Coaching: bedreiging, beperking of uitdaging? Inleiding In het laatste nummer van het vorig jaar kondigde de redactie een verandering aan: "een inhoudelijke vernieuwing richting begeleidingskunde (..) door naast supervisie ook coaching centraal te stellen". Met een nieuwe naam voor het tijdschrift - Supervisie en Coaching, tijdschrift voor begeleidingskunde- en een herschreven tekst voor het redactiecolofon, hoopt zij "het verder ontwikkelen van begeleidingskunde te stimuleren". Op grond van de aankondiging keken we uit naar de wijze waarop in het tijdschrift iets te merken zou zijn van de dubbele accentuering. We waren benieuwd naar de manier waarop de redactie het spanningsveld in de begeleidingskunde tussen supervisie en coaching zou omschrijven, en welke "spelers" volgens haar binnen dat veld opereren. En welke rol zou de redactie zichzelf, het tijdschrift en de LVSB daarbij toeschrijven?
De redactie-verklaring Wat ons aanspreekt in de redactie-verklaring van het vernieuwde tijdschrift is de erkenning dat coaching zich -zeker in eerste instantie- onafhankelijk van supervisie, en buiten de LVSB om, heeft ontwikkeld. We delen de opvatting van de redactie dat er verschillen in opvattingen over coaching bestaan. (Terzijde; wat tegenstrijdig is dat in het colofon over coaching als "containerbegrip" wordt gesproken, terwijl de redactievisie -op de voorlaatste bladzijde- expliciet stelt dat coaching juist "geen verzamelnaam of containerbegrip [is] voor alle vormen van begeleiding zoals soms wordt verondersteld"). In de redactievisie kiest de redactie haar positie. We lezen daar dat het bij coaching zou gaan om "verbetering van (semi-)professioneel handelen via instructie en feedback". En, zo luidt een volgende veronderstelling, het gaat bij dat handelen dan vooral om "beproefde algoritmen (procedures en vuistregels)". Hoewel staat vermeld dat de redactie nog zoekend is naar het eigene van coaching, lijkt zij de opvatting van Bennink over coaching vooralsnog over te nemen. Het eerder door van Kessel in het tijdschrift gepubliceerde overzichtsartikel over coaching heeft bij de redactie blijkbaar vooralsnog niet tot meningsverandering geleid. Van Kessel omschrijft de opvatting van Bennink als "smal", tegenover de -aan Schön ontleende- opvatting van professioneel werk als gekenmerkt door "non-routine situaties met een 'designlike' karakter" (2002, 129). Dat betekent dat de professional telkens voor ontwerp-situaties komt te staan, waarbij deze steeds opnieuw moet uitzoeken wat te doen, zoals ook Haan de opgave van professionele begeleiders treffend omschreef (Haan, 1975, 257). Nu lezen we in het colofon dat "het ontwikkelen van werkmethoden gebeurt (..) in wisselwerking tussen theorie en praktijk". Het zou dus kunnen dat Bennink -aan wie we de redactie-opvatting toch vooral toeschrijven- zich heeft gebaseerd op coachingspraktijken die eerder betrekking hebben op werkzaamheden van een "beproefd algoritmisch karakter". Ons is echter onduidelijk over wélke praktijken dat dan gaat, en hoe prototypisch die zijn. We vragen ons af welke coach zich in deze omschrijving herkent. Uit de door ons gekozen formulering moge blijken dat wij ons niet goed in Bennink's opvatting over coaching kunnen vinden. Wij herkennen die niet in onze praktijken noch in onze
opleidingsactiviteiten. Eerder schreven we dat al: "De eigenstandigheid van coaching betekent …. niet een vereenvoudiging (zoals …. Bennink doet: [coaching] beperken tot 'single-loop' leren)" (van den Boomen e.a. 2001, p.23).
Liever debat dan dialoog? Als aanzet voor een dialoog heeft de redactie Frans Siegers verzocht "het debat te openen met een stellingname, waarin ook de redactie zich in hoofdlijnen kan vinden". Met de van hem bekende bedrevenheid vergelijkt Siegers supervisie en coaching met elkaar. Daartoe heeft hij als vergelijkingskader gekozen: (1) doelen en belangen, (2) werkwijze, (3) context van de begeleidingsvormen en (4) eisen en competenties van de supervisor respectievelijk de coach. We hebben drie aarzelingen bij zijn aanpak. 1. Siegers’ benadering valt te kenschetsen als deductief. Gegeven de begeleidingsmethoden supervisie en coaching, wat zijn overeenkomsten en verschillen? We vragen ons echter af of de coachingspraktijken al voldoende uitgekristalliseerd zijn voor een dergelijke aanpak. In een diffuus zich ontwikkelend veld is voor elke opvatting wel materiaal te vinden. Bijvoorbeeld ook voor een "smalle coachingsaanduiding", zoals Siegers die destilleert. Volgens Siegers werkt coaching "primair met feedback" met als gevolg dat er daardoor "sturing van buiten af komt". Dit dan in contrast met supervisie waarbij gewerkt wordt middels een "interpersoonlijke dialoog tussen begeleider en begeleide" (Siegers, 2003, p.11). Hij vat samen (p.11): - coaching: feedback - sturing van buiten af - focus op de werkuitvoering werkuitvoering primair vanuit algoritmen (p.15) - supervisie: reflectie - zelfsturing - focus op de persoon van de uitvoerder werkuitvoering complex: op heuristieken gebaseerd handelen (p.15) Aangezien Siegers bij zijn "stellingname" van verwijzingen afziet, blijft het bij hem, net als bij Bennink, onduidelijk over welke coachingspraktijken en welke coachingstheorie hij het heeft, en of die voldoende representatief zijn om bovenstaande stellingname voldoende te onderbouwen. Gelet op het huidige ontwikkelingsstadium van coaching pleiten wij voor een meer inductieve aanpak. We bedoelen daar het volgende mee. In het praktisch handelen komen begeleiders voor vraagstukken te staan waarin zij moeten kiezen hoe te handelen. De vraag is dan welke samenhangende concepten (zoals supervisie en coaching) de keuzes van professionals ondersteunen en/of vergemakkelijken. Anders geformuleerd: wat kan een bepaalde "manier van kijken" (praktijktheorie) opleveren voor een manier van handelen (methode)? Of compacter: welk houvast reikt een begrippenstelsel in de praktijk aan? Een dergelijk praktijkonderzoek achten we productiever dan een conceptuele stellingname zoals Siegers dat doet. 2. We hebben nog een andere aarzeling bij Siegers aanpak. Hij lijkt nogal "vanuit supervisie" te redeneren, en daarbij bovendien een "bovenstandpunt" in te nemen ten opzichte van coaching. Zo schrijft hij: "supervisoren lijken zich niet altijd te realiseren dat wat voor coaching voldoende is voor supervisie niet genoeg is" (p.8). Welke supervisoren zou hij op het oog hebben? Zijn hem coaches bekend die -onvoldoende toegerust- zijn gaan superviseren? "een supervisor [kan] niet vanzelfsprekend of zonder meer ook als coach functioneren, net zo min als het omgekeerde het geval is” (p.15).. En als een supervisor gaat coachen: “Het vraagt een vorm van afleren: voorkomen dient te worden dat een supervisor die als coach
fungeert zich als supervisor blijft gedragen, bijvoorbeeld door zijn functioneren in de coachingssituatie doelgericht te hanteren als model voor het functioneren van de gecoachte in de werksituatie." (ibid.) Lijkt hier een bepaalde werkwijze ‘eigendom’ te zijn van supervisie? Wat gebeurt er in teamcoaching? We missen bij de vergelijking van supervisie en coaching de complementaire reacties. Siegers vermeldt bijvoorbeeld niet wat "voor supervisoren voldoende is, maar voor coaching niet genoeg is", noch wat een supervisor die gaat coachen dient aan te leren, etc. Is het Siegers’ bedoeling een aanzet te geven tot een dialoog? Op wie richt hij zich dan? Wil hij een dialoog met alleen supervisoren of ook met begeleiders van buiten het supervisiedomein? Bijvoorbeeld met coaches die hun praktijken en opvattingen intensief uitwisselen in beroepsverenigingen (zoals de NOLOC: Nederlandse Orde van Loopbaanadviseurs en Outplacementconsulenten), platformen (zoals NOBCO: Nederlandse Orde van Beroepscoaches), netwerken (zoals afgestudeerden van diverse opleidingen, bijvoorbeeld van de School Voor Coaching) en debatten (jaarlijks landelijk coachingsdebat van De Baak, Managementcentrum VNO-NCW). In het laatste geval, als hij zich ook met anderen wil verstaan, lijkt het niet verstandig een positie in te nemen boven de partijen. Dat zou, samen met een “smalle” kijk op coaching het risico met zich meebrengen dat het weerstand zou oproepen bij mogelijk geïnteresseerden om deel te nemen aan een dialoog.
3. Naast de onduidelijke praktijkverwijzing en het vooral vanuit supervisie redeneren maakt ook de mate van abstractie het lastig om tot een dialoog te komen. Volgens Siegers beperkt supervisie "zich in haar begeleiding tot het werken aan doelen waarin het belang van de begeleide centraal staat (daarbij kunnen ermee samenhangende maatschappelijke belangen ook een rol spelen)" (p.9, onze cursivering). De uitspraak volgt op de bewering dat het bij coaching -in geval van een coachende leidinggevende- kan voorkomen dat doelen waar de begeleider belang aan hecht centraal komen te staan. Maar -zo vragen wij ons af- wat is "het" belang? Wie stelt dat vast? En op welke manier en door wie wordt beoordeeld welk belang centraal staat in de doelen waaraan gewerkt wordt? Bovendien is de koppeling van doelen en belangen misleidend, want doelen kunnen leerdoelen zijn of werkresultaten. Het zou een goede samenwerking zijn als beiden (begeleider en klant) tot een overeengekomen werkresultaat als doel kunnen besluiten. Ook al is het belang dat beiden dan aan dat resultaat hechten mogelijk verschillend. Ter illustratie een voorbeeld van een artsenbezoeker die voor een bedrijf bij artsen langsgaat met farmaceutische producten. Vanuit het bedrijf bekeken is het belang van artsenbezoeken dat de arts enerzijds geïnformeerd wordt over (nieuwe) producten, en anderzijds dat de arts informatie levert hoe het werken met de producten van het bedrijf bevalt. Maar ook is het in het belang van het bedrijf of de arts in het werk tegen moeilijkheden aanloopt waar het bedrijf wellicht een aanbod voor heeft (of zou kunnen ontwikkelen). Het is vanuit dat meerduidig belang dat het voor de artsenbezoeker aan te bevelen is een "goede band" met de arts op te bouwen als onderdeel van de dienstverlening. Daarnaast is er ook een economisch belang voor de artsenbezoeker: Als de arts meer producten afneemt is de bonus voor de artsenbezoeker groter. Voor de arts kan een goede band met de artsenbezoeker hem of haar ondersteunen bij het bijhouden van ontwikkelingen bij bepaalde ziektes en medicijnen. De tijd besteed aan het contact met artsenbezoekers kan zo onderdeel zijn van de eigen deskundigheidsbevordering. Stel dat de artsenbezoeker door de eigen leidinggevende -of door iemand extern- "begeleid" wordt ten einde het werk beter (productiever, met meer plezier, etc.) te verrichten, wat is in deze
kluwen nu "het belang’ van de artsenbezoeker? Hoe gaat de begeleider om met de spanning tussen belangen van de begeleide en eigen belangen? De vraag zo gesteld, overstijgt de werkresultaat gerichtheid zoals in het artikel genoemd. Het lijkt ons dat onderdeel van een begeleiding het onderzoeken en expliciet krijgen van belangen zal zijn (inclusief die van de begeleider). Dan zal nogal eens blijken dat een hele kluwen van belangenverstrengelingen en/of -tegenstrijdigheden in het geding zijn. Dit vraagt om “uitzoeken wat te doen” en om "meerzijdige partijdigheid" -om te spreken in een term uit de contextuele benadering. Onderzoek van knelpunten die begeleiders tegenkomen, en hoe ze dat concreet oplossen (al dan niet met behulp van theoretische concepten) lijkt ons daarvoor productiever dan abstracties formuleren die in de praktijk een vervreemdende werking kunnen hebben.
Een inductieve aanpak De ontwikkeling van coaching heeft zich voornamelijk afgespeeld binnen organisaties, en heeft grotendeels buiten de bestaande supervisiepraktijken en de supervisietheorie plaatsgevonden. Dat maakt dat coachingspraktijken en praktijktheorieën van coaching -gedeeltelijk- kunnen overlappen met wat in supervisiekringen supervisie wordt genoemd. Supervisoren kunnen niet alléén beslissen wat coaching is. Als je met buitenstaanders (“nietsupervisoren”) over coaching praat, valt op dat zij ook vaak een opvatting over supervisie hebben: in de buitenwereld is en blijft een supervisor in eerste betekenis een toezichthouder (de betekenis die is overgewaaid uit de V.S., en die ook in de Van Dale is terug te vinden). Áls buitenstaanders supervisie al opvatten als een bepaalde begeleidingsmethode, dan lijken er nog steeds verschillende betekenissen mogelijk (soms zelfs met een uitgesproken negatieve connotatie: “vrijblijvend geneuzel”, “dogmatische methodiek”). Enige terughoudendheid over de betekenis van supervisie zelf lijkt dus op zijn plaats. Van buiten de beperkte supervisiewereld beschouwd lijkt het eerder een relevante vraag hoe supervisoren zich tot serieuze gesprekspartner kunnen maken bij anderen voor de verdere professionalisering van coaching dan andersom. We vinden het onverstandig om voor de beoogde dialoog coaching te definiëren als een afgeleide van -of een oppervlakkiger manier van- begeleiden dan supervisie. Het kan andere gesprekspartners afstoten met als mogelijke consequentie dat supervisie zich in het domein van professioneel begeleiden uit de markt prijst. Overigens vinden we een “smalle” omschrijving voor een interne discussie met alleen supervisoren ook minder aantrekkelijk. Coaching biedt voor ons juist een uitdaging om overeenkomsten en verschillen te onderzoeken. Het zal misschien nooit lukken om tot volledige overeenstemming te komen over wie wat hoe noemt, maar in ieder geval kan enige overeenstemming daarover alleen in onderling overleg met gelijkwaardige gesprekspartners plaatsvinden. We roepen de redactie op om bemiddelaar te zijn voor een inductieve aanpak. Zelf zijn wij bereid daar een bescheiden bijdrage aan te leveren. Bij voorkeur door via uitwisseling met praktiserende coaches enkele praktijksituaties te verzamelen waar begeleiders uitgenodigd worden om hun praktijkspanningen te expliciteren. Zodoende kunnen zij weergeven hoe ze -in eenzelfde situatie- zich laten leiden door verschillende belangen, en (in samenhang daarmee?) verschillende concepten hanteren (van respectievelijk van supervisie en coaching). Mogelijk wordt zo duidelijker wat het verschil is in handelen in supervisie en in coaching, en hoe dat andersoortige resultaten kan opleveren.
Amsterdam, 19 mei 2003 Fer van den Boomen Marcel Hoonhout Rinus Merkies
Literatuur van den Boomen,F., M.Hoonhout & R.Merkies (2001). Over coaching en leren coachen. Supervisie in opleiding en beroep, 18, 1, 7-23. Haan,P.M. (1975). Supervisie als leermiddel in de scholing van supervisoren. In: F.M.J.Siegers, P.M.Haan & A.M.P.Knoers (red.). Supervisie I. Theorie en begrippen, p. 249-275. Samsom. Alphen a/d Rijn. [2e dr.] van Kessel,L. (2002). Coaching in variaties. Deel II. Opvattingen over specifieke methodische kenmerken en aspecten van coaching. Supervisie in Opleiding en Beroep, 19, 3, 128145. Siegers,F. (2003). Supervisie en coaching met elkaar vergeleken. Supervisie en Coaching, 20, 1, 4-18