COC-visie op leerlingenbegeleiding1 0. INLEIDING Op vraag van het Nationaal Bestuur werd de ad hoc werkgroep CLB-School opgericht. Deze werkgroep had een dubbele doelstelling: - ondersteunend werk leveren voor de COC-vertegenwoordigers in de Vlorcommissie CLB-School; - een eigen COC-visie op leerlingenbegeleiding ontwikkelen in de vorm van een sneuvelnota aan het Nationaal Bestuur. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van leerkrachten basisonderwijs en secundair onderwijs en van personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding. Zowel het gesubsidieerd vrij onderwijs als het gemeenschapsonderwijs waren vertegenwoordigd. De werkgroep vergaderde zeven keer tussen 11 februari 2004 en 2 maart 2005 en nodigde één keer een vertegenwoordiging uit van de pedagogische begeleidingsdiensten basisonderwijs en secundair onderwijs. Voor de provinciale studiedagen werden zeven stellingen rond leerlingenbegeleiding ontwikkeld waarop de vakbondsafgevaardigden, vergaderd in talrijke werkgroepen, mochten reageren (stellingen in bijlage). De verslagen van al deze vergaderingen werden nadien gebundeld en samengevat. Ook het resultaat hiervan werd in deze sneuvelnota verwerkt tot een synthese. De visies in de punten 4. (leerlingenbegeleiding in DKO, VO en HO) en 5. (rol van de VA) komen overigens uit die provinciale werkgroepen. De werkgroep CLB-school vergaderde een laatste maal op 19 april 2006 en finaliseerde de voorliggende sneuvelnota. Voor een eenduidig begrip van de term leerlingenbegeleiding gebruiken we de volgende definitie: Leerlingenbegeleiding wordt gezien als het geheel van activiteiten uitgaande van de school en het centrum voor leerlingenbegeleiding om leerlingen zowel in groepsverband als individueel te begeleiden in hun persoonlijke, sociale en culturele ontplooiing. Daarbij gaan we uit van een positieve welzijnsbenadering: de focus ligt op het creëren van een omgeving waarin de jongeren ten volle tot hun recht kunnen komen. In onze benadering zijn we uitgegaan van drie belangrijke actoren in leerlingenbegeleiding: - de leerkracht / het lerarenteam / de school; - de centra voor leerlingenbegeleiding; - de pedagogische begeleidingsdiensten.
1
21 mei 2006
1
1. Visie op leerlingenbegeleiding vanuit de school: rol van het personeelslid en van het team 1.1 Rol van het personeelslid Leerlingenbegeleiding maakt integraal deel uit van onderwijs en vorming en is inherent aan het beroep van leerkracht. Lesgeven en leerlingenbegeleiding zijn nooit helemaal te scheiden. Leerlingenbegeleiding is hoofdzakelijk een positief proces van ondersteunend stimuleren van leerlingen in functie van het leerproces en de einddoelstelling. De leerkracht is daarbij de spilfiguur. Hij/zij staat erg dicht bij de leerlingen, als het ware op de ‘eerste lijn’. Begrip tonen, aandacht hebben voor, signaleren van moeilijkheden of problemen is de kernopdracht van de leerkracht inzake leerlingenbegeleiding. De rol van de leerkracht bestaat er in de eerste plaats in het leer- en opvoedingsproces van de leerling te begeleiden, gericht op het brede veld van vakgebonden en vakoverschrijdende doelen. De leerkracht heeft extra aandacht voor die momenten waarop dit proces in het gedrang komt. Hij/Zij stelt de klastitularis daarvan op de hoogte. In het geval van situaties waarbij een specifieke deskundigheid nodig is, ontstaat er een behoefte aan een meer systematische structuur van leerlingenbegeleiding. Vooral de rol van de klasleraar als aanspreekpunt is belangrijk. Hij/zij kent de leerling en zijn relatie tot de groep vaak het best. Hij/zij heeft een signaalfunctie, geeft informatie door en koppelt terug, legt contact met de ouders en fungeert als het ware als doorgeefluik naar de betrokkenen. De functie van klasleraar is aan een herwaardering toe. Eigelijk zou de klasleraar, los van het lestijdenpakket, voor deze opdracht van faciliteiten moeten kunnen genieten. Het gevaar bestaat dat de klasleraar overbevraagd wordt. Het ondersteunend personeel en vooral dan de opvoeders spelen ook een belangrijke rol in de leerlingenbegeleiding. In vele scholen krijgen opvoeders echter alsmaar meer administratieve taken zodat hun leerlingenbegeleidende activiteiten hierdoor verdrongen worden. Besparingen zijn aan deze situatie niet vreemd. Bovendien is het in deze context bevreemdend dat de overheid, gelet op de taken die de leden van het ondersteunend personeel inzake leerlingenbegeleiding vervullen, nog steeds de visie hanteert dat deze categorie van personeelsleden over geen pedagogisch bekwaamheidsbewijs moeten beschikken. Een debat hierover dringt zich dan ook op. De klassenraad moet het forum zijn waar de verschillende actoren (vakleerkrachten, klasleraar, medewerkers CLB, leerlingenbegeleider, ...) tot concrete afspraken komen over de begeleiding van leerlingen. 1.2 Grenzen aan de draagkracht van de leerkracht Leerkrachten worden in de klas steeds vaker met steeds meer diverse problemen geconfronteerd. Het is bijna onmogelijk om dit als leerkracht allemaal op te nemen; dit overschrijdt vaak de draagkracht en de verantwoordelijkheid van de leerkracht. Nog meer hindernissen: te grote klassen, te weinig lescontact met bepaalde klassen, extra taakbelasting door klassenraden en administratief werk, druk van de ouders (die willen 2
dat de school hun problemen oplost), druk van de directie (die het leerlingenaantal niet wil zien verminderen) en het privacyprobleem (tot hoever reikt de privacy van leerlingen, wat moet vertrouwelijk blijven?). De lerarenopleiding poogt zich de laatste jaren aan te passen aan de nieuwe uitdagingen inzake leerlingenbegeleiding. Het is aan te raden om in de lerarenopleiding nog meer aandacht aan de verschillende aspecten van leerlingenbegeleiding te besteden. 1.3 Rol van het team en de school Een leerkracht draagt ongetwijfeld een individuele verantwoordelijkheid, maar die moet steeds gekaderd worden binnen een globaal schoolbeleidsplan op het gebied van leerlingenbegeleiding. Een deugdelijke structuur heeft een versterkende invloed op het functioneren van de leerkracht en is een noodzakelijke voorwaarde voor preventieve acties. In het schoolbeleidsplan inzake leerlingenbegeleiding moet men o.a. kunnen lezen: wat de school doet rond leerlingenbegeleiding en welke doelen ze op dat gebied voor ogen stelt; de aandachtspunten die men dat jaar wil realiseren; hoe de taken afgebakend worden; welke nascholing inzake leerlingenbegeleiding er gepland wordt; bij wie men terecht kan; wat de taak is van de cel leerlingenbegeleiding; wat er wel of niet meegedeeld wordt aan de ouders; hoe de doorstroming verloopt en welke stappen gevolgd worden; welk papierwerk er verplicht is; wat er wel en niet kan binnen de regelgeving rond privacy. Er kan gedacht worden aan een algemeen beleidsplan met minimumafspraken dat opgesteld wordt door de koepels of de wetgever en dat kan aangevuld worden vanuit de eigen specifieke lokale behoeften en afspraken binnen de eigen school. Volledige eenvormigheid is niet haalbaar en niet noodzakelijk. Het is belangrijk dat het beleidsplan praktijkgericht en dus geen theoretische nota is. Iedereen die op een of andere manier te maken heeft met leerlingenbegeleiding, zou betrokken moeten worden bij het uitwerken van een schoolbeleidsplan. Het dient daarom onderhandeld te worden in de wettelijke inspraakorganen. Overleg is van cruciaal belang. In de eerste plaats moet dit gebeuren binnen de formele structuren van klassenraden, personeelsvergaderingen, pedagogische studiedagen. Anderzijds ontkennen wij het belang van informele contacten niet. 1.4 Grenzen aan de draagkracht van de school Om optimaal te werken dient leerlingenbegeleiding structureel ingebed te zijn in de school. De huidige middelen zijn echter te beperkt. Naast het lestijdenpakket moeten er dus bijkomende gekleurde middelen worden voorzien voor leerlingenbegeleiding. Er moet nagegaan op welke wijze deze middelen best toegekend worden aan de scholen: ofwel lineair ofwel via een weging in functie van de nood aan begeleiding. In het laatste geval moet nagegaan worden welke rol het CLB, dat dan wel onafhankelijk moet kunnen opereren, hierbij kan toebedeeld krijgen.
3
Zelfs met voldoende middelen blijft het gevaar bestaan voor een te grote taakbelasting. Dit moet verholpen worden door in de bevoegde inspraakorganen sluitende afspraken te maken. Keuzes op schoolniveau i.v.m. leerlingenbegeleiding hebben immers een grote invloed op het werk van het personeel. 1.5 Terugkoppeling essentieel Wanneer een probleem wordt gesignaleerd en doorgegeven aan de cel leerlingenbegeleiding of CLB, blijft terugkoppeling naar leerkracht of klastitularis belangrijk. Op dit moment zijn er vaak problemen rond de terugkoppeling, onder andere te wijten aan het ambts-en beroepsgeheim of omdat er geen duidelijke afspraken bestaan over de terugkoppeling. Dit gebrek aan communicatie en informatie zorgt voor wrevel en frustratie. Je brengt een probleem aan, maar krijgt daarover geen feedback. De terugkoppeling mag echter geen overlast veroorzaken aan papierwerk (rapporten, dossiers, verslagen…). 1.6 Nascholing Naast de formele en informele overlegmomenten heeft een leerkracht ook nood aan een georganiseerd nascholingsaanbod inzake leerlingenbegeleiding. Leerkrachten zijn gebaat bij informatie, inzichten en vaardigheden die geformuleerd zijn in termen van pedagogisch-didactisch handelen, want dat is de kern van zijn opdracht. Het is opletten voor een pervers effect van menige nascholing, namelijk de culpabilisering van leerkrachten. Uit nascholing en hulpverlening komt niet zelden de (al dan niet verborgen) boodschap dat leerkrachten allerlei inzichten uit de menswetenschappen, therapie of remediëring zouden moeten kennen en kunnen toepassen. Dit is voor een individuele leerkracht in de dagelijkse praktijk niet haalbaar en soms ook niet wenselijk. Nascholing biedt geen garantie op deskundigheid van leerkrachten in verband met leerlingenbegeleiding. Bovendien is niet elke leerkracht bereid of bekwaam om verder te gaan dan het signaleren van een probleem. Dit kan niet verplicht worden en moet een vrije keuze blijven.
2. Visie op leerlingenbegeleiding vanuit het centrum voor leerlingenbegeleiding Omdat er geen decreet leerlingenbegeleiding bestaat, grijpen we terug naar het decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding van 1 december 1998. Daarin wordt leerlingenbegeleiding gesitueerd op 4 domeinen: het leren en studeren, de onderwijsloopbaan, de preventieve gezondheidszorg en het psychisch en sociaal functioneren. Dit verzekerde aanbod wordt opgenomen in het beleidscontract/-plan en wordt geconcretiseerd in de bijzondere bepalingen of afsprakennota. Het medisch onderzoek en de spijbelpreventie zijn verplicht. 2.1 Natuurlijke partner van de leerling/ouders Voor een CLB staat het belang van de leerling centraal. Het ondersteunen en begeleiden van scholen gebeurt vooral in het belang van de leerling. Leerkrachten weten zelf te weinig van wat het CLB te bieden heeft. Er is weinig transparantie.
4
Meestal fungeert het CLB alleen als een doorgeefluik en dat is te beperkt. CLB kan ook een rol spelen bij de processturing (als partner en/of bewaker). Op dit vlak zijn er nu al grote verschillen tussen de centra: sommige centra werken sterk leerling-gericht, andere werken veel meer schoolondersteunend. Er dient meer duidelijkheid te komen in het CLB-profiel. In het kader van de integrale jeugdhulpverlening staat de jongere centraal en gaat het dus niet alleen om de jongere als leerling. CLB vertegenwoordigt het onderwijs en heeft een scharnierfunctie in het netwerk van de diverse actoren in de jeugdhulpverlening. De concrete invulling van de taak van CLB is hier nog onduidelijk en moet dus uitgeklaard worden. Wat keuzebegeleiding betreft, beschikt CLB over heel wat achtergrondinformatie en heeft ook een goed zicht op het brede aanbod aan opleidingen.Wij betreuren dat CLB niet altijd beschikt over persoonlijke leerlingendossiers. Hun aanwezigheid bij deliberaties en klassenraden is nochtans erg nuttig. Vanuit de praktijk wordt gesignaleerd dat CLB op dit moment overbevraagd wordt en niet meer in staat is om alle gewenste begeleidingstaken uit te voeren. CLB beschikt hiervoor over te weinig personeel en te weinig middelen. Een gevolg is dat de aanwezigheid van CLB op school beperkt is. Daardoor kunnen ze minder betrokken zijn bij de school dan vroeger en kennen ze de leerlingen ook minder goed. Vooral ten gevolge van de wegingscoëfficiënt uit zich dit het sterkst in ASO-scholen. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de leerkracht, die steeds meer begeleidingstaken inzake naar zich toegeschoven krijgt. 2.2 Onafhankelijkheid De onafhankelijkheid van het CLB is erg belangrijk voor ouders en leerlingen. Die moeten onbevooroordeeld geholpen kunnen worden en moeten meer garanties krijgen op een objectieve studiekeuzebegeleiding. Omdat de financiering van de CLB wordt berekend op basis van het aantal leerlingen van de scholen die ze begeleiden, kan je bij de onafhankelijkheid grote vraagtekens plaatsen. Anderzijds moet het CLB ook erg dicht bij de school staan. Leerkrachten zullen dan meer geneigd zijn tot samenwerking met het CLB. Wanneer er goede afspraken gemaakt worden en een duidelijke afbakening van bevoegdheden is, zal de leerkracht minder snel het gevoel hebben er alleen voor te staan. 2.3 Beleidscontract/-plan Een centrum voor leerlingenbegeleiding stelt een beleidscontract of beleidsplan op voor de duur van drie jaar met elke school die het begeleidt. Artikel 39 van het decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding vermeldt wat daar minstens in moet staan. Deze contracten worden afgesloten tussen de besturen van de school en het CLB. Doordat leerkrachten vaak geen betrokken partij zijn bij het tot stand komen ervan, zijn de afspraken tussen school en CLB onbekend voor leerkrachten. Ook medewerkers van het CLB zijn er niet altijd van op de hoogte. Leerkrachten en CLB-medewerkers moeten minstens geïnformeerd worden over de inhoud van de beleidscontracten/-plannen en de bijzondere bepalingen of afsprakennota. Zowel in het CLB als in de school moet deze materie onderhandeld worden in het be-
5
voegd lokaal comité. Daar kan nagegaan en geëvalueerd worden wat haalbaar is in functie van de draagkracht van de betrokkenen.
3. Visie op leerlingenbegeleiding vanuit de pedagogische begeleidingsdiensten Op dit moment is de begeleiding door de pedagogische begeleidingsdiensten sterk gebonden aan personen, regio’s, niveaus of netten waardoor veralgemeningen niet mogelijk zijn. Ook is het voor leerkrachten vaak onduidelijk wat precies hun rol is. Decretaal gezien hebben zij eigenlijk geen rechtstreekse opdracht op het gebied van leerlingenbegeleiding. Alleen in het kader van het professionaliseren van leerkrachten krijgen zij te maken met leerlingenbegeleiding. Informatie over het aanbod van de pedagogische begeleidingsdiensten komt bij de directie terecht. Zij moet hierin een doorgeeffunctie vervullen. Zo krijgen ook de leerkrachten de kans het aanbod en de activiteiten van de pedagogische begeleidingsdiensten te leren kennen. Leerlingenbegeleiding is in eerste instantie een zaak van school en CLB. Alleen op vraag van de school kan de pedagogische begeleidingsdienst als procesbegeleider aangesproken worden.
4. Leerlingenbegeleiding in VO, HO en DKO In het volwassenenonderwijs is de nood aan cursistenbegeleiding het grootst, meer specifiek bij de trajectbegeleiding. Enkele voorbeelden: intake en oriëntering van cursisten mede als gevolg van de modulaire structuur, begeleiding en informatie aan de cursist i.v.m. EVC en EVK, aangepaste begeleiding van kansengroepen zoals politiek vluchtelingen, anderstaligen, werklozen… De bijkomende begeleidingstaken worden nu vrijwillig of met uren uit het lesurenpakket opgenomen. In het deeltijds kunstonderwijs kan men bij probleemgedrag van leerlingen soms beroep doen op informatie uit het leerplichtonderwijs of neemt men contact op met de ouders. In het DKO gebeurt begeleiding nog maar sporadisch. Deze gebeurt vooral individueel bij keuze van instrument, optie of verder studeren in kunstopleiding en verschilt naargelang de academie. Soms bestaan ook andere vormen van zorg, zoals het individueel bijwerken van leerlingen. In het eerste studiejaar van het hoger onderwijs moet studentenbegeleiding decretaal voorzien worden. De financiering komt uit de enveloppe van de hogeschool. Om een aangepaste begeleiding in deze sectoren te kunnen realiseren, moeten er voldoende middelen zijn voor de begeleiding, bovenop het lesurenpakket of de enveloppe. Ook in deze sectoren heeft de leerkracht nood aan aanspreekpunten bij problemen. Ook een CLB kan hulp bieden, maar moet dan een aangepaste werking voorzien voor deze sectoren en duidelijker aanspreekbaar worden.
6
5. Rol van de vakbondsafgevaardigde Het is de taak van de vakbondsafgevaardigde om toe te zien dat het personeel voldoende wordt betrokken bij het schoolbeleidsplan inzake leerlingenbegeleiding. Hij/zij moet oog hebben voor de planlast en werkdruk en erop letten dat gemaakte afspraken nageleefd worden. De papierberg moet bewaakt worden, het aantal vergaderingen beperkt. Volgende punten moeten aandacht krijgen: - uren/middelen: onderhandelen over een goed gebruik van de middelen, nagaan of de werkdruk kan verlaagd worden door uren voor klasleraar en klassenraad binnen de opdracht te plaatsen, waken over besteding en verdeling BPT-uren - efficiënt vergaderen: aantal vergaderingen en tijdsduur beperken; overleg over tijdstip; efficiëntie van vergadering bewaken; nadenken over wie op welke vergadering echt aanwezig moet zijn - functiebeschrijving: moet aangepast zijn aan draagkracht en persoonlijke aanleg van elke leerkracht - waken over de toepassing van de wet op de privacy - afsprakennota of bijzondere bepalingen: personeel informeren hierover; aandringen op onderhandeling in de bevoegde inspraakorganen - cel leerlingenbegeleiding: samenstelling bewaken, taken duidelijk afbakenen, erover waken dat de cel niet zorgt voor taakverzwaring of planlast bij de collega’s en dat deze cel nuttig wordt gebruikt, toekijken op professionele invulling.
6. De visie van COC Ondanks de besparingen in het onderwijs is er in de meeste scholen reeds ruime aandacht voor leerlingenbegeleiding. Omwille van een aantal knelpunten is de leerlingenbegeleiding, zoals ze vandaag bestaat, echter niet optimaal. Deze knelpunten kwamen aan bod in wat voorafging. In punt 6.1 worden ze samengevat. Het wegwerken van deze knelpunten kan reeds een eerste stap zijn in de optimalisering van de leerlingenbegeleiding. In wat voorafging werden ook eigen standpunten verwoord. Deze eigen standpunten worden samengevat in punt 6.2. Punten 6.1 en 6.2 kunnen niet los van elkaar gelezen worden. Samen maken ze duidelijk welke visie COC heeft aangaande de leerlingenbegeleiding. 6.1 De knelpunten samengevat 6.1.1. De taakafbakening tussen de verschillende actoren betrokken bij de leerlingenbegeleiding is erg onduidelijk. Er is dus een gebrek aan transparantie. 6.1.2 De personeelsleden van de school en de CLB-medewerkers worden te weinig betrokken bij de samenwerking tussen school en CLB. De afspraken worden boven hun hoofd gemaakt terwijl ze het voorwerp moeten zijn van onderhandeling in de bevoegde wettelijke inspraakorganen. 6.1.3 Er wordt van leraars, ondersteunend personeel, school en CLB heel wat verwacht inzake leerlingenbegeleiding. Op dit moment worden er echter te weinig middelen voorzien om de leerlingenbegeleiding op school, maar ook binnen CLB op een kwalitatieve
7
manier uit te werken. Leerkrachten noch CLB-medewerkers hebben voldoende tijd en ruimte om daaraan tegemoet te komen. 6.1.4 Binnen het ondersteunend personeel in het secundair onderwijs is het ambt van opvoeder voorzien. De overheid heeft, onder het mom van lokale autonomie, nagelaten dit ambt te omschrijven. Mede door de besparingen heeft dat tot gevolg dat meer en meer opvoeders taken van administratief medewerker uitoefenen. Daarenboven is de overheid van mening dat ondersteunend personeel over geen pedagogisch bekwaamheidsbewijs moet beschikken. Een dergelijke houding ondermijnt een professionele benadering van leerlingenbegeleiding. 6.1.5 Communicatie tussen leraar, klasleraar, CLB-medewerker, … is noodzakelijk opdat er zou kunnen teruggekoppeld worden. Deze communicatie en terugkoppeling wordt gehinderd door de onduidelijkheid rond het beroeps- en het ambtsgeheim. 6.1.6 Inzake leerlingenbegeleiding zijn er grote verschillen tussen de centra: sommige centra werken sterk leerlingengericht zoals het decreet betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding aangeeft, andere werken op vraag van de scholen veel meer schoolondersteunend. Er is dus onduidelijkheid omtrent het CLB-profiel. 6.1.7 In het kader van de integrale jeugdhulpverlening vertegenwoordigt het CLB het onderwijs en heeft het een scharnierfunctie in het netwerk van de diverse actoren in de jeugdhulpverlening. De concrete invulling van de taak van CLB is echter nog onduidelijk. 6.1.8 Omdat de financiering van de CLB wordt berekend op basis van het aantal leerlingen in de betrokken scholen, is er minstens een schijn van afhankelijkheid. De werking van het CLB wordt hierdoor niet bevorderd. 6.1.9 Voor de cursistenbegeleiding in het volwassenenonderwijs en de leerlingenbegeleiding in het deeltijds kunstonderwijs zijn geen middelen voorzien. De begeleiding van de cursisten en de leerlingen gebeurt dan ook te sporadisch. 6.2 De standpunten samengevat 6.2.1 Leerlingenbegeleiding maakt integraal deel uit van onderwijs en vorming en is inherent aan het beroep van leraar. De leraar moet in de eerste plaats het leer- en opvoedingsproces van de leerling begeleiden, waarbij hij/zij extra aandacht heeft voor die momenten waarop dit proces in het gedrang komt. 6.2.2 Als een personeelslid oordeelt dat er een specifieke deskundigheid nodig is, moet hij/zij kunnen doorverwijzen naar de klasleraar. Op zijn/haar beurt moet deze kunnen doorverwijzen naar een meer systematische structuur van leerlingenbegeleiding. Dit kan een cel Leerlingenbegeleiding in de eigen school zijn, maar ook het CLB. Het is essentieel dat leraars weten welke rol deze cel en welke rol het CLB speelt in de leerlingenbegeleiding. 6.2.3 De rol van de klasleraar en de rol van de klassenraad in het begeleidingsproces van de leerlingen zijn enorm belangrijk en zijn aan herwaardering toe. Deze waardering moet zich uiten door hiervoor bijkomende middelen aan de school toe te kennen.
8
6.2.4 Personeelsleden die inzake leerlingenbegeleiding een bijzondere verantwoordelijkheid dragen, moeten beschikken over pedagogische bekwaamheden die kunnen blijken uit een pedagogisch bekwaamheidsbewijs, een basisdiploma, een attest van socioemotionele begeleiding, …. 6.2.5 Inzake leerlingenbegeleiding hebben zowel de leraars als het ondersteunend personeel als de cel leerlingenbegeleiding als de CLB-medewerkers hun rol te spelen. Welke rol precies elk van hen heeft, moet blijken uit een globaal schoolbeleidsplan inzake leerlingenbegeleiding. Dat plan moet tot stand komen in overleg tussen alle betroken actoren en ook besproken worden in de daartoe voorziene inspraakstructuren. Het is de taak van de vakbondsafgevaardigde er minstens op toe te zien dat de personeelsleden hierbij voldoende betrokken worden. 6.2.6 Het ontwikkelen van een globaal schoolbeleidsplan inzake leerlingenbegeleiding is niet voldoende. Een structurele inbedding van de leerlingenbegeleiding vereist bijkomende middelen op niveau van de school. Deze middelen mogen enkel voor leerlingenbegeleiding aangewend worden. Er moet nagegaan op welke wijze deze middelen best toegekend worden: ofwel lineair ofwel via een weging in functie van de nood aan begeleiding. In het laatste geval moet nagegaan worden welke rol het CLB, dat dan wel onafhankelijk moet kunnen opereren, hierbij kan toebedeeld krijgen. 6.2.7 Leerlingenbegeleiding mag niet beperkt worden tot het leerplichtonderwijs. Ook de onderwijssectoren buiten het leerplichtonderwijs moeten hiervoor van bijkomende middelen worden voorzien.
9