het stadhuis
Colofon Samenstelling en redactie: afdeling Communicatie gemeente Alkmaar Fotografie: Fotostudio Wick Natzijl, Joop Elsinga Vorm en druk: Team DTP gemeente Alkmaar Oplage: 5000 september 2008
Het stadhuis
linksboven: De Polderkamer. De naam herinnert nog aan de tijd dat de waterschappen in het stadhuis bijeenkwamen. Tegenwoordig worden hier huwelijken gesloten. linksonder “Bruinvishal”, vernoemd naar de oud-stadsarchivaris C.W. Bruinvis (1829-1922). rechtsboven: Op de lambrizering in de Polderkamer staat een groot aantal achttiende-eeuwse wandborden van Delfts blauw, zogenaamde waaier- of pauwenstaartborden.
Brand!
Begin 16de eeuw zucht heel West-Friesland en omstreken onder de terreur van de beruchte Gelderse benden, die plunderend en brandschattend door het land dolen. Ook Alkmaar ontspringt de dans niet. In het voorjaar van 1517 zet een zekere Grote Pier met zijn piraten over de Zuiderzee koers richting Alkmaar en trekt een verwoestend spoor door de stad. Alles wat maar branden wil, gaat in vlammen op. Het archief valt eveneens ten prooi aan de vernielzuchtige bende. Alle keurboeken, waarin de stedelijke wetten (‘keuren’) vastgelegd waren, werden aan flarden gescheurd. Op 29 juli 1559 herinnert de toen 71-jarige oudschepen Andries Pietersz. Zel zich dat de burgemeesterskamer zo vol met papiersnippers lag, dat men er ‘ten halve knye’ doorheen moest waden.
Desolate toestand
Zo komt het dat er bijna geen documenten meer zijn van de bouw van het oude stadhuis van vóór 1500, en ook niet van het ‘nieuwe’ uit 1509-1521. Dankzij uitgebreid archief-, bouwhistorisch en archeologisch onderzoek in de periode 2002-2003 is echter vast komen te staan dat er vóór het huidige stadhuis al een ouder en kleiner stadhuis stond, in elk geval al daterend van de vroege 15de eeuw . Dit was niet in de breedte gebouwd, zoals het stadhuis uit 1509, maar was vrij smal en diep. En het stond niet op de hoek Langestraat/Schoutenstraat, zoals lang werd aangenomen, maar pal naast het voormalige middeleeuwse woonhuis dat op de hoek stond, en dat in de 15de eeuw bij het stadhuis werd getrokken. Uit een brief van Aartshertog Philips van Oostenrijk (Philips de Schone) uit 1500 blijkt dat het oude stadhuis in zo’n desolate toestand verkeert, dat het dringend gerepareerd moet worden: ‘die oetmoedighe suplicacie (verzoekschrift) van onsen welgheminden, die burgmeestren van onser stede van Alcmaer, over en inde name derzelver stede, inhoudende hoe dat inde zelve stede staet een stadhuys, daer men gewoenlick es (gewend is) recht ende justicie te administreren, welck stadhuys zeer vervalt ende dagelicx te nyenten gaet (te niet gaat), zoe datmen aldaer niet wel zitten noch justicie doen en mach…’. Er is alleen één probleem: het geld ontbreekt. Jaren van oorlog hebben Alkmaar aan de bedelstaf gebracht. Tot overmaat van ramp breekt in 1508 ook nog brand uit. Nu kan niemand er meer onderuit: er moet een nieuw stadhuis komen.
Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij, en die komt uit onverwachte hoek. De kerkmeesters van de Grote Sint Laurenskerk, die dan nog in aanbouw is, ontpoppen zich tot sponsors ‘avant la lettre’. Zij zullen de benodigde florijnen op tafel leggen: ‘vander zelver kerk zeker renten up de voirsz. Kerke te vercopen ende vanden penningen, die daer van commen zullen, tvoirsz. stadhuys te repareren ende daerinne maecken een halle, daermen zeker coopmancepe (handelswaar) up sal mogen vercoopen ende daerby elck ghilde inder stede wesende haer feeste ende jaerlicxe hoochtydt zullen moghen houden ende boven up de zelve halle een camer te maken, daer die burgmeesteren ende andere vanden gerechte zullen mogen vergaderen ende huer vierscare houden.’ Maar wel onder één voorwaarde: ‘die proffiten dagelicx commende van derzelver halle, brugghe ende anders, als van stalgelt (huur voor een stal of staanplaats in de hal of op de markt)’ mogen de kerkmeesters in hun zak steken. Zaken zijn tenslotte zaken.
Machtsvertoon
En zo gebeurt het ook. Terwijl de hoge heren van het stadsbestuur boven zitten te vergaderen, brengen kooplieden en de gilden in de grote hal pal onder hen hun waren aan de man. Elk jaar moeten de hoofdlieden van de gilden verantwoording afleggen over hun financiën aan het stadsbestuur. De formaliteiten worden afgesloten met een overvloedig maal, de ‘Rekenmaaltijd’. In augustus 1563 laten de schutters van het Sint Jorisgilde zich in de Grote Sael van het stadhuis vergasten op soep, een os, schapenvlees, 119 konijnen, vis, brood, boter, kaas en fruit, vergezeld van aanzienlijke hoeveelheden wijn en bier. Opperkokkin Aleit Pietersdr. moet zich laten bijstaan door tien tappers en ettelijke meiden en knechten. Een pijper, tromslager en drie speellieden luisteren het eet- en drinkfestijn op. De rekening naderhand is, voor die tijd, exorbitant: 300 gulden! Naast het stadsbestuur komen ook de regenten en regentessen van het Burgerweeshuis lange tijd in het stadhuis bijeen, net als de bestuursleden van allerlei waterschappen. Niet voor niets staat de huidige trouwzaal bekend als de Polderkamer. Sommige elementen van de sfeervolle inrichting van deze zaal, zoals de schouw met gegoten ijzeren haardplaat, luisterden drie eeuwen geleden al de vergaderingen van de waterschappen op. De eikenhouten betimmering is geïnspireerd op de originele Hollandse renaissancestijl. Behalve de Polderkamer kennen
Linksboven: Rozet, 1568; Zijpse Kamer. Afkomstig uit de zg. “raadzaal” van het Koning Willlemhuis te Alkmaar. Opschrift: “Al datmer siet of spreckt, tis onder deese roos bedeckt”. linksonder: De plafondschildering van het Burgemeestervertrek is een geschenk van burgemeester Ripping aan de stad Alkmaar. rechtsboven: Deze achttiende-eeuwse porseleinkast staat in de Nieropkamer, een van de oudste vertrekken van het stadhuis.
we tegenwoordig nog de Zijpse Kamer en de Uitwaterende Sluizenkamer ten stadhuize. Het was geen toeval dat de polderbesturen hun domicilie in het stadhuis hadden. Alkmaar had in de 16de en 17de eeuw een flinke vinger in de pap bij het droogmaken van de omliggende polders. Op die manier strekte de macht van het stadsbestuur zich uit tot ver buiten de stadsgrenzen. Dat de polderbesturen op het Alkmaarse stadhuis vergaderden, moet dan ook gezien worden als een staaltje machtsvertoon van de magistraten, die in deze besturen rijkelijk vertegenwoordigd waren. Hoewel het stadsbestuur en de polderbesturen dus samen het stadhuis ‘bewoonden’, leidde dat niet vanzelfsprekend tot warme betrekkingen. Er woedde regelmatig een stevige competentiestrijd tussen de heren van de diverse polderbesturen. Zo erg zelfs, dat ze er soms niet toe te bewegen waren bij de andere partij op de kamer te vergaderen. Zo meldt een schriftelijke bron uit 1678: ‘… zo worden de Heeren van de Zijpe verzocht om te willen komen bij die van Uytwaterende Sluizen. Die van de Zijpe zijn daartoe niet genegen, zoals zij laten zeggen door de secretaris. En die van Uytwaterende Sluizen zijn ook niet genegen om bij die van de Zijpen te komen. Ergo is geen gesprek gevallen.’
Zandklokje
De waterschappen vergaderen tegenwoordig niet meer in de Polderkamer. Voor veel inwoners van Alkmaar begint hier de mooiste dag van hun leven. Bij trouwerijen en andere officiële gelegenheden wordt altijd gebruik gemaakt van de ingang op het trapbordes.
Vier zandstenen leeuwen, die een schild dragen met het stadswapen erop, vormen de erewacht. Na het sluiten van elk huwelijk wordt de komst van het bruidspaar aangekondigd door het zogenaamde zandklokje, dat boven de dubbele deur hangt. De naam van het klokje verraadt dat het ooit ergens anders voor diende. Als de inwoners van Alkmaar het hoorden luiden, wisten ze: het is glad! Dan ging iedereen naar buiten om de asla leeg te schudden en zand te strooien, zodat men weer veilig over straat kon. Niemand denkt tegenwoordig meer aan gladheid als het klokje klinkt. Het klokgelui is voor het winkelend publiek vooral een aansporing om even stil te staan en omhoog te kijken naar het kersverse echtpaar dat de trap afkomt. Op 9 februari 1744 werd in het Alkmaarse stadhuis een opmerkelijk huwelijk gesloten, blijkens oude geschriften: ‘…naderhandt door de Eerdw. Pater Thomas Helling van de order der Predikheeren getrouwt Mr. Dirck Roos, geboortig uyt Ceulsland, oudt 95 jaeren, met Elizabeth Eeckhoudt, oudt 34 jaeren’…
Entreegeld
Wie zich in vroeger eeuwen een plek op het stadhuis wilde verwerven, moest met een gouden lepel in de mond geboren zijn. Een stadsbestuurder begon zijn carrière als regent van een wees- of armenhuis. Om hiervoor in aanmerking te komen, moest hij tot de rijkste, rechtvaardigste en aanzienlijkste burgers van de stad behoren. Zijn familienaam luidde dan ook vaak Van Foreest of Van Teylingen. Dit was niet alleen een kwestie van status; ook om praktische redenen was afkomst van belang. Om regent te kunnen worden, was
een behoorlijk bedrag aan entreegeld vereist; om regent te kunnen blijven, moest je jezelf kunnen bedruipen, want het regentschap was een erebaan. Na verloop van tijd promoveerde een regent doorgaans tot vroedschap, behalve als een familielid hem niet al was voorgegaan. Het was namelijk niet toegestaan dat naaste verwanten gezamenlijk een plaats in de vroedschap bekleedden. Niet zelden was het dan ook een zaak van lange adem om uiteindelijk in de vroedschap terecht te komen: vroedschap was je immers voor het leven. En aangezien de macht in handen was van slechts enkele aanzienlijke families, was de kans groot dat oom, broer of vader je al in het stadsbestuur zitting had. Halverwege de 17de eeuw bestond er zelfs een ‘Eeuwigdurende Almanack’ waarin men kon opzoeken wie uit welke familie wanneer ‘aan de beurt’ was om toe te treden tot de vroedschap en andere aantrekkelijke bestuursfuncties. Hoe belangrijk de regels rondom verwantschap waren, blijkt wel in 1609, als er een waar schuttersoproer in Alkmaar ontstaat. De schutterij, gesteund door een aantal burgers, is woedend over het feit dat er twee vaders en een grootvader uit één familie in de vroedschap zitting hebben, ‘om aldus de meeste stemmen weg te dragen’. Met twee ‘vliegende vaendels opgetrokken in ’t geweer’ nemen de schutters het stadhuis in en bezetten de stadswallen. Een commissie van de Staten van Holland moet er aan te pas komen om de gemoederen tot bedaren te brengen. Op 10 februari slaagt de commissie erin de ‘burgemeesteren’ te royeren ‘ende ten laesten die scutterije en burgerije in vrede’ te stellen. Ook elders in het gewest moesten Alkmaarse hoge heren in allerlei besturen zitting nemen,
linksboven: De leeuwtjes op de publieke tribune maakten vroeger deel uit van de schepenbanken. linksonder: Het beeldje van Vrouwe Justitia herinnert aan de tijd dat het politiebureau zijn domicilie in het stadhuis had. rechtsboven: De in 2008 vernieuwde raadzaal met rechtsachter een schuttersstuk van Caesar van Everdingen (1641).
linksboven: De gerestaureerde schouw met het stadswapen. linksonder: In 1996 deed de gemeentesecretaris een bijzondere vondst. Een la van de enorme eikenhouten kast op zijn kamer was al jaren niet meer open geweest. Hij klemde. Na een stevige ruk gaf de la zijn inhoud prijs, waaronder een doosje glasnegatieven met afbeeldingen van het interieur van het stadhuis zoals het er eind jaren twintig moet hebben uitgezien. Eén ervan toont wat er na de restauratie van 1912 van de Prinsenkamer geworden was: alle pracht en praal moest wijken voor de zakelijkheid van de secretarie. rechtsboven: De vroegere zogenaamde ‘afleesplaats’ wordt geflankeerd door de Waarheid (links) en de Gerechtigheid.
zoals in de Raad van State, de Rekenkamer, de Admiraliteit en de Westen Oost-Indische Compagnieën. Alkmaar had zelfs een eigen logement aan de Hofsingel in Den Haag, speciaal voor Alkmaarse gedeputeerden. De kosten waren echter zo hoog, dat Alkmaar op 6 februari 1655 de helft van het logement aan Enkhuizen verkocht. Vanaf dat moment heette het logement ‘De Twee Steden’. Alkmaarse stadsbestuurders hadden de eerste rechten; Alkmaar was immers de eerste van de zeven stemhebbende steden in ’t Noorderkwartier. Op kerstavond benoemde de stadhouder formeel de schepenen en de burgemeesters. In de praktijk had de vroedschap het voorwerk echter al gedaan: voor elke functie kon de stadhouder uit twee personen kiezen. Viel de keuze het ene jaar niet op jou, dan kon je erop rekenen dat je het jaar daarop de beurt had. Ook de burgemeesters, vier in getal, waren voor slechts een jaar in functie. Alleen de president-burgemeester mocht twee jaar blijven zitten. Hij had de nobele taak om ’s avonds de sleutel van de stadspoort in ontvangst te nemen.
Pijnbank
Lange tijd werd in het stadhuis recht gesproken. Dit gebeurde voor civiele zaken en kleine strafzaken in de Schepenkamer. De rechters trokken zich in deze kamer terug voor nader beraad en hielden er kleine zittingen. De schepenen vergaderden om de veertien dagen op vrijdag van ‘twee uren nae noene’ tot vier uur over de te sluiten vonnissen. Criminele zaken werden afgedaan in de vierschaar, zo genoemd vanwege de opstelling: vier banken in een vierkant geplaatst, waarbinnen de rechtspraak plaatsvond. Een ordonnantie uit 1530 schrijft voor hoe het binnen de Alkmaarse vierschaar diende toe te gaan: ‘Item soe en sal nyemant hem vervorderen te gaen sitten ofte staen binnen den vierscaer deser stede als die scout met zijn scepenen in rechte sit, noch nyemant sal moegen staen in de ganck an de tralien daer men van achteren in de vierscaer compt dan alleenlick die in den gerechte ofte in de wet geweest zijn off die daer geroepen worden bij den scout ofte scepenen, up die boete telcken van drie stuvers’. De vierschaar was door een getraliede balustrade van de grote entreehal gescheiden, zodat het volk niets hoefde te ontgaan bij het uitspreken van de vaak harde straffen. Rond 1520 werden lieden ‘die met gezonden
lyve te beedelen ging […] met geesseling gestraft’ en ‘vrouwlieden die iets misdaen hadden moesten van ’t Stadhuis af tot aen de Steenebrug op de Mient twee steenen aen een yzer jok (juk) om den hals dragen, en van daer weer naer ’t Stadthuis’. Op de Platte Stenenbrug lag een rode steen, die een belangrijke functie in de rechtspraak had. Burgers die schulden hadden, werden door de schout, onder toeziend oog van de schepenen, drie keer om de Rode Steen geleid. Onderwijl vroeg de gerechtsbode luidkeels of er nog iemand borg wilde zijn voor de persoon in kwestie. Als niemand reageerde, werd de schuldenaar ‘ontpoorterd’ en ter wille van de schuldeiser naar de gevangenis gebracht. Doodvonnissen hoorden ook tot de normale rechtsgang. De Ropjeskuil, buiten de Kennemerpoort, was de plaats waar de doodstraf door verbranding werd uitgevoerd. In februari 1536 werd Frans Dirksz. van Wormer wegens Wederdoperij gevierendeeld. In datzelfde jaar werd Pieters Sinckes, eveneens uit Wormer, ‘by Schepenen veroordeelt op de Kaksloot met den Zwaarde geregt te worden’, terwijl ‘Aegje Elinx Dogter en Bregte Adams als Herdoopt zynde, verweezen geexecuteert te worden met den Wateren (verdrinkingsdood) met verbeurte van hunne Goederen’. Een verdachte kon alleen veroordeeld worden als hij bekend had. Weigerde hij halsstarrig een bekentenis af te leggen terwijl alle bewijzen in zijn richting wezen, dan werd de verdachte afgevoerd naar het ‘pijnzoldertje’, waar de pijnbank hem op andere gedachten moest brengen. Twee stedelijke pijnbanken zijn bewaard gebleven: een van 3,5 meter lengte, vervaardigd van massief eikenhout, uit de 16de eeuw, en een uit circa 1750. Beide folterwerktuigen staan in het stadhuis opgesteld. Voor de uitvoering van de ‘criminele sententiën’ liet het stadsbestuur de officiële beul van het Hof van Holland uit Haarlem overkomen, die bij zijn komst altijd verbleef in het ‘Wapen van Munster’ aan het Verdronkenoord. Poorters van Alkmaar hadden overigens weinig te vrezen: het ‘pijnzoldertje’ werd uitsluitend bezocht door gespuis van buiten de stad.
Stille getuigen
De stedelijke rechtspraak werd in 1811, bij besluit van Keizer Napoleon, vervangen door een arrondissementsrechtbank, die via de toren toegankelijk was. Nadat in 1890 brand uitbrak op de zol-
linksboven: Boven de voordeur bevindt zich een smal vertrek dat vroeger waarschijnlijk gebruikt werd als boudoir. linksonder: Tijdens de grootscheepse restauratie van het Moriaanshoofd in 1979 kwamen enkele bijzondere schilderingen boven water. Achter het behang van een schouw op de eerste verdieping trof de restaurateur deze achttiende-eeuwse schildering aan. rechtsboven: De arkel wordt bekroond door een houten beeldengroep: de Tijd onthult de naakte Waarheid. In 1999 is de beeldengroep volledig gerestaureerd en in kleur gezet.
der van het stadhuis, waar de voorraad turf en de archieven broederlijk naast elkaar lagen opgetast, verdween de rechtbank voorgoed uit het stadhuis. Stille getuigen zijn nog de zestiende-eeuwse in eikenhout gesneden leeuwtjes op de publieke tribune in de Raadzaal, die vroeger deel uitmaakten van de schepenbanken. Ze dragen het oude stadswapen. Het handhaven van de orde werd eveneens vanuit het stadhuis geregeld. Sinds eind 19de eeuw was de politie in het gedeelte naast de toren gehuisvest. Hieraan herinnert het beeldje van Vrouwe Justitia boven de deur die destijds toegang tot het politiebureau verschafte. In 1936 verhuisde de lange arm der wet naar een andere locatie.
Uit zijn jasje gegroeid
Tussen ca. 1350 en 1500 bestond het stadhuis vermoedelijk slechts uit een smal gebouw aan de Langestraat, van zo’n 7,5 meter breed, dat naar achteren toe doorliep tot en met de huidige Zijpse Kamer. Daar direct achter was het Lieve Vrouwen- en Mannengasthuis gelegen. Na de brand van 1508 wordt met de bouw van een nieuw, grootser opgezet stadhuis begonnen, dat in 1520 gereedkomt. De karakteristieke toren stamt ook uit deze tijd. Maar aan het eind van de eeuw groeit het stadhuis alweer uit zijn jasje. Het Mannengasthuis, dat in de Breedstraat is gevestigd, moet zelfs wijken voor uitbreiding van het stadhuis. Wel moet de nieuw ontstane ruimte gedeeld worden met de garenmarkt. Ook de Latijnse school, al sinds 1517 aan de Schoutenstraat gelegen, maakt plaats voor uitbreiding van het stadhuis. De secretarie, een
conciërgewoning en de keuken voor de Prinsenzaal komen hier. In deze luisterrijke zaal, die parallel aan de Schoutenstraat tegen de binnentuin aangebouwd is en waarvan de muren bekleed zijn met goudleer, ontvangt het stadsbestuur menig koninklijk en ander hoog bezoek, waaronder Willem van Oranje, tal van stadhouders, de koning en koningin van Bohemen en, nog in de 19de eeuw, koningin Sophia en haar zoon prins Alexander en koningin Emma met dochter Wilhelmina. Kosten noch moeite worden gespaard om het de hoge gasten naar de zin te maken. Zo wordt de graaf van Leicester in 1586 onthaald op copieuze feestmaaltijden voor de lieve som van 2600 gulden, een voor die tijd astronomisch bedrag. In 1811 doet niemand minder dan keizer Napoleon de stad aan. Om hem passend te ontvangen heeft men speciaal uit Amsterdam een tafel voor een gezelschap van 60 personen gehaald, inclusief kristal, zilver en wijn. Napoleon doet de zorgvuldig voorbereide overvloedige maaltijd echter geen eer aan. Hij komt niet verder dan de Friesche Poort, waar hij symbolisch de Gouden Stadssleutel in ontvangst neemt, en verdwijnt dan spoorslags naar Hoorn. Wel laat hij 500 hongerige dragonders van de keizerlijke Garde in de stad achter voor de nacht. In de Prinsenzaal herinnert nog maar weinig aan dit roemruchte verleden. Nu huist het secretariaat van burgemeester, wethouders en gemeentesecretaris er. Maar aan het eind van de 19de eeuw had de Prinsenzaal nog veel allure, blijkens een beschrijving in het Geïllustreerd Gemeenteblad uit 1920: ‘Wat zag de Prinsenzaal er plechtig en statig uit! Met een rijk gesneden deursomlijsting en een
schitterenden schoorsteen, rustend op twee rood-geaderde marmeeren kolommen met witte basementen en kapiteelen, waarboven het schilderstuk van Cesar van Everdingen, voorstellende Lycurgus, de gevolgen der opvoeding toonende, waarop rosekleurig de wel ontwikkelde kuiten der forschgebouwde spartanen paradeerden-, maakte zij een inderdaad vorstelijken indruk’.
Afleesplaats
Ook de 17de eeuw staat in het teken van uitbreidingen en verbouwingen. In 1694-95 verrijst de huidige westelijke vleugel, op de hoek van de Langestraat en de Schoutenstraat, ter vervanging van de 15de- eeuwse trapgevel van het bij het stadhuis getrokken woonhuis. Dit hoekpand wordt opgetrokken in de classicistische stijl, die dan in de mode is. Nog altijd zijn op de gevel de wapens te zien van de vier burgemeesters die destijds in Alkmaar de scepter zwaaiden. De Latijnse tekst boven de deur laat er geen twijfel over bestaan dat dankzij hen de westvleugel een tweede leven gegund is. Te midden van de wapenschilden was vroeger de zogenaamde afleesplaats. Hier verkondigde de stadssecretaris, geflankeerd door de Waarheid en de Gerechtigheid, luidkeels de besluiten van de vroedschap aan het volk. Ook de namen der trouwlustigen en de zogenaamde sententies, vonnissen met schavotstraf, werden hier naar buiten gebracht.
Neogotische trend
Niet alleen ruimtegebrek, ook de tand des tijds was door de jaren heen vaak aanleiding om van alles aan het stadhuis te vertimmeren
linksboven: De gang op de benedenverdieping van het Moriaanshoofd. linksonder: De binnentuin van het stadhuis. rechtsboven: De achttiende-eeuwse salon op de benedenverdieping is nu in gebruik als vergaderzaal.
en verspijkeren. In 1858 wordt de torenspits, die in bouwvallige staat verkeert, gesloopt. Restauratie zou hoge kosten met zich meebrengen. Tijdens de raadzitting van 14 juli van dat jaar meent een van de raadsleden echter het ei van Columbus gevonden te hebben: hij stelt voor de torenspits maar helemaal weg te laten. Bezorgd om de eer van hun stad en de waardigheid van het stadhuis oordelen de vroede vaderen dat dit toch ongewenst is. De gemeente-architect krijgt opdracht een nieuwe torenspits te ontwerpen. Ruim een jaar later kiest de gemeenteraad een van de zes ontwerpen die hij aanlevert. Geheel naar de smaak van die tijd wordt het een slanke neogotische spits uitgevoerd in gietijzer. In de jaren daarna borduurt men voort op de neogotische trend. In 1877 wordt de gevel ingrijpend gerestaureerd.
Nieuwe tijdgeest
Maar de nieuwe eeuw brengt een nieuwe tijdgeest. Golden de neogotische restauraties een halve eeuw daarvoor nog als een toonbeeld van goede smaak, op de drempel van de 20e eeuw worden ze als ronduit lelijk beschouwd. Men wil terug naar de basis’. Onder leiding van architect Jan Stuyt wordt in de jaren 1912-1913 een grootscheepse in- en uitwendige restauratie uitgevoerd. Daarbij moeten de meeste van de aangebrachte ‘verbeteringen’, waaronder de neogotische vensters in de voorgevel, weer het veld ruimen. Ook de spits uit 1859 wordt ervaren als absolute wansmaak. Hij moet plaatsmaken voor de huidige peervormige spits, die ontworpen is in de geest van de oorspronkelijke. Alleen enkele oude natuurstenen elementen van de balustrade worden hergebruikt. In de 20ste eeuw vinden de laatste uitbreidingen plaats, waarvan de meest ingrijpende in 1969 en 1979. Er komt een geheel nieuwe vleugel aan de Breedstraat, waardoor het stadhuis de vorm van een carré krijgt. Met de bouw van het nieuwe Stadskantoor in 2001 aan het Noordhollands Kanaal verdwijnen de publieksfuncties uit het stadhuis. In 2002-2003 volgt een grote inwendige restauratie van het stadhuiscomplex. Dan worden ook eeuwenoude ruimten van hun latere ‘jasjes’ (zoals verlaagde plafonds en voorzetwanden) ontdaan, en komen tal van historische voorwerpen weer terug naar het stadhuis. Bovendien keert de entree van het stadhuis terug op haar oorspronkelijke plaats: aan de Langestraat. In 2008 vindt de voorlopig laatste reconstructie plaats. De raadzaal wordt geheel heringericht voor raad en publiek.
Daarbij wordt een gedeelte van de verbouwing door architect Stuyt uit 1913 ongedaan gemaakt waardoor ook de grote schouw weer op zijn oorspronkelijke plek tegen de vroeg 16de-eeuwse muur komt.
Moriaanshoofd
In 1979 wordt ook het monumentale pand aan de Langestraat dat bekend staat als het Moriaanshoofd, gerestaureerd en bij het stadhuis ‘ingelijfd’. Groter tegenstelling dan met de vleugel langs de Breedstraat is nauwelijks denkbaar. Het pand zoals we het nu nog kennen, stamt uit het midden van de 18de eeuw, toen de rijke rechter Simon Schagen het volledig liet herbouwen. Sindsdien is er weinig veranderd. Wie door de rijk gestucadoorde gangen loopt, waant zich driehonderd jaar terug. Eigenlijk is er niets nieuws onder de zon. In de loop der eeuwen heeft het Moriaanshoofd de meest uiteenlopende functies en bestemmingen gehad en werd het bevolkt door talloze illustere en minder illustere personen. Niet alleen is het Moriaanshoofd de ambtswoning van enkele burgemeesters geweest, ook vond ooit koning Lodewijk Napoleon, de broer van de Franse keizer Napoleon Bonaparte, er onderdak. Tijdens de Franse overheersing, toen het departementaal bestuur er zetelde, kwam hij liefst twee keer in het Moriaanshoofd logeren. In 1820 maakte de kok Gerrit Blom er een stadslogement van, ‘Het Moriaanshoofd’. Tweeëntwintig jaar later kocht de gemeente het voormalige patriciërshuis op en vestigde er een kostschool voor Franse jongeheren in.
Jaloers
Het Moriaanshoofd is het enige gedeelte van het stadhuis dat volledig in één stijl is gebouwd. Het meest opvallend is de bijzondere ingangspartij met daarboven het vooruitspringende gedeelte, dat de arkel wordt genoemd. Het schijnt dat dit erkertje in de 19de eeuw op een wel heel bijzondere wijze benut werd. In die tijd werd het Moriaanshoofd bewoond door een zonderlinge postdirecteur en zijn vrouw. Naar verluidt was zij zeer jaloers van aard. Slechts met zijn handen op de rug mocht de postdirecteur door de Langestraat wandelen. Vanuit de erker in haar roze boudoir kon zijn vrouw hem ondertussen uitstekend in de gaten houden…. De arkel wordt bekroond door een fraaie beeldengroep. De voorstelling heeft alles te maken met het ambt van Simon Schagen, dat van rech-
ter. De arend, symbool voor de rechter, ziet scherp toe hoe de tijd de naakte waarheid onthult. De man met baard, die een kleed omhoog houdt, stelt de Tijd voor, de vrouw in het midden de Waarheid. De beelden uiterst links en rechts staan respectievelijk voor de Dapperheid en de Overwinning. In 1998 bleek dat het beeld uitbundig bewoond werd door zwam en boktor. Het werd vakkundig gerestaureerd. Na een grondige analyse werden alle personages voorzien van de kleuren waarin dergelijke allegorische voorstellingen van oudsher afgebeeld werden.
Zoektocht naar een zwaard
Op 8 oktober 1573 waren het de Alkmaarders die als eersten in de Tachtigjarige oorlog tegen Spanje een overwinning behaalden. De burgers van Alkmaar wisten de Spaanse troepen die Alkmaar belegerden te verjagen en zo begon in Alkmaar de victorie. Dit historische feit wordt nog ieder jaar op 8 oktober herdacht en gevierd met een groot feest door en voor Alkmaarders, Een van de kopstukken die een grote rol speelden bij het ontzet van Alkmaar in 1573, was jonkheer Jacob Cabeliau. Deze jonkheer was militair gouverneur van Alkmaar en droeg bij ceremoniële gelegenheden een zwaard bij zich dat lange tijd bewaard is gebleven. Een medewerker van de afdeling Monumentenzorg van de gemeente Alkmaar, de heer Reder, had een speciale band met het zwaard. In zijn prille jeugd was zijn vader slotbewaarder op het Muiderslot. Het zwaard van Cabeliau hing destijds in de wapenzaal van dit kasteel. Na 1922 verdween het zwaard echter uit het Muiderslot met onbekende bestemming. De heer Reder heeft jarenlang pogingen gedaan het zwaard op te sporen, maar zonder resultaat. In 2002 verneemt gemeentesecretaris Cox van Reders zoekpogingen via een artikel in het Alkmaars Jaarboekje uit 1973. De gemeentesecretaris hervat de zoektocht van Reder en komt erachter dat het zwaard nog steeds bestaat. In 1929 werd het zwaard op een Amsterdamse veiling verkocht aan een joodse wapenverzamelaar uit Vught, die zijn hele collectie tijdens de Tweede Wereldoorlog verborg. Na de oorlog kwam het zwaard terecht in de internationaal vermaarde wapencollectie Visser in Wassenaar. Inmiddels is het zwaard aangekocht door het Rijksmuseum in Amsterdam. De gemeentesecretaris is op bezoek gegaan bij de heer Visser en heeft aan de hand van een technische beschrijving, een tekening en foto’s een replica van het zwaard laten maken bij Smederij Visser in Barsingerhorn. Bij de officiële heropening van het stadhuis in september 2003 is het zwaard onthuld. Het heeft een ereplaats gekregen in de nieuwe entree van het stadhuis.