de gezamenlijke controle uit over het NILK. - Gemeentekrediet van België : zie dit jaarverslag op blz. 52 GK-Holding en CLF-Holding bezitten elk 50 % van het kapitaal van het Gemeentekrediet. - Parfibank : Paribas Bank België en haar Luxemburgse dochter Parfipar verwerven de totaliteit van de aandelen van The Long-Term Credit Bank (Europe), elk respectievelijk voor 63,24 en 36,76 %. Ingevolge deze overname werd overigens de naam van LTCB gewijzigd in Parfibank. - SEFB-Record Bank : BBL verwerft de meerderheid van de aandelen van de SEFB-Record Bank. - AGF/Assubel Bank : Binnen de groep AGF/Assubel werd een herschikking van de deelneming in AGF/Assubel Bank verwezenlijkt. Deze herschikking brent geen wijziging teweeg in de controle van de groep over de bank. - La Famille : Ippa Bank verwerft een 50 % deelneming in het kapitaal van de Spaarbank De Familie.
CBF 1996-1997
Bijlage 7
265
- Bankunie : Door een verschuiving binnen de bestaande aandeelhoudersstructuur van de Bankunie verwerft Ohra Verzekeringen en Bank Groep BV een blokkeringsminderheid (ad 27 %). - Banca Monte Paschi Belgio : ingevolge de verkoop door BBL van haar deelneming in Banca Monte Paschi Belgio blijven er nog slechts 2 aandeelhouders : Monte Paschi di Siena voor 64 % en Banca Toscana (haar 70 % dochter) voor 36 %. - Bank De Maertelaere : Ingevolge de verkoop door NV Mercator & Noordstar van haar 25 % deelneming in Bank De Maertelaere aan de bestaande aandeelhouders, wordt VDK Spaarbank controlerende aandeelhouder. - Krefima : HSA-Spaarkrediet neemt de 50,2 % van de Krefima-aandelen in het bezit van Almanij over. Hierdoor wordt Krefima een 100 % dochter van HSA-Spaarkrediet en derhalve een kleindochter-vennootschap van de Kredietbank.
266
Bijlage 7
CBF 1996-1997
Bijlage 8
TOESTEMMINGEN VOOR DE OVERDRACHT VAN RECHTEN EN VERPLICHTINGEN TUSSEN KREDIETINSTELLINGEN OF TUSSEN DERGELIJKE INSTELLINGEN EN ANDERE IN DE FINANCIELE SECTOR BEDRIJVIGE INSTELLINGEN (1)
Tussen 1 juli 1996 en 30 juni 1997 heeft de Commissie haar toestemming verleend voor de volgende fusies en overdrachten : - de fusies door overneming :
(1)
CBF 1996-1997
•
van de naamloze vennootschap Spaarkrediet door de naamloze vennootschap H S A (toestemming van 25 maart 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 april 1997) ;
•
van de naamloze vennootschap Royale Belge Finance door de naamloze vennootschap Ippa Bank (toestemming van 28 maart 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 april 1997) ;
•
van de bij CERA Bank aangesloten kredietinstellingen : - CERA Boortmeerbeek door CERA Kampenhout - CERA Ternat door CERA Liedekerke - CERA Huldenberg door CERA Druivenstreek - CERA Grimbergen door CERA Vilvoorde - CERA Wilsele-Putkapel en CERA Herent door CERA Leuven - CERA Diest door CERA Scherpenheuvel-Zichem - CERA Bekkevoort door CERA Tielt-Winge - CERA Glabbeek door CERA Boutersem-Kumtich - CERA Lubbeek door CERA Kessel-Lo - CERA Lauwe door CERA Moorsele (toestemming van 26 mei 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 18 september 1997) ;
•
van de naamloze vennootschap Algemeen Beroepskrediet door de coöperatieve vennootschap Onderling Beroepskrediet - B.M.O.V (toestemming van 4 juni 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 14 juni 1997) ;
Op 30 juni 1997.
Bijlage 8
267
- de fusie : •
van de C.V.B.A. Crédit Professionnel de Liège, de C.V.B.A. Crédit Professionnel Luxembourgeois en de C.V.B.A. Crédit Professionnel de la Province de Namur door de oprichting van de C.V.B.A. Banque de Crédit Professionnel (toestemming van 18 juni 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 juli 1997) ;
- en de volgende overdrachten : •
overdracht door het bijkantoor van Banco Bilbao Vizcaya aan de Bank voor Financieel Beheer, verkort : Gesbank, van de rechten en verplichtingen met betrekking tot de kredietverrichtingen (floating rate notes), de portefeuille van Euro-obligaties en de portefeuille van privé-beleggingen van het bijkantoor (toestemming van 23 juli 1996 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 september 1996) ;
•
overdracht door de Dumenil Leblé Bank (Belgium), verkort : DL Bank (Belgium), aan de Bank voor Financieel Beheer, verkort : Gesbank, van de rechten en verplichtingen met betrekking tot een welbepaald geheel van kredietovereenkomsten, termijnrekeningen, depositoboekjes, kasbons, Optima rekeningen, zichtrekeningen, termijnrekeningen in deviezen, zichtrekeningen in deviezen, avals en verbintenissen en effectendossiers in open bewaargeving, zoals door de partijen vastgesteld in hun overeenkomst met bijlage van 22 september 1996 (toestemming van 27 september 1996 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 7 november 1996) ;
•
overdracht door het Gemeentekrediet van België van zijn volledige bedrijf aan het Gemeentekrediet Newco, vennootschap waarvan de naam op 23 oktober 1996 werd gewijzigd in « Gemeentekrediet van België » (toestemming van 14 oktober 1996 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 oktober 1996) ;
•
overdracht door de vennootschap onder firma « J. de Schaetzen van Brienen, P. Meyers en J. Spaas » (gekend als Discontokantoor van Tongeren) aan de naamloze vennootschap ASLK-Bank van de rechten en verplichtingen met betrekking tot alle kredietopeningen zoals vastgelegd door de partijen in hun overeenkomst van 7 oktober 1996 (toestemming van 22 oktober 1996 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 17 december 1996) ;
overdracht door de Banque du Crédit Liégeois aan de Bank Brussel Lambert van de rechten en verplichtingen betreffende het logo en de commerciële benaming, de cliënteel en de commerciële organisatie, de huurcelen, de commerciële vorderingen en schulden, de geldbeleg-gingen, roerende waarden, opbrengsten en lasten van de lopende contracten, zoals geregeld door de partijen in hun overeenkomst met bijlagen van 30 september 1996 (toestemming van 4 november 1996 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 november 1996) ;
268
•
overdracht door de naamloze vennootschap Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid, verkort : Krediet aan de Nijverheid of NMKN, aan de naamloze vennootschap ASLK-Bank van de rechten en verplichtingen, met uitzondering van de leningen op afbetaling in de zin van artikel 1, 11° van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, die zij heeft tegenover de cliënten van volgende agentschappen van het Krediet aan de Nijverheid : - Aarschot, Averbode, Chièvres, Ertvelde, Heule, Kerksken, Kieldrecht, Kraainem, Liège, Niel, Nieuwrode, Rillaar, Ruiselede, Scherpenheuvel, Sinaai-Waas, Sint-Pauwels, Wasmes en Wonck, zoals vastgelegd door de partijen in hun overeenkomst van 18 oktober 1996 met bijlagen (toestemming van 20 november 1996 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 3 december 1996) ; - Bornem, Charleroi, Gembloux, Haccourt, Lauwe, Ledegem, Le Roeulx, Londerzeel, Niel, Reningelst, Schaarbeek, Sint-Amandsberg en Zwevegem, zoals vastgelegd door de partijen in hun overeenkomst van 18 oktober 1996 met bijlagen (toestemming van 27 februari 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 maart 1997) ;
•
overdracht door de vennootschap onder firma « J. De Graef, J.J. Spaas en L. Van Hoyweghen » (gekend als Discontokantoor van Hasselt) aan de naamloze vennootschap ASLK-Bank, van de rechten en verplichtingen met betrekking tot alle kredietopeningen zoals vastgelegd door de partijen in hun overeenkomst van 15 november 1996 (toestemming van 17 december 1996 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 januari 1997) ;
Bijlage 8
CBF 1996-1997
CBF 1996-1997
•
overdracht door de bank naar Belgisch recht Banque de l’Europe méridionale van het volledige bedrijf van haar Luxemburgs bijkantoor aan de Banque de l’Europe méridionale - BEMO, een bank naar Frans recht. Die bedrijfsoverdracht geschiedde in het vooruitzicht van de opening van een Luxemburgs bijkantoor van de bank naar Frans recht en de gelijktijdige sluiting van het bijkantoor naar Belgisch recht, op 1 januari 1997 (toestemming van 23 december 1996 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1996) ;
•
overdracht door de naamloze vennootschap Bank van Roeselare en West-Vlaanderen, verkort : Bank van Roeselare, aan de naamloze vennootschap Kredietbank, verkort : KB, van het gehele cliënteel en de daaraan verbonden rechten en verplichtingen van de volgende kantoren van de Bank van Roeselare : - Aalst, Deerlijk, Deinze, Gistel, Houthulst, Kortemark, Ledegem, Oostduinkerke en Zwevezele (toestemming van 8 januari 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 februari 1997) ; - Brugge, Dadizele, Deerlijk Sint-Lodewijk, De Panne, Desselgem, Dikkebus, Heule, Kortrijk Sint-Elisabeth, Langemark, Marke, Menen, Middelkerke, Moorsele, Passendale, Pittem en Zillebeke (toestemming van 17 februari 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 maart 1997) ;
•
overdracht door de beursvennootschap Delen & Co aan de Bank Delen & de Schaetzen van een door de partijen in hun overeenkomst van 13 december 1996 bepaald geheel van rechten en verplichtingen die verband houden met het bedrijf van de beursvennootschap, inzonderheid de materiële vaste activa en de huurovereenkomst betreffende het bedrijfsgebouw, alsook de rechten en verplichtingen met betrekking tot het personeel en de cliënten die schriftelijk werden ingelicht over de voormelde overdracht (toestemming van 14 januari 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 13 maart 1997) ;
•
overdracht door de coöperatieve vennootschap Comptoir de Dépôts et de Crédit Professionnel, door de naamloze vennootschap Beroepskrediet van de rechten en verplichtingen met betrekking tot kredietopeningen die gemobiliseerd zijn bij het Beroepskrediet, zoals vastgelegd door de partijen in hun overeenkomst met bijlagen van 15 mei 1997 (toestemming van 17 juni 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 september 1997) ;
•
overdracht door de coöperatieve vennootschap Beleggings- en Kredietkantoor voor de Middenstand, vennootschap in vereffening, aan de naamloze vennootschap Beroepskrediet, van de rechten en verplichtingen met betrekking tot kredietopeningen die gemobiliseerd zijn bij het Beroepskrediet, zoals vastgelegd door de partijen in hun overeenkomst met bijlagen van 15 mei 1997 (toestemming van 17 juni 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 5 september 1997) ;
•
overdracht door de naamloze vennootschap Kredietkantoor Aalst aan de naamloze vennootschap ASLK-Bank van de rechten en verplichtingen met betrekking tot de nietopgezegde kredietopeningen zoals vastgelegd door de partijen in hun overeenkomst met bijlagen van 18 april 1997 (toestemming van 25 juni 1997 bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 juli 1997).
Bijlage 8
269
Bijlage 9
LIJST VAN DE REVISOREN EN REVISORENVENNOOTSCHAPPEN ERKEND DOOR DE COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN (1) (2) (3)
ERKENDE REVISOREN ANCIAUX Pierre Marcel Thirylaan 204, 1200 Brussel Dewaay Bank ASSELBERGHS Marcel Warandeberg 4, 1000 Brussel BELLEN Marcel Blijde Inkomststraat 24, 3000 Leuven CERA Bank Beroepskrediet Vlaams-Brabant BERGER Pierre Paul Spoorweglaan 3, 2610 Wilrijk CALLENS Boudewijn Prins Boudewijnlaan 46, 2610 Wilrijk
(1) (2)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997. Bij de erkende revisoren worden de functies vermeld van erkend commissaris-revisor of van erkend revisor die zij in eigen naam bij kredietinstellingen naar Belgisch of buitenlands recht uitoefenen.
Bijlage 9
(3)
Bij de erkende revisorenvennootschappen worden de namen vermeld van de erkende revisoren die er lid van zijn evenals de functies van erkend commissaris-revisor of van erkend revisor die de revisorenvennootschap bij kredietinstellingen naar Belgisch of buitenlands recht uitoefenen (tussen haakjes, de aangeduide vertegenwoordiger).
271
CARIS Ludo Jan Van Rijswijcklaan 10, 2018 Antwerpen CLINCK Erik Spoorweglaan 3, 2610 Wilrijk CLYBOUW André Oosterveldlaan 246, 2610 Wilrijk Bank Delen & de Schaetzen Beroepskrediet Berufskredit Ostbelgien Krediet Arfin Middenstands Deposito- en Kredietkantoor van de Put & C°, Effectenbank-Banque de titres COLARD-ALLONSIUS Viviane de Broquevillelaan 116 bus 1, 1200 Brussel Crédit lyonnais Crédit Lyonnais Belgium Spaar- en Kredietkas « De Familie » Wafabank COOX Peter Spoorweglaan 3, 2610 Wilrijk DANI Fatmir Gulden Vlieslaan 80 bus 20, 1060 Brussel DE KEULENAER Ludo Generaal Leman Building, Uitbreidingstraat 2, 2600 Antwerpen DE LEMBRE Erik Marcel Thirylaan 204, 1200 Brussel DESCHAMPS André Boulevard Georges Deryck 26 bte 15, 1480 Tubize Chuo Trust & Banking Company (Europe) DISCRY Luc Frankrijklei 133, 2000 Antwerpen DOYEN Xavier de Broquevillelaan 116 bus 1, 1200 Brussel Banco Español de Credito Banque de Crédit Professionnel ERAUW Theo Neerveldstraat 101, 1200 Brussel FRANSOLET Robert-Henri Avenue Destenay 13, 4000 Liège HELLRAETH Robert Spoorweglaan 3, 2610 Wilrijk HELSEN Erik Neerveldstraat 101, 1200 Brussel HENDRICKX Felix Frankrijklei 133, 2000 Antwerpen
272
Bijlage 9
CBF 1996-1997
HOSTE André Kasteel de Walzinlaan 10 bus 3, 1180 Brussel Bank van Parijs en de Nederlanden België Eural Unispar JACOBS Danielle Pater Eudore Devroyestraat 102, 1150 Brussel Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank Bank Nagelmackers 1747 JEANQUART Roland Marcel Thirylaan 216, 1200 Brussel KOWALSKI Henri Rue Commandant Naessens 32, 4340 Awans MISSORTEN Walter Meiseselaan 71, 1020 Brussel Centrale Kredietverlening NIJS Virgile Neerveldstraat 101, 1200 Brussel PAUWELS Paul Woluwedal 62, 1200 Brussel PEETERS Leo Ambtmanstraat 6, 2000 Antwerpen Ford Credit Europe PLC PEIRCE Robert Woluwedal 62, 1200 Brussel PIRE Philippe Rue Commandant Naessens 32, 4340 Awans PIRLOT Jean de Broquevillelaan 116 bus 1, 1200 Brussel Bank of Yokohama (Europe) Banque de Crédit Professionnel Toyo Trust & Banking (Europe) POURBAIX Claude Brussels Airport Business Park, Berkenlaan 6, 1831 Diegem Bank van Parijs en de Nederlanden België Crédit général, Société anonyme de Banque PRIGNON Jean-Louis Brussels Airport Business Park, Berkenlaan 6, 1831 Diegem ROMONT Jean-Pierre Martelaarslaan 53-55, 9000 Gent SERVAIS Jean-Louis Chaussée de Louvain 428, 1380 Lasne Beroepskrediet Caisse d’épargne de la Ville de Nivelles Caisse d’épargne de la Ville de Tournai Crédit Commercial de France
CBF 1996-1997
Bijlage 9
273
STEENWINCKEL Joseph Woluwedal 62, 1200 Brussel SWOLFS Ludo Marcel Thirylaan 204, 1200 Brussel THEEUWES Frans Neerveldstraat 101, 1200 Brussel TIMMERMAN Georges Spoorweglaan 3, 2610 Wilrijk Eural Unispar VAES Michel Brussels Airport Business Park, Berkenlaan 6, 1831 Diegem VAN ACOLEYEN Marcel Kloosterlaan 1, 3001 Heverlee Antwerpse Diamantbank Limburgs Beroepskrediet VAN COUTER Luc Spoorweglaan 3, 2610 Wilrijk VAN der STEEN Joseph Amerikalei 35, 2000 Antwerpen Bank De Maertelaere Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. Krediet- en Financiële Maatschappij VAN OOSTVELDT Karel Spoorweglaan 3, 2610 Wilrijk VANTHIENEN Lambert Blijde Inkomststraat 24, 3000 Leuven Bank van Roeselare en West-Vlaanderen VAN WOENSEL Daniël Frankrijklei 133, 2000 Antwerpen Argenta Spaarbank VERHAEGEN Frank J. Albion Building, Britselei 23-25, 2000 Antwerpen VERMAELEN Danielle Marcel Thirylaan 204, 1200 Brussel VERSTRAELEN Roger Brussels Airport Business Park, Berkenlaan 6, 1831 Diegem HSA-Spaarkrediet VLAMINCKX Joseph Albion Building, Britselei 23-25, 2000 Antwerpen Argenta Spaarbank Federale Kas voor het Beroepskrediet HBK-Spaarbank
274
Bijlage 9
CBF 1996-1997
REVISORENVENNOOTSCHAPPEN ARTHUR ANDERSEN Bedrijfsrevisoren Burg. CV Warandeberg 4, 1000 Brussel Erkende revisoren : de heren M. Asselberghs en L. De Keulenaer Banco do Brasil (Europe) (Asselberghs) Banco Central Hispanoamericano (De Keulenaer) Banco Exterior de España (De Keulenaer) Bank voor financieel beheer (Asselberghs) Banque nationale de Paris (De Keulenaer) Central Hispano Benelux (De Keulenaer) Istituto Bancario San Paolo di Torino (De Keulenaer) Ogaki Kyoritsu Bank (Europe) (De Keulenaer) Société Générale (De Keulenaer) CALLENS, PIRENNE, THEUNISSEN & C° Bedrijfsrevisoren Burg. CV Jan van Rijswijcklaan 10, 2018 Antwerpen Erkende revisoren : de heren B. Callens en L. Caris DIPO (Callens) COOPERS & LYBRAND/MARCEL BELLEN & C°, Bedrijfsrevisoren Burg. CV Marcel Thirylaan 216, 1200 Brussel Erkende revisoren : de heren M. Bellen, R.H. Fransolet, R. Jeanquart en L. Vanthienen Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank (Bellen) Banque de l’Europe méridionale (Fransolet) Caisse Rurale de Nivezé (Fransolet) Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (Bellen) Westdeutsche Landesbank Girozentrale (Bellen) DELOITTE & TOUCHE Bedrijfsrevisoren Burg. CV Renaissancelaan 20 bus 25, 1040 Brussel Erkende revisoren : de heren C. Pourbaix, J.-L. Prignon, M. Vaes, F.J. Verhaegen, R. Verstraelen en J. Vlaminckx Antwerps Beroepskrediet (Vlaminckx) Antwerpsche Hypotheekkas (Vlaminckx) BACOB (Vlaminckx) Bank voor Koophandel van Brussel (Pourbaix) The Bank of Tokyo-Mitsubishi, Limited (Verstraelen) Bank of Tokyo-Mitsubishi (Belgium) (Verstraelen) Banque Drèze (Vlaminckx) Caisse Coopérative de Dépôts et de Crédit Agricole (Vlaminckx) Coöperatieve Deposito- en Kredietkas voor de Landbouw (Vlaminckx) Hypotheek-, Beleggingsmaatschappij en Spaarbank (Vlaminckx) Ippa Bank (Vlaminckx) Landbouwkrediet NV (Vlaminckx) Mitsui Trust Bank (Europe) (Verstraelen) Parfibank (Pourbaix, Prignon) The Sakura Bank, Limited (Verstraelen) Shizuoka Bank (Europe) (Pourbaix) State Bank of India (Verstraelen) UPAR (Vlaminckx) De Vaderlandsche Spaarbank (Verstraelen)
CBF 1996-1997
Bijlage 9
275
ERNST & YOUNG Bedrijfsrevisoren Burg. CV Marcel Thirylaan 204, 1200 Brussel Erkende revisoren : mevrouw D. Vermaelen de heren P. Anciaux, E. De Lembre, H. Kowalski, Ph. Pire, J.-P. Romont en L. Swolfs Aachener Bank eG (Vermaelen) AGF/Assubel Bank (Anciaux) Antwerpse Diamantbank (Swolfs) Banca Monte Paschi Belgio (Romont) Bank of America National Trust and Savings Association (Romont) Bank MeesPierson (De Lembre, Romont) The Bank of New York (Romont) B.B.L. (Swolfs, Vermaelen) BHW Bausparkasse A.G. (Vermaelen) Brabants Beroepskrediet - Bank (Anciaux) Crédit Professionnel du Hainaut (Kowalski, Pire) Crédit Professionnel Interfédéral (Romont) De Laet, Poswick & Co, Banquiers-Bankiers (Anciaux) Deutsche Bank Spa (Vermaelen) The Fuji Bank, Limited (Romont) Generale Bank (Anciaux) Joyo Bank (Europe) (Swolfs) Kredietbank (De Lembre) Mauretus Spaarbank (Romont) Onderling Beroepskrediet - B.M.O.V. (Romont) Onderling Beroepskrediet - B.M.W.V. (Romont) Private Kas Bank (Anciaux) The Sumitomo Bank Limited (Anciaux) Suruga Bank (Europe) (Vermaelen) VDK (De Lembre) Westkrediet (De Lembre) Westvlaams Beroepskrediet (Romont) SEFB-Record Bank( Kowalski) HENDRICKX, VAN WOENSEL & C° Burg. CV Frankrijklei 133, 2000 Antwerpen Erkende revisoren : de heren F. Dani, L. Discry, F. Hendrickx en D. Va n Woensel Algemene Spaar- en Lijfrentekas-Bank (Van Woensel) Bank of Baroda (Discry, Hendrickx) Bankunie (Van Woensel) Banque Chaabi du Maroc (Discry) Commerzbank Aktiengesellschaft (Hendrickx) Gemeentekrediet van België (Van Woensel) Hypotheek-, Beleggingsmaatschappij en Spaarbank (Discry) Kredietbank (Hendrickx) Oostvlaams Beroepskrediet (Discry)
276
Bijlage 9
CBF 1996-1997
KLYNVELD PEAT MARWICK GOERDELER - Bedrijfsrevisoren Burg. CV Spoorweglaan 3, 2610 Wilrijk Erkende revisoren : de heren P. Berger, E. Clinck, P. Coox, Th. Erauw, R. Hellraeth, E. Helsen, V. Nijs, F. Theeuwes, G. Timmerman, L. Van Couter en K. Van Oostveldt ABN AMRO Bank (Coox, Helsen) ABN AMRO Bank (België) (Coox, Helsen) Algemeen Beroepskrediet (Helsen) Antwerpsche Hypotheekkas (Van Couter) Bank van De Post (Nijs) Bankunie (Van Couter) Bank J. Van Breda en C° (Helsen) Belgische Zee- en Binnenvaart Kredietmaatschappij (Timmerman) Belgolaise Bank (Nijs) CERA Bank (Theeuwes) Citibank Belgium (Erauw) Citibank (N.A.) (Erauw) Dai-Ichi Kangyo Bank Nederland N.V. (Nijs) Jean Degroof et Cie (Berger) Deutsche Bank Aktiengesellschaft (Erauw) Europabank (Erauw) Fidisco (Berger) Generale Bank (Timmerman) Générale de Banque Belge pour l’Etranger (Nijs, Timmerman) Habib Bank Limited (Berger) HBK-Spaarbank (Berger) HSA-Spaarkrediet (Van Couter) ING Bank (Belgium) S.A./N.V. (Van Couter) Mitsubishi Trust & Banking Corporation (Europe) (Van Oostveldt) De Nationale Investeringsbank N.V.(Theeuwes) The Sanwa Bank Limited (Theeuwes) Triodosbank (Van Oostveldt) United Taiwan Bank (Van Oostveldt) F. van Lanschot Bankiers (België) (Van Couter) PRICE WATERHOUSE Bedrijfsrevisoren Burg. CV Woluwedal 62, 1200 Brussel Erkende revisoren : de heren P. Pauwels, R. Peirce en J. Steenwinckel Banque commerciale du Maroc (Steenwinckel) Byblos Bank Belgium (Peirce) Caterpillar Finance France (Peirce) The Chase Manhattan Bank (National Association) (Steenwinckel) Crédit Agricole Indosuez (Peirce) Europese Bank voor Latijns-Amerika (Peirce) Gemeentekrediet van België (Peirce) Indosuez Bank België (Peirce) J.P. Morgan Benelux (Peirce) Lloyds Bank PLC (Peirce) Morgan Guaranty Trust Company of New York (Peirce)
CBF 1996-1997
Bijlage 9
277
Bijlage 10
WIJZIGINGEN AANGEGRACHT AAN DE LIJSTEN VAN DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN MET VERGUNNING IN BELGIE
Sinds 30 juni 1996 werden de volgende wijzigingen aangebracht : Vergunningen - Royale Belge Investment Management NV, verkort RBIM (1.7.1996) in de rubriek vennootschappen voor vermogensbeheer - Trustinvest NV(12.11.1996) in de rubriek beursvennootschappen Weglatingen - Bourse 2000 NV (1.7.1996) in de rubriek beursvennootschappen - Consultor NV (10.9.1996) in de rubriek vennootschappen voor vermogensbeheer - De Ferm en Cie Beursmakelaars BVBA (19.11.1996) in de rubriek beursvennootschappen - Delen & C° NV (20.1.1997) in de rubriek beursvennootschappen - de Posson et Cie - Change NV (3.6.1997) in de rubriek vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten - De Sagher & Cie GCV (31.12.1996) van de lijst van de beursvennootschappen waarvan de effectieve leiding niet aan ten minste twee natuurlijke personen is toevertrouwd
CBF 1996-1997
Bijlage 10
279
- L. De Wispelaere en C° GCV (31.12.1996) van de lijst van de beursvennootschappen waarvan de effectieve leiding niet aan ten minste twee natuurlijke personen is toevertrouwd - Driege & C° BVBA (31.7.1996) in de rubriek beursvennootschappen - Goethals en C° GCV (24.10.1996) in de rubriek beursvennootschappen - Iris Securities CVBA(27.06.1997) in de rubriek beursvennootschappen - P.E. Securities BVBA, verkort P.E.S. (15.9.96) van de lijst van de beursvennootschappen waarvan de effectieve leiding niet aan ten minste twee natuurlijke personen is toevertrouwd - Transga NV(1.7.1996) in de rubriek vennootschappen voor vermogensbeheer - van de Put & C° VOF (1.8.1996) in de rubriek beursvennootschappen - Westkrediet-Vercammen & C°, verkort W.K.V. BVBA (1.4.1997) in de rubriek beursvennootschappen Wijzigingen van de benaming - « Cels Guigon Securities GCV » werd gewijzigd in « Cels Securities GCV » (27.6.1997) - « Reyers, Beauvois, Spriet, de Villenfagne & Cie GCV, verkort Reyers » werd gewijzigd in « Reyers, Beauvois, de Villenfagne GCV, verkort Reyers, Beauvois » (4.6.1997) - « Weghsteen & C° NV » werd gewijzigd in « Weghsteen & Driege NV » (31.7.1996) Wijzigingen van rechtsvorm - de vennootschap Nédée & C° Beursvennootschap werd omgevormd van een coöperatieve vennootschap in een naamloze vennootschap - de vennootschap Van Goolen & C° werd omgevormd van een gewone commanditaire vennootschap in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Wijzigingen in de beleggingsdiensten verricht voor derden of in de andere toegelaten werkzaamheden :
Toevoegingen : - Bestinvest NV : beleggingsdienst 1.a) (7.11.1996) - Capital & Finance Asset Management SA : beleggingsdienst 1.a) (21.1.1997) - Delta, beursvennootschap BVBA : beleggingsdienst 3 (4.6.1997) - KB-Securities NV : beleggingsdienst 4.a) (6.6.1997) - Nédée & C° Beursvennootschap NV : werkzaamheid B (23.4.1997) - Leo Stevens & Cie BVBA : werkzaamheid A (6.12.1996) - Van Bauwel en C° GCV : beleggingsdienst 4.b) (4.11.1996) - Van Goethem & C° NV : beleggingsdienst 3 (14.1.1997)
Weglatingen : - De Mulder & Cie SPRL : werkzaamheid A (4.10.1996) - Gestrabel SPRL : werkzaamheid A (28.01.1997) - Van Goethem & C° SA : werkzaamheid A (14.1.1997)
280
Bijlage 10
CBF 1996-1997
Overbrengingen naar een andere lijst - overbrenging van Choppinet BVBA van de lijst van de beursvennootschappen waarvan de effectieve leiding niet aan ten minste twee natuurlijke personen is toevertrouwd naar de lijst van de beleggingsondernemingen met vergunning in België, rubriek beursvennootschappen (20.12.1996) - overbrenging van De Mulder & C° SPRL van de lijst van de beursvennootschappen waarvan de effectieve leiding niet aan ten minste twee natuurlijke personen is toevertrouwd naar de lijst van de beleggingsondernemingen met vergunning in België, rubriek beursvennootschappen (20.12.1996) - overbrenging van Lawaisse Philippe & C° Wisselagenten GCV van de lijst van de beursvennootschappen waarvan de effectieve leiding niet aan ten minste twee natuurlijke personen is toevertrouwd naar de lijst van de beleggingsondernemingen met vergunning in België, rubriek beursvennootschappen(13.12.1996) Oprichting van een nieuwe bijlage « Lijst van de geregistreerde bijkantoren in België van beleggingsondernemingen die onder het recht van een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap ressorteren » Schrapping van een bijlage Overeenkomstig de bepalingen van artikel 165 van de wet van 6 april 1995, werd de lijst van de beursvennootschappen waarvan de effectieve leiding niet aan ten minste twee natuurlijke personen is toevertrouwd geschrapt op datum van 1 januari 1997.
CBF 1996-1997
Bijlage 10
281
Bijlage 11
LIJST VAN DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN MET VERGUNNING IN BELGIE (1)
De naam van de beleggingsondernemingen wordt gevolgd door de aanduiding van de beleggingsdiensten (*) en van bepaalde andere werkzaamheden (**), die deze op grond van hun vergunning mogen verrichten.
1. BELEGGINGSONDERNEMINGEN NAAR BELGISCH RECHT
a) Beursvennootschappen Bacob Securities, Beursvennootschap NV Trierstraat 25, 1040 Brussel
1.a) 1.b)
2
Bocklandt BVBA Casinostraat 6, 9100 Sint-Niklaas
1.a) 1.b)
2
(1) (*)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997. DE IN ARTIKEL 46, 1°, VAN DE WET VAN 6 APRIL 1995 BEDOELDE BELEGGINGSDIENSTEN VERRICHT VOOR DERDEN : 1.a) het ontvangen en doorgeven voor rekening van beleggers, van orders met betrekking tot één of meerdere financiële instrumenten ; 1.b) het uitvoeren van dergelijke orders voor rekening van derden ; 1.c) het met elkaar in contact brengen van twee of meer beleggers waardoor tussen deze beleggers een transactie in een financieel instrument tot stand kan komen ; 2. het handelen voor eigen rekening in eender welk financieel instrument ; 3. het per cliënt op discretionaire basis beheren van beleggingsportefeuilles op grond van een door de beleggers
Bijlage 11
4.b)
gegeven opdracht, voor zover die portefeuilles één of méér financiële instrumenten bevatten. 4.a) de overname van uitgiften van alle of bepaalde financiële instrumenten ; 4.b) de plaatsing van uitgiften van alle of bepaalde financiële instrumenten. (**) DE IN ARTIKEL 58, § 1, TWEEDE EN DERDE LID, VAN DE WET VAN 6 APRIL 1995 BEDOELDE ANDERE WERKZAAMHEDEN : A. het verrichten van transacties met financiële instrumenten voor eigen rekening, als bedoeld in artikel 58, § 1, tweede lid, van de wet en/of het overnemen van uitgiften van financiële instrumenten of het borg staan voor de plaatsing hiervan ; B. het optreden als bewaarder voor verzekeringsondernemingen en/of voor instellingen voor collectieve belegging.
283
284
Bonnewijn, Renwart et Cie SA Rue des Guillemins 131, 4000 Liège
1.a) 1.b) 1.c)
2
Branquart, Costermans Securities NV Marsveldplein 2, 1050 Brussel
1.a) 1.b)
2
Busschaert & C°, Beursvennootschap BVBA verkort Busschaert & C° Lippenslaan 115, 8300 Knokke-Heist
1.a) 1.b)
2
3
4.b)
Capital @ Work NV Waversesteenweg 1519, 1160 Brussel
1.a) 1.b)
2
3
4.b)
Cels Securities GCV Ijzerenkruisstraat 56, 1000 Brussel
1.a) 1.b)
2
4.b)
A
Choppinet BVBA Brugmannlaan 157, 1190 Brussel
1.a) 1.b)
2
4.b)
A
Corluy & C° Beursvennootschap NV verkort Corluy & C° Belgiëlei 153, 2018 Antwerpen
1.a) 1.b)
2
3
4.a) 4.b)
A
BVBA Damien Courtens & Cie, Successeur de Léon Maucq, Société de Bourse Paul Deschanellaan 130 bus 2, 1030 Brussel
1.a) 1.b)
3
4.b)
de Buck & Cie NV Kouter 31, 9000 Gent
1.a) 1.b)
2
3
4.b)
A
Declercq & C° GCV Justitiestraat 27 bus 6, 2018 Antwerpen
1.a) 1.b)
2
4.b)
A
Philippe et Yves De Coster, Société de Bourse BVBA Centrumgalerij, Blok 1, 3de verdieping Kleerkopersstraat 15-17, 1000 Brussel
1.a) 1.b)
2
4.b)
A
Beursvennootschap Degroof Securities NV, verkort Degroof Securities Guimardstraat 18, 1040 Brussel
1.a) 1.b)
2
Delande et Cie GCV Montoyerstraat 31 bus 5, 1000 Brussel
1.a) 1.b)
2
4.b)
F. Delcour, A. Vancrayebeck et F. Sacré, Société de Bourse SPRL Rue de Bex 11, 4000 Liège
1.a) 1.b)
2
4.b)
Delta, beursvennootschap BVBA Leopoldlaan 111, 8300 Knokke-Heist
1.a) 1.b)
2
de Moffarts-Rolin Jacquemyns NV Anspachlaan 111 bus 3, 1000 Brussel
1.a) 1.b)
2
4.b)
De Mulder & C° SPRL Ruelle des Foins 85, 1390 Grez-Doiceau
1.a) 1.b)
2
4.b)
Dewaay, Servais & Cie NV Anspachlaan 1 bus 10, 1000 Brussel
1.a) 1.b)
2
4.a) 4.b)
Bijlage 11
3
4.a) 4.b)
A
A
A
A
3
A
4.b)
A
A
CBF 1996-1997
Dierickx, Leys & Cie NV, verkort Dierickx Kasteelpleinstraat 44, 2000 Antwerpen
1.a) 1.b) 1.c)
2
Drogné, Goldwasser, Dugnoille & Cie NV Kunstlaan 42, 1040 Brussel
1.a) 1.b)
2
Fortis Investments Belgium NV, verkort FIB Broekstraat 2, 1000 Brussel
1.a) 1.b) 1c)
2
4.b)
A
4.b)
3
4.a) 4.b)
G-de Moffarts-Rolin Jacquemyns Securities NV, verkort G-Securities Anspachlaan 111 bus 3, 1000 Brussel 1.a) 1.b)
2
Gestrabel BVBA Ravensteingalerij 78 bus 4, 1000 Brussel
1.a) 1.b)
2
4.b)
Michel Goffin & Cie, Agents de change NV Roodebeeklaan 89, 1030 Brussel
1.a) 1.b)
2
4.b)
Goldwasser Exchange & C° BVBA Hoveniersstraat 2 bus 221, 2018 Antwerpen
1.a) 1.b)
2
4.b)
R. Havaux & Cie GCV Naamsestraat 39-41, 1000 Brussel
1.a) 1.b)
2
KB-Securities NV Vondelstraat 15, 2060 Antwerpen
1.a) 1.b)
Lawaisse Philippe & C° Wisselagenten GCV Sint-Jorisstraat 6, 8500 Kortrijk
A
A
A
2
4.a) 4.b)
A
1.a) 1.b)
2
4.b)
J. Leleux & Cie SA, verkort JLC Rue de la Station 99, 7060 Soignies
1.a) 1.b) 1.c)
2
Logé & Associés BVBA Waterloosesteenweg 1149/1151, 1180 Brussel
1.a) 1.b)
2
SA Mélice, Pire & Cie NV Grasmarkt 105 bus 8, 1000 Brussel
1.a) 1.b)
2
Mignon, Hanart, Declerck BVBA Marsveldplein 2 bus 8, 1050 Brussel
1.a) 1.b)
Nédée & C° Beursvennootschap NV Bellevue 2, 9050 Gent
1.a) 1.b) 1.c)
4.b)
A
4.b)
A
3
4.b)
A
2
3
4.b)
A
2
3
4.a) 4.b)
3
2
Petercam NV Sint-Goedeleplein 19, 1000 Brussel
1.a) 1.b) 1.c)
2
J. Quatannens en C° NV Wortegemsesteenweg 15, 8570 Anzegem
1.a) 1.b)
2
GCV Rampelbergs & Cie Société de Bourse, verkort GCV Rampelbergs & Cie Baron Albert d’Huartlaan 7, 1150 Brussel
1.a) 1.b)
2
Reyers, Beauvois, de Villenfagne GCV, verkort Reyers, Beauvois Aarlenstraat 39/41 bus 10, 1000 Brussel 1.a) 1.b) 1.c)
Bijlage 11
3
A
4.b)
Paresco Belgium NV Broekstraat 2, 1000 Brussel
CBF 1996-1997
3
2
A B
A
3
4.a) 4.b)
A
4.b)
A
A
3
4.a) 4.b)
A
285
Riga et Cie SA Rue de Nivelles 14, 1300 Wavre
1.a) 1.b) 1.c)
2
Ronflette et Cie SPRL Boulevard Devreux 3, 1er étage, 6000 Charleroi
1.a) 1.b)
2
4.b)
R., B. & F. Ropsy & Cie BVBA Winston Churchillaan 137 bus 26, 1180 Brussel 1.a) 1.b)
2
4.b)
A
Axel Roseeuw & C° Beursvennootschap NV Pelikaanstraat 42 bus 31, 2018 Antwerpen
1.a) 1.b)
2
4.b)
A
P. Sinn & V. Hermans VOF (2) Herendal 15, 2de verd., 1150 Brussel
1.a) 1.b)
2
3
4.b)
A
Smeets, Verbaet & C° NV Kipdorp 10-12, 2000 Antwerpen
1.a) 1.b)
2
3
4.b)
A
Leo Stevens & Cie BVBA Vestingstraat 70, 2018 Antwerpen
1.a) 1.b)
2
4.b)
A
Trustinvest NV Jordaenskaai 5, 2000 Antwerpen
1.a)
Union Belgian Brokers, verkort U.B.B. Beursvennootschap CV Centrumgalerij, Blok 1, 6de verdieping Kleerkopersstraat 15, 1000 Brussel
1.a) 1.b)
2
4.b)
A
Van Bauwel en C° GCV Bisschopstraat 70, 2060 Antwerpen
1.a) 1.b)
2
4.b)
A
Kris Van Eynde & C° Beursvennootschap GCV Dr. Arthur Verdurmenstraat 9, 9100 Sint-Niklaas 1.a) 1.b)
2
4.b)
Van Glabbeek & C° Beursvennootschap BVBA Kipdorp 43, 2000 Antwerpen
1.a) 1.b)
2
4.b)
Van Goethem & C° NV Frankrijklei 154, 2000 Antwerpen
1.a) 1.b)
2
Van Goolen & C° BVBA Lange Koepoortstraat 31, 2000 Antwerpen
1.a) 1.b)
2
Van Herreweghe BVBA Tervurenlaan 50, 1040 Brussel
1.a) 1.b)
Van Moer, Santerre et C° NV Anspachlaan 111 bus 7, 1000 Brussel
1.a) 1.b) 2
3
4.b)
A
Vermeulen-Raemdonck NV Handelsstraat 10, 1000 Brussel
1.a) 1.b) 2
3
4.b)
A
Viatour, De Cock, Hermesse et Deblanc, Société anonyme de Bourse Place Xavier Neujean 19b, 4000 Liège
1.a) 1.b) 2
4.b)
A
Weghsteen & Driege NV Oude Burg 6, 8000 Brugge
1.a) 1.b)
(2)
286
3
3
4.b)
A
A
4.b)
4.b)
4.b)
2
4.b)
A
De beursvennootschap werd weggelaten van de lijst op datum van 1 augustus 1997.
Bijlage 11
CBF 1996-1997
b) Vennootschappen voor vermogensbeheer
CBF 1996-1997
B.B.L. Capital Management Corporation NV Marnixlaan 24, 1000 Brussel
3
Bearbull (Belgium) NV Waterloosesteenweg 880, 1000 Brussel
3
Bestinvest NV Burg. Bertenplein 23, 8970 Poperinge
1.a)
3
Capital & Finance Asset Management NV Vergoteplein 19, 1200 Brussel
1.a)
3
Compagnie de Gestion Privée NV Lloyd Georgelaan 6 bus 7, 1000 Brussel
1.a)
3
European Investment Corporation SA, verkort E.I.C. Boulevard Tirou 17 bte 48, 6000 Charleroi
3
Fina Investment NV Nijverheidstraat 52, 1040 Brussel
3
Horatius NV O.L. Vrouwestraat 40, 8500 Kortrijk
3
I.M.G. Belgium NV Mettewielaan 503, 1070 Brussel
3
International Capital Investment SA, verkort I.C.I. Avenue du Mont Marcure 35, 1420 Braine-l’Alleud
3
Mega Invest Management NV Zuidstraat 97, 1000 Brussel
3
1.a)
Private and Independent Investment NV, verkort Priv-Gest Oude Graanmarkt 17, 1000 Brussel
3
Royale Belge Investment Management NV, verkort RBIM Vorstlaan 23, 1170 Brussel
3
Société de Services Financiers et de Gestion NV, verkort Serfiges Henri Marichalstraat 11, 1050 Brussel
3
Société Internationale de Gestion de Portefeuilles SA, verkort S.I.G.P. Rue du Géant 6 bte 21, 1400 Nivelles
3
Bijlage 11
287
c) Vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten Benelux Money Broking Company NV Emile Maxlaan 163, 1030 Brussel
1.c)
Dewaay Broking NV de Brouckèreplein 12 bus 4, 1000 Brussel
1.c)
Finacor & Associés NV Koloniënstraat 52 bus 7, 1000 Brussel
1.c)
Tullett & Tokyo Forex Belgium NV Molièrelaan 114, 1190 Brussel
1.c)
2. BIJKANTOREN IN BELGIE VAN BELEGGINGSONDERNEMINGEN DIE RESSORTEREN ONDER HET RECHT VAN STATEN DIE GEEN LID ZIJN VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP Nihil
288
Bijlage 11
CBF 1996-1997
Bijlage 12
LIJST VAN DE GEREGISTREERDE BIJKANTOREN IN BELGIE VAN BELEGGINGSONDERNEMINGEN DIE ONDER HET RECHT VAN EEN ANDERE LID-STAAT VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP RESSORTEREN (1)
De naam van de bijkantoren wordt gevolgd door de aanduiding van de beleggingsdiensten (*) die deze op grond van hun vergunning mogen verrichten.
Berben’s Effectenkantoor B.V. vennootschap naar Nederlands recht Diestersteenweg 448, 3680 Maaseik
1.a) 1.b)
NLD Asset Management B.V. vennootschap naar Nederlands recht Frankrijklei 93, 2000 Antwerpen
1.a)
(1) (*)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997. DE IN DEEL A VAN DE BIJLAGE VAN DE RICHTLIJN BEDOELDE BELEGGINGSDIENSTEN (93/22/EEG van de raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten) : 1.a) het ontvangen en doorgeven voor rekening van beleggers, van orders met betrekking tot één of meer van de in deel B genoemde instrumenten ; 1.b) het uitvoeren van dergelijke orders voor rekening van derden ; 2. het handelen voor eigen rekening in eender welk van de in deel B genoemde instrumenten ; 3. het per cliënt op discretionaire basis beheren van beleggingsportefeuilles op grond van een door de beleggers gegeven opdracht, voor zover die portefeuilles één of meer van de in deel B genoemde instrumenten bevatten ; 4. het overnemen van emissies van alle of bepaalde van de in deel B genoemde instrumenten en/of het plaatsen van die emissies.
Bijlage 12
2
3
DE IN DEEL B VAN DE BIJLAGE VAN DE RICHTLIJN BEDOELDE INSTRUMENTEN : 1.a) effecten ; 1.b) rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging ; 2. geldmarktinstrumenten ; 3. financiële futures, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die aanleiding geven tot afwikkeling in contanten ; 4. rentetermijncontracten (« FRA’s ») ; 5. rente- en valutaswaps en swaps betreffende aan aandelen of een aandelenindex gekoppelde cash-flows (« equity swaps ») ; 6. opties ter verwerving of vervreemding van onder dit deel van de bijlage vallende instrumenten, met inbegrip van gelijkwaardige instrumenten die aanleiding geven tot afwikkeling in contanten. Deze categorie bevat met name valuta- en renteopties.
289
Bijlage 13
LIJST VAN DE VENNOOTSCHAPPEN VOOR BELEGGINGSADVIES (1)
Coge Stock Invest NV Karmelietenstraat 15, 2600 Berchem Commodity Associates BVBA Achterenbergstraat 32, 3070 Kortenberg Fidelity Capital Management NV Rietschoorvelden 20, 2170 Antwerpen Gaëtan Gillès de Pelichy BVBA Pelikaanhof 2, 3090 Overijse Money & Markets NV Emile Duraylaan 12, 1050 Brussel SERCAM NV Handelsstraat 10 bus 2, 1000 Brussel Tercelin de Joigny BVBA Tervurenlaan 196 bus 5, 1150 Brussel
(1)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997.
Bijlage 13
291
Bijlage 14
LIJST VAN DE GEREGISTREERDE WISSELKANTOREN (1) (artikel 7 van het KB van 27 december 1994)
Sinds 30 juni 1995 werden de volgende wijzigingen aangebracht in deze lijst :
Inschrijvingen : - BELLWORD NV (13 juni 1997) - BM UNIVERSAL NV (30 augustus 1996) - COPINE EXCHANGE NV (27 november 1996) - WATS NV (11 december 1996) Weglating : - Frank CLAESSENS (16 april 1997) Wijziging van de benaming : - « Paul LALOY BVBA » in « Xavier SEGHERS BVBA » (12 juli 1996)
(1)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997
Bijlage 14
293
1. WISSELKANTOREN OPGERICHT IN DE VORM VAN EEN VENNOOTSCHAP AMERICAN EXPRESS INTERNATIONAL Inc. Vorstlaan 100, 1170 Brussel ASTIER-PERRET SA Rue d’Havré 138, 7000 Mons BELLWORD NV Winston Churchilllaan 16, 1180 Brussel BEST MONEY CHANGE BVBA Markt 13, 8000 Brugge BM UNIVERSAL NV Brouwersvliet 44, 2000 Antwerpen CAMRAIL NV Sint-Goedeleplein 19, 1000 Brussel CHANGE CENTER BVBA Boterstraat 49, 1000 Brussel CHEQUEPOINT (BELGIUM) NV Louizalaan 475, 1050 Brussel COPINE EXCHANGE SA Passage de la gare 13, 5000 Namur DIENSTENCENTRUM VAN WELDEN NV Hoogstraat 61-63, 9700 Oudenaarde EUROGOLD NV Beursstraat 30/32, 1000 Brussel EUROPEAN EXCHANGE & CREDIT NV Sint-Annastraat 32, 1000 Brussel GOLDFINGER NV Nieuwstraat 52, 1000 Brussel GWK BELGIUM NV, ook optredend onder de handelsnamen : BASLÉ, BEST CHANGE en INTERCHANGE Gordunakaai 85, 9000 Gent INTERFIX BVBA Pelikaanstraat 78, 2018 Antwerpen LEMBOURG - MERESSE - TOURISME - CHANGE AUTOROUTE SPRL Autoroute E19 Bruxelles - Paris, Poste Frontière, 7350 Hensies Pierre DRUGMAND SCS Rue Sylvain Guyaux 38, 7100 La Louvière PILLEN R.W.J. BVBA Vlamingstraat 11, 8000 Brugge Roger MUNTERS & CIE VOF Zuidstraat 97, 1000 Brussel
294
Bijlage 14
CBF 1996-1997
STEVENS & CIE - WISSEL/EXCHANGE NV Vestingstraat 70, 2018 Antwerpen SUPERCHANGE NV Grasmarkt 55, 1000 Brussel THE THOMAS COOK GROUP Ltd. Grote Markt 4, 1000 Brussel TRAVELEX BELGIUM NV Leopold II Dam, 8380 Zeebrugge VERCAMMEN & C° BVBA Vredebergstraat 9, 2500 Lier WATS NV De Keyserlei 44, 2018 Antwerpen Xavier SEGHERS BVBA Bergstraat 6, 1000 Brussel
2. WISSELKANTOREN GEVESTIGD ALS NATUURLIJKE PERSONEN De heer Jean-Luc COURTOIS, Vieux Marché aux Poteries 5, 7500 Tournai, optredend onder de handelsnaam « J.L.C. CHANGE, Vieux Marché aux Poteries 5, 7500 Tournai » De heer Roland DEBONNET, Rue de la Patrouille 2, 7760 Pottes, optredend onder de handelsnaam « CHANGE EXACT +, Roland DEBONNET, Autoroute E19 Bruxelles - Paris, 7350 Hensies » De heer Isidoro FRIEDBERG - LANGSAM, Van Eycklei 19, 2018 Antwerpen, optredend onder de handelsnaam « Isidoro FRIEDBERG - LANGSAM, Hoveniersstraat 50/52, 2018 Antwerpen » De heer Haïm HADAD, Haringrodestraat 57, 2018 Antwerpen, optredend onder de handelsnaam « HADAD HAÏM, M.R.S. Trading, Hoveniersstraat 2 bus 429, 2018 Antwerpen » De heer Jean-José HAYARD, Route de Mons - Maubeuge 2, 7041 Havay (Quévy) De heer Jacques LEMBOURG, Rue des Ebéarts 5, 7350 Hensies, optredend onder de handelsnaam « AGENCE LEMBOURG Jacques, Rue de la Chaussée 15, 7000 Mons et Autoroute E19 Tournai - Lille, poste frontière de Lamain, 7522 Lamain » De heer Eliezer LIPSCHUTZ, Helenalei 18, 2018 Antwerpen, optredend onder de handelsnaam « E. LIPSCHUTZ WISSELKANTOOR (ELW), Schupstraat 1, 2018 Antwerpen » Mevrouw Marguerite-Marie MAUCQ, August Oleffelaan 26, 8620 Nieuwpoort, optredend onder de handelsnaam « WISSEL - CHANGE - EXCHANGE MAUCQ M., Van Iseghemlaan 38, 8400 Oostende »
CBF 1996-1997
Bijlage 14
295
Bijlage 15
LIJST VAN DE PORTEFEUILLEMAATSCHAPPIJEN (1) (2) (3) (art. 2 van het KB nr. 64 van 10 november 1967)
Sinds 30 juni 1996 werden de volgende wijzigingen aangebracht : Inschrijving van zes naamloze vennootschappen : - Distrigaz (beslissing van 3 december 1996) - Gemeentekrediet-Holding/DEXIA Belgium (beslissing van 3 december 1996) - GIMV (beslissing van 22 april 1997) - N-M (beslissing van 15 april 1997) - RLS (beslissing van 24 juni 1997) - Sioen Industries (beslissing van 3 december 1996) Weglating van zeven naamloze vennootschappen : - Axa Belgium (beslissing van 10 december 1996) - CHANIC (beslissing van 17 juni 1997) - Credicom (beslissing van 17 juni 1997) - Forges de Clabecq (beslissing van 28 januari 1997) - Powerfin (beslissing van 17 juni 1997) - S.A.B.E.C.H. (beslissing van 17 juni 1997) - Sococlabecq (beslissing van 5 november 1996)
(1) (2)
(3)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997. De lijst wordt alfabetisch volgens de naam van de vennootschappen opgemaakt ; wanneer een letterwoord in de statuten is opgenomen en ook gangbaar is, gebeurt de rangschikking op grond hiervan. De commissarissen-revisoren die in de lijst worden vermeld zijn deze voor wie de Commissie voor het Bank- en Financiewezen haar instemming verleende zoals bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 64 van 10 november 1967. Als deze instemming betrekking heeft op een
Bijlage 15
rechtspersoon, dan slaat zij zowel op deze rechtspersoon als op haar vertegenwoordiger aangesteld met toepassing van artikel 67 van de wet van 21 februari 1985 tot hervorming van het bedrijfsrevisoraat. Werden voor de uitoefening van een mandaat verschillende vertegen-woordigers aangesteld, dan vermeldt de lijst der portefeuillemaatschappijen enkel die persoon (personen) voor wie de instemming van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen werd verleend.
297
Wijzigingen in de naam van drie naamloze vennootschappen : - Intercomfina ter vervanging van Brugefi (beslissing van 10 december) - Lonrho Continental ter vervanging van Lonrho Belgium (beslissing van 28 januari 1997) - Moury Construct ter vervanging van Solinvest (beslissing van 3 december 1996)
Hierna volgt de lijst van de portefeuillemaatschappijen, waarin de voormelde wijzigingen zijn aangebracht : Ackermans & van Haaren, NV Begijnenvest 113, 2000 Antwerpen commissaris-revisor : - de heer W. Tysmans Afrifina, NV Koningsbaan, 2560 Nijlen commissaris-revisor : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer P. P. Berger Almanij, NV maatschappelijke zetel : Schoenmarkt 33, 2000 Antwerpen administratieve zetel : Snydershuis, Keizerstraat 8, 2000 Antwerpen commissaris-revisor : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren P. P. Berger en L. Van Couter Asturienne, NV Compagnie Royale Asturienne des Mines Montoyerstraat 14, 1000 Brussel commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer M. Vaes Auximines, NV Waterloo Office Park, Bâtiment K, Drève Richelle 161 bte 25, 1410 Waterloo commissaris-revisor : - de heer M. Meunier Barco, NV maatschappelijke zetel : Frankrijklaan 18, 8970 Poperinge administratieve zetel : Pres. Kennedypark 35, 8500 Kortrijk commissaris-revisor : - Ernst & Young Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren L. Swolfs en M. Van Hoecke Bekaert, NV maatschappelijke zetel : Bekaertstraat 2, 8550 Zwevegem administratieve zetel : Pres. Kennedypark 18, 8500 Kortrijk commissaris-revisor : - Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer M. Asselberghs Belcofi, NV Jan Van Rijswijcklaan 184, 2020 Antwerpen commissaris-revisor : - Achiel Clybouw, André Clybouw & C° vertegenwoordiger : de heer André Clybouw
298
Bijlage 15
CBF 1996-1997
Belgische Beton Maatschappij, NV Louis Mettewielaan 74-76 bus 1, 1080 Brussel commissarissen-revisoren : - de heren M. Vaes en P. Roelants Belgo-Katanga, NV Waterloo Office Park, Bâtiment K, Drève Richelle 161 bte 25, 1410 Waterloo commissaris-revisor : - de heer M. Meunier Belvuco, NV Bellevue 1, 9050 Ledeberg (Gent) commissaris-revisor : - Van der Steen & Partners vertegenwoordigers : de heren P. De Weerdt en J. Van der Steen Berginvest, NV Chaussée de Tervuren 198F, 1410 Waterloo commissaris-revisor : - Daniel Goossens & Associés vertegenwoordiger : de heer D. Goossens Bernheim-Comofi, NV Troonstraat 98 bus 4, 1050 Brussel commissaris-revisor : - de heer J. Vlaminckx B.M.T., NV Heuvelstraat 27, 2530 Boechout commissaris-revisor : - de heer S. Rabaey Brederode, NV Waterloo Office Park, Bâtiment K, Drève Richelle 161 bte 1, 1410 Waterloo commissaris-revisor : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer P. P. Berger C B R Cementbedrijven, NV Cimenteries C B R Cementbedrijven Terhulpsesteenweg 164, 1170 Brussel commissaris-revisor : - Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren P. Pauwels en R. Peirce C F E, NV Aannemingsmaatschappij C F E Hermann-Debrouxlaan 40-42, 1160 Brussel commissaris-revisor : - Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer G. Hepner City Hotels, NV maatschappelijke zetel : Ginestestraat 3, 1210 Brussel administratieve zetel : Livornostraat 13, 1060 Brussel commissaris-revisor : - Hoste, Rousselle & Associés vertegenwoordiger : de heer A. Hoste
CBF 1996-1997
Bijlage 15
299
C M B, NV Belgische Scheepvaartmaatschappij De Gerlachekaai 20, 2000 Antwerpen 1 commissaris-revisor : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : mevrouw H. Platteau de heer G. Timmerman Cobepa, NV Compagnie Benelux Paribas World Trade Center - Toren I, E. Jacqmainlaan 162 bus 56, 1000 Brussel commissarissen-revisoren : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer P. P. Berger - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix Co.Br.Ha., NV Brouwerij-Handelsmaatschappij maatschappelijke zetel : Waehlemstraat 77, 1030 Brussel administratieve zetel : Provinciesteenweg 28, 3190 Boortmeerbeek commissaris-revisor : - Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer M. Asselberghs Cockerill Sambre, NV maatschappelijke zetel : Avenue A. Greiner 1, 4100 Seraing administratieve zetel : Terhulpsesteenweg 187, 1170 Brussel commissarissen-revisoren : - Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer H. Lemberger - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix Cofinimmo, NV Louizalaan 140 bus 8, 1050 Brussel commissaris-revisor : - Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer G. Hepner Compagnie Mobilière et Foncière de Bois Sauvage, NV Wildewoudstraat 16/17, 1000 Brussel commissaris-revisor : - Deschamps, Godefroid & Co vertegenwoordiger : de heer F. Godefroid Corona-Lotus, NV Gentstraat 52, 9770 Kaprijke commissaris-revisor : - Ernst & Young Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer E. De Lembre Creyf’s, NV Franklin Rooseveltplaats 12 bus 10, 2060 Antwerpen commissaris-revisor : - B. Van Ussel vertegenwoordiger : de heer B. Van Ussel
300
Bijlage 15
CBF 1996-1997
Deceuninck, NV Deceuninck Plastics Industries maatschappelijke zetel : Bruggesteenweg 374, 8800 Roeselare administratieve zetel : Bruggesteenweg 164, 8830 Hooglede-Gits commissaris-revisor : - Ernst & Young Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren E. De Lembre en M. Van Hoecke Définance, NV Louizalaan 200 bus 130, 1050 Brussel commissaris-revisor : - Deschamps, Godefroid & Co vertegenwoordiger : de heer F. Godefroid D’Ieteren, NV Maliestraat 50, 1050 Brussel commissaris-revisor : - de heer G. Delvaux Distrigas, NV Maatschappij voor Gasvoorziening Kunstlaan 31, 1040 Brussel commissaris-revisor - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer J. Vlaminckx Econocom Group, NV Parnassusgaarde 13 A/B, 1050 Brussel commissaris-revisor : - Coopers & Lybrand Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer M. Massart Electrabel, NV Regentlaan 8, 1000 Brussel commissarissen-revisoren : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer J. Vlaminckx - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren P. P. Berger en M. Smet Electrafina, NV Marnixlaan 24, 1000 Brussel commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix Electrorail, NV Leuvensesteenweg 540, 1930 Zaventem commissaris-revisor : - Ernst & Young Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer R. Vermeir Entreprises et Chemins de Fer en Chine, NV Wildewoudstraat 16/17, 1000 Brussel commissaris-revisor : - Deschamps, Godefroid & Co vertegenwoordiger de heer F. Godefroid Etablissementen Fr. Colruyt, NV Edingensesteenweg 196, 1500 Halle commissaris-revisor : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer K. Van Oostveldt
CBF 1996-1997
Bijlage 15
301
Etablissementen Wittock van Landeghem, NV Gasthuisstraat 108, 9140 Temse commissaris-revisor : - Achiel Clybouw, André Clybouw & C° vertegenwoordiger : de heer André Clybouw Fabrique de Fer de Charleroi, NV Rue de Châtelet 266, 6030 Marchienne-au-Pont commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heren J.-L. Prignon en M. Vaes Financière d’Obourg, NV Louizalaan 326 bus 7, 1050 Brussel commissaris-revisor : - de heer D. Goossens Financière de Tubize, NV maatschappelijke zetel : Louizalaan 326 bus 7, 1050 Brussel administratieve zetel : Avenue Ernest Solvay 110 A, 1310 La Hulpe commissaris-revisor : - de heer D. Goossens Finoutremer, NV Compagnie Financière Européenne et d’Outre-Mer maatschappelijke zetel : Koningsstraat 30, 1000 Brussel administratieve zetel : Koningsstraat 52, 1000 Brussel commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren J.-L. Prignon en M. Vaes Floridienne, NV Chaussée de Tervuren 198F, 1410 Waterloo commissarissen-revisoren : - Daniel Goossens & Associés vertegenwoordiger : de heer D. Goossens - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix Fortis AG, NV E. Jacqmainlaan 53, 1000 Brussel commissaris-revisor : - Coopers & Lybrand Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer P. Barbier Franki, NV Rue Grétry 196, 4020 Liège commissaris-revisor : - Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer L. De Keulenaer Gebroeders Delhaize en Cie “De Leeuw”, NV Osseghemstraat 53, 1080 Brussel commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix
302
Bijlage 15
CBF 1996-1997
Gemeentekrediet-Holding/Dexia Belgium, NV Pachecolaan 44, 1000 Brussel commissarissen-revisoren : - Hendrickx, Van Woensel & Co vertegenwoordiger : de heer Van Woensel - Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer R. Peirce Generale Maatschappij van België, NV Koningsstraat 30, 1000 Brussel commissarissen-revisoren : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix - Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer R. Peirce Gevaert, NV Gevaert Photo-Producten Septestraat 27, 2640 Mortsel commissaris-revisor : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer K. Van Oostveldt GIB, NV GB-INNO-BM maatschappelijke zetel : Nieuwstraat 111, 1000 Brussel administratieve zetel : Olympiadelaan 20, 1140 Brussel commissaris-revisor : - Ernst & Young Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer D. Van Cutsem GIMV, NV Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen Karel Oomsstraat 37, 2018 Antwerpen Glaverbel, NV Terhulpsesteenweg 166, 1170 Brussel commissaris-revisor : - Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer H. Lemberger Groep Brussel Lambert, NV Marnixlaan 24, 1000 Brussel commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix Groep De Beukelaar, NV Fabrieken der Gebroeders De Beukelaar Leuvensesteenweg 290, 1932 Sint-Stevens-Woluwe commissaris-revisor : - Van Geet, Derick & C° vertegenwoordiger : de heer H. Van Geet
CBF 1996-1997
Bijlage 15
303
Henex, NV maatschappelijke zetel : Rue Vital Françoisse 315, 6030 Marchienne-au-Pont administratieve zetel : Rue de Châtelet 266, 6030 Marchienne-au-Pont commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer M. Vaes Ibel, NV Investerings- en Beleggingsmaatschappij Lacourt maatschappelijke en administratieve zetel : Lange Nieuwstraat 45, 2000 Antwerpen tweede administratieve zetel : World Trade Center - Toren I, E. Jacqmainlaan 162 bus 56, 1000 Brussel commissaris-revisor : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren P. P. Berger en M. Smet Immobiliën Vennootschap van België, NV J. Dubrucqlaan 175, 1080 Brussel commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix Imperial Invest, NV Begijnenvest 93, 2000 Antwerpen commissaris-revisor : - de heer F. Hendrickx Intercomfina, NV Grasmarkt 105 bus 10, 1000 Brussel commissaris-revisor : - de heer M. Meunier I.T.B., NV Société d’Investissement, de Transformation des Bois, et des Bétons maatschappelijke zetel : Zoning Industriel 6, 5660 Mariembourg administratieve zetel : Avenue des Eaux Vives 13, 1332 Genval commissaris-revisor : - Nevens vertegenwoordiger : de heer J. Nevens Koramic, NV Koramic Building Products maatschappelijke zetel : Franklin Rooseveltlaan 37, 1050 Brussel administratieve zetel : St.-Jobbaan 58, 2390 Westmalle commissaris-revisor : - Pauwels & Partners, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer P. Pauwels Lonrho Continental, NV maatschappelijke zetel : Gebouw Matermaco, Leuvense Steenweg 710, 1030 Brussel administratieve zetel : chaussée de Louvain 88, 1380 Lasne commissaris-revisor : - Daniel Goossens & Associés vertegenwoordiger : de heer D. Goossens Mécaniver, NV De Broquevillelaan 12 bus 3, 1150 Brussel commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer J. Fulton
304
Bijlage 15
CBF 1996-1997
Mercantile-Beliard, NV Matenstraat 214, 2845 Niel commissarissen-revisoren : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer E. Helsen - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer J. Vlaminckx Monceau-Zolder, NV Waterloo Office Park, Bâtiment K, Drève Richelle 161 bte 1, 1410 Waterloo commissaris-revisor : - de heer P. Comhaire Mosane, NV Société anonyme Mosane World Trade Center - Toren I, E. Jacqmainlaan 162 bus 1, 1000 Brussel commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix Moury Construct, NV maatschappelijke zetel : Génicotlaan 189, 1160 Brussel administratieve zetel : Rue du Moulin 320/1, 4020 Bressoux commissaris-revisor : - Saintenoy, Comhaire & Co vertegenwoordiger : de heer P. Comhaire N - M, NV Neuhaus Postweg 2, 1602 Sint-Pieters-Leeuw (Vlezenbeek) commissaris-revisor : - Coopers & Lybrand Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer J. Van den Bulk N P M, NV Nationale Portefeuillemaatschappij rue de la Blanche Borne 12, 6280 Loverval commissarissen-revisoren : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer G. Timmerman - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix PCB, NV Carlistraat 17-19, 1140 Brussel commissaris-revisor : - Coopers & Lybrand Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer P. Barbier PetroFina, NV Nijverheidsstraat 52, 1040 Brussel commissarissen-revisoren : - de heer M. Vaes - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren G. Timmerman en K. Van Oostveldt Picanol, NV Polenlaan 3-7, 8900 Ieper commissaris-revisor : - de heer J.-P. Dejaeghere
CBF 1996-1997
Bijlage 15
305
Prominter, NV maatschappelijke zetel : Wolstraat 15 bus 5, 1000 Brussel administratieve zetel : Eikelenbergstraat 20, 1700 Dilbeek commissaris-revisor : - de heer André Clybouw Quick, NV Quick Restaurants maatschappelijke zetel : Dambordstraat 26, 1000 Brussel administratieve zetel : Grotesteenweg 224 bus 5, 2600 Berchem commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heren C. Pourbaix en P. Roelants R.B., NV Royale Belge Vorstlaan 25, 1170 Brussel commissaris-revisor : - de heer J. Vlaminckx Recticel, NV Plejadenlaan 15, 1200 Brussel commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren C. Pourbaix en P. Roelants RLS, NV Real Software Kontichsesteenweg 38, 2630 Aartselaar Sait-RadioHolland, NV Ruisbroekse Steenweg 66, 1180 Brussel commissarissen-revisoren : - Hoste, Rousselle & Associés vertegenwoordiger : de heer A. Hoste - Coopers & Lybrand Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer M. Massart Sapec, NV Marsveldplein 2 bus 8, 1050 Brussel commissaris-revisor : - J.-M. Pirlot, Doyen & Co vertegenwoordiger : de heer J.-M. Pirlot Sidro, NV Napelsstraat 38, 1050 Brussel commissaris-revisor : - de heer J.-L. Servais Sioen Industries, NV Fabriekstraat 23, 8850 Ardooie commissaris-revisor : - Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer D. Van Vlaenderen S.I.P.E.F., NV Société Internationale de Plantations et de Finance maatschappelijke zetel : Lange Nieuwstraat 19, 2000 Antwerpen administratieve zetel : Kasteel Calesberg, 2900 Schoten commissaris-revisor : - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix
306
Bijlage 15
CBF 1996-1997
Socfin, NV Société Financière des Caoutchoucs Marsveldplein 2, 1050 Brussel commissaris-revisor : - Ernst & Young Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer P. Anciaux Sofina, NV Napelsstraat 38, 1050 Brussel commissaris-revisor : - de heer J.-L. Servais Solvac, NV maatschappelijke zetel : Keyenveldstraat 58, 1050 Brussel administratieve zetel : Prins Albertstraat 33, 1050 Brussel commissaris-revisor : - de heer A. Hoste plaatsvervangend commissaris-revisor : - de heer M. Van Acoleyen Solvay, NV Prins Albertstraat 33, 1050 Brussel commissaris-revisor : - de heer A. Hoste plaatsvervangend commissaris-revisor : - de heer M. Van Acoleyen Soter, NV Rue Churchill 23, 4624 Fléron (Romsée) commissaris-revisor : de heer P. Comhaire Spadel, NV Société de Services, de Participations, de Direction et d’Elaboration maatschappelijke zetel : Kolonel Bourgstraat 103, 1030 Brussel administratieve zetel : Rue Auguste Laporte 1, 4900 Spa commissaris-revisor : - Coopers & Lybrand Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer P. Barbier Spector, NV Spector Photo Group Kwatrechtsteenweg 160, 9230 Wetteren commissaris-revisor : - Van der Steen & Partners vertegenwoordiger : de heer J. Van der Steen Sun International, NV Archimedesstraat 7, 8400 Oostende commissaris-revisor : - Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer M. Asselberghs Surongo, NV Wildewoudstraat 16-17, 1000 Brussel commissaris-revisor : - Deschamps, Godefroid & Co vertegenwoordiger : de heer F. Godefroid Telinfo, NV maatschappelijke zetel : Yserlaan 24, 1040 Brussel administratieve zetel : Geldenaaksebaan 335, 3001 Heverlee commissarissen-revisoren :
CBF 1996-1997
Bijlage 15
307
- KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer F. Theeuwes - Ernst & Young Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer E. De Lembre Ter Beke, NV Beke 1, 9950 Waarschoot commissaris-revisor : - Arthur Andersen Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer G. Wygaerts Tessenderlo Chemie, NV maatschappelijke zetel : Stationstraat, 3980 Tessenderlo administratieve zetel : Troonstraat 130, 1050 Brussel commissaris-revisor : - KPMG - Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren P. P. Berger en L. Ruysen Texaf, NV E. Jacqmainlaan 162 bus 39, 1000 Brussel commissaris-revisor : - de heer Y. Merlin Tractebel, NV Troonplein 1, 1000 Brussel commissarissen-revisoren : - Ernst & Young Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer P. Anciaux - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer J. Vlaminckx U C B, NV Louizalaan 326 bus 7, 1050 Brussel commissarissen-revisoren : - de heren D. Goossens en D. Van Woensel Uco, NV Uco Textiles Bellevue 1, 9050 Ledeberg (Gent) commissaris-revisor : - Van der Steen & Partners vertegenwoordigers : de heren P. De Weerdt en J. Van der Steen Unibra, NV Kunstlaan 40 bus 6, 1040 Brussel commissaris-revisor : - de heer A. Deschamps UM of Union Minière, NV N.V. Union Minière S.A. Broekstraat 31, 1000 Brussel commissarissen-revisoren : - Price Waterhouse Bedrijfsrevisoren vertegenwoordigers : de heren P. Pauwels en R. Peirce - Deloitte & Touche, Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer C. Pourbaix Walibi, NV maatschappelijke zetel : Rue Joseph Deschamps 9, 1300 Wavre administratieve zetel : Chaussée des Collines 54, 1300 Wavre commissaris-revisor : - Coopers & Lybrand Bedrijfsrevisoren vertegenwoordiger : de heer P. Barbier
308
Bijlage 15
CBF 1996-1997
Bijlage 16
LIJST VAN DE BELGISCHE BEHEERSVENNOOTSCHAPPEN VAN GEMEENSCHAPPELIJKE BELEGGINGSFONDSEN (1) (Art. 120 van de wet van 4 december 1990)
NV ASTRO MANAGEMENT Sterrenkundelaan 14, 1210 Brussel erkend voor het beheer van het fonds : - METROPOLITAN-RENTASTRO (*) NV BACOB TRADING Trierstraat 25, 1040 Brussel erkend voor het beheer van de fondsen : - BACOB PENSION FUND (*) - BACOB STRATEGY DEFENSIVE - BACOB STRATEGY DYNAMIC NV BELGISCHE MAATSCHAPPIJ VOOR BELEGGINGSBEHEER BEMAB Torengebouw, Schoenmarkt 35, 2000 Antwerpen erkend voor het beheer van de fondsen : - INTERNATIONAAL OBLIGATIEDEPOT, IOD - PRIVEST (*) - KB SPECTRUM STRONG CURRENCIES
(1) (*)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997. Gemeenschappelijke beleggingsfondsen erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 10 januari 1987, genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 22 december 1986 tot invoering van een stelsel van derdeleeftijds- of pensioensparen.
Bijlage 16
309
NV BEURSFONDSEN BEHEER Korte Klarenstraat 1, 2000 Antwerpen erkend voor het beheer van de fondsen : - ACCENT PENSION FUND (*) - HERMES PENSIOENFONDS (*) - INTER BEURS HERMES PENSIOENFONDS (*) NV BRITEC Noordstraat 38, 8800 Roeselare erkend voor het beheer van het fonds : - BRITEC PENSIOENFONDS (*) NV CERAFUND MANAGEMENT Brusselsesteenweg 100, 3000 Leuven erkend voor het beheer van het fonds : - CECOS PENSION FUND (*) NV INTERSELEX Warandeberg 3, 1000 Brussel erkend voor het beheer van het fonds : - INTERSELEX PENSION FUND (*) NV PRIVATRUST Marsveldplein 2, 1050 Brussel erkend voor het beheer van het fonds : - PROFUND (*) NV SELECTA BELEGGINGEN Sinter-Goedeleplein 19, 1000 Brussel erkend voor het beheer van het fonds : - ES-FONDS NV SELECTA BELEGGINGEN 2 Wolvengracht 48, 1000 Brussel erkend voor het beheer van het fonds : - ES-PENSION FUND (*) NV S.F. MANAGEMENT Marnixlaan 24, 1000 Brussel erkend voor het beheer van het fonds : - STAR FUND (*) NV SOGEBEL Anspachlaan 1, 1000 Brussel erkend voor het beheer van het fonds : - BELCAPITAL NV SOGEVIC Gulden Vlieslaan 87, 1060 Brussel erkend voor het beheer van het fonds : - VICTOIRE NV TOP-HCC Belgiëlei 153, 2018 Antwerpen erkend voor het beheer van het fonds : - TOP-GLOBAL PENSION FUND (*)
310
Bijlage 16
CBF 1996-1997
Bijlage 17
LIJST VAN DE BELGISCHE BELEGGINGSVENNOOTSCHAPPEN MET VERANDERLIJK KAPITAAL (1) (Art. 120 van de wet van 4 december 1990)
ACCENT FUND Mageleinstraat 76, 9000 Gent ALL INDEX Sinter-Goedeleplein 19, 1000 Brussel ANHYP INVEST Grotesteenweg 214, 2600 Antwerpen ATHENA Jan Van Rijswijcklaan 184, 2020 Antwerpen BACOB INVESTMENTS Trierstraat 25, 1040 Brussel BBL INVEST Marnixlaan 24, 1000 Brussel BELFUND Emile Jacqmainlaan 162, 1000 Brussel BELGIAN SHARES Guimardstraat 18, 1040 Brussel BELGINVEST Sinter-Goedeleplein 19, 1000 Brussel
(1)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997.
Bijlage 17
311
BEVEK-21 Belgiëlei 153, 2018 Antwerpen BRIVEK Noordstraat 38, 8800 Roeselare BRUPA Emile Jacqmainlaan 162, 1000 Brussel CITI-PREMIER Generaal Jacqueslaan 263 G, 1050 Brussel COLLECT PORTFOLIO Marnixlaan 24, 1000 Brussel CREGEM EQUITIES B Pachecolaan 44, 1000 Brussel CREGEM FULLINVEST Pachecolaan 44, 1000 Brussel CRELAN-INVEST Jozef II straat 56, 1000 Brussel DEWAAY BEVEK Anspachlaan 1, 1000 Brussel EQUITIES Guimardstraat 18, 1040 Brussel ES-FIX Wolvengracht 48, 1000 Brussel ES-GLOBAL FUND Wolvengracht 48, 1000 Brussel ES-INVEST Wolvengracht 48, 1000 Brussel FIB INSTITUTIONAL Broekstraat 2, 1000 Brussel FIB INVESTMENTS Broekstraat 2, 1000 Brussel FIVEST Arenbergstraat 7, 1000 Brussel FOREIGN AND NATIONAL INVESTMENT COMPANY Sinter-Goedeleplein 19, 1000 Brussel F. VAN LANSCHOT BANKIERS (BELGIE) BEVEK Jan Van Rijswijcklaan 4, 2018 Antwerpen GENERALI INVESTMENT FUND Louizalaan 149, 1050 Brussel G-GLOBAL FUND Warandeberg 3, 1000 Brussel G-INSTITUTIONAL FUND Warandeberg 3, 1000 Brussel
312
Bijlage 17
CBF 1996-1997
HERMES Korte Klarenstraat 1, 2000 Antwerpen HSA PRO-FUND Mechelsesteenweg 176-178, 2018 Antwerpen INDOSUEZ KOREA FUND Parochianenstraat 27, 1000 Brussel ING INTERNATIONAL(B) Desguinlei 92, 2018 Antwerpen INSTITUTIONAL FUND Rijsenbergstraat 148, 9000 Gent INTERSELEX INVEST Warandeberg 3, 1000 Brussel J.P. MORGAN FUNDS Kunstlaan 35, 1040 Brussel JPM U.S. EQUITY FUND Kunstlaan 35, 1040 Brussel KB BELGIAN INDEX FUND Arenbergstraat 7, 1000 Brussel KB ECO FUND Arenbergstraat 7, 1000 Brussel KB EQUISAFE Arenbergstraat 7, 1000 Brussel KB EQUITY FUND Arenbergstraat 7, 1000 Brussel KB HORIZON Arenbergstraat 7, 1000 Brussel KB INSTITUTIONAL FUND Arenbergstraat 7, 1000 Brussel KB MASTER FUND Arenbergstraat 7, 1000 Brussel KB MULTI CASH Arenbergstraat 7, 1000 Brussel KBP SECURITY CLICK Arenbergstraat 7, 1000 Brussel KB SELECT IMMO Arenbergstraat 7, 1000 Brussel KREA Arenbergstraat 7, 1000 Brussel MAESTRO FUND Broekstraat 2, 1000 Brussel
CBF 1996-1997
Bijlage 17
313
MAESTRO INVEST Sterrenkundelaan 14, 1210 Brussel NAGEL BELGIAN INVEST Leuvenseplein 12, 1000 Brussel NAGEL INSTITUTIONAL INVEST Leuvenseplein 12, 1000 Brussel N.C.M. TAIWAN KOREA FUND Marnixlaan 24, 1000 Brussel OSIRIS Guimardstraat 18, 1040 Brussel PARFINDEX Regentlaan 40, 1000 Brussel PARFISECTOR Regentlaan 40, 1000 Brussel PARIBAS INVEST Emile Jacqmainlaan 162, 1000 Brussel PARIBAS SHORT INVEST Emile Jacqmainlaan 162, 1000 Brussel PARICOR Emile Jacqmainlaan 162, 1000 Brussel PETERCAM ASSET MANAGEMENT Sinter-Goedeleplein 19, 1000 Brussel PLUSINVEST Guimardstraat 18, 1040 Brussel POST-INVEST Sinter-Goedeleplein 19, 1000 Brussel PRIVABEL Marsveldplein 2, 1050 Brussel PUILAETCO Herrmann-Debrouxlaan 46, 1160 Brussel SIAM FUND Sinter-Goedeleplein 14, 1000 Brussel SICAPITAL Marnixlaan 24, 1000 Brussel SIVEK Brusselsesteenweg 100, 3000 Leuven TOP-CASH Belgiëlei 153, 2018 Antwerpen TOP-CLICK Belgiëlei 153, 2018 Antwerpen TOP-GLOBAL Belgiëlei 153, 2018 Antwerpen
314
Bijlage 17
CBF 1996-1997
Bijlage 18
LIJST VAN DE BELGISCHE BELEGGINGSVENNOOTSCHAPPEN MET VAST KAPITAAL DIE BELEGGEN IN VASTGOED (1) (Art. 120 van de wet van 4 december 1990)
BEFIMMO Troonstraat 98, 1050 Brussel COFINIMMO Louizalaan 140 bus 8, 1050 Brussel SERVICEFLATS INVEST Eurobuilding, Plantin & Moretuslei 285, 2140 Antwerpen
(1)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997.
Bijlage 18
315
Bijlage 19
LIJST VAN DE BELGISCHE INSTELLINGEN VOOR BELEGGING IN SCHULDVORDERINGEN (1) (Art. 120 van de wet van 4 december 1990 gewijzigd door de wet van 5 augustus 1992 en het art. 2 van het koninklijk besluit van 29 november 1993)
VENNOOTSCHAPPEN ATRIUM-1 Koloniënstraat 40, 1000 Brussel waarvoor de vennootschap TITRISATION BELGE-BELGISCHE EFFECTISERING N.V.,T.B.E. erkend is voor het beheer ATRIUM-2 Koloniënstraat 40, 1000 Brussel waarvoor de vennootschap TITRISATION BELGE-BELGISCHE EFFECTISERING N.V.,T.B.E. erkend is voor het beheer B-CARS N°1, Marnixlaan 24, 1000 Brussel waarvoor de vennootschap TITRISATION BELGE-BELGISCHE EFFECTISERING N.V.,T.B.E. erkend is voor het beheer B-CARS Marnixlaan 24, 1000 Brussel waarvoor de vennootschap TITRISATION BELGE-BELGISCHE EFFECTISERING N.V.,T.B.E. erkend is voor het beheer MBS-1 Franklin Rooseveltlaan 37, 1050 Brussel waarvoor de vennootschap TITRISATION BELGE-BELGISCHE EFFECTISERING N.V.,T.B.E. erkend is voor het beheer
(1)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997.
Bijlage 19
317
Bijlage 20
LIJST VAN DE BUITENLANDSE GEMEENSCHAPPELIJKE BELEGGINGSFONDSEN (1) (Art. 137 van de wet van 4 december 1990)
ADIASIA beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG ADIFONDS beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG ADIGLOBAL beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG ADIKUR beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG ADIRENTA beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG ADIREWA beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG ADIROPA beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG ADITEC beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG ADIVERBA beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG AKKUMULA beheerd door de vennootschap naar Duits recht DWS DEUTSCHE GESELLSCHAFT FUR WERTPAPIERSPAREN m.b.H. (1)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997.
Bijlage 20
319
ARIDEKA beheerd door de vennootschap naar Duits recht DEKA CAPITAL PORTUGAL FUND beheerd door de vennootschap naar Portugees recht GESTIFUNDO S.A. CITI-ASIA CAPITAL GUARANTEED FUND beheerd door de vennootschap naar Frans recht CITI GESTION CITICURRENCIES beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht CITICURRENCIES S.A. CITI-LATIN AMERICA CAPITAL GUARANTEED FUND beheerd door de vennootschap naar Frans recht CITI GESTION CITI-LINK beheerd door de vennootschap naar Frans recht CITI GESTION CITINVEST beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht CITINVEST S.A. CITIPLUS beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht CITICORP INVESTMENT MANAGEMENT S.A. CITIPORTFOLIOS beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht CITIPORTFOLIO S.A. DB TIGER FUND beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht DB INVESTMENT MANAGEMENT S.A. DEKAFONDS beheerd door de vennootschap naar Duits recht DEKA DEKARENT INTERNATIONAL beheerd door de vennootschap naar Duits recht DEKA DEKASPEZIAL beheerd door de vennootschap naar Duits recht DEKA DEKATRESOR beheerd door de vennootschap naar Duits recht DEKA DESPAFONDS beheerd door de vennootschap naar Duits recht DEUTSCHE SPARKASSENIMMOBILIEN-ANLAGE-GESELLSCHAFT m.b.H.-DESPA DM RESERVE FONDS beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht DB INVESTMENT MANAGEMENT S.A. DOLLARRENTA beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht DB INVESTMENT MANAGEMENT S.A. ECU RESERVE beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht DB INVESTMENT MANAGEMENT S.A. ESMERALDA beheerd door de vennootschap naar Nederlands recht F. VAN LANSCHOT BEHEER B.V. EUROPA MANAGED ASSETS beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht EUROPA INVEST S.A.
320
Bijlage 20
CBF 1996-1997
EURORENTA beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht DB INVESTMENT MANAGEMENT S.A. EUROVESTA beheerd door de vennootschap naar Duits recht DWS DEUTSCHE GESELLSCHAFT FUR WERTPAPIERSPAREN m.b.H. FF RESERVE beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht DB INVESTMENT MANAGEMENT S.A. FIB INVESTMENT LUXEMBOURG beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht FIB INVESTMENT LUXEMBOURG MANAGEMENT S.A. FIRST BENELUX beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht MK LUXINVEST S.A. FONDAK beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG FONDAMERIKA beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG FONDIRENT beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG FONDIRO beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG FONDIROPA beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG FONDIS beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG FONDRA beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG GROUPE INDOSUEZ FUNDS beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht GARTMORE INDOSUEZ FUNDS MANAGEMENT COMPANY INDOSUEZ LATIN AMERICA FUND beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht GARTMORE FUND MANAGEMENT INRENTA beheerd door de vennootschap naar Duits recht DWS DEUTSCHE GESELLSCHAFT FUR WERTPAPIERSPAREN m.b.H. INTER-RENTA beheerd door de vennootschap naar Duits recht DWS DEUTSCHE GESELLSCHAFT FUR WERTPAPIERSPAREN m.b.H. INTERSPAR beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht INTERSPAR INTERVEST beheerd door de vennootschap naar Duits recht DWS DEUTSCHE GESELLSCHAFT FUR WERTPAPIERSPAREN m.b.H.
CBF 1996-1997
Bijlage 20
321
INVESTA beheerd door de vennootschap naar Duits recht DWS DEUTSCHE GESELLSCHAFT FUR WERTPAPIERSPAREN m.b.H. JPM LUX beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht J.P. MORGAN FONDS S.A. LION-INTEROBLIG beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht GESTION LION-INTEROBLIG MK ALFAKAPITAL beheerd door de vennootschap naar Duits recht MÜNCHNER KAPITALANLAGE AG MK ANALYTIK FONDS beheerd door de vennootschap naar Duits recht MÜNCHNER KAPITALANLAGE AG MK ASIA PAZIFIK beheerd door de vennootschap naar Duits recht MÜNCHNER KAPITALANLAGE AG MK DM-VARIOZINS beheerd door de vennootschap naar Duits recht MÜNCHNER KAPITALANLAGE AG MK EUROAKTIV beheerd door de vennootschap naar Duits recht MÜNCHNER KAPITALANLAGE AG MK INTERRENT beheerd door de vennootschap naar Duits recht MÜNCHNER KAPITALANLAGE AG MK INVESTORS FONDS beheerd door de vennootschap naar Duits recht MÜNCHNER KAPITALANLAGE AG MK RENTAK FONDS beheerd door de vennootschap naar Duits recht MÜNCHNER KAPITALANLAGE AG MK RENTEX FONDS beheerd door de vennootschap naar Duits recht MÜNCHNER KAPITALANLAGE AG PLUSFONDS beheerd door de vennootschap naar Duits recht ADIG PROVESTA beheerd door de vennootschap naar Duits recht DWS DEUTSCHE GESELLSCHAFT FUR WERTPAPIERSPAREN m.b.H. RE-INRENTA beheerd door de vennootschap naar Duits recht DWS DEUTSCHE GESELLSCHAFT FUR WERTPAPIERSPAREN m.b.H. RENDITDEKA beheerd door de vennootschap naar Duits recht DEKA UNICO INVESTMENT FUND beheerd door de vennootschap naar Luxemburgs recht UNICO INVESTMENT FUND MANAGEMENT COMPANY UNIFONDS beheerd door de vennootschap naar Duits recht UNION-INVESTMENTGESELLSCHAFT m.b.H. UNIZINS beheerd door de vennootschap naar Duits recht UNION-INVESTMENTGESELLSCHAFT m.b.H.
322
Bijlage 20
CBF 1996-1997
Bijlage 21
LIJST VAN DE BUITENLANDSE INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING (1) (Art. 137 van de wet van 4 december 1990)
A. BELEGGINGSVENNOOTSCHAPPEN MET VERANDERLIJK KAPITAAL NAAR LUXEMBURGS RECHT ABN AMRO FUNDS Rue Jean Monnet 4, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV ABN Amro Luxembourg Investment Management ABN AMRO INTEREST GROWTH FUND Rue Jean Monnet 4, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV ABN Amro Luxembourg Investment Management AETNA MASTER FUND Avenue de la Liberté 21, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : Wright Investors’ Service, Standish International Management Company, Bancorp Treasury Services Ltd en IFDC. AQUA Boulevard Joseph II 7, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Aqua Conseil en NV Lazard Frères ARGENTA-FUND Boulevard Royal 26a, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Argenta
(1)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997.
Bijlage 21
323
ASTROBAL Grand-Rue 103, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Astrobal Conseil en NV Bank Nagelmackers 1747 BACOB LUXINVEST Boulevard du Prince Henri 47, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : CV BACOB BANQUE BELGE ASSET MANAGEMENT FUND Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : Banque Belge (Guernesey) Limited BBL & MC FUND Route d’Esch 52, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : MC Securities Limited, NV Patria Asset Management en Omnia Asset Management Ltd BBL CAPITAL CASH Route d’Esch 52, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Bank Brussel Lambert BBL (L) INVEST Route d’Esch 52, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Bank Brussel Lambert, NV Bank Brussel Lambert France en BBL Asset Management (Singapore) BBL PATRIMONIAL Route d’Esch 52, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Bank Brussel Lambert BBL RENTA CASH Route d’Esch 52, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Bank Brussel Lambert BBL RENTA FUND Route d’Esch 52, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Bank Brussel Lambert en BBL Asset Management (Singapore) BBL TECHNIX Route d’Esch 52, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Bank Brussel Lambert BELICAV Boulevard Royal 7, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : CV CERA BELUBOND FUND Avenue Monterey 12-16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Belubond Advisory
324
Bijlage 21
CBF 1996-1997
BEST Boulevard Royal 26a, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Crédit Lyonnais, Paris en CV Crédit Professionnel du Hainaut BIA GATEWAY FUND Boulevard de la Foire 15, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV BIA Fund Management BIL BONDS Boulevard Royal 2, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Banque Internationale à Luxembourg BIL EQUITIES Route d’Esch 69, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Banque Internationale à Luxembourg BIL MONEY MARKET FUND Boulevard Royal 2, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Banque Internationale à Luxembourg BL EQUITIES Place de la Gare 80, Luxembourg vennnootschap voor beheersadvies : NV Banque de Luxembourg BL GLOBAL ASSET Place de la Gare 80, Luxembourg vennnootschap voor beheersadvies : NV Banque de Luxembourg BL MULTI-TRUST Place de la Gare 80, Luxembourg vennnootschap voor beheersadvies : NV Banque de Luxembourg BOND UNIVERSALIS Place de la Gare 80, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Bond Universalis Advisory BR & A PORTFOLIO Boulevard Royal 4, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV BR & Associés, Banquiers BR FUND Boulevard Emmanuel Servais 20, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Bonnewijn, Renwart & Cie CASH FUND Boulevard du Prince Henri 19-21, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Smeets Securities
CBF 1996-1997
Bijlage 21
325
CASTOR & POLLUX Allée Scheffer 39, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Indosuez Bank België CERA CASH FUND Boulevard Royal 7, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : CV CERA CERA INVEST Boulevard Royal 7, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : CV CERA C.I.C. EUROLEADERS Place de la Gare 80, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : C.I.C. Paris, GTI Finance en NV Rondeleux Gestion CITIBOND Avenue Marie-Thérèse 16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : Citicorp Investment Bank (Switzerland) A.G. CITISICAV Avenue Marie-Thérèse 16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Citibank (Paris) COMMERCIAL UNION PRIVILEGE PORTFOLIO Avenue de la Gare 26, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Commercial Union Luxembourg CONCERTO FUND Boulevard Royal 10A, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Parfibank CREGEM BONDS Route d’Esch 69, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Cregem Bonds Advisory CREGEM CASH Route d’Esch 69, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Cregem Cash Advisory CREGEM EQUITIES L Route d’Esch 69, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Cregem Equities Advisory CURRENCY MANAGEMENT FUND Route d’Arlon 224, Strassen vennootschap voor beheersadvies : NV Currency Management Fund Advisory
326
Bijlage 21
CBF 1996-1997
DEMETER Boulevard Joseph II 7, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Demeter Conseil ECUPAR Boulevard Royal 10A, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Ecupar Conseil EUFI-CASH Place de Metz 1, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Eufigest EUFINVEST Place de Metz 1, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Eufigest EUFI-RENT Place de Metz 1, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Eufigest EUROCODE Avenue de la Porte Neuve 13, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Segespar EUROMIX FUND Route d’Arlon 224, Strassen vennootschap voor beheersadvies : NV Euromix Fund Advisory EUROPEAN MONEY MARKET Rue Nicolas Adames 26, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV European Money Market Conseil EUROPEAN MULTI INDEX FUND Rue Aldringen 11, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV E.M.I. Advisory Company EUROPTEC Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV EurOptec Advisers FIB STRATEGY Avenue Monterey 12-16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Fortis Investments Belgium FINDICO Rue Aldringen 11, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Findico Conseil en NV KB Luxembourg
CBF 1996-1997
Bijlage 21
327
FIXE Allée Scheffer 39, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : Bearbull Asset Management Ltd FLEMING FLAGSHIP FUND Route de Trèves 6, Senningerberg vennootschap voor beheersadvies : Fleming Investment Management Limited F.L. TRUST SWITZERLAND Avenue Monterey 26, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Ferrier Lullin & Cie GALLUX Boulevard Royal 47, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : BRED Paris en NV Banque Populaire du Luxembourg G-BOND FUND Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV G-Bond Fund Conseil G-DISTRIFIX Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV G-Distrifix Conseil GENERALUX Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Banque Générale du Luxembourg G-EQUITY FIX Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV G-Equity Fix Conseil G-EQUITY FUND Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV G-Equity Fund Conseil GREEN LINE FRANCE Avenue de la Porte Neuve 13, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Segespar G-RENTINFIX Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV G-Rentinfix Conseil G-TREASURY Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV G-Treasury Conseil
328
Bijlage 21
CBF 1996-1997
INDOSUEZ EUROPEAN SMALL COMPANIES FUND Allée Scheffer 39, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Indosuez Asset Management ING INTERNATIONAL Route d’Arlon 224, Strassen vennootschap voor beheersadvies : NV ING International Advisory INTER CASH Boulevard Royal 22, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Inter Cash Conseil INTER MULTI INVESTMENT Boulevard Royal 22, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Inter Multi Investment Conseil INTER OPTIMUM Boulevard Royal 22, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Inter Optimum Conseil INTERSELEX EUROPA Grand-Rue 103, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Interselex Europa Conseil INTERSELEX EQUITY Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Interselex World Conseil INTERSHARE Boulevard Royal 47, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : B.B. Investment Ltd INTER STRATEGIE Boulevard Royal 22, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Inter Strategie Conseil INVESTPLUS Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Investplus Management IPPA PORTFOLIO FUND Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Ippa Portfolio Management ISIS Boulevard Joseph II 7, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Isis Conseil
CBF 1996-1997
Bijlage 21
329
JAPAN INDEX FUND 300 Boulevard Royal 16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Dewaay Luxembourg J. VAN BREDA BEHEERSFONDS Galerie Kons, Place de la Gare 26, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Bank J. Van Breda J. VAN BREDA PORTFOLIO Place de la Gare 26, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Bank J. Van Breda KB BONDS Rue Aldringen 11, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV KB Bonds Conseil KB FIXOBLI Rue Aldringen 11, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV KB Fixobli Conseil KB RENTA Rue Aldringen 11, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Decarenta Conseil, NV Oblirenta Conseil en NV Ecu Conseil KLEINWORT BENSON SELECT FUND Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Kleinwort Benson Investment Management LIBERTY NEWPORT WORLD PORTFOLIO Route d’Esch 69, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : Newport Pacific Management en Stein Roe & Farnham Incorporeted LION-BELGIUM Boulevard Royal 26a, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Crédit Lyonnais Belgium LION-EUROCASH Boulevard Royal 26a, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Crédit Lyonnais Paris en NV Crédit Lyonnais Luxembourg LION-FORTUNE Boulevard Royal 26a, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Crédit Lyonnais Paris en NV Crédit Lyonnais International Asset Management North America LION INTERACTION Boulevard Royal 26a, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Crédit Lyonnais Paris
330
Bijlage 21
CBF 1996-1997
LION-OBLILUX Boulevard Royal 26a, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Crédit Lyonnais Luxembourg en NV Crédit Lyonnais België LLOYDS INTERNATIONAL LIQUIDITY Rue Schiller 1, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : Lloyds Bank PLC LLOYDS INTERNATIONAL PORTFOLIO Rue Schiller 1, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : Lloyds Bank PLC LUXICAV Boulevard du Prince Henri 19-21, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Luxicav Conseil MAESTRO Avenue Monterey 12-16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Maestro Conseil MAXICAV Place de la Gare 80, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Maxicav Conseil NOMURA GLOBAL FUND Rue Aldringen 11, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Nomura Investment Management C° OMNI-CASH Boulevard Royal 25, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Omni-Cash Conseil PANELFUND Avenue Monterey 12-16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Panelfund Advisory PARIBAS INSTITUTIONS Boulevard Royal 10A, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Paribas Bank, NV Paribas Asset Management en Paribas Asset Management Limited PARIBAS-RENTE Boulevard Royal 10A, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Paribas-Rente Conseil PARVEST Boulevard Royal 10A, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Paribas Asset Management en NV Belux Conseil
CBF 1996-1997
Bijlage 21
331
PLACEURO Rue d’Epernay 16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Placeuro Conseil PRISMA FUND Rue de la Reine 4, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Smeets, Verbaet & CO PRIVALUX Boulevard du Prince Henri 13, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Privalux Management PRIVALUX BOND INVEST Boulevard du Prince Henri 43, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Privalux Management PRIVALUX GLOBAL INVEST Boulevard du Prince Henri 43, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Privalux Global Invest Management PRORENTA Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Prorenta Conseil PROVENTUS Grand-Rue 103, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Proventus Advisory PUILAETCO QUALITY FUND Rue de l’Eau 4, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV DL Quality Asset Management RABOBANK HOLLAND FUND Route de Trèves 6D, Senningerberg vennootschappen voor beheersadvies : NV Rabobank Luxembourg en Rabobank Asset Management RENTE-PLUS Avenue Monterey 12-16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV AG Asset Management RG INTEREST PLUS FUND Avenue Marie-Thérèse 16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : BV Rotrusco SCHRODER INTERNATIONAL SELECTION FUND Rue Höhenhof 5, Senningerberg vennootschap voor beheersadvies : Schroder Investment Management Limited
332
Bijlage 21
CBF 1996-1997
SECURENTA Boulevard Royal 2, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Securenta Conseil SEN MON FUND Grand-Rue 103, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Sen Mon Fund Conseil SHARE Allée Scheffer 39, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : Bearbull Asset Management SHORTFUND Avenue Monterey 12-16, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Shortfund Advisory SICARO Boulevard Royal 4, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Sicaro Conseil SMALL CAP Boulevard Joseph II 7, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Small Cap Conseil SOGELUX FUND Avenue Emile Reuter 15, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Société Générale, Paris SOGENAL EUROPE Avenue Emile Reuter 11, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Société Générale Bank & Trust SOGENALUX FUND Avenue Emile Reuter 15, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Société Générale Bank & Trust TEMPLETON GLOBAL STRATEGY FUNDS Grand-Rue 103, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : Templeton Investment Management Limited, Templeton Investment Counsel, Inc, Templeton Asset Management Ltd, Franklin Advisers INC en Templeton Global Advisors Ltd THREADNEEDLE CAPITAL ADVANTAGE Avenue Emile Reuter 6, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : Treadneedle Investment Managers Ltd THREADNEEDLE GLOBAL ASSETS Avenue Emile Reuter 6, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : Treadneedle Investment Managers Ltd
CBF 1996-1997
Bijlage 21
333
UNICO EQUITY FUND Boulevard Grande-Duchesse Charlotte 12-14, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Segespar-Titres UNIVERSAL INVEST Grand-Rue 103, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV Universal Invest Conseil VAN LANSCHOT INVESTMENT PROGRESS FUND Boulevard du Prince Henri 3, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV F. van Lanschot Bankiers, NV F. van Lanschot Bankiers (Luxembourg) en NV F. van Lanschot Bankiers (België) VMS LUXINTER Boulevard du Prince Henri 43, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : NV VMS Luxinter Conseil VON ERNST GLOBAL PORTFOLIO Rue Aldringen 11, Luxembourg vennootschap voor beheersadvies : Bank von Ernst & Cie AG 1992 EUROPE JAPAN FUND Rue Aldringen 14, Luxembourg vennootschappen voor beheersadvies : NV Generale Advisory Company en Nomura Asset Management Limited
B. BELEGGINGSVENNOOTSCHAPPEN MET VERANDERLIJK KAPITAAL NAAR NEDERLANDS RECHT JADE FONDS Johan Muyskensweg 4, AE Amsterdam RG AMERICA FUND Coolsingel 120, AZ Rotterdam RG EMERGING MARKETS FUND Coolsingel 120, AZ Rotterdam RG EUROPE FUND Coolsingel 120, AZ Rotterdam RG PACIFIC FUND Coolsingel 120, AZ Rotterdam
C. BELEGGINGSVENNOOTSCHAPPEN MET VERANDERLIJK KAPITAAL NAAR IERS RECHT FEDERATED INTERNATIONAL FUNDS PLC Hume Street 14, Dublin 2
334
Bijlage 21
CBF 1996-1997
D. BELEGGINGSVENNOOTSCHAPPEN MET VERANDERLIJK KAPITAAL NAAR FRANS RECHT ACTIGEST BBL (F) INVEST FRANCE Immeuble KUPKA B, Rue Hoche 16, Paris ACTI-PREMIERE BBL (F) RENTA FUND FRANC FRANÇAIS Immeuble KUPKA B, Rue Hoche 16, Paris ACTI-VALORISATION Immeuble KUPKA B, Rue Hoche 16, Paris EGFI-EUROTOP Rue des Trois-Fontanot 33, Nanterre REGEMONDE Rue de l’Amiral d’Estain 23, Paris
E. ANDERE VENNOOTSCHAPPEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING IN EFFECTEN ALRENTA (*) naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen Pietermaai 15 te Willemstad, Curaçao ASA (**) vennootschap naar Zuid-Afrikaans recht Wierda Road West 36, Wierda Valley, Sandton, Zuid-Afrika FIDELITY FUND (***) vennootschap naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika (Massachusetts) Devonshire Street 82, Dept. A 1, Boston KEMPER TECHNOLOGY FUND (***) vennootschap naar het recht van de Verenigde Staten van Amerika South La Salle Street 120, Chicago ROBECO (*) naamloze vennootschap naar Nederlands recht Coolsingel 120, Rotterdam ROLINCO (*) naamloze vennootschap naar Nederlands recht Coolsingel 120, Rotterdam RORENTO (*) naamloze vennootschap naar het recht van de Nederlandse Antillen Kaya Wilson Papa Godett 24, Willemstad, Curaçao
(*)
Beleggingsvennootschappen van het open type, waarvan de aandelen opgenomen zijn in de koerslijst van de officiële markt van de Beurzen van Brussel en Antwerpen. (**) Beleggingsvennootschap van het besloten type, waarvan de aandelen opgenomen zijn in de koerslijst van de officiële markt van de Beurs van Brussel.
CBF 1996-1997
Bijlage 21
(***) Beleggingsvennootschappen van het open type, waarvan de aandelen opgenomen zijn in de koerslijst van de tweede markt van de Beurzen van Brussel en Antwerpen.
335
Bijlage 22
LIJST VAN DE BUITENLANDSE BELEGGINGSVENNOOTSCHAPPEN IN VASTGOED WAARVAN DE AANDELEN IN BELGIE MOGEN WORDEN VERSPREID (1)
CREGEM IMMO (*) vennootschap naar Luxemburgs recht Route d’Esch 69, Luxembourg IMMOCORP (*) vennootschap naar Luxemburgs recht Grand-Rue 103, Luxembourg IMMO-CROISSANCE (*) vennootschap naar Luxemburgs recht Boulevard Royal 2, Luxembourg INTERNATIONAL AVIATION FUND vennootschap naar Luxemburgs recht Route d’Esch 52, Luxembourg INTERNATIONAL PROPERTY FUND (*) vennootschap naar Luxemburgs recht Rue Aldringen 11, Luxembourg RODAMCO vennootschap naar Nederlands recht Coolsingel 120, Rotterdam
(1)
CBF 1996-1997
Op 30 juni 1997.
Bijlage 22
(*)
Opgericht als Sicav naar Luxemburgs recht, maar zonder doorlopende uitgifte. De mogelijkheid tot toetreding is beperkt.
337
Bijlage 23
30 juni 1997 COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN Prudentieel toezicht op kredietinstellingen
CIRCULAIRE D1 97/4 AAN DE KREDIETINSTELLINGEN
Met jaar rondschrijven van 6 april 1987 aan de banken, privé-spaarkassen en ondernemingen van de wet van 10 juni 1964, formuleerde de Commissie voor het Bank- en Financiewezen haar aanbevelingen met betrekking tot de uitoefening van de interne auditfunctie. Ondertussen heeft de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen (hierna de bankwet) in artikel 20 voor elke kredietinstelling de verplichting ingevoerd om te beschikken over een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie en adequate interne controleprocedures. De Commissie acht het nuttig haar rondschrijven van 1987 aan te passen en om te zetten in principes waaraan een gezonde bankpraktijk normaliter dient te beantwoorden. Deze circulaire vervangt dan ook het rondschrijven van 6 april 1987. Zij is van toepassing op alle kredietinstellingen onderworpen aan de bankwet. Voor de bijkantoren van EU-kredietinstellingen is het de toezichthouder van het land van herkomst die moet nagaan of de administratieve organisatie en de interne controle voldoen. De circulaire is echter op deze bijkantoren van toepassing in de mate dat de interne controle- en interne auditfunctie een onderdeel vormen van een aangepast beleid voor de naleving van de bepalingen die in België van toepassing zijn om redenen van algemeen belang. In de financiële sector hebben zich meerdere ontwikkelingen voorgedaan waaraan de kredietinstellingen het hoofd moeten bieden. Zij worden o.m. geconfronteerd met financiële markten die zich steeds sneller ontwikkelen, met een toenemende techniciteit en verscheidenheid van bankproducten, en met de vereisten van de nieuwe informatietechnologie. Deze evolutie stelt steeds hogere eisen aan het risicobeheer en aan de organisatie van de kredietinstellingen, en vergroot het risico op onaangepaste controles en de kans op onregelmatigheden.
CBF 1996-1997
Bijlage 23
339
De Commissie heeft vastgesteld dat sinds het rondschrijven van 6 april 1987 talrijke instellingen een belangrijke inspanning hebben geleverd om een volwaardige interne auditfunctie uit te bouwen. Dit belet evenwel niet dat een aantal instellingen, hoofdzakelijk maar niet uitsluitend de kleinere, nog de nodige maatregelen zullen dienen te nemen om te voldoen aan de bepalingen van onderhavige circulaire. Met deze circulaire beoogt de Commissie voor het Bank- en Financiewezen principes voor een gezonde bankpraktijk te formuleren inzake interne controle (hoofdstuk 1) en interne audit (hoofdstuk 2). Ook wordt de oprichting aanbevolen van een permanent auditcomité, en worden in dat verband enkele aandachtspunten gepreciseerd (hoofdstuk 3). De Commissie voor het Bank- en Financiewezen herinnert eraan dat zij reeds in het verleden aanbevelingen inzake interne controle heeft geformuleerd omtrent specifieke activiteiten (o.a. inzake gevolmachtigde agenten, geld- en wisselverrichtingen, risicomanagement, renterisico, enz.). Van bijzonder belang is dat in deze circulaire de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur en het directiecomité inzake interne controle wordt benadrukt. Een adequate interne controle vereist een goed werkend geheel van geïntegreerde maatregelen die zijn aangepast aan de organisatie en de werking van de instelling en die stroken met de principes van een voorzichtige en gezonde bedrijfsuitoefening. Die beginselen moeten eveneens worden toegepast bij de uitbouw van de interne auditfunctie. Van hun kant moeten de prudentiële toezichthouder en de erkende commissarissen-revisoren kunnen steunen op de controle-instrumenten van de kredietinstellingen zelf. De beoordeling van het aangepast karakter van het intern controlesysteem vormt voor hen een bijzondere opdracht. Dit intern controlesysteem moet aan een aantal vereisten beantwoorden. Voor een efficiënte toetsing van de kwaliteit en de goede werking van de organisatie en van de interne controle, zijn duidelijke criteria immers onontbeerlijk. Deze ontwikkeling is trouwens relevant voor de evolutie in de toezichtsfilosofie en -praktijk, waarin een belangrijke klemtoon wordt gelegd op de beoordelingsfunctie.
340
Bijlage 23
CBF 1996-1997
BIJLAGE AAN CIRCULAIRE D1 97/4 VAN 30 JUNI 1997 OVER INTERNE CONTROLE EN INTERNE AUDIT
INHOUDSOPGAVE 0. Wettelijke basis en overzicht van de principes 1. Interne controle 1.1. Definitie en componenten 1.2. Algemene maatregelen van interne controle 1.3. Specifieke maatregelen van interne controle 1.4. Verantwoordelijkheid van de raad van bestuur (principe nr. 1) 1.5. Verantwoordelijkheid van het directiecomité (principe nr. 2) 2. Interne audit 2.1. Definitie 2.2. Duurzaam karakter (principe nr. 3) 2.3. Onafhankelijkheid van de interne audit tegenover de geauditeerde activiteiten (principe nr. 4) 2.3.1. Algemeen 2.3.2. Auditcharter 2.3.3. Onpartijdigheid 2.4. Bekwaamheid (principe nr. 5) 2.5. Reikwijdte van de interne audit (principe nr. 6) 2.6. Planning, uitvoering, rapportering en opvolging (principe nr. 7) 2.6.1. Planning 2.6.2. Werkwijze en audittypes 2.6.3. Werkprogramma 2.6.4. Werkstukken 2.6.5. Schriftelijk verslag 2.6.6. Opvolging 2.7. De leiding van de interne auditafdeling (principe nr. 8) 2.8. Uitbesteding van de interne auditfunctie in kleinere instellingen 3. Het auditcomité 3.1. Definitie 3.2. Aanbeveling 3.3. Samenstelling, bevoegdheden en werking 3.4. Aandachtspunten
CBF 1996-1997
Bijlage 23
341
0.
Wettelijke basis en overzicht van de principes Wettelijke bepalingen Artikel 20 van de bankwet van 22 maart 1993 stelt dat in elke kredietinstelling een passende administratieve en boekhoudkundige organisatie en adequate interne controleprocedures dienen te bestaan (1). Principe nr. 1 : In het kader van zijn toezichtstaak dient de raad van bestuur geregeld na te gaan of de instelling beschikt over een aangepaste interne controle. Ook dient de raad van bestuur een positieve houding tegenover controle te stimuleren. Principe nr. 2 : Het directiecomité dient een aangepaste interne controle op te zetten en minstens jaarlijks te beoordelen. Het licht minstens jaarlijks de raad van bestuur in over de stand van zaken, in voorkomend geval via het auditcomité. Principe nr. 3 : Het directiecomité dient binnen het kader van zijn plichten en verantwoordelijkheden, de nodige maatregelen te nemen opdat de instelling blijvend kan beschikken over een passende interne auditfunctie. Principe nr. 4 : De interne auditafdeling dient onafhankelijk te staan tegenover de geauditeerde activiteiten. Dit houdt in dat de afdeling binnen de organisatie beschikt over een aangepast statuut en haar opdracht onpartijdig uitvoert. Principe nr. 5 : De bekwaamheid van elke interne auditor en van de interne auditafdeling in haar geheel is essentieel voor de goede werking van de interne auditfunctie. Principe nr. 6 : Elke activiteit en elk onderdeel van de instelling behoren tot het onderzoeksveld van de interne auditafdeling. Principe nr. 7 : Het auditwerk omvat het opstellen van een auditplan, het onderzoek en de evaluatie van de beschikbare informatie, het meedelen van de resultaten en de opvolging ervan. Principe nr 8 : Het hoofd van de interne auditafdeling leidt zijn afdeling op een gepaste wijze.
(1)
342
Artikel 20 van de bankwet is de omzetting naar Belgisch recht van artikel 13 tweede lid van de tweede Europese bankenrichtlijn van 15 december 1989, waarin gesteld wordt dat er in elke kredietinstelling adequate interne controleprocedures moeten bestaan. Ook de Richtlijnen van 6 april 1992 inzake toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis en van 21 december 1992 betreffende het toezicht op en de beheersing van grote risico’s, van kredietinstellingen schrijven een gelijkaardige verplichting voor.
Bijlage 23
CBF 1996-1997
1.
Interne controle
1.1. Definitie en componenten Interne controle wordt algemeen gedefinieerd als het geheel van maatregelen dat, onder de verantwoordelijkheid van de leiding van de kredietinstelling, met redelijke zekerheid moet toelaten dat : •
de bedrijfsvoering geordend en voorzichtig gebeurt met afgelijnde doelstellingen ;
•
de ingezette middelen economisch en efficiënt gebruikt worden ;
•
de risico’s gekend zijn en afdoende beheerst worden ter bescherming van het vermogen ;
•
de financiële- en beheersinformatie integer en betrouwbaar is ;
•
de wetten en reglementen alsmede de algemene beleidslijnen, plannen en interne voorschriften nageleefd worden.
De maatregelen van interne controle houden rekening met de operationele en administratieve activiteiten van de instelling. Interne controle maakt inherent en permanent deel uit van de werking van een kredietinstelling. De instelling dient de nodige middelen in te zetten zodanig dat met redelijke zekerheid de hiervoor genoemde doelstellingen bereikt worden. De kosten van de ingezette middelen vormen een noodzakelijk onderdeel van de werkingskosten van de instelling. Interne controle bevat volgende onderling verbonden componenten : •
een bedrijfsomgeving die een positieve houding tegenover controle aanmoedigt ;
•
het vastleggen van doelstellingen, gevolgd door de identificatie van de risico’s en de analyse ervan ;
•
het opstellen van normen en procedures om de risico’s te beheersen zodanig dat de vastgelegde doelstellingen kunnen bereikt worden ;
•
het opzetten van informatie- en communicatiesystemen om de doelstellingen inzake interne controle binnen de instelling kenbaar en opvolgbaar te maken ;
•
de identificatie, vastlegging en rapportering van relevante informatie zodanig dat de diverse geledingen van de instelling de hen toegewezen verantwoordelijkheden daadwerkelijk kunnen uitoefenen ;
•
een correcte en tijdige rapportering, zowel intern als extern, door gebruik te maken van passende informatiesystemen ;
•
de bewaking en geregelde evaluatie van de genomen maatregelen.
De eindverantwoordelijkheid voor het opzetten van een adequate interne controle berust zowel bij de raad van bestuur als bij het directiecomité, zoals verder gespecifieerd onder de paragrafen 1.4 en 1.5.
1.2. Algemene maatregelen van interne controle Algemene maatregelen van interne controle zijn, bijvoorbeeld, organisatiemaatregelen (zoals omschrijvingen van functies en verantwoordelijkheden, hiërarchische controle, functiescheiding), controlemaatregelen (zoals kruiselingse controles, dubbele handtekening, periodieke voorraadcontroles), boekhoudkundige maatregelen (zoals aansluiting van rekeningen, verantwoording van saldi, bijhouden van controleregisters) en maatregelen ter beveiliging van personen en activa.
1.3. Specifieke maatregelen van interne controle Naast de algemene maatregelen van interne controle besteedt een kredietinstelling bijzondere aandacht aan de kennis en beheersing van de risico’s en de integriteit en betrouwbaarheid van de financiële- en beheersinformatie, inbegrepen de externe rapporteringsverplichtingen. Risico’s kunnen onderverdeeld worden in meetbare risico’s, zoals bv. kredietrisico, liquiditeitsrisico, marktrisico en algemeen renterisico, en niet of moeilijk meetbare risico’s zoals bv. het risico op vergissingen en fraude, het risico op juridisch onvolmaakte overeenkomsten en documenten (het zogenaamde «legal risk »), het reputatierisico en het fiduciair risico.
CBF 1996-1997
Bijlage 23
343
Voor meetbare risico’s neemt de instelling de passende specifieke maatregelen zodanig dat de risico’s opgevolgd en beheerst worden. Mogelijke maatregelen zijn de uitwerking van beleidslijnen, het opstellen van passend gestructureerde limieten en de identificatie, de meting, de opvolging en de rapportering van de risico’s alsmede een afdoende documentatie van de gebruikte risicobeheersingssystemen en van de procedures voor de verwerking van de verrichtingen. Voor niet of moeilijk meetbare risico’s neemt de instelling de passende maatregelen om zich afdoend te beschermen zoals nauwkeurige analyse van de risico’s, het opnemen van internationaal aanvaarde standaardbedingen in de overeenkomsten, het afsluiten van verrekeningsovereenkomsten (de zogenaamde netting-overeenkomsten) en andere. Om te kunnen beschikken over volledige en betrouwbare financiële- en beheersinformatie is het noodzakelijk dat de continuïteit en de betrouwbaarheid van de electronische informatiesystemen verzekerd zijn.
1.4. Verantwoordelijkheid van de raad van bestuur Principe nr. 1 : In het kader van zijn toezichtstaak dient de raad van bestuur geregeld na te gaan of de instelling beschikt over een aangepaste interne controle. Ook dient de raad van bestuur een positieve houding tegenover controle te stimuleren. Overeenkomstig de overeenkomst over de autonomie in de bankfunctie staat de raad van bestuur o.m. in voor het toezicht op het bedrijf van de kredietinstelling en op het beheer door het directiecomité. Binnen het kader van deze toezichtstaak gaat de raad van bestuur dan ook geregeld na of de instelling beschikt over een aangepaste interne controle. Hij kan hierbij o.m. steunen op de periodieke rapportering door het directiecomité (zie paragraaf hierna). Ook dient de raad van bestuur binnen de instelling een omgeving te stimuleren die een positieve houding tegenover controle aanmoedigt.
1.5. Verantwoordelijkheid van het directiecomité Principe nr. 2 : Het directiecomité dient een aangepaste interne controle op te zetten en minstens jaarlijks te beoordelen. Het licht minstens jaarlijks de raad van bestuur in over de stand van zaken, in voorkomend geval via het auditcomité. Zoals voorzien in de overeenkomst over de autonomie in de bankfunctie, valt het beheer van het bedrijf van de kredietinstelling onder de uitsluitende bevoegdheid van het directiecomité. Binnen deze bevoegdheid neemt het al de nodige maatregelen opdat de instelling blijvend kan beschikken over een passend interne controlesysteem. Dit betekent dat het directiecomité zorgt voor het opzetten van de interne controle en deze minstens jaarlijks beoordeelt. Deze beoordeling steunt op de rapportering door de interne auditafdeling (zie hoofdstuk 2 hierna) alsook op andere bronnen zoals verslagen en/of nota’s van de diverse diensten (2), vestigingen en/of functies van de instelling. Genoemde beoordeling heeft betrekking op alle aspecten van de interne controle zoals de doelstellingen, de ingezette middelen, de gebruikte methodes, de vastgestelde zwakheden en de aangepastheid en doeltreffendheid. Het directiecomité licht minstens jaarlijks de raad van bestuur, of, zo het bestaat, het auditcomité (zie hoofdstuk 3 hierna), in over de stand van zaken daarover. De notulen van zowel de raad van bestuur als het directiecomité maken melding van de beraadslagingen omtrent de staat van het interne controlesysteem en de beoordeling ervan.
(2)
344
Bijlage 23
In dit verband wordt verwezen naar de techniek van zelfcontrole (self assessment) om de doeltreffendheid van de interne controle te evalueren. Zelfcontrole is een formeel en gedocumenteerd proces waarbij de directie en/ of een team van personen hun activiteit of functie analyseren en de effectiviteit van de ermee verbonden interne controlemaatregelen beoordeelt.
CBF 1996-1997
2.
Interne Audit
2.1. Definitie Interne audit is een onafhankelijke beoordelingsfunctie binnen de organisatie, gericht op het onderzoek en de beoordeling van de goede werking, de doeltreffendheid en de efficiëntie van de interne controle. Interne audit staat de leden van de organisatie bij in de effectieve uitoefening van hun verantwoordelijkheden en voorziet hen in dit verband van analyses, evaluaties, aanbevelingen, advies en informatie omtrent de onderzochte activiteiten.
2.2. Duurzaam karakter Principe nr. 3 : Het directiecomité dient binnen het kader van zijn plichten en verantwoordelijkheden, de nodige maatregelen te nemen opdat de instelling blijvend kan beschikken over een passende interne auditfunctie.
2.3. Onafhankelijkheid van de interne audit tegenover de geauditeerde activiteiten Principe nr. 4 : De interne auditafdeling dient onafhankelijk te staan tegenover de geauditeerde activiteiten. Dit houdt in dat de afdeling binnen de organisatie beschikt over een aangepast statuut en haar opdracht onpartijdig uitvoert. 2.3.1. Algemeen De interne auditafdeling moet haar opdracht op eigen initiatief in alle diensten, vestigingen en functies kunnen uitoefenen. Zij dient de mogelijkheid te hebben haar vaststellingen en beoordelingen vrij uit te drukken en kenbaar te maken. Het principe van onafhankelijkheid impliceert dat de interne auditafdeling hiërarchisch rechtstreeks afhangt van het directiecomité, bij voorkeur als staffunctie die rechtstreeks ressorteert onder de voorzitter van het directiecomité van de kredietinstelling. Het hoofd van de interne auditafdeling moet de mogelijkheid hebben, volgens de modaliteiten die elke instelling vastlegt, rechtstreeks en op zijn initiatief de voorzitter van de raad van bestuur of de leden van het auditcomité of de erkende revisoren te informeren. 2.3.2. Auditcharter Het auditcharter waarborgt het statuut van de interne auditafdeling binnen de organisatie. Het is een document dat minstens volgende onderwerpen behandelt : •
de doelstelling en de reikwijdte van de interne auditfunctie ;
•
de plaats in de organisatie, de bevoegdheden en de de verantwoordelijkheden van de interne auditafdeling.
Het charter wordt opgesteld, en zo nodig herzien, door de interne auditafdeling, goedgekeurd door het directiecomité en nadien bevestigd door de raad van bestuur in het kader van zijn toezichtstaak, in voorkomend geval via het auditcomité. In dit document verleent het directiecomité aan de interne auditafdeling het initiatiefrecht en machtigt het haar om met alle medewerkers gesprekken te voeren, alle activiteiten en onderdelen van de instelling te onderzoeken alsmede kennis te nemen van alle stukken, bestanden en informatiegegevens van de instelling, inbegrepen de beheersinformatie en de notulen van de advies- en beslissingsorganen, en dit voor zover als nodig voor de uitoefening van haar opdracht. Het verdient aanbeveling dat het auditcharter specifieert volgens welke modaliteiten beroep kan gedaan worden op de interne audit voor advies, begeleiding en andere speciale opdrachten. Het auditcharter wordt ter kennis gebracht van alle medewerkers, zowel in België als in het buitenland, alsmede van de gevolmachtigde agenten. 2.3.3. Onpartijdigheid Hiermee wordt bedoeld dat de interne auditafdeling objectief haar opdracht moet kunnen uitoefenen en dient uit te oefenen. Onpartijdigheid vereist dat de afdeling zelf aandacht besteedt aan het vermijden van belangenconflicten. Belangrijke middelen hiertoe zijn, voor zover mogelijk, het geregeld roteren van de taken en het vermijden dat intern gerecruteerde auditors activi-
CBF 1996-1997
Bijlage 23
345
teiten of functies auditeren die zij, zeker recent, tevoren zelf uitvoerden. Onpartijdigheid vereist dat de afdeling niet betrokken wordt bij de operationele organisatie van de instelling, noch bij het uitwerken, invoeren of zelf uitvoeren van maatregelen inzake organisatie en interne controle. Zoniet zou zij daarvoor immers de verantwoordelijkheid dragen en haar beoordelingsvrijheid in het gedrang zien komen. De vereiste van onpartijdigheid belet evenwel niet dat het directiecomité omtrent concrete voorstellen advies vraagt aan de interne auditafdeling nopens de daarbij na te leven principes van interne controle. Zo kan, om redenen van efficiëntie, door de directie om advies worden gevraagd bij belangrijke reorganisaties, bij het aanvangen van belangrijke en/of risicovolle nieuwe activiteiten, bij het opzetten van nieuwe vestigingen met risicovolle activiteiten en bij de invoering of reorganisatie van systemen voor risicobeheersing, managementinformatie en informatica (deze opgave is niet beperkend). De uiteindelijke uitwerking en de invoering van de maatregelen blijft evenwel steeds de verantwoordelijkheid van de directie. Adviesverlening is immers een bijkomende functie die in geen geval de basisopdracht, noch de verantwoordelijkheid en de beoordelingsvrijheid van de interne auditafdeling in het gedrang mag brengen.
2.4. Bekwaamheid Principe nr. 5 : De bekwaamheid van elke interne auditor en van de interne auditafdeling in haar geheel is essentieel voor de goede werking van de interne auditfunctie. De bekwaamheid van elke interne auditor, zijn motivatie en zijn permanente vorming, zijn essentieel voor de doeltreffendheid van de interne auditafdeling. Bekwaamheid moet worden beoordeeld rekening houdend met de aard van de opdracht en met zijn informatie-, onderzoeks-, beoordelings- en communicatiebereidheid. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de toenemende techniciteit en verscheidenheid van de opdrachten als gevolg van de evolutie in de financiële sector. De bekwaamheid, inzonderheid kennis en ervaring, van de interne auditafdeling op zich verdient eveneens passende aandacht. Dit betekent in de eerste plaats dat de afdeling in haar geheel over voldoende bekwaamheid beschikt om alle domeinen waarin de instelling actief is te kunnen onderzoeken. De interne auditafdeling houdt er rekening mee dat de herhaalde uitvoering van dezelfde soort van opdrachten kan leiden tot gewenning ten koste van een kritische ingesteldheid. In het algemeen geldt dit overigens ook voor de taak van interne auditor op zich. Daarom is taakrotatie, zowel binnen de interne auditafdeling als naar andere afdelingen of functies binnen de instelling, zo mogelijk, dan ook aangewezen. De interne auditafdeling moet haar bekwaamheid op peil houden door de systematische permanente vorming van elk van haar medewerkers. Alle medewerkers dienen een voldoende geactualiseerde kennis te hebben van audittechnieken. De interne auditafdeling van een instelling dient over voldoende bekwaamheid te beschikken om de kernactiviteiten van de instelling te onderzoeken en de goede werking, de doeltreffendheid en de efficiëntie van de daarop betrekking hebbende interne controle te beoordelen. Evenwel kan een interne auditafdeling beroep doen op een extern deskundige voor sommige onderzoeken waarvoor de vereiste bekwaamheid binnen de interne auditafdeling ontbreekt of onvoldoende aanwezig is. De aandachtspunten opgesomd in paragraaf 2.8 hierna omtrent de uitbesteding van de interne auditfunctie in kleinere instellingen zijn ook hier, mutatis mutandis, van toepassing, inzonderheid de onafhankelijkheid van de deskundige tegenover de erkende revisor. Bovendien zal het hoofd van de interne auditafdeling er over waken dat de kennis die de deskundige aanbrengt, zo mogelijk, geïntegreerd wordt in zijn afdeling, eventueel door het onderzoek te laten uitvoeren in samenwerking met één of meer van zijn medewerkers.
346
Bijlage 23
CBF 1996-1997
2.5. Reikwijdte van de interne audit Principe nr. 6 : Elke activiteit en elk onderdeel van de instelling behoren tot het onderzoeksveld van de interne auditafdeling. Geen enkele activiteit noch onderdeel van de instelling en dus evenmin de activiteiten van de bijkantoren en dochterondernemingen, mogen uit het onderzoeksveld van de interne auditafdeling geweerd worden. In dit opzicht mag zij kennis nemen van alle stukken, bestanden en informatiegegevens van de instelling, inbegrepen de beheersinformatie en de notulen van de advies- en beslissingsorganen, en dit voor zover als nodig voor de uitoefening van haar opdracht. De reikwijdte van de interne audit omvat, in het algemeen, het onderzoek en de evaluatie van de aangepastheid en de doeltreffendheid van de interne controle evenals de degelijkheid waarmee toegewezen verantwoordelijkheden worden nagekomen. In het bijzonder besteedt de interne auditafdeling aandacht aan de de naleving van de beleidslijnen, de risicobeheersing (zowel van de meetbare als van de niet-meetbare risico’s), de betrouwbaarheid (met inbegrip van de integriteit, de correctheid en de volledigheid) en tijdigheid van de financiële en beheersinformatie alsmede van de externe rapportering, de continuïteit en betrouwbaarheid van de electronische informatiesystemen en de werking van de stafdiensten. Zij besteedt ook bijzondere aandacht aan het wettelijk controlestatuut met inbegrip van de principes en/of aanbevelingen inzake organisatie en werking die de Commissie heeft geformuleerd. Ook mag niet uit het oog verloren worden dat genoemde principes en/of aanbevelingen bepaalde taken voorzien voor de interne auditafdeling. Sommige instellingen hebben afzonderlijke afdelingen opgericht die elk belast zijn met de controle of toezicht op een specifieke activiteit of een onderdeel van de instelling. Deze diensten maken deel uit van het interne controlesysteem en ontlasten de interne auditafdeling derhalve niet van haar opdracht om genoemde specifieke activiteiten of onderdelen te onderzoeken. Dit belet niet dat, om redenen van doeltreffendheid, de interne auditafdeling bij de uitvoering van haar opdracht gebruik kan maken van de vaststellingen van de controle-afdelingen. De interne auditafdeling blijft evenwel volledig verantwoordelijk voor het onderzoek en de beoordeling van de goede werking, de doeltreffendheid en de efficiëntie van de interne controle van de betrokken activiteit of van het onderdeel van de instelling. Omwille van redenen van doeltreffendheid zullen de kredietinstellingen in hun buitenlandse bijkantoren van enige omvang of met risicovolle activiteiten beschikken over een eigen interne auditafdeling ter plaatse. Deze plaatselijke afdelingen maken functioneel deel uit van de interne auditafdeling van de groep in zijn geheel en zij zijn derhalve onderworpen aan de voorschriften van deze circulaire, zonder afbreuk te doen aan de plaatselijke wettelijke en/of reglementaire bepalingen en instructies. Hiërarchisch kan de plaatselijke interne auditafdeling afhangen van de locale directie of van de interne auditafdeling van de hoofdzetel. De al dan niet bancaire dochterondernemingen zijn, als afzonderlijke juridische entiteiten, verantwoordelijk voor hun eigen interne controle en interne auditfunctie volgens de voorschriften van onderhavige circulaire, rekening houdend met de plaatselijke wettelijke en/of reglementaire bepalingen en instructies. De interne auditafdelingen van de dochterondernemingen brengen functioneel verslag uit bij de interne auditafdeling van de moederonderneming. Deze laatste neemt de nodige maatregelen opdat haar interne auditafdeling onbeperkte toegang heeft tot alle activiteiten en geledingen van de dochterondernemingen en met een voldoende frequentie opdrachten ter plaatse uitvoert. Zowel in het geval van buitenlandse bijkantoren als in het geval van dochterondernemingen worden de principes inzake interne audit centraal vastgelegd door de moederonderneming. Deze vaardigt de auditinstructies uit voor de ganse groep. De interne auditafdeling van de moederonderneming wordt betrokken bij de aanwerving en beoordeling van de plaatselijke interne auditors. In het geval van meer complexe groepsstructuren die hiervoor niet werden besproken, wordt de interne auditfunctie zodanig georganiseerd dat zij voldoet aan de principes van onderhavige circulaire.
CBF 1996-1997
Bijlage 23
347
2.6. Planning, uitvoering, rapportering en opvolging Principe nr. 7 : Het auditwerk omvat het opstellen van een auditplan, het onderzoek en de evaluatie van de beschikbare informatie, het meedelen van de resultaten en de opvolging ervan. 2.6.1. Planning Elke auditopdracht wordt planmatig uitgevoerd. De planning dient voldoende gedocumenteerd te zijn. Ze vermeldt het bepalen van de doelstellingen en de reikwijdte van de opdracht en legt de vereiste middelen vast. 2.6.2. Werkwijze en audittypes Er bestaan verschillende audittypes zoals : •
de financiële audit, met als doel de betrouwbaarheid van de boekhouding en de daaruit voortvloeiende jaarrekening te verifiëren ;
•
de nalevingsaudit (« compliance audit »), gericht op het nazicht van de naleving van wetten, reglementen, beleidslijnen en procedures ;
•
de operationele audit, gericht op het nazicht van de kwaliteit en de aangepastheid van de systemen en procedures, de kritische analyse van de organisatiestructuren en de beoordeling van het afdoend karakter van de gehanteerde methoden en middelen t.o.v. de doelstellingen ;
•
de management audit, gericht op de beoordeling van de kwaliteit van de management functie in het kader van de doelstellingen van de instelling.
De interne auditafdeling onderzoekt en beoordeelt de globale activiteit van de instelling in al haar geledingen. Zij kan zich dan ook niet beperken tot één audittype maar gebruikt het meest aangewezen type in functie van de te bereiken auditdoelstelling. De interne auditafdeling mag zich, in dit verband, evenmin beperken tot de audit van de verschillende afdelingen van de instelling, maar zij dient ook de nodige aandacht te besteden aan de audit van een bankactiviteit doorheen alle geledingen van de instelling. 2.6.3. Werkprogramma Elke auditopdracht moet worden voorbereid. In een werkprogramma worden de doelstellingen vastgelegd alsook het stramien van de daartoe noodzakelijk geachte werkzaamheden. Het gaat hierbij om een vrij soepel instrument dat op grond van de bevindingen, moet worden aangepast en aangevuld. 2.6.4. Werkstukken Alle werkzaamheden die deel uitmaken van de uitvoering van de opdracht dienen gedocumenteerd in werkstukken. Deze moeten een beeld geven van de uitgevoerde controles en toelaten de in het verslag geformuleerde beoordelingen kracht bij te zetten en in voorkomend geval te verantwoorden. Werkstukken dienen volgens een welbepaalde methode te worden opgesteld. Deze methode moet o.m. toelaten na te gaan of de opdracht volledig werd uitgevoerd en op welke wijze. 2.6.5. Schriftelijk verslag Van elke opdracht wordt zo spoedig mogelijk een schriftelijk verslag opgesteld dat aan geauditeerde en zijn directie wordt overgemaakt en, eventueel in synthesevorm, ook aan het directiecomité. Het verslag bevat naast de vaststellingen en de aanbevelingen ook de reactie van de geauditeerden. Het vermeldt eveneens die punten waarvoor overeenstemming bestaat op het moment van het beëindigen van de opdracht. De interne auditafdeling geeft een aanduiding van de relatieve belangrijkheid van de vastgestelde tekortkomingen of van de aanbevelingen. De interne auditafdeling houdt een overzicht bij van de uitgevoerde opdrachten alsmede van de opgestelde verslagen.
348
Bijlage 23
CBF 1996-1997
2.6.6. Opvolging Het directiecomité keurt een procedure goed, op voorstel van de interne auditafdeling, zodanig dat gevolg wordt gegeven aan de aanbevelingen van de interne auditafdeling. Hierbij wordt aandacht besteed aan de respectievelijke verantwoordelijkheden van de betrokken partijen voor het corrigeren van de vastgestelde tekortkomingen, de goedkeuring door de betrokken directies, de eventuele rol van het directiecomité bij blijvende geschillen, en het tijdschema waarbinnen de verbetering dient verwezenlijkt te zijn. De interne auditafdeling ontwikkelt een aangepaste methode om na te gaan hoe haar aanbevelingen opgevolgd worden. De bevindingen ter zake worden ten minste semestrieel meegedeeld aan het directiecomité.
2.7. De leiding van de interne auditafdeling Principe nr. 8 : Het hoofd van de interne auditafdeling leidt zijn afdeling op een gepaste wijze. Het hoofd van de interne auditafdeling leidt zijn afdeling op een gepaste wijze. Hij zorgt ervoor dat de principes van de Commissie inzake interne audit worden nageleefd. In het bijzonder zorgt hij voor de opstelling van een auditcharter, van een auditplan, van geschreven beleidslijnen en procedures voor zijn medewerkers. Hij dient permanent aandacht te hebben voor de bekwaamheid, de vorming en de benodigde middelen. Hij besteedt ook passende aandacht aan de motivatie van zijn medewerkers en aan de kwaliteitszorg binnen zijn afdeling. De interne auditafdeling zal het directiecomité geregeld inlichten over de stand van zaken en de realisering van haar doelstellingen. In het bijzonder licht zij het directiecomité in over de uitvoering van het auditplan. Binnen het kader van zijn toezichtstaak en op basis van het verslag van het directiecomité, beraadslaagt de raad van bestuur geregeld over de organisatie, het auditprogramma, de ingezette middelen (zowel menselijke als materiële), de activiteitsverslagen en de samenvatting van de gedane aanbevelingen en hun staat van implementatie. De leiding van de interne auditafdeling stelt een planning op van de uit te voeren opdrachten. Dit auditplan is gesteund op een methodische risico-analyse waarvan de principes schriftelijk zijn vastgelegd en geregeld worden geëvalueerd. De risicoanalyse omvat zowel alle activiteiten en geledingen van de instelling als de volledige interne controle. Op basis van de resultaten van de risico-analyse wordt een meerjarenplan opgesteld rekening houdend met de risicograad van de activiteiten. De meerjarenplanning houdt ook rekening met de verwachte ontwikkelingen en innovaties, de doorgaans hogere risicograad van nieuwe activiteiten en de doelstelling dat binnen een redelijke periode alle activiteiten en geledingen aan bod dienen te komen (principe van de auditcyclus). Op basis van het voorgaande worden de omvang, de aard en de frequentie van de uit te voeren opdrachten vastgelegd. Het auditplan dient realistisch te zijn, d.i. tijd te voorzien voor andere opdrachten en activiteiten zoals specifieke onderzoeken, advies en vorming. De planning is vergezeld van een staat van de vereiste menselijke en materiële middelen. Bij de menselijke middelen wordt niet enkel aandacht besteed aan het aantal personen maar ook aan de vereiste bekwaamheid. De auditplanning wordt opgesteld door de interne auditafdeling en goedgekeurd door het directiecomité. Deze goedkeuring houdt in dat zij de vereiste middelen ter beschikking stelt van de interne auditafdeling. De auditplanning wordt bevestigd door de raad van bestuur in het kader van zijn toezichtstaak, in voorkomend geval via het auditcomité. Wanneer het hoofd van de interne auditafdeling vervangen wordt (bv. met een andere opdracht wordt belast, ontslag,...) wordt de Commissie voor het Bank- en Financiewezen hiervan zonder uitstel op de hoogte gebracht met opgave van de reden(en).
CBF 1996-1997
Bijlage 23
349
2.8. Uitbesteding van de interne auditfunctie in kleinere instellingen In sommige kleinere instellingen waar het omwille van de omvang en de gelopen risico’s niet verantwoord is minstens één voltijds werkend personeelslid met de interne auditfunctie te belasten, kan deze uitbesteed worden aan een extern deskundige. Alle beginselen vervat in hoofdstuk 2 omtrent interne audit blijven onverminderd van toepassing in het geval van uitbesteding van de interne auditfunctie (cf. o.a. paragraaf 2.4 supra). Een dergelijke uitbesteding wordt formeel vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de kredietinstelling en de extern deskundige. Het directiecomité waakt er over dat zij een overeenkomst sluit van voldoende lange duur met een deskundige die over de vereiste bekwaamheid beschikt, rekening houdend met de kenmerken van de instelling. Voornoemde overeenkomst legt de opdrachten en de verantwoordelijkheden van de deskundige vast evenals het permanent karakter ervan onder verwijzing naar de principes van onderhavige circulaire. De overeenkomst voorziet uitdrukkelijk dat het directiecomité voorafgaand zal instemmen met de door de deskundige uitgevoerde risico-analyse en de opgemaakte planning. De overeenkomst bepaalt dat het directiecomité of zijn aangestelde(n), de erkende commissaris(sen)-revisor(en) of zijn (hun) medewerkers en de inspectiedienst van de Commissie op elk ogenblik elk document van de deskundige in verband met zijn opdracht kunnen inzien, inzonderheid zijn werkprogramma en werkstukken. In de overeenkomst verbindt de deskundige zich ertoe de uit de planning voortvloeiende middelen daadwerkelijk in te zetten bij de uitvoering van zijn opdracht. Het directiecomité volgt de auditactiviteit van de deskundige blijvend op en legt vast wie verantwoordelijk is voor de opvolging van zijn aanbevelingen. De aangestelde deskundige dient in alle opzichten volledig onafhankelijk te zijn van de erkende commissaris-revisor of van zijn kantoor en van de groep waartoe de revisor behoort.
3.
Het auditcomité
3.1. Definitie Het auditcomité is een comité opgericht binnen de raad van bestuur, dat samengesteld is uit bestuurders die geen lid zijn van het directiecomité, met als doel het effectieve toezicht door de raad van bestuur te vergemakkelijken.
3.2. Aanbeveling De overeenkomst over de autonomie in de bankfunctie voorziet in de mogelijkheid dat de raad van bestuur zich laat bijstaan door een auditcomité. De Commissie beschouwt de oprichting van een permanent auditcomité als een oplossing voor de practische moeilijkheden die kunnen opduiken bij een collegiale uitoefening van de toezichtsopdracht van de raad van bestuur bij kredietinstellingen. Bovendien is zij van oordeel dat een dergelijk comité de interne controle en de interne audit versterkt. De Commissie beveelt de instellingen dan ook aan een permanent auditcomité op te richten, in het bijzonder wanneer zij talrijke en complexe risico’s lopen. Indien een kredietinstelling een auditcomité wil oprichten, raadpleegt zij de Commissie vooraf en dit overeenkomstig de overeenkomst over de autonomie in de bankfunctie. De Commissie beveelt aan dat de niet-bancaire en de buitenlandse dochterondernemingen van de kredietinstellingen de wenselijkheid onderzoeken van de oprichting van een auditcomité binnen hun raad van bestuur. Wat de buitenlandse dochterondernemingen betreft dient uiteraard rekening te worden gehouden met de plaatselijke wettelijke en/of reglementaire bepalingen en instructies.
350
Bijlage 23
CBF 1996-1997
3.3. Samenstelling, bevoegdheden en werking Bij de oprichting van een auditcomité stelt de raad van bestuur een document op dat, de samenstelling, de bevoegdheden, de werking en de rapportering aan de voltallige raad vastlegt. De Commissie is van oordeel dat een auditcomité dient te bestaan uit minstens drie bestuurders die geen lid zijn van het directiecomité. Ten einde de doeltreffendheid van het auditcomité te bevorderen nemen de volgende personen aan de vergaderingen van het auditcomité deel, zonder evenwel lid te zijn : de voorzitter of een lid van het directiecomité, de interne auditor en de erkende commissaris-revisor. Het auditcomité kan in uitzonderlijke omstandigheden beslissen dat één of meerdere van deze laatste personen niet aanwezig moet zijn Het auditcomité kan zich alle dienstige inlichtingen of stukken doen verstrekken en elk nazicht doen uitvoeren. Het doet daarbij een beroep op de interne auditafdeling van de kredietinstelling, die niettemin hiërarchisch blijft afhangen van het directiecomité. Het auditcomité brengt geregeld verslag uit bij de raad van bestuur. Zijn rol mag die van de interne auditafdeling geenszins overlappen of vervangen.
3.4. Aandachtspunten Het auditcomité bevordert de communicatie tussen de leden van de raad van bestuur, het directiecomité, de interne auditafdeling, de erkende commissarissen-revisoren en de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. Het auditcomité bevestigt het auditcharter van de interne auditafdeling (zie Hoofdstuk II, paragraaf 2.3.2). Het auditcomité bevestigt het auditplan (zie hoofdstuk II, paragraaf 2.7) alsook de ingezette middelen (zowel de menselijke als de materiële), de activiteitsverslagen en de samenvatting van de belangrijkste individuele aanbevelingen en hun staat van implementatie. De erkende commissaris-revisor licht aan het auditcomité zijn auditprogramma toe, en geeft kennis van zijn auditconclusies en zijn aanbevelingen. Het auditcomité beraadslaagt geregeld over : •
de toestand van de interne controle ;
•
de werking van de interne auditafdeling ;
•
de externe financiële informatie, inbegrepen de naleving van de wettelijke, reglementaire en statutaire bepalingen, alsmede de overeenstemming met de door de raad van bestuur vastgelegde regels.
Het auditcomité verstrekt een aanbeveling aan de raad van bestuur bij de benoeming van de erkende commissaris-revisor.
CBF 1996-1997
Bijlage 23
351
Bijlage 24
28 januari 1997 COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN Prudentieel Toezicht
CIRCULAIRE D1/ WB 97/1 AAN DE WISSELKANTOREN MET BETREKKING TOT DE VOORKOMING VAN HET GEBRUIK VAN HET FINANCIËLE STELSEL VOOR HET WITWASSEN VAN GELD OVEREENKOMSTIG DE WET VAN 11 JANUARI 1993
De wisselkantoren die zijn geregistreerd krachtens het koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel, vallen onder de toepassing van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld. Het lijkt mij in dit verband nuttig de verplichtingen die daaruit voor uw instelling voortvloeien, nader toe te lichten.
A. Inleiding De Raad van de Europese Gemeenschappen heeft op 10 juni 1991 een richtlijn goedgekeurd tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (91/308/EEG). Voorts heeft de « Groupe d’action financière » (GAFI) in juli 1989 een verslag opgesteld met 40 aanbevelingen in de strijd tegen het witwassen van geld. Bovendien heeft België in november 1990 mede het Verdrag van de Raad van Europa ondertekend betreffende witwassen, opsporing, inbeslagneming en confiscatie van vruchten van criminele activiteiten. De Belgische wetgever van zijn kant heeft het witwassen strafbaar gesteld met de wet van 17 juli 1990. Later is de voornoemde Europese richtlijn in het Belgische recht omgezet bij de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (hierna « de wet » genoemd). Het gevaar bestaat dat, naast andere sectoren, ook de sector van de in België gevestigde wisselkantoren wordt geconfronteerd met pogingen om geld wit te wassen. De strenger geworden wetgevingen in onze buurlanden en de ontwikkeling van Brussel als financieel en Europees centrum maken dit risico nog groter. De wisselkantoren hebben er alle belang bij
CBF 1996-1997
Bijlage 24
353
niet betrokken te raken bij witwaspraktijken die hun betrouwbaarheid in het gedrang kunnen brengen. Zij zijn wettelijk verplicht de nodige zorg te besteden aan het probleem van de preventie en de opsporing van verrichtingen die rechtstreeks verband houden met ernstige misdrijven. Zij moeten daartoe alle beschikbare middelen gebruiken. In dit verband is het relevant dat, volgens de verslagen over de werkzaamheden van de Cel voor Financiële-Informatieverwerking (hierna « de C.F.I » genoemd), de grote meerderheid van de dossiers met ernstige aanwijzingen over witwaspraktijken in de zin van de wet van 11 januari 1993, die door de C.F.I. aan de Procureur des Konings van Brussel zijn overgedragen, betrekking had op contantaankopen en -verkopen van deviezen. In aansluiting op de wet van 11 januari 1993 heeft de Commissie voor het Bank- en Financiewezen het nuttig geacht een aantal instructies te formuleren voor de interne organisatie en procedures om te voorkomen dat Belgische wisselkantoren worden gebruikt om geld wit te wassen, en voor de informatie-uitwisseling tussen de wisselkantoren en de C.F.I. Zo wordt gevolg gegeven aan de uitdrukkelijke wil van de wetgever om per categorie van financiële ondernemingen specifieke maatregelen van technische aard te treffen (Senaat, nr. 468-1 (B.Z. 1991-1992), p. 10). De Commissie zal erop toezien dat de bepalingen van de wet én van deze circulaire worden nageleefd door alle in België gevestigde wisselkantoren. Deze bepalingen gelden bijgevolg ook voor de Belgische bijkantoren van buitenlandse wisselkantoren, ook als die ressorteren onder een andere Lid-Staat van de Europese Gemeenschap.
B. Toepassingsgebied Het toepassingsgebied van artikel 3, § 2 van de wet van 11 januari 1993, als laatst gewijzigd bij de wet van 7 april 1995, verdient bijzondere aandacht. De wet van 11 januari 1993 heeft immers betrekking op het witwassen van geld of activa wanneer deze voortkomen uit : 1°) een misdrijf dat in verband staat met : -
terrorisme ;
-
georganiseerde misdaad ;
-
illegale drugshandel ;
-
illegale handel in wapens, goederen en koopwaren ;
-
handel in clandestiene werkkrachten ;
-
mensenhandel ;
-
exploitatie van de prostitutie ;
-
illegaal gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking of illegale handel in dergelijke stoffen ;
-
illegale handel in menselijke organen of weefsels ;
-
fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Unie ;
-
ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procédés van internationale omvang worden aangewend ;
-
omkoping van openbare ambtenaren ;
2°) een beursmisdrijf of een onwettig openbaar aantrekken van spaargelden ; 3°) een financiële oplichting, een gijzeling, een diefstal of afpersing met geweld of bedreiging, of een bedrieglijke bankbreuk. Rekening houdend met het feit dat men zich niet in de context van een strafwet bevindt, heeft de wetgever er de voorkeur aan gegeven niet te verwijzen naar specifieke bepalingen uit het strafrecht, maar naar welbepaalde praktijken die in hun courante betekenis als ernstig worden beschouwd. Zoals bepaald in artikel 3, § 3 van de wet moeten de wisselkantoren hun volledige medewerking verlenen aan de toepassing van de wet, om alle daden van witwassen van geld te identificeren.
354
Bijlage 24
CBF 1996-1997
De bepalingen van de wet en de circulaire inzake organisatie en controle moeten ook worden toegepast door de bijkantoren van Belgische wisselkantoren in het buitenland. Als de locale wetgeving zich tegen de toepasbaarheid van de Belgische bepalingen zou verzetten, moet de Commissie hiervan op de hoogte worden gebracht. De wisselkantoren naar Belgisch recht moeten ook de nodige maatregelen treffen om te voorkomen dat hun dochters in het buitenland betrokken raken bij witwaspraktijken. Zij moeten er ook op toezien dat hun dochters in het buitenland de bepalingen toepassen met betrekking tot cliëntenidentificatie en interne organisatie, zonder dat evenwel op hen de procedure voor de samenwerking met de C.F.I. van toepassing is. Als de locale wetgeving dit niet toestaat, moet de Commissie hiervan op de hoogte worden gebracht. In de voornoemde gevallen moeten de Belgische bepalingen niet worden toegepast door de bijkantoren of de dochters als in de betrokken landen reeds dergelijke voorschriften gelden. Vestigingen in andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschap die de Europese richtlijn over het witwassen van geld hebben omgezet of vestigingen in andere landen die deel uitmaken van de Groupe d’action financière, worden geacht aan soortgelijke bepalingen te zijn onderworpen.
C. Bepalingen inzake organisatie en controle 1. Kennis van de cliënten a) Gewone cliënten en gelegenheidscliënten Krachtens artikel 4 van de wet moeten de wisselkantoren zich in de volgende drie gevallen vergewissen van de identiteit van hun cliënten. 1°) Gewone cliënten De wisselkantoren dienen zich te vergewissen van de identiteit van hun cliënten aan de hand van een bewijsstuk op het ogenblik waarop zij een zakenrelatie aanknopen waardoor de betrokkenen gewone cliënten worden. Een cliënt die binnen een korte tijdspanne geregeld wisselverrichtingen uitvoert, ongeacht hun bedrag, wordt beschouwd als een cliënt die zo’n zakenrelatie heeft aangeknoopt. Cliënten die herhaaldelijk in het kader van hun beroepsaktiviteiten wisselverrichtingen uitvoeren, worden in ieder geval als gewone cliënten beschouwd. 2°) Gelegenheidscliënten Identificatie is vereist voor iedere persoon die een verrichting wenst uit te voeren voor een bedrag van 10.000 ECU of meer, ongeacht of zij in één verrichting wordt uitgevoerd of in verscheidene verrichtingen waartussen een verband blijkt te bestaan. Bijgevolg is identificatie vereist voor een cliënt die binnen een korte tijdspanne verrichtingen uitvoert voor een totaalbedrag van 10.000 ECU of meer. 3°) Verdachte verrichtingen Identificatie is ook vereist wanneer het bedrag van de verrichting lager is dan 10.000 ECU, zodra wordt vermoed dat het om witwassen van geld gaat. b) Begunstigde van de verrichting Indien wordt betwijfeld of de onder a) bedoelde cliënten voor eigen rekening handelen of indien vaststaat dat zij niet voor eigen rekening handelen, treft het wisselkantoor nuttige maatregelen om informatie te verkrijgen over de ware identiteit van de personen voor wier rekening deze cliënten handelen (artikel 5 van de wet). Het wisselkantoor moet dus nagaan of de cliënt al dan niet voor eigen rekening optreedt. De identificatie betreft in beginsel de naam, de voornaam of, voor rechtspersonen, de firma, het adres of de maatschappelijke zetel alsook alle gegevens die het wisselkantoor nuttig acht. Indien de identiteit van de begunstigde niet kan worden achterhaald via bepaalde beoefenaars van juridische beroepen die aan een wettelijk beroepsgeheim zijn gebonden (advocaten, notarissen of gerechtsdeurwaarders), moet worden geëist dat de tussenpersoon een verklaring ondertekent waarin hij verklaart hetzij voor eigen reke-
CBF 1996-1997
Bijlage 24
355
ning, hetzij voor rekening van een derde te handelen en waarbij hij, als hij voor rekening van een derde handelt, bevestigt dat het - voor zover hem bekend - niet om witwassen van geld gaat. c) Verrichtingen uitgevoerd door vennootschappen Als de tegenpartij van een wisselverrichting een vennootschap is, moet het wisselkantoor de vennootschap identificeren alsook de natuurlijke persoon die de verrichting uitvoert, met name om te controleren of deze voor rekening van de betrokken vennootschap handelt. Voor buitenlandse vennootschappen met zetel in België kan ook een officieel stuk worden gevraagd met de naam, de voornaam en het adres van de personen als bedoeld in artikel 198 van de vennootschapswet, die instaan voor de leiding van de zetel in België. d) Uitzonderingen op de identificatieplicht Conform artikel 6 van de wet van 11 januari 1993, geldt de identificatieplicht niet voor de wisselkantoren wanneer de cliënt een in artikel 2 van de wet bedoelde financiële onderneming of persoon is dan wel een kredietinstelling of een financiële instelling als bedoeld in artikel 1 van de richtlijn 91/308/EEG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld. In haar omzendbrief van 27 maart 1996 heeft de Commissie voor het Bank- en Financiewezen terzake duidelijk gesteld dat het voor geregistreerde wisselkantoren verboden is deviezentransacties te verrichten met in België gevestigde, niet geregistreerde wisselkantoren als professionele tegenpartij of met hen op een of andere wijze samen te werken. Er wordt in dit verband op gewezen dat buitenlandse wisselkantoren enkel van de identificatieplicht worden vrijgesteld als voor hen de vereisten en de sancties gelden die voortvloeien uit de Europese richtlijn 91/308/EEG over het witwassen van geld. e) Identificatiestukken Voor de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake identificatie kunnen de volgende stukken worden gebruikt : -
-
-
voor natuurlijke personen : •
met de Belgische nationaliteit : een kopie van de identiteitskaart ;
•
met een buitenlandse nationaliteit : een kopie van de identiteitskaart of van een gelijkwaardig stuk (geldig paspoort, rijbewijs, verblijfspas). De identificatie moet verplicht het adres van de cliënt vermelden. Voor wat de identificatie betreft mag een postbusnummer niet beschouwd worden als adres.
voor rechtspersonen : •
een recente kopie van de statuten of van recente, gelijkwaardige originele stukken, zo nodig vertaald ;
•
een recente kopie van het Belgisch Staatsblad of van elk ander officieel stuk met daarin de naam, de voornaam en het adres van de personen die de rechtspersoon ten aanzien van het wisselkantoor mogen verbinden, zo nodig vertaald ;
voor feitelijke verenigingen : •
een kopie van de identiteitskaart van de leden die de vereniging mogen verbinden ten aanzien van het wisselkantoor.
Het wisselkantoor moet, indien nodig en in de mate van het mogelijke, nagaan of de inlichtingen in de identificatiestukken door andere stukken, gegevens of verklaringen kunnen worden gestaafd.
356
Bijlage 24
CBF 1996-1997
f) Geldoverdrachtsystemen De wet van 11 januari 1993 is ook van toepassing op de diensten die wisselkantoren aanbieden voor geldoverdracht. Onder « geldoverdracht » moet de dienst worden verstaan waarbij het wisselkantoor in opdracht van een cliënt een geldsom overmaakt aan een door die cliënt aangewezen begunstigde die veelal in het buitenland verblijft. In het verlengde van de aanbevelingen van de Groupe d’action financière, wordt de medewerking van de wisselkantoren gevraagd om te voorkomen dat geldoverdrachten voor witwaspraktijken worden gebruikt. De wisselkantoren moeten niet enkel de wettelijke regels inzake cliëntenidentificatie toepassen : de Commissie dringt er ook op aan dat zij bij de opdrachtgevers voor geldoverdrachten informatie inwinnen over de identiteit van zowel opdrachtgever als begunstigde, conform de regels voor de werking van de instellingen die het geldoverdrachtsysteem organiseren.
2. Gegevensbewaring De wet regelt de verplichtingen voor de wisselkantoren inzake gegevensbewaring (artikel 7). Ter herinnering : de wisselkantoren bewaren - op welke informatiedrager ook, gedurende ten minste vijf jaar na het beëindigen van de relaties met hun cliënten of alle andere personen bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid - een afschrift van het bewijsstuk dat voor de identificatie heeft gediend of de verwijzingen ernaar. Zij bewaren - eveneens gedurende een periode van ten minste vijf jaar vanaf de uitvoering van de verrichtingen, op welke informatiedrager ook - een kopie van de registraties, de borderellen en stukken van de uitgevoerde verrichtingen, om deze nauwkeurig te kunnen reconstrueren. De verplichting om gegevens te bewaren over de uitgevoerde verrichtingen om deze nauwkeurig te kunnen reconstrueren, impliceert dat de wisselkantoren de nodige maatregelen treffen om te kunnen ingaan op de verzoeken om informatie die zij ontvangen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, de C.F.I. of de gerechtelijke autoriteiten.
3. Interne organisatie Elk wisselkantoor dient één of meer personen aan te stellen die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de wet. Deze personen, van wie de naam aan de Commissie moet worden meegedeeld, moeten tot een passend hiërarchisch niveau behoren en in beginsel worden gekozen onder de leiders.
4. Intern verslag Krachtens artikel 8 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld, moet voor de persoon die bij het wisselkantoor verantwoordelijk is voor de toepassing van die wet, een schriftelijk verslag, desgevallend via aangepaste informatica-procedures, worden opgesteld over elke verrichting die, inzonderheid door haar aard of ongebruikelijk karakter ten aanzien van de activiteiten van de cliënt, verband zou kunnen houden met witwassen van geld. Uit de praktijk is gebleken dat de volgende verrichtingen waarvoor een intern verslag moet worden opgesteld voor de persoon die bij het wisselkantoor verantwoordelijk is voor de toepassing van de wet van 11 januari 1993, als ongebruikelijke wisselverrichtingen moeten worden beschouwd ten aanzien van de activiteiten van de cliënt : 1) opsplitsing, zonder aannemelijke reden, van een wisselverrichting of een geldoverdracht in verschillende afzonderlijke verrichtingen alsook herhaalde, binnen een korte tijdspanne uitgevoerde transacties voor kleine bedragen die echter in totaal een groot bedrag vertegenwoordigen ; 2) transacties waarmee grote bedragen in deviezen zijn gemoeid en die in kleine bankbiljetten worden uitgevoerd ; omruiling van kleine bankbiljetten voor grote bankbiljetten, wanneer het om grote bedragen gaat, of omruiling van grote bedragen die de cliënt op voorhand niet heeft geteld ; tegelijkertijd grote bedragen aanbieden in verschillende deviezen ; 3) omruiling van deviezen in andere deviezen (in voorkomend geval via BEF), wanneer het gaat om grote bedragen in deviezen die in België weinig courant zijn (bijvoor-
CBF 1996-1997
Bijlage 24
357
beeld Scandinavische munten, Schotse of Noord-Ierse ponden) of transacties waarbij grote bedragen zonder aannemelijke reden worden omgewisseld in Nederlandse guldens ; 4) inschakelen van tussenpersonen, met andere woorden, hetzij cliënten die zonder plausibele uitleg grote wisselverrichtingen of geldoverdrachten uitvoeren voor rekening van derden of waarvoor kan worden aangenomen dat zij voor derden worden uitgevoerd, hetzij cliënten die worden vergezeld door een derde die toezicht houdt op de verrichting en weigert zijn identiteit kenbaar te maken ; 5) transacties waarbij stukken van dubieuze herkomst of zelfs valse identiteitsbewijzen worden gebruikt, of waarvoor problemen rijzen bij de identificatie van de cliënt ; 6) wisselverrichtingen of geldoverdrachten voor grote bedragen en zeker in contanten, die worden uitgevoerd door een natuurlijke persoon, zonder gekend economisch motief of buiten verhouding tot de beroepsbedrijvigheid van de cliënt ; 7) verrichtingen die uitgevoerd zouden kunnen worden voor rekening van postbusvennootschappen ; 8) verrichtingen waarvoor enig economisch belang om de verrichting in België uit te voeren, lijkt te ontbreken ; 9) ongebruikelijke verrichtingen, bijvoorbeeld door hun omvang, waarvan de cliënt de achtergrond of de doelstelling weigert toe te lichten ; 10)verrichtingen waarbij de cliënt zich verdacht gedraagt en geen belangstelling toont voor de wisselkoers of de aangerekende provisies, hoewel het om grote bedragen gaat ; 11) grote of herhaalde geldoverdrachten die worden uitgevoerd zonder economische reden en waarbij landen zijn betrokken die bekendstaan als drugsproducenten of witwascentra, of die dezelfde begunstigden hebben ; 12)geldoverdrachten waarbij moeilijk informatie kan worden ingewonnen over de begunstigden of waarvoor duidelijk fictieve namen worden gebruikt. Deze lijst van ongebruikelijke verrichtingen is niet exhaustief. Dit houdt in dat ook wanneer het wisselkantoor andere aanwijzingen ontdekt van ongebruikelijke verrichtingen, een schriftelijk verslag moet worden opgesteld. Op basis van de schriftelijke verslagen die conform de voornoemde procedure zijn opgesteld, zal de persoon die bij het wisselkantoor verantwoordelijk is voor witwaspreventie, beslissen of de vastgestelde feiten al dan niet ter kennis moeten worden gebracht van de C.F.I. Het wisselkantoor moet een kopie bewaren van de met toepassing van artikel 8 opgestelde verslagen.
5. Maatregelen naar het personeel toe Conform artikel 9 van de wet moeten de wisselkantoren daarnaast ook passende maatregelen nemen om hun werknemers met de bepalingen van de wet vertrouwd te maken. Deze maatregelen houden in dat passende interne procedures worden uitgewerkt en verspreid en dat de werknemers deelnemen aan speciale opleidingsprogramma’s om de verrichtingen te leren onderkennen die met het witwassen van geld verband kunnen houden en om hen te onderrichten hoe in die gevallen moet worden gehandeld. De werknemers van de wisselkantoren moeten ook worden gewezen op de risico’s die zij lopen als zij verrichtingen die verband houden met witwassen van geld, zouden bevorderen of daaraan medeplichtig zouden zijn.
D. Kennisgeving aan de C.F.I. (artikelen 12 tot 14 van de wet) Wanneer de wisselkantoren weten of vermoeden dat een uit te voeren verrichting verband houdt met het witwassen van geld, brengen zij dit, conform de instructies van de C.F.I., per fax ter kennis van de C.F.I. (Cel voor Financiële-Informatieverwerking, Gulden Vlieslaan 55 bus 1, 1060 Brussel - tel. 02/533.72.11 - fax 02/533.72.00).
358
Bijlage 24
CBF 1996-1997
Conform de bepalingen van artikel 12 van de wet en de instructies van de C.F.I. vermeld in haar brief van 13 november 1996 moeten de wisselkantoren die weten of vermoeden dat een verrichting verband houdt met het witwassen van geld, dit, vóór de verrichting uit te voeren, ter kennis brengen van de C.F.I. Van die regel wordt echter afgeweken : - wanneer het niet mogelijk is de verrichting, gezien haar aard, uit te stellen ; - wanneer het uitstel de vervolging van de begunstigden van het vermeende witwassen van geld zou kunnen beletten. Dan stellen de wisselkantoren de C.F.I. hiervan, onmiddellijk nà het uitvoeren van de verrichting, in kennis en vermelden zij de reden waarom een kennisgeving vóór de uitvoering van de verrichting niet mogelijk was.
E. Jaarverslag De wisselkantoren moeten de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, met toepassing van artikel 9, § 2 van het voornoemde koninklijk besluit van 27 december 1994, jaarlijks ook een verslag bezorgen opgesteld door de persoon of personen die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de wet van 11 januari 1993 en de uitvoeringsbesluiten daarvan. Het verslag moet betrekking hebben op het voorbije kalenderjaar en uiterlijk op 31 maart van elk jaar aan de Commissie worden bezorgd. Het verslag zal een overzicht van de verrichtingen omvatten die verband zouden kunnen houden met het witwassen van geld, als bedoeld in artikel 8 van de voornoemde wet van 11 januari 1993, en het eraan gegeven gevolg. Dit verslag zal minstens een gestructureerd overzicht geven van de aard, aantal en bedrag van de bedoelde verrichtingen, de redenen van de melding aan de witwasverantwoordelijke en de acties die ondernomen werden, met name de melding aan de C.F.I.
Dit rapport zal ook omvatten : - een overzicht van de specifieke evoluties of tendensen, methodes en/of middelen die eventueel worden vastgesteld in verband met witwaspraktijken, zowel met betrekking tot het type cliënteel, als de betrokken deviezen of enig ander relevant element ; - alle nuttige informatie over de werking van interne-controleprocedures en de procedures voor de mededeling en centralisering van de inlichtingen, met als doel witwaspraktijken te voorkomen, te identificeren en te verhinderen ; - de nieuwe instructies en/of procedures voor het personeel die tijdens het voorbije jaar zijn ingevoerd, alsook de initiatieven die zijn genomen om het personeel beter vertrouwd te maken met de witwasproblematiek. Dit verslag moet worden gedateerd en ondertekend door de voornoemde persoon die verantwoordelijk is voor de toepassing van de wet alsook, in voorkomend geval, door de perso(o)n(en) die is (zijn) belast met de effectieve leiding van het wisselkantoor.
CBF 1996-1997
Bijlage 24
359
Bijlage 25
2 oktober 1997 COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN Toezicht op financiële informatieen de markten voor financiële instrumenten
Omzendbrief E/1/97
Op 27 februari 1997 heeft de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een gedachtenwisseling gehouden over de publicatie van studies naar aanleiding van een openbaar beroep op het spaarderspubliek door financiële bemiddelaars en over de verdeelsleutels bij overinschrijving op een openbaar bod, met de bedoeling een oplossing te vinden voor de problemen die in verband hiermee zijn gerezen bij al dan niet recente verrichtingen. De bedoeling was, zorgen voor een optimale informatieverstrekking aan het publiek, bewerkstelligen dat het prospectus als wettelijk en gecontroleerd document, gehandhaafd wordt als basisstuk en de beleggers een zo groot mogelijke transparantie garanderen, om zodoende een gunstig klimaat te scheppen voor elk beroep op het spaarderspubliek. Na afloop van de werkzaamheden, waaraan vertegenwoordigers van de voornaamste bemiddelaars deelnamen, alsook de BVFA, de BVB, het VBO, de Brusselse beurs en Easdaq, konden een aantal beginselen en aanbevelingen worden geformuleerd. Die zijn in een circulaire opgenomen die als bijlage gaat, waarin grotendeels rekening wordt gehouden met de constructieve, zowel mondelinge als schriftelijke opmerkingen van de deelnemers aan deze gedachtenwisseling. In verband met het specifieke probleem van het tijdschema - ten opzichte van de publicatie van het prospectus - voor de publicatie van studies gerealiseerd in het kader van een verrichting, door analisten verbonden aan lead-managers, adviseurs-bemiddelaars of leden van een plaatsingsconsortium, zal men vaststellen dat de circulaire niet uitdrukkelijk ingaat op de kwestie van de verspreiding van studies bij institutionele beleggers : zij behandelt uitsluitend de verspreiding van studies onder het publiek en bij de pers, die niet mag geschieden vooraleer het prospectus wordt gepubliceerd. Met andere woorden, studies mogen dus onder institutionele beleggers worden verspreid vooraleer het prospectus wordt gepubliceerd.
CBF 1996-1997
Bijlage 25
361
Wel hoort hierbij verwezen te worden naar artikel 36, § 1, 6° van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs alsook op de reglementering met betrekking tot insider trading en koersmanipulatie. Hieruit kan men afleiden dat studies in elk geval nooit onder institutionele beleggers mogen worden verspreid vooraleer een verrichting aan het publiek is aangekondigd. Aangezien elkeen belang heeft bij een grotere transparantie en betrouwbaarheid van de markt, verwacht de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van bemiddelaars en emittenten een constructieve houding tegenover de beginselen en aanbevelingen in de circulaire. Zijzelf blijft bereid tot elk gesprek dat de verwezenlijking van deze doelstellingen kan stimuleren.
362
Bijlage 25
CBF 1996-1997
CONCLUSIES VAN DE COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN NA DE GEDACHTEWISSELING OVER DE PUBLICATIE VAN STUDIES DOOR FINANCIËLE BEMIDDELAARS NAAR AANLEIDING VAN EEN OPENBAAR BEROEP OP HET SPAARDERSPUBLIEK EN OVER DE VERDEELSLEUTELS BIJ OVERINSCHRIJVING OP EEN OPENBAAR BOD
I.Publicatie van studies door financiële bemiddelaars naar aanleiding van een openbaar beroep op het spaarderspubliek. 1. CONTEXT Bij verrichtingen van een zekere omvang (openbare aanbiedingen tot inschrijving op of verkoop van aandelen) stelt men vast dat de financiële bemiddelaars die het prospectus moeten opstellen of de plaatsing van de effecten en/of de goede afloop van de verrichting waarborgen, nagenoeg systematisch een studie publiceren die voornamelijk op de positie van de emittent in zijn bedrijfssector(en) ingaat, ontwikkelingsprognoses geeft en de betrokken effecten evalueert. Dergelijke studies worden uitgevoerd op voorstel van de bemiddelaars zelf, die meestal vinden dat zoiets bij het « dienstenpakket » hoort dat aan emittenten wordt aangeboden. Emittenten houden in hun keuze van een bemiddelaar niettemin rekening met diens bekwaamheid om een degelijke analyse te produceren. In overeenstemming met het beginsel van de « chinese walls » doet men voor dit soort studie meestal een beroep op een andere dienst dan die belast met de opstelling van het prospectus. Bij sommige bemiddelaars zijn het niettemin analisten uit de ploeg die het prospectus moet opstellen, die de studies schrijven bij een openbaar beroep op het spaarderspubliek. Meestal worden die studies samen met het prospectus verspreid bij institutionele beleggers en de pers, ter gelegenheid van « road shows ». Onder particuliere beleggers worden zij slechts in zeer geringe mate en op verzoek verspreid, gelet op hun beperkte oplage (enkele honderden exemplaren). Tenslotte is de publicatie van studies of analysenota’s vaak een conditio sine qua non voor de introductie van nieuwe ondernemingen op de markten voor groeibedrijven. Zo bepaalt het reglement van de Euro NM (Euro Nouveau Marché) uitdrukkelijk dat wanneer de sponsor-markthouder (ITM - introducteur-teneur de marché) een aandeel introduceert, hij er zich toe verbindt een financiële analyse over de emittent te publiceren. Ook bij EASDAQ merkt men een gelijkaardige trend, althans wat de vennootschappen naar Belgisch recht betreft.
2. PROBLEMEN 2.1.
I.v.m. de publicatie van zowel een prospectus als studies Het voorschrift van artikel 29, § 2 van het koninklijk besluit n° 185 luidt als volgt : « het prospectus moet de gegevens bevatten die, naar gelang van de kenmerken van de betrokken verrichting, het publiek nodig heeft om zich met kennis van zaken een oordeel te kunnen vormen over de aard van de zaak en de aan de effecten verbonden rechten ». Die verplichting wordt overgenomen en gepreciseerd in artikel 4 van het koninklijk besluit van 18 september 1990 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd voor de opneming van effecten in de eerste markt van een effectenbeurs, alsook in artikel 3 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1991 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij openbare uitgifte van effecten en waarden : bij het lezen van het prospectus moet men in staat zijn « zich met kennis van zaken een oordeel te vormen over het vermogen, de financiële positie, het resultaat en de vooruitzichten van de uitgevende instelling en over de aan de effecten en waarden verbonden rechten ». De schema’s die bij de voornoemde besluiten zijn gevoegd, vermelden daartoe enkel de minimuminformatie die in het prospectus moet voorkomen. In de meeste gevallen volstaat dat niet en zijn er leemten, o.a. qua beschrijving van de bedrijfssector van de emittenten (grondstoffen, leveranciers, technologieën, de cliënteel en zijn kenmerken, stand van zaken en vermoedelijke evolutie qua vraag en aanbod, concurrentie, enzovoort).
CBF 1996-1997
Bijlage 25
363
De Commissie voor het Bank- en Financiewezen is zich bewust van die leemten en tracht die gaandeweg te verhelpen door aan de emittenten en de bemiddelaars die hen moeten assisteren, te vragen dit soort gegevens in het prospectus op te nemen. Dat staat trouwens uitdrukkelijk vermeld in de «Praktische gids voor de snelprocedure» die de Commissie eind juli 1996 heeft uitgegeven. Niettemin blijven de prospectussen op die punten soms ontoereikend. In de praktijk stelt men evenwel vast dat studies van analisten die verbonden zijn met een lead-manager, een adviseur of een lid van het plaatsingsconsortium, en inzonderheid met een bemiddelaar die instaat voor de opstelling van het prospectus, meestal een beschrijving bevatten van de bedrijfssector van de emittent en zijn positie daarin. Men stelt ook soms vast dat andere soorten gegevens die eigenlijk in het prospectus zouden moeten staan maar waarvan de emittent en de bemiddelaar beweren dat zij die onmogelijk kunnen verstrekken, uitsluitend of uitvoeriger in de studies zijn opgenomen : dat is dikwijls zo voor de verantwoording van de uitgifteprijs en de prognoses van de emittent, vooral bij groeibedrijven in een startfase die nog niet winstgevend zijn. De voornaamste reden waarom die van informatie naar de studies wordt doorgeschoven, is aansprakelijkheidsproblemen voor de emittent te vermijden, vooral bij ondernemingen die zich ook tot de Amerikaanse markt wenden. Van hun kant nemen bemiddelaars in hun studies clausules op waarmee zij alle aansprakelijkheid trachten uit te sluiten. Hetzelfde soort probleem kan eveneens voorkomen bij informatiesessies of « road shows », omdat de informatie die daar wordt verstrekt, soms verder reikt dan de inhoud van het prospectus. 2.2.
Belangenconflict tussen bemiddelaar en inschrijvers Artikel 36, § 1, 6° van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs,bepaalt : « De (...) bemiddelaars dienen bij transacties in financiële instrumenten (...) elk mogelijk belangenconflict te vermijden of, wanneer dit onvermijdelijk is, dienen zij ervoor zorg te dragen dat hun cliënten op billijke en gelijke wijze worden behandeld (...) ». In het kader van een openbaar beroep op het spaarderspubliek is er sprake van een situatie die een belangenconflict kan doen ontstaan, wanneer de bemiddelaar die een studie publiceert over een verrichting, een rechtstreeks belang heeft bij de plaatsing van de betrokken effecten (bv, wanneer hij ook de vaste overnemer of de garant voor de goede afloop van die verrichting is). De publicatie van een studie heeft inderdaad een weerslag op de marketing van de verrichting en men stelt vast dat de stijl alsook de informatieselectie niet steeds van volstrekte objectiviteit getuigen, in sommige gevallen zelfs dat zij openlijk de inschrijving aanprijzen. De trend bij bemiddelaars om voor de inhoud van de studies die zij publiceren, alle verantwoordelijkheid af te wijzen via vermeldingen in die zin, zet zeker niet aan tot voorzichtigheid.
2.3.
Situatie in het buitenland 2.3.0. De problemen waarvan sprake in punt 2.1. en 2.2. hierboven zijn ook een zorg voor de controle-autoriteiten van andere landen. 2.3.1. Volgens het Franse « rapport Barbier de La Serre sur l’organisation et la déontologie des opérations financières sur le marché primaire des titres donnant accès au capital » (Bulletin COB nr. 308 - december 1996) is de publicatie van financiële analyses naar aanleiding van een verrichting, door een studiekantoor dat eigendom is van of verbonden met de lead-managers, bankiers-adviseurs of leden van het plaatsingsconsortium, een bron van potentiële belangenconflicten : door een dergelijke praktijk ontstaat inderdaad gevaar voor verwarring tussen het prospectus en researchverslagen en vandaar ook de verleiding om studies te verspreiden met een optimistische zoniet ingekleurde voorstelling van het project, om de plaatsing van de effecten vlotter te doen verlopen. De werkgroep voorgezeten door Barbier de la Serre pleitte niettemin voor het behoud van de vrijheid om tijdens de pre-marketing of de uitgifte zelf (m.a.w.
364
Bijlage 25
CBF 1996-1997
zodra het prospectus verkrijgbaar is, in voorkomend geval in ontwerpvorm en met een voorlopige goedkeuring) researchverslagen te mogen verspreiden van studiekantoren verbonden met instellingen die op de officiële markt opereren, op voorwaarde dat bovenaan het gepubliceerde stuk duidelijk wordt vermeld welke banden er bestaan tussen het studiekantoor en de lead-managers, de bemiddelaars-adviseurs of de leden van het plaatsingsconsortium (1). De werkgroep wijst er overigens in algemene bewoordingen op dat het moeilijk is enkel te betrouwen op « chinese walls » om belangenconflicten en ongeoorloofde bevoorrechte-informatieverstrekking te vermijden, aangezien van geen enkele « chinese wall » kan worden gezegd dat die in alle omstandigheden volkomen waterdicht en hermetisch afgesloten is. 2.3.2. Na de werkzaamheden van de groep Barbier de La Serre werd op gezamenlijk initiatief van de COB en de SIB een werkgroep gevormd met vertegenwoordigers van de controle-autoriteiten van de verschillende Lid-Staten van de Europese Unie. Taak van die groep is, de gemeenschappelijke beginselen op het niveau van de Europese Unie vastleggen in verband met de organisatie en de deontologie van financiële verrichtingen op de eerste markt. In verband met de publicatie van financiële studies naar aanleiding van een openbaar bod door lead-managers en leden van het plaatsingsconsortium, onderzoekt de groep een aantal aspecten waaronder : •
het vermelden van situaties van belangenconflict ;
•
de mate waarin de inhoud, vorm, frequentie en timing van de publicatie van adviezen over de betrokken emittent werden gewijzigd ten opzichte van de situatie waarin de bemiddelaar nog niet was betrokken bij het openbaar bod ;
•
de concordantie tussen de inhoud van de studie en de gegevens in het prospectus ;
•
de mate waarin de gegevens in de studie door de bemiddelaar op hun juistheid zijn getoetst.
2.3.3. In de Verenigde Staten is het verspreiden van financiële analyses tijdens de biedperiode door brokers of dealers die meewerken aan de plaatsing van de effecten, streng gereglementeerd. De verspreiding van zo’n analyse moet passen in het normale bedrijfskader van de broker of de dealer en de ontvangers moeten de gebruikelijke ontvangers zijn van dit soort analyse. Bij de opinies of aanbevelingen over het effect waarop het bod slaat, moeten ook andere informaties, opinies of aanbevelingen worden gevoegd over effecten uit dezelfde bedrijfssector als de betrokken emittent en zij mogen in de publicatie niet meer plaats innemen dan de studies gewijd aan andere effecten. Tenslotte mag de studie geen gunstiger beoordeling van het effect geven dan de recentste studie over de emittent gepubliceerd door de bemiddelaar vóór de aanvang van het bod (Reg. § 230.139 (Rule 139) van de Securities Act).
3. BESPREKING 3.1.
Problemen i.v.m. de publicatie van zowel een prospectus als studies 3.1.0. Hoofddoel van de vraagstelling sub 2.1 hierboven is, bewerkstelligen dat het prospectus als wettelijk en gecontroleerd document gehandhaafd wordt als basisstuk. Daarom moet, op het vlak van de informatieverstrekking aan het publiek in het kader van een openbaar beroep op het spaarderspubliek, het belang en de relevantie van het prospectus worden gevrijwaard.
(1)
CBF 1996-1997
In België bestaat er geen voorlopig prospectus met een voorlopige goedkeuring. Hier gebeurt het wel dat prospectussen worden goedgekeurd en onder het publiek verspreid, waarin nog niet alle voorwaarden en modaliteiten van de verrichting zijn opgenomen, omdat die pas achteraf worden medegedeeld via een perscommuniqué, wat dus op hetzelfde neerkomt.
Bijlage 25
365
Dit doel verwezenlijken impliceert evenwel niet dat er een verbod moet komen op de publicatie van studies van analisten die verbonden zijn met een lead-manager, een bemiddelaar-adviseur of een lid van het plaatsingsconsortium. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen onderkent inderdaad het nut van de studies die deze bemiddelaars publiceren in het kader van hun adviesverlening aan beleggers om hun cliënten een opportuniteitsbeoordeling te geven. De Commissie vindt niettemin dat duidelijk moet worden vastgelegd onder welke voorwaarden dergelijke studies naast het prospectus kunnen bestaan. Daarom heeft de Commissie voor de bemiddelaars beginselen uitgewerkt die zij moeten volgen bij het opstellen van studies. In die beginselen wordt rekening gehouden met de specifieke kenmerken van het prospectus enerzijds en studies anderzijds. Een prospectus heeft tot doel zowel over de aangeboden effecten als over de emittent alle nodige informatie te verstrekken om het publiek in staat te stellen zich een verantwoord oordeel te vormen over de verrichting, terwijl studies in beginsel tot doel hebben het oordeel dan wel een kritisch advies van een deskundige over de verrichting weer te geven (beoordeling van de opportuniteit en de kwaliteit van de verrichting, evenals van de positie van wie ze uitvoert). Die beginselen zullen a posteriori door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen op hun naleving worden getoetst. De Commissie behoudt zich weliswaar het recht voor van een a priori controle van studies, krachtens artikel 29ter, § 1, eerste lid van het koninklijk besluit nr. 185, ingeval mocht blijken dat deze beginselen zijn miskend. Hoofddoel van het toezicht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen is, zich ervan vergewissen dat het prospectus volledig is. In het kader van haar opdracht om het prospectus te controleren, kan de Commissie overigens verzoeken haar alle inlichtingen mede te delen die zij noodzakelijk acht (art. 27, tweede lid, KB nr 185). 3.1.1. Een eerste beginsel komt neer op een verbod om relevante gegevens in de zin van artikel 29, § 2 van het koninklijk besluit nr. 185 en afkomstig van de emittent, op te nemen in een studie van analisten die verbonden zijn met een lead-manager, een bemiddelaar-adviseur of een lid van het plaatsingsconsortium, maar niet in het prospectus, dan wel dergelijke gegevens wel in het prospectus te vermelden maar tegen te spreken in een studie (2). Doel is het publiek compleet te informeren via het prospectus en elke tegenstrijdigheid vermijden die het kan misleiden. In verband met de specifieke vraag naar de prognoses die de emittent in beginsel tenminste voor het lopende boekjaar moet geven in het prospectus, verkiest de emittent in het geval van groeibedrijven in hun startfase soms liever niet de verantwoordelijkheid te nemen voor prognoses in het prospectus, omdat die al te onzeker lijken (3). In dat geval moet hij in het prospectus uitdrukkelijk wijzen op zijn onzekerheid omtrent de toekomstige evolutie en de redenen daarvoor opgeven. Dat probleem duikt vrij algemeen op, dus ook bij vennootschappen « op kruissnelheid », als het gaat om prognoses op middellange of lange termijn, die verder reiken dan het lopende boekjaar en waar de reglementaire prospectusschema’s niet uitdrukkelijk om vragen. Als een analist die verbonden is met een lead-manager, een bemiddelaar-adviseur of
(2)
366
Personen die verantwoordelijk zijn voor het prospectus moeten verklaren dat « de gegevens in het prospectus stroken met de werkelijkheid en dat geen gegevens zijn weggelaten waardoor de strekking van het prospectus zou wijzigen » ; die personen zijn ook hoofdelijk aansprakelijk (artikel 32 van het koninklijk besluit nr. 185 en punt 1.2. van de prospectusschema’s.
Bijlage 25
(3)
Een ander geval is, wanneer de emittent objectief gezien onmogelijk prognoses kan geven, gelet, bij voorbeeld, op de kenmerken van de sector waarin hij bedrijvig is.
CBF 1996-1997
een lid van het plaatsingsconsortium, in zijn studie uitvoeriger prognoses wil schetsen dan in het prospectus, vindt de Commissie dat duidelijk moet worden vermeld dat de bemiddelaar zijn eigen ramingen publiceert, op zijn verantwoordelijkheid (4). De analist ook moet aangeven welke bronnen hij voor zijn prognoses heeft gebruikt, de informatie maximaal op haar juistheid toetsen, duidelijk aangeven welke hypotheses hij formuleert, alle risicofactoren vermelden en zo goed mogelijk ramen hoe gevoelig zijn prognoses zijn aan de belangrijkste, voor de betrokken emittent exogene factoren. 3.1.2. Voor bepaalde gedeelten van het prospectus is een intensievere medewerking nodig van de bemiddelaar die voor de opstelling van het prospectus zorgt. Voor die gedeelten mag hij niet volstaan met gegevens verzamelen, hij moet actief participeren in het onderzoek, de analyse en de afwerking van de informatie ; hij zal dan ook een bijzondere verantwoordelijkheid moeten opnemen voor de inhoud van die gedeelten, zelfs al blijft de emittent aansprakelijk voor het hele prospectus. De hier bedoelde inlichtingen komen trouwens meestal voor in de studies gepubliceerd door bemiddelaars. Zo is het voor de verantwoording van de uitgifteprijs ondenkbaar dat de bemiddelaar die instaat voor het opzetten van de verrichting en in voorkomend geval de goede afloop daarvan waarborgt, zou beweren niet in staat te zijn om in het prospectus een passus op te nemen over de waardering van de publiek aangeboden effecten, terwijl hij daarnaast een waardering zou opnemen in zijn studie of in het kader van een « bookbuildingprocedure ». Dit is een aspect van het prospectus waarin duidelijk de toegevoegde waarde van de inbreng van de bemiddelaar naar voren komt, die hiervoor in beginsel dan ook de verantwoordelijkheid draagt omdat de waardering die hij voorstelt verdedigbaar moet zijn, gelet op de positie van de emittent en de waarderingsmethodes die beroepsmensen hanteren. Wel is het zo dat de bemiddelaar meestal geen audit uitvoert bij de emittent en dus uitgaat van de veronderstelling dat de basisgegevens verstrekt door de emittent, correct zijn. De toegevoegde waarde van de bemiddelaar is ook belangrijk voor een correcte duiding van de bedrijfssector van de emittent en zijn positie daarin (inzonderheid t.o.v. zijn leveranciers, zijn cliënten, zijn concurrenten, ...). Dit soort economische gegevens hoort niet langer hoofdzakelijk in studies thuis. De nadruk moet dan ook worden gelegd op dit wezenlijke bestanddeel van het prospectus en het belang van de rol van de bemiddelaar in de opstelling daarvan. Die rol zou normaal gesproken moeten impliceren dat de bemiddelaar ten gronde de overeenstemming toetst tussen de gegevens in het prospectus en de economische werkelijkheid. In het algemeen en zeker wat de verantwoording van de prijs betreft en de beschrijving van de positie van de emittent in zijn bedrijfssector, mag men stellen dat een bemiddelaar belang heeft bij een toetsing van de gegevens waarop hij steunt om het prospectus op te stellen (zie het begrip « due diligence » in de Angelsaksische landen), want zijn aansprakelijkheid zou niet enkel door zijn medecontractant (emittent) kunnen worden ingeroepen, maar ook door de beleggers, naar het voorbeeld van bepaalde buurlanden. Zo bijvoorbeeld is in Nederland de lead-manager van een verrichting, overeenkomstig een circulaire van de Vereniging voor de Effectenhandel, verplicht de gegevens in het prospectus na te trekken (« due diligence-onderzoek »). De verplichting voor de lead-manager om de gegevens in het prospectus na te
(4)
CBF 1996-1997
Het komt er voor de bemiddelaar uiteraard niet op aan te garanderen dat zijn prognoses effectief zullen uitkomen, maar wel dat die zijn gemaakt volgens de regels van het vak en met de vereiste voorzichtigheid, gelet op de positie van de emittent.
Bijlage 25
367
trekken alsook de hieruit voortvloeiende aansprakelijkheid, vindt men overigens terug in de Belgische en buitenlandse rechtspraak (5). De Commissie voor het Bank- en Financiewezen raadt de bemiddelaars dan ook aan dit soort controles te verrichten, zeker voor de introductie van nieuwe financiële instrumenten op een Belgische effectenbeurs of een Belgische gereglementeerde markt alsook voor openbare aanbiedingen door niet-genoteerde emittenten. 3.1.3. Naast de aspecten i.v.m. de inhoud van de informatie, is het belangrijk te wijzen op het feit dat het prospectus bij het publiek ook aan belangstelling zou winnen indien er werk zou worden gemaakt van zijn voorstelling en opstelling. Krachtens de reglementering kan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen onder andere toestaan dat de volgorde van de verstrekte gegevens wordt gewijzigd ten opzichte van de volgorde in de reglementaire schema’s. In ieder geval moet de belegger gemakkelijk de informatie kunnen terugvinden die hij zoekt, dankzij een duidelijke en gedetailleerde inhoudsopgave. Wat tenslotte de voorstelling van de informatieverstrekking aan de beleggers betreft, stimuleert de Commissie voor het Bank- en Financiewezen de publicatie van samenvattingen, die los van het prospectus mogen worden gepubliceerd. 3.1.4. I.v.m. de timing - ten opzichte van de publicatie van het prospectus - van de publicatie van studies verwezenlijkt door analisten die verbonden zijn met een lead-manager, een bemiddelaar-adviseur of een lid van het plaatsingsconsortium, is het niet geoorloofd studies onder het publiek en bij de pers te verspreiden vooraleer het prospectus is gepubliceerd. Trouwens, mocht zo’n studie nog vóór de goedkeuring van het prospectus worden gepubliceerd, dan is artikel 4, eerste lid van toepassing van het koninklijk besluit van 9 januari 1991 over het openbaar karakter van verrichtingen om spaargelden aan te trekken en de gelijkstelling van bepaalde verrichtingen met een openbaar bod ; m.a.w., die publicatie zou dan worden gelijkgesteld met een openbaar bod waarvoor titel II van het koninklijk besluit nr 185 geldt. Deze bepaling is overigens van toepassing op elke persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks een vergoeding of voordeel ontvangt van wie de verrichting uitvoert, op het ogenblik dat die wordt uitgevoerd. Al deze beginselen moeten evenwel worden genuanceerd ingeval een bemiddelaar die lead-manager wordt, bemiddelaar-adviseur of lid van het plaatsingsconsortium, voor een verrichting in voorbereiding die nog niet publiek is aangekondigd, de gewoonte heeft op een periodieke basis adviezen te publiceren over de betrokken emittent : in die omstandigheden zou een onderbreking van de publicatieperiodiciteit om zo de voornoemde beginselen te kunnen naleven, in de markt het vermoeden kunnen wekken dat er een verrichting op til is. In zo’n geval lijkt het dat het ook wenselijk de publicatieperiodiciteit te handhaven, zij het onder bepaalde voorwaarden. In vergelijking met het laatste advies dat de bemiddelaar over dezelfde vennootschap heeft gepubliceerd,
(5)
368
•
mag de inhoud van het advies niet uitvoeriger zijn ;
•
moet de vorm van het advies dezelfde zijn ;
De draagwijdte van die verplichting uit de circulaire van de Nederlandse Vereniging voor de Effectenhandel werd toegelicht in een arrest van 28 augustus 1996 van de Amsterdamse rechtbank, in de zaak ABN Amro Bank N.V. tegen de obligatiehouders Coopag Finance BV. De Amsterdamse rechtbank is inzonderheid van oordeel dat de bemiddelaar in zijn controles moet uitgaan van het standpunt van een doorsnee belegger om de aan de verrichting verbonden risico’s te beoordelen.
Bijlage 25
In België heeft de rechtbank van koophandel op 26 maart 1997 in de zaak Confederation Life geoordeeld dat « les banques chefs de file doivent (...) s’assurer de la fiabilité des informations communiquées par l’émetteur quant à sa situation financière lors de la phase préparatoire de l’émission et, notamment dans le cadre de la rédaction du prospectus ».
CBF 1996-1997
•
mag de opinie over de emittent niet gunstiger zijn (tenzij nieuwe relevante factoren opduiken, die geen verband houden met de voorgenomen verrichting) ;
•
mag het advies niet ruimer of anders worden verspreid.
Wat ten slotte het tijdstip betreft waarop een prospectus verkrijgbaar wordt gesteld, wijst de Commissie voor het Bank- en Financiewezen erop dat de reglementaire termijnen slechts een minimum vormen en dat de emittenten er belang bij hebben het publiek meer tijd te gunnen om zich een oordeel te vormen over de voorgestelde verrichting. Zij stelt inderdaad vast dat talrijke bemiddelaars en emittenten zich strikt aan de wettelijke termijnen houden. Daarom beveelt de Commissie aan een prospectus tenminste drie werkdagen vóór de aanvang van de verrichting verkrijgbaar te stellen. 3.1.5. Overeenkomstig artikel 22, tweede lid van het besluit van 18 september 1990 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd voor de opneming van effecten in de eerste markt van een effectenbeurs en artikel 14, tweede lid van het koninklijk besluit van 31 oktober 1991 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij openbare uitgifte van effecten en waarden, moet in studies gepubliceerd naar aanleiding van een openbaar beroep op het spaarderspubliek door lead-managers, adviseurs of leden van het plaatsingsconsortium, uitdrukkelijk worden vermeld dat er een prospectus bestaat en hoe dit kan worden verkregen. Wanneer een studie aan particuliere beleggers en de pers wordt gegeven, dient daarbij systematisch ook het prospectus te worden gevoegd. 3.2.
Belangenconflicten tussen bemiddelaar en inschrijvers. I.v.m. mogelijke belangenconflicten tussen een bemiddelaar die een studie publiceert en zijn cliënten (zie punt 2.2. hierboven) bepaalt artikel 36, §1, 6°, van de wet van 6 april 1995 dat, ingeval een belangenconflict niet te vermijden is, de bemiddelaars « ervoor zorg (dienen) te dragen dat hun cliënten op billijke en gelijke wijze worden behandeld en, in voorkomend geval, andere maatregelen op te volgen zoals rapportering, interne regels inzake vertrouwelijkheid na te leven of te weigeren op te treden ». In het specifieke geval van een bemiddelaar die een studie publiceert over een verrichting waardoor hij in een situatie terechtkomt die kan leiden tot een belangenconflict met de inschrijvers, vereist een billijke behandeling van zijn cliënten ten minste dat de lezer reeds op de eerste pagina van de studie hierop attent wordt gemaakt. Voorts zou het wenselijk zijn dat een bemiddelaar met een belangenconflict zo objectief mogelijk blijft in zijn studie en geen « gerichte » selectie maakt van de informatie, met enkel positieve elementen, om te vermijden dat het publiek wordt misleid. Als fundamenteel beginsel kan men inderdaad stellen dat elke studie eerlijk moet zijn en niet-misleidend (« fair and non-misleading »). Het is ten slotte alleszins onduldbaar dat zo’n bemiddelaar alle verantwoordelijkheid zou afwijzen voor de informatie, analyses en beoordelingen in zijn studie. Het feit dat zijn aansprakelijkheid kan worden ingeroepen, zou hem moeten aanzetten tot de zorgvuldigheid en voorzichtigheid die in zo’n geval normaliter van een analist mag worden verwacht. Zonder de bemiddelaar uitdrukkelijk te willen verplichten de gegevens waarop hij voor zijn studie heeft gesteund, op hun juistheid te toetsen, is het toch wenselijk dat hij in het begin van zijn studie aangeeft in welke mate hij dat wel heeft gedaan. In de praktijk vindt men deze soort van aanduidingen nu al vrij frequent in de studies van Belgische bemiddelaars.
CBF 1996-1997
Bijlage 25
369
3.3.
Samengevat Uit wat voorafgaat kunnen de volgende beginselen worden gehaald : -
alle pertinente gegevens in de zin van artikel 29, § 2 van het koninklijk besluit nr 185, moeten in het prospectus worden opgenomen en mogen dus niet uitsluitend of hoofdzakelijk voorkomen in de studies van analisten die verbonden zijn met een lead-manager, een bemiddelaar-adviseur of een lid van het plaatsingsconsortium ;
-
er mag geen enkel verschil noch tegenspraak zijn tussen de objectieve gegevens in het prospectus en die in de studie van analisten die verbonden zijn met een lead-manager, een bemiddelaar-adviseur of een lid van het plaatsingsconsortium ;
-
de bemiddelaar die het prospectus moet opstellen, moet een eerste-lijnsrol spelen bij het schrijven van die gedeelten van het prospectus waarin de uitgifteprijs wordt verantwoord en de positie beschreven van de emittent in zijn bedrijfssector. Die rol impliceert in beginsel dat hij de overeenstemming moet toetsen tussen de gegevens in het prospectus en de economische realiteit ;
-
als een analist die verbonden is met een lead-manager, een bemiddelaar-adviseur of een lid van het plaatsingsconsortium, in zijn studie uitvoeriger prognoses wil opnemen dan in het prospectus, moet hij vermelden dat hij zijn eigen ramingen publiceert, op zijn verantwoordelijkheid. De analist moet aangeven welke bronnen hij voor zijn prognoses heeft gebruikt, de informatie maximaal op haar juistheid toetsen, duidelijk aangeven welke hypotheses hij formuleert, alle risicofactoren vermelden en zo goed mogelijk ramen hoe gevoelig zijn prognoses zijn aan de belangrijkste, voor de betrokken emittent exogene factoren.
-
in studies die bemiddelaars publiceren, moeten zij in het begin duidelijk elke situatie vermelden die kan leiden tot een belangenconflict met hun cliënten ;
-
de stijl in studies gepubliceerd door bemiddelaars met een belangenconflict, moet zo objectief mogelijk zijn, zonder « gerichte » informatieselectie door de analisten, om het publiek niet te misleiden (elke studie moet eerlijk zijn en niet-misleidend : « fair and non-misleading ») ;
-
bemiddelaars moeten er van afzien alle verantwoordelijkheid af te wijzen voor de informatie, analyses en beoordelingen in de studie die zij publiceren ; bovendien horen zij in het begin van elke studie te vermelden in welke mate zij de gegevens waarop die steunt, op hun juistheid hebben getoetst ;
-
studies van analisten die zijn verbonden met een lead-manager, een bemiddelaar-adviseur of een lid van het plaatsingsconsortium, mogen niet aan het publiek noch aan de pers worden vrijgegeven vooraleer het prospectus is openbaar gemaakt en moeten uitdrukkelijk vermelden dat er een prospectus bestaat en hoe dit kan worden verkregen ; aan particulieren en aan de pers mogen zij trouwens enkel samen met het prospectus worden bezorgd ;
De Commissie is bovendien van oordeel dat zij :
370
-
bemiddelaars en emittenten moet aanbevelen om zich niet strikt te houden aan de reglementaire termijnen voor de verkrijgbaarstelling van het prospectus, zodat het beleggerspubliek meer tijd zou worden gegund om zich met kennis van zaken een oordeel te vormen over de voorgestelde verrichting, en om er voor te zorgen dat er ten minste drie werkdagen liggen tussen de effectieve verkrijgbaarstelling en de aanvang van de verrichting ;
-
in het algemeen de lead-managers moet aanbevelen om de gegevens te toetsen waarop zij steunen om een prospectus op te stellen ;
-
bemiddelaars en emittenten moet stimuleren om de voorstelling en de opstelling van het prospectus te verbeteren en zodoende vlotter leesbaar te maken, alsook om een samenvatting van het prospectus te publiceren.
Bijlage 25
CBF 1996-1997
II. Verdeelsleutels bij overinschrijving op een openbaar bod 1. CONTEXT Bij een aantal recente, zeer succesrijke verrichtingen kon aan de vraag niet volledig worden voldaan en moest men met verdeelsleutels werken. Voor de verdeling zorgen de lead-managers en als de emittent in het prospectus eventueel de wens heeft uitgedrukt kleine orders van particulieren te bevoordelen, dan houden zij daar meestal rekening mee, alsook met de kwantiteit en de kwaliteit van de ingebrachte inschrijvingen en het volume effecten per post. De leden van het consortium maken in beginsel wel een onderscheid tussen de orders van particulieren en die van institutionelen, om zo de werking van de secundaire markt gezond te houden. Daarom bedient men de institutionelen in ruimschoots voldoende mate, om hen ertoe aan te zetten de rest van de gevraagde hoeveelheid op de beursmarkt op te nemen. Krijgen zij te weinig effecten, dan gaan zij die inderdaad meestal snel verkopen, waardoor zij een koperstrend uitlokken die de markt moeilijk kan verwerken. De procentuele vermindering voor vragen van institutionelen schommelt meestal naar gelang van hun grootte en de mate waarin de gevraagde hoeveelheid al dan niet overdreven is.
2. PROBLEMEN Bij sommige verdelingen zijn een aantal problemen gerezen : 1) men stelt vast dat particulieren die cliënt zijn bij leden van het consortium, meestal veel beter bediend worden dan cliënten van andere financiële bemiddelaars ; 2) de verdeelsleutels worden, rekening houdend met de einddatum van het bod, soms vrij laat medegedeeld, in één geval zelfs pas enkele uren vóór de eerste notering van het effect, waardoor sommige beleggers niet konden deelnemen aan de beurstransacties ; dergelijke verdeelsleutels zijn trouwens niet altijd duidelijk ; 3) het prospectus bevat bitter weinig informatie over de verdeelsleutels bij overinschrijving. In verband met het eerste probleem is het zo, dat het volgens de meeste lead-managers onmogelijk is een identieke verdeling te waarborgen tussen de orders van particulieren ingediend bij loketbanken, en die ingediend bij andere financiële instellingen, omdat zij op geen enkele wijze kunnen nagaan in hoever de gegevens van andere bemiddelaars kloppen. Men stelt inderdaad vast dat sommige bemiddelaars, gelet op hun grootte en hun courant activiteitsvolume, aan de loketbanken orders buiten verhouding doorgeven (hetzij in aantal, hetzij in volume). Andere bemiddelaars wensen dan weer van de ontvangen orders geen uitsplitsing te geven per segment. Oorzaak daarvan is de concurrentie tussen de bemiddelaars : daardoor zijn zij immers geneigd hun cliëntenkring niet prijs te geven aan de concurrenten en bijgevolg enkel een anonieme bestelling door te geven aan de loketbanken, zonder ook maar enige controlemogelijkheid.
CBF 1996-1997
Bijlage 25
371
3. CONCLUSIE De Commissie voor het Bank- en Financiewezen is van oordeel dat over het probleem van de verdeelsleutels moet worden aangepakt wat transparantie en informatie betreft. De huidige werkwijze van bemiddelaars in België is in haar geheel nogal duister en dat leidt tot talrijke frustraties, zowel bij de bemiddelaars die geen lid zijn van het consortium als bij de beleggers. Hier zijn in verschillende opzichten verbeteringen mogelijk. Zo moet in het prospectus zo nauwkeurig mogelijk worden aangegeven hoe de effecten worden toegewezen bij overinschrijving en hoelang het zal duren vooraleer die verdeling wordt bekend gemaakt. Een loutere vermelding in het prospectus dat de emittent voornemens is kleine orders van particulieren voorrang te geven, volstaat niet. Voor een betere informatie naar het publiek toe is het in elk geval wenselijk in het prospectus ook aan te geven dat de aanvragen ingediend bij leden van het consortium, normaal gezien beter worden bediend dan de aanvragen ingediend bij andere bemiddelaars, en aan te duiden welke de ultieme datum is waarop de resultaten van de verdeling worden bekendgemaakt. Transparantie is ook a posteriori noodzakelijk, door de publicatie van de toegepaste verdeelsleutels en het precieze resultaat daarvan, alsook, in voorkomend geval, door een controle door een derde op die verdeelsleutels en hun toepassing.
372
Bijlage 25
CBF 1996-1997