College Sociale Wetenschappen Nr. 5, voorjaar 2013
Wij of Zij
1
Wat vindt u van #kijkSW? #kijkSW is een uitgave van het College Sociale Wetenschappen (CSW), van de Universiteit van Amsterdam. Met onze krant #kijkSW willen wij u informeren over de huidige stand van zaken op het gebied van de sociale wetenschap zoals die in ons onderwijs en onderzoek aan bod komt. Elk nummer heeft een thematische insteek en we activeren onze wetenschappers zo mogelijk op dit thema in te haken. Daarnaast komen ook (oud-)studenten en docenten aan het woord, vertellen studieverenigingen iets over hun bezigheden en wordt er aandacht besteed aan recente publicaties. Graag zouden wij nu, bij deze vijfde editie, van u willen weten hoe u ons blad waardeert. Daartoe hebben wij een korte enquête opgesteld. Enquête U kunt aan de enquête deelnemen door de vragen op de antwoordkaart, die u in deze uitgave aantreft, in te vullen en aan ons op te sturen. Óf u gaat door middel van de hiernaast afgebeelde QR code naar de site waar u de enquête online kunt invullen. Het invullen ervan kost slechts vijf minuten van uw tijd en helpt ons inzicht te krijgen in ons lezerspubliek. Wij stellen uw medewerking daarom ook erg op prijs! <
Colofon
Bacheloropleidingen College Sociale Wetenschappen Algemene sociale wetenschappen Website studiekeuze: www.uva.nl/bsc-asw Studieadviseur:
[email protected]
is een uitgave van: UvA/Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen/ College Sociale Wetenschappen. Het College biedt vijf bachelor opleidingen aan: Algemene sociale wetenschappen, Culturele antropologie, Sociale geografie en Planologie, Sociologie en Politicologie.
Redactie: Telefoon: E-mailadres: Ontwerp logo:
Lay Out: Coverfoto:
Patty Rottier, Heleen Straesser en Reyna Veldhuis 020 525 5823
[email protected] Today Designers (Bob Derksen) Utrecht, http://www.todaydesigners.nl Joos Mooi, http://www.joosmooidrukwerk.nl Jan Stammes, http://www.janusvisuals.com
Culturele antropologie Website studiekeuze: www. uva.nl/bsc-antropologie Website: www.uva.nl/disciplines/antropologie Studieadviseur:
[email protected] Sociale geografie en Planologie Website studiekeuze: www. uva.nl/bsc-sociale-geografie-planologie Website: www.uva.nl/disciplines/geografie-planologie-en-internationale-ontwikkelingsstudies Studieadviseur:
[email protected] Politicologie Website studiekeuze: Website: Studieadviseur:
Sociologie Website studiekeuze:
Drukwerkbegeleiding: AUP, www.aup.nl
Website:
Drukwerk:
Studieadviseur:
Wilco, Amersfoort
College Sociale Wetenschappen Directeur: Johan Post Hoofd: Martijn van der Weerd Website: www.uva.nl/csw www.uva.nl/collegeofsocialsciences.
22
www. uva.nl/bsc-politicologie www.uva.nl/disciplines/politicologie
[email protected]
www. uva.nl/bsc-sociologie www.uva.nl/disciplines/sociologie
[email protected]
Masteropleidingen Graduate School of Social Sciences Website: www.gsss.uva.nl Informatiebalie:
[email protected]
Adreswijzigingen
[email protected]
Foto: Ineke Overtoom
COLUMN
Hein-Anton van der Heijden
WIJ EN ZIJ Hein-Anton van der Heijden Research-intensief onderwijs is helemaal in. Als je aan Nederlanders vraagt met welk geografisch niveau (buurt, stad, provincie, Nederland, Europa, wereld) zij zich het meest identificeren, leidt het Nederlanderschap steevast tot het grootste wij-gevoel. Minder dan tien procent van de bevolking voelt zich primair Jordanees, Hagenees, Fries, Europeaan of wereldburger; alle anderen identificeren zich eerst en vooral met de nationale staat. En zelfs als een respondent niet hoeft te kiezen tussen, bijvoorbeeld, Nederlander zijn of Europeaan – van de European Value Studies mocht het ook allebei – , identificeert nog altijd 40% zich enkel en alleen met de eigen nationaliteit. Anders wordt het als Nederlanders met vakantie zijn, als ze zichzelf moeten presenteren en positioneren ten opzichte van de mannen en vrouwen die zij ontmoeten. In Limburg zijn we eerst en vooral Amsterdammer, in Frankrijk Nederlander, en in China Europeaan. En in de machistische V.S. krijgt ons Europeaan zijn, althans in de ogen van sommige verbijsterde Amerikanen, er plotseling zelfs een kosmische dimensie bij: Amerikanen komen (gewoon) van Mars, Europeanen komen van Venus. Geografische identificatie is maar een van de manieren waarop wij onszelf definiëren ten opzichte van anderen, en vaak is het niet eens de belangrijkste. Voor sommigen draait alles in het leven en de wereld nog steeds om hun positie in de nationale of mondiale klassenverhoudingen, anderen zijn bereid te sterven voor hun geloof, terwijl voor weer anderen het leven zinloos zou zijn zonder hun favoriete voetbalclub, popgroep of kledinglijn. Meer nog dan door hun kaaskoppigheid onderscheiden deze groepen medelanders zich van anderen door hun onverbiddelijke identificatie met de Arbeidersklasse, met Allah, Ajax, Abba of Armani. In de sociale wetenschappen hebben de begrippen meervoudige identiteit en meervoudige identificatie inmiddels een vaste positie verworven. Het is evident dat we niet alleen Nederlander, hoofdarbeider en VPRO-
3
lid zijn, maar ook oudere – of jongere – , en dat sommigen van ons niet alleen de medemens maar ook, bijvoorbeeld, de dieren een warm hart toedragen. Net zoals er vroeger uit de scheidslijnen tussen levensbeschouwingen en tussen sociale klassen politieke partijen ontstonden, zo worden ook tegenwoordig rond nieuwe identiteiten nieuwe politieke partijen gevormd. De Partij voor de Dieren en Ouderenpartijen in allerlei gradaties van gerimpeldheid zijn blijvertjes in de Nederlandse politiek, wat betekent dat de kiezers hun liefde voor dieren of hun leeftijd in elk geval op het moment van stemmen opvatten als hun belangrijkste (postmateriele of materiele) identificatiebron. En Nederlanders zijn allerminst uniek bij het politiek vormgeven van nieuwe identiteiten. In verschillende Scandinavische landen doen vrouwenpartijen het al tijden lang uitstekend bij nationale verkiezingen, en in Italië heeft Beppe Grillo gedaan waar Van Kooten en De Bie toch nooit postmodernistisch genoeg voor waren: met een Tegenpartij meedoen aan de verkiezingen en in een klap de grootste afzonderlijke partij worden. En, weer terug in Nederland, op Hyves hebben jongeren onlangs een Partij voor de Bieren opgericht met een heus partijprogramma en, inmiddels, honderden leden.
Een identiteit die sociaal is geconstrueerd en ook voortdurend sociaal wordt gereconstrueerd, maar waarvan een tegen-hegemoniaal collectief handelingsrepertoire vooralsnog geen deel uitmaakt. Waarschijnlijk komt het omdat ‘wij’ en ‘zij’ in hun diepste wezen, en zeker in de westerse wereld, uiteengevallen zijn in een oneindig aantal afzonderlijke ikken, ikken met te veel kleine materiele belangen en petieterige persoonlijke besognes. De italiaanse politiek filosoof Antonio Gramsci had een vooruitziende blik. Zou het toeval zijn dat de namen van Gramsci en Grillo allebei beginnen met dezelfde letters? Hein-Anton van der Heijden is universitair hoofddocent Politicologie en als onderzoeker verbonden aan het Amsterdam Institute for Social Science Research (AISSR). Hij is tevens opleidingsdirecteur van de bachelor Politicologie. <
Terwijl het met ons wij-gevoel in allerlei vormen en variaties dus wel goed zit, hebben tegenwoordig vooral linkse intellectuelen moeite met zich af te zetten tegen anderen, met denken in termen van ‘wij’ en ‘zij’. Dat blijft toch meer iets voor pubers en aanhangers van Wilders, hoewel we ons natuurlijk uit het verleden herinneren dat zonder ‘wij/zij-denken’ de arbeidersbeweging, de vrouwenbeweging, de Amerikaanse burgerrechtenbeweging en al die andere sociale bewegingen nooit zoveel succes zouden hebben geboekt. Maar in de laatste decennia heeft het totalitarisme van het neoliberale discours zo’n grauwsluier van schijnverbondenheid over ons heen gelegd, dat linkse intellectuelen vooralsnog niet meer dan een miniem vuistje kunnen ballen als reactie op alle misstanden die we verder zo haarscherp weten te analyseren. Ook wij hebben, in de terminologie van Zygmunt Bauman, een vloeibare identiteit. Een identiteit waarmee het mogelijk is tegelijkertijd kritisch en meegaand te zijn, consumentistisch en een geharnast tegenstander van de consumptiemaatschappij, wachtend op de grote omwenteling maar tegelijk toch ook bezorgd over de ontwikkelingen op de huizenmarkt.
3
Voorlichting aan scholieren Studiekeuze Een studiekeuze is een belangrijke keuze in je leven. Maar hoe vind je een studie die bij je past? Neem ruim de tijd voor je keuze. Kiezen begint bij jezelf. Kijk naar waar je goed in bent, en wat je interesses en wensen zijn. Met meer kennis van jezelf krijg je een beter idee welke studies bij je zouden kunnen passen. Uit onderzoek blijkt dat studenten die die zich goed georiënteerd hebben vaker op de juiste plek terechtkomen en succesvoller zijn in hun studie. Verken jezelf en de mogelijkheden -maak een profiel van jezelf -bespreek je profiel met anderen -bekijk de interessegebieden die aansluiten bij jouw profiel -vergelijk de opleidingen die bij jouw profiel passen -praat met mensen in je omgeving die een beroep hebben of opleiding doen waarin je geïnteresseerd bent -bezoek de open dagen -verdiep je in enkele studies door mee te draaien in het onderwijs en praat met studenten
Website Op de websites kun je meer lezen over de bacheloropleidingen van het CSW. Kijk voor de adressen van deze websites in het colofon op pag. 2. Het CSW en daarna… Een master of onderzoeksmaster aan de Graduate School of Social Sciences (GSSS) kan een mooi vervolg zijn op jouw bachelorstudie! Binnen de GSSS kun je kiezen uit een breed aanbod Nederlands- en Engelstalige, disciplinaire en interdisciplinaire (research) masters op het gebied van antropologie, sociologie, politicologie, sociale geografie, planologie en internationale ontwikkelingsstudies. De GSSS-masters geven je de ruimte je te specialiseren in een onderwerp naar keuze binnen de onderzoeksgebieden van de wetenschappelijke staf. Voor meer informatie over de programma’s van de GSSS, ga naar www.gsss.uva.nl <
Hulp bij je studiekeuze Het Studiekeuzestappenplan kan je helpen bij het maken van de juiste keuze. Het belicht de stappen in het keuzeproces en bevat handige testjes en tips. Je kunt je ingevulde stappenplan, als je wilt, bespreken met een UvAstudiekeuzecoach. http://www.uva.nl/onderwijs/ bachelor/hoe-kies-je-een-studie
Mocht je ondanks je oriëntatie toch niet de juiste keuze hebben gemaakt, zorg dan dat je je binnen een maand weer uitschrijft. In dat geval kan je het collegegeld nog terug ontvangen. Sociale Wetenschappen Ben je geïnteresseerd of ken je iemand die geïnteresseerd is in de bacheloropleiding Culturele antropologie, Algemene sociale wetenschappen, Politicologie, Sociale geografie en Planologie of Sociologie? Het College Sociale Wetenschappen (CSW) biedt scholieren van 4, 5 en 6 vwo verschillende mogelijkheden zich te laten informeren over deze opleidingen. Bachelordag Op de UvA Bachelordagen kun je kennismaken met de bacheloropleidingen van het CSW. Er is een voorlichtingsmarkt en er worden ook per opleiding voorlichtingsrondes georganiseerd waar een docent, studieadviseur en student meer vertellen over hun opleiding. Meer informatie over de Bachelordag is te vinden op: http://www.uva.nl/bachelordag Meelopen De beste manier om een opleiding beter te leren kennen, is om een dagje mee te lopen met zittende studenten. Tijdens een meeloop dag gaan scholieren naar een hoorcollege en/ of werkgroep en krijgen ze een rondleiding door de gebouwen van de UvA. En natuurlijk is er de hele dag de mogelijkheid om vragen te stellen, bijvoorbeeld over de studie zelf maar ook over de UvA of over studeren in Amsterdam. Elke bachelor opleiding van het CSW biedt meeloopdagen aan. Kijk voor meer informatie of geef je op via http://www.uva.nl/meelopen
4
Studenten tijdens hoorcollege
“Au, ik hoor er niet bij” Bertjan Doosje
“Lieve pap en mam, Ik ben mijn hele leven bespot, getreiterd, gepest en buitengesloten. Jullie zijn fantastisch. Ik hoop dat jullie niet boos zijn. Tot weerziens, Tim.” Dit schreef Tim Ribberink voordat hij in november 2012 zelfmoord pleegde. Hij was toen nog maar 20 jaar oud. Zijn ouders besloten dit korte briefje in een rouwadvertentie te plaatsen om daarmee de aandacht te vestigen op het probleem van pesten. Pesten komt helaas vaak voor: bij kinderen op scholen (bijvoorbeeld iemand altijd pootje haken op het schoolplein), bij volwassenen op werkplekken (bijvoorbeeld gemene opmerkingen tijdens vergaderingen tegen telkens dezelfde persoon richten), bij voetballers in een team op het voetbalveld. Maar ook via de sociale media (bijvoorbeeld Twitter, Facebook, Whatsapp etc. ) pesten mensen elkaar. Wat is pesten? Het woordenboek Van Dale is kort maar krachtig in haar definitie: pesten is treiteren. Je kan iemand lichamelijk of geestelijk pesten. Bij lichamelijk pesten gebruik je je eigen lichaam om iemand anders lichaam te kwetsen, door bijvoorbeeld te stompen, duwen, slaan of trekken. Vooral jongens zijn hier goed in. Geestelijk pesten is iemand treiteren via de psyche, zeg maar het hoofd. Roddelen en lachen over iemand in de nabijheid van deze persoon of iemand telkens buitensluiten. Geestelijk pesten kan ook goed via de sociale media. Iedereen wordt natuurlijk wel eens geduwd op het schoolplein, of belachelijk gemaakt in de klas. Dat hoeft geen pesten te zijn. Bij echt pesten is het telkens tegen dezelfde persoon gericht. Daarom zegt Tim in zijn briefje ook: “Ik ben mijn hele leven bespot, getreiterd, gepest en buitengesloten”. Gepest worden is niet leuk Dat komt omdat de mens, evenals veel andere dieren (leeuwen, vissen, vogels, wolven etc.) een groepsdier is. Behoren tot een groep heeft allereerst een voordeel wat betreft overleven. In een groep blijf je langer leven dan als individu. Dat was in de Oertijd al belangrijk om te kunnen overleven in de wildernis. Ook nu nog geldt “het recht van de sterkste”. De grensrechter Richard Nieuwenhuizen werd in december 2012 aangevallen door een groepje voetballers van Nieuw Sloten. Hij overleed aan zijn verwondingen.
5
De evolutietheorie leert ons dat de mens als groepsdier langzaam is ontwikkeld. Deze theorie stelt dat mensen zonder groep eerder doodgaan, en dan een grotere kans hebben om dood te gaan zonder nageslacht. Hierdoor hebben zij hun genen niet doorgeven aan de volgende generatie. Een tweede reden dat mensen in groepen leven heeft te maken met “productie”. Een groep krijgt meer voor elkaar dan een individu. Zonder een groep waren er bijvoorbeeld geen piramides, kathedralen en kastelen gebouwd en zouden er geen films of theaterproducties gemaakt kunnen worden! Onze hele samenleving is ingesteld op samenwerking in grote of kleine groepen: denk hierbij aan crèches, scholen en uiteraard werken mensen ook in organisaties samen.
er twee andere deelnemers zijn waar je de bal naar toe kunt gooien. Je kan kiezen naar welke speler je de bal wil gooien. Klik je op de A-toets, dan gaat de bal naar de linker speler; bij een klik op de L-toets naar de rechter speler.
Figuur 1. Het Cyberball-plaatje uit het onderzoek van Eisenberger e. a. (Science, 2003)
Gelukkig in de groep Mensen voelen zich ook gelukkiger als ze tot een of meer groepen behoren en kunnen daarmee beter tegen een stootje. Onderzoek heeft namelijk uitgewezen dat mensen door de steun die ze van andere mensen ontvangen, vaak letterlijk langer doorleven na tegenslagen, na het verlies van een levenspartner of bij het oplopen van een ernstige ziekte. Allemaal redenen waarom mensen dus langzaam maar zeker groepsdieren zijn geworden. Wat gebeurt er nu als je gepest wordt? Dan voelt het alsof de groep jou telkens buiten sluit, jij hoort er niet bij en dat doet pijn. Letterlijk pijn, zo bleek uit wereldschokkend onderzoek dat verscheen in Science, het belangrijkste wetenschappelijke tijdschrift. De onderzoekers Eisenberger, Lieberman, en Williams (2003) lieten deelnemers een eenvoudige computertaak doen: een balovergooispel. Als deelnemer ben je zelf het handje in Figuur 1. Je krijgt te horen dat
Maar in werkelijkheid waren die twee andere spelers er niet. De computer bepaalde naar wie de twee andere spelers de bal gooiden. In het begin ging dat eerlijk. Jij, als handje, kreeg ongeveer evenveel ballen als de twee andere spelers. Maar na 30 keer over en weer gegooi, gooiden de twee andere deelnemers de bal alleen nog maar naar elkaar en kreeg jij geen bal meer. Jij werd dus buitengesloten. Uit eerder onderzoek was al gebleken dat mensen dat niet prettig vinden. Ze voelen van alles: boosheid, verdriet en machteloosheid. Het nieuwe van het onderzoek van Eisenberger e.a. was dat ze met behulp van een fMRIscanner konden zien welke delen van hersenen werkzaam zijn bij uitsluiting. Bij uitsluiting in Cyberball bleken dezelfde hersendelen actief als bij lichamelijke pijn! Met andere woorden: pesten mensen jou, dan voelt het alsof er een naald in je prikt. Een schokkende uitkomst! >
Wraakgevoelens Maar als mensen het gevoel hebben dat niets meer helpt, dat men sowieso wordt gepest, dan kan het anders lopen en zijn er vele reacties mogelijk. Het is mogelijk dat mensen stilletjes in een hoekje kruipen. Deze mensen lopen een kans op het ontwikkelen van een depressie, die soms zo ver kan gaan dat dit tot het plegen van zelfmoord leidt. Gelukkig komt dat niet vaak voor. Ook kan het gebeuren dat mensen die vaak gepest worden op wraak zinnen. Deze wraak kan erg gewelddadig uitpakken. Zo hebben Leary, Kowalski, Smith en Phillips (2003) vastgesteld dat “school-shooters” in het verleden vaak gepest zijn. In hun analyse van 15 “school-shooters”, was er in 13 gevallen sprake geweest van ernstig pesten. Samengevat, mensen zijn groepsdieren. We doen veel in groepsverband en we voelen ons daar ook fijn bij. De andere kant van de medaille laat zien dat als we worden buitengesloten, we dit als pijnlijk ervaren. We voelen ons dan minderwaardig. Als het lang duurt, kan dit soms leiden tot depressie, en mogelijk zelfs tot zelfmoord, zoals bij Tim Ribberink. In een enkel geval kan het zelfs leiden tot “school-shootings”. Gelukkig komt dit slechts zelden voor.
Bertjan Doosje is hoogleraar in de Politicologie en Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoek richt zich op radicalisering.
[email protected]
<
Hoe andersglobalisten in bedwang gehouden worden Christian Scholl Protest wordt in toenemende mate door autoriteiten gekanaliseerd – men plaatst er letterlijk gewoon een hek omheen – en verschil van mening wordt onzichtbaar gemaakt. Biopolitiek versus andersglobalisme ten koste van democratie. Het is alweer een tijdje geleden dat de massale protesten tijdens internationale topbijeenkomsten van bijvoorbeeld de G8, de Wereldbank of de WTO plaatshadden. Rond het begin van dit millenium was er een reeks van dit soort protesten – zoals in Seattle, Genua en Praag – die voor wereldwijde aandacht en discussie zorgden: de andersglobaliseringsbeweging was ‘geboren’. Het neoliberale bestel (lees: privatisering, liberalisering en deregulering) en het ondemocratische karakter van global governance instellingen was opeens een onderwerp van fel debat. En de vrije markt als oplossing voor alle mondiale problemen werd zelfs door toonaangevende kranten in twijfel getrokken. De protesten bij topconferenties gaan nog altijd door, zoals bij de klimaatconferentie van Kopenhagen in 2009 of de G20-top in Toronto in 2010. Zij hebben de afgelopen jaren echter behoorlijk aan kracht en impact ingeboet. Sterker nog, de andersglobaliseringsbeweging was bij het uitbreken van de financieeleconomische crisis, op het moment dat bijna al haar kritiek op de vrije markt en de neoliberale herstructurering juist bleek, nagenoeg afwezig als politieke factor. Wat was er gebeurd? In mijn boek Two Sides of a Barricade. (Dis) order and Summit Protest in Europe probeer ik een antwoord op deze vraag te formuleren. Ik heb hierbij met name het tactische aspect onder de loep genomen. De vele topprotesten die in Europa tussen 1999 en 2009 plaatsvonden, kunnen namelijk ook gezien worden als een aaneenschakeling van tactische zetten van actievoerders en de autoriteiten. Dit hoeft niet altijd ‘met opzet’ te betekenen, evenmin als ‘met eensgezindheid.’ Bij nader inzien blijkt dit proces van tactische interactie tussen verschillende actoren veel wrijving en spanning te veroorzaken. Er is sprake van een tegenstelling: actievoerders zorgen vaak voor verstoring van de normale gang van zaken en autoriteiten willen dat dus juist voorkomen. Niet voor niets staan demonstranten en politie zo vaak tegenover elkaar. Vanuit dat perspectief is er naar de protesten van de andersglobaliseringsbeweging gekeken. Tactische interactie als omstreden proces Interactie tussen autoriteiten en actievoerders vindt niet zomaar plaats, ze heeft lichamen, ruimte – de plek waar het protest zich afspeelt – en communicatie nodig en heeft vaak betrekking op de wet of de bestaande wettelijke orde. Actievoerders en autoriteiten reageren op elkaar
6
Bron: CBSnews.com
En toch, voor een deel wisten we dit al. We praten ook over de pijn van het liefdesverdriet als een partner de relatie verbreekt. Evenzeer als het “pijnlijk” is om iemand te moeten afwijzen voor een positie op het werk of in een groep. Als het pesten lang aanhoudt, kan het er voor zorgen dat mensen een negatief zelfbeeld ontwikkelen – ze vinden zichzelf dan stom en niets waard. Wat doen mensen als ze zich afgewezen voelen? Dat hangt er van af. Als ze het gevoel hebben dat er nog een kansje is dat ze weer een geaccepteerd groepslid kunnen worden, dan gaan ze daar hun best voor doen. In een dergelijke situatie doen ze dingen die ze officieel niet hoeven doen. Ze gaan bijvoorbeeld een dagje-uit voor hun werk organiseren, of nemen lekkere taart mee naar hun werk als ze jarig zijn. Soortgelijk gedrag kan men ook vertonen bij ontslagdreiging.
Een arrestant van de Occupy beweging in New York City, USA
en leren van eerdere ervaringen. Zij spelen met gebruik van hun lichamen, van de ruimte, van communicatiemiddelen om met elkaar, de pers, en het bredere publiek te communiceren én met de mogelijkheden van de wet en wetsovertredingen. Wat opvalt, is dat op eigenlijk alle vier terreinen – lichamen, ruimte, wet en communicatiemiddelen – een verschuiving heeft plaatsgevonden in de tactieken die de autoriteiten toepassen. Deze verschuiving duidt op het willen voorkomen van verstoring door uitgebreide voorbereiding en voortdurende monitoring. De andersglobalisten hadden door een aantal tactische zetten voor verrassing en verwarring gezorgd, bijvoorbeeld door massaal directe actie- en blokkadetactieken te gebruiken, door confronterende, ontregelende, en symbolische actievormen met elkaar te verbinden en ruimte te geven, of door demonstraties een frivool en carnavalesk karakter te geven. De autoriteiten hebben deze innovaties op het gebied van actievoeren en protest echter grotendeels onschadelijk weten te maken. Dat dit niet per se met de knuppel gebeurt, maar juist door netwerkachtige vormen van samenwerking tussen verschillende politieeenheden, veiligheidsdiensten, overheden en EU-instellingen, en een zogenaamde risicobeperkende aanpak, laat datgene zien dat ik het biopolitieke karakter van sociale controle noem. Protest, verzet, en tegenspraak worden niet onmogelijk gemaakt, maar in banen geleid waar ze niet te zien zijn en geen politiek conflict kunnen veroorzaken. De tijdelijke hekwerken en verbodszones rondom ver afgelegen topbijeenkomsten zijn slechts een voorbeeld van deze benadering. Uit deze analyse van de interactie tijdens andersglobaliserinsgprotesten kunnen twee belangrijke conclusies getrokken worden: het repressieve karakter van sociale controle wordt door deze biopolitieke benadering onzichtbaar en ten tweede verdwijnt het politieke conflict als een centraal en constituerend element van democratische politiek naar de achtergrond.
Conflict als essentieel onderdeel van democratische politiek Uiteindelijk heeft de biopolitieke benadering tot een ‘politiek zonder politiek’ geleid, omdat politiek conflict rondom het neoliberale marktdenken onzichtbaar is geworden en ook maar moeilijk uitgedragen kan worden vanwege de sociale controle door autoriteiten. Dit heeft de democratische discussie rondom de alternatieven voor het neoliberalisme, het huidige afbraakbeleid en onze op fossiele brandstoffen gebaseerde economie, versmald door vele posities onzichtbaar te houden. Andersglobalisten en andere dissidenten kunnen hun meningen en protesten moeilijk vrijuit laten horen door deze vorm van biopolitieke controle. Conflict is echter een essentieel onderdeel van democratische politiek en is niet alleen een kwestie van parlementaire debatten. Sociale bewegingen en hun acties in de publieke ruimte zijn immer cruciaal voor het zichtbaar maken en uitdragen van politieke conflicten. De sociale controle van sociale bewegingen staat daarmee gelijk aan het limiteren van democratie. Occupy: een nieuwe fase van andersglobaliseringsverzet? In vele landen zijn er in de afgelopen twee jaar nieuwe bewegingen ontstaan als verzet tegen de bezuinigingsmaatregelen als politieke antwoord op de economische crisis. De Occupybeweging heeft met haar pleinbezettingen weer nieuwe tactische strategieën ingezet om de autoriteiten voor nieuwe problemen te stellen. Diepgaander onderzoek naar deze nieuwe protestgolf dient nog verricht te worden, maar de manier waarop vele van deze kampementen door middel van verordeningen zijn ontruimd die eigenlijk over hygiëne of daklozen gaan, laat al wel zien dat het einde van biopolitieke conflict-onderdrukkende controle als onderdeel van de liberale democratische praktijk nog lang niet voorbij is. Daarom is het ook zo belangrijk om goede conclusies uit de golf van andersglobaliseringsprotesten te trekken en serieus en niet neerbuigend naar sociale bewegingen te kijken. Christian Scholl is oud docent aan de opleiding Politicologie van de UvA en momenteel onderzoeker aan de Université de Louvain (België). Dit artikel is gebaseerd op zijn nieuwe boek ‘Two Sides of a Barricade. (Dis)order and Summit Protest in Europe’ en verscheen eerder in Sociale Vraagstukken, 21 januari 2013, zie: http://www.socialevraagstukken. nl/site/2013/01/21/hoe-andersglobalisten-inbedwang-gehouden-worden/
<
7
Niets is wat het lijkt Over onderzoek naar islamitisch extremisme: de ultieme ‘ander’
Foto: Richard Damen
Verzet onzichtbaar maken en van z’n politieke lading ontdoen Hoewel liberale samenlevingen ruimte voor afwijkende meningen lijken te bieden, is er in de afgelopen decennia een vorm van sociale controle ontstaan die het mogelijk maakt om meningen en vooral verzet tegen het heersende politiek-economische systeem onzichtbaar en onschadelijk te maken. Biopolitiek richt zich op het kanaliseren van dit soort verzet, dat wil zeggen dat deze vorm van sociale controle normaliserend werkt door zich te richten op de ongehinderde voortzetting van de normale gang van zaken (in dit geval van global governance instellingen). Door protest vooral als ordeverstoring neer te zetten, dat door allerlei technische maatregelen voorkomen moet worden, wordt dat protest van zijn politieke lading ontdaan. Een samenleving zonder tegenspraak is echter een samenleving zonder politiek.
Ineke Roex Ineke Roex
Toen de Arabisch-Europese Liga (AEL) onder leiding van de charismatische Belgisch-Libanese voorman, Dyab Abou Jahjah, in 2002 zijn komst naar Nederland aankondigde, stond politiek Nederland op zijn achterste poten. Toenmalig CDA-politicus Camiel Eurlings stelde een verbod voor. De ‘extremisten’ van de AEL waren niet welkom, dat was duidelijk. Een ware heksenjacht werd geopend. AEL’ers werden geïntimideerd en gevolgd en waren bang hun baan te verliezen. Niettemin wist Dyab Abou Jahjah een groep sympathiserende migrantenjongeren van de tweede generatie om zich heen te verzamelen die zich achtergesteld en gediscrimineerd voelden. De AEL genoot een korte periode veel politieke en publieke aandacht. Tijdens mijn studie culturele antropologie werd ik nieuwsgierig naar deze groep ‘fundamentalistische moslims’, niet in de laatste plaats door alle media-aandacht. Ik verzamelde krantenartikelen en andere mediabronnen over de groep. Ik stuitte in mijn zoektocht op hun website. Ik trof iets heel anders aan dan ik verwachtte op basis van de mediabronnen. De AEL presenteerde zichzelf als democratische burgerrechtenbeweging die opkwam voor de belangen van Arabische en islamitische migranten in Europa, waarbij zij zich beriepen op democratische rechten en internationale mensenrechten.
Ik was verbaasd. Was de AEL dan niet extremistisch of religieus fanatisch? Riepen ze niet op tot geweld? Abou Jahjah werd in 2002 beschuldigd van het aanzetten tot rellen nadat hij als spreekbuis optrad van migrantenjongeren tijdens een mars in Antwerpen. Dit naar aanleiding van de moord op een Marokkaanse buurtgenoot, die als racistische daad werd beschouwd. De mars liep uit op een confrontatie van jongeren met de politie, waarbij de AEL werd beschuldigd van ophitsing. De AEL richtte ook zogenaamde burgerpatrouilles op waarbij AEL’ers racistisch gedrag van politieagenten registreerden door als potentiële getuigen met blocnotes agenten te volgen. De AEL werd hierdoor verdacht van de oprichting van een privé-militie. In de zomer van 2004 besloot ik om vier maanden in Borgerhout te gaan wonen om te onderzoeken wat hier precies aan de hand was. Deze Antwerpse wijk was de bakermat van de AEL. Ik trof radicalen aan, dat was zeker. Radicale democraten, wel te verstaan, van het ergste soort. Andere radicalen dan ik had verwacht. De AEL’ers streden zeer fanatiek voor hun rechten en stelden discriminatie op provocerende manier aan de kaak. Eind 2004 publiceerde de AIVD dat de AEL de sharia (islamitische wetgeving) wilde invoeren.1 Weer viel ik van mijn stoel. Had ik mijn onderzoek niet goed uitgevoerd? Ik had samen met AEL-activisten tijdens mijn veldwerkperiode, in het kader van participerende observatie, ideologische lessen bij Dyab Abou Jahjah gevolgd in een stoffig lokaaltje in Antwerpen. Het bestaan van God werd in twijfel getrokken aan de hand >
Bron: en.wikipedia.org
de wet voor. Ze hadden naar eigen zeggen vrijwillig gekozen voor een ‘bevrijdende’ islam vanwege ‘het onderdrukkende Westerse vrouwenbeeld’. In 2010 bracht ik samen met mijn collega’s Prof. Jean Tillie en Sjef van Stiphout een rapport uit over het salafisme in Nederland. We constateerden op basis van een landelijk survey dat 8% van de moslims ontvankelijk is voor het salafistisch gedachtegoed. De salafistische voorhoede in Nederland had zich op nadrukkelijke wijze gedistantieerd van extremisme. Ook hier zal menigeen zich wellicht over verbazen. Toen Sharia4Holland, het zusje van Sharia4Belgium, zich in Nederland manifesteerde, waren het salafisten die zich als eerste en op felle wijze kritisch uitspraken over deze groep. In het intensieve veldwerk in de salafistische netwerken had ik een zeer diverse groep met uiteenlopende praktijken en opvattingen aangetroffen. Desondanks wordt de term salafist en jihadist te pas en te onpas gebruikt om een ogenschijnlijke homogene gemeenschap weer te geven. Salafisten zijn het echter vooral roerend oneens met elkaar.
De charismatische Belgisch-Libanese voorman, Dyab Abou Jahjah
van grote filosofen. Dat deden theocraten toch niet? De AEL’ers verzetten zich niet alleen tegen rechts België, maar presenteerden zich eveneens als alternatief voor de salafibeweging die steeds meer populariteit wist te genieten. De salafi-beweging is een soennitische hervormingsbeweging die streeft naar het herstel van een ‘zuivere’ islam, door morele heropvoeding van de moslimgemeenschap, een letterlijke lezing van de Koran en hadith, afwijzing van religieuze vernieuwingen en de imitatie van Mohammed en zijn metgezellen in de begintijd van de islam.2 De AEL verkondigde een Arabisch-nationalistische ideologie. Hoewel de kerngroep van de AEL in principe tegenstander is van een fundamentalistische uitleg van de islam, sympathiseerden ook salafi’s toen Mohammed Cheppih na de oprichting van de Nederlandse tak als leider optrad.3 De AEL-kern beschouwde de islam niet meer (en zeker ook niet minder) als inspiratiebron en cultureel erfgoed van ‘de Arabische identiteit’. Een groep meer orthodox georiënteerde moslimjongeren, waaronder salafi’s, hebben weliswaar tijdelijk geflirt met de AEL, maar haakte later af onder meer door deze ideologische oriëntatie. Zo was de voorman van Sharia4Belgium, Fouad Belkasim, beter bekend als Abu Imran, korte tijd betrokken bij activiteiten van de AEL. Het project van de AEL’ers lijkt op die van de salafisten: trots terug geven aan de jongeren die gediscrimineerd worden en worstelen met hun identiteit door een onderstreping van een sterke (moslim)identiteit. Dit keer niet via islamistische weg, maar langs democratische weg. Het democratische project van de AEL mislukte. De komst van de AEL naar Nederland werd met groot enthousiasme en hoge verwachtingen ontvangen door Marokkaans-Nederlandse jongeren. Het niet voldoen aan deze hoge verwachtingen, mede door druk van buitenaf van veiligheidsdiensten en politici alsmede door interne problemen, heeft onder veel jongeren grote teleurstelling teweeg gebracht. Het falen van de AEL wordt onder (voormalige) sympathisanten (waaronder ook leden van het Hofstadnetwerk) als het bewijs gezien dat politieke en maatschappelijke idealen niet langs democratische weg te verwezenlijken zijn.4 Sommigen zien in het
8
‘falen’ van de AEL het bewijs dat de democratie alleen geldt voor niet-moslims en dat moslims slechts beperkte vrijheden hebben. Abou Jahjah vertrok in 2006 naar Libanon. Een klein groepje activisten bleef achter. Het debat was inmiddels hevig geradicaliseerd. Toen ik in Borgerhout tevergeefs op zoek was naar de AEL’ers die een intolerante godsdienstlust koesterde, werd in Amsterdam Theo van Gogh vermoord. Het debat ging in stijgende lijn over moslimradicalisme. Imams kwamen op tv, imams werden uitgezet, jongeren gebruikten islamitische gedragingen als politiek statement, jongeren gingen op jihad en jongeren werden gearresteerd. Ik wantrouwde elk mediabericht of persbericht van de AIVD. Niets is wat het lijkt, dat had ik intussen wel geleerd. Ik was zeer gemotiveerd om deze nieuwe radicalen van dichtbij te leren kennen. Onderzoek was meer dan ooit een urgente zaak. Ik wilde weten wat de salafisten beweegt om radicaal anders te zijn. Waren zij inderdaad blij met de dood van Theo van Gogh, wilden ze de sharia invoeren of met geweld de islam verspreiden? Zou ik de gewelddadige moslims, waar iedereen over sprak, die ik in de AEL gelederen niet kon vinden dan wel in de salafistische gemeenschappen vinden? Weer dook ik gedurende een lange periode een onbekende wereld in. Dit maal deed ik 10 maanden veldonderzoek onder salafistische groepen in onder andere Den Haag, Utrecht, Eindhoven en Limburg. Ik sprak met vrouwen met gezichtssluier, mannen met baarden en radicale imams. Ik zat urenlang in moskeeën en at samen met ‘zusters in islam’. En weer werd ik geconfronteerd met sterke vooroordelen. De vrouwen achter de sluier stonden op voor hun recht om anders te zijn. Ze lazen hun mannen
Deze onderzoekservaringen hebben mij gevormd als onderzoeker. Nu weet ik voor eens en altijd: niets is wat het lijkt. Een duidelijke scheidslijn tussen wij en zij bestaat niet in de grilligheid van het alledaagse bestaan. Ook niet in het bestaan van een iemand die zichzelf moslim noemt. Sociaal-wetenschappelijk onderzoek blijft daarom altijd nodig. Ineke Roex is werkzaam als docent en onderzoeker aan de afdeling Politicologie van de UvA. Haar onderzoek en onderwijs richt zich op politiek-islamitische bewegingen, de positie van religie in de democratie, antiradicaliseringsbeleid en terrorismebestrijding. Op 25 april 2013 zal ze haar proefschrift verdedigen over haar onderzoek naar de salafi-beweging in Nederland. 1 Zie AIVD (2004). Van dawa tot jihad. De diverse dreigingen van de radicale islam tegen de democratische rechtsorde. Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst: Den Haag. 2 Zie bijvoorbeeld: Koning, M. de (2009). Moslimjongeren. De salafi-beweging en de vorming van een morele gemeenschap. Tijdschrift voor criminologie, 51 (4), pp. 375387. Meijer, R. (Ed.), Global salafism. Islam’s new religious movement. Hurst & Company: London. Wiktorowicz, Q. (2006). Anatomy of the salafi movement. Studies in Conflict & Terrorism, 29 (3), pp. 207-239. 3 Op dit moment is Karim Hassoun voorzitter van de Belgische tak en Abdulmuthalib Bouzerda van de Nederlandse tak. 4 Koning, M. de & Meijer, R. (2011). Going all the way. Politicization and radicalisation of the Hofstad Network in the Netherlands. In: A.E. Azzi, X. Chryssochoou, B. Klandermans & B. Simon (Eds.), Identity and participation in culturally diverse societies: A multidisciplinary perspective (pp. 220-238). Wiley-Blackwell: West Sussex. <
Bron: refdag.nl
Pedofilie Uitsluiting door een stigma Milou de Winter Pedofilie is een begrip dat vandaag de dag een zware lading heeft. Dit komt doordat men pedofilie associeert met misdaad en misbruik. Hierdoor wordt de groep mensen die gevoelens koestert voor minderjarigen of deze gevoelens uit, pedofielen, gezien als seksueel deviant. Deviant gedrag is afwijkend gedrag dat zo gelabeld wordt door de samenleving. Iemand die de regels van een sociale groep breekt, wordt dus gezien als een outsider (Becker, 1963). Pedofielen breken een voor de huidige maatschappij streng heersende regel; een kind moet een kind zijn (Ree, 2009). Hierdoor worden ze gezien als mislukkelingen, het zijn outsiders van de zogenoemde normals. Doordat pedofielen gezien worden als outsiders, krijgen zij een stigma, dit stigma zorgt voor uitsluiting uit de maatschappij. In dit artikel wordt ingegaan op de gevolgen van het stigma dat deze outsiders krijgen, toegespitst op uitsluiting uit de maatschappij. Daarom is de vraag: ‘In hoeverre worden pedofielen door een stigma uitgesloten van de samenleving?’ Het is belangrijk om goed het onderscheid tussen pedofilie en pedoseksualiteit te benadrukken. Pedofielen zijn volwassenen die zich seksueel primair aangetrokken voelen tot kinderen die nog niet geslachtsrijp zijn. Dit betekent dus niet dat zij daadwerkelijk seksuele handelingen verrichten met deze kinderen. Pedofielen die wel daadwerkelijk seksueel contact met kinderen hebben worden pedoseksuelen genoemd. Dit onderscheid wordt in het dagelijks leven nauwelijks of niet gemaakt. Pedofielen als deviante groep Volgens van Ree (2009) is de heersende opinie van de maatschappij over pedoseksualiteit zo goed als unaniem. In zijn essay Pedoseksualiteit, het ultieme taboe schrijft van Ree (2009) dat de mening van de maatschappij over pedofielen in korte tijd veranderd is. In de huidige maatschappij walgt men van deze groep en vindt men dat seksueel contact tussen volwassenen en kinderen per definitie schadelijk is voor het kind. Zij vinden namelijk dat een kind zich moet gedragen als een kind en dus ook hiernaar behandeld dient te worden. (Ree, 2009) Van Ree (2009) schrijft dat een gemeenschappelijk vijand vrienden maakt. Pedofielen zijn hier dus een uitstekend doelwit voor. Aangezien pedofielen zich niet verenigingen
9
met de heersende opinie van de samenleving over pedoseksualiteit, worden zij gezien als een deviante groep door de huidige maatschappij. Men vindt het belangrijk zich aan te sluiten bij de heersende opinie en die regels te gehoorzamen om zo uitsluiting te voorkomen (Becker, 1963). Deviantie is een relatief begrip: wat tot stand komt door de reactie van derden op een handeling. De mate waarin een daad of handeling behandeld wordt als deviant is afhankelijk van degene die de daad begaat en wie hij daarmee schaadt. Daarentegen is iets per definitie deviant als een handeling een sociale regel breekt, of lijkt te breken. Deviantie wordt dus gecreëerd door de samenleving. (Becker, 1963) Stigma en outsiders Een stigma houdt in dat een individu of een groep mensen niet aan een bepaald verwachtingspatroon voldoet, waardoor deze ondergewaardeerd wordt (Goffman, 1990). Volgens van Ree (2009) is een pedofiel een spelbreker, iemand die de (nieuwe) orde der dingen niet aanvaardt, door het kind hardnekkig als volwassene te blijven behandelen. Hierdoor zijn zij buitenstaanders en op basis daarvan krijgen pedofielen een stigma. Degene die dit stigma vormen, worden door Goffman (1990) de normals genoemd. Dit is de groep die niet negatief afwijkt van specifieke verwachtingen die aan de orde zijn. Als men eenmaal op de hoogte is van het feit dat een individu een pedofiel is, wordt hier niks anders dan over gewalgd (Ree, 2009). Maar men kan echter niet altijd op de hoogte zijn van het feit dat iemand gevoelens koestert voor minderjarigen. Dit kan uitgelegd worden aan de hand van de theorie van Goffman (1990) over virtuele en werkelijke identiteit. Een stigma kan namelijk zowel virtueel als werkelijk zijn. Virtuele sociale identiteit heeft betrekking op de eisen die aan een persoon gesteld worden, nadat men degene kort ontmoet heeft. Maar wie diegene in werkelijkheid is, wordt de werkelijke sociale identiteit genoemd. Hierdoor ontstaat een discrepantie tussen de identiteit die iemand toegeschreven krijgt en zijn ware identiteit, dit wordt stigma genoemd. (Goffman, 1990). Volgens Goffman (1990) zijn er drie soorten stigma; gebaseerd op uiterlijk, gebaseerd op karakter en gebaseerd op ras, naties en religie. Pedofielen vallen onder de categorie gebaseerd op karakter, dit wordt ook wel discreditable genoemd. Zij vallen onder deze categorie omdat pedofielen vaak niet voor de buitenwereld herkenbaar zijn aan hun uiterlijk. Vanaf de buitenkant is namelijk niet waar te nemen dat een individu gevoelens koestert voor een minderjarige. Dit betekent dat niet elke deviante groep door de normals als outsiders gezien hoeft worden door het stigma dat zij hebben, maar dat zij zichzelf wel outsiders kunnen voelen. Gevolgen stigma als outsiders Het stigma als outsider wordt niet zomaar toegeschreven aan pedofielen. Mensen die dit stempel toedienen vinden deze outsiders namelijk niet menselijk. Er wordt een stigma geconstrueerd door mensen om de minderwaardigheid en het gevaar dat de outsider vormt te verklaren, in dit geval de pedofiel. Hierdoor ontstaat discriminatie, waardoor de kans op een normaal leven voor de outsider afneemt. Pedofilie wordt sterk afgekeurd, omdat het stigma dat zij krijgen ervoor zorgt dat zij outsiders zijn waar de meerderheid van de samenleving niks mee te maken wilt hebben. De outsiders ontwikkelen schaamte, wat versterkt wordt in het bijzijn van de normals. Dit komt
doordat het bijzijn van normals de splitsing versterkt tussen de eisen die de outsiders aan zichzelf stellen en hun ware identiteit. (Goffman, 1990). Om hun tekortkomingen te onderdrukken kan de outsider extra moeite doen om de gebieden waar hij van uitgesloten is te beheersen of te onderdrukken. Een voorbeeld van pedofielen die hun tekortkoming uiten zijn leden van de inmiddels opgeheven politieke partij ‘Partij voor Naastenliefde, Vrijheid en Diversiteit’. Deze partij wilde seks tussen kinderen vanaf 12 jaar en volwassenen legaliseren. Anderen zwijgen liever over hun geaardheid en delen dit alleen met mensen die heel dicht bij hen staan. Welke keuze de pedofiel ook maakt, beheersen of onderdrukken, ze blijven zich uitgesloten voelen van de samenleving. Pedofilie is een gevoelig onderwerp en het gevolg hiervan is dat pedofielen over één kam worden geschoren. Dick Swaab zegt in Folia Magazine (2011) dat de pedofielen waar aandacht aan besteed wordt in de media slechts een selectieve groep vormen, omdat zij een misdrijf hebben gepleegd. Hij is van mening dat de meerderheid van de pedofielen prima in staat is om hun impulsen te beheersen. Dus, gevolg van het stigma dat pedofielen hebben, is dat zij schaamte ontwikkelen voor hun geaardheid en hier op twee manieren mee om kunnen gaan; uiten of onderdrukken. Conclusie Van Ree (2009) schrijft dat het voor kinderen belangrijk is om ze niet in contact te laten komen met seks. Hij vindt dit het voornaamste sacrament van de volwassenheid en een kind moet een kind zijn. Pedoseksuelen breken deze sociale regel van de samenleving, door het kind toch als volwassene te behandelen. Doordat pedofielen en vooral pedoseksuelen zich onderscheiden van de rest van de samenleving worden zij gezien als buitenstaanders. Zij vormen dus een deviante groep. Zodra de samenleving op de hoogte is van de werkelijke sociale identiteit van pedofielen, worden zij bestempeld met een ernstig stigma als outsiders. Maar zolang pedofielen zich gedragen als de normals en hun geaardheid niet uiten, worden zij niet uitgesloten door de normals van de samenleving. Echter, het gevoel van anders zijn dan de rest, zorgt ervoor dat pedofielen een gevoel van schaamte ontwikkelen. Wat een pedofiel ook kiest, de geaardheid uiten naar de buitenwereld of de geaardheid beheersen, ze blijven kampen met het gevoel een outsider te zijn. Pedofielen worden dus enerzijds door de normals uitgesloten van de samenleving en anderzijds door zichzelf. Er lijkt dus sprake te zijn van een complex van factoren die elkaar hebben versterkt en angst voor sociale uitstoting speelt hierbij een grote rol (van Ree, 2009). Al met al heerst er een groot taboe op pedofilie en zal dit ook lastig te doorbreken zijn. Zoals van Ree (2009) op pag.3 schrijft: “het kind wekt een emotioneel geladen beschermingsdrang met soms schrille ondertonen”. Literatuurlijst Becker, H.S. (1963). Studies in the Sociology of Deviance. New York: the Free Press. Goffman, E. (1990). Stigma: Notes on the Mangement of Spoiled Indentity. London: Penguin books. Ree van, E. (2009). Het kind moet weer kind zijn. Essay: Pedoseksualiteit, het ultieme taboe. De Groene Amsterdammer, 133, 1-6. Swaab, D (2011, 15 november). Folia Magazine: Seksuele voorkeur: 12-, 10, 34-39. Milou de Winter is student Algemene Sociale Wetenschappen (ASW) aan de Universiteit van Amsterdam <
Onderwijs: vrije keus klinkt goed maar werkt slecht Bowen Paulle Nederland kan veel leren van Amerika bij het tegengaan van segregatie in het onderwijs. Bowen Paulle: ‘In Nederland klinken ‘eigen verantwoordelijkheid’, ‘de kracht van het individu’ en ‘ruimte voor vrije keuzes’ misschien flink, maar het is in het belang van kansarmen noch van kansrijken om het pad op te gaan dat Amerika in de jaren tachtig nam.
Onderwijssegregatie verdient een centrale plek in elke serieuze discussie over ‘linkse’ kernwaarden als binding, billijkheid en sociale cohesie. Overigens verdient het onderwerp ook een centrale plek in discussies over ‘rechtse’ kernwaarden zoals efficiëntie, ontwikkelingskansen voor het individu en het concurreren als ‘kennisland’ in een gemondialiseerde markt. De Verenigde Staten kennen een lange traditie in het tegengaan van onderwijssegregatie. Soms ging het daarbij hopeloos mis. Maar vooral in het afgelopen decennium pakten nieuwe pogingen om de sociaaleconomische en raciale segregatie in het onderwijs tegen te gaan, opvallend goed uit. In dit artikel wil ik laten zien wat Nederland kan leren van de Amerikaanse ervaringen met een desastreus verhaal over de praktijk van ‘vrije keuzes’ enerzijds en met succesvolle pogingen om via ‘gereguleerde keuzes’ evenwicht te brengen in het onderwijs anderzijds. Om te beginnen eerst iets over de dominante manier van denken en praten over dit onderwerp in Nederland. Discussies over segregatie in het onderwijs gaan hier bijna automatisch over ‘witte’ en ‘zwarte’ scholen. Daarmee zegt men dan niet ‘kleuren’ in de zin van rassen te bedoelen, maar kleuren in de zin van helder afgebakende culturen, die samenvallen met (niet-westerse) landen van herkomst. Geheel in deze lijn van denken stelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat steeds meer leerlingen in de eerste instantie als ‘derde generatie niet-westers’ aangeduid kunnen worden.1
10
In een hoofdstuk met de titel ‘De niet-westerse derde generatie’ in Allochtonen in Nederland -en blijkbaar niet gehinderd door enige kennis van overduidelijke parallellen met de Rassenwetten van Neurenberg uit 1935- stelt men: ‘Volgens de standaarddefinitie van het CBS worden tot de allochtone bevolking alle personen gerekend van wie ten minste een [sic] van beide ouders in het buitenland is geboren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste generatie in het buitenland geboren en de tweede in Nederland geboren. Steeds meer is er ook behoefte aan informatie over de nietwesterse derde generatie, zoals over de mate waarin allochtonen en hun kinderen integreren en over de effectiviteit van het (integratie) beleid. Bij de niet-westerse derde generatie gaat het om personen van wie beide ouders in Nederland zijn geboren en van wie ten minste één grootouder in een niet-westers land geboren is.’2 Volgens de definitie van het CBS zijn de kleinkinderen van ‘allochtonen’ weliswaar formeel ‘autochtonen’ (hun beide ouders zijn in Nederland geboren), maar zullen zij nooit echte, pure ‘autochtonen’ zijn. En kennelijk kan ook deze derde generatie een school ‘zwart’ maken. Zou het CBS deze classificatie ook maken bij de vierde generatie? En bij de negende? Niet etniciteit maar klasse geeft de doorslag Op scholen kunnen met recht zorgen bestaan over etnisch–culturele verschillen. Maar in de dominante discussie over onderwijssegregatie wordt ‘etniciteit’ onhelder in kaart gebracht en enorm overbelicht. Wel helder, en ten onrechte onderbelicht, is het volgende: keer op keer -al langer dan een halve eeuw- laten onderzoekers aan de hand van statistische gegevens zien dat niet ‘kleur’ maar sociale klasse de beste voorspeller is voor (1) individuele schoolprestaties van kinderen en (2) segregatie-effecten (dat wil zeggen: de impact van de sociale samenstelling van een school op de prestaties van leerlingen).3 Als het onderwijsniveau en het inkomen van ouders constant gehouden worden, doen etnische minderheden het helemaal niet significant slechter dan autochtonen.4 Integendeel! Als onderzoekers de prestaties van zowel (niet- westerse) allochtonen als van autochtonen met laagopgeleide ouders vergelijken, blijkt dat de allochtonen het vaak significant beter doen.5 Als we het zo nodig over culturen in het onderwijs moeten hebben, dan leveren de bevindingen van (internationale) onderzoekers maar één beeld op: we moeten het niet over een multi-cultureel drama hebben, maar over de culturele verschillen tussen
mensen uit verschillende klassen. En dat is natuurlijk not done. Ondertussen zetten hoogopgeleide (allochtone en autochtone) ouders hun aanzienlijke culturele kapitaal en hun financiële en sociale kapitaal in voor de strijd om het beste onderwijs voor hun kroost. Meer in het algemeen zorgt de manier waarop deze kapitaalsoorten verdeeld zijn voor de belangrijkste scheidslijnen in onze samenleving en niet ‘kleur’. Dit is misschien moeilijk te accepteren voor sommige kansarmen. En schaamtegevoelens bij de elite die hen willen vertegenwoordigen maken het ook niet makkelijk om hierover te praten. Maar zeker gezien de diverse indicaties die erop wijzen dat de scheidslijnen tussen hoger en lager opgeleiden niet afnemen -en gezien het gevaar van het neoliberalisme, gemengd met exploderende rancune gevoed door nationalistische volksmenners- is een nieuw verhaal urgent. Niet alleen een nieuw verhaal over onderwijs-segregatie, maar ook over klassenverschillen en de zin en onzin van vrije keuzes meer in het algemeen. Het zou onverstandig zijn om de lessen uit de Verenigde Staten op dit vlak te negeren. De casus van de Verenigde Staten Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog hebben leiders en burgers in de VS de visie, moed en daadkracht getoond om de dubbele segregatie -sociaaleconomisch en raciaal- te lijf te gaan. Zeker in de zuidelijke staten ging dat een generatie lang over het algemeen heel goed. Een nieuw verhaal over gelijke kansen werd gecombineerd met een nieuw beleid -vooral in het onderwijs na de rechtszaak ‘Brown vs. Board of Education’- en dit zorgde ongeveer veertig jaar lang voor desegregatie op een ongekende schaal. Uiteraard waren er mislukkingen, zoals het bekende fiasco in Boston.6 Maar er waren ook heel veel succesvolle projecten (waar onderwijs-experts in Nederland opmerkelijk weinig over schrijven). Soms werden er bussen ingezet om leerlingen te vervoeren van arme (en grotendeels zwarte) buurten naar scholen in (witte) middenklassebuurten. Soms waren de projecten voor desegregatie verplicht, soms niet.7 Feit is dat mede door deze interventies scholen in de Verenigde Staten in termen van etniciteit/ras nu minder gesegregeerd zijn dan scholen in steden in Nederland.8 Maar rond 1980 ging het mis. Het was het begin van een periode waarin individuele verantwoordelijkheid vooropstond: ‘greed’ (hebzucht) is goed, regulatie is slecht, werd het adagium. Niet de structurele hindernissen werden aangewezen als oorzaak van wat er misging bij grote groepen mensen, maar de cultuur van ‘lazy, Cadillac driving welfare queens’. ‘Zij’ van de ‘midnight basketball leagues’ hadden de verkeerde normen en waarden, dus waarom zouden ‘wij’, hard werkende (en vooral blanke) burgers zoveel belasting moeten betalen voor overheidsinstanties die toch inefficiënt en zelfs averechts werken? ‘It’s morning in America’, verkondigde een oud-acteur en oud-vakbondsman. ‘There is no such thing as society’, en ‘There is no alternative’ (voor toenemende neoliberale marktwerking), voegde zijn collega in Engeland eraan toe. Laat de onzichtbare hand zijn werking doen: hoe minder overheid hoe beter. De kracht van dit verhaal heeft te maken met de toegankelijkheid ervan: het levert aansprekende soundbites. En hoe slechter de openbare instanties werkten, hoe meer bewijs er geleverd leek te worden voor de noodzaak tot
Nieuwe methoden voor desegregatie: niet kleur maar klasse Ongeveer vijftien jaar geleden startten in Amerika enkele desegregatieprojecten die niet waren gebaseerd op de etniciteit van leerlingen maar op de sociaaleconomische achtergrond van ouders.14 Deze projecten waren zo succesvol dat ze navolging kregen in het hele land. In 1999 vielen in Amerika ongeveer 20.000 leerlingen onder dit soort projecten. En in 2007 waren er meer dan 2,5 miljoen leerlingen in meer dan 45 schooldistricten bij betrokken.15 Juist omdat de nood op dit vlak vanaf de jaren tachtig in de Verenigde Staten zo groot was, maar ook omdat er van eerdere interventies en van steeds meer onderzoek geleerd werd, kwamen er dus langzaam maar zeker belangrijke innovaties op het gebied van onderwijsdesegregatie. Deze innovaties zijn niet direct over te nemen omdat de Amerikaanse en Nederlandse onderwijssystemen zo anders zijn. Dat Amerika een districtensysteem heeft en in het algemeen geen vrijheid van schoolkeuze kent, is vanuit de Nederlandse situatie heel vreemd. ‘Schoolbesturen’ bestaan in Amerika niet en het idee dat confessionele scholen in Nederland met publiek geld gefinancierd worden, is daar heel exotisch. Maar cruciale aspecten van de successen in de VS kunnen ons toch wel helpen om scholen hier evenwichtiger te maken. In plaats van juridisch onhaalbare
11
Bron: www.jeannedekkers.nl Foto: Humphrey Daniëls
verdere privatisering, hoe meer het bewijs van inferioriteit van ‘hun cultuur’ geleverd werd, en hoe urgenter de noodzaak tot verdere ‘tax revolts’ (waarbij mensen uit de middenklasse weiger- den belastingen te betalen). En de resultaten? Het desegregatiebeleid in het onderwijs werd in rap tempo ontmanteld.9 De volle omvang van de effecten hiervan laten zich moeilijk in kaart brengen. Twee dingen zijn zeker: (1) de gevolgen reiken veel verder dan alleen het onderwijs en (2) burgers uit de middenklasse werden uiteindelijk de dupe van hun eigen egocentrische strategieën.10 Door een gebrek aan wat ze in de Verenigde Staten al snel socialisme noemen, is Amerika niet langer overwegend een middenklasse-land meer, en misschien ook niet langer een echte democratie. Cruciaal daarbij is dat niet alleen de kansarmen de dupe hiervan werden. De stijgende segregatie in het onderwijs vanaf de jaren tachtig droeg flink bij aan de toenemende sociaaleconomische ongelijkheid onder de bevolking en had daardoor waarschijnlijk ook een negatieve impact op de gezondheid van de meeste Amerikanen, ongeacht hun sociaaleconomische positie.11 De toenemende (onderwijs) segregatie bleek ook een van de achterliggende factoren voor de zeepbel op de huizenmarkt.12 Teneinde toegang tot een goede school voor hun kinderen te regelen, werden talloze ouders min of meer gedwongen om te veel te betalen voor een huis in een buurt (district’) met goede scholen.13 In Nederland klinken ‘eigen verantwoordelijkheid’, ‘de kracht van het individu’ en ‘ruimte voor vrije keuzes’ misschien flink, maar het is in het belang van kansarmen noch van kansrijken om het pad op te gaan dat Amerika in de jaren tachtig nam. Een aangepaste versie van het Amerikaanse discours uit de jaren tachtig zou in Nederland bijzonder negatief uit kunnen pakken nu er hier zo veel ruimte is voor fantasieën over de zuiver afgebakende ‘etnische’ (of ‘culturele’ of misschien wel ‘derde generatie’ maar nog steeds ‘niet-westerse’ en vooral niet puur Hollandse) ander. Mede hierdoor is het zaak om een andere weg te zoeken en met een goed desegregatie beleid in het onderwijs te beginnen.
De Brede school in Amsterdam-IJburg
vormen van desegregatie gebaseerd op etniciteit, en in plaats van ouderinitiatieven die nooit het tij kunnen keren, is een nieuwe soort benadering van desegregatie nodig, waar ook verantwoordelijke schoolbestuurders en kapitaalkrachtige, goed geïnformeerde ouders oprecht achter kunnen staan.16 De nieuwe desegregatiemethode -waarop allerlei variaties bestaan- komt er in het kort op neer dat allereerst onderscheid wordt gemaakt tussen kansarme en kansrijke leerlingen. Kansarm zijn kinderen die in aanmerking komen voor een free or reduced price lunch (gesubsidieerde middagmaaltijden) op school omdat het jaarinkomen van hun ouder(s) of verzorger(s) onder 120% van de officiële armoedegrens ligt. Kansarme kinderen heten daarom ook wel frp-leerlingen. Kansrijk zijn alle leerlingen die niet in aanmerking komen voor een gratis of gesubsidieerde schoollunch. Vervolgens worden de kinderen op zo’n manier over de scholen verdeeld dat het percentage kansrijke kinderen minimaal tussen de 60 en 70 is. Het is namelijk gebleken dat op scholen die bestaan uit minimaal 60% tot 70% kansrijke kinderen er 30% tot 40% kansarme kinderen succesvol geïntegreerd kunnen worden. In termen van meetbare prestaties betekent ‘succesvol’ hier: de prestaties van de kansarme kinderen verbeteren zonder dat de uitkomsten van de kansrijke leerlingen negatief beïnvloed worden. Ik wil nog een concreet voorbeeld geven -ook nu weer zonder de indruk te willen wekken dat beleid in de VS zomaar naar Nederland geïmporteerd kan worden- namelijk van het gereguleerde keuzesysteem op scholen
in Cambridge, de gemeente in de staat Massachusetts waar Harvard University en het Massachusetts Institute of Technology (MIT) zich bevinden. Cambridge telt veel hoogopgeleide minderheden-bijvoorbeeld kinderen van docenten en professoren. Ook hier hebben beleidsmakers en ambtenaren er vanaf het schooljaar 2002-2003 voor gekozen segregatie tegen te gaan op basis van de sociaaleconomische achtergrond, en niet langer op basis van raciale kenmerken. De interventie heeft alleen betrekking op het basisonderwijs, aangezien er in Cambridge maar één ‘public high school’ is. Er zijn twaalf basisscholen die alle een eigen uitgesproken thema of pedagogische aanpak hebben. Ouders moeten hun kinderen inschrijven bij een centraal inschrijfpunt, en moeten hierbij een eerste, tweede en derde keuze opgeven voor hun school van voorkeur. Bij de toewijzing van de kinderen aan de scholen wordt rekening gehouden met de afstand van het huis tot de school, met oudere broers en zussen die al op school zitten, en met de sociaaleconomische positie van de ouders (wel of niet een gesubsidieerde lunch). Ouders worden uitgebreid begeleid in dit hele proces. Zij krijgen niet alleen voorlichting over de thematische en pedagogische verschillen tussen de scholen, maar hun wordt ook uitgebreid verteld waarom Cambridge geen concentratiescholen wil hebben en waarom dat ook niet nodig is als iedereen meewerkt. Elke school heeft een ‘Family Liaison’ (iemand die ouders moet helpen om het systeem te begrijpen) en ouders worden gestimuleerd om ook de scholen buiten hun wijk te bezoeken >
vijftig begon, is nu dus gekeerd. Er heeft zelfs een terugkeer van de middenklasse in het openbare schoolsysteem plaatsgevonden. De steun voor de interventie is groot, ook bij een steeds groter percentage ouders dat kapitaalkrachtig genoeg is om te ‘vluchten’ naar privéscholen of naar de voorsteden. Dit heeft deels te maken met het feit dat er elders in de VS nauwelijks ruimte is om een school te kiezen. Maar deels komt dit ook doordat het gereguleerde keuzesysteem gewoon goed blijkt te werken. De groei van dit soort sociaaleconomische desegregatieprojecten in de VS is mede gebaseerd op de constatering van een win-no lose-situatie. Er is winst voor de kansarmen en voor het systeem als geheel. Bovendien gaat niemand er (noemenswaardig) op achteruit. Steeds meer bestuurders, schooldirecteuren en politici kunnen dus voor de sociaaleconomische desegregatiebenadering kiezen. Maar dit gaat niet ver genoeg. Door de schoolkeuze van ouders te reguleren, kunnen -zo toont de casus van Cambridge aan- meer middenklasse scholen gecreëerd worden, waardoor ouders meer keuze en minder stress hebben. Hier begint de winwinsituatie in zicht te komen: binnen de juiste samenwerkingsverbanden en demografische context kunnen kansrijke ouders kiezen voor de garantie dat hun eigen kinder toegang krijgt tot een gunstig gemengde school. Dat verlicht de druk om te verhuizen naar ‘het juiste postcodegebied’ of een kansrijkere omgeving (buiten de stad).
Bron: www.zuidoost.nl
voordat ze hun keuze maken. Bij het honoreren van een keuze en/of het toewijzen van de kinderen aan een school wordt wel rekening gehouden met de ratio kansarme en kansrijke kinderen. Het streven is dat alle scholen binnen tien procentpunten zitten van het gemiddelde aantal kansarme kinderen in het district. Het resultaat: ouders in arme buurten hebben de mogelijkheid te kiezen voor scholen buiten hun buurt, en ouders in rijke buurten kiezen regelmatig vanwege specifieke magneetprofielen (bijvoorbeeld tweetalig onderwijs) voor een school in een arme buurt. Ze kunnen dit met een goed gevoel doen omdat ze weten dat de sociale samenstelling van de scholen overal ongeveer gelijk is. Meer dan 80% van de ouders in Cambridge krijgt hun eerste keuze voor een school gehonoreerd, en in meer dan 90% van de gevallen krijgen ouders hun eerste, tweede of derde keuze gehonoreerd. Vooral omdat er geen concentratiescholen in het gebied zijn, probeert minder dan 10% van de ouders hun kind te verplaatsen nadat geen van de drie keuzes gehonoreerd is. Het project begon in 2002 met een gemiddelde van 45% kansarme kinderen in het district. Maar de afgelopen tien jaar is er in Cambridge duidelijk sprake van een proces van gentrification (er komen meer kansrijken in het district wonen), mede omdat het netwerk van openbare scholen een goede naam heeft. Sinds enige jaren behoort 65 tot 70% van de kinderen die worden aangemeld voor de kleuterschool tot de kansrijke leerlingen. De vlucht van de middenklasse, die in Cambridge in de jaren
Een basisschool in Zuidoost
12
Een verhaal gebaseerd op moed en visie In Nederland zijn ouders volledig vrij in de keuze van de school voor hun kinderen. Dat is althans zo volgens de misleidende maar toch wel gangbare interpretatie van artikel 23 van de Grondwet. De praktijk, zeker in de grote steden, is dat die keuzevrijheid informeel enorm beperkt wordt door segregatie (en ook soms formeel door maatregelen als het postcodebeleid).17 Een voorbeeld: ouders horen regelmatig over andere ouders die na veel lobbywerk hun kind toch op de door hen gewenste school (in een ‘duur’ postcodegebied) geplaatst kregen. Ze weten ook van ouders die daar niet in slaagden. Al of niet terecht wordt hier soms gesproken van etnische discriminatie. Niet iedereen begrijpt de regels van het spel, of is in staat het spel goed te spelen. Wel hebben veel ouders die op zich wel voor een gemengde school zouden willen kiezen, het gevoel dat ze min of meer gedwongen worden mee doen aan de ‘vlucht’ naar andere stadsdelen, of om zelfs helemaal de stad uit te gaan, ook al dragen ze daarmee bij aan een systeem dat zij als stressvol en oneerlijk voor kansarme kinderen ervaren.18 Laatst bedacht ik, tijdens een wandeling in Culemborg, terwijl ik de oude gebouwen bewonderde een nieuwe manier om segregatie in het Nederlandse onderwijs tegen te gaan. Dat kwam omdat ik moest denken aan het boek Waterwolven van Cordula Rooijendijk.19 Dat boek gaat over de noodzaak tot samenwerken om de eeuwenoude bedreiging van stormvloeden te kunnen weerstaan. Rijk of arm, als het water kwam had iedereen een probleem. Sociaaleconomische desegregatie in het onderwijs is het nieuwe droogmaken, bedacht ik. Politici, bestuurders, directies, leraren en ouders die werken aan evenwicht in het onderwijs zijn de nieuwe dijkenbouwers. Toenemende segregatie, groeiende ongelijkheid en culturalistische verhalen over persoonlijke verantwoordelijkheid, ongebreidelde markwerking, en ongereguleerde keuzevrijheid zijn de waterwolven van nu.
Als we te lang wachten, als de negatieve spiraal van segregatie en ongelijkheid in Nederland echt op gang komt, zal het buitengewoon moeilijk zijn om later het tij weer te keren. Intellectuele kritieken op de ‘utopistische’ (Achterhuis) en wrede aard van het ‘marktisme’ (De Swaan) zijn daarom zeker nuttig. Maar wat we vooral nodig hebben is een helder, moedig, en eerlijk verhaal over klassenverschillen en over het vrijemarkt- fundamentalisme dat Henk en Ingrid, Achmed en Fatima, Ricardo en Chantal, maar ook Gijs-Jan en Willemijn met de dubbele achternaam allemaal op hun klompen kunnen aanvoelen omdat het verankerd is in betekenisvolle en positieve beleidsveranderingen. Het is daarom hoog tijd voor een nieuw verhaal in Nederland, over onderwijsdesegregatie in het bijzonder en over sociale bindingen in het algemeen. Noten 1 Voor de duidelijkheid: de Nederlandse Antillen (ten westen van Nederland op veel kaarten tegenwoordig) zijn ‘niet- westers’ en Indonesië, arm en islamitisch, is ‘westers’ volgens de CBS-definitie. 2 CBS (2003): p. 31. Allochtonen in Nederland, Voorburg: Centraal Bureau voor de Statistiek. 3 Vgl. pisa (2004:189): Learning for Tomorrow’s WorldFirst Results from Pisa 2003, Parijs: oecd. 4 Ondanks het feit dat dit soort termen zeer problematisch is, zal ik vanwege stilistische redenen niet de hele tijd aanhalings- tekens gebruiken (vgl. Marleen van der Haar en Dvora Yanow, ‘Allochtoon als metafoor en categorie: Over de handelings- implicaties van beleidstaal’ in Beleid en Maatschappij 2011, 38, 2: pp. 160178). 5 Hustinx en Meijnen (2001), ‘Allochtone leerlingen in het voorgezet onderwijs: De rol van enkele gezinsfactoren nader geanalyseerd’, in: W. Meijnen,J. C. C. Rupp & T. Veld (Reds.), Succesvolle allochtone leerlingen. Leuven, Apeldoorn: Garant; Van de Werfhorst and Van Tubergen (2007) ‘Ethnicity, Merit and Schooling in the Netherlands’. Ethnicities, 7(3), pp. 32-34; Conley (1999) Being Black, Living in the Red: Race, wealth, and social policy in America. Berkeley, CA.: University of California Press. 6 De basisaannamen van deze desegregatiepoging in Boston in de jaren zeventig waren a) dat kansarme zwarte kinderen het beter zouden doen op scholen met heel veel kansarme blanke kinderen, en b) dat kansrijke kinderen in de voorsteden niet gedwongen hoefden te worden om mee te doen. Dit was, begrijpen ze ook nu in Amerika, een recipe for disaster dat niets met de relevante sociologische bevindingen te maken had. In de blanke arbeiderswijken werden schoolbussen in brand gestoken. Blank of zwart, veel ouders met genoeg geld concludeerden dat ook zij naar de buitenwijken moesten vluchten.
7 Susan Eaton (2001), The Other Boston Busing Story: What’s won and lost across the boundary line. New Haven: Yale University Press. 8 Ladd et al. (2009), ‘Parental Choice in the Netherlands: Growing Concerns about Segregation’, Helen F. Ladd, Edward B. Fiske en Nienke Ruijs, paper for the National Conference on School Choice, Vanderbilt University. 9 Gary Orfield en Susan Eaton (1996), Dismantling Desegregation. New York: The New Press; Gary Orfield en Chungmei Lee (2005: 5) ‘Why Segregation Matters: Poverty and Educational Inequality’. Civil Right Project van Harvard University. 10 Zoals Reardon en Bischoff (2011) illustreren: ‘the share of the population in large and moderate- sized metropolitan areas who live in the poorest and most affluent neighborhoods has more than doubled since 1970, while the share of families living in middle-income neighborhoods dropped from 65 percent to 44 percent.’ 11 Over ongelijkheid en de waaschijnlijkheid van negatieve effecten op de gezondheid ook van kansrijken, zie Richard Wilkenson en Kate Pickett, The Spirit Level. Why More Equal Societies almost always do Better. Allen Lane, 2009. 12 Zie ook Why School Choice Fails door Hopkinson, New York Times, 4-12-2011. Zie ook School choice ‘fuels segregation, bbc news, 29-02-2008. 13 ‘[S]egregation was an important contributing cause of the foreclosure crisis’ (Jacob Rugh en Doug Massey 2010: 629); ‘Racial Segregation and the American Foreclosure Crisis’ in: American Sociological Review, vol. 75 no. 5 629-651. Volgens Tyagi (Mother Jones, ‘The Two Income Trap’, Bradford Plumer. gelezen op 25-11-2011) had dit veel te maken met ‘public schools. As confidence in the public schools dwindled, people [started] bidding up the prices on homes in those school districts with good reputations’. Vgl. Warren and Tyagi (2003: pp. 22-32). 14 Zie Alan Finder, ‘As Test Scores Jump, Raleigh Credits Integration by Income’, New York Times 25-9-2005;
Josh Hillman (2006). School Admissions in the United States: Policy, Research and Practice. Londen: Institute For Public Policy Research; Susan Leigh Flinspach en Karen Banks, ‘Moving beyond Race: Socioeconomic Diversity as a Race-Neurtral Approach to Desegregation in Wake County Schools’, in: John Charles Boger en Gary Orfield, eds., School Re- segregation: Must the South Turn Back?, Chapel Hill: University of North Carolina Press, 2005. 15 Richard Kahlenberg, (2008) Can Separate Be Equal? The Overlooked Flaw at the Center of No Child Left Behind. The Century Foundation. 16 Zie The Next Kind of Integration (New York Times, 20-07-2008, geschreven door Emily Brazelon). 17 In de gemeente Amsterdam heeft de uitstroom van basisschoolleerlingen uit enkele stadsdelen naar basisscholen (met kansrijke populaties) in andere stadsdelen al geleid tot een aantal beperkende maatregelen. In 1998 ging in het stadsdeel Centrum het zogenaamde postcodebeleid van start. Kinderen die woonachtig zijn binnen een vastgesteld postcodegebied krijgen toegang tot een openbare school in de binnenstad die in het betreffende postcodegebied staat. Kort daarop volgden andere stadsdelen zoals de Watergraafsmeer en Oud-Zuid, die ook worstelden met een grote instroom
van kinderen uit andere stadsdelen. Zoals onderzoek laat zien (Paulle 2008. Eindrapport Pilot: Evenwicht in West. Amsterdam: Gemeente Amsterdam), is het de vraag tot op welke hoogte deze beperkende maatregelen de leerlingenstromen tegenhouden. 18 Daar kan aan worden toegevoegd dat in Amsterdam de keuze nog beperkter wordt bij de overstap naar het voortgezet onderwijs. Leerlingen kunnen zich dan nog slechts op één school inschrijven. Bij uitloting blijven de minst populaire scholen over. Ieder jaar levert dit weer de nodige discussie op. Soms wordt dit afgedaan als ontevredenheid van elitaire ouders maar daarmee wordt voorbijgegaan aan het feit dat de keuzevrijheid van ouders in Amsterdam dus ook hier wordt beperkt. 19 Cordula Rooijendijk, (2009) Waterwolven: een geschiedenis van stormvloeden, dijkenbouwers en droogmakers. Uitgeverij Atlas. Bowen Paulle is universitair docent sociologie aan de Universiteit van Amsterdam Dit artikel werd eerder (december 2011) gepubliceerd in de uitgave Van WaardeBinding (Wiadi Beckman Stichting) http://www.wbs.nl/themas/Onderwijs
<
Cambridge (Massachusetts) , de stad met veel hoogopgeleide minderheden
13
In september 2012 reisde ik naar Hong Kong met een aantal mogelijke onderzoeksthema’s en twee mogelijke onderzoekslocaties: het zou Hong Kong worden of de buurstad Shenzhen. Na het nodige inlezen en overleg met mijn contacten ter plekke viel de keuze op Shenzhen. Hierbij speelde ook mee dat de start van mijn sabbatical samenviel met de start van een onderzoeksprogramma van het International New Town Institute naar ‘New New Towns’ met Shenzhen als één van de case studies. Op de startbijeenkomst van dat onderzoeksprogramma leerde ik onderzoekers van het Chinese architectuuren stedenbouwbureau Urbanus kennen. Een gemeenschappelijke onderzoeksinteresse bleek ‘de creatieve stad’ te zijn. Urbanus werkte de afgelopen jaren al vaak aan opdrachten voor gebouwen of gebieden voor de creatieve industrie in Shenzhen en andere Chinese steden, terwijl ik de afgelopen jaren al bij diverse projecten over Europese creatieve steden betrokken ben geweest.
Foto’s: Marco Bontje
DOCENT IN HET BUITENLAND
Muurkunst in ‘Creative Park’
Shenzhen: creatieve woonen werkstad? Marco Bontje
In 2012 bood de Afdeling Geografie, Planologie en Internationale ontwikkelingsstudies (GPIO) mij de mogelijkheid om drie maanden op sabbatical te gaan. Ik heb deze kans benut om onderzoek te doen naar een voor mij al vertrouwd thema, maar in een voor mij geheel nieuwe omgeving. In mijn programmagroep ‘Urban Geographies’ staat meer onderzoek doen naar stedelijke vraagstukken in China de laatste jaren hoog op het verlanglijstje. Hier wilde ik graag een bijdrage aan leveren. Mijn kennis van de Chinese taal was (en is nog steeds) helaas erg beperkt, dus ik zou het met Engels en wellicht een lokale tolk moeten doen. Zo kwam ik al snel op Hong Kong uit als meest geschikte tijdelijke woon- en werkomgeving. Wat hierbij ook hielp was dat we al goede contacten hadden met de City University Hong Kong, waar ik van harte welkom werd geheten als gastonderzoeker.
14
Chinese steden zoeken naar een nieuwe economische toekomst nu ze hun economie niet langer alleen of, vooral op massaproductie ‘made in China’ kunnen bouwen. Vooral in de steden waar het Chinese economische groeiwonder vanaf eind jaren zeventig begon, zoals Shenzhen, zijn de lonen van fabrieksarbeiders de laatste jaren snel gestegen en eisen de arbeiders betere arbeidsvoorwaarden. Een gevolg is dat veel fabrieken op zoek naar goedkopere arbeidskrachten naar andere Chinese regio’s of naar andere landen zoals Vietnam of Indonesië zijn vertrokken. Sommige Amerikaanse bedrijven halen hun productie zelfs ‘terug naar huis’ nu Chinese fabriekslonen stijgen en Amerikaanse fabriekslonen juist dalen. Vanaf de opening van de ‘Special Economic Zone Shenzhen’ in 1980 tot enkele jaren geleden was de ongekend snelle groei van Shenzhen vrijwel uitsluitend gebaseerd op goedkope industriële massaproductie. Het vertrek van steeds meer fabrieken leidde niet alleen tot veel leegstaande gebouwen, maar ook en vooral tot de vraag: hoe nu verder? Een paar jaar nadat in Noord-Amerika en Europa het ‘creatieve virus’ toesloeg, heeft ook China de creatieve en culturele industrie als mogelijke nieuwe goudmijn ontdekt. De slogan die daarom de laatste jaren vaak aangehaald wordt, is dat de Chinese economie zich moet ontwikkelen van ‘Made in China’ naar ‘Created in China’. Waar in Europa vooral Britse en Amerikaanse goeroes als Charles Landry, Charles Leadbeater en Richard Florida de creatieve industrie en creatieve klasse op de kaart zetten, zijn in China Australiërs als Michael Keane en Stuart Cunningham invloedrijk. China heeft ook zijn eigen Richard Florida: de econoom Li Wuwei die via zijn boek ‘How creativity is changing China’ beleidsmakers op het creatieve spoor wil zetten. Li Wuwei richt zich in zijn werk echter bijna uitsluitend op creatieve bedrijven, hun business models, hun locatievoorkeuren (‘new ideas in old buildings’ en ‘cultural districts’) en
hun belang voor economische ontwikkeling. Zo lijkt ook het nationale en lokale beleid voor de creatieve economie in China vooral aandacht te hebben voor het aantrekken van creatieve bedrijven en het aanbieden en ontwikkelen van vele honderden ‘creative parks’, ‘animation bases’, ‘media clusters’ etc. Waar de ondernemers en werknemers van deze bedrijven zouden willen wonen, lijkt nog nauwelijks beleidsprioriteit te hebben. Juist daarop richtte zich mijn onderzoek vooral: waar en hoe wonen de creatieven van Shenzhen, hoe tevreden of ontevreden zijn ze over hun woning en woonomgeving, en waar zouden ze het liefste willen wonen? Shenzhen doet zich graag voor als een internationale stad, maar zeker vergeleken met buurstad Hong Kong is het toch vooral nog een erg Chinese stad. Zelfs in creatieve kringen die meestal hoog opgeleid zijn, is het Engels vaak gebrekkig. De meeste interviews moesten dus in het Chinees. Hiervoor kon ik gebruik maken van stagiaires van Urbanus, studenten van de Universiteit van Shenzhen die mij konden vergezellen bij de interviews en ter plekke voor mij konden vertalen. Uiteindelijk kwamen we tot 35 interviews, waarvan 25 in het Chinees en 10 in het Engels. Onder de Engelstalige interviews waren ook 5 buitenlanders uit Europa, de VS en Australië. Buitenlanders zijn er dus hier en daar ook wel in creatief Shenzhen, maar het creatieve wereldje is daar toch duidelijk minder internationaal dan ik uit mijn eerdere onderzoek in Europese steden gewend was. Tot mijn verbazing kwam ik in de zeer beperkte tijd die ik voor interviews had (het kwam neer op tweemaal drie dagen) tot 35 korte interviews. Hierbij hielp het natuurlijk wel dat Urbanus in het grootste en bekendste ‘creative park’ van Shenzhen, OCT-LOFT, gevestigd was, en daar al contacten had met veel andere creatieve bedrijven. Maar ook andere benaderingsstrategieën als contact zoeken met managers van andere ‘creative parks’ en het spontaan binnen komen vallen bij bedrijven werkten verrassend goed. Omdat we respondenten niet te lang tijdens hun werktijd wilden lastigvallen, werkten we wel met een korte vragenlijst die interviews van gemiddeld 15 à 20 minuten mogelijk maakte. Toch troffen we ook respondenten die veel meer tijd voor ons vrijmaakten. Blijkbaar werd het onderzoeksthema wel interessant en relevant gevonden, en soms trok het idee dat iemand helemaal uit Nederland naar Shenzhen was gekomen voor dit onderzoek respondenten misschien ook wel over de streep. Het is lastig een duidelijk algemeen beeld uit deze interviews te krijgen van hoe problematisch of onproblematisch de woonsituatie van de respondenten is. We troffen sterk uiteenlopende woonsituaties en woonwensen aan. De respondenten liepen dan ook uiteen van pas afgestudeerden tot gevestigde namen in het lokale creatieve wereldje. Duidelijk werd wel dat alleen die creatieven die al wat langer aan de slag zijn >
dertig is, gebouwd rondom ruim 200 ‘urban villages’ waarvan de geschiedenis honderden jaren kan teruggaan. De stad weet eigenlijk niet goed wat het met die ‘urban villages’ aanmoet: allemaal slopen, allemaal behouden? Het zal wel iets daar tussenin worden: de stad beschouwt de ‘urban villages’ als illegaal, maar beseft maar al te goed dat miljoenen arme Shenzhenners, inclusief duizenden aankomende creatieve talenten, er op aangewezen zijn voor betaalbare huisvesting.
Uitzicht op Futian met het Civic Centre
en een carrière hebben opgebouwd, hun weg weten te vinden op de koopmarkt en particuliere huurmarkt van Shenzhen. De koop- en huurprijzen zijn de afgelopen jaren harder gestegen dan de lonen, zodat een groot deel van de opkomende Chinese middenklasse nog niet of nauwelijks woningen vindt die én betaalbaar zijn én genoeg tegemoet komen aan hun woonwensen. Familie in de stad, werkgevers die woningen regelen of de goede connecties (‘guanxi’) kunnen de zoektocht naar een passende woning makkelijker maken. Voor de lagere inkomensgroepen is de stad Shenzhen de laatste jaren wat actiever geworden, er wordt steeds meer sociale woningbouw gerealiseerd. Maar om daarvoor in aanmerking te komen moet men wel de goede ‘hukou’ hebben: een systeem dat in de jaren ’60 door het communistische regime ingevoerd is, waarin, gebaseerd op geboorteplaats, men al dan niet aanspraak kunt maken op overheidsvoorzieningen zoals sociale woningbouw, onderwijs en gezondheidszorg. Als men niet de lokale stedelijke ‘hukou’ van Shenzhen heeft, wordt het lastig of zelfs onmogelijk om een sociale huurwoning te bemachtigen.
waren dorpen die, toen Shenzhen snel begon te groeien opeens midden in de stad kwamen te liggen. De dorpsbewoners maakten vaak slim gebruik van de plotseling erg gewilde grond en woningen en boden arbeidsmigranten van het platteland woonruimte door verdiepingen bovenop hun huizen te bouwen of zelfs complete nieuwe flats in hun dorp neer te zetten. Waar de ‘urban villages’ vooral bekend zijn geworden als toevluchtsoord van fabrieksarbeiders die nergens anders in de stad een betaalbare woning konden vinden (ook weer vanwege dat ‘hukou’-systeem), wonen er intussen dus ook veel jonge creatieven. De ‘urban villages’ zijn een prominent onderdeel van wat Shenzhen zo’n bizarre stad maakt: een stad die bijna nergens ouder dan een jaar of
Bronnen Hao, P. (2012), Spatial evolution of urban villages in Shenzhen, PhD thesis Utrecht University. Keane, M. (2011), China’s creative clusters. Governance, human capital and investment, London / New York: Routledge. Wuwei, L. (2011), How creativity is changing China, London / New York: Bloomsbury Academic. Zacharias, J. and Tang, Y. (2010) Restructuring and repositioning Shenzhen, China’s new mega city, Progress in Planning, 73 (4), pp. 209-249. Marco Bontje is Universitair docent aan de Universiteit van Amsterdam, afdeling Geografie, Planologie en Internationale ontwikkelingsstudies. Binnen het Amsterdam Institute Social Sciences Research (AISSR) maakt hij deel uit van de programmagroep Urban Geographies. Tevens is hij programmadirecteur van de research master Urban Studies.
<
Veel van de respondenten stonden nog aan het begin van hun wooncarrière en hadden met dit ‘hukou’-obstakel te maken. Maar ze hadden allemaal toch ergens onderdak gevonden, vaak door hun kamer of woning te delen met lotgenoten zoals andere pas afgestudeerden (in de Chinese media vaak omschreven als de ‘ant tribe’, bij familie, of in de ‘urban villages’. Dit
Woon-werkplek van kunstenaar in ‘creative park’
15
een zekere mate van heteronormativiteit is; in de maatschappij heerst er een norm die gericht is op relaties tussen mannen en vrouwen. Deze norm wordt opgelegd en daar moet aan worden geconformeerd, waardoor het een essentieel onderdeel vormt van het dagelijks leven. Het voorbeeld van het mati-werk van Afro-Surinaamse vrouwen maakt duidelijk dat het discours bepaalt of er een norm bestaat die alleen gericht is op heteroseksualiteit of dat seksualiteit ook een andere ‘taal’ kent met andere normen.
Birgit Vulkers Wat is de invloed van ‘het discours’ op seksualiteit? Het discours of het vertoog is de manier van spreken en de taal van mensen. Hierin bevindt zich ook de werkelijkheid die er op dát moment bestaat. Door te kijken naar het discours over seksualiteit door de jaren heen, kan er iets gezegd worden over seksualiteit in de samenleving. Om hier meer inzicht in te verkrijgen, is van belang het machtsaspect dat er bestaat over seksualiteit onder de loep te nemen. Hiervoor wordt er aan de hand van het werk van Michel Foucault; ‘The History of Sexuality’, gekeken wat Foucault verstaat onder macht. Als voorbeeld wordt in dit artikel bekeken in hoeverre dit toepasbaar is op het mati-werk, een studie verricht door Gloria Wekker. Als we kijken naar seksualiteit door de jaren heen, dan heeft Foucault twijfels over de zogenoemde ‘repressieve hypothese’, wat inhoudt dat hij twijfelt aan het idee dat seksualiteit is onderdrukt vanaf de achttiende eeuw. Volgens Foucault is er vanaf die periode juist aansporing op het spreken over seks. De manier waarop seks wordt opgenomen in taal (discours), is volgens hem het probleem. Omdat het discours representeert wat er in de werkelijkheid bestaat, kan het aansporen tot spreken over seks worden gezien als een vorm van macht die het discours doordringt, wat het dagelijks leven en het menselijk verlangen beïnvloedt. Foucault is van mening dat men steeds meer wordt aangespoord en gemanipuleerd tot het spreken over seks en daardoor steeds meer kennis ontstaat over seksualiteit van het menselijk soort. Toename van kennis over seksualiteit en het ontstaan van een wetenschap op dit gebied, heeft als gevolg dat er een betekenis aan seksualiteit wordt toe gekend en er een waarheid over kan ontstaan. Door deze ‘waarheid’ wordt seksualiteit genormaliseerd. Hierdoor kan er volgens Foucault meer macht ontstaan over de mens.
16
Om deze theorie te verduidelijken bekijken we een studie die Gloria Wekker beschrijft in het boek ‘The politics of passion’ over het matiwerk dat Afro-Surinaamse vrouwen doen. Onder mati-werk wordt verstaan: ‘het hebben van seksuele relaties met zowel mannen als vrouwen, tegelijkertijd of achtereenvolgend.’ Opvallend is dat deze vrouwen mati-werk niet zien als onderdeel van hun identiteit maar als een activiteit; ze zijn niet lesbisch, maar hebben seks met vrouwen. Dit uit zich in hun discours; ze zijn niet lesbisch maar ‘doen’ lesbisch. Dit in tegenstelling tot het Westers perspectief op hetero- en homoseksualiteit, waarin seksuele voorkeur als onderdeel van de identiteit wordt beschouwd. Het verschil tussen hoe seksualiteit door Afro-Surinaamse vrouwen en de Westerse maatschappij wordt opgevat, kan worden gezien als gevolg van de macht van het discours. Door het verschil in discours krijgt seksualiteit een andere lading. In het Westen zit seksualiteit hier als het ware in gevangen. Het volgende citaat van Foucault is hierop van toepassing:
Paul-Michel Foucault (Poitiers, 15 oktober 1926 - Parijs, 25 juni 1984) was een Frans filosoof. Gloria Wekker is sociaal en cultureel antropoloog (UvA 1981), haar specialisaties liggen op het gebied van Gender Studies, Sexuality Studies, African American Studies, en Caribbean Studies. Sinds 2001 bezet zij de Aletta (IIAV)-leerstoel Gender en etniciteit aan de faculteit Geesteswetenschappen aan de Universiteit van Utrecht. Birgit Vulkers is student Algemene sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Zij volgt tevens de minor Gender&seksualiteit. <
Bron: http://www.aseliso.net/tapanta/ foucault-il-dinamitardo-del-pensiero/
Seksualiteit in de taal
Bronnen Foucault, M (1976). The History of Sexuality. Volume I (1980). Vintage Books: New York. part I Wekker, G. (2006). The Politics of Passion. Women’s Sexual Culture in the AfroSurinamese Diaspora, Columbia University Press: New York.
Paul-Michel Foucault
“It is possible that the West has not been capable of inventing any new pleasures, and it has doubtless not discovered any original vices. But it has defined new rules for the game of powers and pleasures” Door de manier waarop in het Westen seksualiteit is opgenomen in het discours, is er een beperking op het ontdekken van nieuw seksueel genot. Het bepaalt de regels van het spel van macht en verlangen. Het statische idee over perversies is een bevestiging van dit spel. Doordat Afro-Surinaamse vrouwen de seks met andere vrouwen niet zien als onderdeel van hun identiteit, als gevolg van het verschillend opnemen van seksualiteit in het discours, hebben zij niet de regels zoals het Westen heeft in het spel van macht en verlangen. Volgens Foucault is seksualiteit genormaliseerd door het aansporen tot spreken over seks. Doordat Afro-Surinaamse vrouwen een ander discours hebben over seksualiteit is er andere betekenis aan seksualiteit toegevoegd, in vergelijking met seksualiteit in het Westen. Er kan verondersteld worden dat er in het Westen
Lia Karsten, associate professor aan de Universiteit van Amsterdam, heeft in januari 2013 een eredoctoraat in ontvangst genomen van de Universiteit van Uppsala. Lia Karsten is een expert op het gebied van de dagelijkse leefomgeving van kinderen en het tijdruimtelijke gedrag van stadsgezinnen. De Zweedse universiteit kent Karsten het eredoctoraat toe vanwege haar inspirerende onderzoek naar de sociaal-ruimtelijke condities van opgroeien en de relatie die zij daarbij legt met sociale ongelijkheid. Karsten is een empirisch gedreven wetenschapper die in internationaal hoogstaande tijdschriften publiceert en sterk interdisciplinair gericht is. Van huis uit socioloog en werkzaam als geograaf is ze in 2011 visiting professor geweest aan de Faculteit Educational Sciences van de Universiteit van Uppsala. Ze was ook tijdelijk verbonden aan de City University van New York (Omgevingspsychologie) en in het voorjaar van 2013 vertrekt ze voor een paar maanden naar de City University van Hong Kong (Urban Studies). ‘Ik hanteer een brede, interdisciplinaire benadering van kinderstudies. Dit eredoctoraat is een mooie erkenning van het werk waarmee ik vanaf 1995 bezig ben.’
Eredoctoraat Universiteit van Uppsala voor Lia Karsten Esther van Bochove
Foto’s: Gerard Zwetsloot
Van weerbaar naar kwetsbaar Lia Karsten heeft in haar onderzoek als een van de eersten de aandacht gevestigd op de sterk verminderde zelfstandige bewegingsvrijheid van kinderen. In haar historiserende onderzoek wordt duidelijk dat het dominante kindbeeld is veranderd van weerbaar naar kwetsbaar. Ouders worstelen met tegenstrijdige discoursen over enerzijds het belang van zelfstandig buiten spelen en anderzijds de noodzaak kinderen voortdurend te beschermen. Het traditionele buitenkind is een minderheid. Er is een nieuwe groep van binnenkinderen ontstaan met weinig kansen en daarnaast zijn er de meer bevoorrechte kinderen met de drukke agenda’s die Karsten heeft aangeduid als de achterbankgeneratie. De stedelijke openbare ruimte krijgt steeds meer kenmerken van een adult space, waar kinderen alleen nog onder begeleiding welkom zijn. ‘Tegelijkertijd neemt de betekenis van de school toe zowel voor kinderen als voor ouders. Mijn onderzoek laat zien dat de school een belangrijke plaats is voor het opbouwen van sociaal kapitaal en in de context van het bestaan van witte en zwarte scholen werkt dat ongelijkheid verder in de hand.’
Lia tijdens de receptie in Uppsala bij een globe van Blau
17
Nieuwe vormen van stedelijkheid Momenteel richt Karsten haar onderzoek op de stad als consumptieplaats. Naast de kinderloze yuppies zijn de middenklasse gezinnen in opkomst. Deze young urban professional parents (yupps) zoals Karsten ze noemt, consumeren de stad op geheel eigen wijze. ‘In hun dagelijkse praktijken veranderen zij de stad en ontstaan er nieuwe vormen van stedelijkheid. Gezinsleven op de stoep is onderdeel van een geaccepteerde middenklassecultuur geworden en de speeltuin ontwikkelt zich tot ontmoetingsplaats van netwerkende ouders die het net zo gemakkelijk hebben over hun kind als over hun werk.’ Karsten onderzoekt nu restaurants, cafés en koffiehuizen waar jonge gezinnen een eigen plek claimen. De commercialisering van de kindertijd is in volle gang. Daarbij dreigt een nieuwe scheidslijn tussen groepen stadskinderen. Hoe een en ander vorm krijgt in de context van hoge stedelijke dichtheden zal Karsten tijdens haar verblijf in Hong Kong onderzoeken.
Stad heeft kinderen veel te bieden Karsten behoort niet tot de school die de grote stad als een negatief milieu voor kinderen afschildert. In haar onderzoek laat ze zien dat de stad kinderen ook veel te bieden heeft. Wel valt er nog veel te verbeteren en daaraan zal zij met haar onderzoek en in samenwerking met beleidsmakers en vormgevers ook in de toekomst een bijdrage blijven leveren. Lia Karsten woont in Amsterdam en heeft daar samen met haar man drie kinderen groot gebracht. ‘Ik woon en werk in de stad en zie enorm veel nieuwe ontwikkelingen. Het is een spannende tijd. De stad is voor mij een laboratorium van de wetenschap.’ <
Lia in Singapore
Diversiteitsproject College Sociale Wetenschappen
Foto: Gezina Oorthuys
Marieke Brand
Marieke Brand (midden) met Tasniem Anwar en Ad Korf, de twee studenten van het College Sociale Wetenschappen die zich inspannen om een intercultureel studentenplatform op te zetten
In het studiejaar 2011-2012 heb ik bij het CSW vorm gegeven aan een diversiteitsproject. Onderdeel van dit project was een serie interviews met UvA studenten uit de Sociale Wetenschappen. Het doel van het project was om bij het College Sociale Wetenschappen meer structurele aandacht te besteden aan de in- en uitsluiting van studenten afkomstig uit een etnische minderheid en om de inclusiviteit van het college te vergroten. Daarmee zal het college ook beter gaan aansluiten bij de multietnische werkelijkheid van de stad Amsterdam. Interviews In het eerste deel van dit project heb ik alle opleidingen van het CSW benaderd om studenten te werven die ik zou kunnen interviewen. De centrale vraag bij de interviews was: wat zijn de ervaringen van deze studenten aan het CSW (en vooral hun eigen opleiding)? Is er sprake van vormen van racisme en uitsluiting in het onderwijs of in de onderwijsomgeving van het CSW? Open vragen vormden de basis van dit interviewproject, dat doorliep tot en met december 2012. Ik heb studenten gesproken met zeer uiteenlopende achtergronden: Pools,
18
Marokkaans, Turks, Deens, Australisch, Braziliaans, Portugees, Iraans, etc. De bevindingen uit de interviews zijn zo divers als de populatie die ik heb geïnterviewd, en nader onderzoek is nodig om echt verantwoord conclusies te kunnen trekken. Allerlei zaken spelen in de ervaringen van de studenten de sociaal/economische positie en het cultureel kapitaal van het gezin, de etnisch culturele achtergrond, het onderwijs dat eerder genoten is, de eerdere ervaringen met of juist niet met discriminatie, de beeldvorming rondom de minderheid waar de student toe behoort en in sommige gevallen de migratie-ervaring van de student. Ik zou graag een samenvattend beeld kunnen neerzetten van de manier waarop deze factoren met elkaar samenhangen, maar daarvoor is mijn onderzoek niet toereikend en is de tijd te beperkt. Toch hebben de interviews informatie opgeleverd die interessant en deels ook verrassend is. De studenten die ik heb geïnterviewd spreken zich verschillend uit wat betreft discriminatie of subtiele vormen van uitsluiting in hun studie. De meerderheid van de studenten die ik heb geïnterviewd, zegt geen last van discriminatie te hebben. Niet door studenten onderling, en ook niet in het onderwijs. Veel van deze studenten hebben een deels Nederlandse familie en hebben op een ‘witte ’ middelbare school gezeten. Dat de universiteit relatief ‘wit’ is, is dus voor deze studenten niets nieuws. Deze groep studenten wil doorgaans vooral dat er niet nieuw beleid wordt gevoerd dat op hen gericht zou zijn. Zij willen niet geïdentificeerd worden met het beeld van de ‘allochtone achterstandsleerling’. Dat dit beeld vaker genoemd werd door studenten, geeft aan wat voor kracht het heeft in het publieke debat over migranten (de Jong, 2012: 69). Kijkend naar de antwoorden die deze groep studenten mij gaf, denk ik dat er nog meer te zeggen valt over de ontkenning van ervaringen met discriminatie in het onderwijs. De Jong beargumenteert dat het negeren van discriminatie soms een strategie is om met discriminatie om te gaan. Zij beschrijft dat Marokkaanse studenten vaak van huis uit worden opgevoed met het idee dat zij discriminatie en uitsluiting maar beter kunnen negeren dan zich erover op te winden (De Jong 2012: 68). Op dit punt kan ik in dit kader helaas niet dieper ingaan, maar het lijkt mij relevant voor een vervolgonderzoek. Het inzicht dat studenten niet als ‘achterstandsleerling’ of allochtoon willen worden benaderd, is van belang omdat diversiteitsbeleid soms start vanuit de aanname dat er een groep studenten is met een achterstand en dat deze groep support moet krijgen. De bedoelingen zijn dan goed, maar het is de vraag of je met zo’n benadering de beoogde doelgroep bereikt. Dit wil niet zeggen dat een instelling geen ondersteunend beleid kan ontwikkelen, maar het is dus van groot belang hoe het geconceptualiseerd wordt om de ‘framing’ van allochtonen als mensen met een achterstand te vermijden. Er is een minderheid die wél heeft last van discriminatie door studenten, en in
sommige gevallen ook van discriminatie in het onderwijs. Bij deze groep gaat het vaker om studenten die voor het eerst in een zeer witte onderwijsomgeving functioneren. Ook Moslims geven vaker aan dat zij met discriminatie of uitsluiting te maken hebben, en hierin speelt de negatieve beeldvorming over Moslims in Nederland zonder twijfel een rol. Een aantal van de studenten uit deze groep toonde zich opvallend reflexief. Zo legde bijvoorbeeld een studente mij uit dat zij, vanwege haar eerdere ervaringen in het basisonderwijs, zelf niet erg open stond voor contacten met de Nederlandse meerderheid van de studenten. Pas na een hele tijd wilde zij daar meer mee te maken krijgen, en ontwikkelde zij ook meer vriendschappelijke contacten in haar studie. Dat relativeerde overigens niet dat die Nederlandse meerderheid vaak als zeer gesloten en weinig ‘kosmopolitisch’ werd ervaren. De Nederlandse studenten toonden volgens mijn informanten een gebrek aan interculturele vaardigheden en weinig kennis van hoe de wereld er buiten Nederland uitziet. Bij de vorm van uitsluiting die ik ben tegengekomen, gaat het er vooral om dat de student zich een uitzondering voelt ten opzichte van de (witte) meerderheid van de studenten. Het besef bij veel studenten dat je een medestudent met een andere culturele achtergrond niet voortdurend zou moeten behandelen als een ‘Andere’ of ‘Allochtoon’, is volgens mijn informanten vaak te weinig ontwikkeld bij de meerderheid van de studenten. Dit soort ‘micro aggresions’ behoeven meer aandacht vanuit de opleidingen (zie Solorzano, Ceja & Yosso, 2000:69). Dit laatste punt komt consequent naar voren in de interviews, en het is daarmee één van de meest opvallende uitkomsten van de interviews geworden: veel van de ondervraagde studenten menen dat de aandacht niet zozeer moet uitgaan naar henzelf, als wel naar de Nederlandse meerderheid van de studenten. Er is geen minderhedenbeleid nodig, maar een meerderheidsbeleid. Veel van de studenten – bijna alle – die ik heb geïnterviewd zijn trots op het feit dat zij studeren aan de universiteit. Vanuit die trots is het idee van diversiteitsbeleid stigmatiserend, wanneer het gericht is op studie-ondersteuning van studenten met een migratieachtergrond.
Zij voelen zich geen tweederangs studenten, en willen ook niet als dusdanig behandeld worden. De studenten die wel pleiten voor extra ondersteuning, vinden dat dit voor alle studenten zou moeten gelden of dat beschikbaar geld moet worden gestoken in beter onderwijs voor de gehele opleiding. De meeste studenten die ik sprak waren vrij positief over hun opleiding en over de houding van de docenten, en zij hebben bewust voor deze universiteit gekozen op basis van de inhoud van de studie. Conclusie Veel studenten menen dus dat er geen diversiteitsbeleid moet worden gevoerd, hoewel zij wel een aantal zaken anders willen zien die door een dergelijk beleid tot stand gebracht zouden kunnen worden. Aan de andere kant is er ook een groep studenten die meent dat je als student afkomstig uit een minderheid start met een achterstand. Deze groep meent dat alle support welkom is om bestaande vormen van uitsluiting te doorbreken, en daarnaast geven deze studenten aan dat het belangrijk is dat je opleiding een omgeving biedt waar je achtergrond onproblematisch is en je niet opvalt. Deze studenten voelen zich soms eenzaam. Ook geven sommige studenten aan, dat zij graag meer ervaringen zouden willen kunnen delen met studenten die zijn zoals zijzelf. Veel studenten vinden het belangrijk dat de rijkdom die culturele diversiteit biedt vaker op een positieve manier over het voetlicht komt aan de universiteit. Dit beeld kwam ook naar voren tijdens de discussiebijeenkomst die ik heb georganiseerd met geïnterviewde studenten. In interviews zeggen veel studenten dat zij het fijn zouden vinden om in een meer ‘internationale’ omgeving te studeren. Met meer internationaal wordt dan bedoeld: meer staf en studenten met een multiculturele achtergrond. Het feit dat iemand van buiten Nederland komt is belangrijker dan het land waar iemand vandaan komt. Meer internationalisering is goed, want het zou een positief effect hebben op de andere studenten en op de sfeer rondom culturele diversiteit in het algemeen. Soms noemden studenten expliciet dat het oplucht en prettig is als je je kan herkennen in je mede-studenten of docenten. Wat ik ook interessant vond is
dat geen enkele student interesse had in een studentenvereniging voor alleen studenten met dezelfde etnisch-culturele achtergrond: dat was overduidelijk niet belangrijk. Met de uitkomsten van het onderzoek zijn we inmiddels op verschillende terreinen aan de slag: Er wordt opnieuw gekeken naar de werving voor onze Bachelor opleidingen; twee van onze studenten, Tasniem Anwar en Ad Korf, spannen zich in om een intercultureel studentenplatform op te zetten om onze diversiteit meer ‘in the picture’ te krijgen; en binnen een aantal opleidingen worden de uitkomsten van het onderzoek besproken door docenten en wordt gekeken hoe we een meer inclusieve onderwijscontext kunnen creëren. Marieke Brand voert voor het College Sociale Wetenschappen een diversiteitsproject uit. Zij is afgestudeerd in de antropologie, en heeft enkele jaren les gegeven bij opleidingen van het CSW. Momenteel is zij studieadviseur en opleidingscoördinator bij de Msc Cultural and Social Anthropology en Contemporary Asian Studies. Zij is daarnaast freelance onderzoeker en tekstschrijver. <
Oplossing Kerstquiz #kijkSW
1= h Zweden 2= n Oekraïne 3= e Nieuw Zeeland 4= p Venezuela 5= b Oostenrijk 6= t Ierland 7= r Polen 8= f IJsland 9= d Bulgarije 10= q Columbia 11= a Kenia 12= c Brazilië 13= m Finland
14= g Hongarije 15= k Italië 16= i Mexico 17= l Iran 18= o Noorwegen 19= s Chili 20= v Siberië (Rusland) 21= ij Schotland 22= j Engeland 23= x Portugal 24= w Australië 25= u Nederland
De winnaar met 100% correcte antwoorden is de heer R.Meertens uit Texel.
19
Demystifying the Enigma of the “New” Middle ClassContribution of Offshore Services to New Middle Class Formation in Mumbai Sandhya Krishnan
Bron: Stockphoto.com
often referred to. Globalisation has played an important role in the formation of this Asian new middle class. In India, globalisation has taken the form of service sector outsourcing, where service activities of a supplier located overseas (for example, the United States) are transferred to a third party (India) where cost of performing that activity is cheaper. The employment opportunities thus created are said to have expanded the spending power of workers and thus enabled them to have access to goods and services which were previously considered unattainable. My PhD research will focus on understanding the dynamics of the new middle class in the city of Mumbai and the contribution of the service outsourcing industry in its formation. Mumbai is chosen as the location for study because of its importance as one of the most attractive destinations for service sector outsourcing in the world.
Shoppingmall in India
In the wake of the global economic crisis of 2008-09 there is considerable interest in emergence and growth of Asian countries as consumer spending in these countries has been surprisingly resilient in contrast to the Western countries. Within Asia, the expanding middle class in countries like China and India especially, is said to be driving consumption demand. According to a 2010 report of the Asian Development Bank, consumption expenditures in developing Asia, primarily by the middle class have increased rapidly, reaching about a third of those of the OECD. In fact, Asia’s emerging consumers are likely to assume the traditional role of the United States and European middle class as global consumers and play a key role in rebalancing the world’s economy. It hence becomes pertinent to study the emerging middle class or the “new middle class” in Asia, as it is
20
Relevance of the outsourcing industry in contributing to the formation of a new middle class in Mumbai however, goes beyond creating a mere consumerist class and has implications for social inclusion as well. Until India liberalized her economy in 1991, the private sector in the country constituted of a few large family businesses who hired employees from their own castes. Access to public sector jobs too was largely determined by one’s personal networks. On the other hand, it is claimed that recruitment in the outsourcing industry is based on merit and open to all irrespective of their social backgrounds, thus making it easier for people to access respectable, high paying jobs. However, English speaking and educational qualifications required to enter the industry have historically been held by the middle class alone. As these assets already held by the middle class may take time for others to accumulate, pre-existing inequality in them may limit the participation of other groups in the offshore sector. Consequently, expansion in this segment may lift only a few and not transform the rest of the economy in a fundamental sense. The first part of my research hence seeks to understand whether the outsourcing sector in Mumbai is enabling members who were hitherto denied access to the middle class to move up the socio-economic ladder and enter the middle class, or whether the existing middle class continues to reap the benefits of the newly available employment opportunities. Another dimension of the new middle class relates to changes in lifestyles and symbolic practices compared to the earlier middle class. Various existing studies argue that presentday middle classes in the Global South are a high income earning, consumerist and western oriented class, unlike the past when the middle class was associated with secure jobs, modest income and frugality. As workers in the outsourcing industry are exposed to
international cultures and earn incomes higher than their domestic counterparts, the sector may well contribute to the said changes. A few studies however argue that though there have been changes in the lifestyles of the middle class, it continues to uphold its defining features like exercising prudence in spending habits, being family-oriented, etc. The second part of my research thus deals with understanding the extent to which the outsourcing industry has contributed to changes in practices and orientation (sociopolitical and cultural) of the middle class in Mumbai. Thus, rather than taking the phenomenon of the middle class as given and measuring its size, predicting its impact on the global economy, etc., my research intends to explore the phenomenon of the new middle class by enquiring into what really makes the middle class “new”. This is far from belittling studies on measurement of the size of the Asian middle class, its importance in the new world order, etc. My research tries to make the point that it is essential to understand the social composition of the new middle class and its changing practices as well. This will in effect throw some insight on whether globalization is contributing to the reduction of socioeconomic inequalities within countries and also whether it is reducing gaps between the nature of the middle classes in emerging Asia and in the West. For more information on the project see www.understandingglobalisation.eu or email me at
[email protected] Sandhya Krishnan is promovendus bij de Geographies of Globalisation onderzoeksgroep van de AISSR. Haar onderzoek richt zich op de opkomst van de nieuwe middenklasse in Mumbai. <
Logo voorstel
Climate Change, Forests and REDD Lessons for Institutional Design Joyeeta Gupta, Nicolien van der Grijp, Onno Kuik (editors)
Recent verschenen boeken Reconceptualizing Children’s Rights in International Development Karl Hanson, Olga Nieuwenhuys (editors)
Building on recent human rights scholarship, childhood studies and child rights programming, this conceptual framework on children’s rights proposes three key-notions: living rights, or the lived experiences in which rights take shape; social justice, or the shared normative beliefs that make rights appear legitimate for those who struggle to get them recognised; and translations, or the complex flux between different beliefs and perspectives on rights and their codification. By exploring the relationships between these three concepts, the realities and complexities of children’s rights are highlighted. The framework is critical of approaches to children as passive targets of good intentions and aims to disclose how children craft their own conceptions and practices of rights. The contributions offer important insights into new ways of thinking and research within this emerging field. Uitgever: Cambridge University Press, ISBN nr. 978 11 0703 1517, pagina’s 314, prijs: ca € 70,-
Sociale kaart van Nederland Over instituties en Organisaties Jan Willem Duyvendak, Carolien Bouw, Klarita Gërxshani, Olav Velthuis (redactie)
De Nederlandse samenleving maakt een periode van ingrijpende verandering door. Althans zo lijkt het. Het omroepbestel moet op de schop, de oordelen van rechters worden in twijfel getrokken, de burger ervaart een diepe kloof met de politiek, de kranten weten zich niet meer van hun voortbestaan verzekerd en de kerken zijn al lang leeggelopen. De Sociale kaart van Nederland plaatst deze maatschappelijke ontwikkelingen in perspectief. Hoe is daarbij de relatie tussen private en publieke partijen? Welke functies vervullen organisaties, zoals de woningbouwverenigingen in de probleemwijken? Wat gebeurt er als die organisaties met marktwerking te maken krijgen? Hebben die organisaties eigenlijk nog wel draagvlak? Welke instituties reguleren het gedrag van individuen? Per hoofdstuk staat een maatschappelijk veld centraal: het recht, de politiek, religie, de economie, arbeid en sociale zekerheid, onderwijs, zorg, wonen en welzijn, intieme relaties, het milieu, media, kunst en sport. De auteurs beschrijven de huidige status quo en analyseren de belangrijkste historische ontwikkelingen. In deze nieuw editie is daarbij volop aandacht voor de dynamische context waarin instituties en organisaties opkomen, standhouden, zich aanpassen of verdwijnen om plaats te maken voor nieuwe. Dit boek laat zich lezen als een cursus maatschappijleer voor gevorderden. Gaandeweg ontvouwt zich de sociale kaart van Nederland. Er blijken opvallende overeenkomsten te ontdekken tussen uiteenlopende terreinen als onderwijs, wonen en de media. Ook wordt duidelijk dat wat in het ene veld gebeurt, zoals secularisering in het religieuze veld, repercussies heeft voor andere velden, zoals de woningcorporaties op het terrein van wonen. Daarnaast zijn er macrosociologische processen zoals individualisering en internationalisering die invloed hebben op tal van maatschappelijke terreinen. De redacteuren werken alle vier aan de Universiteit van Amsterdam en zijn betrokken bij de opleiding Sociologie. De auteurs van de hoofdstukken zijn verbonden aan diverse universiteiten en andere organisaties en gelden als dé experts op hun terrein. Uitgever: Boom/Lemma, ISBN nr. 978 90 5931 918 9, pagina’s 264 , prijs: € 32,50
21
A search for new methods for dealing with climate change led to the identification of forest maintenance as a potential policy option that could cost-effectively reduce greenhouse gas emissions, with the development of measures for Reducing Emissions from Deforestation and Forest Degradation (REDD). This book explores how an analysis of past forest governance patterns from the global through to the local level, can help us to build institutions which more effectively deal with forests within the climate change regime. The book assesses the options for reducing emissions from deforestation in developing countries under the international climate regime, as well as the incentives flowing from them at the national and sub national level and examines how these policy levers change human behaviour and interface with the drivers and pressures of land use change in tropical forests. The book considers the trade-offs between certain forestry related policies within the current climate regime and the larger goal of sustainable forestry. Based on an assessment of existing multi-level institutional forestry arrangements, the book questions how policy frameworks can be better designed in order to effectively and equitably govern the challenges of deforestation and land degradation under the global climate change regime. This book will be of particular interest to students and scholars of Law and Environmental Studies. Uitgever: Routledge, ISBN nr. 978-0-41552699-9, pagina’s 288 , prijs: ca. € 99,50
The long road to social security: Assessing the Implementation of National Social Security Initiatives for the Working Poor in India K.P. Kannan and Jan Breman (editors)
Two Sides of a Barricade (Dis)order and Summit Protest in Europe Christian Scholl
At Work in the Informal Economy of India: A Perspective from the Bottom Up Jan Breman
Investigates how activists confront global powers with their street-level dissent. Two Sides of a Barricade argues that to construct global democracy, conflict and dissent must be taken seriously. Christian Scholl explores the political significance of the confrontations within four sites of interaction: bodies, space, communication, and law. Each site of struggle provides a different entry point to understand the influence of protester and police tactics on each other. At the same time, the four sites of struggle allow a comprehensive analysis of how the contestation of global hegemonic forces during summit protests trigger a preemptive shift in social control through increased deployment of biopolitical forms of power. “This is the most extensive firsthand analysis of the global anticapitalist movement to date. It takes cutting-edge European social theory and brings it to bare on the concrete conditions of summit protests in Europe. Anyone interested in these large protest events and the movements that engender them will be compelled to read this book.” — Alex S. Vitale, author of City of Disorder: How the Quality of Life Campaign Transformed New York Politics Uitgever: Suny Press, ISBN nr. 978-1-43844514-4, pagina’s 286 , prijs: ca. € 65,Paperback ca. € 23,-
22
Informal labour translates as labour or employment that is not regular. Labour in the informal sector is casual, insecure, and unprotected. This book brings to light the plight of the landless and land-poor peasants in the informal economy in India. While discussing the labour being pushed out of agricultural production, Jan Breman contextualizes why, when, and how this transition occurred. The book is a result of anthropological fieldwork conducted in Gujarat-the state with the highest rate of economic growth-spanning over four decades. Although centred on one Indian state, thereby lacking a comparative frame, the author argues that India is the epicentre of the informal economy. Thus, the informal sector here has a wider relevance and greater validity. The book is divided into two parts. The first part covers the historical developments under capitalism, and contextualizes the deplorable condition of the unorganized workforce and the commodification of labour with the decline of agrarian bondage. The second part consists of author’s ten previously published papers elaborating on themes and issues introduced in the first part of the book. This part also familiarizes the reader with the concept of informality and its ramifications. Uitgever: Oxford University Press, ISBN nr. 978-0-1980-9034-2, pagina’s 536 , prijs: ca. € 37,-
This book is about social security, or the lack of it, for the labouring poor in India. It is a critical study of the workings of two flagship national social security schemes initiated by the Government of India—the National Rural Employment Guarantee Scheme and the Rashtriya Swasthya Bima Yojana (the national health insurance scheme. Fresh contributions made by senior scholars and researchers, these essays provide rich data and analysis on the status of social security schemes at work in five Indian states-Andhra Pradesh, Gujarat, Kerala, Odisha, and Punjab-by carrying out local level studies that capture the conditions and responses of the labouring poor. In addition, some essays also assess the implementation of the old-age and other pension schemes introduced both by the Central and state governments. The studies are multidisciplinary in nature as they combine macro- and micro-level data, as well as qualitative and quantitative data. The volume reveals the limitations of these schemes both in terms of design and implementation in the current neoliberal setup in India Uitgever: Oxford University Press, ISBN nr. 978-0-1980-9031-1, pagina’s 552 , prijs: ca. € 36,-
NIEUWS VAN DE STUDIEVERENIGINGEN COLLEGE SOCIALE WETENSCHAPPEN Een overzicht van activiteiten voor studenten van de opleidingen van het College Sociale Wetenschappen georganiseerd door de studieverenigingen
Machiavelli – studievereniging Politicologie http://www.svmachiavelli.nl
De studievereniging bestaat uit een verzameling van dit soort mensen in alle vormen, soorten en maten. . Na een dag in je eentje op je kamer je hoofd vol gepompt te hebben met theorieën en methoden, is het heel fijn om contact te hebben met mede-studenten.
Pegasus Studievereniging van Algemene sociale wetenschappen http://www.studieverenigingpegasus.nl
Door het jaar heen: Elke maand organiseert SEC in samenwerking met docenten De Andere Blik, een lezing die plaats vindt in de Common Room van de opleiding. De eerstvolgende data zijn: 11 april en 9 mei. Pegasus bestuur 2013-2014
Agenda: 15 t/m 19 april Lustrum week 26 mei – 1 juni: Studiereis naar Budapest Machiavelli bestuur 2013-2014
Macchiavelli is niet alleen de oudste maar met 1000 leden ook de grootste studievereniging Politicologie in Nederland. De vereniging organiseert wekelijkse activiteiten voor een breed publiek waaronder lezingen door bekende politici en actualiteitsdebatten.
Kwakiutl Studievereniging van de opleiding Culturele antropologie
Dit jaar viert Pegasus haar tiende verjaardag! De studievereniging organiseert allerlei activiteiten, al dan niet studie gerelateerd en behartigt de belangen van de studenten Algemene Sociale Wetenschappen. Elke twee weken is er de borrel voor de leden. In maart organiseerde de vereniging een skireis, in mei wordt er een 3e/4e jaars reis georganiseerd en een reis voor de eerstejaarsstudenten.
http://www.kwakiutl.nl/
Door het jaar heen: - Elke dinsdagavond de Machiavelli borrel, een fenomeen binnen de UvA, soms met een thema. - Docurama’s: documentaire avonden die worden ingeleid door sprekers met affiniteit voor het onderwerp van de film. - Student-Docent debatten: Studenten en docenten gaan met elkaar in debat om ideeën en standpunten uit te wisselen. Agenda: 16 mei: Landelijk congres der Bestuurskunde, Rotterdam (zie de website voor meer informatie)
Sociologisch EpiCentrum (SEC) Studievereniging Sociologie http://www.sociologen.nl/ Je kunt zeggen wat je wil maar sociologen, van boekenwurmen tot vrijbuiters, zijn hele gezellige, sociale mensen met oog voor de wereld om hen heen. Niet zo gek ook want dat is per slot van rekening hun studieobject. Door om zich heen te kijken, veel te lezen en te discussiëren, proberen ze grip te krijgen op het reilen en zeilen van de maatschappij. Maar om het leven midden in je eigen studieobject ook nog leefbaar te houden, hebben sociologen een hoop aan hun gevoel van humor en relativeringsvermogen.
23
Kwakiutl en SEC werken samen. Er worden gezamenlijke feesten georganiseerd en ook de lezingenreeks De Andere Blik is een samenwerkingsverband. Om de samenwerking te verdiepen wordt elk jaar het Sociologie Antropologie Weekend georganiseerd. Een beroemde jaarlijkse activiteit van Kwakiutl is de liftwedstrijd. Daarnaast wordt er elk jaar een buitenlandse studiereis georganiseerd. Agenda: 11 april – De Andere Blik 18 april - Kwakiutl Eindfeest
Sarphati
Studievereniging Sociale geografie en Planologie http://www.studieverenigingsarphati.nl/
Om studenten in staat te stellen hun studietijd zo goed mogelijk in te vullen, organiseert Sarphati niet alleen veel sociale activiteiten, zoals borrels, sporttoernooien en de Monopolymarathon, maar ook studiegerelateerde activiteiten zoals een bezoek aan tentoonstellingen en discussieavonden. De studievereniging organiseert elk jaar een buitenlandse veldwerkexcursie waarmee studenten hun verplichte buitenlandervaring kunnen invullen. Bij de borrel in november konden studenten in contact komen met alumni en is er een sollicitatieworkshop gegeven.
Agenda: 8 mei 30 mei
3e-/4ejaarsreis Eerstejaarsreis
<
VERVOLGENS Alumnus in beeld
Van Delft, via Leiden, naar Amsterdam Alumnus Eveline Cortvriendt over haar studie, de loopbaan na de studie en haar huidige functie Naam: Eveline Cortvriendt Geboren: 16 september 1984 te Leiden Studie: Master Planologie Afgestudeerd: 2011 Huidige functie: Junior Docent Planologie aan de Universiteit van Amsterdam
Er was één vak waar ik vroeger op de middelbare school echt een hekel aan had, en dat vak was aardrijkskunde. Verwonderlijk dus dat ik uiteindelijk bij de studie Planologie ben uitgekomen!
Eveline in Barcelona
Als bètameisje was het al vrij snel duidelijk dat ik naar een Technische Universiteit zou gaan. Uiteindelijk ben ik in Delft beland, bij de studie Bouwkunde. Een hele interessante studie, jammer genoeg bleek het creatieve gedeelte me tegen te vallen en ging ik daarom op zoek naar een nieuwe studie. Dit werd Criminologie aan de Universiteit Leiden: de leer van de criminaliteit. Je komt hier veel te weten over het ontstaan en de oorzaken van criminaliteit, maar ook de gevolgen voor de maatschappij komen aan de orde. Een brede studie met een flinke portie recht, psychologie en sociologie. Ik kon hier met mijn nog sluimerende interesse voor Bouwkunde terecht door onderzoek te doen naar de invloed van de bebouwde omgeving op vermogenscriminaliteit, oftewel: heeft het ontwerp van een wijk invloed op de hoeveelheid misdaad die er plaatsvindt? In de Master Forensische Criminologie kwam ik voor het vak ‘Misdaadanalyse en Daderprofilering’ voor het eerst met de studie Planologie in aanraking. Voor dit vak deden we een cursus GIS aan de UvA! Het was mogelijk om misdaadcijfers op kaarten weer te geven om naar de ruimtelijke spreiding te kijken. Na mijn afstuderen heb ik de mogelijkheden verkend om nog een Master Planologie te gaan doen, en dit bleek mogelijk na het volgen van een schakelprogramma. Het was soms pittig om na slechts een jaartje ‘achtergrondkennis’ in de master in te stromen, maar zeker haalbaar. In deze periode ben ik voor het eerst met onderwijs in aanraking gekomen, toen ik door een studiegenootje werd gevraagd om als student-assistent bij de Amsterdam School of Real Estate te solliciteren. De ASRE was op zoek naar iemand die voor hun masteropleidingen een reader over ethiek en integriteit in de vastgoedsector kon schrijven. Daar had ik als criminoloog en als planoloog in de dop uiteraard een mening over! Ik heb daar met veel plezier gewerkt en ben, na het voltooien van de reader, ook nog betrokken geweest bij het opzetten van de opleiding Ondernemingsvastgoed. Zoektocht naar de ideale baan Na het schrijven van mijn afstudeerscriptie over de invloed van ‘functiemenging volgens Jane Jacobs’ op leefbaarheid en veiligheid in stedelijke woonwijken was ik klaar om de arbeidsmarkt op te gaan. Ik ben
24
vrij snel aan de slag gegaan bij Partners in Vastgoedmanagement (PVM) in de prachtige Van Nellefabriek in Rotterdam. Het was geen toeval dat in mijn baan hier ook een sterke onderwijscomponent zat. PVM is als programmaleider verantwoordelijk voor een aantal postinitiële hbo-opleidingen aan de Haagse Hogeschool en de Hogeschool Arnhem-Nijmegen en ik mocht me hier ook mee bezig gaan houden. Een gedeelte van mijn werkweek bracht ik dan ook door op de Haagse Hogeschool. Tevens was ik bij PVM betrokken bij een aantal onderzoeksprojecten en het opzetten van een kennisplatform. De huidige economische omstandigheden maakten het echter moeilijk om deze projecten van de grond te krijgen, wat erg demotiverend was voor mij. Het trok me om toch meer vakinhoudelijk bezig te zijn en ik besloot rustig om me heen te gaan kijken naar een andere baan. Deze zoektocht kwam begin juni 2012 in een stroomversnelling toen ik mijn mailbox opende en zag dat 3 oud-studiegenootjes mij dezelfde vacature hadden doorgemaild: die van juniordocent Planologie aan de Universiteit van Amsterdam! Zou dit iets voor mij zijn? Na een kritisch sollicitatiegesprek met mijn ouddocenten (grappig om zo weer bij elkaar aan tafel te zitten) kreeg ik al snel het verlossende telefoontje: ze wilden met mij verder! De timing had beter gekund: ik stond op het punt om de deur uit te lopen om naar het laatste gesprek voor een traineeship bij de Provincie Zuid-Holland te gaan. Na wat wikken en wegen heb ik toch besloten om in Amsterdam als docent aan de slag te gaan en hier heb ik geen spijt van gehad! De uitdagingen van het docentschap De afgelopen paar maanden zijn drukke maanden geweest. Niet alleen moet je opeens de UvA vanaf de ‘docentenkant’ leren kennen, het lesgeven vraagt natuurlijk ook dat je boven de stof moet staan. Het gevolg is dat ik, na mijn studies, nog steeds dagelijks in de boeken en artikelen zit. Maar ook de didactische kant van het vak is een uitdaging: hoe zorg je ervoor dat de studenten meedoen in de werkgroep en dat er iets van wat je vertelt blijft kleven? Ik vind het een uitdaging om planologen in de dop ook iets mee te geven van het belang van veiligheid. Dit semester ben ik betrokken bij het bachelor-scriptieproject over ‘mijn’ onderwerp Openbare Ruimte. Hier komt dit besef bij een aantal studenten heel sterk naar boven. Kijk niet alleen naar de stenen, maar ook naar de mensen. <