CO-4-ENERGY - PROJECT NR 4221 -
BLAUWDRUK : DE VALORISATIE VAN BIOMASSA STROMEN TOT HERNIEUWBARE ENERGIE VIA “EEN COÖPERATIEF VERGISTINGSINSTALLATIE MODEL”
VERSIE : 3 DATUM : 26.02..2014
Het ontwerpen van deze blauwdruk wordt medegefinancierd met ESF-middelen (Europese Commissie) en de Vlaamse Overheid.
BETROKKEN PARTNERS :
Adviesbureau (Onderaanneming)
Fidelis
BVBA
Adviesbureau (Onderaanneming)
BETROKKEN BEDRIJVEN PROEFTRAJECT :
Auteurs: -
DLV Belgium : Filip Raymaekers / Bert Pecceu / Hélène Durot DLV Inno Vision : Lies Bamelis Inagro : Willem Boeve / Bart Ryckaert Biogas-E : Jonathan De Mey / Veronique De Geest Pro Natura : Johan De Beule / Dennis Cardoen / Tom Depuydt Universiteit Gent : Erik Meers / Jeroen Buysse / Lies De Clercq / Reinhart Van Poucke / David De Pue Fidelis : Matthijs Boúúaert APC : Guy Claessens
Contactpersoon : Lies Bamelis –
[email protected] - T: 011/60.90.60
2
BEKNOPTE SAMENVATTING Het doel van dit project is het ontwikkelen van een blauwdruk van een coöperatie waarbij de vennoten samenwerken met als doel de gezamenlijke productie van hernieuwbare energie op basis van biomassastromen die geproduceerd worden bij de coöpererende vennoten. Door vergisting van dit organische afval in een vergistingsinstallatie wordt er biogas gevormd dat op zijn beurt omgezet kan worden tot groene elektriciteit en warmte door het te verbranden in een cogeneratie-installatie (= WKK-motor). Belangrijk hierbij is om al de kosten en baten gelinkt aan een dergelijke vergistingsinstallatie in rekening te brengen : zo zal bijvoorbeeld de kost waaraan het digestaat afgevoerd kan worden een belangrijke impact hebben op de financiële haalbaarheid van het project. Daarnaast is er in dit concept ook een sleutelrol weggelegd voor een sociale economie organisatie : zoals zal blijken uit dit sjabloon betekent het opzetten van een dergelijke coöperatie een immens logistiek kluwen gezien de stromen van bij elke vennoot toegevoerd moeten worden. Een veelvuldigheid aan verschillende stromen - inputstromen, het verkregen biogas (omgezet in warmte en elektriciteit) en de t (=digestaat) - worden in dit coöperatief model in kaart gebracht, verwerkt en op een eenvoudige en verstaanbare manier voorgesteld. De Co-4-Energy blauwdruk kan bijgevolg, voor de betrokken partners, alsook voor andere geïnteresseerde partijen, een leidraad vormen voor de implementatie van een vergistingsinstallatie op basis van een “coöperatie-ondernemersmodel”. Deze blauwdruk belicht zowel de financiële-economische-juridische impact, alsook de sociaal-maatschappelijke en ecologische perspectieven. Als hoofdonderwerp behandelt deze blauwdruk de ontwikkeling van een vergistingsinstallatie voor een bedrijvencoöperatie, zijnde een (idealiter) regionaal gebonden coöperatie waarbij de vennoten steeds vertegenwoordigd worden door een bedrijf uit de private of publiek-private sector. Desalniettemin is er bij rondvraag binnen de stakeholders ook interesse gebleken voor een vergelijkbare burgercoöperatie. Deze werd in deze blauwdruk niet in detail uitgewerkt, maar het kan zeker interessant zijn om deze in de toekomst verder te ontplooien.
3
WOORD VOORAF Bij het afronden van de blauwdruk is het niet ongepast om een woordje van dank neer te pennen voor iedereen die mede zijn schouders onder dit project en deze blauwdruk gezet heeft. In de eerste plaats bedankt aan al de project partners en subcontractors die deelgenomen hebben aan het project. Onder het motto “met twee weet je altijd meer dan alleen” zijn we met een heleboel verschillende partijen in zee gegaan waardoor het uitvoeren van het project al een coöperatieve op zich leek te worden. En uiteindelijk is het een goed project geworden. Het is een leerrijk proces geweest waar we ongetwijfeld allemaal van bijgeleerd hebben, er waar elke partij weer een beetje wijzer van geworden is. Hopelijk kunnen we de lijn van positieve samenwerking ook doortrekken naar toekomstige projecten - volledig is de geest van coöpereren dus… Uiteraard dienen we ook een woordje van dank te richten aan onze vennoten : bedankt dat we jullie als “test case” mochten gebruiken voor het ondersteunen van onze theoretische blauwdruk. Wij hopen dat we het pad geëffend hebben dat jullie moet toelaten om coöperatief samen te werken met andere partijen.
4
INHOUD Beknopte samenvatting .......................................................................................................................................... 3 Woord vooraf .......................................................................................................................................................... 4 Lijst van afkortingen ................................................................................................................................................ 7 Inleiding................................................................................................................................................................... 8 1. De initiatiefnemers.......................................................................................................................................... 9 1.1 Projectconsortium (6) ................................................................................................................................... 9 1.2 Proeftraject Participanten (5) ..................................................................................................................... 10 1.3 Gerelateerde Derden .................................................................................................................................. 11 1.4 Methodiek Co-4-Energy .............................................................................................................................. 11 2. Het probleem ................................................................................................................................................ 12 2.1. Europa 20 20 20 / pijnpunten in de biogassector ...................................................................................... 12 2.2. Nood aan schaalvoordeel ........................................................................................................................... 14 2.3. Stijgende onkosten ..................................................................................................................................... 14 2.4. Logistieke belemmeringen ......................................................................................................................... 14 2.5. Afzet digestaat ........................................................................................................................................... 14 2.6. ‘Onwetendheid’ rondom Coöperatief Ondernemen ................................................................................. 15 2.7. Commercialisatie Afvalstromen ................................................................................................................. 16 3. Het coöperatieve idee ....................................................................................................................................... 17 3.1 Situering ...................................................................................................................................................... 17 3.2. Missie en visie ............................................................................................................................................ 17 3.3. Activiteiten van de coöperatie ................................................................................................................... 17 3.4. Geografische afbakening ............................................................................................................................ 18 3.5. Vennoten van de coöperatie ...................................................................................................................... 18 3.6. Argumentatie waarom voor een coöperatie gekozen wordt ..................................................................... 19 4. Bouwstenen voor een business plan ................................................................................................................. 21 4.1 Projectnetwerk en aanpak .......................................................................................................................... 21 4.1.1 Situering ............................................................................................................................................... 21 4.1.2 inventarisatie van de bedrijven. ........................................................................................................... 22 4.1.3 Theoretische aanpak: voorbereiding -en oriëntatiefase ...................................................................... 22 4.1.4. Conceptfase rond de bedrijvencoöperatie ......................................................................................... 25 4.2. Stakeholderanalyse .................................................................................................................................... 33 4.3. Corporate Governance ............................................................................................................................... 34 4.4. Marketing en communicatie ...................................................................................................................... 37 4.5. HRM .......................................................................................................................................................... 41 Profiel 1 : een uitvoerende kracht ................................................................................................................ 41 Profiel 2 : een verantwoordelijke .................................................................................................................. 42 Verloningsbeleid ........................................................................................................................................... 44 4.6. Financieel plan ........................................................................................................................................... 44 4.6.1 Recurrente randvoorwaarden .............................................................................................................. 45 4.6.2 SCENARIO 1 : Vergister in eigen beheer - concrete cijfers ................................................................... 47 4.6.3 SCENARIO 2 : Vergister in eigen beheer - Theoretische cijfers ............................................................ 54 4.6.4 SCENARIO 3 : Concrete cijfers - externe vergister................................................................................ 58 4.6.5 SCENARIO 4 : Theoretische cijfers - externe vergister ......................................................................... 60 4.6.6. Resultaten Overzicht SCENARIO 1-4 ................................................................................................... 62 4.6.7. Betrekken van de Sociale Economie ................................................................................................... 63 4.6.8. Economische onzekerheidsanalyse ..................................................................................................... 64 4.6.9. Ecologische Impact .............................................................................................................................. 65 4.7. Concretisering ............................................................................................................................................ 66 4.7.1. Aandachtspunten ................................................................................................................................ 66 4.7.2. Co-4-Energy Toepassing ...................................................................................................................... 72 5. Evaluatie van de coöperatieve werking ............................................................................................................ 77 5.1. Link met de ICA definitie ............................................................................................................................ 77
5
5.2. Link met de ICA principes ........................................................................................................................... 78 5.2.1 Vrijwillig en open lidmaatschap (artikels 14 tot en met 24) ................................................................ 78 5.2.2 Democratische controle door de leden (artikels 35 t/m 46) ................................................................ 79 5.2.3. Economische participatie door de leden (artikel 14 en 48) ................................................................ 79 5.2.4. Autonomie en onafhankelijkheid (B. bijkomende bepalingen) ........................................................... 80 5.2.5. Onderwijs, vorming en informatieverstrekking (artikel 23, 25 en 52) ................................................ 80 5.2.6. Coöperatie tussen coöperaties ........................................................................................................... 81 5.2.7. Aandacht voor de gemeenschap (artikel 3 doel) ................................................................................ 81 6. Bouwstenen van deze blauwdruk ..................................................................................................................... 82 6.1 Kansen ......................................................................................................................................................... 82 6.2 Knelpunten .................................................................................................................................................. 83 6.3 Randvoorwaarden ....................................................................................................................................... 84 Bibliografie ............................................................................................................................................................ 85 Bijlage 1 : Initiële Inventarisatie Co-4-Energy ....................................................................................................... 86 Bijlage 2 : Resultaten Klankbordoverleg 22-04-2013 ............................................................................................ 87 Bijlage 3 : Betrokken Partners Co-4-Energy .......................................................................................................... 90 Bijlage 4 : Betrokken Proeftraject Participanten Co-4-Energy .............................................................................. 94 Bijlage 5 : Database Afvalstromen Proeftraject Participanten .............................................................................. 96 Bijlage 6 : Procestechniek Vergistingsinstallaties .................................................................................................. 97 Bijlage 7 : Wettelijke documenten transport afvalstromen ................................................................................ 104 Bijlage 8 : Voorbeeld Statuten ............................................................................................................................ 105 Bijlage 9 : Omschrijving Coöperatieve Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid (cvba) + Juridisch Omkader ............................................................................................................................................................. 106 Bijlage 10 : Economische onzekerheidsanalyse .................................................................................................. 110 Bijlage 11 : Inzet van Sociale Economie .............................................................................................................. 120 Bijlage 12 : Ecologische impactanalyse – Koolstof voetafdruk ........................................................................... 126 Bijlage 13 : Voorbeel van een huishoudelijk reglement ...................................................................................... 132
6
LIJST VAN AFKORTINGEN AV
Algemene vergadering
bvba
besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CVBA
coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GWhel
Giga wattuur elektrisch
ICA
International Cooperative Aliance
KMO
Kleine of Middelgrote Onderneming
kWh
Kilowattuur
el
Kilowattuur elektrisch
kWhth
Kilowattuur thermisch
MVO
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
MWhel
Mega wattuur elektrisch
MWhth
Megawattuur thermisch
3
Nm
Normaal kubieke meter (volume)
NV
Naamloze vennootschap
OBA
Organisch Biologisch Afval
OVAM
Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij
RvB
Raad van bestuur
VTE
Voltijds Equivalent
WKK
Warmte Kracht Koppeling
7
INLEIDING Op de dag van vandaag is de productie van hernieuwbare energie een steeds belangrijker wordend fenomeen in binnen-en buitenland. Veelal wordt er bij de term “hernieuwbare energie” onmiddellijk gedacht aan wind- of zonne-energie, maar er zijn nog een aantal andere mogelijkheden en opportuniteiten die weliswaar minder gekend, en dus ook minder bemind zijn. Zo heeft iedereen die een organische afvalstroom in handen heeft (bv. keukenafval, afvalvoedingsindustrie, mest,...) een “grondstof” voor groene energie in handen: organisch afval kan immers via een anaeroob vergistingsproces omgezet worden in biogas, en dat biogas kan omgezet worden in (groene) elektriciteit en (groene) warmte. Om de productie van hernieuwbare energie via het vergistingsproces economisch rendabel te maken is er noodzaak aan enige schaalgrootte van de installatie - dat maakt dat producenten van “beperkte” biomassa stromen al gauw uit de boot vallen om hun eigen stromen te benutten. Bovendien maakt dit dat een kleinere speler niet - of moeilijk - de “waarde” van zijn eigen afvalstroom kan inschatten. Binnen het project Co-4-Energy wordt er nagegaan in hoeverre er via coöperatieve samenwerking een valorisatietraject opgezet kan worden om deze kleinere biomassa-stromen toch binnen eigen beheer om te zetten naar hernieuwbare energie. Voor deze omzetting worden er verschillende pistes bekeken : 1 - Valorisatie van de stromen in een eigen (nieuwe) vergistingsinstallatie 2 - Valorisatie van de stromen in een externe (bestaande) vergistingsinstallatie Voor deze beide pistes is er vertrokken vanuit een reële testcase, maar wordt er telkens gerefereerd naar mogelijke opportuniteiten en valkuilen in een breder spectrum. De uiteindelijke blauwdruk toont ook aan dat een mooie mix tussen economie, ecologie en sociologie een maatschappelijk probleem kan aanpakken waarbij weliswaar een aantal randvoorwaarden moeten gerespecteerd worden.
8
1. DE INITIATIEFNEMERS De opzet van de coöperatieve zoals vooropgesteld in dit project is een samenwerking tussen verschillende actoren met als doel het gezamenlijk produceren van hernieuwbare energie op basis van de biomassastromen (meer detail zie bijlage: Procestechniek) dewelke geproduceerd worden bij elk of sommigen van deze entiteiten. Hierbij kunnen we voor deze blauwdruk een duidelijk onderscheid maken tussen drie soorten actoren, zijnde de initiatief nemende partners in het Projectconsortium, ten tweede de meewerkende ‘Participanten of Vennoten’ binnen het proeftraject, en ten derde alle overige betrokken partijen, hieronder genaamd de ‘Gerelateerde Derden’. Allen hebben een verschillende functie, uitgangspunt en betrokkenheidsniveau.
1.1 PROJECTCONSORTIUM (6) Alle partners binnen het projectconsortium zijn vanaf het begin bij het Co-4-Energy project betrokken. De partners in het consortium kunnen als initiatiefnemers binnen het Co-4-Energy aanschouwd worden. DLV Belgium nam hierbij telkens de leiding, al werden alle betrokkenen sinds de start van nabij betrokken. Elke meewerkende partner binnen het projectconsortium wordt tevens in de bijlages uitgebreider beschreven. Zo is er de promotor DLV Belgium en dochterfirma DLV Innovision, welke diensten van totaaladvies levert aan de ondernemende bedrijven en ondernemers in de industriële en (para-)agrarische sector. Voor het leveren van deze diensten kan DLV Belgium rekenen op een groot aantal (> 150 medewerkers) aan verschillende opleidings-achtergronden : ingenieurs, architecten, wetenschappers, CAD-tekenaars, fiscalisten, juristen, accountants, boekhouders, graduaten, kortom alle competenties verenigd in één dynamisch team. De aanspreekpunten bij de klanten van de DLV Belgium zijn veelal de bedrijfsleiders of milieuverantwoordelijken in de industriële sectoren, of rechtstreek bij de (ondernemende) landbouwer bij landbouwbedrijven. Voor deze blauwdruk heeft DLV Belgium beroep gedaan op Agro Plan Consulting, een adviesbureau dat gespecialiseerd is in het begeleiden van samenwerkingsverbanden en coöperaties. Agro Plan Consulting werkte hierbij in onderaanneming van DLV Belgium. Ter financiële en administratieve ondersteuning maakt DLV Belgium tevens gebruik van Fidelis BVBA, dit tevens in onderaanneming. Ook Inagro werkt als onderzoekscentrum voor de land- en tuinbouw vooral samen met de vooruitstrevende, ondernemende landbouwer, maar krijgt evengoed klanten uit de industriële sector over de vloer voor het uitvoeren van testen of onderzoek. Bij Biogas-E wordt als platformorganisatie voor de anaerobe vergisting in Vlaanderen eenzelfde trend geconstateerd: hun doelgroep bestaat veelal uit (mannelijke) bedrijfsleiders die vooruit willen. Hier heeft het geen belang welke leeftijd, opleiding of origine de leden van de organisatie hebben, het belangrijkste is dat ze vooruitstrevend en ondernemend willen zijn. De personen tewerkgesteld bij de Universiteit Gent – labo’s Landbouweconomie en Ecochemie – hebben allen een hogere opleiding genoten. Samenwerken doen ze uiteraard eveneens met andere universiteiten of kenniscentra, maar ook met overheden, ondernemers, etc. Als laatste partner is er Pro Natura. Deze partner is werkzaam in de Sociale Economie en heeft dus een significant verschillende klanten- en personeelsbestand. Pro Natura is een partij die ruimschootse ervaring heeft in het communiceren met en motiveren van lager geschoolde personen. Zij hebben dan ook een belangrijke invloed op de communicatiemethoden binnen de projectopzet, wat betreft opleidingen, workshops e.d. om zeker te zijn dat er opleidingen op maat van het publiek gegeven kunnen worden.
9
1.2 PROEFTRAJECT PARTICIPANTEN (5) Zoals verder in deze blauwdruk ruimschoots beschreven zal worden, werden er bij de invulling en het in kaart brengen van de Co-4-Energy doelstellingen verschillende mogelijke doelgroepen aangesproken. Bij de aanvang van het project werd er gekozen om uit te gaan van 2 verschillende types initiatiefnemers. Een eerste type van initiatiefnemers zijn de bedrijven. In dit geval wordt er gesproken van een bedrijven coöperatie, waarbij verschillende bedrijven samenwerken om hun eigen toevoerstromen te valoriseren als bron voor hernieuwbare energie. Hier gaat het voornamelijk om een klein aantal bedrijven die een relatief groot eigen volume aan reststromen collectief gaat vergisten, dit gezien het meestal niet rendabel is om individueel de reststromen te gaan en valoriseren tot hernieuwbare energie grondstof. Het tweede type dat opgestart werd was deze van de burger coöperatie. Een burger coöperatie waarbij het initiatief genomen wordt door burgers die hun eigen reststromen op een ecologische, economische en sociale manier willen verwerkt zien. Het gaat hier over een groot aantal burgers die met relatief kleine hoeveelheden organische reststromen te kampen hebben. Beide types hebben aan hun leden een economisch (winstverdeling van de coöperatie), ecologisch (productie van groene stroom en warmte) en sociaal (logistieke uitvoering van het project door mensen uit de sociale sector) voordeel te bieden. Beiden kunnen als voorbeeld dienen als twee uitersten van mogelijke coöperaties rondom het verwerken van organische restafval op kleine schaal. Tussen deze twee uitersten kunnen er combinaties gemaakt worden waar bijvoorbeeld een paar burgers mee participeren in een bedrijven coöperatie of een bedrijf mee participeert in een burger coöperatie. Al deze tussenvormen zijn mogelijk. Doorheen de loop van het project is uit deze ‘ontplooiingsfase’ gebleken dat het opstarten van een vergistingsproject op basis van een burgercoöperatie nog niet onmiddellijk aan de orde is : er zijn immers een aantal aandachtspunten die uitgeklaard moeten worden. Zo is er de noodzaak aan een ‘aanzienlijke’ massa inputstromen (wordt verder besproken in het financieel plan), is er het inplantingsprobleem (geen vergister in woongebied) en heb je het logistieke verhaal (zelf benutten van geproduceerde warmte en groene elektriciteit). Daarom werd deze piste door de betrokken actoren ook lauw onthaald, met het gevolg dat er verder ingezet werd op de bedrijven coöperatie. Daar waar er initieel vanuit een sociale huisvestingsmaatschappij enorm veel enthousiasme was, bleek na enige tijd een daadkrachtige wil om dit verhaal verder te ontwikkelen helaas te ontbreken. Voor het opstarten van de bedrijvencoöperatie werd er gestart van een basis-case, namelijk de studentenrestaurants van de Universiteit Gent. Bij aanvang werd er dan ook een inventarisatie gedaan van mogelijke geïnteresseerde partijen rondom Gent, om zo mogelijke geïnteresseerde bedrijven of organisaties in kaart te brengen. Door te werken rond deze concrete case kon de theoretische invulling van de blauwdruk geverifieerd worden met realistisch en effectief cijfermateriaal. Hierbij maakt de blauwdruk gebruik van de datareeksen komende uit 5 verschillende instellingen/bedrijven, allen waarheidsgetrouw en op aangeven van de partners zelf, namelijk Universiteit Gent, Universitair Ziekenhuis Gent, Sodexo (locatie site UZ Gent), Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain, en Voedingsbedrijf X (industriële bakkerij ). Dit laatste bedrijf wenst anoniem aan dit project deel te nemen.
10
1.3 GERELATEERDE DERDEN ‘Gerelateerde Derden’ kunnen omschreven worden als alle overige partijen, bedrijven, instellingen, natuurlijke personen, overheidsinstanties, belangengroeperingen, etc. die zich betrokken voelen bij de aangehaalde problematiek rondom Coöperatief Ondernemen, vergistingsinstallaties of zoals deze blauwdruk belicht, een combinatie van beiden. Hoewel deze mensen niet rechtstreeks bij de opmaak, de verwerking of de afhandeling van het project betrokken zijn, worden deze gerelateerde derden ook indirect in de blauwdruk geïntegreerd. Door de organisatie van enkele klankbordoverleg momenten krijgen alle geïnteresseerden de mogelijkheid om een actieve inbreng te doen, om kennis te vergaren of om over de stand van zaken van het Co-4-Energy project ingelicht te worden. Zo wordt er niemand uitgesloten en kan er in alle openheid gecommuniceerd worden.
1.4 METHODIEK CO-4-ENERGY Vergaderingen met de initiatiefnemers rondom de afbakening en de aanpak ●
inventaris doelgroep, enquête
●
selecteren van de geïnteresseerden voor de proeftrajecten
●
proeftraject burger - en bedrijvencoöperaties
●
compilatie in de blauwdruk
●
toetsen van de blauwdruk bij de initiatiefnemers
Klankbordwerkgroepen met de geïnteresseerden ●
eerste klankbordwerkgroep: informeren van de geïnteresseerden over project en de mogelijkheden, bezoek aan vergistingsinstallatie
●
tweede klankbordwerkgroep toetsen van de blauwdruk bij de geïnteresseerden voor de bedrijvencoöperatie (beperkt klankbord - enkel de betrokken bedrijven)
●
derde klankbordwerkgroep : communicatie resultaten naar alle geïnteresseerde partijen
11
2. HET PROBLEEM Om een correcte toetsing van de kenmerken van het coöperatieve model te kunnen geven is het belangrijk eerst de huidige problematiek die zich in de sector stelt kort samen te vatten. Hieronder vindt u de voornaamste problematiek rondom vergistingsinstallaties als methodiek in zijn algemeenheid en bovendien toegepast op het coöperatief ondernemen.
2.1. EUROPA 20 20 20 / PIJNPUNTEN IN DE BIOGASSECTOR In het kader van de Europese 20-20-20 doelstellingen zal energie uit biomassa een belangrijke rol moeten spelen in het verhogen van de hernieuwbare energieproductie in ons land. Uit afvalstoffen geproduceerd biogas is één van de meest duurzame bronnen van bio-energie. Er wordt door de Vlaamse overheid geprojecteerd dat biogas (inclusief stortgas en biogas uit afvalwater) tegen 2020 zal moeten zorgen voor een elektriciteitsproductie van 1600 GWhel/jaar, terwijl er op dit moment nog maar ongeveer 398 GWhel/ jaar geproduceerd wordt. Daarnaast kan ook het produceren van de steeds belangrijker wordende ‘groene warmte’ dankzij biogasproductie gerealiseerd worden. Om de beoogde groei in elektriciteits- en groene warmte-opwekking te kunnen verwezenlijken is het noodzakelijk dat er een grote bijkomende hoeveelheid biomassastromen – die via vergisting omgezet kunnen worden tot biogas – gevonden worden. Het beter benutten van lokale en kleinere reststromen kan hierin soelaas bieden. Heden worden deze stromen – vaak gemengd met andere afvalstromen - opgehaald door afvalverwerkers en op één (of meerdere) punten verder verwerkt zonder dat een optimale of lokale energiebenutting van deze stromen gebeurt. Maatschappelijk is het belangrijk om voor de beoogde groei in hernieuwbare energieproductie geen gebruik te maken van speciaal daarvoor geteelde gewassen, zogenaamde ‘energiegewassen’. Op de dag van vandaag is het maatschappelijk draagvlak voor het vergisten van maïs en graan immers klein omdat dergelijke energiegewassen in concurrentie treden met voedselproductie, de diversiteit in het landschap verminderen, en bovendien een milieu-impact hebben die niet gunstig genoeg uitvalt in vergelijking met fossiele brandstoffen. Ook binnen dit project is er verder voor geopteerd om de focus te leggen op biomassa stromen die momenteel niet benut worden als (dieren)voeding of een andere hoogwaardige toepassing. Aanvankelijk was de typische capaciteit van een biogas-installatie ongeveer 300 à 500 kWhel, maar op de dag van vandaag worden er veel grotere projecten van 2000 à 3000 kWhel ontwikkeld. Deze verschuiving naar grotere installaties is grotendeels gebaseerd op schaalvoordeel: om meer rendabel te kunnen werken wordt getracht de geplande installaties binnen de wettelijke randvoorwaarden te maximaliseren. Dit type installatie kadert doorgaans in specifieke mestverwerkings- of afvalverwerkingsprojecten. De gebruikte biomassa voor deze installaties bestaat hoofdzakelijk uit mest, organisch biologisch afval (OBA) en energiegewassen. Ze staan één voor één los van de individuele KMO of het individuele landbouwbedrijf. Momenteel ervaren deze grotere vergistingsinstallaties echter verschillende belangrijke pijnpunten die hun toekomst hypothekeren (cfr. Voortgangsrapport 2012 ; Biogas-E): ●
De op de markt beschikbare biomassa-stromen zijn niet meer betaalbaar;
●
Het lokaliseren van kwalitatieve hoog valoriseerbare afvalstromen wordt moeilijker;
12
●
Het wordt steeds moeilijker voor deze nieuwe grote projecten om binnen de sterk verstedelijkte Vlaamse context een vergunning te verkrijgen. Er is heel vaak burgerprotest tegen grote biogasinstallaties omwille van (soms vermeende) overlast op het vlak van mobiliteit, geur, etc.;
●
Het elektriciteitsnet is niet overal voorzien op een injectie van een grote hoeveelheden elektriciteit;
●
Hoge administratieve last;
●
Beperkt maatschappelijk draagvlak, mede door het vergisten van energiegewassen zoals maïs;
●
Toegenomen complexiteit van de installatie om aan de wettelijke voorwaarden rond afzet van het digestaat te voldoen;
●
Het vinden van een betaalbare afzet voor de grote hoeveelheid digestaat.
Omwille van deze pijnpunten, aangevuld met onduidelijkheid rond het ondersteunend wettelijk kader, zijn nieuwe investeringen in grote biogas-installaties beperkt. Gezamenlijke coöperatief ondernemen kan verschillende pijnpunten wegwerken of minimaliseren. Er is in de markt dan ook een duidelijke trend merkbaar om naar kleinere, meer geïntegreerde installaties over te schakelen, waardoor de KMO of het (landbouw)bedrijf zelfvoorzienend zou kunnen zijn, vooral op het vlak van haar eigen energiebehoefte (zowel wat betreft warmte en elektriciteit), maar ook zoveel mogelijk op vlak van inputstromen (gebruik van bedrijfseigen biomassa) en digestaatafzet (op eigen land). Een dergelijke kleine installatie wordt ‘pocket-vergister’ genoemd en kan vooral door zijn ‘marktonafhankelijkheid’ een antwoord bieden op de hoger genoemde pijnpunten. Uitgebreide uitleg over de werking en het verwerkingsproces van een vergistingsinstallatie vindt u in de bijlage. Voor een landbouwbedrijf met een aanwezige veestapel is het in zekere zin vanzelfsprekend om het plaatsen van een kleinschalige vergistingsinstallatie te overwegen om energie op te wekken uit mest. Met zelfs al een zeer eenvoudige installatie (type micro-vergister, < 10 kWel) kan er reeds een deel van de elektriciteitsbehoefte ingevuld worden. Maar ook voor elk ander bedrijf of instelling met een aanzienlijke productie van makkelijk vergistbare biomassa kan het interessant zijn om energie te produceren uit de eigen stromen. Momenteel brengt het zich ontdoen van deze stromen weinig of geen (financiële) return, eerder integendeel brengt het een kost met zich mee. Bovendien worden bedrijven geconfronteerd met een steeds toenemende energiefactuur doordat de elektriciteits- en aardgasprijzen een stijgende trend vertonen. KMO’s en landbouwbedrijven gaan dan ook steeds vaker op zoek naar manieren om deze kostenpost te beheersen door energiebesparende maatregelen en inzet van hernieuwbare energie. In kader van het internationaal onderzoeksproject ARBOR (Interreg IVb – project) werd het principe van een ‘huisvergister’ geëvalueerd. Voor deze case werd het vergisten van keukenafval van een restaurant onderzocht. Door het biogas te verbranden zou er in een WKK jaarlijks 15.5 MWhel elektriciteit en 26.4 MWhth aan warmte opgewekt kunnen worden. Deze opgewekte energie kon deels de energievraag van het restaurant invullen. Er is echter gebleken dat met de huidige wettelijke omkadering een dergelijk kleinschalig project niet rendabel kan draaien : gezien er bij de vergisting van afvalstromen een heel aantal wettelijke voorwaarden opgelegd worden (bv. hygiënisatie, vlaco keuring, milieu coördinator, …) wordt het haast financieel onmogelijk om een dergelijke kleinschalige installatie rendabel te exploiteren.
13
Concreet probleem voor het beleid: het beleid heeft een doel wat betreft hernieuwbare energie productie vooropgesteld. Met de huidige tendensen in de markt lijkt het moeilijk om deze doelstellingen (wat betreft de biogassector) te halen.
2.2. NOOD AAN SCHAALVOORDEEL De kleinschalige vergistingsinstallaties kunnen als het ware voor elk bedrijf afzonderlijk ingezet worden voor het valoriseren van hun biomassa stroom tot hernieuwbare energie. Dit zouden dan elk zeer kleine installaties zijn waardoor het weinig waarschijnlijk is dat er een rendabel project gestart kan worden door het ontbreken van het nodige schaalvoordeel. Beter is dan de verschillende stromen samen te brengen in een coöperatie en zo gezamenlijk de ‘eigen stromen’ te benutten. Ter illustratie kan volgend voorbeeld gegeven worden : in de kleinschalige vergisters waarin enkel mest vergist wordt is volgende evolutie te zien : een Biolectric (< 10 kW) heeft een investeringskost van om en bij 9.500 € / kW, bij een iets grotere installatie (< 62 kW) daalt de investeringskost al tot 6.130 € / kW. Bij nog grotere systemen (< 200 kW) zou de volledige investeringskost kunnen dalen tot beneden 4.000 € / kW. Concreet probleem voor de ‘producenten’ van OBA’s (organisch biologisch afval): valorisatie van hun eigen stroom is mogelijk, maar minder rendabel door het ontbreken van schaalvoordeel.
2.3. STIJGENDE ONKOSTEN Elk bedrijf wordt op de dag van vandaag geconfronteerd met een stijgend kostenplaatje wat betreft zowel energie alsook het afvoeren van afvalstromen. De toename in de elektriciteits- en brandstofprijzen zijn de laatste tijd dermate significant dat het de zoektocht naar mogelijke manieren van (gedeeltelijke) zelfvoorziening in energie steeds belangrijker wordt. Met de brandstofprijzen gaat ook de kost voor de afvalverwerking mee omhoog. Door de OBA-stromen via de coöperatie in ‘eigen beheer’ te houden worden de ondernemingen veel minder afhankelijk van de marktprijzen. Concreet probleem voor KMO’s e.a. ondernemingen: toename energiekosten en kosten voor afvalverwerking.
2.4. LOGISTIEKE BELEMMERINGEN Een veel voorkomend euvel is het logistieke aspect: de vergistbare stromen moeten verzameld worden mogelijk zelfs nog ontpakt worden – en liefst zo vers mogelijk naar de vergistingsinstallatie gebracht worden. Concreet probleem voor partijen die mogelijk geïnteresseerd zijn in vergisting: rendabiliteit van het project is enorm afhankelijk van de logistieke problematiek rond ophaling en voorbehandeling van de verschillende stromen. Deze blauwdruk brengt ook de optie om de sociale economie in dit logistiek probleem te betrekken.
2.5. AFZET DIGESTAAT Naast biogas produceert een vergistingsinstallatie ook een reststroom, meer bepaald het digestaat. Het is een stroom waar nog een aanzienlijke fractie organische koolstof in zit, maar die - belangrijker - vooral rijk is aan
14
minerale voedingsstoffen (nutriënten), in het bijzonder stikstof, fosfor en kalium. Digestaat kan op verschillende manieren verder verwerkt worden : ●
Afzet op land: indien het digestaat de nodige processtappen doorlopen heeft op het vlak van hygiënisatie wordt het erkend als ‘bodemverbeterend middel’ en kan het zo gebruikt worden op landbouwgrond.
●
Droging : de restwarmte van de WKK-installatie kan gebruikt worden om het digestaat in te drogen en vervolgens te exporteren voor gebruik als meststof in de landbouw.
●
Verwerking : het digestaat kan verder verwerkt worden door gespecialiseerde firma’s. Veelal worden de in het digestaat aanwezige nutriënten in feite vernietigd.
Op dit moment lopen er ook een aantal onderzoeksprojecten rond het recupereren van nutriënten uit digestaat (en ruwe mest), met als doel digestaat op te werken tot ‘groene kunstmeststof’ die als een volwaardig biologisch alternatief kan dienen voor de conventionele chemische kunstmeststoffen. Toch is deze stroom vaak één van de knelpunten van een kleinschalige vergistingsinstallatie. Elk type van afzet brengt immers een bepaalde kost met zich mee. Indien er bij de vergistingsinstallatie geen grond in eigen beheer is (voor het uitrijden van het digestaat) zakt de rendabiliteit van de installatie vaak naar een negatief niveau, omdat men hier ook weer afhankelijk is van externe prijszettingen. Concreet probleem voor partijen die mogelijk geïnteresseerd zijn in vergisting: kostprijs afzet digestaat heeft negatieve impact op rentabiliteit van het project Het uiteindelijke doel van dit project is het creëren van een blauwdruk voor een coöperatie van verschillende entiteiten (KMO’s, grote ondernemingen, vzw’s, gemeentes, …) die hun eigen organisch vergistbare afvalstromen gescheiden inzamelen, gezamenlijk vergisten in een door de coöperatie beheerde installatie of aanbieden aan een externe vergistingsinstallatie en zo omzetten naar hernieuwbare energie. Idealiter wordt ook deze hernieuwbare energie maximaal benut door de vennoten uit de coöperatie. Zo kunnen ze de valorisatie van deze stromen in ‘eigen beheer’ houden, en toch mee profiteren van de voordelen van schaalvergroting. Dit voorstel wordt hieronder aan het coöperatieve principes getoetst.
2.6. ‘ONWETENDHEID’ RONDOM COÖPERATIEF ONDERNEMEN Desondanks het gegeven dat coöperaties, federaties, verenigingen of andere groepen georiënteerde rechtspersonen alom vertegenwoordigd zijn in het dagdagelijkse leven bestaan er grote onduidelijkheden of misinterpretaties over en rondom het ondernemen in groep. De vaak beperkte kennis en ervaring rondom de economische en/of juridische aandachtspunten en mogelijkheden binnen een coöperatief model, maken het geïnteresseerde partijen moeilijk om op een correcte, beredeneerde en toekomstgerichte manier een coöperatief model te ontwikkelen. Het in kaart brengen van mogelijke struikelblokken dient vooraf gegrond en duidelijk in de beleidsvoering en interne reglementen opgenomen te worden. Een onvolledige aanpak heeft helaas in het verleden verschillende coöperatieve modellen laten leegbloeden of stopzetten.
15
2.7. COMMERCIALISATIE AFVALSTROMEN Op vandaag is er in België voor de ophaling en verwerking van bedrijfsafval een vrije marktsituatie waarbij elk afzonderlijk bedrijf verantwoordelijk is om, ofwel de restafvalstromen op een correcte manier zelf te verwerken, ofwel in de markt op zoek gaan naar een gunstig ophalings- en verwerkingsovereenkomst. Deze afvalstromen kunnen zowel een negatieve waarde (vb. mestverwerkingkost) of een positieve waarde (vb. frituurolieafzet inkomsten voor de brandstofindustrie) voor het bedrijf met zich meebrengen. Gezien de vrije marktsituatie is er de afgelopen jaren een stevige concurrentie ontstaan rondom de hoogwaardige positieve waarde (afval)stromen. Een goed bedrijfsbeleid rondom de afvalstromen kan dus wel degelijk extra inkomsten generen. In het bijzonder kan de voedingsindustrie door de schaalgrootte van hun stromen meegenieten van dit voordeel. Grote hoeveelheden verwerkbare hoogwaardige afvalstromen zijn zeer gewild in de markt wat een zekere spanning met zich meebrengt. Logischerwijze is de vrije markt veel minder geïnteresseerd in de negatief gewaardeerde (afval)stromen. Deze stromen brengen zowel economisch als logistiek een extra last op de schouders van het bedrijf. Als we deze trend toepassen op het valoriseren van biomassa stromen (via vergistingsinstallaties) tot hernieuwbare energie heeft de commercialisatie van afvalstromen een niet te onderschatten impact. De opbrengsten van de verwerking van positief gewaardeerde afvalstromen via een vergistingsinstallatie wegen veelal niet op tegen de opbrengsten verkregen via de vrije private markt. Grote stromen voedingsafval zijn zeer gegeerd in de voederindustrie en bieden dus rechtstreekse concurrentie voor een verwerkingsinstallatie via vergisting. Naast deze “positieve waarde” afvalstromen van de voedingsindustrie zijn er echter nog veel bedrijven of verwerkers die niet over de gewenste hoeveelheid afvalstromen beschikken om het mogelijk economisch voordeel, welke ontstaat door de verwerking via vergisting, teniet te laten gaan. Ook alle overige afvalstromen, geschikt voor een vergistingsinstallatie, welke een negatieve waarde voor het bedrijf opleveren zijn uitermate interessant om in deze studie te betrekken.
16
3. HET COÖPERATIEVE IDEE 3.1 SITUERING Het coöperatieve idee is ontstaan uit de hedendaagse situatie waar vele kleine spelers in de maatschappij, organische restmaterialen voortbrengen, die een kost betekenen. Nochtans zijn deze materialen een perfecte grondstof voor een vergistingsinstallatie om groene energie, restwarmte en een meststof voor de landbouw te produceren. De uitdaging ligt erin om deze kost in de eerste plaats om te buigen tot een gezamenlijke opbrengst ingebed in een sociaal en ecologisch verantwoord coöperatief ondernemers model zoals in deze blauwdruk beschreven wordt.
3.2. MISSIE EN VISIE ●
Missie: Vele kleine, middelgrote bedrijven en consumenten genereren organische restmaterialen, maar zijn meestal te klein om op individuele basis deze stromen zelf te verwerken tot groene stroom of aan te bieden aan bestaande vergistingsinstallatie als mogelijke inputstroom. Een coöperatieve aanpak tussen bedrijven en/of burgers zal er voor zorgen dat de organische reststromen - mits het in acht nemen van een aantal randvoorwaarden (zoals o.a. zuiverheid, kwaliteit, etc.) - vergist worden met de productie van groene energie, restwarmte en een meststof voor de landbouw als resultaat.
●
Visie: De coöperatie zal de organische reststromen van haar leden al dan niet aangevuld met dit van derden verzamelen en laten verwerken in een vergistingsinstallatie. Deze vergistingsinstallatie kan al dan niet in eigendom van de coöperatie zelf zijn. Na verwerking van de organische reststromen zal de coöperatie een nieuwe grondstof gegenereerd hebben (digestaat = meststof voor de landbouw) en zal er door valorisatie van het geproduceerde biogas eveneens groene stroom en restwarmte geproduceerd worden, die door de coöperanten al dan niet zelf kunnen gebruikt worden. De coöperatie wil deze activiteit uitbouwen waar ook de mensen uit de sociale economie aan kunnen deelnemen zodat het resultaat van de activiteit een sociale, economische en milieuvriendelijke maatschappelijke draagkracht heeft.
3.3. ACTIVITEITEN VAN DE COÖPERATIE ●
Verzamelen van organische restmaterialen bij of door zijn coöperanten op lokaal vlak, met het inschakelen van de sociale economie voor het ophalen;
●
deze materialen aanwenden in een coöperatieve vergistingsinstallatie of laten verwerken bij een derde, die de vergistingsinstallatie uit hoofde van de coöperatie beheert of waarbij er een duidelijk samenwerkingsverband werd ondertekend;
●
op een economische basis produceren van groene stroom en eventueel zelf verbruiken van de geproduceerde stroom door de coöperanten.
●
produceren van een meststof (digestaat) dat in de landbouw kan afgezet worden.
●
gezamenlijke beslissingen nemen en beheren van de coöperatie in het ruime kader waarin het sociale, economische en ecologische geoptimaliseerd wordt.
●
Uitgebreide lijst zie in hoofdstuk 4.3.
17
3.4. GEOGRAFISCHE AFBAKENING Om op een economisch, ecologisch en coöperatief verantwoorde manier te gaan vergisten is het van groot belang om een geografische afbakening te generen. Het transporteren van afvalstromen binnen een straal van ongeveer 30 km rond de vergistingsinstallatie, werd hier binnen de blauwdruk als randvoorwaarde opgenomen. Deze 30km is zeker geen vast gegeven. Volledig afhankelijk van welk soort afvalstromen er waar vandaan komen, kan er perfect berekend worden in welke mate het ‘de moeite’ loont om bepaalde afstanden af te leggen. Merk op : ga na over welke volumes en type afvalstromen het gaat en over welke maximale afstanden ze kunnen verplaatst worden. Een voorbeeld van data verzameling is terug te vinden in bijlage : Database afvalstormen Proeftraject participanten Een zo correct mogelijke inventarisatie is een zeer belangrijke schakel in het proces! Merk op : niet elke stroom is het waard om er verder voor te rijden. Men zou een link kunnen leggen tussen het biogas productiepotentieel van een biomassa en de maximale transportkosten die er aan gelinkt kunnen worden. Neem bv. dat een bepaalde biomassa een biogas opbrengst heeft van 100 Nm3 biogas (60% CH4)per ton. Deze 100 Nm3 biogas komt overeen met een “opbrengst” van om en bij 210 kWel groene stroom en 240 kWth groene warmte. Deze twee outputstromen genereren - indien de stroom verkocht kan worden (aan een vennoot) aan 0.11 €/kWel, en indien de warmte verkocht kan worden (aan een vennoot) aan 0.06 €/kWth een inkomen voor de vergister van om en bij 64 €/ton. Stel dat de kosten gelinkt aan de verwerking van de stroom rond 35 €/ton liggen (inclusief afschrijving van de installatie) kom je uit dat 1 ton van het input materiaal een “winstmarge” heeft van om en bij 29 €/ton. Op basis van dit cijfer kan je gaan berekenen hoever je kan rijden (= uitgaves genereren om de stroom te gaan ophalen) zonder het totale plaatje in het gedrang te brengen.
3.5. VENNOTEN VAN DE COÖPERATIE De blauwdruk wil een zo ruim mogelijk beeld geven van al de mogelijke coöperatieve samenwerkingsvormen, vertrekkende vanuit de initiatiefnemers. Zo kunnen de initiatiefnemers louter en alleen bestaan uit individuele consumenten die samen hun organische restmaterialen willen gaan omzetten tot groene stroom. In de blauwdruk wordt dit verder beschreven als de burger coöperatie. Voorbeelden van burger coöperaties zoals Eco-Power, zijn in. Tevens kunnen verschillende bedrijven uit verschillende sectoren samen beslissen om hun organische restmaterialen gezamenlijk te gaan vergisten en de geproduceerde groene stroom zelf gaan verbruiken. Hier wordt er dan gesproken over de bedrijven coöperatie. Voorbeelden van bedrijvencoöperaties zoals producentenorganisaties (veilingen) van groenten en fruit, hebben al hun deugdelijkheid bewezen. In beide types hebben de leden of coöperanten de volledige inzage en inspraak in de activiteiten van de coöperatie. Er kunnen wel een aantal verschillen tussen beide types aangehaald worden. Zo zal er bij een bedrijven coöperatie meestal een klein aantal bedrijven voorkomen die allen een behoorlijk volume aan eigen organische reststromen produceren. Ook zullen de bedrijven gemakkelijk geneigd zijn om dit totale proces van verzamelen tot vergisten en afzet van de vergistingsproducten in eigen handen te nemen. De burger coöperatie zal eerder uit een groot aantal leden bestaan met relatief kleine volumes organische restmaterialen per lid. De burgercoöperatie zal niet direct geneigd zijn om al de taken van a tot z in eigen beheer te gaan uitvoeren.
18
Belangrijk is wel te vermelden dat wanneer één of meerdere leden meerdere taken zelf ten dienste van de coöperatie zal gaan uitvoeren dat men moet opletten voor belangenvermenging. In concreto moest er één van de coöperanten zowel de site beheren en/of eventueel het transport of de afname van de groene stroom voor zijn rekening nemen, kan hier belangenvermenging optreden en kunnen hierdoor conflicten ontstaan tussen de leden/vennoten. Want op dat moment wordt hij een belangrijke speler en moet er opgepast worden dat hij niet rechter en partij wordt, m.a.w. beslisser en uitvoerder. Dit kan de besluitvorming ontwrichten in de richting van niet democratische beslissingen, met alle gevolgen van dien voor het verder bestaan van de coöperatie. In zulke coöperaties is het van het grootste belang dat deze problematiek op een proactieve manier aangepakt wordt door de leden, door goede en frequente overlegvergaderingen te beleggen en een professionele raad van bestuur aan te duiden. Deze zal er moeten over waken dat bij beslissingen over zaken waarin leden van de Raad van Bestuur (RvB) betrokken zijn bij de uitvoering en in de RvB zetelen, dat deze leden bij de stemming over hun activiteiten, niet mogen mee stemmen. Merk op dat duidelijke afspraken op voorhand heel wat misverstanden kunnen vermijden. Merk ook op dat hier in de blauwdruk een zo breed mogelijke waaier aan coöperaties wordt aangereikt van burger tot bedrijvencoöperaties. Niets neemt weg dat er tussen deze twee uitersten ook verschillende hybride vormen mogelijk zijn mits goed en weldoordachte proactieve afspraken. Samenwerken is per definitie bemiddelen en komen tot een gezamenlijk standpunt en aanpak dat dikwijls het individuele standpunt overstijgt.
3.6. ARGUMENTATIE WAAROM VOOR EEN COÖPERATIE GEKOZEN WORDT ●
Alleen of individueel de organische restmaterialen van de bedrijven met een klein aanbod aan organische restmaterialen of van het gezin verwerken tot groene stroom is niet rendabel, noch realistisch. Vandaar zal met een gezamenlijk coöperatief model de verantwoordelijkheidszin en/of medezeggenschap aangewakkerd worden rond het probleem van eigen productie van organische restmaterialen.
●
De economische meerwaarde van het gezamenlijk verwerken en het produceren van groene stroom zal het economisch en ecologisch rendabel maken.
●
De solidariteit die binnen de coöperatie tussen de verschillende actoren en uitvoerders zal aangewakkerd worden, door de samenwerking tussen verschillende sectoren, actoren (sociale economie, industrie, landbouw, consumenten,...).
●
De inschakeling van de sociale economie versterkt de aandacht voor de gemeenschap.
●
De directe link tussen bedrijf of burger met de productie van groene energie maakt dat men zuiniger zal omspringen met energie en het milieu. Door te werken via een coöperatie breng je die energie productie bij een heel aantal coöperanten.
●
Het coöperatief model (de CVBA) brengt een waaier aan administratieve en organisatorische mogelijkheden, welke bij andere rechtspersonen zoals de NV of BVBA, een stuk strikter genomen worden. Dit wordt in een later hoofdstuk verder in detail behandeld.
●
Het investeringsbedrag gelinkt aan een volledig nieuwe vergistingsinstallatie kan aanzienlijk oplopen tot enkele honderdduizenden euro’s. Het coöperatief model kan er voor zorgen dat het te lopen risico
19
een stuk wordt gespreid. De eigen inbreng op het investeringsbedrag kan per vennoot een stuk lager uitvallen dan wanneer de investering door één bedrijf genomen dient te worden.
●
Het coöperatief model zorgt er bovendien voor dat een kosten optimalisatie wordt doorgevoerd. Daar waar voordien elk afzonderlijk bedrijf eenzelfde soort ‘afval’ kosten had, kunnen de overkoepelende kosten nu beperkt worden.
20
4. BOUWSTENEN VOOR EEN BUSINESS PLAN 4.1 PROJECTNETWERK EN AANPAK 4.1.1 SITUERING Hieronder wordt in eerste instantie de inventaris van bedrijven in het Gentse en de regio rond Eeklo beschreven en wat de resultaten waren van dit onderzoek uitgevoerd door de projectpartners Biogas-E, Inagro en Pro Natura. De keuze van een afgebakend gebied lag enerzijds voor de hand daar het transport van organische restmaterialen ook zijn prijskaartje heeft, en dus in de mate van het mogelijke beperkt moe(s)t worden. De keuze voor deze 2 regio’s (Gent en Eeklo) is gebaseerd op de interesse die er door bepaalde vennoten reeds voor de projectindiening al geuit was. In tweede instantie wordt een theoretische aanpak voor de opstart van de coöperatie vooropgesteld aan de hand van een aantal vragen die mee richting geven aan de voorbereiding en oriëntatiefase. Het is van essentieel belang deze vragen te doorlopen alvorens te starten met een dergelijk initiatief. Ten derde is er gewerkt aan de conceptfase aan de hand van een proeftraject in de praktijk. De keuze om een proeftraject in te bouwen in de blauwdruk is om de potentiële toekomstige gebruikers kennis te laten maken met praktijksituaties die vaak niet worden opgemerkt indien louter gewerkt wordt met theoretische modellen. Dit laat onder andere toe om een aantal praktische valkuilen en goede ervaringen met de gebruikers te delen. Bij aanvang van deze blauwdruk werd er door de initiatiefnemers gekozen om zowel een proeftraject af te leggen rond burgercoöperatie alsook rond bedrijvencoöperatie. Na contact met geïnteresseerden via de klankbordwerkgroepen, via de inventarisatielijst en via persoonlijke contacten met potentiële bedrijven, werden er twee groepen van geïnteresseerden afgebakend binnen beide vooropgestelde coöperaties. De burgercoöperatie was opgebouwd rond een sociaal woonproject waarbij het de bedoeling was om de bewoners van een sociale woonwijk mee te betrekken in een coöperatieve aanpak om via hun organische restmaterialen (GFT en keukenafval), eventueel aangevuld met een deel reststromen uit de omgeving, over te gaan tot het vergisten ervan in de sociale woonwijk. De geproduceerde groene stroom en restwarmte zou dan door de wijk zelf aangewend worden om de huizen te verwarmen en van stroom te voorzien. Voor het digestaat zou er contact gezocht worden met een landbouwer in de omgeving, die dit als meststof zou kunnen aanwenden. Na een aantal contacten met een paar betrokken partijen is de oorspronkelijke bereidwilligheid om mee te werken aan dit proeftraject, weggevallen. Vandaar hebben de initiatiefnemers het burgercoöperatie proeftraject noodgedwongen stop dienen te zetten. Merk op : ideeën die bij aanvang zeer aanlokkelijk zijn en zeer lovenswaardig zijn, kunnen in de loop van het traject onderbroken worden. Meestal ligt het aan gebrek aan tijd of aan zaken die moeilijk in te schatten zijn op voorhand. In concerto, hoeveel vergistbare organische reststromen zouden er in zulke sociale woonwijken geproduceerd worden? Dit is een essentieel onderdeel om de rendabiliteit van dergelijke projecten in te kunnen schatten. De bedrijven coöperatie is opgebouwd rond de geïnteresseerde bedrijven in de regio Gent. Bij de contacten met de universiteit (studentenrestaurants, proefbedrijven, dierengeneeskunde), de ziekenhuizen en voedselbereiders uit het Gentse, is gebleken dat er wel de interesse bestond om samen met de initiatiefnemers van de blauwdruk een proeftraject te doorlopen. Dit is in paragraaf 4.1.4 verder uitgewerkt, waar ongetwijfeld
21
een paar praktische reminders en randvoorwaarden van dienst zullen zijn voor toekomstige gebruikers van deze blauwdruk. Tijdens één van de klankbordwerkgroepen werden er onder andere aan de geïnteresseerden een viertal vragen gesteld om te kunnen toetsen in welke mate deze geïnteresseerde partijen naar een coöperatieve samenwerking kijken. In de bijlage zijn de antwoorden van de deelnemers weergegeven ●
Wat zou de trigger zijn om in te stappen in dergelijke coöperatie?
●
Wat zou een struikelblok kunnen zijn om niet in te stappen?
●
wat zijn uw verwachtingen van de coöperatie?
●
Welke rol kan u betekenen in de coöperatie?
Uit de antwoorden is gebleken dat bedrijven-coöperaties zich in eerste instantie op het technische en het economische gaan focussen en daarna pas op het ecologische en het sociale aspect. Bij de burgercoöperatie wordt er meer vanuit het buikgevoel gewerkt en worden zowel het economische, als sociale en ecologische op dezelfde lijn gezet en is de lokale verankering een essentiële vereiste. Niettegenstaande de bedrijvencoöperatie in hoofdzaak op zoek gaat naar een economisch voordeel, werd ook het sociale en ecologische luik in de discussie opgerakeld en besproken als bijkomende interessante piste ter promotie van de bedrijfsvoering. Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) werd vanuit de klankbordwerkgroep niet als prioriteit aangehaald maar zal binnen deze blauwdruk zeker voldoende belicht worden als extra opportuniteit! Merk op: De insteek van je participanten is belangrijk om weten van bij de aanvang. Waar focussen uw participanten zich op en zal deze focus voldoende in de coöperatieve werking tot uiting komen? Zorg er in ieder geval voor dat de focus een belangrijke leidraad is binnen de coöperatie, want anders verliest de coöperatie vroeg of laat zijn drive.
4.1.2 INVENTARISATIE VAN DE BEDRIJVEN. Zie bijlage 1 - rapport inventarisatie
4.1.3 THEORETISCHE AANPAK: VOORBEREIDING -EN ORIËNTATIEFASE ●
Welke actoren dien je te betrekken bij het opstellen van een dergelijke coöperatie?
○
in eerste instantie de actoren in een lokale omgeving, die organisch restmateriaal hebben die voor hun een kost vertegenwoordigen. Dit kunnen kleine en middelgrote ondernemingen uit de voedingsindustrie, restaurants, universiteiten, ziekenhuizen,... en evengoed de consumenten die GFT en ander organische restmaterialen produceren. Dus allerlei actoren die een zeker volume aan reststromen hebben die ze zelf niet op een rendabele manier kunnen vergisten.
○
Ten tweede de verzamelactoren, zij die de reststromen gaan verzamelen. hierbij wordt in eerste instantie gedacht aan sociaal economiebedrijven.
22
●
●
○
Ten derde de actoren die de “outputstromen” (groene stroom, groene warmte en het digestaat) willen of kunnen afnemen. In vele gevallen zullen de actoren die over het organisch restmateriaal beschikken hier deel van uit .
○
Al dan niet een bestaande vergistingsinstallaties in de buurt, waar eventueel de reststromen kunnen geleverd worden. Hiervoor kan steeds beroep gedaan worden op het voortgangsrapport van de biogassector dat jaarlijks opgesteld wordt door Biogas-E.
○
Expertise bureaus die het vergistingsprocedé beheersen, om de coöperatie op een onafhankelijke basis bij te staan bij het technische gedeelte van de vergistingsinstallatie.
Wie krijgt daarbij welke rol en zeggenschap?
○
Elk lid van de coöperatie krijgt zeggenschap over de activiteiten, de werking en de financiële afwikkeling die door de Raad van Bestuur (RvB) verder uitgewerkt wordt. De leden hebben echter op de algemene vergadering het recht van hun stem als ze met bepaalde zaken van de RvB niet akkoord zijn. Bij de burgercoöperatie zullen alle burgers lid kunnen worden. Bij de bedrijven-coöperatie zullen de bedrijven kunnen lid worden.
○
Uit de leden zal er een Raad van Bestuur verkozen worden die de dagdagelijkse bestuurszaken zal moeten opvolgen. Deze Raad van Bestuur zal op de algemene vergadering verantwoording moeten afleggen t.o.v. zijn leden.
○
De rol van de leden in een burgercoöperatie is eerder weggelegd voor het beslissende stuk en binnen zo’n coöperatie zal er eerder gewerkt worden met de uitvoering door derden van de activiteiten, beginnende bij de verzameling van de reststromen, het uitbesteden van de vergistingsinstallatie aan een derde, tevens ook het verkopen van het digestaat en eventueel de geproduceerde groene stroom. Bij een bedrijven-coöperatie zal er door de bedrijven meerdere activiteiten zelf uitgevoerd worden. Hierbij moet dan wel duidelijke afspraken gemaakt worden wat de beslissingen betreft die moeten genomen worden over deze activiteiten. Zeker om hier het principe van rechter en partij te kunnen vrijwaren.
Hoe worden draagvlak en wenselijkheid afgetoetst?
○
hiervoor moet de groep van geïnteresseerden bij elkaar gebracht worden waar duidelijk moet gepolst worden naar het organisatorisch kader (de structuur en organisatie)
■
Wie wil er samenwerken?
■
Wat willen de leden zelf doen en wat willen ze uitbesteden
■
Waar willen ze starten en hoe groot mag de aanvoerradius zijn van de reststromen?
■
Wanneer willen we starten?
■
Wat zijn onze uitgangspunten?
■
Wat hebben we al werkelijk en waar moeten we beroep doen op derden?
■
Wat kunnen wij goed?
23
○
○ ●
Wat zal onze strategie zijn?
■
Welk juridische model zal er aangenomen worden? Ze zal moeten gepolst worden de structuur, de aandelen, het bestuur, de gezamenlijke winst, wat in crisissituaties, …
Het economisch en sociaal kader van de coöperatie moet op voorhand afgetoetst worden waarbij de volgende punten aan bod moeten komen:
■
economische structuur
■
de financiële haalbaarheid (begroting, balans en resultatenrekening). hierbij is het belangrijk om ook weer duidelijke afspraken te maken : hoe zal de prijszetting gebeuren voor toevoer van de stromen? Welke prijs wordt er gevraagd aan de afnemer van de warmte en groene stroom (welke mogelijk ook een vennoot is), etc.
■
de ecologische impact : hoe ver willen de leden gaan
■
de sociale impact: hoe wordt de sociale economie hierbij betrokken.
ten slotte zal er een evaluatie kader moeten opgesteld worden om op voorhand te polsen naar de haalbaarheid van deze verschillende kaders.
Hoe worden draagkracht en haalbaarheid ingeschat?
○
●
■
de haalbaarheid op organisatorisch en economisch financieel vlak moet afgetoetst worden, waarbij de rentabiliteit van de vergistingsinstallatie centraal zal staan. Er moet tenslotte een financieel voordeel voor de leden inzitten om over te gaan tot het oprichten van een coöperatie die de reststromen wil omzetten in groene energie.
Wie is eigenaar van welke processen?
○
als de coöperatie al de bijhorende activiteiten in eigen beheer zal uitvoeren dan is de coöperatie eigenaar ervan met gelijke voordelen voor al de coöperanten. Indien meerdere activiteiten uitbesteed worden is de coöperatie niet de eigenaar maar wel de uitvoerende derde.
Vanuit de contacten tijdens de klankbordwerkgroep en de persoonlijke contacten is er in eerste fase met de geïnteresseerde bedrijven de voorbereiding -en oriëntatiefase doorlopen. Uit deze fase is gebleken dat de bedrijven UZ Gent, Universiteit Gent, Guislain ziekenhuis, Sodexo, en Voedingsbedrijf X interesse hadden in het oprichten van een coöperatie. Voor meer informatie over deze bedrijven zie bijlage. Merk op: Tijdens de voorbereiding -en oriëntatiefase is gebleken dat er steeds duidelijk moet gepolst worden naar de mogelijkheden van overheidsinstellingen, of zij al dan niet kunnen deelnemen als coöperant van een coöperatie. Het is sterk aangewezen om de statuten van deze instellingen te onderzoeken .
24
4.1.4. CONCEPTFASE ROND DE BEDRIJVENCOÖPERATIE Met de bedrijven die uit de voorbereiding -en oriëntatiefase gekomen zijn is verder gewerkt aan de conceptfase die hier verder wordt toegelicht. Onderstaande kaart van de regio Gent, geeft alle betrokken locaties weer. De rode markeringen zijn de 13 locaties (excl. Voedingsbedrijf X) vanwaar er inputstromen naar de vergistingsinstallatie gestuurd kunnen worden. De drie gele markeringen zijn de locaties waar er de mogelijkheid bestaat om een vergistingsinstallaties te kunnen bouwen. Opgelet, slechts een concrete toelatingsvergunning kan een officieel akkoord bekrachtigen. Het Co-4-Energy project heeft 5 concrete bedrijven in het proeftraject gebruikt, allen met effectieve verbruik en behoefte cijfers. Universiteit Gent (UGent) : ○
○
Inputstroom locaties: ■
Resto Dierengeneeskunde : Salisburylaan 133 - Merelbeke
■
Resto Astrid : Krijgslaan 250 - Gent
■
Resto Bouwdewijn : Harelbekestraat 70
■
Resto De Brug : Sint-Pietersnieuwstraat 45 - Gent
■
Resto FPPW : Henri Durantlaan 2 - Gent
■
Resto Campus Coupure : Coupure Links 653 - Gent
■
Resto Kantienberg : Stalhof 45 - Gent
■
Resto Sint-Jansvest : Sint-jansvest 24 - Gent
■
Faculteit Dierengeneeskunde : Salisburylaan 133 - Merelbeke
■
Proefhoeve UGent : Proefhoevestraat 12 - Melle
Potentiële Locatie Vergister: ■
Proefhoeve UGent : Proefhoevestraat 12 - Melle
■
Faculteit Dierengeneeskunde : Salisburylaan 133 - Merelbeke
■
Proeftuinstraat 86, Gent
Universitair Ziekenhuis Gent (UZ Gent) : ○
Inputstroom locaties: De Pintelaan 185 - Gent
○
Potentiële Locatie Vergister: Geen mogelijkheid tot het plaatsing van een vergistingsinstallatie.
25
Sodexo : ○
Inputstroom locaties: De Pintelaan 185 - Gent (gevestigd op UZ Gen site)
○
Potentiële Locatie Vergister: Geen mogelijkheid tot het plaatsing van een vergistingsinstallatie
Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain : ○
Inputstroom locaties: Franciso Ferrerlaan 88A - Gent
○
Potentiële Locatie Vergister: Geen mogelijkheid tot het plaatsing van een vergistingsinstallatie
Voedingsbedrijf X : ○
Inputstroom locaties: Gent-Ninove
○
Potentiële Locatie Vergister: Geen mogelijkheid tot het plaatsing van een vergistingsinstallatie
Kaart met ophaallocaties en de locatie van de vergistingsinstallatie: In deze blauwdruk wordt er een aanname gemaakt dat de vergistingsinstallatie op de Proefhoeve locatie in Melle gebouwd en uitgebaat zal worden. Alle afvalstromen dienen dus richting Melle gebracht te worden. Gezien de spreiding van de 13 locaties, houden we rekening met een maximale afstand tussen de afvalstromenproducent en de vergistingsinstallatie van 30km. Merk op: Er moet ook voldoende aandacht besteed worden aan de inplantingslocatie van de vergister. Idealiter wordt de vergister centraal geplaatst, maar er zijn beperkingen wat ruimtelijke ordening betreft: een vergister kan enkel in industrieel- of landbouwgebied gebouwd worden. Indien overgegaan wordt tot bouw in landbouwgebied, dienen dan veelal ook bepaalde voorwaarden voldaan te worden (maximale tonnage, verplichte fractie landbouw gerelateerd product (mest), etc.). Indien men op industrieterrein bouwt zijn er minder wettelijke bepalingen van kracht en heeft men een vrijere marge op de toevoerstromen etc. Nadeel bij industrieterreinen is dan weer dat de prijs die betaald zal moeten voor de grond waar de vergister op gebouwd kan worden, een pak hoger zal liggen dan voor landbouwgebied. Ook is het niet onbelangrijk na te gaan of de zone waarin de vergister mogelijk zou komen niet gelegen is in beschermd gebied. Zo kan de nabijheid van Natura 2000 gebieden of andere kwetsbare gebieden bepalend zijn voor de mogelijkheid om er al dan niet een vergistingsinstallatie te bouwen. In sommige gebieden is het immers niet toegelaten om een vergister te zetten. De lijst van kwetsbare gebieden is na te kijken in RO/2006/01. Bovendien is ook het optimaliseren van het economisch model van de coöperatieve hiervan afhankelijk : niet enkel voor het minimaliseren van transport- en logistieke kosten, maar ook voor het verzekeren van maximalisatie van de inkomsten: in een optimaal scenario wordt de vergister dicht geplaatst bij een vennoot (of een derde partij) die de warmte het hele jaar door kan afkopen van de coöperatie. Idealiter betaalt deze partij er dan op de dag van vandaag ook een aanzienlijke prijs voor - indien de ‘winst’ die hier geboekt kan
26
worden door productie van groene energie beperkt is, zal ook de rentabiliteit van de volledige coöperatie lager liggen.
●
Logistieke afbakening Rekening houdend met de partners, locaties, afvalsoort en afvalhoeveelheid konden we onderstaand logistieke tabel opmaken. Hier maken we gebruik van inschattingen. Dit komt in hoofdzaak door het gegeven dat de partners (vb. U Gent) veelal ‘globale bedrijfscijfers’ in kaart brengen en in mindere mate locatie specifieke data heeft kunnen aanleveren (vb. 8 resto’s van U Gent). Daarenboven bespreken we hier de logistieke aanpak welke ruimere berekening aanvaardt. Alle valorisatieberekeningen houden wel rekening met de exacte doorgegeven datareeksen. In de tabel hieronder wordt er onderscheid gemaakt tussen laag- en hoog-calorische stromen. Onder laag-calorische stromen vallen de mest-gerelateerde stromen : dit type stromen heeft een lager biogaspotentieel dan een “rijkere” stroom zoals keukenafval. Binnen het logistieke kader werd er ook uitgegaan van een gescheiden ophaling, zodat de hoog-calorische stromen (keukenafval etc.) niet in dezelfde wagens vervoerd moeten worden als de mest-gerelateerde stromen.
Volume Locatie
Km
laag calorisch
Volume # oph./wee k
(per week)
hoog calorisch
# oph./wee k
(per week)
Resto Dierengeneeskunde
5
nvt
0
0.27 m³
1
Resto Astrid
16
nvt
0
0.27 m³
1
Resto Boudewijn
14
nvt
0
0.27 m³
1
27
Resto De Brug
16
nvt
0
1.9 m³
1
Resto FPPW
17
nvt
0
0.27 m³
1
Resto Campus Coupure
17
nvt
0
0.27 m³
1
Resto Kantienberg
15
nvt
0
0.27 m³
1
Resto Sint-Jansvest
16
nvt
0
0.27 m³
1
Fac. Dierengeneeskunde
5
135 m³
5
1,25 m³
1
Proefhoeve Melle
0
20 m³
0
1,25 m³
1
UZ Gent
14
nvt
0
0,30 m³
1
Sodexho (UZ Gent site)
14
nvt
0
7 m³
1
Guislain Centrum
20
nvt
0
3,55 m³
1
Totaal
155 m³/ week
17,14 m³ / week
Ondanks de regionale gebondenheid van het project en de daarbij horende beperkte maximale ophalings-afstand tussen vergister en afvalproducent, zit er toch een behoorlijke spreiding tussen de verschillende afvalproducentenlocaties. Ter optimalisatie van de logistieke taken en kosten wordt er rekening gehouden met : ○
Laag calorische stromen : ■
20m³/week (Proefhoeve) runderdrijfmest hoeft niet getransporteerd te worden en kan rechtstreeks in de vergistingsinstallatie (kan verpompt worden)
■
135m³/week (Fac. Dierengeneeskunde) paarden en rundermest (incl. stro), wordt op vandaag tegen een kost van ong. 750 EUR/maand opgehaald en verwerkt. 2 Alternatieven : ●
Transportkost outsourcen = ong. 1250 EUR/maand
●
Eigen Transport = ong. 600 EUR/maand, met aannames : ○
5 ritten per week (15 km per rit)
○
Investeringsbedrag = 50.000 EUR (10jr krediet)
○
Kredietlast = 500 EUR/maand (4% interest - 10jaar)
28
○
○
Brandstofkost = 175 EUR/maand
○
Onderhoud + overige kosten = 200 EUR/maand
○
Verhuur aan derden bij niet gebruik = +275 EUR/maand (enkel geschikt voor mesttransport !)
Hoog Calorische stromen : ■
17,14 m³/week Groenafval en Keukenafval ●
Eigen Transport = ong. 500 EUR/maand, met aannames : ○
4 ritten per week (50km per rit)
○
Investeringsbedrag = 30.000 EUR (10jr krediet)
○
Kredietlast = 300 EUR/maand (4% interest - 10jaar)
○
Brandstofkost = 250 EUR/maand
○
Onderhoud + overige kosten = 200 EUR/maand
○
Verhuur aan derden = +250 EUR/maand
Door te werken met een eigen ophaalservice van zowel lage als hoge valorisatie afvalstromen, dienen we rekening te houden met een workload (chauffeur) minimaal 0,5 VTE (Voltijdse Equivalent). ●
Wettelijke omkadering transport Naast het logistieke verhaal op zich (aantal transporten e.d.) is het ook belangrijk om het wettelijke kader rond transport van afval- en meststromen goed in kaart te brengen. Bij deze transporten komen er immers bepaalde (vooral administratieve) voorwaarden kijken. Hieronder worden de belangrijkste punten opgelijst. AFVALSTOFFEN (= OBA-stromen, in deze case alle stromen uitgezonderd mest) De wetgeving die hier van toepassing is, is deze van het het Vlarema en het Materialendecreet. In deze gaan we er van uit dat het gaat om transport binnen het Vlaamse gewest, en dat het niet gaat om dierlijk afval afkomstig van slachthuizen, beenhouwerijen en dergelijke. Indien dat wel zo zou zijn, dan is eveneens het “Besluit ophaling en verwerking van dierlijk afval” van toepassing. De volgende algemene voorwaarden gelden : ●
afvalstoffen moeten degelijk verpakt zijn
●
verschillende soorten afvalstoffen die gescheiden aangeboden worden moeten ook gescheiden blijven (groenafval en keukenafval mogen niet gemixt worden)
●
de vervoersmiddelen en de recipiënten moeten in- en uitwendig gereinigd worden om vermenging van verschillende soorten afvalstoffen te voorkomen.
29
Identificatie formulier bij transport Dit is niet nodig indien de inzameling gebeurt in een ophaalrond van huishoudelijke afvalstoffen, met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen of niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen. Hieronder valt ook keukenafval en groenafval. Indien er dus rechtstreekse transporten gebeuren tussen de klant en de vergister is er wel een identificatieformulier nodig. Het identificatieformulier moet ten minste volgende gegevens bevatten (zie voorbeeldformulier in bijlage): ●
uniek volgnummer;
●
datum van vervoer;
●
naam en adres van de afvalstoffenproducent en het adres van verzending van de afvalstoffen;
●
naam, adres en registratienummer van de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, indien van toepassing;
●
naam, adres en registratienummer van de vervoerders;
●
naam, adres en ondernemingsnummer van de verwerker, met vermelding van de aard van de verwerking (R- of D-code);
●
omschrijving, hoeveelheid in ton en de EURAL-codes van de afvalstoffen.
De gegevens moeten ingevuld worden vóór het vervoer aanvangt, en ze moeten worden ondertekend en gedateerd door de afvalstoffenproducent die zelf regelingen treft voor zijn afvalstoffen of door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar. Als de hoeveelheid niet kan bepaald worden voor het vertrek, mag de hoeveelheid ingevuld worden op de plaats van bestemming en moet een kopie van het identificatieformulier, met vermelding van de hoeveelheid, aan de afvalstoffenproducent bezorgd worden. De afvalstoffenproducent ontvangt een kopie van het tot zover ingevulde identificatieformulier en bewaart die kopie gedurende een periode van minimaal vijf jaar. Op de plaats van bestemming wordt het identificatieformulier door de verwerker gedateerd en voor ontvangst ondertekend. Hij ontvangt ter plaatse een kopie van het volledig ingevulde identificatieformulier en bewaart die kopie gedurende een periode van minimaal vijf jaar. Een vervoerder van afvalstoffen mag het vervoer slechts aanvatten indien een identificatieformulier aanwezig is. Afgifte van afvalstoffen Als een afvalproducent afval meegeeft met een inzamelaar moet hij hiervan een afgiftebewijs krijgen. Dit dient hij 5 jaar bij te houden. Het afgiftebewijs bevat minstens volgende informatie: ●
datum van afgifte
●
naam en woonplaats van producent
●
naam en woonplaats aan wie afvalstoffen worden afgegeven
●
aard, herkomst, samenstelling en hoeveelheid van afgegeven afvalstoffen
30
●
beoogde wijze van verwerking
Als het ophalen van het afval gebeurt in een ophaalronde mag de factuur gebruikt worden als afgiftebewijs. Het identificatieformulier kan ook gebruikt worden als afgiftebewijs. Registratie als vervoerder en inzamelaar De registraties als vervoerder en inzamelaar van afvalstoffen moet gebeuren bij OVAM (zie aanvraagformulieren in bijlage). Deze registratie is 10 jaar geldig. Registratie als vervoerder en als inzamelaar kan online: https://services.ovam.be/registratie/ Register van afvalstoffen De inzamelaar houdt een register bij van de ingezamelde afvalstoffen. Dit wordt minstens elke werkdag ingevuld en moet 5 jaar bijgehouden worden. In praktijk kan dit register bestaan uit een map met afgiftebewijzen of identificatieformulieren. Het register bevat minstens volgende gegevens: ●
de datum van het inzamelen, handelen of makelen
●
de datum van het effectieve vervoer van de afvalstoffen
●
het ondernemingsnummer en de naam en het adres van de afvalstoffenproducent
●
de hoeveelheid afvalstoffen in ton, kubieke meter, liter of kilogram
●
de aard en samenstelling van de afvalstoffen, met vermelding van de EURAL-code (zie lijst in bijlage)
●
indien van toepassing, naam, adres en identificatienummer van de vervoerder van de afvalstoffen
●
de verwerkings- of toepassingswijze van de afvalstoffen
●
naam, adres en identificatienummer van de verwerker van de afvalstoffen
TRANSPORT VAN MEST Ook het transport van mest sterk onderhevig aan een wettelijk kader waar rekening mee moet gehouden worden bij uitbating van een vergistingsinstallatie.
1.
Erkend mestvoerder
Het transporteren van mest dient te gebeuren met een erkend mestvoerder die vóór elk transport een Mestafzetdocument (MAD) opmaakt. Achteraf dient dit transport nagemeld te worden en zijn deze documenten consulteerbaar op internetloketten van de Mestbank (Vlaamse overheid) zoals de MTIL (voor de erkende mestvoerder) en het mestbankloket (voor de landbouwers en uitbaters van vergistingsinstallaties).
31
Een mestvoerder moet erkend zijn bij de mestbank en voldoen aan een aantal voorwaarden, zoals het installeren van een AGR-GPS systeem. De erkende mestvoerder:
moet dierlijke mest of andere meststoffen altijd transporteren met erkende transportmiddelen;
mag geen andere afvalstoffen dan dierlijke mest of andere meststoffen transporteren in erkende transportmiddelen, tenzij hij een adequate reiniging van de laadruimte van zijn transportmiddel uitvoert;
moet altijd bereikbaar zijn via telefoon, fax of internet;
mag zijn erkende trekkende transportmiddelen niet uitlenen aan derden;
mag zijn erkende aanhangwagens niet uitlenen aan niet-erkende mestvoerders;
moet bij elk mesttransport gebruikmaken van het AGR-GSP-systeem;
moet alle transporten uitvoeren met mestafzetdocumenten, ook die van “eigen mest op eigen grond” (als hij de openbare weg betreedt). 2.
Uitrijregeling
Bij het uitrijden van dierlijke mest op landbouwgronden in Vlaanderen dient men de uitrijregeling te respecteren. Zo is het enkel toegelaten om dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest te spreiden tijdens de periode van 16 februari t.e.m. 31 augustus. Uitzonderingen gelden voor zware kleigronden of meststoffen met een lage N-inhoud. Tevens is het verboden om dierlijke mest en andere meststoffen te spreiden op bijvoorbeeld zon- en feestdagen, voor zonsopgang en na zonsondergang, op drassig, overstroomd, bevroren of besneeuwd land, …. Daarnaast gelden nog beperkingen voor het spreiden van mest na de hoofdteelt. 3.
Bemestingsnormen
Het uitrijden van dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmest op Vlaamse landbouwgrond is beperkt volgens de bemestingsnormen. Deze normen zijn afhankelijk van de grondsoort en de teelt. 4.
Mestanalyse bij transport
Bij transport van of naar een vergistings- of mestverwerkingsinstallatie is een analyse vereist. Deze analyse is slechts 3 maanden geldig. De massa- en nutriëntenstromen bij dergelijke installaties worden nauwgezet opgevolgd door de Mestbank. 5.
In- en uitvoer
Voor de in- en uitvoer van dierlijke mest of verwerkte producten zijn specifieke eisen van toepassing. Dit zijn procedures volgens de Vlaamse en Europese wetgevingen op veterinair en leefmilieukundige gebied. Tevens gelden procedures volgens de regionale wetgeving van het land van oorsprong of het land van bestemming.
32
MERK OP: in voorgaande is uitgegaan van een aanpak waarbij de vennoten zelf een vergistings installatie bouwen en uitbaten. Een andere aanpak zou kunnen zijn dat de coöperatie de verschillende stromen bundelt en afvoert naar een bestaande vergister, om er zo een betere marktprijs voor te krijgen gezien het grotere volume aan stromen. Gezien er op de dag van vandaag vraag is vanuit de reeds bestaande vergisters naar nieuwe, goedkopere en betrouwbare input stromen zal deze piste ook verder bekeken worden bij de financiële evaluatie van een mogelijke coöperatie. Hoofdstuk 4.6. gaat dieper in op de verschillende scenario’s en beschrijft de rentabiliteit en impact per scenario. MERK OP : het wettelijk kader rond afval- of meststoffen is een complex gebeuren en het is dan ook aangewezen om ten gepaste tijde raad te vragen aan experts ter zake om zich te verzekeren dat er alle wettelijke voorwaarden voldaan is door de coöperatie. Dit geld zowel voor transport van de verschillende stromen, als voor de eigenlijke uitbating van de installatie.
4.2. STAKEHOLDERANALYSE ●
Welke zijn je stakeholders bij de coöperatie en wat betekenen jullie voor elkaar? De stakeholders zijn:
○
leveranciers van organische restmaterialen
○
verzamel actoren en logistieke partners
○
bouwers en/of sturingspersoneel van de vergistingsinstallatie
○
afnemers van de groene stroom, warmte en digestaat
○
consultants ivm de technische omkadering van de vergistingsinstallatie
Al deze stakeholders hebben elkaar nodig om het volledige proces van verwerken van de organische restmaterialen te realiseren. Merk op: Afhankelijk van de graad van uitvoering door de stakeholders zelf en van de beslissingsrechten die de stakeholders toebedeeld krijgen zal hier de graad van inspraak bepaald worden.
●
Op welk niveau werk je samen en wens je samen te werken met deze stakeholders (operationeel, tactisch, strategisch)?
○
met al de stakeholders op het operationele niveau.
○
met een deel van de stakeholders op het tactisch en strategisch niveau, afhankelijk van hun insteek als lid of als dienstenleverancier. Binnen de coöperatie zullen enkel de leden de tactische en strategische beslissingen kunnen nemen. Dit neemt niet weg dat andere leveranciers of consultants kunnen geraadpleegd worden voor advies, maar zijn kunnen niet mee beslissen.
Merk op: belangrijke beslissingen rond niet-courante activiteiten vereist soms wel een derde klok. In zulke situaties is een onafhankelijke adviseur soms aangewezen om mee het beslissingsproces op niveau van de
33
Raad van Bestuur te voeden. Om de onafhankelijkheid in stand te houden, is het aan te raden om deze partij niet te laten participeren bij een mogelijke stemming.
●
●
Wat is de intensiteit van de samenwerking met elk van deze stakeholders?
○
de intensiteit van de samenwerking hangt af van de deelname aan de verschillende processen.
○
met de leveranciers van de organische restmaterialen, verzamel actoren, logistieke partners, sturingspersoneel en afnemers van de producten, zal de samenwerking heel nauw zijn, omdat deze actoren mede het rendement van de installatie gaan bepalen.
Wie van deze stakeholders wil je betrekken als vennoot in je coöperatie en wat is daarbij de win-win voor stakeholder en coöperatie?
○ ●
de leveranciers van de organische restmaterialen, zij moeten na verwerking een positieve return terugkrijgen in financiële vergoedingen of kostprijs reducties.
Welke stakeholders hebben een verzekerde plaats in de Raad van Bestuur en wat is daarbij de win-win voor stakeholder en coöperatie?
○
vertegenwoordigers van de leveranciers
○
vertegenwoordigers van de bedrijven
Merk op: Beperk de leden van de Raad van Bestuur tot een minimum om tot snelle en efficiënte beslissingen te komen. In de praktijk worden Raden van Bestuur met meer dan 10 leden in vele gevallen vertraagd in hun beslissingen.
4.3. CORPORATE GOVERNANCE ●
Welke aspecten kunnen beslist worden door de Algemene Vergadering en welke verantwoordelijkheden worden doorgeschoven naar de Raad van Bestuur?
○
De Algemene vergadering heeft het beslissingsrecht over
i.
de strategische beslissingen die de koers van de coöperatie zal varen. De strategische uitwerking wordt aangebracht door de Raad van Bestuur. M.a.w. geeft de Algemene Vergadering (AV) opdracht aan de Raad van Bestuur (RvB) om een strategisch plan voor te bereiden op basis van de doelstellingen, visie en missie die leeft bij al de lede;.
ii.
de goedkeuring van het huishoudelijk reglement, dat tevens voorbereid werd door de RvB;
iii.
de aanduiding van de leden van de RvB: de AV zal in functie van de statuten of van het huishoudelijk reglement het aantal leden bepalen en zijn leden oproepen om zich kandidaat te stellen. Deze kandidatuur zal op de AV op een democratische wijze al dan niet weerhouden worden.
34
○
●
iv.
of geeft de kwijting aan de bestuurders na het aanhoren van de resultaten en balans van het vorige jaar en de begroting van het daaropvolgende jaar.
v.
vaststelling van de coöperatieve teruggave kan beslist worden. Meestal zal de RvB dit voorkauwen en voorstellen op de AV.
vi.
benoeming van een bedrijfsrevisor
vii.
statutenwijzigingen behoren toe aan de beslissing van de algemene vergadering
de RvB zal het voorbereidende werk voor de AV moeten uitwerken en zal ook een dagbestuur met een bijhorende directie aansturen en opvolgen. Het dagbestuur heeft verantwoording af te leggen, over zijn uitgevoerde activiteiten, aan de raad van bestuur. De raad van bestuur heeft een controlerende functie naar het dagbestuur en de directie.
Hoe organiseer je je vennotenmanagement?
○ Het vennotenmanagement wordt best in een huishoudelijk reglement ( voorbeeld zie bijlage nr 13 ) uitgewerkt. Hierin zal bepaald worden wat de spelregels voor de vennoten, kapitaal, aandelen, leden van de raad van bestuur, Algemene vergaderring, mededelingsplicht en betwistingen en sancties zijn. Het huishoudelijk reglement is een perfecte aanvulling op de statuten waarin dieper en specifieker kan ingegaan worden op allerlei afspraken die nuttig kunnen zijn om de werking en de verstandhouding tussen de stakeholders te optimaliseren. Best wordt ook dit huishoudelijk reglement door de aangestelde Raad van Bestuur voorbereid en wordt dit op de Algemene vergadering aan zijn leden ter goedkeuring voorgelegd
●
●
Hoe verzeker je een effectieve controle op het management van de coöperatie?
○
Het dagbestuur dat de dagdagelijkse activiteiten moet uitvoeren kan tevens toezien op het management van de vennootschap. Dit dagbestuur zal de controle kunnen uitvoeren zoals in het huishoudelijk reglement is uitgewerkt.
○
Bijkomend kan er voor gekozen worden om via een Protocol bepaalde beslissingsmethoden en aanpakken te objectiveren volgens voorafbepaalde regelgevingen.
Hoe verzeker je een kwaliteitsvolle samenstelling van de Raad van Bestuur?
○
In eerste instantie door de mandaten vernieuwbaar te maken en door de AV om de 4 tot 6 jaar over te gaan tot herverkiezing van de leden.
○
Ten tweede door objectieve voorwaarden voor de kandidaten (zoals min/max leeftijd, actief lid, interne bestuursopleiding willen volgen,...) vast te leggen en deze duidelijk te communiceren naar de leden.
○
ten derde ervoor te zorgen dat de raadsleden geen uitvoerende functie in de coöperatie hebben
○
Ten vierde best een externe zakelijke buitenstaander mee op te nemen als lid van de RVB.
35
○ ●
Ten slotte een bestuurdersopleiding en vorming voorzien voor de bestuurders bij hun aantreden.
Hoe verzeker je een effectieve controle op de Raad van Bestuur door de Algemene Vergadering?
○
Deze controle zit vervat in een jaarlijkse AV waarop na voorleggen van de gevraagde stukken en toelichtingen, een kwijting aan de bestuurders verleent wordt.
○
Bij onduidelijkheden of specifieke zaken hebben de leden het recht om een buitengewone algemene vergadering te laten samenroepen, waarbij de RVB zich dan zal moeten verantwoorden.
Binnen dit hoofdstuk rondom Corporate Governance wensen we graag ook een opsomming te maken van de verschillende doelen/activiteiten welke voor van het coöperatief model van Co-4-Energy van kracht kunnen zijn. Opgelet, deze opsomming is louter verduidelijkend, zeer project afhankelijk en zeker niet limitatief : ●
verzamelen, ophalen, storten en verwerken van keukenafval, tuinafval, industrieel afval, landbouwafval, biomassa, organisch afval en andere afvalstromen
●
afzet, droging, productie en verwerking van digestaat
●
bevorderen van een duurzame energievoorziening
●
productie van hernieuwbare energie
●
promoten van hernieuwbare energie
●
verenigen van verbruikers van hernieuwbare energie
●
productie van gas en elektriciteit
●
verwerken van afval tot groene stroom
●
opwekken van thermische en elektrische energie uit vergisting van biomassa
●
vermarkten van groene stroom, groene stroomcertificaten en warmtekrachtkoppeling certificaten
●
vermarkten van gekorreld en gedroogd einddigestaat
●
aanmaken en verwerken van bio-brandstoffen, koude- en warmteprocessen in de ruimste zin van het woord
●
projectontwikkeling tot verwerking en verhandeling van allerhande biomassastromen tot verhandelbare (eind)producten zoals: (groene) elektriciteit, warmte en thermische energie, organische meststoffen en primaire en secundaire grondstoffen
●
samenwerken met andere verwerkingsbedrijven van biomassastromen
●
samenbrengen van verschillende stromen
●
verwerking en verhandeling van biobrandstoffen (palmolie, sojaolie, enz.)
36
●
adviesverlening
●
de verwerking van biomassa door fermentatie en anaerobe gisting
●
het produceren, uitbaten, verhandelen invoeren en uitvoeren van alle goederen en diensten, welke met het doel verband houden
●
Etc.
Als bijlage werden er ook voorbeeldstatuten van de CVBA bijgevoegd. Deze kunnen, samen met de volledige blauwdruk, als basis of leidraad voor de eigen specifieke statuten gebruikt worden.
4.4. MARKETING EN COMMUNICATIE ●
Welke markt (privaat of semi-publiek) wensen we te bedienen ?
○
●
Wat is de toegevoegde waarde die we kunnen leveren op deze markt?
○
●
Bij aanvang van het Co-4-Energy is er bewust gekozen om geen specifieke voorwaarden of restricties voor de doelgroepen op te leggen. Zowel private, semi-private/publieke alsook private instanties of partijen konden in de blauwdruk opgenomen worden. Desalniettemin werd er een onderscheid gemaakt tussen de burgercoöperatie doelgroep, zijnde de individuele burgerbevolking, al dan niet in samenwerking met publieke, semi-private of private instanties, en de bedrijvencoöperatie doelgroep, zijnde een coöperatieve samenwerking tussen bedrijven. Ook hier was het karakter van de instantie (publiek of privaat) van ondergeschikt belang.
De toegevoegde waarde die er op deze markt geleverd kan worden werd reeds uitgebreid in het eerdere hoofdstuk ‘2. Het Probleem’ besproken. Hoewel hoogstwaarschijnlijk niet alle gelinkte problemen en doelstellingen onmiddellijk bereikt of opgelost zullen worden, is het echter wel het streven om zo veel mogelijk aspecten in acht te nemen. Hierbij kan het coöperatief gehalte sterk op de voorgrond worden gebracht. In tegenstelling tot nietcoöperatieve modellen wordt er hier bijzondere aandacht besteed aan het gegeven dat er gezamenlijk aan een probleem wordt gewerkt. Door het bundelen van krachten en oplossingsmogelijkheden wordt er onlosmakelijk een schaal en kwaliteitsvoordeel gecreëerd. Een heel grote toegevoegde waarde bestaat er ook in dat de coöperatie is opgebouwd en berekend om de eigen afvalstromen te verwerken. Met andere woorden wordt het risico om zonder input stromen te vallen enorm beperkt. Er dient niet noodzakelijk extern naar afvalstromen gezocht te worden om de vergistingsinstallatie draaiende te houden.
Wie zijn de andere spelers op deze markt?
○
Volgens de publiekelijk beschikbare database van Biogas-E, zijn er per oktober 2013, in Vlaanderen in totaal 40 officieel actieve en operationele vergistingsinstallaties. Deze vertegenwoordigen in totaal ongeveer 2,2 miljoen ton door de overheid vergunde input, bestaande uit in hoofdzaak mest, gewassen en organisch biologisch afval. Aansluitend op deze operationele installaties zijn er volgens de Biogas-E cijfers 2 installaties in opbouw en
37
bevinden er zich 2 installaties in de opstartfase. Deze 4 installaties zouden nogmaals 265.000 ton vergunde input moeten opleveren. Bovendien zijn er nog 9 installaties, respectievelijk ongeveer 1 miljoen ton input, met een ‘vergunde status’, wat er op neer komt dat deze hun input stromen bij de overheid vergund hebben gekregen, maar dat er op vandaag geen concretere verdere stappen zijn ondernomen of waarbij de constructie nog niet van start is gegaan. Concrete aantal op Belgisch niveau konden in dit rapport niet in kaart worden gebracht. Grafiek : Procentuele evolutie van de vergunde Vlaamse operationele vergistingsinstallaties door de jaren heen ten opzichte van 2007-2008 (Biogas-E vzw)
○
Niettegenstaande de door de overheid vermelde vergunde inputcijfer, bestaat er een verschil tussen de theoretische vergunde hoeveelheid en de input hoeveelheden welke in Vlaanderen echt zijn verwerkt via bio vergistingsinstallaties. Helaas bestaan er hierover geen eenduidige Vlaams overkoepelende cijfers en zijn er in de loop der jaren een waaier aan cijfers kenbaar gemaakt welke een poging doen om deze concrete gegevens in kaart te brengen. Hierbij dient er dus telkens een zekere voorzichtigheid in acht genomen te worden. Volgens de laatste Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) gegevens, is er inderdaad over de 40 vergistingsinstallaties verspreid een totale input van 2,2 miljoen ton vergund. Daartegenover stellen ze echter wel dat er slechts ongeveer 1,3 miljoen ton input daadwerkelijk ook is verwerkt. Deze cijfers zouden concluderen dat er meer dan 40% van de capaciteit niet benut wordt.
Grafiek : Vergunde input hoeveelheden (Biogas-E) tegen over gerealiseerde input hoeveelheden (OVAM) via Vlaamse vergistingsinstallaties
38
Hierbij kunnen een drietal verklaringen aanneembaar zijn. Eerst en vooral ondervinden er verschillende installaties technische problemen. Ten tweede zijn er een aantal installaties welke nog niet op de maximum capaciteit draaien, dit door milieu gerelateerde problemen, door het verkeerd inschatten van de energiewaarde van de inputs, door het gegeven dat de meeste installaties relatief nieuw zijn, of door het feit dat sommigen misschien een gebrek aan specifieke management skills ondervinden. Ten derde zijn er een aantal installaties welke door extra veiligheid en groei potentieel in te lassen, een hoger aantal vergunde input hebben aangevraagd dan dat ze daadwerkelijk ook in werkelijkheid wilden verwerken. Merk op dat er in Vlaanderen de afgelopen jaren een stevige prijsstijging is waargenomen rondom het aanleveren en verwerken van inputstromen. Waar er tot voor enkele jaren, afhankelijk van de input energie waarde, als vergistingsinstallatie, nog geld verkregen werd bij het verwerken van afvalstromen, zijn er heden ten dage een resem aan grondstoffen waarvoor er daadwerkelijk door de vergister betaald dient te worden. Merk ook op dat er in Vlaanderen relatief een beperkt aantal, en dit voor een beperkte periode, fysieke leveringscontracten worden ondertekend tussen de producent van input stromen en de verwerker. Dit maakt het uiteraard zeer moeilijk om een constante en degelijke begroting aan te houden. ●
Wat is onze positionering op deze markt? Gezien alle (of bijna alle) input voor de bio vergistingsinstallatie vanuit de coöperanten zelf wordt geproduceerd dient dit project niet perse in relatie tot het overige marktsegment gebracht te worden. Zowel input, output en methodiek kan perfect ‘afgesloten’ van de markt, echter wel in samenspraak tussen de coöperanten, opgesteld worden. Over een echte markt positionering hoeven we dus niet te spreken. Uiteraard zullen bepaalde marktsituaties invloed hebben op het functioneren van de coöperatie. Een prijsstijging kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat ook het interne prijs en verwerkingsbeleid aangepast dient te worden in de coöperatie. Een belangrijke aanname hierbij is wel het gegeven dat we er van uit gaan dat de vergister gevoed kan worden met eigen afvalstromen. Indien er daarenboven ook ‘externe’ inputs gekocht dienen te worden, zal de coöperatie onlosmakelijk ook aan de vrije marktsituatie blootgesteld worden. De coöperatie wenst zich specifiek te richten op een samenwerkingsverband met als doel het bundelen van de gezamenlijke productie van hernieuwbare energie op basis van biomassastromen die geproduceerd worden bij de coöpererende vennoten zelf. Door verschillende bedrijven te betrekken in het coöperatief model, wordt er automatisch aan risicospreiding en continuïteitsversterking gedaan, dit met als bijkomend streefdoel het zelfvoorzienend en duurzaam maken van afvalstromen en het opwekken van hernieuwbare energie.
●
Hoe is onze marketing mix (product, prijs, plaats en promotie) samengesteld?
○
PRODUCT : de gezamenlijke productie van hernieuwbare energie op basis van biomassa-stromen komende van de eigen coöperanten
○
PRIJS : een eenduidige altijd gegarandeerde prijs kan er in dit model niet vermeld worden. De gegeneerde prijs zal steeds resulteren uit de verhouding tussen de kostprijs van ‘normale’ afvalverwerking en de opbrengsten verkregen uit het energie opwekken van de afvalverwerking via de ‘eigen’ coöperatie.
39
●
●
○
PLAATS : de specifieke locatie van de vergistingsinstallatie is voor de uitgewerkte praktijkcase de Proefboerderij te Melle of eventueel een bestaande vergistingsinstallatie. Input stromen zijn theoretisch niet gebonden aan de regio maar zullen uit competitief voordeel en praktische overweging in een straal van max. 30km vergaderd worden.
○
PROMOTIE : Gezien alle afvalstromen van binnenuit de coöperatie worden verkregen, dient er rondom de inputstromen zelf geen extra promotie gevoerd te worden. Wat echter wel cruciaal is, is het gegeven dat we dit concept naar de geïnteresseerde buitenwereld dienen over te brengen. Hoewel het niet rechtstreeks met de coöperatieve werking zelf heeft te maken, is het noodzakelijk om de doelstellingen naar externen over te dragen. Dit kan er voor zorgen dat er externen vennoot wensen lid te worden van de coöperatie, of kan het er voor zorgen dat er in andere regio's ook vergelijkende initiatieven worden opgezet, dit uiteraard gelieerd aan de reeds eerder vermelde probleem- en doelstellingen rondom hernieuwbare energie.
Wat is ons coöperatief voordeel op deze markt marktvacuüm, schaalvoordelen, (lokale) verankering)?
(bv. invullen van
een
○
Het voeren van een gezamenlijk beleid rondom Duurzame Energie
○
Het concept : ‘Samen staan we sterker dan alleen!’
○
Het centraal verzamelen van afvalstromen
○
De coöperatie betrekt de lokale sociale economie in het verzamelen van de grondstoffen
○
Het beleid en management kan gecentraliseerd worden
○
Bio vergisting IN put en OUT put kunnen uit eigen rangen komen en worden dus minder blootgesteld aan de competitieve externe afvalverwerkingsmarkt
○
Kosten en baten optimalisatie
○
Risicospreiding van afvalstromen
○
Door de coöperatie kan een kleinschalige vergistingsinstallatie zelfvoorzienend draaien, wat een heel stuk moeilijker is bij individuele vergistingsinstallatie
○
In de vrije markt is het moeilijk om fysieke leveringscontracten getekend te krijgen. Binnen de eigen coöperatie kan er transparanter naar vaste prijs en leverafspraken gehandeld worden, alle partijen hebben baat bij een continue en productieve verderzetting van de coöperatie.
○
De coöperatie bundelt de lokale of regionale belangen, niet enkel voor de coöperanten zelf maar ook voor de naaste stakeholders (vb. milieugroeperingen, gemeentebesturen, etc.)
Hoe communiceren we over dit ‘coöperatieve voordeel’ (1) naar (potentiële) vennoten, (2) naar (potentiële) klanten, (3) naar de bredere samenleving?
○
Gezien het groot maatschappelijk draagvlak rondom duurzame en hernieuwbare energie, en dan bijkomend rondom energie resulterend uit afval of biomassastromen, werd het Co-4-Energy project zonder veel moeite opgestart. Voor aanvang van het project werden verschillende
40
potentiële geïnteresseerde gecontacteerd met de eenvoudige vraag of er interesse was om op een gezamenlijke manier afvalstromen te verwerking tot hernieuwbare energie, en dit onder de vorm van een bio vergistingsinstallatie. Daar de problematiek en de methodiek dermate veel aandacht krijgen via overheden, lokale besturen, publieke sectoren en bovendien ook vanuit de private sector, liep de werving voor het project van een leien dakje. Na de telefonische rondvraag werd er een bijeenkomst gehouden om de geïnteresseerden verder te enthousiasmeren en warm te maken om het project verder te ondersteunen. Na afloop van deze bijeenkomst werd het Co4-Energy project direct op poten gezet.
○
Ook bij het zoeken naar potentiële nieuwe kandidaten, binnen de huidige coöperatie of uitkijkend naar een nieuwe coöperatie in hun eigen regio, verwachten we geen uitgesproken problemen. Hierbij zijn er verschillende communicatie mogelijkheden, welke in grote lijnen in 2 categorieën opgedeeld kunnen worden :
i.
Initiatief komend vanuit de kandidaat vennoten (bedrijven of burgers) zelf
●
ii.
1 of verschillende kandidaten neemt het voortouw en stelt een lijst van potentiële kandidaten uit de regio samen. De kandidaten worden gecontacteerd om naar hun interesse te peilen en aansluitend worden er concrete bijeenkomsten tussen en met de kandidaten gehouden om verdere duiding aan het project te geven.
Initiatief komend vanuit de publieke sector (vb. overheden en lokale besturen)
●
1 of meerdere lokale besturen nemen het voortouw en organiseren bijeenkomsten om het project voor te stellen.
Merk op dat het uitermate interessant kan zijn om een onafhankelijke milieu expert onder de arm te nemen. Vergistingsinstallaties lijken op het eerste zicht relatief eenvoudig, maar in de praktijk kunnen er vele technische en milieugerelateerde vragen optreden.
4.5. HRM Momenteel wordt er uitgegaan van een tewerkstelling van minstens 2 verschillende types profielen. Deze worden hieronder besproken.
PROFIEL 1 : EEN UITVOERENDE KRACHT Binnen de coöperatieve kan er een profiel van een ‘laaggeschoolde’ persoon ingezet worden op verschillende functies binnen de coöperatieve: ophaling van de stromen en opvolging van de vergistingsinstallatie. Ophaling van de toevoerstromen Een laaggeschoolde (bv. tewerkgesteld in een sociale economie bedrijf) kan ingezet worden om de ophaling van de verschillende stromen te verzekeren. Deze persoon (of personen) dient te verzekeren dat de stromen tijdig opgehaald worden, zodat er zich geen problemen vormen bij de vennoten (bv. afval dat niet mag blijven liggen op bepaalde sites) noch bij de vergistingsinstallatie (bv. door tekort aan stromen). Voor de ophaling van de verschillende stromen wordt er momenteel gerekend met de nood aan een 0.5 VTE. Uiteraard dient deze tijdsinzet geëvalueerd te worden naar de te overbruggen kilometers en op te halen stromen. Indien de
41
coöperatieve een grote toename aan op te halen stromen zou betekenen zal deze tewerkstelling ook evenredig stijgen. Opvolging van de vergistingsinstallatie (operator) Na een (grondige) opleiding op andere sites zal/kan een laaggeschoolde persoon ook als “operator” fungeren van de vergistingssite - dit is dan het controleren van de pompen e.d - waarbij mogelijke problemen opgenomen worden met de site-verantwoordelijke. Ook deze taak zal nog een 0.5 VTE vergen. Gezien deze werklast niet afhankelijk is van het volume van opgehaalde stromen is het aan te nemen dat met een 0.5 VTE gerekend kan worden, ongeacht de grootteorde van de vergistingsinstallatie. Wel dient er rekening gehouden te worden met mogelijk weekendwerk (zeker bij calamiteiten) - daarom wordt er in de rentabiliteitsberekening gerekend met 0.75 VTE om zeker de verloning voor “de wachtdienst” tijdens het weekend te kunnen overbruggen. Enkel indien er overgegaan wordt naar aanzienlijke installaties (> 10 000 ton) is het belangrijk om ook hier nog een toename van te voorziene VTE mee te nemen. Deze twee deeltaken (Ophaling en Operator) kunnen in realiteit door 1 of 2 verschillende personen uitgevoerd worden, naargelang de interesse en ambitie van de betrokken personen. Gezien er vertrokken wordt vanuit het idee om met Sociale Economie bedrijven te werken is het belangrijk dat dit type personen betrokken worden bij een onderwerp waar ze voor zichzelf ook meerwaarde uit kunnen halen waardoor ze zich terug kunnen inpassen in de verschillende schakels van de huidige maatschappij. Het lijkt ons dat rechtstreeks betrokken worden bij de productie van hernieuwbare energie een aanzienlijke meerwaarde en voldoening kan leveren voor dit type werkkrachten. Daarnaast is het ook belangrijk mee te geven dat werknemers uit de Sociale Economie sector een sterke omkadering nodig hebben. Dit wordt in feite voorzien door de verantwoordelijke binnen het Sociale Economie bedrijf, doch is het belangrijk om dit ook mee te nemen in het concept van het uitbaten van de coöperatieve. Men moet bij inzet van een Sociale Economie bedrijf als dienstverlener zorgen voor duidelijk afgelijnde taken en opdrachten. Mogelijk is daarom ook de opvolging van de vergistingsinstallatie an sich een niveau te hoog voor een arbeider in een sociale economie bedrijf - mogelijk wordt deze taak dan beter overgenomen door de “verantwoordelijke” (zie beschrijving hieronder). MERK OP : Indien de vergister in eigen beheer is van de coöperatieve is het belangrijk om mee te nemen dat een vergistingsinstallatie een continu proces hanteert, dat wilt zeggen dat er 7 dagen per week voeding naar de vergister gebracht zou moeten worden. De ophaling van de toevoerstromen kan uiteraard wel beperkt zijn tot 5 dagen per week, maar in het weekend zou er minstens een opvolging en voeding van de vergistingsinstallatie voorzien moeten worden. Dit kan echter zeer beperkt zijn in tijd - het is met de huidige stand der technologie immers mogelijk om de installatie ook vanop afstand (bv. door de verantwoordelijke) op te volgen. Om deze ‘weekendshift’ te overbruggen wordt er daarom in de rentabiliteitsberekening verder gewerkt met een ingeschatte werkkracht van ongeveer 1.25 VTE voor dit profiel.
PROFIEL 2 : EEN VERANTWOORDELIJKE Naast het praktische werk dat uitgevoerd kan worden door het profiel van de lager geschoolde is het ook belangrijk om een hoger opgeleide te betrekken bij het project. Voor deze persoon is het niet zozeer belangrijk welke graad of diploma deze op zak heeft, maar het is belangrijk dat deze de nodige verantwoordelijkheid voor het uiteindelijk beheer van de installatie en alles wat er bij komt kijken op zich neemt. Dit beheer gaat over de verschillende topics, waarvan de belangrijkste hieronder opgenoemd zijn :
42
- Financieel beheer : dit deel van het takenpakket behelst het opvolging van alles wat met de financiën van de coöperatieve te maken heeft. Dit gaat van facturatie aan de vennoten voor het aanbrengen van de toevoerstromen, tot afsluiten van contracten voor de afzet van de outputstromen (elektriciteit, warmte, digestaat, biomassa, …), tot het opvolgen van de binnen gekomen inkomsten uit certificaten etc., tot controle op exploitatiekosten etc. - Administratief beheer : het administratieve luik van deze coöperatie is niet te onderschatten. Alleen al voor het ophalen van de verschillende biomassa-stromen moeten er de nodige formuleren en registers bijgehouden worden. Indien de vergister zelf in eigen beheer is van de coöperatie komt daarbij ook de nodige administratie naar de uitbating van de installatie - zo moet er jaarlijks bepaalde wettelijke voorwaarden voldaan worden om de installatie draaiende te kunnen houden (erkenningen, keuringen, etc.). Bovendien is het ook belangrijk voor het binnentrekken van de inkomsten uit de certificaten dat er de nodige administratieve opvolging gedaan wordt naar rapportering van de geproduceerde groene stroom en warmte etc. - Praktisch beheer : het hoger profiel dat aangesteld zal worden binnen de coöperatieve zal naast het financieel en administratief beheer ook de nodige aandacht moeten hebben voor het praktisch beheer van de coöperatie. Deze persoon zal instaan voor de planning en de organisatie van het geheel. Te verwachten is dat dit vooral bij de opstart van de coöperatie een belangrijk aandachtspunt zal zijn. - Calamiteiten beheer : de persoon die aangesteld wordt binnen dit profiel zal ook als eerste geïnformeerd worden betreffende bepaalde calamiteiten die zich kunnen voordoen binnen de coöperatie. Het is dan ook zijn/haar taak om de aanpak van deze calamiteiten uit te stippelen. Deze calamiteiten kunnen gaan van procestechnische calamiteiten van de vergistingsinstallaties, tot mogelijke acute veranderingen in volume van toevoerstromen, tot… Dit wilt ook zeggen dat deze verantwoordelijke ten allen tijde bereikbaar zal moeten zijn voor in geval er zich een calamiteit zou voordoen. Deze voorwaarde moet uiteraard ook mee opgenomen worden in de verloning van dit profiel. Momenteel wordt ervan uitgegaan dat een 0.2 VTE voor deze functie voldoende moet zijn, doch moet er rekening mee gehouden worden dat in de opstartfase van deze coöperatieve de werklast ongetwijfeld hoger zal liggen. MERK OP : Zoals blijkt uit bovenstaande dient deze functie dus opgenomen te worden door iemand met een brede visie en overzicht, en iemand die de installatie goed kent. Het is echter niet zo dat er aan deze functie een minimum-profiel (naar graad of diploma) opgelegd is - het is dus ook mogelijk dat iemand die start als operator van de plant geleidelijk aan (mits de nodige bijscholingen) kan doorgroeien naar de functie van verantwoordelijke. Bovendien kan er nagegaan worden wat de mogelijkheid is om beide profielen (uitvoerende kracht en verantwoordelijke) uit te besteden aan een Sociale Economie bedrijf. De verantwoordelijke kan gezocht worden bij het omkaderend vast personeel van het Sociale Economie bedrijf mits de nodige procestechnische en financiële vorming. Op die manier is er bovendien enige continuïteit binnen het verhaal (zeker naar de “uitvoerende kracht” toe) te garanderen. MERK OP : vanuit de insteek van het Co-4-Energy project werd er geopperd om te werken met mensen uit de Sociale Economie sector om zo jobcreatie voor kansarmen te verzekeren. Het inzetten van Sociale Economie heeft zeker belangrijke voordelen (maatschappelijk en economisch), doch is het belangrijk dat er een duidelijk beeld gevormd kan worden over wat sociale economie juist is. Daarom is er in bijlage 11 een korte tekst toegevoegd die een duidelijker beeld moet geven van wat Sociale Economie net is, welke principes en definities hier gehanteerd worden en binnen welke randvoorwaarden er gewerkt moet worden. Ook hier
43
geldt weer het advies om beter vroeg dan laat een expert ter zake onder de arm te nemen (= verantwoordelijke van een Sociale Economie Bedrijf) om de mogelijkheden voor het leveren van diensten aan een specifieke coöperatie in kaart te brengen.
VERLONINGSBELEID Door de betrokken vennoten zal er moeten beslist worden of deze personen rechtstreeks in dienst zijn van de coöperatie zelf, dan wel dat deze in onderaanneming van de coöperatieve werken. Uiteraard is aan deze keuze intrinsiek het verloningsbeleid gekoppeld. Praktisch gezien is het ook mogelijk dat een reeds bestaande werknemer van één van de vennoten een gedeelte van dit takenpakket op zich neemt. Hierbij kan er een verloningsbeleid binnen de coöperatie bepaald worden. Het coöperatief model biedt hier als extra voordeel dat er op een zeer flexibele manier tussen en met de bedrijven naar een personeelsbezetting voor de vergistingsinstallatie gewerkt kan worden. Daar een continue invoer en toezicht noodzakelijk is voor de goede werking van de vergistingsinstallatie is het echter wel van primordiaal belang dat de bemanning contractueel vast wordt gelegd. Er bestaan uiteraard verschillende invullingsmogelijkheden : ●
Volledig in dienst van de coöperatie
●
Volledig in dienst van de coöperatie waarbij de werknemer ook ‘(niet-)betalende’ diensten levert aan de individuele vennoten
●
Gedeeltelijk in dienst van de coöperatie en gedeeltelijk werkzaam bij een van de vennoten
●
Volledig in dienst van een vennoot, waarbij er tussen de vennoot en de coöperatie een samenwerkingsverband gesloten wordt
●
Volledig in dienst van een extern bedrijf, waarbij er tussen het bedrijf en de coöperatie een samenwerkingsverband gesloten wordt (outsourcing)
●
Het tewerkstellingspakket volledig outsourcen aan een speciaal bedrijf welke de verantwoordelijkheid neemt dat zij de vergistingsinstallatie in de running zullen houden
●
uit de contacten met de sociale economie, via Pro natura is gebleken dat dit ook via de dienst verzorgingsbedrijven kan (meer detail zie 4.6.7).
Merk op dat het bij de tewerkstelling en onderhoud van een bio vergistingsinstallatie van existentieel belang is dat er goede, concrete, en duidelijke samenwerkingsovereenkomsten op papier staan. Welke beslissing er ook genomen wordt, sluitende overeenkomsten kunnen mogelijke toekomstige discussies binnen de coöperatie of met betrokken partijen vermijden. Ook hoofdstuk 4.6.7. gaat dieper in op het HRM aspect, dit in het bijzonder het personeelsbeleid toegespitst als toepassing tot de sociale economie.
4.6. FINANCIEEL PLAN Doorheen deze blauwdruk wordt er meermaals verwezen naar de verschillende mogelijkheden die je hebt om een coöperatie zoals vooropgesteld in het Co-4-Energy project uit te rollen. Ook wat betreft de financiële rentabiliteit wordt er dieper ingegaan op verschillende pistes die gevolgd kunnen worden om een eerste aanvoelen te kunnen geven naar de financiële haalbaarheid van een dergelijk project. De 2 grote hoofdlijnen
44
zijn te onderscheiden door het al dan niet in eigen beheer nemen van een vergistingsinstallatie. Daarnaast wordt er ook nog een onderscheid gemaakt tussen de concrete cijfers waarbij er uitgegaan wordt van de afvalstromen die daadwerkelijk geïdentificeerd zijn bij de verschillende vennoten enerzijds, en theoretische cijfers anderzijds. Dit onderscheid tussen concreet en theorie moet een aanvoelen geven welke impact er te verwachten is van het mogelijk identificeren van nog 1 bijkomende vennoot of bepaalde biomassa-stroom. De verschillende pistes die verder uitgewerkt worden in dit hoofdstuk zijn de volgende : 1. Vergister in eigen beheer - Concrete cijfers 2. Vergister in eigen beheer - Theoretische cijfers 3. Externe vergister - Concrete cijfers 4. Externe vergister - Theoretische cijfers Elk van deze pistes wordt hieronder besproken naar financiële mogelijkheden en bijhorende randvoorwaarden. Er zijn echter bepaalde randvoorwaarden die voor elk scenario identiek zijn. Deze worden eerst beschreven.
4.6.1 RECURRENTE RANDVOORWAARDEN Karakteristieken toevoerstromen in de huidige opzet is er uitgegaan van de volgende karakteristieken van de toevoerstromen : Dichtheid 3 (ton/ m )
Droge stof gehalte (% DS)
Biogas potentieel 3 (Nm /ton)
Paardenmest Diergeneeskunde
0.7 ton/m3
31 %
42.5 Nm /ton
Rundermest Diergeneeskunde
0.9 ton / m3
25 %
100 Nm /ton
Rundermest Melle
1 ton / m3
8.6 %
20 Nm /ton
0.75 ton / m3
37 %
100 Nm /ton
99.9 %
850 Nm /ton
30 %
100 Nm /ton
Vervuild brood
65 %
300 Nm /ton
Vleesafval pizza productie
40 %
150 Nm /ton
proefboerderij
Keuken en restaurantafval Spijsolie en vetten
Tuin - en parkafval
0.25 ton / m3
3
3
3
3
3
3
(50% totaal volume aangenomen als vergistbaar) 3
3
Het is belangrijk dat bij concreet verder uitwerken van de coöperatie deze parameters nogmaals bevestigd worden aan de hand van de nodige labo-testen om te verzekeren dat er van een juiste basis vertrokken wordt. Het kan zelfs aan te raden zijn om elk van de stromen van de verschillende vennoten te laten analyseren, gezien er onderling mogelijk ook nog verschillen te verwachten zijn. Momenteel is er echter uitgegaan van een
45
“uniforme kwaliteit”, d.w.z. dat een ton keukenafval komende van de studentenrestaurants van Universiteit Gent evenveel biogas zal opbrengen als een ton keukenafval van uit het ziekenhuis van Guislain. In praktijk kan dit onderling en zelf per container erg verschillen. Frequentie afhaling Voor het inschatten van het potentieel van de biogas productie per stroom is er uitgegaan van minstens een wekelijkse ophaling. Daarbij komt nog een belangrijk aspect wat betreft de maaisel hoeveelheden : het is immers uiterst belangrijk om deze zo snel mogelijk (< 24hr) na het maaien te kunnen voeden aan de vergister om zo een maximale biogas productie te kunnen garanderen. Er is dan ook van uitgegaan dat het maaien en het ophalen van de stromen dermate kunnen afgesteld worden op elkaar dat de maaisel-stromen binnen 24hr op de site van de vergister aanwezig zijn. Voor het inschatten van de logistieke kosten naar transport toe is er uitgegaan van een maximale actieradius van 30km. Park & tuinafval Zoals hoger aangegeven (zie tabel hierboven) is er van uitgegaan dat ongeveer 50% van het totale volume aan park- en tuinafval vergistbaar is. Enkel dit deel is opgenomen in de rentabiliteitsstudie van de vergistingsinstallatie. Er is dus geen rekening gehouden met de andere stroom (50 % - veelal houtig materiaal) welke nog steeds afgezet zal mogen worden bij derden.
46
4.6.2 SCENARIO 1 : VERGISTER IN EIGEN BEHEER - CONCRETE CIJFERS Hieronder kan u een overzicht terugvinden van de rentabiliteit van deze case. Beschikbare stromen Eigenaar
Type
uGent uGent- Proefboerderij Melle (nu nr akkers) uGent - Diergeneeskunde uGent uGent uGent - Diergeneeskunde Uzgent Sodexho Sodexho Voedingsbedrijf X Voedingsbedrijf X Guislain Guislain Guislain TOTAAL Gekozen locatie Beschikbaar opslag volume Beschikbare landbouwgrond (eigen) Beschikbare landbouwgrond (extern) Huidige prijs verwarming (stookolie) Huidige prijs Elektriciteit
Hoeveelheid Huidige afzetkost Huidige jaarkost Ton / jaar € / ton € / jaar Biologisch keuken- en kantine afval 150 112 16.800 Rundermest - Ruwe mest (drijfmest) 1000 6,5 6.500 Rundermest - Uit potstal (vaste mest) 1890 1,68 3.175 Spijsolie en vetten 14 -400 -5.504 Maaisels (vergistbaar deel tuin - en parkafval) 64 60 3.825 Paardenmest 3430 1,68 5.762 Maaisels (vergistbaar deel tuin - en parkafval) 23 66,4 1.544 Keuken - en restaurantafval - Niet patiënten 120 72,5 8.700 Keuken - en restaurantafval - Patiënten 240 72,5 17.400 Sterk vervuild brood 29 100 2.860 Vleesafval pizza productie 78 239 18.585 Keuken - en restaurantafval 65 98,3 6.412 Spijsolie en vetten 1 0 0 Groenafval 36 197,75 7.119 7139 13,1 93.179 LOCATIE KENMERKEN (afhankelijk van de gekozen inplantingsplaats) Proefhoeve Melle 0 m3 (= voor digestaat, dus mag niet onder de stallen) 50 ha 0 ha 61,98 € / MWth (stookolie-prijs) 90 € / MWe Vergistingsinstallatie
Proceskenmerken vergisting Droge stof input C/N verhouding input Biogaspotentieel
27% 23,37 457391 Nm3 / jaar 52,214 Nm3/hr 57%
Methaanconcentratie biogas Vergister Volume Hoogte (constructief) diameter eigenverbruik elektriciteit Eigenverbruik warmte
1271 m3 6m 18,0 m 20% (gasbehandeling, vergister, voorbehandeling) 35% (opwarming influent, vergisters, hygiënisatie)
Motor Geïnstalleerd vermogen Capaciteitsbenutting motor Gekozen veiligheidsmarge Output elektriciteit Output warmte Gerekend verlies mechanisch rendement Elektriciteitsbenutting (= zonder eigenverbruik installatie) Elektriciteit beschikbaar Benutting door Proefhoeve Melle Tarief Overschot elektriciteit (=grijze stroom) Warmtebenutting (= zonder eigenverbuik installatie) Warmte beschikbaar (totaal) Warmte verbruik op locatie (nov - mrt) Warmte overeschot koud seizoen (nov - mrt) Warmte verbruik op locatie (mei & september) Warmte overschot tussen seizoen (mei & september) Warmte verbruik op locatie (april & oktober) Warmte overschot tussen seizoen (april & oktober) Warmte verbruik op locatie (juni - aug) Warmte overeschot warm seizoen (juni - aug) Tarief verkoop warmte
122,20 kWe (= bij 100 % belasting) 96% 3% (marge op waarden opgegeven door de leveranciers) 114,9 kWe 182,8 kWth 0,25% per jaar 725 MWe / jaar 110 € / MWe 272 MWe / jaar 86 MWth / maand 86 MWth / maand 0 MWth / maand 10 MWth / maand 76 MWth / maand 60 MWth / maand 26 MWth / maand 5 MWth / maand 74 MWth / maand 62 € / MWth
(aangerekend vanuit cooperatieve aan verbruikende vennoot) (injectie op het net gerekend aan 45 € / MWe) (uitgemiddeld over het jaar)
benut in indamping benut in indamping benut in indamping (aanname : stilstand motor (onderhoud) volledig in zomermaanden) (aangerekend vanuit cooperatieve aan verbruikende vennoot)
Digestaat verwerking / afzet Hoeveelheid ruw digestaat Gekozen bewerking digestaat Hoeveelheid af te zetten dunne fractie Afzet dunne fractie - op eigen land Afzet resthoeveelheid dunne fractie
Hoeveelheid dikke fractie Afzet dikke fractie naar verwerker
digestaat scheiden + indampen
6782 ton/jaar met 5342 Ton / jaar 1667 Ton/ jaar 6,5 €/ton
centrifuge
afzet op extern land 3675 Ton / jaar 16 € / ton 1017,4 Ton / jaar 25 € / ton
47
UITGAVEN INVESTERING Bouw vergistingsinstallatie € WKK's € 10% niet voorzien kosten € Digestaatscheider € Digestaatopslag € Investering transport € Civiele werken € Vergunningen en VREG dossier € Aansluitingskosten € Hygiënisatie € Indamping + luchtwasser € TOTAAL € Eigen kapitaal (20%)* € Vreemd vermogen (80%) € Afschrijving roterende delen (jaar) 8 Afschrijving civils (jaar) 10 Intrest 4%
300.000,00 170.000,00 58.500,00 70.000,00 50.000,00 80.000,00 15.000,00 10.000,00 5.000,00 20.000,00 80.000,00 858.500,00 171.700,00 686.800,00
OPERATIONELE KOSTEN (jaarlijks) Personeel / sociale Economie + logistiek € Onderhoud installatie € Onderhoud motor per jaar € Machinebreukverzekering motor € Innolab € Analyses Vlarea 4.2.1 € VLACO keuring € Aankoop aardgas € Milieuadministratie € Afzet digestaat € Afzet dikke fractie van digestaat € Verzekering € Chemicaliën scheider/centrifuge € Totaal exploitatie (€ / jaar) €
56.900,00 17.170,00 8.960,00 1.360,00 2.000,00 2.500,00 4.000,00 70.799,77 25.434,04 6.000,00 16.956,03 212.079,84
Aanname jaarlijkse stijging kosten (%/jaar)
2%
* in deze berekening werd er geen vergoeding voorzien voor het ingebrachte eigen kapitaal
Groene stroom certificaten Warmte kracht certificaten Verkoop warmte (aan vennoot) Verkoop elektriciteit (aan vennoot) Gate fee biomassa stromen TOTAAL
Investering Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Jaar 6 Jaar 7 Jaar 8 Jaar 9 Jaar 10
€ € € € € € € € € €
INKOMSTEN 81221 € / jaar 44130 € / jaar 36.117 € / jaar 65268 € / jaar 93.179 €/jaar 319915 € / jaar BALANS UIT exploitatie 88.490,62 € 214.579,84 88.490,62 € 218.871,44 88.490,62 € 223.248,86 88.490,62 € 227.713,84 88.490,62 € 232.268,12 88.490,62 € 236.913,48 88.490,62 € 241.651,75 88.490,62 € 246.484,79 46.874,27 € 251.414,48 46.874,27 € 256.442,77
IN
€ 319.914,77 € 319.504,88 € 319.096,00 € 318.688,15 € 318.281,32 € 317.875,51 € 317.470,71 € 317.066,93 € 316.664,15 € 316.262,38 CUMULATIEF Gemiddeld / jaar (over 10 jaar)
BALANS € € € € € € € € € € € €
16.844,31 12.142,81 7.356,51 2.483,69 -2.477,42 -7.528,59 -12.671,66 -17.908,48 18.375,40 12.945,34 29.561,91 2.956,19
BESCHIKBARE INPUTSTROMEN Voor dit scenario wordt er gestart van de concrete beschikbare inputstromen die geïnventariseerd zijn bij de 5 verschillende vennoten. De aannames die gedaan zijn voor deze toevoerstromen zijn deze welke weergegeven zijn in punt 4.6.1. In totaal zou er een 7 139 ton biomassa per jaar verzameld kunnen worden. Het merendeel van deze biomassa stroom is mest (88%), waarbij er aangevuld wordt met de andere geïnventariseerde biomassa stromen. De totale voedingsmix heeft een aanvaardbare samenstelling naar Droge Stof en C/N-verhouding waardoor vergisting in een type “natte vergistingsinstallatie” mogelijk moet zijn.
VEREISTE INSTALLATIE EN INVESTERING Om de toegevoerde stromen te kunnen vergisten is er een vergister van om en bij 1300 m³ nodig. Daarnaast is er voor de valorisatie van het biogas een 120 kWe-motor voorzien en zal het digestaat gescheiden worden met een centrifuge.
48
Een eerste inschatting van de nodige investeringen (inclusief randmateriaal) komt uit op 860 000 €. Een meer gedetailleerde uitsplitsing van deze investering is terug te vinden in de tabel hierboven. Ongeveer 55% van deze investering is toe te schrijven aan de bouw van de vergistingsinstallatie (300.000 €) en de aankoop van de warmte-krachtkoppeling of WKK (170.000 €). Het saldo investeringsbedrag van 300.500 € is te wijten aan: een digestaatscheider, de digestaatopslag, een transport investering (1 grote vrachtwagen met oplegger en 1 kleinere vrachtwagen), civiele werken, vergunningskosten, aansluitkosten, hygiënisatie, indampingsinstallatie (incl. luchtwasser) en bijkomend ter veiligheid een last van 10% onvoorziene kosten. Gezien de inplanting momenteel voorzien wordt op de site van de Proefhoeve is het aangewezen dat ook deze vennoot de geproduceerde elektriciteit en warmte afkoopt van de vennootschap. Belangrijk hierbij op te merken is dat de elektriciteit die niet verbruikt wordt door de vennoot (in dit geval UGent) geïnjecteerd wordt op het elektriciteitsnet. Het overschot aan warmte dat niet benut kan worden door UGent zal dan weer benut worden in een indampinstallatie waardoor de hoeveelheid digestaat geminimaliseerd wordt, en de inkomsten (op basis van warmte kracht certificaten) gemaximaliseerd wordt. Om in te schatten welke afbetaling er jaarlijks betaald dient te worden, zijn er enkele aannames gedaan : ●
●
Investeringskrediet van 686.800 EUR (80% financiering) ○
Afschrijving roterende delen : 8 jaar - debetrente krediet 4%
○
Afschrijving civils : 10 jaar - debetrente krediet 4%
Eigen Inbreng van 171.700 EUR ofwel 20% ○
Hierbij gaan we er van uit dat er weinig financiële instellingen op vandaag bereid zullen zijn om het investeringsbedrag voor de volledige 100% te financieren met vreemd vermogen. De 20% eigen inbreng is een aanname waarbij we het realistisch achten om de financiële instelling het investeringskrediet te laten uitkeren. Logischerwijze zal deze 20% vanuit de meewerkende vennoten betaald dienen te worden. Dit mogelijks onder de vorm van een inbreng in geld of na enige tijd als rekening courant passief, waarbij er voorafgaand geen rente-uitkering berekend wordt.
Met deze aannames komt men aan een jaarlijkse aflossing (kapitaal + interest) van 88.490 €/jaar gedurende de eerste 8 jaar, en daarna 46.874 €/jaar voor jaar 9 en 10. Belangrijk mee te geven is dat in deze investering nog geen rekening gehouden is met de aankoop van grond aan één van de vennoten of mogelijke derden of ook niet met de aanleg van een warmtetransportsysteem. Merk op dat er een het postcrisis financieringstijdperk door vele banken steeds een eigen inbreng vanuit de vennoten wordt gevraagd. Deze eigen inbreng kan oplopen tot 20-30% van het totale investeringsbedrag. Logischerwijze zal een stijging van de eigen inbreng van de investeerders automatische resulteren in een lagere financieringslast en bijgevolg een gunstigere financiële balans. Merk bijkomend op dat het coöperatief model het investeringsbedrag onrechtstreeks over verschillende vennoten kan spreiden en daardoor ook per vennoot het ‘risico’ lager zal ingeschat kunnen worden.
LOCATIE Binnen de mogelijkheden die geïnventariseerd werden doorheen het project lijkt een installatie van de vergistingsinstallatie op de site van de Proefboerderij van Melle het meest aangewezen.
49
Op deze site is er nog ruimte voor de installatie van een vergister, en gezien het overgrote deel van de toevoer naar de vergister uit mest bestaat zou het geen probleem mogen vormen om deze vergister in landbouwgebied vergund te krijgen. Daarenboven is er het voordeel dat de Proefboerderij op dit moment nog een aanzienlijk hoge prijs betaalt voor warmte (verwarming nog met stookolie) wat ook de rendabiliteit van de coöperatie ten goede komt. Daarnaast is het ook zo dat de 1000 ton drijfmest rechtstreeks uit de stallen gepompt zou kunnen worden waardoor transport ervan niet nodig is.
EXPLOITATIEKOSTEN Er zijn verschillende belangrijke posten van exploitatiekosten in rekening te brengen bij de uitbating van de vooropgestelde coöperatieve. In de eerste plaats is er ruim 25% toe te schrijven aan de personeelskost. Hier is uitgegaan van een 1.25 VTE voor het lager geschoolde profiel (120€/d) en 0.2 VTE voor het hoger geschoolde profiel (350 €/d). Dit samen komt wat betreft personeelskost ongeveer op ± 51.000 €/jaar. Bijkomend is er dan nog een aanzienlijke logistieke kost te dragen, gezien er ophaling voorzien zou worden. Hiervoor zijn volgende kosten in rekening genomen : ●
ophaling mest : ○
Brandstof : 175 € / maand
○
Onderhoud : 200 € / maand
o
Verhuur Vrachtwagen(s) aan derden : - 150 € / maand (opbrengst) (enkel geschikt voor mesttransport !)
→ Ofwel : 2.700 € / jaar ●
ophaling andere stromen ○
Brandstof : 250 € / maand
○
Onderhoud : 200 € / maand
○
Verhuur Vrachtwagen(s) aan derden : - 200 € / maand (opbrengst)
→ Ofwel : 3.000 € / jaar Andere belangrijke kostenposten is het onderhoud van de vergistingsinstallatie zelf. Dit wordt ingeschat volgens vuistregels op een kleine 25 000 €/jaar. Let wel - deze kosten zullen niet elk jaar dermate zijn, het ene jaar zullen deze kosten hoger liggen, het andere lager. De grootste exploitatiekost (ong. 50%) is de kost die gepaard gaat met de afzet van het digestaat. Voor dit scenario is er van uitgegaan dat het digestaat gescheiden zal worden in een dunne en een dikke fractie. De dikke fractie zal afgezet worden naar een verwerker a rato 25 €/ton. De dunne fractie zal ingedampt worden waardoor het volume af te zetten dunne fractie geminimaliseerd wordt tot ongeveer 5300 ton / jaar. Deze
50
ingedampte dunner fractie wordt deels uitgereden worden op de eigen grond (50 ha bij de proefboerderij van Melle aan 6.5 €/ton) en deels uitgereden worden op grond van derden (aan 16 €/ton). In totaal is de ingeschatte kost voor de digestaat afvoer dan ongeveer 96.000 € per jaar (70.522 € + 25.434 €). Indien er geen afzet op eigen grond zou mogelijk zijn zou de kost voor de afzet van het digestaat oplopen tot 110 000€. Moest er dus hier een verdere optimalisatie mogelijk zijn (bv. afzet aan lagere kost per ton) heeft dit onmiddellijk een belangrijke impact op de rentabiliteit van het project. Dit zijn immers kosten die jaarlijks terugkeren en zo de balans significant kunnen beïnvloeden. Als er naast de personeel/logistiek kost en de digestaat afzetkosten ook nog een aantal bijkomende exploitatiekosten in rekening worden gebracht, komt men op een totale ingeschatte exploitatiekost van 212.000 €/jaar (jaar 1). Verder wordt er in de berekeningen ook nog opgenomen dat deze exploitatiekosten jaarlijks met 2% zullen stijgen. Dit is uiteraard een inschatting, maar heeft wel een significante impact op de balans doorheen de jaren. Het is immers door de stijging van de exploitatiekosten met 4000 à 5000 € per jaar dat de positieve jaarbalans na 5 jaar teniet gedaan wordt. Merk op : mogelijk kan er een optimalisatie (= minimalisatie) van de exploitatiekosten gerealiseerd worden door het uitbreiden van de te leveren diensten van het Sociale Economie bedrijf. Het kan immers mogelijk zijn dat de coöperatieve niet zelf het logistiek transport voorziet, maar dat ook daarvoor beroep gedaan wordt op de bestaande infrastructuur en equipment van het Sociale Economie bedrijf. MERK OP : in deze berekening is er van uit gegaan dat het afzetten van dunne fractie op extern land mogelijk is in de nabijheid van de vergistingsinstallatie. Er is echter reeds uit andere projecten gebleken dat zelfs afzet op extern land niet vanzelfsprekend is, en op voorhand goed in kaart gebracht moet worden. Vaak ook is het land waar op afgezet kan worden eerder versnipperd waardoor de transportkost van de dunne fractie significant kan stijgen.
INKOMSTEN Er is uitgegaan van volgende inkomsten voor de coöperatieve : 1. Gate fee te betalen door de vennoten Voor dit eerste scenario is er van uitgegaan dat de coöperanten die biomassastromen afzetten bij de coöperatie dezelfde prijs blijven betalen als deze die ze nu betalen bij externen. Hierbij is er van uitgegaan dat deze prijs vastgeklikt wordt voor de komende 10 jaar, dus geen prijsstijgingen in de toekomst. Dit is uiteraard een punt dat te bespreken valt indien verder gewerkt wordt aan de concrete uitwerking van de coöperatieve. Mogelijke stevige prijsveranderingen langs input of output zijde kunnen het beleid doen veranderen. 2. Verkoop warmte en elektriciteit Naar alle waarschijnlijkheid zal de vennoot waar de vergistingsinstallatie gebouwd wordt ook de afnemer zijn van een deel van de geproduceerde elektriciteit en warmte. Momenteel is er van uitgegaan dat deze “aankopende coöperant” hier niet rechtstreeks een voordeel op doet, m.a.w. deze blijft dezelfde prijs betalen
51
voor zijn energie stromen zoals hij op de dag van vandaag doet. De prijs wordt opnieuw vastgeklikt door de vennoten. Ook dit is weer een discussie punt op te nemen door de vennoten! Belangrijke nota hierbij : op basis van de technische gegevens wordt er in bepaalde maanden meer warmte geproduceerd dan de Proefboerderij zou kunnen opnemen. Dit resulteert dan in een overschotwarmte die benut kan worden in de indampingsinstallatie welke het volume dunne fractie zal minimaliseren. Momenteel wordt er uitgegaan van volgende verbruiken door de site van de Proefhoeve : -
November/ December / januari / februari / maart : > 85 540 kWth (= volledige verbruik van warmte geproduceerd door de WKK-installatie) Juni / Juli / Augustus : 5000 kWth Mei / September : 10 000 kWth April / oktober : 60 000 kWth.
Ook wat betreft de elektriciteitsbehoefte is er geen lineaire spreiding over het volledige jaar of zelfs dag : tijdens de nachturen zal de cogeneratie installatie meer elektriciteit produceren dan er verbruikt wordt door de proefboerderij. Gezien de elektrische capaciteit van de WKK-motor > 10 kWel bedraagt kan er niet gewerkt worden met een terugdraaiende teller en is er aangenomen dat de fractie elektriciteit die niet verbruikt kan worden door de vennoot (de Proefboerderij) op het elektriciteitsnet wordt geïnjecteerd als grijze stroom (aangenomen vergoeding hiervoor : 0.045 € /kWel. 3. Inkomsten uit certificaten Gezien er groene energie en warmte geproduceerd wordt heeft de coöperatieve recht op 2 soorten certificaten : groene stroom certificaten (GSC) en warmtekracht certificaten (WKC). Deze certificaten zijn gegarandeerd voor een periode van 10 jaar vanaf de start van de installatie. In het huidige wettelijk kader krijgt men per geproduceerde kW groene stroom ongeveer 93€ (nota : dit is een simplistische voorstelling van een complex achterliggend wettelijk systeem, maar in theorie kan de vuistregel 93€/MWhe gehanteerd worden). 1 warmtekracht certificaat (WKC) heeft dan weer een waarde van 31 €. Belangrijk hierbij is dat je enkel WKC krijgt voor de warmte die “nuttig” verbruikt wordt - doordat er een indampingsinstallatie voorzien wordt op de site wordt de warmte 100% benut. Men krijgt hier dus wel certificaten voor, doch wordt de warmte niet verkocht. De inkomsten voor dit deel van de warmte blijft daardoor beperkt tot enkel de certificaten. Overzicht inkomsten Op basis van de hogergenoemde inkomsten die de coöperatieve kan hebben, komen we tot volgend concreet overzicht : Groene stroom certificaten
81 221 €/jaar
Warmte kracht certificaten
44 130 €/jaar
Verkoop warmte aan Proefboerderij
36 117 €/jaar
Verkoop elektriciteit aan Proefboerderij + op elektriciteitsnet
65 268 €/jaar
Gate fee Biomassa stromen
93 179 €/jaar
52
Of een totaal van 319.915 €/jaar. MERK OP : de WKK-motor van de biogasinstallatie zal continu een bepaalde hoeveelheid warmte en elektriciteit leveren. Het is procesmatig niet mogelijk om deze te gaan afstellen op dag vs. nacht of week vs. Weekend verbruiken. Indien je met discontinue verbruiken zit door de afkopende vennoot heb je daardoor sowieso risico op “verlies” van de geproduceerde energie. Hierbij kan het economisch verlies wel geminimaliseerd worden door injectie van grijze stroom op het elektriciteitsnet of het voorzien van een indampinstallatie voor het benutten van de “overschotwarmte”. Idealiter heeft men een vennoot die een continue warmte- en elektriciteitsvraag heeft waardoor er dus een optimale benutting binnen de coöperatie zelf kan gebeuren.
FINANCIËLE BALANS Indien alle voorwaarden zoals hoger beschreven aangehouden worden, dan kan de coöperatie afsluiten met een ‘beperkte’ positieve balans. Volgens de berekeningen wordt ingeschat dat er een gemiddelde “positieve balans” van jaarlijks 2.956 € zou kunnen gegenereerd worden over de periode van 10 jaar (= periode die gehanteerd wordt o.w.v. de certificatensteun). Het is echter wel zo dat de 2% stijging van de jaarlijkse exploitatiekosten een significante impact heeft : bij aanvang wordt er een kleine 17.000 €/jaar winst gemaakt, maar door het stijgen van de exploitatiekosten met om en bij 4300 €/jaar wordt deze winstmarge teniet gedaan. Voor jaar 5 t.e.m. 8 zou de coöperatie dan ook met verlies te kampen hebben. Gezien de investeringskosten, n.a.v. het investeringskrediet vanaf jaar 9 met ruim 40.000 €/jaar zakken, zal de balans voor deze laatste 2 jaren opnieuw een gunstig saldo vertonen. Cumulatief op 10 jaar berekend, maakt dit een positieve bruto winst op de balans van bijna 29 560 €. Hieruit blijkt dus dat het uiterst belangrijk is om de exploitatiekosten (en dan vooral de afzet van het digestaat) in de hand te houden en in detail te verifiëren gezien hun impact op de overall-rentabiliteit. Ook de gate fee van de biomassa dient jaarlijks nauw in de gaten gehouden te worden. Mogelijke sterk veranderende markten kunnen de balans van de coöperatie er volledig anders uit laten zien. Overzicht Stromen SCENARIO 1 :
INPUT
Biomassastromen Vennoten
VERWERKING
vanuit
de
EIGEN
OUTPUT
Elektriciteit & Warmte gaande naar de vennoot welke de grond ter beschikking stelt Vergistingsinstallatie in EIGEN beheer Overschot elektriciteit via net Digestaat Afzet
53
INKOMSTEN v/d Coöperatie
UITGAVEN v/d Coöperatie
Inkomsten uit Certificaten
Investeringslasten
Biomassa Leveranciers Gate fee
(inclusief installatie en WKK)
Verkoopopbrengst Elektriciteit Verkoopopbrengst Warmte
Operationele kosten
Verhuur Eigen transport bij niet-gebruik
(jaarlijks)
CUMULATIEVE BRUTO WINST (10 jaar) = 29 561,91 EUR
4.6.3 SCENARIO 2 : VERGISTER IN EIGEN BEHEER - THEORETISCHE CIJFERS Voor dit scenario wordt vertrokken van de basis van Scenario 1, maar wordt er nagegaan welke impact bepaalde factoren kunnen hebben op de rentabiliteit van de coöperatie. Het is als het ware dus een mengeling tussen de concrete cijfers en een theoretische case.
BESCHIKBARE BIOMASSA STROMEN Er is vertrokken van de beschikbare stromen uit de concrete case (met bijhorende gate fees) en deze aangevuld met 150 ton keukenafval tegen 88€/ton. Deze 88€/ton is het gemiddelde van de biomassa gate fee van de andere vergelijkbare stromen welke door de vennoot leverancier betaald dienen te worden. Deze hoeveelheid aan “extra” biomassa werd gekozen om dat men dan kan vertrekken van dezelfde WKK-motor als voorzien onder Scenario 1, doch met een vollast.
VEREISTE INSTALLATIE EN INVESTERING De installatie die nodig is voor de verwerking van de stromen is identiek aan deze van de concrete situatie (scenario 1). Enige verschil is dat er bij dit scenario uitgegaan wordt van een vennoot die de volledige warmte continu kan afnemen, waardoor de indampingsinstallatie minder rendabel zal uitkomen. Deze wordt dan ook in dit scenario weggelaten. De investeringskost komt daardoor uit op ongeveer 770.500€ De motor kan nu op vollast draaien! Hierbij opnieuw uitgaande van een 80% financiering.
LOCATIE Zoals vermeld, wordt er uitgegaan van een andere prijs van elektriciteit en warmte. Veelal zal de vergister dan ook op een andere locatie gevestigd moeten worden, doch deze is in deze theoretische case niet geïdentificeerd.
54
EXPLOITATIEKOST Gezien er een kleine bijkomende hoog calorische stroom is en daarenboven het drijfmest van de Proefboerderij ook getransporteerd zal moeten worden is er uitgegaan van een toename voor de logistieke en de personeelskost van om en bij 25% tegenover de concrete case. Mogelijks is dit een overschatting. Voorts blijft de grootste exploitatiekost de afzet van digestaat welke in deze theoretische case zal gebeuren op de 50 ha van de proefboerderij, maar daarnaast naar een verwerker, dus niet uitgereden op grond van derden. Dit heeft een bijkomende negatieve invloed op de exploitatiekosten. De totale exploitatiekosten voor deze theoretische case worden geschat op 241.456,28 €/jaar
INKOMSTEN Wat betreft de inkomsten zijn er vergelijkbare aannames gebeurd dan deze voor de concrete cases. Wel is er aangenomen dat de prijzen die gevraagd worden voor de elektriciteit en de warmte meer rond de “standaard marktprijzen” liggen. Dit betekent concreet : ●
prijs voor elektriciteit : 140 € / MWe (ipv 110 € in scenario 1) - volledige hoeveelheid geproduceerde groene stroom wordt benut door de vennoot (geen verkoop als grijze stroom naar het elektriciteitsnet)
●
prijs voor warmte : 45 € / MWth (vergelijk met aardgas)
Daarnaast is er ook nog aangenomen dat de warmte 100% benut zou kunnen worden, zodat zowel naar inkomsten van de verkoop van de warmte als het binnenhalen van de WKC’s een optimalisatie kan gebeuren. Een overzicht van de inkomsten is hieronder weergegeven :
Groene stroom certificaten
83.916 €/jaar
Warmte kracht certificaten
45.594 €/jaar
Verkoop warmte (aan vennoot of 3e partij)
47.723 €/jaar
Verkoop elektriciteit (aan vennoot of 3e partij)
104.897 €/jaar
Gate fee biomassa stromen
106.379€/jaar
TOTAAL
388509 €/jaar
55
Beschikbare stromen Eigenaar
Type
Hoeveelheid Huidige afzetkost Huidige jaarkost Ton / jaar € / ton € / jaar uGent Biologisch keuken- en kantine afval 150 112 16.800 uGent- Proefboerderij Melle (nu nr akkers) Rundermest - Ruwe mest (drijfmest) 1000 6,5 6.500 uGent - Diergeneeskunde Rundermest - Uit potstal 1890 1,68 3.175 uGent Spijsolie en vetten 14 -400 -5.504 uGent Maaisels (vergistbaar deel tuin - en parkafval) 64 60 3.825 uGent - Diergeneeskunde Paardenmest 3430 1,68 5.762 Uzgent Maaisels (vergistbaar deel tuin - en parkafval) 23 66,4 1.544 Sodexho Keuken - en restaurantafval - Niet patiënten 120 72,5 8.700 Sodexho Keuken - en restaurantafval - Patiënten 240 72,5 17.400 Voedingsbedrijf X Sterk vervuild brood 29 100 2.860 Voedingsbedrijf X Vleesafval pizza productie 78 239 18.585 Guislain Keuken - en restaurantafval 65 98,3 6.412 Guislain Spijsolie en vetten 1 0 0 Guislain Groenafval 36 197,75 7.119 EXTRA Keuken- en restaurantafval - EXTRA 150 88 13.200 TOTAAL 7289 14,6 106.379 LOCATIE KENMERKEN (afhankelijk van de gekozen inplantingsplaats) Gekozen locatie Proefhoeve Melle Beschikbaar opslag volume 0 m3 (= voor digestaat, dus mag niet onder de stallen) Beschikbare landbouwgrond (eigen) 50 ha Beschikbare landbouwgrond (extern) 0 ha Huidige prijs verwarming (stookolie) 45,00 € / MWth Huidige prijs Elektriciteit 140 € / MWe Vergistingsinstallatie Proceskenmerken vergisting Droge stof input 27% C/N verhouding input 19,50 Biogaspotentieel 472391 Nm3 / jaar 53,926 Nm3/hr Methaanconcentratie biogas 57% Vergister Volume 1248 m3 Hoogte (constructief) 6m diameter 17,8 m eigenverbruik elektriciteit 20% (gasbehandeling, vergister, voorbehandeling) Eigenverbruik warmte 35% (opwarming influent, vergisters, hygiënisatie) Motor Geïnstalleerd vermogen 122,00 kWe (= bij 100 % belasting) Capaciteitsbenutting motor 99% Gekozen veiligheidsmarge 3% (marge op waarden opgegeven door de leveranciers) Output elektriciteit 118,7 kWe Output warmte 188,8 kWth Gerekend verlies mechanisch rendement 0,25% per jaar Elektriciteitsbenutting (= zonder eigenverbruik installatie) Elektriciteit beschikbaar 749 MWe / jaar Benutting door Fictieve vennoot (vennoot die elektriciteit volledig opkoopt) Tarief 140 € / MWe (aangerekend vanuit cooperatieve aan verbruikende vennoot) Overschot elektriciteit (=grijze stroom) 0 MWe / jaar Warmtebenutting (= zonder eigenverbuik installatie) Warmte beschikbaar (totaal) 88 MWth / maand (uitgemiddeld over het jaar) Warmte verbruik op locatie (okt - mei) 88 MWth / maand Warmte overeschot koud seizoen (okt - mei) 0 MWth / maand Warmte verbruik op locatie (juni - sept) 88 MWth / maand Warmte overeschot warm seizoen (juni - sept) 0 MWth / maand Tarief 45 € / MWth (aangerekend vanuit cooperatieve aan verbruikende vennoot) Digestaat verwerking / afzet Hoeveelheid ruw digestaat 6925 ton/jaar Gekozen bewerking digestaat digestaat scheiden met centrifuge Hoeveelheid dunne fractie 5886 Ton / jaar Afzet dunne fractie - op eigen land 1664 Ton/ jaar 6,5 €/ton Afzet resthoeveelheid dunne fractie afzet naar waterzuivering 4223 Ton / jaar 18 € / ton Hoeveelheid dikke fractie 1038,7 Ton / jaar Afzet dikke fractie naar verwerker 25 € / ton
56
UITGAVEN Bouw vergistingsinstallatie WKK's 10% niet voorzien kosten Digestaatscheider Digestaatopslag Investering transport Civiele werken Vergunningen en VREG dossier Aansluitingskosten Hygiënisatie TOTAAL
INVESTERING € € € € € € € € € € €
300.000,00 170.000,00 50.500,00 70.000,00 50.000,00 80.000,00 15.000,00 10.000,00 5.000,00 20.000,00 770.500,00
Eigen kapitaal (20%) * € Vreemd vermogen (80%) € Afschrijving roterende delen (jaar) 8 Afschrijving civils (jaar) 10 Intrest 4%
OPERATIONELE KOSTEN (jaarlijks) Personeel / sociale Economie + logistiek € Onderhoud installatie € Onderhoud motor per jaar € Machinebreukverzekering motor € Innolab € Analyses Vlarea 4.2.1 € VLACO keuring € Aankoop aardgas € Milieuadministratie € Afzet digestaat € Afzet dikke fractie van digestaat € Verzekering €
71.125,00 15.410,00 8.960,00 1.360,00 2.000,00 2.500,00 4.000,00 86.820,59 25.968,42 6.000,00
154.100,00 616.400,00 Chemicaliën scheider/centrifuge Totaal exploitatie (€ / jaar) Aanname jaarlijkse stijging kosten (%/jaar)
€ €
17.312,28 241.456,28 2%
* in deze berekening werd er geen vergoeding voorzien voor het ingebrachte eigen kapitaal
Groene stroom certificaten Warmte kracht certificaten Verkoop warmte (aan vennoot) Verkoop elektriciteit (aan vennoot) Gate fee biomassa stromen TOTAAL
Investering Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Jaar 6 Jaar 7 Jaar 8 Jaar 9 Jaar 10
€ € € € € € € € € €
INKOMSTEN 83916 € / jaar 45594 € / jaar 47.723 € / jaar 104897 € / jaar 106.379 €/jaar 388509 € / jaar BALANS UIT exploitatie 78.514,08 € 241.456,28 78.514,08 € 246.285,41 78.514,08 € 251.211,11 78.514,08 € 256.235,34 78.514,08 € 261.360,04 78.514,08 € 266.587,24 78.514,08 € 271.918,99 78.514,08 € 277.357,37 46.494,91 € 282.904,52 46.494,91 € 288.562,61
IN
€ 388.509,40 € 387.967,18 € 387.426,31 € 386.886,79 € 386.348,62 € 385.811,80 € 385.276,32 € 384.742,18 € 384.209,37 € 383.677,90 CUMULATIEF Gemiddeld / jaar (over 10 jaar)
BALANS € € € € € € € € € € € €
68.539,03 63.167,68 57.701,11 52.137,37 46.474,50 40.710,47 34.843,25 28.870,73 54.809,95 48.620,38 495.874,46 49.587,45
FINANCIËLE BALANS Op basis van deze theoretische case zou er een positieve balans bekomen worden van om en bij 50.000 €/jaar. Cumulatief over 10 jaar betekent dit een positief resultaat van 495.875 €. Opnieuw zou dit niet als boekhoudkundige winst aanzien mogen worden, maar beter als een financieel voordeel dat aan de vennoten toegekend kan worden op basis van de aangeleverde stromen of eventueel andere afspraken. In vergelijking met scenario 1 daalden de investeringslasten (770.500 €, waarvan 20% eigen inbreng), gingen de exploitatiekosten met ongeveer 30.000 € omhoog naar 241.456 €, maar stegen de jaarlijkse inkomsten met ongeveer 70.000 € wat logischer wijze automatisch resulteert in een gunstiger eindbalans. Daar waar scenario 1 nog op een gemiddelde jaarlijkse winst van 3.260 € zat, wordt dit gemiddelde in scenario 2 opgetrokken naar 50.000 €. Bovendien laat scenario 2 in elk investeringsjaar een positief resultaat zien, schommelend van 28.870 € tot 68.539 €.
57
4.6.4 SCENARIO 3 : CONCRETE CIJFERS - EXTERNE VERGISTER Binnen dit scenario wordt er nagegaan wat de financiële rentabiliteit zou zijn van de coöperatie indien de vergistingsinstallatie niet in eigen beheer gehouden zou worden. De biomassa stromen worden dan verzameld en gecoördineerd door de coöperatie en afgevoerd naar een reeds bestaande vergistingsinstallatie.
BESCHIKBARE INPUT STROMEN Voor dit scenario wordt er vertrokken van de stromen die geïnventariseerd werden bij de verschillende stromen. Alle stromen worden meegenomen, uitgezonderd de mest-stromen. Dit is om verschillende redenen : ●
door geen mest mee te nemen wordt de investering sterk beperkt, er was voorheen een apart mesttransport voorzien;
●
het volume ligt aanzienlijk lager waardoor er minder personeelslast en logistieke kost zal zijn;
Het totaal volume aan biomassa stromen (excl. mest-stromen) bedraagt 819 ton/jaar.
VEREISTE INVESTERING Gezien de vergistingsinstallatie zelf niet meer tot de investering van de coöperatie hoort is de vereiste investering sterk teruggebracht. Er is voor deze eerste benadering aangenomen dat er enkel geïnvesteerd moet worden in logistiek materiaal (transport + eventueel bijkomende opslag) en de bijhorende vergunningen en registraties. Daardoor zou de totale investeringskost gereduceerd zijn naar ongeveer 49 000 €. Hierbij nemen we opnieuw de aanname dat er op 8 en 10 jaar een krediet wordt genomen ter financiering van de kosten. Het krediet bedraagt 80% (39.200 EUR) van de totale investeringslast, het saldo van 20% (9.800 EUR) dient als eigen inbreng betaald te worden. Zo zal de aflossing (kapitaal en interest) tussen jaar 1 en 8 jaarlijks 5.229,51 € kosten en zal dit sterk verminderen voor jaar 9 en 10, zijnde een last van 1.801,94 €.
EXPLOITATIEKOST Wat betreft de exploitatiekost is er nu hoofdzakelijk de kost van personeel en logistiek in rekening te brengen. Er wordt gerekend met een inzet van 0.5 VTE van de ‘laaggeschoolde’, waar de inzet van 0.2 VTE van een ‘verantwoordelijke’ behouden blijft. Belangrijk hier mee te geven is dat er van uit gegaan is dat de stromen tegen nulkost (0 €/ton) kunnen afgezet worden bij een bestaande vergistingsinstallatie. Dit zou haalbaar moeten zijn gezien de vergisters zelf steeds op zoek zijn naar goede en betrouwbare stromen in de markt. Het is voor hun echter niet haalbaar om kleine deelstromen te gaan verzamelen, maar indien de stromen verzameld worden en dan aangebracht worden aan de vergister zal er zeker een mooie match mogelijk zijn. Op dit moment is er echter nog geen vergister gecontacteerd om de mogelijkheid naar afzet te bevestigen. Op basis van deze aannames ligt de total te verwachten kost rond 43 000 € / jaar. Ook hier is in het berekeningsmodel weer gerekend met een toename van de exploitatiekosten van 2% per jaar.
58
INKOMSTEN Gezien er geen vergistingsinstallatie meer binnen de coöperatieve opgenomen is zijn de inkomsten die gegenereerd worden door de coöperatieve beperkt tot de inkomsten van de gate fee van de biomassa stromen. Opnieuw wordt er hier van uit gegaan dat de prijs die momenteel betaald wordt door behouden blijft. De totale inkomst van de gate fee ligt dan op ongeveer 78.000 € / jaar.
Beschikbare stromen Eigenaar
Type
uGent uGent- Proefboerderij Melle (nu nr akkers) uGent - Diergeneeskunde uGent uGent uGent - Diergeneeskunde Uzgent Sodexho Sodexho Voedingsbedrijf X Voedingsbedrijf X Guislain Guislain Guislain EXTRA TOTAAL
Biologisch keuken- en kantine afval Rundermest - Ruwe mest (drijfmest) Rundermest - Uit potstal Spijsolie en vetten Maaisels (vergistbaar deel tuin - en parkafval) Paardenmest Maaisels (vergistbaar deel tuin - en parkafval) Keuken - en restaurantafval - Niet patiënten Keuken - en restaurantafval - Patiënten Sterk vervuild brood Vleesafval pizza productie Keuken - en restaurantafval Spijsolie en vetten Groenafval Keuken- en restaurantafval
Hoeveelheid Ton / jaar 150 0 0 14 64 0 23 120 240 29 78 65 1 36 0 819
Huidige afzetkost € / ton 112 6,5 5,76 -400 60 5,76 66,4 72,5 72,5 100 239 98,3 0 197,75 88 94,9
Huidige jaarkost € / jaar 16.800 0 0 -5.504 3.825 0 1.544 8.700 17.400 2.860 18.585 6.412 0 7.119 0 77.741
UITGAVEN INVESTERING Investering transport Infrastructuur 10% niet voorzien kosten Vergunningen
€ € € €
TOTAAL
30.000,00 10.000,00 1.000,00 8.000,00
€
OPERATIONELE KOSTEN (jaarlijks) Personeel / sociale Economie + logistiek € Onderhoud installatie € Milieuadministratie € Verzekering €
49.000 Tarief afzet bij vergister 9.800 Afzet Stromen 39.200
Eigen kapitaal (20%) * €
Vreemd kapitaal € Afschrijving roterende delen (jaar) 8 Afschrijving civils (jaar) 10 Intrest 4%
34.400,00 2.500,00 4.000,00 2.000,00
0 € / ton €
Totaal exploitatie (€ / jaar) Aanname jaarlijkse stijging kosten (%/jaar)
-
€
42.900,00 2%
* in deze berekening werd er geen vergoeding voorzien voor het ingebrachte eigen kapitaal
INKOMSTEN 0 0 0 0 77.741 77741 BALANS UIT
Groene stroom certificaten Warmte kracht certificaten Verkoop warmte (aan vennoot) Verkoop elektriciteit (aan vennoot) Gate fee biomassa stromen TOTAAL
€ / jaar € / jaar € / jaar € / jaar €/jaar € / jaar IN
Investering Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Jaar 6 Jaar 7 Jaar 8 Jaar 9 Jaar 10
€ € € € € € € € € €
5.229,51 5.229,51 5.229,51 5.229,51 5.229,51 5.229,51 5.229,51 5.229,51 1.801,94 1.801,94
€ € € € € € € € € €
exploitatie 42.900,00 43.758,00 44.633,16 45.525,82 46.436,34 47.365,07 48.312,37 49.278,62 50.264,19 51.269,47
€ 77.741,00 € 77.741,00 € 77.741,00 € 77.741,00 € 77.741,00 € 77.741,00 € 77.741,00 € 77.741,00 € 77.741,00 € 77.741,00 CUMULATIEF Gemiddeld / jaar (over 10 jaar)
BALANS € € € € € € € € € € € €
29.611,49 28.753,49 27.878,33 26.985,67 26.075,15 25.146,43 24.199,13 23.232,88 25.674,87 24.669,59 262.227,04 26.222,70
FINANCIËLE BALANS Op basis van de hogervernoemde voorwaarden kan er een jaarlijks gemiddelde positieve balans van ongeveer 26.000 €/jaar gerealiseerd worden. Cumulatief over 10 jaar betekent dit een positief resultaat van 262.227,04 €. Opnieuw is deze positieve marge te verdelen over de verschillende vennoten volgens de afgesproken toepassingen.
59
Heel simplistisch berekend zouden de vennoten zonder de coöperatie een totale kost van 77.741 € hebben, waartegenover de vennoten in de coöperatie deze gezamenlijke kost kunnen reduceren met ongeveer 26.000 € (voor belasting). Overzicht Stromen SCENARIO 3 :
INPUT
VERWERKING
OUTPUT
Biomassastromen vanuit de EIGEN Vennoten
EXTERNE
Operationeel voordeel door spreiding kosten en gezamenlijke aanpak
Vergistingsinstallatie
INKOMSTEN v/d Coöperatie
UITGAVEN v/d Coöperatie Investeringslasten
Biomassa Leveranciers Gate fee
(exclusief installatie en WKK)
Verhuur Eigen transport bij niet-gebruik
Operationele kosten (jaarlijks)
CUMULATIEVE BRUTO WINST (10 jaar) = 262.227,04 EUR
4.6.5 SCENARIO 4 : THEORETISCHE CIJFERS - EXTERNE VERGISTER BESCHIKBARE INPUT STROMEN Deze theoretische benadering start van de concrete geïnventariseerde stromen met daarbij nog een bijkomende stroom van 150 ton keukenafval (= zelfde stroom die “toegevoegd” werd in scenario 2 t.o.v. scenario 1). De prijs die betaald wordt voor deze stroom is 88€/ton - dit is de gemiddelde prijs van de andere vergelijkbare stromen. In het totaal handelt dit scenario over een biomassa volume van 969 ton/jaar.
INVESTERING De investering is vergelijkbaar aan deze van de concrete variante (Scenario 3), er is enkel gerekend met een meerkost aan logistieke installatie. De investering wordt zo geschat op 49.000 €. 80% gefinancierd met vreemd vermogen met een aflossing (kapitaal en interest) voor jaar 1-8 van 5.229,51 € en 1.801,94 € voor de laatste 2 jaar.
60
Beschikbare stromen Eigenaar
Type
uGent uGent- Proefboerderij Melle (nu nr akkers) uGent - Diergeneeskunde uGent uGent uGent - Diergeneeskunde Uzgent Sodexho Sodexho Voedingsbedrijf X Voedingsbedrijf X Guislain Guislain Guislain EXTRA TOTAAL
Biologisch keuken- en kantine afval Rundermest - Ruwe mest (drijfmest) Rundermest - Uit potstal Spijsolie en vetten Maaisels (vergistbaar deel tuin - en parkafval) Paardenmest Maaisels (vergistbaar deel tuin - en parkafval) Keuken - en restaurantafval - Niet patiënten Keuken - en restaurantafval - Patiënten Sterk vervuild brood Vleesafval pizza productie Keuken - en restaurantafval Spijsolie en vetten Groenafval Keuken- en restaurantafval
Hoeveelheid Ton / jaar 150 0 0 14 64 0 23 120 240 29 78 65 1 36 150 969
Huidige afzetkost € / ton 112 6,5 5,76 -400 60 5,76 66,4 72,5 72,5 100 239 98,3 0 197,75 88 93,8
Huidige jaarkost € / jaar 16.800 0 0 -5.504 3.825 0 1.544 8.700 17.400 2.860 18.585 6.412 0 7.119 13.200 90.941
UITGAVEN INVESTERING Investering transport Infrastructuur 10% niet voorzien kosten Vergunningen TOTAAL
€ € € €
30.000,00 10.000,00 1.000,00 8.000,00
€
OPERATIONELE KOSTEN (jaarlijks) Personeel / sociale Economie + logistiek € Onderhoud installatie € Milieuadministratie € Verzekering €
49.000 Tarief afzet bij vergister 9.800 Afzet Stromen 39.200
Eigen inbreng (20%)* €
Vreemd kapitaal € Afschrijving roterende delen (jaar) 8 Afschrijving civils (jaar) 10 Intrest 4%
41.000,00 2.500,00 4.000,00 2.000,00
0 € / ton €
Totaal exploitatie (€ / jaar) Aanname jaarlijkse stijging kosten (%/jaar)
-
€
49.500,00 2%
* in deze berekening werd er geen vergoeding voorzien voor het ingebrachte eigen kapitaal
Groene stroom certificaten Warmte kracht certificaten Verkoop warmte (aan vennoot) Verkoop elektriciteit (aan vennoot) Gate fee biomassa stromen TOTAAL
Investering Jaar 1 Jaar 2 Jaar 3 Jaar 4 Jaar 5 Jaar 6 Jaar 7 Jaar 8 Jaar 9 Jaar 10
€ € € € € € € € € €
INKOMSTEN 0 € / jaar 0 € / jaar 0 € / jaar 0 € / jaar 90.941 €/jaar 90941 € / jaar BALANS UIT exploitatie 5.229,51 € 49.500,00 5.229,51 € 50.490,00 5.229,51 € 51.499,80 5.229,51 € 52.529,80 5.229,51 € 53.580,39 5.229,51 € 54.652,00 5.229,51 € 55.745,04 5.229,51 € 56.859,94 1.801,94 € 57.997,14 1.801,94 € 59.157,08
IN
€ 90.941,00 € 90.941,00 € 90.941,00 € 90.941,00 € 90.941,00 € 90.941,00 € 90.941,00 € 90.941,00 € 90.941,00 € 90.941,00 CUMULATIEF Gemiddeld / jaar (over 10 jaar)
BALANS € € € € € € € € € € € €
36.211,49 35.221,49 34.211,69 33.181,70 32.131,10 31.059,49 29.966,45 28.851,55 31.141,92 29.981,98 321.958,88 32.195,89
EXPLOITATIEKOST Opnieuw wordt er voor de exploitatiekost aangenomen dat de biomassastromen tegen nulkost afgezet kunnen worden bij een externe vergister. Wat betreft personeel is er gerekend met 0.75 VTE voor het lager profiel, en 0.2 VTE voor het hoger profiel.Iets hoger dan scenario 3. In het totaal worden de totale exploitatiekosten zo ingeschat op 49.500 € / jaar.
61
INKOMSTEN De inkomsten voor dit scenario zijn opnieuw enkel afkomstig van het betalen van de gatefee van de verschillende vennoten. Met de vooropgestelde 969 ton per jaar liggen de inkomsten daardoor op 90.941 €/jaar.
FINANCIËLE BALANS Met deze vooropgestelde randvoorwaarden kan er een positieve balans gerealiseerd worden van ongeveer 32.195,89 €/jaar. Over 10 jaar betekent dit een positief resultaat van cumulatief 321.958,88 €, belasting buiten beschouwing gehouden.
4.6.6. RESULTATEN OVERZICHT SCENARIO 1-4 Onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht van de 4 besproken scenario’s.
Scenario
Input (ton)
Investerings bedrag*
IN/jaar
OUT/jaar **
Balans/ jaar***
Balans/ jaar
1
7.139 T.
858.500 €
319.915 €
212.080 €
2.956 €
29 560 €
2
7.289 T.
770.500 €
388.509 €
241.456 €
49.587 €
495.874 €
3
819 T.
49.000 €
77.741 €
42.900 €
26.222 €
262.227 €
4
969 T.
49.000 €
90.941 €
49.500 €
32.195 €
321.959 €
*
10
: Dit is het totale benodigde investeringsbedrag, waarbij er wordt uitgegaan van 20% eigen inbreng en 80% gefinancierd via vreemd vermogen onder de vorm van een investeringskrediet.
**
: Jaarlijkse exploitatie of operationele kosten ter uitbating van de coöperatie (weergegeven cijfer is jaar 1).
***
: Balans/jaar = Jaarlijks inkomen - jaarlijks exploitatie kosten - aflossingslast (interest + kapitaal).
Naast dit algemeen resultatenoverzicht wensen we graag nog enkele belangrijke aandachtspunten aan te kaarten (hoofdstuk 4.6.7. en 4.7.). Enerzijds zal dit de lezer tot meer inzichten brengen, anderzijds daarentegen zal dit mogelijks extra voer tot discussie met zich meebrengen.
62
4.6.7. BETREKKEN VAN DE SOCIALE ECONOMIE Deze blauwdruk brengt ook de optie om de sociale economie in het logistiek en personeelsbezettingsverhaal binnen de coöperatie duidelijk aan het licht. Zoals reeds eerder aan bod kwam, is het welslagen van de coöperatie werking enorm afhankelijk van de goede aanstroom, coördinatie en verwerking van de afvalstromen. ter optimalisatie van deze tewerkstelling, met behulp van de Sociale Economie, werd beroep gedaan op de kennis en ervaring van Pro Natura. Deze partner is werkzaam in de Sociale Economie en heeft dus een significant verschillend klanten- en personeelsbestand dan de andere partners binnen het consortium. Pro Natura is een partij die ruimschootse ervaring heeft in het communiceren met en motiveren van lager geschoolde personen. Pro Natura is een sociale en duurzame onderneming met 155 werknemers gevestigd in Eeklo, Halle en Vilvoorde. Ze zorgen al meer dan 15 jaar voor meer en betere natuur en creëren tegelijkertijd nieuwe kansen en jobs. Via innovatieve projecten stimuleren ze zinvol groen werk in de streek en bieden ze tewerkstelling, opleiding en werkervaring aan mensen die moeilijk een job vinden in het gewone arbeidscircuit. Ze werken hiervoor samen met de VDAB, de OCMW’s, justitiehuizen en scholen uit de streek. Wat betreft de logistieke en personeelsbezetting voor de verschillende scenario’s heeft elke traject een lichtelijk andere aanpak, hieronder een overzicht, specifiek gefocust op de operationele kosten komende uit personeel en logistieke ondersteuning. Opgelet, hierbij wordt de bijkomende kost, voortkomend uit de transport financiering in de totale investeringslast, niet bijgerekend. Voor scenario 1 en 2 werd hier een investering van 80.000 € gereserveerd (50.000 € een vrachtwagen met oplegger, en 30.000 € voor een pick-up vrachtwagen), voor scenario 3 en 4 een bedrag van 30.000 €, zijnde enkel de pick-up vrachtwagen.
Scenario
Uitvoerende Kracht (à 120 €/dag)
Verantwoordelijke Kracht (à 350 €/dag)
Operationale last exclusief investeringslast transport
1
1,25 VTE
0,2 VTE
56.900 €/jaar
2
Personeelslast Scenario 1 + 25%
Personeelslast Scenario 1 + 25%
71.125 €/jaar
3
0,5 VTE
0,2 VTE
34.400 €/jaar
4
0,75 VTE
0,2 VTE
41.000 €/jaar
Een belangrijke aanname bij deze berekeningen is het gegeven dat we in principe zowel de uitvoerende kracht als ook de verantwoordelijke kracht als verschillende individuen en contracten zien. Op basis van de personeelsbehoefte en het bijhorende loon per dag wordt er een jaarlijkse loonlast berekend. Daarbovenop komt dan een extra logistieke kost. Alle loonlasten werden in overleg met Pro Natura berekend en worden algemeen gezien als ‘vrij ruim’ aanschouwd. Hierbij nemen we het zekerste voor het onzekere. Binnen de Sociale Economie is het veelal de gewoonte dat de uitvoerende krachten worden gekoppeld aan een begeleidende of ondersteunende kracht die zowel als supervisor fungeert maar tevens ook als verantwoordelijke voor de uitgevoerde werken en de uitvoerders. Hierbij wordt er ook een opleidings- en opvolgingstraject doorlopen waarbij het Sociale Economie bedrijf, zoals Pro Natura, de verantwoordelijkheid opneemt dat alle werken goed en correct worden uitgevoerd. Dit neemt bijgevolg ook een heleboel taken uit de handen van de ‘klant’, zijnde in dit geval de coöperatie. Indien bijvoorbeeld een uitvoerende kracht niet is
63
komen opdagen, is het de verantwoordelijkheid van het Sociale Economie bedrijf om hiervoor vervanging te regelen. Binnen dit ontwikkelingskader die doorgaans bij de meeste Sociale Economie bedrijven wordt gehanteerd worden er vaak ‘pakketten’ aan de klanten aangeboden. Meestal gaat dit ook gepaard met een gunstiger prijszetting voor de klant. Een groot verschil kan er optreden wanneer de coöperatie zelf kan besparen op de investeringslast en dat dit wordt voorzien binnen het pakket gevormd door het Sociale Economie bedrijf ! Hierbij denken we in hoofdzaak aan het kleine materiaal, uitrusting en lichte vrachten welke veelal reeds in het bezit zijn van het Sociale Economie bedrijf. Enkele pakket mogelijkheden zijn hier bijvoorbeeld: ●
Enkel uitvoerende kracht(en)
●
Enkel verantwoordelijke kracht
●
Een uitvoeringscontract met specifieke voorwaarden (vb. ophalen van afval)
●
Uitvoerende met verantwoordelijke kracht*, exclusief werkmateriaal
●
Uitvoerende met verantwoordelijke kracht*, inclusief werkmateriaal
●
Uitvoerende met verantwoordelijke kracht*, inclusief werkmaterialen klein transport
●
Etc.
* Hier fungeert de verantwoordelijke kracht zowel als verantwoordelijke kracht binnen de coöperatieve activiteiten, als ook als verantwoordelijke/begeleider/ondersteuner van de uitvoerende kracht ! Merk op : Op aangeven van het Sociale Economie bedrijf Pro Natura kunnen hier zeer specifieke ‘pakketten’ worden samengesteld. Dit steeds binnen de begrootte cijfers in de verschillende scenario’s en naar wensen van de coöperatie.
4.6.8. ECONOMISCHE ONZEKERHEIDSANALYSE Zoals uit het volledige project blijkt zal de coöperatieve enkel rendabel kunnen draaien indien er kan gestart worden van een aanzienlijke hoeveelheid biomassa die toegeleverd kan worden door de verschillende vennoten. Zonder de nodige schaalgrootte is het immers steeds moeilijker om een rendabel project op poten te kunnen zetten. Daarnaast is het natuurlijk ook wenselijk dat de toegevoerde stromen ook nog eens een “hoog-calorisch” karakter hebben – d.w.z. dat de biogas-opbrengst per ton toegevoerd materiaal aanzienlijk is. Een laag-calorische stroom zal immers wel de verwerkingskost met zich meebrengen (bv. digestaat afzet), maar minder inkomsten genereren (door lagere biogas-output). Er zijn dus een heel aantal onzekerheden in het spel. Om in kaart te brengen in hoeverre deze economische onzekerheid speelt werd er door Universiteit Gent (departement LandbouwEconomie) een studie opgemaakt rond deze Economische Onzekerheid via Monte-Carlo simulaties van verschillende scneario’s. De studie zelf kan teruggevonden worden in Bijlage 10 van dit document. De algemene conclusies die getrokken kunnen worden uit deze studie zijn de volgende : -
Er is een lineair verband terug te vinden tussen de biogasopbrengst en de rentabiliteit (Netto Actuele Waarde) van het project.
64
-
-
Indien er uitgegaan wordt van participatie van UGent, is de niet-participatie van de meeste andere partijen geen aanzet om het project verlieslatend te maken. Enkel indien voedingsbedrijf X de coöperatie zou verlaten zou het project niet meer rendabel zijn Indien de prijzen (zowel gate fee prijzen als energieprijzen) tot 10% zouden variëren (zowel positief als negatief) zou er toch nog in 72% van de gevallen een rendabel project opgestart kunnen worden. Indien de biogasopbrengst van de mest varieert tussen 50 en 100 % van de aangenomen waarden heeft dit een belangrijke impact op de rentabiliteit van het project Als alle onzekerheden tegelijk in rekening gebracht worden is het project slechts in 0.4% van de gevallen positief.
In de toekomst zou het model nog kunnen verfijnd worden naar werkingskosten, inkomsten en investeringskosten.
4.6.9. ECOLOGISCHE IMPACT Voor sommige bedrijven of organisaties kan het van toepassing zijn dat niet enkel het economische voordeel dat gehaald kan worden uit het project belangrijk is, maar ook het ecologische voordeel. Dit is dan vooral naar imago- of marketingstrategie. Anderzijds kan het vergroenen van een organisatie mee opgenomen worden in het toekomstgerichte beleidsplan. Daarom werd er binnen dit project ook een studie uitgevoerd naar de ecologische impact van het opzetten van een coöperatieve vergistingsinstallatie. Deze studie werd uitgevoerd door het labo Ecochemie van de universiteit van Gent. In bijlage 12 kan de volledige studie teruggevonden worden. In de studie worden 3 scenario’s vergeleken : 1. 2. 3.
Het huidige scenario met afzonderlijke afzet van de biomassa stromen van de verschillende vennoten Afzet naar een nabijgelegen vergister (VC Energy in Deinze) Verwerking in lokale vergistingsinstallatie in Melle
De belangrijkste conclusies die er getrokken kunnen worden uit de uitgevoerde studies zijn de volgende : -
Het vergisten van het biologisch afbreekbaar materiaal heeft in de twee scenario’s met vergisting een gunstig effect op vermindering van de broeikasgas-emissies Het vergisten van het materiaal in de lokale vergister in Melle zou duidelijk de meest gunstige impact hebben op de netto koolstof voetafdruk (-460 t CO2 equivalenten per jaar), waar de verwerking in de installatie in Deinze een negatief effect zou hebben (uitstoot van 780 t CO2 equivalenten per jaar) ten opzichte van de huidige verwerking (- 300 ton CO2 equivalenten per jaar). De negatieve impact m.b.t. de vergistingsinstallatie in Deinze heeft evenwel te maken met de manier van warmtebenutting op de site. De ecologische impact is dus ook afhankelijk van de vergistingsinstallatie naar waar de biomassa stromen afgevoerd worden.
65
4.7. CONCRETISERING 4.7.1. AANDACHTSPUNTEN Deze paragraaf biedt een overzicht van verschillende financiële, economische en juridische aandachtspunten. Daar waar het vorige hoofdstuk zich in het bijzonder richtte op de financiële haalbaarheid, dienen er voorafgaand aan de daadwerkelijke inwerkingstelling en oprichting nog een heleboel aandachtspunten in acht te worden genomen. Hieronder vindt u een niet-gelimiteerd algemeen overzicht. Dit overzicht kan een ondersteuning bieden bij het maken van de juiste beslissing op maat van elk afzonderlijk project. Gezien de veelzijdigheid van keuzes in een coöperatief model (cvba), kan er volledig op maat van de wensen van de vennoten een strategische keuze bepaald worden. Merk op dat deze veelzijdigheid aan keuzes binnen de coöperatieve werking een van de voornaamste aanleidingen is waardoor er in een later stadion conflicten tussen de vennoten of participanten kunnen ontstaan. Het is dan ook van primordiaal belang dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de daadwerkelijke keuzes. Het preventief in kaart brengen van mogelijke situaties kan een heleboel discussies in de toekomst reeds voorafgaand beperken of uitsluiten. Vast en Variabel kapitaal Cvba is de afkorting van coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Een cvba wordt opgericht met een notariële akte. De vennoten zijn enkel aansprakelijk voor het bedrag van hun inbreng. Ze kunnen dus gemakkelijk in- en uittreden. De coöperatieve vennootschap moet uit minstens drie personen bestaan. Speciaal is dat het maatschappelijke kapitaal van de CVBA bestaat uit twee delen, namelijk het zogenaamde vaste kapitaal en het variabele kapitaal. Het minimum-kapitaal (vast gedeelte) bedraagt 18.550 € en elk aandeel moet voor minstens 1/4de worden volgestort met een globaal minimum van 6.200 €. Voor het variabel kapitaal geldt geen minimum. Treedt een vennoot uit de CVBA, dan kan dat door enkel het variabele gedeelte van het kapitaal te verminderen om hem zo zijn aandeel in de vennootschap uit te keren. Daarvoor is er overigens geen tussenkomst van de notaris nodig. Hierbij kan er bijvoorbeeld de keuze gemaakt worden om alle startende vennoten via het vast kapitaal te laten deelnemen (min. 3 vennoten). We gaan er zo van uit dat deze oprichters continue actief zullen blijven in de vennootschap, dit vanwege de minimum vereisten verbonden aan het vast kapitaal. Ernaast kan er dan gekozen worden voor een structuur waarbij alle ‘toetredende’ vennoten instappen via variabel kapitaal. Hierbij biedt de wetgeving een soepeler in -en uitstapbeleid. Dit eenvoudig in- en uittreden kan worden verwezenlijkt zonder dat dit telkens gepaard gaat met de overdracht van aandelen zoals bv. bij een NV of BVBA. Dat is ongetwijfeld een grote troef als nog niet duidelijk is hoe de toekomstige verhoudingen er uit zullen zien. Wel is het zo, dat de uitstap moet gebeuren tijdens de eerste 6 maanden van het boekjaar. Dit is logisch aangezien het zgn. scheidingsaandeel wordt berekend op basis van het vorig jaar en een speculatieve uittreding in een nog net lopend slecht jaar wordt zo tegengegaan. Gesloten voor vreemden Een groot voordeel van de coöperatieve (CVBA) structuur is dat men de vennootschap volledig gesloten kan houden voor vreemden. Een ander belangrijk voordeel van de CVBA (vb. voor familievennootschappen) die vreemden buiten willen houden, is dat de aandelen niet overdraagbaar zijn aan zgn. derden. En onder derden
66
vallen iedereen die geen vennoot is. Zelfs de erfgenamen van een vennoot vallen onder het begrip "derden". Deze zgn. derden kunnen slechts toetreden tot de CVBA als zij behoren tot een bepaalde categorie die in de statuten is opgenomen of indien zij bij naam zijn aangewezen. Op die manier kan er beslist worden wie er al dan niet in de coöperatie betrokken mag of kan worden. Ook binnen deze blauwdruk kunnen er verschillende minimum voorwaarden in de statuten opgenomen worden, zodat bedrijven die niet voldoen aan de voorwaarden sowieso niet kunnen participeren in het coöperatief model. Zolang de ‘discriminatie’ basisbeginselen niet worden geschonden (vb. ras, huidskleur, religie, etc.), zijn deze restricties vrijwel ongelimiteerd. Het niet (meer) voldoen aan de voorwaarden zorgt er voor dat het desbetreffende bedrijf niet (of niet meer) vennoot kan zijn binnen de CVBA. Bijvoorbeeld : ●
Een bedrijf kan slechts vennoot worden indien het bedrijf ook eigen vergistbare afvalstromen produceert;
●
Een bedrijf kan slechts vennoot worden indien er daadwerkelijk jaarlijks minimaal 1 ton vergistbare afvalstromen met een biogasproductiepotentieel van 100 Nm3/ton aan de CVBA geleverd worden;
●
Een bedrijf kan slechts vennoot worden indien er een continue vergistbare afvalstroom van minimaal 1 ton met biogasproductiopotentieel van 100 Nm3/ton per week aan de CVBA geleverd kan worden;
●
Een bedrijf kan slechts vennoot worden indien het bedrijf zelf wekelijks de vergistbare afvalstromen kan transporteren richting de vergistingsinstallatie;
●
Etc.
Creatief stemrecht om controle te houden Een niet te onderschatten voordeel van de CVBA is het meervoudig stemrecht. De bevoegdheden van de raad van bestuur (of de bestuurder) bestaan onder andere uit het benoemen en afzetten van bestuurders, de goedkeuring van de jaarrekeningen en het bepalen van de bestemming van de winst of het verlies. Door een bepaald stemrecht aan de aandelen te koppelen kunnen de specifieke personen de macht behouden door dit statutair uit te werken op maat. Zo kan men bijvoorbeeld in de statuten bepalen dat het stemrecht niet overeenkomt met de gedane inbreng, maar dat bijvoorbeeld elke vennoot een stem heeft. Er zijn ook andere mogelijkheden. Zo kan men het stemrecht gekoppeld houden aan het bezit van de aandelen (en dus niet per hoofd) maar waarbij het stemrecht evolueert in functie van het aandelenbezit. Wat ook vaak toegepast wordt in de praktijk is dat men categorieën van aandelen creëert (Aandelen Type A en B) en aan een bepaalde categorie meervoudig stemrecht geeft. Bovendien is het ook mogelijk om stemkracht beperkingen in te bouwen en dat er doorgaans wordt aangenomen dat in de CVBA ook kapitaalaandelen zonder stemrecht mogelijk zijn. Kortom, er zijn genoeg mogelijkheden om met een beperkt aantal aandelen, de controle binnen de raad van bestuur en/of algemene vergadering te behouden. In extremis kan er bijvoorbeeld zelf op basis van dit meervoudig stemrecht principe, vanuit de raad van bestuur, beslist worden dat slechts 1 specifieke vennoot de volledig winst kan opstrijken, mits hier een democratische beslissing aan vooraf gegaan is.
67
Eigen Inbreng Starters versus Latere Toetreders Om dit probleem te omzeilen en om toch kapitaalsverhogingen mogelijk te maken, voorziet de wet een voorkeurrecht voor de oude aandeelhouders bij de intekening op nieuwe aandelen. Deze claim kan uitgeoefend worden door voorlegging van een genummerde coupon van het aanvankelijke aandeel. Als de oude aandeelhouder dit recht niet wenst uit te oefenen, dan kan hij zijn recht verkopen. De oude aandeelhouder krijgt aldus een bedrag dat dient als compensatie voor de waardevermindering van zijn oorspronkelijk aandeel. Worden nieuwe aandelen aangeboden aan een prijs boven de nominale waarde, dan wordt het verschil tussen de uitgifteprijs en de nominale waarde geboekt op de rekening uitgiftepremies. Men spreekt dan over uitgiften boven pari. Onder uitgiftepremie verstaat men dus het positief verschil tussen de uitgifteprijs van een nieuw aandeel en de nominale waarde van een bestaand aandeel. Het onderscheid tussen Kapitaal en Uitgiftepremies is eigenlijk louter formeel. Het verschil tussen het initiële aandelenbedrag en het bedrag geldend voor de latere toetreders wordt hierbij naar de on-beschikbare reserves geboekt en kan niet in een mogelijke dividenduitkering meegenomen worden. De meerwaarde wordt zo als extra ‘kost’ aangerekend aan de toetreders ter dekking van het risico wat door de starters reeds is genomen. Naast de mogelijkheid om te werken via een uitgiftepremie, kan er simpelweg ook gewerkt worden via het introduceren van drempelgeld of een deelname in de kosten, te voldoen door de toetreders, dit ten gunste van het aanwezige kapitaal in de vennootschap en onrechtstreeks dus ook ten gunste van de reeds voorafgaande startende aandeelhouders en de waarde van de CVBA aandelen. Het drempelgeld kan bijvoorbeeld ook gerealiseerd worden door een verhoogde jaarvergoeding vanuit de toetredende vennoten in vergelijking tot de jaarvergoeding van de starters. Ook hierbij kunnen er verschillende mogelijkheden in een beleidsplan worden opgenomen. Management en Beleid De statuten van de vennootschap zijn het corpus van de oprichtingsakte en worden geschreven voor het leven van de vennootschap. Elke wijziging er aan vergt een beslissing van de algemene vergadering (alle aandeelhouders) en dient notarieel te worden vastgelegd, waarna zij ook het voorwerp dient uit te maken van een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Alle statuten bevatten informatie die meestal opgedeeld wordt in verschillende artikels, zoals bijvoorbeeld de benaming, de (maatschappelijke) zetel, het doel, de activiteiten, het kapitaal, de deelbewijzen, obligaties, het bestuur, de controle, de algemene vergadering, het boekjaar en de winstbestemming (www.notaris.be). Het bestuursorgaan van de vennootschap is het orgaan met de meest uitgebreide bevoegdheid. Meer bepaald kan zij alle handelingen stellen die de wet niet uitdrukkelijk heeft voorbehouden voor de algemene vergadering, waarbij wel alle aandeelhouders worden uitgenodigd. Naast het nemen van de beslissingen is het bestuursorgaan, veelal de raad van bestuur genoemd, eveneens gelast met de uitvoering ervan en de vertegenwoordiging van de vennootschap. In de CVBA is het bestuur toevertrouwd aan één of meer zaakvoerders, die voor onbeperkte tijd kunnen worden benoemd. De statuten bepalen het aantal zaakvoerders, hun bevoegdheden en de manier waarop beslissingen genomen worden - collegiaal of individueel door elke zaakvoerder - wanneer er verschillende zaakvoerders zijn (www.notaris.be). Ter objectieve ondersteuning van de coöperatieve werking worden naast de statuten veelal nog bijkomende officiële documenten opgesteld. Documenten, zoals het Intern Reglement (of Huishoudelijk Reglement), het Beleidsplan, het Protocol, kunnen de algemene werking van het bedrijf beter sturen, van regels voorzien, voorwaarden opleggen of betere opvolging mogelijk maken. Meer uitleg hierover vindt u in de bijlage.
68
Merk op dat gezien de veelvuldigheid aan mogelijkheden rondom de werking, regelgeving en organisatie van het coöperatieve model (CVBA), er hier onderling tussen de verschillende vennootschappen erg grote verschillen kunnen optreden. De Belgische wetgeving laat bij de CVBA een zeer grote creativiteit toe, maar zorgt er bijgevolg ook voor dat de statuten én eventuele andere officiële vennootschapsdocumenten (Intern Reglement, Beleidsplan, etc.) de nodige extra aandacht nodig hebben. Voorbeeldstatuten kunnen u op weg helpen maar zullen niet volstaan om uw specifieke voorwaarden en/of doelstellingen concreet te objectiveren op papier. Zorg voor voldoende voorbereiding om latere geschillen te voorkomen ! Aandelenstructuur Algemeen stellend zijn er verschillende aandelenstructuren of aandeelverdelingssystemen mogelijk. Volledig afhankelijk van het type bedrijf of de doelstellingen kunnen er hieromtrent specifieke keuzes gemaakt worden. Enkele voorbeelden worden hier opgesomd. Zoals eerder beschreven hoeft er niet direct een causaal verband te zijn tussen het stemrecht en het aantal aandelen in het bedrijf : ●
elke aandeelhouder 1 aandeel
●
elke aandeelhouder gelijk aantal aandelen
●
Bestuursleden 5 aandelen versus Niet bestuursleden 3 aandelen
●
Startende vennoten 5 aandelen versus Toetreden vennoten 3 aandelen
●
Externe Bestuursleden (geen aandelen) versus niet bestuursleden 5 aandelen
●
Aandelen als eenheid van geld inbreng, hoe groter de inbreng (vb. investering) hoe meer aandelen
●
Aandelen als eenheid van inbreng installatie, hoe groter de inbreng (vb. inbreng van machine) hoe meer aandelen
●
Aandelen berekend op basis van geleverde input, hoe meer geleverde afvalstromen hoe meer aandelen
●
Etc.
Investeringslast Daar waar bedrijven met voldoende liquiditeiten veelal met eigen middelen, met aanvullend vreemd vermogen via financiële instellingen, of via voorziene toekomstige geldstromen een investering zullen bekostigen, is het voor de startende bedrijven niet altijd evident om direct bij aanvang reeds een ‘grote’ investering te bekostigen. Daar waar het pre-financiële crisis tijdperk het veelal nog toeliet om bij de kredietverschaffers een 100% financiering te verkrijgen, is dit met de sterk verstrengde financiële wetgeving en de huidige economische situatie veelal een utopie om zonder een eigen inbreng de bank te overtuigen om de investeringslast voor het volledige bedrag te financieren. Zelf al zijn de risico’s door de financiële instelling via zekerheden (vb. hypotheek of borgstelling) voldoende ingedekt, bijkomend zal er veelal een stevige eigen inbreng van de onderneming verwacht worden. Waar het een tiental jaar terug niet abnormaal was om tot 110% van het investeringsbedrag met vreemd vermogen te financieren, zijn de huidige ratio’s stevig gezakt naar een aannemelijke 70-90% van het totale bedrag. Uiteraard volledig afhankelijk van verschillende risicoverlagende factoren. Een gegronde objectieve en veelal controleerbare onderbouwing en argumentatie is hierbij voor de meeste financiële instellingen van noodzakelijk belang.
69
Indien we de aanname nemen dat de coöperatie nog opgestart dient te worden zijn er verschillende mogelijkheden om een coöperatieve investering op de nieuw op te richten vennootschap te laten slagen. ●
Een degelijk financieel plan is de basis van elke investering. Een goed onderbouwd en gestaafd document waarbij alle inkomsten en kosten posten duidelijk beschreven en beargumenteerd worden helpt de kredietverschaffers bij hun investeringskeuze. Veelal wordt er een budgettering van de eerste 3 tot 5 jaar verwacht.
●
Het vreemd vermogen :
●
○
Uit navraag is gebleken dat de meeste financiële instelling een plafond van 80% financiering proberen te behalen. Het saldo dient door het bedrijf of de vennoten als eigen inbreng gestort en gefinancierd te worden.
○
Klinkt eenvoudig, maar zorg er steeds voor dat er voldoende, boekhoudkundig verifieerbare, afbetalingscapaciteit en cash flow in de vennootschap aanwezig is. Zonder deze garantie is de kans nihil dat er vreemd vermogen bij de investering betrokken kan worden. Deze terugbetalingscapaciteit kan op een vrij eenvoudige manier berekend worden.
○
Bereid u er op voor dat er vanuit de financiële instellingen hoogstwaarschijnlijk ook zekerheden gevraagd zullen worden. Hierbij dekt de instelling zich in tegen een mogelijks wanbetalen of niet nakomen van de vooropgestelde afspraken. De meest bekende (en duurste) zekerheid is de hypotheekstelling. Weet ook dat er veelvoud aan andere (vaak goedkopere) zekerheden bestaat, bijvoorbeeld de ‘Pand op Handelszaak’ of de ‘Achtergestelde Lening’.
Bij ontbreken van voldoende liquiditeiten bij de opstartinvestering van een vennootschap, bestaan er verschillende manieren om alsnog een eigen vermogen te realiseren. ○
Aandelencreatie : Door de creatie van (nieuwe) aandelen ontstaat er extra geld in de vennootschap. De aandelencreatie levert de vennootschap geld op dat gebruikt kan worden voor de uitbating en werking van het bedrijf.
○
Inbreng in Natura : Inbreng in natura gebeurt bij oprichting van een vennootschap of bij kapitaalverhoging. Oprichters en aandeelhouders kunnen bepaalde goederen andere dan geld inbrengen door hun eigendom of het genot ervan ter beschikking te stellen van de vennootschap. In ruil voor hun inbreng ontvangen zij aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen. Let wel op dat deze inbreng onderhevig kan zijn aan registratierechten, ten belope van 10%.
○
Rekening-Courant : Een rekening-courant is de vordering of schuld die een vennoot heeft tegenover zijn vennootschap, buiten de inbreng van het kapitaalsaandeel. Een vennoot kan immers geld lenen aan of van zijn vennootschap. Deze rekening-courant wordt in de boekhouding van de vennootschap ingeschreven onder diverse vorderingen of diverse schulden. Wanneer de onderneming over onvoldoende liquiditeiten beschikt, kunnen de vennoten geld ontlenen (rekening-courant passief) aan de onderneming. Let wel op dat vennoten hiervoor een interest kunnen vragen.
70
Merk op dat er steeds de mogelijkheid bestaat om in onderhandeling met de financiële instelling(en). Beide partijen, zowel de kredietverstrekker als de onderneming zelf, dienen hun belang te verdedigen en hun risico in te dekken. Resultaatverwerking De vennootschappen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting moeten één keer per jaar een aangifte indienen. Het stelsel van de vennootschapsbelasting vertrekt van het principe dat alle inkomsten van de onderneming in aanmerking worden genomen. Het basistarief in de vennootschapsbelasting bedraagt 33,99 %. In bepaalde gevallen is er een verlaagd opklimmend tarief, tot een minimale belastingstarief van 24,98%. Ruim gezien kunnen er binnen deze resultaatverwerkingsmaatregelingen twee grote lijnen getrokken worden. Vooreerst worden er enkele methoden om het resultaat te beïnvloeden uitgelegd, die worden voltrokken vooraleer het resultaat gepubliceerd wordt. Anderzijds worden er enkele methoden beschreven die mogelijk zijn als de winst eenmaal is gedefinieerd en welke bijgevolg voltrokken worden na dat de belasting is verwerkt. Uiteraard is deze opsomming niet limitatief en bestaan er een veelvuldigheid aan boekhoudkundige optimalisatie mogelijkheden. Voor belasting ●
Ristorno of coöperatieve teruggave : Bij een ristorno genieten de coöperatieve vennoten van een voordeel pro rata de omvang van hun transacties met de coöperatie. Dit systeem komen we veelvuldig tegen in de landbouwsector en in coöperaties binnen de groot- en kleinhandel. Hierbij ontstaat er een terugbetaling van het te veel geïnde (verkoopprijs te hoog) of van het te weinig betaalde (aankoopprijs te laag). Zeer belangrijk is het gegeven dat dit niet als winstuitkering wordt aanzien maar onder bedrijfskost wordt geboekt. Het gaat hierbij duidelijk om een transactievoordeel, bijvoorbeeld op basis van de geleverde input aan de coöperatie, en gaat dit niet om een terugbetaling op basis van een vermogensaandeel. In praktijk kan dit bijvoorbeeld betekenen dat de brutowinst, voor belasting, voor een gedeelte de reeds eerder betaalde vergoeding van de vennoten aan de coöperatie, zal terugbetalen via een ristorno.
●
Optimalisatie Onkosten : Indien uw winst voor belasting ‘te hoog’ wordt ingeschat, kunt u voorafgaand een kosten optimalisatie in het bedrijf doorvoeren. Hoogstwaarschijnlijk bestaan er perfect legale en interessante mogelijkheden om de onkostenstructuur anders of beter te definiëren. Let wel op dat de legale kosten optimalisatie grens niet resulteert in de opmaak van een onverantwoordbare kostenbalans in het bedrijf. Denk hierbij bijvoorbeeld wel aan extra legale voordelen ten gunste van het personeelsbestand.
●
Investeren : Geschatte brutowinst kan natuurlijk ook verlaagd worden door het investeren in het bedrijf. Logischerwijze kost deze investering wel degelijk hoogstwaarschijnlijk geld en zal dit uw brutowinst mogelijks verlagen. Op lange(re) termijn resultaat een goede investering wel in de realisatie van toegevoegde waarde voor het bedrijf.
Na belasting ●
Dividend : Dividend is de winstverdeling die ene fonds of een bedrijf uitkeert aan zijn aandeelhouders. Op het einde van elk boekjaar wordt het bedrijfsresultaat bekend gemaakt, dient daarop belasting betaald te worden en kan er nadien door de Algemene Vergadering
71
van Aandeelhouders een goedkeuring verkregen worden om het netto resultaat of een gedeelte ervan aan de aandeelhouders uit te keren via een dividend. Hierop wordt er een roerende voorheffing of dividendbelasting van maximaal 25% op geheven, afhankelijk van de aard van het aandeel. In principe wordt er per aandeel een dividend bepaald, a rata van het aantal aandelen wordt het dividend op rekening van de aandeelhouders gestort. ●
Herinvesteren : Na het berekenen van het bruto resultaat en het betalen van de vennootschapsbelasting, kan er vrij precies uitgerekend worden hoeveel men voor het volgende boekjaar kan investeren. Een positief resultaat biedt extra mogelijkheden naar de toekomst om te investeren en opnieuw toegevoegde waarde te realiseren. Zonder toegevoegde waarde zal er enkel een groter kostbalans verkregen worden en zal bijgevolg het resultaat dalen. Erg structureel en duurzaam is dit natuurlijk niet.
●
Opbouw reserves : Indien men het netto resultaat niet wenst als dividend uit te keren, noch te herinvesteren, kan men er als bedrijf simpelweg voor kiezen om het bedrag ‘op te potten’ voor een later doeleinde. Dit heeft als groot positief gevolg dat het eigen vermogen van het bedrijf wordt opgekrikt naar gelang de grote van het resultaat. Logischerwijze, hoe groter het eigen vermogen en hoe financieel sterker het bedrijf wordt, hoe sterker de meerwaarde van het aandeel zal stijgen.
4.7.2. CO-4-ENERGY TOEPASSING Uit hoofdstuk 4.7.1. blijkt al snel dat er een veelvoud aan mogelijkheden bestaat om de coöperatie uit op te bouwen en te laten slagen. Gezien het Co-4-Energy project uit 5 vennoten bestaat, werd er tijdens een klankbordoverleg een info -en discussienamiddag op poten gezet. Hierbij werden alle 4 de scenario’s besproken en werden de verschillende administratieve, boekhoudkundige en financieel-juridische structuren uit de doeken gedaan. Daar deze blauwdruk een louter theoretische aanpak vereist, zijn dit niet de definitieve beslissingen, maar een indicatie naar welke richting de 5 vennoten in het Co-4-Energy project toe wensen te gaan. Zoals reeds meerdere malen is aangekaart is deze theoretische blauwdruk telkens opnieuw aan de praktijk gelinkt. Onderstaande antwoorden zijn dan ook recht uit de praktijk gehaald, bijgevolg kunnen ze als zeer realistisch gezien worden. Hieronder enkele bevindingen en keuzes : ●
Oprichting Co-4-Energy CVBA
●
5 oprichtende vennoten : ○
●
●
Universiteit Gent, Universitair Ziekenhuis Gent, Voedingsbedrijf X, Sodexo, Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain
Oprichtingskapitaal : 25.000 € ○
Creatie van 250 aandelen aan 100 € per aandeel
○
Oprichtende vennoten volstorten 5.000 € (= 50 aandelen), vast kapitaal
5 oprichtende vennoten zijn tevens gezeteld in de Raad van Bestuur ○
5 bestuursleden, waarvan 1 als Voorzitter fungeert
72
●
●
○
Elke Vennoot bezit 1 stem, en beslissing enkel voor akkoord mits meerderheid van stemmen. Bij onthouding of een gelijk aantal stemmen, is de keuze van de Voorzitter doorslaggevend
○
Actieve oprichtende vennoten bezitten steeds 2 stemmen, alle overige vennoten steeds maximaal 1 stem.
○
Raad van Bestuur vergadert maandelijks
○
De Raad van Bestuursleden zullen voor aanvang van de vergadering steeds een uitgebreid rapport met de stand van zaken verkrijgen van de verantwoordelijke kracht binnen de coöperatie.
Personeelslast. De coöperatie zal steeds beroep doen op Sociale Economie bedrijven, waarbij er steeds minimaal : ○
1 Uitvoerende kracht
○
1 Verantwoordelijke kracht deeltijds)- staat ook in voor calamiteiten beheer
Toetredende Vennoten : ○
Alle vennoten in het bedrijf, exclusief de 5 oprichtende vennoten
○
Nieuwe toetredende vennoten zullen tevens 50 aandelen (variabel kapitaal) kunnen verkrijgen na betaling van minimaal 5.000 € (100 € per aandeel).
○ Toetredende vennoten zullen bovendien steeds, na revisoraal verslag, een bijkomend eenmalig ‘drempelgeld’ dienen te betalen, dit ter compensatie van het eerder gelopen risico van de oprichtende vennoten. Dit kan bijvoorbeeld in het huishoudelijk reglement verder vastgelegd worden, door de nieuwe toetredende leden eventueel een drempelgeld of inkomgeld te laten betalen ( zie bijlage nr13) ○
Na betaling van de 5.000 € en het drempelgeld zal het toetredend lid als volwaardig vennoot worden aanschouwd.
○ Nu kan er ook geopteerd worden voor een lagere instapdrempel als er bijvoorbeeld burgers of kleinere bedrijven zich zouden aandienen. Best wordt er wel een minimaal aantal aandelen (kan zelfs één aandeel zijn) vastgelegd door de leden. Ook dit wordt best in het huishoudelijk reglement verder vastgelegd ( zie bijlage nr13). ○ ●
Scenario voorkeur : uit de gesprekken is gebleken dat de huidige initiatiefnemers in eerste instantie een logistieke activiteit zouden willen uitbouwen (fase 1 en 2) en dan op termijn willen doorgroeien om zelf over te gaan tot de bouw van een eigen vergistingsinstallatie (fase 3). Ze opteren hier voor een geleidelijke groei en voorzichtige opstap. ○
Fase 1 : Scenario 3 → startkapitaal van 25.000 € verdeeld over de 5 vennoten.
○
Fase 2 : Scenario 4 → Reeds bij aanvang van Fase 1 zal er gezocht worden naar extra bijkomende hoog valoriserende afvalstromen
73
○
Fase 3 : Scenario 1 → Indien de liquiditeiten toereikend zijn, rekening houdend met een eigen inbreng van 20%, of indien er via subsidies extra kapitaal verkregen worden, zal de coöperatie een bijkomende investering doen en alle afvalstromen in eigen beheer en in de eigen installatie verwerken.
Winstverdeling Uitgaande van de keuze om aanvankelijk de coöperatieve werking te starten vanuit fase 1, waarbij er geen interne vergister aangekocht wordt en waarbij de coöperatie enkel fungeert als ‘verzamelaar en beheerder’ van de afvalstromen, stellen we vast dat er enkel inkomsten vanuit de gate fee gegeneerd worden. Daaruit volgt natuurlijk ook het gegeven dat er idealiter per vennoot evenveel afvalstromen geproduceerd en aangeboden worden. Dit zou niet enkel betekenen dat het startkapitaal en aandeelhouderschap gelijk verdeeld is over de verschillende vennoten, maar zou bovenal de winstverdeling een stuk eenvoudiger maken. Indien iedereen gelijke input levert zou dit in de toekomst ook niet snel voor problemen kunnen zorgen voor wat betreft de geleverde inspanning te gunste van de coöperatie. Het coöperatief voordeel zou namelijk voor iedereen gelijk zijn. Nu zal het in de praktijk zelden of nooit voorvallen dat een coöperatie met vergelijkende doelstellingen, een gelijke inputstroom kan aanleveren. Ook binnen het uitgewerkt voorbeeld van Co-4-Energy is er een ongelijke inputstroom, namelijk UGent (28%), UZGent (3%), Sodexo (44%), Voedingsbedrijf X (13%) en PC Guislain (12%). Gezien er binnen de groep voor een gelijk startkapitaalbedrag gekozen werd, kan dit echter vroeg of laat voor de nodige discussie zorgen. Een groot afvalproducent draagt namelijk meer bij aan de winst van de coöperatie dan een kleine producent. Anderzijds dient de kleine producent verhoudingsgewijs wel meer startkapitaal te betalen. Aan de andere kant wensen we ook niet dat de grote partijen ‘meer’ zeggenschap krijgen dan de andere kleinere partijen. Idealiter is het procentueel belang wel gelijk verdeeld over de verschillende vennoten. Om dit te realiseren dienen er binnen de coöperatie zeer duidelijke afspraken gemaakt te worden. Wat betreft de winstverdeling zijn er zoals beschreven in hoofdstuk 4.7.1. verschillende opties. De coöperatieve teruggave of restorno kan hierbij gehanteerd worden als een handig verdeelsysteem volgens de geleverde inputstromen. Hieronder enkele uitgewerkte mogelijkheden besproken tijdens de infosessie ter bespreking van de verschillende opties, telkens gebaseerd op scenario 3: ●
Voorbeeld 1 : ○
○
26.222,70 € winst voor belasting ■
Opbouw reserve (inclusief wettelijke reserve) van 10% blijft in de vennootschap : 2.622 €
■
90% wordt als restorno uitgekeerd, pro rata de inputstroom : UGent (28%), UZGent (3%), Sodexo (44%), Voedingsbedrijf X (13%) en PC Guislain (12%).
VOORDEEL: ■
Winst wordt eerlijk volgens inputstroom verdeeld
■
Wettelijke reserve versterkt het eigen vermogen van de vennootschap
■
Inputstromen inventaris brengt duidelijkheid
74
○
●
NADEEL : ■
De opbouw van het eigen vermogen zal zeer traag verlopen
■
Beperkte investeringsmogelijkheden
■
Niet eenvoudig om inputstromen afzonderlijk te valoriseren
Voorbeeld 2: ○
○
○
26.222,70 € winst voor belasting ■
Wettelijke reserve van 5% blijft in de vennootschap :1.311 €
■
95% wordt als restorno uitgekeerd, pro rata de inputstroom : UGent (28%), UZGent (3%), Sodexo (44%), Voedingsbedrijf X (13%) en PC Guislain (12%).
■
Jaarlijks wordt er op basis van de gerealiseerde winst een jaarvergoeding (iedereen gelijk) vanuit de coöperatie aan de vennoten aangerekend.
VOORDEEL: ■
Winst wordt eerlijk volgens inputstroom verdeeld
■
Vaste Jaarvergoeding zorgt er voor dat waardestijging van de coöperatie door de verschillende vennoten ongeacht hun grote gelijk worden gerealiseerd
■
Inputstromen inventaris brengt duidelijkheid
NADEEL : ■
De opbouw van het eigen vermogen zal nog trager verlopen
■
Niet eenvoudig om inputstromen afzonderlijk te valoriseren
Risico’s voor de coöperanten Opnieuw uitgaande van de keuze om aanvankelijk de coöperatieve werking te starten vanuit fase 1, waarbij er geen interne vergister aangekocht wordt en waarbij de coöperatie enkel fungeert als ‘verzamelaar en beheerder’ van de afvalstromen, zijn de risico’s bij de opstart van het project bewust erg laag gehouden. Elke vennoot dient rekening te houden met een direct risico van 5.000 EUR. Dit bedrag zal volstort dienen te worden aan de nieuw op te richten vennootschap/coöperatie en is dus zonder notariële tussenkomst onttrokken uit de eigen balans van de coöperant. De nieuwe coöperatie, bestaande uit 5 vennoten/coöperanten, à rato van 5.000 EUR per vennoot, creëren dus een rechtspersoon met een kapitaal van 25.000 EUR. Dit kapitaal zal zowel gebruikt worden ter financiering van de dagdagelijkse werkingskosten, alsook ter financiering van de eigen inbreng van de noodzakelijke investering. Bij de oprichting van de coöperatie zullen er 250 aandelen aan 100 € per aandeel gecreëerd worden, elke vennootschap krijgt voor het bedrag van 5.000 € in totaal dus 50 aandelen), dit volledig vast kapitaal en direct ‘risico’ voor de coöperant.
75
Je mogelijke aansprakelijkheid als vennoot in een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid is in principe beperkt tot je financiële inbreng, zodat je niet persoonlijk kan aangesproken worden voor de gemaakte schulden. Er is evenwel één uitzondering. Ter compensatie van de beperkte aansprakelijkheid legt de wetgever de oprichters van een vennootschap bepaalde verplichtingen op. Zo zal je er bij de oprichting voor moeten zorgen dat er, los van het verplichte minimumkapitaal, voldoende kapitaal in de vennootschap aanwezig is om je voorgestelde financiële plan te realiseren. Dit financiële plan, dat over de eerste twee jaar van je geplande activiteit moet gaan, moet je trouwens bij de notaris deponeren bij de oprichting van de vennootschap. Want indien het faillissement wordt uitgesproken binnen de drie jaar na de oprichting en indien het maatschappelijk kapitaal kennelijk ontoereikend was voor de normale uitoefening van de voorgenomen bedrijvigheid over ten minste twee jaar, dan kan je door de rechter veroordeeld worden om toch met je persoonlijk vermogen in te staan voor bepaalde schulden van de vennootschap. Dit noemt men oprichtersaansprakelijkheid (www.cooperatiefvlaanderen.be). Nadat Fase 1, zijnde inbreng van 5.000 EUR/vennoot plus externe vergister, succesvol en duurzaam op poten staat. Kan er bekeken worden in hoeverre het opportuun is om naar Fase 2 te stappen, zijnde de optimalisatie van de inputstromen. Hier vergt er geen extra kapitaalsverhoging en gaan we er van uit dat dit met bestaande middelen te bolwerken valt. In een volgend stadium, zijnde Fase 3, waarbij de mogelijkheid wordt bekeken om een vergistingsinstallatie in eigen beheer te houden, zal er in normale situatie een kapitaalswijziging gebeuren. Hierbij wordt de investeringslast in dermate verhoogd, dat het lopende werkingskapitaal hoogstwaarschijnlijk niet zal volstaan om de volledige financiering van de installatie te bekostigen. Hierbij zal er net als in fase 1, een deel van de investeringslast gedragen worden door het eigen kapitaal en een overgroot deel gefinancierd worden door vreemd kapitaal (vb. bank). In ideale situatie dient er bij het eigen inbreng gedeelte van de investering geen extern geld (= geld van de afzonderlijke coöperanten) opgehaald te worden en kan dit gedeelte vanuit het werkkapitaal gebruikt worden. In deze optiek zal het risico van de coöperanten niet verhogen en beperkt blijven bij de 5.000 € initieel gestort. Indien het werkkapitaal niet voldoende toereikend is, kan er ofwel een inbreng van elke coöperant gedaan worden, ofwel een kapitaalsverhoging. In het eerste geval wordt het ingebrachte kapitaal aanzien als een achtergestelde lening aan de coöperatie, al dan niet renteloos, in het tweede geval is het bijkomend gestort kapitaal definitief van de coöperatie en bijgevolg dus bijkomend risico voor de individuele coöperatie, blootgesteld aan de activiteiten van de coöperatie. Een combinatie van een kapitaalsverhoging en achtergestelde leningen van de coöperanten is een veelgebruikt gegeven bij investeringsactiviteiten. De mate waarin men de achtergestelde lening als ‘risico voor de coöperant’ aanschouwd, is volledig afhankelijk van het risicoprofiel. Wanneer deze achtergesteld wordt door de bank zal dit een lening zijn die niet zomaar terugvorderbaar is. Enkel een algemene toelating van de bank en de coöperatie zullen deze gelden vrij maken. Het risicogehalte ligt hierbij dus hoger dan dat de lening niet achtergesteld zou zijn en dus, zonder tegenbericht van voorafgaandelijke schriftelijke voorwaarden, theoretisch direct opvraagbaar is. Hierbij ligt het risico voor de individuele coöperant dus een stuk lager.
76
5. EVALUATIE VAN DE COÖPERATIEVE WERKING 5.1. LINK MET DE ICA DEFINITIE ●
Het onderlinge dan wel maatschappijgerichte karakter van de gemeenschappelijke doelstellingen van de vennoten. De gemeenschappelijke behoeften of doelstellingen komen tegemoet aan de onderlinge en maatschappelijke noden:
●
○
De coöperatie stelt zich tot doel om de eigen organische afvalstromen om te buigen naar een grondstof die kan vergist worden, met de productie van groene stroom tot gevolg. Tijdens het vergistingsproces komt er restwarmte vrij, die de coöperanten zo veel mogelijk willen zelf gebruiken of ten dienste willen stellen van derden. Op het einde van het proces komt er ook een reststof (digestaat) vrij die ofwel in de landbouw ofwel in de industrie kan verder opgewaardeerd worden. Dit ecologische principe is de uitgangsbasis van de coöperatie.
○
De economische kracht van de coöperatie zit vervat in het organiseren van een logistiek apparaat om de kleine deelstromen te collecteren en deze verzamelde massa te bundelen om op één locatie te vergisten.
○
Voor het collecteren wil de coöperatie beroep doen op de diensten van de sociale economie, dat op zijn beurt leidt tot een sociale integratie van de mensen tewerkgesteld in de sociale economie.
De drievoudige relatie van de vennoten met haar coöperatie (gebruik, eigendom en controle)
○
gebruik: De vennoten kunnen hun organische restmaterialen in een breder maatschappelijk kader (economisch, ecologisch en sociaal) kwijt tegen een goedkopere kostprijs, al dan niet verkregen via ristorno’s. Sommigen zullen kunnen gebruik maken van de restwarmte en anderen van de opgewekte elektriciteit en/of het digestaat kunnen opwaarderen.
○
eigendom: De vennoten zijn eigenaar van de coöperatie daar ze minimaal één aandeel moeten aankopen en er zal eventueel door de oprichters een extra inbreng gevraagd worden zodat dit als bedrijfskapitaal kan aangewend worden en om eventueel het maatschappelijk kapitaal te volstorten. Een deel van de investeringen zullen in overleg met de bank moeten aangeschaft worden, m.a.w. zal de coöperatie een lening aangegaan worden. Hierbij gaan we uit van een eigen inbreng van 20% en een vreemd vermogensgraad van 80%.
○
controle: Daar de vennoten minimum één aandeel bezitten hebben ze stemrecht op de Algemene Vergadering waar ze zelf een aantal agendapunten kunnen aanbrengen of bepaalde situaties binnen de coöperaties kunnen bespreekbaar maken waarbij er tot een democratische besluitvorming kan gekomen worden.
Indien er sprake is van meerdere coöperaties of meerdere mogelijke pistes, dan kunnen deze meerdere pistes hierin opgenomen worden. Zoals bij de aanvang van deze blauwdruk aangehaald, zijn er verschillende pistes of scenario’s mogelijk. Deze werden benoemd als bedrijven of burger coöperaties.
77
Een bedrijven-coöperatie is hier te beschouwen als een initiatief van een aantal bedrijven die hun organische reststromen willen gaan bundelen om gezamenlijk dit te gaan vergisten op een economische, ecologische en sociale manier. Een burger-coöperatie is hier gedreven door de burgers die voor hun eigen organische reststromen een ecologische, sociale en economische oplossing zoeken. In beide gevallen zijn er verschillende scenario’s mogelijk. Zo kan het zijn dat de leden beslissen om er enkel een logistieke activiteit op na te houden, m.a.w. enkel de reststromen te verzamelen en aan te bieden aan een externe vergistingsinstallatie in de buurt, zoals in de scenario’s 3 en 4 van de praktijkproeftraject aangehaald. Of de coöperatie kan overgaan tot het bouwen en zelf beheren van de vergistingsinstallatie tot en met de verkoop van de groene stroom. Dit werd uitgewerkt in scenario’s 1 en 2 van het praktijkproeftraject. Deze laatste scenario’s leiden echter tot een grotere verantwoordelijkheid en betrokkenheid van de coöperatie en dus ook van de leden/vennoten. Tevens wordt de uitvoering complexer en dit vraagt meer aandacht en afspraken tussen de leden, om zeker voor geen verrassingen te komen te staan. Zo kan het dat er bij deze scenario’s leden gebruikers ook uitvoerders worden van bepaalde taken, zoals het beheren van de vergistingsinstallatie, of het gebruiken van de stromen zoals de groene stroom, restwarmte en digestaat. Met andere woorden kan dit lid uit eigenbelang de coöperatie gaan beïnvloeden en zou het wel eens kunnen leiden tot een vorm van belangenvermenging waarbij het lid rechter en partij wordt. Dit moet heel duidelijk uitgeklaard worden alvorens leden meerdere taken op zich nemen. Er worden best op voorhand voldoende duidelijke afspraken gemaakt hoe de leden hiermee willen omgaan, zodat er geen discussies ontstaan. Het is beter hier proactief mee aan de slag te gaan dan te wachten tot er een conflict over ontstaat. Merk op : Vermijd conflicten rond mogelijke belangenvermenging op een proactieve manier door dit met uw leden goed door te praten en goede afspraken hieromtrent te maken.
5.2. LINK MET DE ICA PRINCIPES Ter ondersteuning van de geïnteresseerden zijn er in bijlage 8 modelstatuten bijgevoegd. In deze modelstatuten zijn de nog in te vullen stukken aangeduid in een rode kleur. Daarnaast is het doel al zo goed als mogelijk afgestemd op de praktische activiteiten van de coöperatie. Dit is natuurlijk ook nog aan te vullen en/of te schrappen volgens de eigen noden van de initiatiefnemers. Deze modelstatuten geven de perfecte link met de ICA principes weer. Hieronder worden er nog een aantal suggesties en/of opmerkingen weergegeven en wordt er verwezen naar de artikels van deze modelstatuten. Naast de statuten kan het bestuur in het huishoudelijk reglement (bijlage 13) bijkomende afspraken vastleggen. Het voordeel van een huishoudelijk reglement is dat dit niet notarieel moet vastgelegd worden. Dit kan jaarlijks aangepast worden door de RVB maar moet wel goedgekeurd worden op de AV. Nu kunnen er geen zaken opgenomen worden die strijdig zijn met de statuten. De statuten zijn de hoeksteen van de vennootschap en zijn juridisch bepalend boven het huis en staan dus juridisch gezien boven het huishoudelijk reglement.
5.2.1 VRIJWILLIG EN OPEN LIDMAATSCHAP (ARTIKELS 14 TOT EN MET 24) Zowel binnen de bedrijven als binnen de burger coöperatie kunnen de leden vrijwillig toe treden door minstens één aandeel te onderschrijven zonder dat er een statutenwijziging moet plaats vinden. Tevens is het een open lidmaatschap mits enkele strikte voorwaarden eraan toe te voegen. Ook wordt er duidelijk aangehaald dat er
78
op voorhand moet overeen gekomen worden hoe een vennoot kan uittreden, uitgesloten wordt, wat er bij overlijden gebeurt en wat er best gebeurt bij ontzetting, faillissement of kennelijk onvermogen. Merk op: De initiatiefnemers bepalen bij voorkeur op voorhand welk type aandeelhouders ze willen aantrekken door duidelijke voorwaarden te stellen. Bijvoorbeeld enkel actieve leden, leden die nog een activiteit uitoefenen gelinkt aan de doelstellingen van de coöperatie. Bij een strikte bedrijvencoöperatie zullen hier enkel bedrijven toegelaten worden en bij een strikte burgercoöperatie enkel burgers. Natuurlijk zijn er nog andere combinaties mogelijk maar dit wordt op voorhand in de statuten door de initiatiefnemers vastgelegd. Merk ook op : De uittreding mag er echter niet toe leiden dat het vast deel van het kapitaal aangetast wordt, en evenmin mag het aantal vennoten, ingevolge de uittreding, dalen tot minder dan drie. In voorkomend geval moet de uittreding geweigerd worden.
5.2.2 DEMOCRATISCHE CONTROLE DOOR DE LEDEN (ARTIKELS 35 T/M 46) De democratische controle ligt in de handen van de leden/vennoten. Zij kunnen aan de hand van de algemene vergadering hun bevoegdheid doen gelden over om het even welk aangekondigd agendapunt. Indien gewenst, kunnen de vennoten ook een bijzonder algemene vergadering aanvragen indien ze één rangtelwoord van het kapitaal vertegenwoordigen. Het rangtelwoord wordt door de initiatiefnemers in de statuten vastgelegd. Het is raadzaam om bij de opstart goed te overwegen wie allemaal toegelaten wordt, want eenmaal lid van de coöperatie heeft het lid medezeggenschap in de coöperatie. Iedere vennoot heeft een in de statuten vastgelegd stemrecht, bijvoorbeeld elk aandeel geeft recht op één stem. Om het democratische principe sluitend te maken kan er in de statuten ook een beperking opgenomen worden. Zo wordt vaak geadviseerd om (zie artikel 42) op voorhand een stemrechtbeperking in te bouwen van maximaal één tiende van de stemmen bij meer dan 10 vennoten of om bij minder dan 10 vennoten te komen tot een gelijke stemmenverdeling. De oprichters kunnen bij aanvang het één tiende ook lager of hoger brengen, maar om door de Nationale raad der coöperaties goedgekeurd te worden mag dit maximaal op één/ tiende liggen. Dit kan ook nog in een latere fase van de coöperatie door de algemene vergadering aangepast worden en zal dan de nodige stemming en statuut wijziging tot gevolg hebben. Merk op: Iedere vennoot kan een agendapunt op de algemene vergadering laten zetten maar dit moet hij wel op voorhand op de agenda laten plaatsen en niet tijdens de algemene vergadering zelf aanbrengen. Het is raadzaam om het stemrecht te beperken tot maximaal één/ tiende van de stemmen op de vergadering aanwezige of vertegenwoordigde aandelen.
5.2.3. ECONOMISCHE PARTICIPATIE DOOR DE LEDEN (ARTIKEL 14 EN 48) Naast het participeren via minimum één aandeel, is het gewenst om ook een gebruiksparticipatie (economische) op te nemen in de statuten. Dit gebeurt best onder de voorwaarden van aanvaarding van de vennoten. In modelstatuten zou dit onder artikel 14 verder kunnen uitgewerkt worden. De leden moeten minstens deelnemen aan het proces en moeten minimaal hun organische restmaterialen aan de coöperatie aanbieden, zodanig deze afvalstromen kunnen onderzocht worden op hun intrinsieke waarde voor de vergistingsinstallatie. Ook is het raadzaam om de actieradius waarbinnen de coöperatie haar afvalstromen wil betrekken op te nemen onder de voorwaarden. Zoals in het praktijkproject werd ervan uitgegaan dat alle bedrijven of leveranciers- leden binnen een straal van 30 km rond de vergistingsinstallatie moeten liggen.
79
Verder engagement in het proces kan mits echter goede afspraken te maken over de voorwaarden maar is geen basis vereiste voor toetreding. Als tegenprestatie van de coöperatie naar haar leden wordt er een economisch voordeel onder vorm van minimaal een ristorno op de geleverde volumes of kilogrammen of andere eenheid (bv calorische waarden) vooropgesteld. Deze ristorno zal een belangrijke economische trigger zijn om de leden te motiveren om lid te blijven. Daarnaast kan er ook de mogelijkheid tot het uitkeren van een dividend mee opgenomen worden in de statuten (onder bv artikel 48). De exacte modaliteiten omtrent de ristorno en het dividend kunnen opgenomen worden onder het huishoudelijk reglement. Merk op: Onder de voorwaarden van aanvaarding van de vennoten is het raadzaam om de vennoot te verplichten minimaal zijn eigen organische restmaterialen, die kunnen aangewend worden in de vergistingsinstallatie, via de coöperatie af te zetten en een economisch voordeel hieraan te koppelen door bijvoorbeeld een ristorno of een dividend.
5.2.4. AUTONOMIE EN ONAFHANKELIJKHEID (B. BIJKOMENDE BEPALINGEN) De coöperatie is in principe eigendom van haar aandeelhouders en staat onder rechtstreeks controle van haar aandeelhouders, waardoor ze haar autonomie kan vrijwaren. Het opbouwen van een eigen vermogen is aan te raden zodat de onafhankelijkheid gegarandeerd blijft. Eventueel een kapitaalsverhoging doorvoeren door de eigen leden hiertoe aan te sporen. Externe investeerders betrekken is een opties, maar deze zijn meestal niet geïnteresseerd in de gebruikswaarde van de coöperatie maar eerder in een financieel rendement op hun investering. Bijgevolg kan dit mogelijks de onafhankelijkheid in het gedrang brengen. Een goed financieel plan bij aanvang van de coöperatie is van essentieel en existentieel belang. Ook een goed operationeel plan dat in wezen door de raad van bestuur en/of dagelijks bestuur opgesteld wordt, zal moeten blijk geven van een financiële autonomie. Merk op: Autonomie en onafhankelijkheid staat of valt dikwijls met de ontkoppeling van de financiële draagkracht en de gebruikswaarde. Probeer de coöperatieve groei proportioneel te laten groeien met de financiële draagkracht van de eigen leden/vennoten.
5.2.5. ONDERWIJS, VORMING EN INFORMATIEVERSTREKKING (ARTIKEL 23, 25 EN 52) Om als goed huisvader, met name de raad van bestuur en/of dagelijks bestuur te kunnen handelen in naam van de vennootschap is het van essentieel belang dat de bestuurders voldoende informatie krijgen van hun vennoten. De te verwachten inlichtingen worden best omschreven in de statuten (zie artikel 23 mededelingsplicht). Concreet in het geval van een vergistingscoöperatie zou dit kunnen neerkomen op de volumes, kilogrammen en aard van de aan te leveren organische restmaterialen en tevens over de frequentie van aanvoer of dit continu of discontinu voorradig is. Op basis van deze informatie zal de raad van bestuur of het dagelijks bestuur de coöperatie zo optimaal mogelijk kunnen operatief houden. Daarnaast is het ook van essentieel belang dat de bestuurders voldoende inzicht en kennis verwerven in het besturen van een coöperatie. Opleiding en vorming zijn hier zeker niet uit den boze bij het aanvaarden van nieuwe bestuursleden. De leden moeten minimaal een balans kunnen begrijpen, de collectieve werking van een coöperatie begrijpen en voldoende communicatief uit de hoek kunnen komen zowel in goede als in slechte tijden. De verplichting tot het volgen van een interne of externe opleiding van de bestuurders kan eventueel opgenomen worden onder artikel 25 bij de benoemingsvoorwaarden van de bestuurders of in het huishoudelijk reglement (artikel 52).
80
Merk op: Zowel mededelingsplicht van de leden als een goed opgeleid bestuur is van essentieel belang om de werking van de coöperatie optimaal te laten verlopen.
5.2.6. COÖPERATIE TUSSEN COÖPERATIES Coöperatie tussen coöperaties leidt enerzijds tot een uitwisseling van ervaringen en anderzijds tot schaalvoordelen. Ervaringsgerichte uitwisselingen over de kansen en de valkuilen, zijn de leerrijkste. Merk op: probeer eerst de fundamenten van de eigen coöperatie zo goed mogelijk uit te bouwen en ga links of rechts in de leer bij collega coöperaties. Daarna kan een operationele samenwerking een enorme boost geven.
5.2.7. AANDACHT VOOR DE GEMEENSCHAP (ARTIKEL 3 DOEL) De vooropgestelde coöperatie rond vergisten van lokale organische restmaterialen van haar leden/vennoten levert niet alleen een economisch maar ook een ecologisch voordeel op. De coöperatie zorgt ervoor dat de afvalstromen worden omgebogen naar een bruikbare grondstof. Het vergisten van lokale organische restmaterialen brengt een verlaging van transportbewegingen met zich mee, een productie van groene stroom, restwarmte en een meststof voor de landbouw. Tevens is in deze blauwdruk coöperatie de sociale economie mee opgenomen om het verzamelen van de organische restmaterialen te realiseren. M.a.w. een perfect voorbeeld van duurzaam ondernemen (economisch, ecologisch en sociaal) ten dienste van de gemeenschap. Deze aandachtspunten zitten vervat in de modelstatuten onder artikel 3. Dit kan door de initiatiefnemers zelf verder aangescherpt worden bij de definitieve opstart. Merk op: De vooropgestelde coöperatie is een optimale mix van aandacht voor het milieu, de mens en de economie.
81
6. BOUWSTENEN VAN DEZE BLAUWDRUK Tracht met focus de belangrijkste bouwstenen te benoemen die deze blauwdruk oplevert aan potentiële initiatiefnemers die zich willen laten inspireren en informeren door jullie ervaring.
6.1 KANSEN Het opzetten van een cooperatie zoals beschreven doorheen deze blauwdruk kan volgende kansen bieden: ●
Productie van hernieuwbare energie op basis van (eigen) biologische afvalstromen
●
Binnen de blauwdruk worden er 2 pistes bekeken : ○
Burgercoöperatie (individuele consumenten)
○
Bedrijvencoöperatie
Desalniettemin is er mogelijk ook een uitwerking van een hybride vorm tussen deze 2 uitersten mogelijk, mits het maken van goede afspraken. ●
Bijdrage aan het behalen van de Europa 20 20 20 richtlijn door een verhoging van de hoeveelheid geproduceerde hernieuwbare energie.
●
Door coöperatief samen te werken kan het schaalvoordeel gehaald worden dat nodig is voor een rendabel vergistingsproject op te starten waar dat als enkele speler niet zal lukken.
●
Decentrale en lokale energieopwekking waarbij markt-onafhankelijk gewerkt kan worden (voor de input stromen).
●
Lokale verankering van energieproductie en de daaraan gerelateerde jobcreatie
●
Voorzien in eigen energiebehoeften (elektriciteit en warmte) - of toch voor (minstens) één van de vennoten.
●
Mogelijke opportuniteiten naar ondersteuning bestaande vergistingssector (indien stromen afgezet worden bij bestaande externe vergister) waar er op de dag van vandaag vraag is naar continue en kwalitatieve afvalstromen
●
Opwaardering en beter beheer van de gegenereerde afvalstromen : doordat er een valorisatie-stap van de afvalstroom gecreëerd wordt kan men de afvalstroom aanzien als een energie-grondstof. Dit zal maken dat men er bewuster mee omgaat en het niet zozeer als een “end-of-pipe” gebeuren zal hanteren
●
Samenwerking met partijen met coöperatieve instelling wat kan leiden tot nieuwe inzichten en overeenkomsten
●
Samenwerking met Sociale Economie bedrijven waardoor er ook een sociale meerwaarde kan gerealiseerd worden naast de economische en ecologische
82
●
Creëren van meerwaarde voor de maatschappij zowel op ecologisch (productie hernieuwbare energie), economisch (rendabel project met lokale spelers) en sociaal vlak (jobcreatie in de Sociale Economie).
●
Mogelijkheid tot “vergroening” van het image van de betrokken partijen.
●
Betrekken van bedrijven, werknemers en/of burgers bij de productie van hernieuwbare energie maakt dat ze ook daarbuiten meer energiebewust zullen handelen.
6.2 KNELPUNTEN ●
Logistiek verhaal : om de coöperatie vlot en rendabel de laten verlopen is het belangrijk dat er een zeer goede logistieke coördinatie zal gebeuren. Niet alleen is het belangrijk dat de stromen (zeer)frequent opgehaald worden, er dient ook nog onderscheid gemaakt te worden tussen de verschillende types stromen etc. Een goede logistieke planning en opvolging is dus noodzakelijk.
●
Afzetkost digestaat : de rentabiliteit van een vergistingsproject is vaak afhankelijk van de afzetkost van de digestaat stroom. Idealiter heeft één (of meerdere) van de deelnemende vennoten een landbouwareaal ter beschikking waar het gehygiëniseerde digestaat op uitgereden kan worden. Indien dit niet het geval is dient het digestaat afgezet te worden op land van derden of bij een verwerker. Zeker bij deze laatste optie kunnen de afzetkosten voor het digestaat aanzienlijk stijgen en het gehele financiële plaatje negatief doen ombuigen.
●
Hoogwaardige stromen : het is voor de rentabiliteit van het project belangrijk om de fractie aan hoogwaardige stromen (= met biogasproductiepotentieel > 100 Nm=/ton) te maximaliseren. Deze stromen geven immers meer energie-opbrengst en een lagere digestaat afzetkost dan laagwaardige stromen. Het vinden van deze stromen is de markt is echter niet vanzelfsprekend - vaak zijn er geen exacte cijfers van gekend omdat er nog geen gescheiden ophaling gerealiseerd wordt, soms zit men onder een contract met een andere ophaler voor lange duur, etc.
●
Food vs Energy : ook hier kan men gaan speculeren over het “food vs energy” debat - zeker indien er stromen die momenteel naar veevoeder (of dergelijk) zouden gaan mee vergist zouden worden. Het was echter de opzet om binnen deze blauwdruk te werken met stromen die momenteel niet vergist werden of geen andere hoogwaardiger toepassing kenden.
●
Belangenvermenging : indien een bepaalde vennoot verschillende taken op zich neemt (bv. afzet digestaat maar ook toevoer van afvalstoffen) is er gevaar op belangenvermenging. Het is in zo een geval uiterst belangrijk om goede communicatie tussen al de verschillende vennoten te faciliteren en duidelijke afspraken te maken.
●
Overheidsinstanties : bij dit type partijen moet er steeds (reeds in een vroege fase) gepolst worden of ze überhaupt kunnen en mogen participeren in een coöperatie
●
NIMBY : zelf als er lokale spelers betrokken zijn kan het zijn dat de “buurtbewoners” die gehuisvest zijn rond de locatie van de vergister het NIMBY-gedrag zullen vertonen. NIMBY staat hierbij voor “Not In My Back Yard” en geeft aan dat vaak installaties voor de productie van hernieuwbare energie met een scheef oog bekeken worden o.w.v. mogelijke geurhinden of andere overlast. Het is dan ook uiterst belangrijk om vanaf het begin van het project op regelmatige tijdsstippen overleg te hebben met de buurtbewoners om hen zo mee te laten “dirigeren” of zelfs participeren. Optimaliter kan men zelfs de
83
buurtbewoners mee laten profiteren van de vergistingsinstallatie door bv. het aanleggen van een warmtenet of iets dergelijk .
6.3 RANDVOORWAARDEN ●
Wettelijk kader : het wettelijk kader dat gelinkt is aan de uitbating van een vergistingsinstallatie is niet te onderschatten. Zo moet er bv. in geval van verwerking van dierlijke OBA’s een hygiënisatie-stap voorzien worden, moet er met reine en onreine zones gewerkt worden, moeten er registers bijgehouden worden, etc. Binnen deze blauwdruk werd er niet dieper op ingegaan op deze wettelijke omkadering omdat dit zeer specifieke materie is die mogelijk (te zeer) zou kunnen afschrikken. Mits het beroep doen op ondersteunende specialisten ter zake kan dit euvel relatief eenvoudig weggewerkt worden.
●
Kwaliteit biomassa stromen : er is bij het uitvoeren van deze blauwdruk uitgegaan van een continue kwaliteit van de aangebrachte biomassastromen. Indien er te verwachten is dat de kwaliteit sterk zou schommelen doorheen het jaar o.w.v. seizoenale schommelingen dienen er bijkomende maatregelen genomen te worden (bv. stockage, bijkomende stromen) om de rentabiliteit van het project te verzekeren.
●
Coöperatieve samenwerking: het is uiteraard belangrijk dat de verschillende vennoten willen samenwerken binnen het coöperatieve gedachtengoed. Mogelijk zijn er immers in de toekomst binnen de markt veranderingen die maken dat “op zich” werken op dat moment meer opportuun is dan binnen de coöperatie te werken, maar evengoed kan het (sterk) de andere kant op gaan. Het is dus belangrijk - zeker bij de bedrijvencoöperatie - om met een degelijke vertrouwensband te kunnen starten.
●
Geografische afbakening : het is belangrijk een duidelijke afweging te maken (obv de te verwachten biogasproductie) hoe ver je kan rijden voor een bepaalde stroom. De kosten die gepaard gaan met het ophalen van een stroom moeten zeker gerecupereerd kunnen worden binnen de opbrengsten van de coöperatie.
●
Goede en duidelijke afspraken : het is in belang van elke coöperatie dat er goede en duidelijke afspraken gemaakt worden en dat elke partij (zeker bij de bedrijvencoöperatie) duidelijk stelt wat zijn doel is met participatie in de coöperatie.
●
Inplantingslocatie vergister : de vergister moet op een optimale locatie ingepland worden (indien er een eigen vergister gebouwd wordt). Hierbij is de “optimale locatie” een locatie bij één van de vennoten welke met een hoge energiekost zit (zowel elektriciteit als warmte) en waarbij er liefst ook nog eens digestaat afgezet kan worden. Daarnaast is de locatie van de vergister ook bepalend voor het type stromen die aangevoerd kunnen worden : zo moet een vergister in landbouwgebied veelal een bepaald volume (in %) mest binnen nemen, waar je bij een vergister in industriegebied meer vrijheid hebt naar type toevoerstromen.
84
BIBLIOGRAFIE
Lieve Jacobs & Wim Van Opstal, (januari 2013) : Wat is coöperatief ondernemen? From the selected works of Wim Van Opstal Guy Lambrechts, 31/07/2013, Coöperaties en producentenorganisaties. Een doorlichting., Technische brochure, Vlaamse overheid/ Departement Landbouw en Visserij, Afdeling : Landbouw –en Visserijbeleid Wim Van Opstal, (januari 2013) : Coöperaties in België. Top 100 van de grootste Belgische coöperatieve vennootschappen in 2011. From the selected works of Wim Van Opstal Boerenbond, Coöperatief Overlegplatform van de land –en tuinbouw coöperaties, 2003? : Code voor deugdelijk bestuur van coöperaties. www.bodemacademie.nl www.notaris.be Voortgangsrapport 2011 (Biogas-E) Voortgangsrapport 2012 (Biogas-E) Website Vlaamse Land Maatschappij (www.vlm.be) Coöperatief Vlaanderen, www.cooperatiefvlaanderen.be (26/02/2014) B&A Advies, http://www.boekhouder.be/pdf/cvba%20meer%20info.pdf (23/08/2013) Interne en bedrijfsspecifieke expertise (DLV Belgium, DLV Inno Vision, Biogas-E, UGent, Pro Natura, Inagro)
85
BIJLAGE 1 : INITIËLE INVENTARISATIE CO-4-ENERGY Zie afzonderlijk document
86
BIJLAGE 2 :
RESULTATEN KLANKBORDOVERLEG 22-04-2013
“Wat is de Trigger om in te stappen in dergeleijke Coöperaties ?” Bedrijvencoöperatie
Burgercoöperatie
·
Stimuleren van duurzame elektriciteitsopwekking
·
Duurzame afvalverwerking
·
Organisatie van onbenutte biomassa
·
Meerwaarde betrokkenheid
·
Duurzame afvalverwerking
·
Aanleveren van Biomasse
·
Past in het bedrijfs-portofolio
·
Aannemen van Elektriciteit-Warmte-Digestaat
·
Tewerkstellening kansengroepen (SE)
·
Kleinschaligheid
·
Diversifiëring
·
Maatschappelijke bewustwording
·
Opzetten van een communicatiekanaal
·
Duurzame lokale afzet en verwerking
·
NIMBY-sensibilisering
·
Gevoel dat je zelf betrokken bent
·
Lokale en regionale vertegenwoordiging in beleid
·
Tewerkstellening (o.a. kansengroepen)
·
MVO
·
Betrokkenheid (ook economisch)
·
Eigen verwerking van afvalstromen, meer onafhankelijkheid
·
Ons groenafval wordt niet gescheiden opgehaald
·
Deelnemen aan Milieucharter
·
Meerwaardecreatie met lokale verankering
·
Halen van duurzaamheidsdoelstellingen
o
Economisch
·
Economische redenen
o
Ecologisch
·
20/20/20 bijdrage
o
Sociaal
·
PR
·
Zelfvoorzienend, decentralisatie
·
Zelfvoorzienend
·
Valorisatie van Afval
·
Meer vanuit buikgevoel
“Wat zou de Struikelblok zijn om niet in te stappen ?” Bedrijvencoöperatie
Burgercoöperatie
·
Rentabiliteit van het project, niet sluitend businessplan
·
Wij hebben weinig biomassa en goede verwerking
·
Geen inspraak
·
Onzekerheid over economische gevolgen
·
Economische haalbaarheid
·
Bepaalde beslissingen van de coöperatie
·
Technische inpasbaarheid
·
Lukt dit zonder subsidies?
·
Integratie Biomassa en energie
·
Is het rendabel?
·
Wettelijk kader en steunkader
·
Woonwijkgebied
·
Lukt dit zonder subsidies?
·
Veiligheid
·
Zeer lage elektriciteitsprijs van grote verbruikers (tot 0.10 EUR/kWh)
·
Eigen transport
·
Arbeidsintensiteit
·
Communicatie
87
· Continuïteit aanvoer biomassa (vb. verlofperiodes kan er een gebrek optreden) ·
Stopzetting van proces
·
Woonwijkgebied
·
Brandveiligheidscriteria
·
Ver van de corebusiness
·
Onzekere slaagkansen
·
Zoeken en vinden van goede partners
·
Concurrentie van andere bedrijven
·
Grote financiële inbreng
·
Kostprijsreductie van ‘normale’ afvoer
·
Tijdsbesteding
·
Snelheid van beslissingen
·
Onzekerheid over andere cooperanten
·
Continuïteit
·
Tewerkstelling Sociale Economie
·
Zekerheid van afzet
·
Vergunningsproblemen
·
Kennis van het proces
“Wat zijn uw Verwachtingen van de coöperatie?” Bedrijvencoöperatie
Burgercoöperatie
·
Betere dienstverlening dan dat er op vandaag is
·
Meerwaardecreatie met lokale verankering
·
Duurzame oplossing
o
Economisch
·
Goede partners
o
Ecologisch
·
Nieuwe marktniche
o
Sociaal
·
Dienstverlening lokaal bestuur
·
Samenwerking rondom hernieuwbare energie
·
Ophaalmogelijkheden
·
Alle afvalstromen ophalen
·
Meerwaardecreatie met lokale verankering
·
MVO
o
Economisch
·
Goedkope afzet van eigen afvalstromen
o
Ecologisch
·
Bewustwording
o
Sociaal
·
Lokale werking
·
Vlotte communicatie en info
·
Samenwerking rondom hernieuwbare energie
·
Alle afvalstromen ophalen
·
MVO
·
Goedkope afzet van eigen afvalstromen
·
Bewustwording
·
Lokale werking
·
Vlotte communicatie en info
88
“Welke Rol kan u betekenen in de coöperatie?” Bedrijvencoöperatie
Burgercoöperatie
·
Technische ondersteuning
·
Investeerder
·
Advies
·
Aanvoer GFT
·
Promotie en bekendmaking
·
Samenbrengen mensen
·
Verspreiding blauwdruk voor nieuwe coöperaties
·
Consultancy
·
Doelgroep medewerkers
·
Leveren van biomassa
·
Communicatiekanaal
·
Afname van Energie
·
NIMBY-sensibilisering
·
Conceptuele ontwikkeling
·
Leveren van biomassa
·
Organisatie ophaaldienst
·
Afname van Energie
·
Afname digestaat
·
Beheer
·
Communicatie ondersteuning
·
Investeerder
·
Verspreiden Blauwdruk
·
Structureren
·
Algemene werking, faciliteren
·
Economische en Juridische ondersteuning
·
Samenbrengen actoren
·
Sociale tewerkstelling
·
Kennis omtrent Sociale Economie
·
Huisvesting verwerkingsinstallatie
89
BIJLAGE 3 : ●
BETROKKEN PARTNERS CO-4-ENERGY
DLV Belgium & DLV Innovision : DLV Belgium is een multidisciplinair adviesbureau in de agrarische, para-agrarische, KMO en industriële sector. Met strategisch advies op maat van het bedrijf wordt de klant bijgestaan in hun globale ontwikkelingsvisie. Hierbij ligt de specialisatie van DLV Belgium in de domeinen milieu, bouw, energie, kwaliteit, bodem, strategie, accountancy en productie. DLV, afdeling Energie, begeleidde het vergunningstraject van ca. honderd vergistingsinstallaties in Vlaanderen en Wallonië. Het advies start met de uitwerking van het concept vande installatie en de bijhorende rendabiliteitsberekeningen. Daarna kunnen alle adminstratieve verplichtingen opgevolgd worden voor, tijden en na het bouwen van de installaties.DLV Belgium is absolute marktleider in advies in de biogas-vergistingssector. Bij zo’n 85 à 90% van de vergistingsinstallaties in Vlaanderen is DLV Belgium betrokken bij minstens de rentabiliteitsbepaling, opstart, milieuvergunningsaanvraag of exploitatiefase. DLV Belgium heeft dan ook een groot netwerk binnen de vergistingssector, zowel naar uitbaters van de vergistingsinstallaties als naar verschillende overkoepelende organisaties (ODE, Cogen, etc.) en verschillende overheden. Naast de energie-afdeling heeft DLV Belgium eveneens een sterke poot in strategisch, milieu, plant, bouw, fiscaal-boekhoudkundig, bodem, marktinformatie en productie advies. Het team dat vanuit DLV Belgium meewerkt aan dit project zal bestaan uit personen met verschillende achtergronden : sommigen van hen hebben vooral ervaring in strategisch ondernemen, opstarten van coöperaties, etc ; waar anderen hun expertise zeer toegespitst is naar de vergister-wereld toe (zowel qua advies als administratie). Daarnaast werkt er ook iemand met juridische achtergrond mee en wordt het rapporteringsgedeelte opgenomen door de dochterfirma DLV InnoVision.
●
Biogas-E : Biogas-E vzw is het platform voor anaerobe vergisting in Vlaanderen. Het ontstond in 2004 aan de vakgroep milieukunde van HOWEST (Hogeschool West-Vlaanderen) in Kortrijk. Aanzet tot de start van de vzw was het KIV-project ‘Optimalisatie van de biogasproductie van anaerobe vergisters voor verwerking van mest, industrieel organisch afval en GFT-afval’. Toen dit project ten einde liep in 2000 werd het verder gezet door het HUBO-project 'Platform voor de implementatie van anaerobe vergisting in Vlaanderen'. De vele positieve reacties op het werk van beide projecten bewezen het nut van een platform voor anaerobe vergisting. Eind 2004 kreeg het platform dan een opvolger onder de vorm van een vzw. 'Biogas-E vzw' moet de activiteiten van het vroegere platform verderzetten en uitbreiden. Biogas-E vzw streeft naar een maximale benutting van het biogaspotentieel in Vlaanderen en zal zo veel mogelijk initiatieven m.b.t. anaerobe vergisting objectief begeleiden. De activiteiten van Biogas-E vzw kunnen als volgt worden samengevat: “Kenniscentrum”: Biogas-E vzw wenst een onafhankelijk kenniscentrum te zijn m.b.t. tot alle aspecten (technologisch, economisch, wetgevend, sociaal, ecologisch) van anaerobe vergisting. Door nauw samen te werken met verschillende instellingen houdt Biogas-E een stevige voet in de praktijk en de knelpunten van anaerobe vergisting, waarbij ze ook de technologische innovatie in deze sector tracht op te volgen via deelname aan verschillende onderzoeksprojecten. “Beleidsondersteuning” : Vanuit onze kennis en ervaring trachten wij ook de overheid op een objectieve manier te informeren om de ontwikkeling van anaerobe vergisting in Vlaanderen te
90
stimuleren. Onze aandacht gaat hier ook uit naar het ondersteunen van nieuwe toepassingen (groen gas, groene warmte). “Vorming” : Via lesavonden en excursies tracht Biogas-E vzw exploitanten, industriëlen, studenten en geïnteresseerden te informeren en met elkaar in contact te brengen. Ook in het kader van de verschillende projecten (graskracht, etc.) tracht Biogas-E vzw zijn expertise te delen. ●
Inagro : Inagro is een praktijkgericht onderzoeks- en voorlichtingscentrum voor land- en tuinbouw, gesitueerd binnen West-Vlaanderen. De werking van Inagro richt zich op land- en tuinbouw, inclusief de integrale keten stroomopwaarts en stroomafwaarts en de raakvlakken met natuur, milieu en samenleving. Inagro beheert sinds 2008 een eigen kleinschalige biogasinstallatie met een motor van 30 kW. Alle expertise is dus aanwezig betreffende het technische en administratieve beheer van dergelijke installatie. De biogasinstallatie wordt niet alleen ingezet voor energieproductie en voor onderzoek maar heeft ook een grote demonstratieve functie. Jaarlijks komen heel wat geïnteresseerden uit landbouw maar ook particulieren en uit het bedrijfsleven de installatie bezoeken. Met enerpedia.be heeft Inagro een kennisplatform rond energiebesparing en hernieuwbare energieproductie gecreëerd voor de land- en tuinbouwsector. Binnen dit digitaal kennisplatform wordt ruime aandacht besteed aan vergisting met een aparte focus op kleinschalige vergisting. Er is een eenvoudig rekenmodel ontwikkeld voor een eerste evaluatie van de financiële haalbaarheid van een kleinschalige mestvergister. Dit is consulteerbaar op enerpedia.be. Op dit ogenblik worden door Inagro 2 kleinschalige vergisters op landbouwbedrijven opgevolgd met het oog op evaluatie van de technische performantie, arbeidsbehoefte en financiële return van een dergelijke installatie. Ook de eventuele toegevoegde waarde van het digestaat is hierbij een item. Via diverse projecten heeft Inagro behoorlijk wat expertise opgebouwd rond kwaliteit en eventuele valorisatiemogelijkheden van het digestaat.
●
Pro Natura : Pro Natura werkt sinds 1993 onder het motto "Werk maken van Natuur !". Dit weerspiegelt zich in een duurzaam en sociaal gedachtegoed. Als sociale economie-onderneming creërt Pro Natura werk voor doelgroepen door het uitvoeren van ecologische dienstverlening. Het netwerk bestaat uit 4 vzw’s en een CVBA met Sociaal Oogmerk: ●
vzw Pro Natura Sociale Werkplaats, vestigingen in Eeklo en Halle
●
vzw Pro Natura, voorheen Econet Vlaams-Brabant, vestiging in Halle en Vilvoorde
●
vzw Pro Natura Oost-Vlaanderen, vestiging in Eeklo
●
vzw Pro Natura Steunfonds
●
CVBA Kasteelhoeve Poeke: onze landbouwvennootschap
In totaal werken 155 medewerkers verspreid over de drie vestigingen bij Pro Natura. Bijna 80 % van ons personeel is arbeider. Zij werken binnen de 9 zogenaamde Intergemeentelijke Natuur- en Landschap- ploegen (INL) of in de ploegen van onze sociale werkplaats. Dagelijks spannen een 70-tal
91
arbeiders van onze INL ploegen zich in om meer en betere natuur te creëren in de gemeenten (het snoeien van bomen, het beheren van holle wegen, maaien van trage wegen, het ontwerpen en aanleggen van geboorteboomgaarden en speelbossen,…). Daarnaast werken er ongeveer 30 arbeiders in onze sociale werkplaats, die bij voorkeur werken op projecten in het kader van natuurbeheer, landschapszorg en harmonisch parkbeheer die ook een maatschappelijke meerwaarde kunnen opleveren, zoals het gifvrij bestrijden van onkruid in de gemeenten. Tenslotte doet Pro Natura in Eeklo ook aan arbeidszorg. Arbeidszorg voorziet in een begeleid traject voor mensen die moeilijk werk vinden in het klassieke en het beschermde tewerkstellingscircuit. Zij kunnen met behoud van hun vervangingsinkomen zinvol werk uitvoeren dat aangepast is aan hun mogelijkheden. Daarnaast is er ook de nodige expertise in huis om de innovatieve projecten, natuurontwikkeling en ecologisch advies verder uit te bouwen. Zo werkt Pro Natura reeds meerdere jaren mee aan innovatieve projecten omtrent het produceren van duurzame energie uit groenafvalstromen en het creëren van sociale tewerkstelling bij hieraan verwante activiteiten. De studiecel van Pro Natura bestaat uit wetenschappelijk medewerkers, kwaliteitsverantwoordelijken en natuurontwikkelaars. ●
Universiteit Gent :
De vakgroep landbouweconomie van de Universiteit Gent heeft jarenlange ervaring met sociaal-economische evaluaties in de economie van natuurlijke hulpbronnen. Jeroen Buysse, de verantwoordelijke binnen de vakgroep voor dit project heeft uitgebreide kennis en ervaring met projecten rond afvalverwerking, vergisting en logistieke optimalisatie. Het Laboratorium Ecochem is via Prof. E. Meers gespecialiseerd in Milieuchemie en Milieutechnologie van hernieuwbare energie uit organische afvalstromen. E. Meers heeft de voorbije 6 jaar (Aug 2006- Mrt2012) de functie als gastprofessor in deze vakdomeinen gecombineerd met de hoedanigheid van Business & Technology Development Staff Manager bij een multinational energieleverenacier (Eneco Energie), waarbij hij uitgebreide ervaring heeft met ontwikkeling en plaatsen van installaties voor de opwerking van organische afvalstromen tot. In deze periode heeft hij onderhandelingen en agro-industriële samenwerkingen uitgewerkt tussen stakeholders uit de landbouwwereld en energiesector. Daarnaast heeft E. Meers ook projectervaring omtrent de integratie van sociale economie in de voortrein van biomassa-sourcing voor energiedoeleinden. Zo maakt hij sinds 2011 deel uit van de Raad van Advies / Raad van Bestuur van Pro Natura gericht op de activatie van laaggeschoolde doelgroepen in dergelijke activiteiten en heeft hij zich in twee lopende projecten en één op te starten project toegelegd op specifiek deze tewerkstellingsopportuniteit (1 Vlaams, 2 Europese projecten). Sinds april dit jaar (2012) heeft Prof. Meers de industriële aanstelling bij Eneco verlaten om zich toe te leggen op een functie als coördinator van de Vlaamse platformwerking voor de biogassector in Vlaanderen (Biogas-E). Ecochem vervult via Prof. E. Meers dus een academische kruispuntfunctie die in voorbije jaren diverse agrarische, soc. economische en industriële stakeholders heeft verenigd in hun gemeenschappelijk streven om organische reststromen te verwerken tot energie.
92
●
Agro Plan Conculting (Onderaanneming) - Guy Claessens : APC is sinds 1999 een adviesbureau, hoofdzakelijk actief in de agrarische sector. De kernactiviteit van APC is het projectmatig mee helpen realiseren van creatieve ideeën van bedrijven en organisaties. APC werkt daarbij op maat van de opdrachtgever en streeft naar samenwerking en duurzame bedrijfsvoering. Expertise op niveau van coöperaties en andere samenwerkingsverbanden: APC werkt als trajectbegeleider voor het oprichten van samenwerkingsverbanden tot coöperaties. Dit start bij het faciliteren van de eerste ideeën tot het opzetten van structuren en uitschrijven van businessplannen en projecten. APC heeft een groot aantal coöperaties mee opgericht en begeleid zoals producentenorganisaties VOC, Atalanta, Greenpartners, Greenbow, New Green, Green Farm en Green Diamond . Maar ook vzw’s zoals West-Vlaamse hoeveproducten, Ferm local, ‘t Boerenlandschap en Brussels Grondwitloof .
●
Fidelis (Onderaanneming) - Matthijs Boúúaert : Zelfstandig adviseur inzake financiële en administratieve begeleiding en ontwikkeling. Specifieke focus wordt geircht op Risico-Management en Termijnmarktwerking in de agro- en foodbunisess waarbij de activiteiten gespreid zijn over de volledige voedsel keten. Aansluitend is er een bijkomende focus op bedrijfseconomische en strategische advisering KMO’s, in hoofdzaak land- en tuinbouw.
93
BIJLAGE 4 :
BETROKKEN PROEFTRAJECT PARTICIPANTEN CO-4-ENERGY
Zoals voorafgaand ruimschoots aan bod kwam, werden er bij de invulling en in kaart brengen van de Co-4Energy doelstellingen verschillende doelgroepen aangesproken. Na grondige analyse van de mogelijkheden is de blauwdruk opgebouwd rondom enkele bedrijven/instellingen in de regio Gent. Op deze manier kon de theoretische invulling van de blauwdruk geverifieerd worden met realistisch en effectief cijfermateriaal. (onderstaande info is verkregen vanuit de website van desbetreffend bedrijf of instelling)
●
Universiteit Gent : De Gentse Universiteit werd opgericht door koning Willem I van Oranje in 1816 en plechtig geopend op 9 oktober 1817. Het eerste professorenkorps telde zestien leden, 190 studenten schreven in voor de vier faculteiten: Letteren, Rechten, Geneeskunde en Wetenschappen. Op vandaag is de UGent met meer dan 38.000 studenten en 7.900 personeelsleden één van de grootste universiteiten in het Nederlandse taalgebied. De UGent telt jaarlijks zowat 3.000 buitenlandse studenten, uitwisselingsstudenten inbegrepen, onder wie 1.800 studenten uit de Europese Unie en 1.200 uit een niet-EU-land. De UGent bekleedt een eigen positie onder de Vlaamse universiteiten als open, sociaal geëngageerd en pluralistisch. Meer dan 120 vakgroepen, verdeeld over 11 faculteiten, bieden hoogstaande en door onderzoek ondersteunde opleidingen aan. Disciplines als biotechnologie, aquacultuur, micro-elektronica en geschiedenis genieten wereldfaam. De Ugent heeft een omzetcijfer van ca. 410 Miljoen EUR/jaar, waarvan 49% komt uit een toelage van de Vlaamse Gemeenschap.
●
Universiteit Ziekenhuis Gent : Het UZ Gent is met ruim 3.000 patiënten per dag en meer dan 6000 medewerkers een van de grootste en meest gespecialiseerde ziekenhuizen in Vlaanderen. Patiënten kunnen er terecht voor een volledig aanbod van hooggespecialiseerde, kwalitatieve zorg. Het ziekenhuis beschikt hiervoor over uitgebreide voorzieningen en meer dan 1000 bedden voor eendaagse en meerdaagse opnamen. In de zorgverlening staan kwaliteit en klantvriendelijke dienstverlening centraal. Als universitair centrum investeert het UZ Gent ook in wetenschappelijk onderzoek en opleiding. Daarvoor werkt het ziekenhuis nauw samen met de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Gent. Artsen en artsen-specialisten worden er opgeleid en onderzoekers werken in tal van diensten aan nieuwe technieken voor diagnostiek en behandeling. De ziekenhuiscampus wordt momenteel ingrijpend verbouwd. Het UZ wil tegen 2020 een moderne, toegankelijke en duurzame ‘Health Campus’ zijn die beantwoordt aan de noden van alle gebruikers.
●
Sodexo : Sodexo, door Pierre Bellon opgericht in 1966 te Marseille, is vandaag worldleader in quality of life solutions. Gedreven door eenzelfde passie voor dienstverlening is de Groep met 391.000 medewerkers aanwezig in 80 landen. Ze willen dat de Dagelijkse Levenskwaliteit bepalend is voor het welzijn en de motivatie op het werk. Het is de bron van de prestatiekracht van onze strategische partners.
94
Sodexo streeft ernaar diensten met hoge toegevoegde waarde te ontwikkelen, zowel in bedrijven, scholen en universiteiten, als in ziekenhuizen, gevangenissen of levensbasissen op afgelegen locaties. Sodexo ontwikkelt, beheert en biedt al de klanten een unieke reeks On-site Service Solutions, Motivation Solutions en Personal and Home Services die de Dagelijkse Levenskwaliteit verbeteren. In deze blauwdruk en de gelinkte cijfers wordt er enkel rekening gehouden met de data komende uit de publiek-private samenwerkingsovereenkomst tussen enerzijds het UZ Gent en Sodexo, als vaste cateringleverancier. Alle vestigingen buiten de UZ Gent site worden in dit verhaal buiten beschouwen gelaten. Sodexo heeft een exclusief leveringscontract ter voorbereding, serveren en verwerking van alle cateringproducten (eten en drank), dit voor zowel de bezoekers, patiënten, personeel en studenten komende op de site. ●
Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain : Het P.C. Dr. Guislain is een algemeen psychiatrisch centrum dat binnen de Gentse regio een betekenisvolle plaats inneemt op het vlak van de geestelijke gezondheidszorg. Het centrum onderschrijft de Missie van de Broeders van Liefde, die oproept om op een deskundige en zorgzame manier om te gaan met psychisch zieke mensen. Dit vertaalt zich in de olgende visie voor het P.C. Dr. Guislain. Het Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain te Gent omvat, verspreid over 5 campussen, namelijk een algemeen psychiatrisch ziekenhuis; een uitgebreide poliklinische werking; en een psychiatrisch verzorgingstehuis. Daarnaast biedt het eveneens de mogelijkheid aan tot Beschut Wonen (middels het samenwerkingsverband Zagan). Er wordt gestreefd om dit ruim behandel- en begeleidingsaanbod optimaal af te stemmen op de zorgvraag van de patiënt, de bewoner en zijn omgeving. Als voorziening van de Broeders van Liefde vertrekt het P.C. Dr. Guislain vanuit een duidelijk omschreven missie en een hedendaagse benadering van de geestelijke gezondheidszorg.
●
Voedingsbedrijf X: wenst voorlopig verder anoniem te blijven
95
BIJLAGE 5 :
DATABASE AFVALSTROMEN PROEFTRAJECT PARTICIPANTEN
Zie afzonderlijk document
96
BIJLAGE 6 :
PROCESTECHNIEK VERGISTINGSINSTALLATIES
Vergistingsinstallaties zijn in de praktijk zeer divers, de procestechniek is dus niet makkelijk samen te vatten in enkele pagina's tekst. Deze bijlage wordt er toch gepoogd om de basisbeginselen omtrent anaerobe vergisting, op een theoretisch en praktisch eenvoudige manier uit te leggen. (Deze info is samengesteld op basis van de gegevens beschikbaar onder de rubriek ‘Procestechniek’ op de website van Biogas-E, dit per 23/08/2012.)
1. Wat is vergisten? Een microbieel proces Via vergisting zet een consortium van verschillende soorten micro-organismen biomassa en organisch afval om naar biogas, een mengsel van methaan (CH 4), koolstofdioxide (CO2), en kleinere bestanddelen (H 2O, H2S, NH3, . . .). Methaan is een energiedragend gas dat in een verbrandingsmotor kan worden omgezet naar stroom, warmte of mechanische arbeid (bv. auto). Anaerobe vergisting gebeurt spontaan in de natuurlijke omgeving: bv in de spijsvertering van de koe,. . .maar deze omgeving kan door de mens worden geïmiteerd voor de productie van groene energie uit biomassa. Biogas kan ook worden gewonnen uit afvalwaterstromen (UASB) of historische stortplaatsen. Het anaërobe vergistingsproces bestaat uit een reeks opeenvolgende metabolische processen die in vier fasen op te delen zijn: hydrolyse, acidogenese, acetogenese en methanogenese : ●
In de hydrolyse worden lange koolstofketens enzymatisch gesplitst tot kortere ketens;
●
in de tweede stap, de verzuring, worden de korte ketens verder afgebroken tot vluchtige vetzuren;
●
in de acetogenese worden de vluchtige vetzuren verder omgezet naar azijnzuur, waterstofgas en koolstofdioxidegas;
●
de laatste stap of de methanogenese zorgt er voor dat azijnzuur (acetaat), maar ook koolstofdioxide en waterstofgas omgezet worden tot biogas.
97
De biomassa wordt door het hydrolyseproces afgebroken tot wateroplosbare organische bestanddelen. Dit is een traag proces dat beïnvloed wordt door de pH en verblijftijd in de reactor. Hydrolyse gebeurt extracellulair door enzymen die afgescheiden zijn door de bacteriën. Als tweede stap vindt verzuring plaats. De organische componenten worden hierdoor verder afgebroken tot vluchtige vetzuren (vb. azijnzuur, melkzuur, boterzuur) en alcoholen (vb. ethanol). Tijdens de acidogenese worden de resten zuurstofgas opgebruikt door facultatief anaërobe bacteriën. Op die manier wordt een anaëroob milieu gecreëerd dat noodzakelijk is voor de anaërobe methaanbacteriën. In de derde stap, de acetogenese, worden de intermediaire producten door acetogene bacteriën verder afgebroken tot azijnzuur, H2 en CO2. In de laatste stap wordt methaan gevormd. De methaanproductie komt tot stand door de inwerking van methaanbacteriën die het azijnzuur splitsten of CO 2 reduceren met waterstofgas. Het is van belang om dit proces in de vergister goed op te volgen. Al deze biologische omzettingsprocessen moeten nauw aan elkaar gekoppeld blijven tijdens het volledige proces. Zoniet kan onder andere verzuring van de vergister optreden waardoor een stabiele omzetting uitblijft
2. Procesvoering Anaerobe vergisting gebeurt in een gesloten tank en in afwezigheid van zuurstof. Naargelang de soort(en) afvalstof(fen), de mogelijke macro-verontreinigingen, het al of niet meeverwerken van mest, de schaalgrootte, de menging en de gebruiksvoorwaarden van het eindproduct zijn er verschillende vergistingsconcepten mogelijk. Er kunnen verschillende manieren van procesvoering gedefinieerd worden afhankelijk van de gekozen eigenschap. Parameters en eigenschappen “Temperatuur” : Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen een mesofiel en een thermofiel proces. Een thermofiel proces wordt vaak toegepast omdat het digestaat zonder bijkomende warmtebehandeling naar de landbouw gaat en zo via het thermofiele proces gehygiëniseerd wordt. “Schaalgrootte” : Op schaalgrootte kan ook een onderscheid gemaakt worden. In Duitsland zijn vele farm-scale vergistingsinstallaties aanwezig. Deze verwerken meestal de mest en bepaalde afvalstoffen afkomstig uit de oogst. In Denemarken zijn er typische CAD's, de Centralized Anaerobic Digesters, die centraal beheerd en opgesteld zijn. Men verwerkt er meestal voor 80 % mest en voor 20 % afval. “Droge stofgehalte” : Naargelang het droge stofgehalte (DS) van het vergistingsproces onderscheiden we natte processen (DS < 20%) en droge processen (DS > 20%). Meer dan 95% van de installaties in Vlaanderen werken met een nat procédé. Natte en droge processen steunen op dezelfde principes maar zullen andere voorbehandelingen, reactorconstructies en nabehandelingen kennen. “Menging” : De combinatie van constructie van de reactor en de manier van mengen maakt het verschil tussen een plug-flow vergister (propstroom) en een continu gemengde vergister (continuous stirred tank reactor of CSTR). Dit zijn de twee meest voorkomende reactortypes in de praktijk. Ongeveer 40% van de vergistingsinstallaties werkt met een reactor van het CSTR-type, 15% met een plug-flow reactor. Menging kan eveneens op verschillende manieren gebeuren. Er zijn drie hoofdsystemen om te mengen. Bij biogasmenging wordt biogas in de reactor geïnjecteerd waardoor het geheel gemixed wordt, dit kan continu of discontinu gebeuren. Mechanische menging gebeurt door één of meerdere roerwerken, met verticale of horizontale as. Een derde mogelijkheid is menging door rondpompen.
98
Voedingsregime: Volgens het voedingsregime kan een onderscheid gemaakt worden tussen continu gevoede, semi-continu gevoede en batchreactoren. “Fasen” : In een éénfasig systeem gebeurt de hydrolyse (voorverzuring) en de methanogenese (methaanvorming) in één tank. Meerfasige (meestal tweefasige) systemen voorzien een tank voor de hydrolyse en een tank waar de methanogenese doorgaat. In de wetenschapswereld bestaat er grote onenigheid omtrent het nut van het scheiden van verschillende fasen in het vergistingsproces. Voor- en nabehandeling Voorbehandelingen hangen sterk af van het soort afval. Mogelijke voorbehandelingstechnieken zijn verkleinen, droog scheiden, nat scheiden, pasteuriseren, steriliseren, enz. Meestal bestaat de voorbehandeling uit een combinatie van de opgesomde technieken. Nabehandelingen hangen sterk af van de toepassingen van het eindproduct. Mogelijke nabehandelingen zijn scheiding, compostering, behandeling in een waterzuivering, drogen, nagisting, pasteurisatie, ...
3. Inputstromen Zowat alle organisch-biologische stromen kunnen vergist worden. Deze 'afval'stromen zijn eigenlijk de grondstoffen van een vergisting. De anaerobe afbraak gaat altijd trager of moeilijker dan aeroob. Echter, bij een aeroob systeem moet zuurstof (lucht) toegevoegd worden, wat energie vraagt. Een anaeroob systeem produceert methaan, met andere woorden, de energie van de organische stoffen wordt gevaloriseerd. Sommige organische stoffen zijn heel langzaam afbreekbaar (bv. houtige vezels) of kunnen aanleiding geven tot toxiciteit (bv. stikstof- en zwavelrijke stromen). Er zijn verschillende mogelijkheden om hieraan tegemoet te komen, bijvoorbeeld door een aangepaste voorbehandeling, door het verwijderen in het vergistingsproces of door verdunning (bv. met effluent van de nazuivering). Vaak is het ook zo dat vergisting van meerdere stromen betere resultaten geeft dan de vergisting van monostromen. De reden hiervoor is vaak terug te vinden in een nutriënten-tekort bij monostromen. Grondstoffen voor een vergister Onderstaande tabel geeft per sector een (niet limitatieve) lijst van mogelijke inputstromen voor anaerobe vergisting. Indien het eindproduct in aanmerking moet komen voor verder gebruik in de landbouw moeten onderstaande inputstromen vanzelfsprekend voldoen aan bepaalde criteria, zoals besproken in het onderdeel wetgeving. Tabel: Niet-limitatief overzicht van organisch-biologische afvalstoffen : Sector
Afvalstof
Alle
(Zuiverings)Slib met zeer weinig zware metalen
Aardappel
Schilresten en pulp, slechte aardappelen
Brouwerij
Kiezelguhr, gist
Brood en banket
Glycerine, plantaardig organisch afval
Chocolade
Vet, notenpellen
Deegwaren
Slib van zetmeel en deegwarenbereiding, gistafval, voedingsmiddelen ongeschikt voor consumptie
Distributie
Alle voedingsmiddelen ongeschikt voor consumptie
99
Gistproductie
Vinasse
Groenteverwerking
Alle niet vervuild organisch afval
Maaltijdbereiding
Slib van vetvang, plantaardig afval
Havenactiviteiten
Alle groente- en fruitafval
Horeca
Keukenafval (niet afkomstig van internat. transporten)
Huishouden
Keukenafval, GFT-afval
Ijsbereiding
Slib van vetvang
Land- en tuinbouw
Productieafval, mest
Mouterijsector
Gerstekorrels, productieafval
Olie en vet
Bleekaarde, slib van vetvang, bezinkselslib, tankresidu, soapstock
Slachterij
Maag- en darminhoud, slib uit vetvangers en flotatie, slachtafval
Suikerproductie
Melasse, schuimaarde, suikerwater
Groenteveiling
Alle organisch afval
Veeteelt
Mest, dikke fractie van mest
Verzorging
Zuiver keukenafval, incontinentieafval
Vlees- en visverwerking
Worstenvellen, frituurolie, visolie
Zetmeel
Filteraarde
Zuivel
Organische stromen die niet naar veevoeding gaan
4. Eindproducten In eerste instantie wordt biogas gebruikt voor de opwekking van energie, zowel thermisch als elektrisch. De warmte wordt gebruikt om gebouwen te verwarmen, digestaat te drogen en/of de reactor op temperatuur te houden. Een bemerking hierbij is dat de opgewekte thermische energie niet zo makkelijk transporteerbaar is als elektrische stroom. Om biogas maximaal te valoriseren zal dus altijd een afnemer van de warmte dicht in de buurt moeten zijn, dit in tegenstelling tot de opgewekte stroom waarvoor een uitgewerkt net al bestaat. Biogas bestaat hoofdzakelijk uit methaan, maar bevat daarnaast ook andere componenten (zie Tabel.) die in sommige gevallen schadelijk kunnen zijn in het valorisatieproces (verbranding, etc.) en daarom dienen verwijderd te worden. Rechtstreeks gebruik van biogas in een verbrandingsmotor kan dus zorgen voor een versnelde slijtage indien sommige stoffen in te grote hoeveelheden aanwezig zijn.
100
Energie uit Biogas De meest gangbare praktijk om energie uit biogas te halen is door het te verbranden in een gasmotor of gasturbine met een generator en met warmtekrachtkoppeling. Dit is een zogenaamd cogeneratiesysteem waarbij een motor of turbine mechanische energie omzet naar elektriciteit, en de koelwarmte wordt benut in externe toepassingen. Naast de klassieke WKK bestaan nog de microgasturbine, de stirlingmotor, alsook brandstofcellen. Deze laatste zijn technologisch de meest uitdagende en de techniek is in de praktijk nog niet doorgebroken. De laag calorische warmte komt voor onder de vorm van opgewarmd koelwater van de motor. De hoog calorische warmte wordt teruggewonnen uit de uitlaatgassen van de motor. Naargelang het concept is een deel van de warmte en de elektriciteit benodigd voor het vergistingsproces zelf. Hoe ingewikkelder het proces (scheiden, drogen, indampen,...), hoe meer energie ervoor nodig is. Eenvoudige processen benutten maximaal een 10-15% van de eigen elektriciteitsproductie. Voor de digestaatbehandeling wordt ook vaak gekozen voor drogen en/of indampen, waarbij het grootste deel van de warmte wordt gebruikt, of waarbij de geproduceerde warmte van de WKK zelfs ontoereikend is. Digestaat Zoals reeds eerder besproken blijft na de anaërobe vergisting in de reactor een nat eindproduct over dat digestaat genoemd wordt. Algemeen gesteld kan digestaat omschreven worden als een product van gemiddeld 5-20% droge stof dat zowel vrijgestelde nutriënten als stabiele organische stof bevat. Afhankelijk van de initiële concentratie ammoniumstikstof en het omzettingsrendement van het vergistingsproces, bevat digestaat bevat ongeveer 60-90% ammoniumstikstof t.o.v. de totale stikstofinhoud . De overige stikstof zit organisch gebonden in de microbiële massa en niet afgebroken organische stof. Digestaat bevat dus zowel makkelijk beschikbare stikstof als traag vrijkomende stikstof. Het meest wordt digestaat gebruikt in de lente als basisbemesting vóór het zaaien of planten van de gewassen.
5. Pro en Contra Voordelen van anaerobe vergisting. Anaerobe vergisting kan een alternatieve verwerkingsmethode zijn voor stromen zoals keukenafval en bepaald afval van slachthuizen waarvoor de afzet soms bemoeilijkt wordt door al of niet tijdelijke wijzigingen in wetgevingen of door de samenstelling (te nat om te composteren of te verbranden). Anaerobe vergisting is een gekende, bewezen technologie die reeds lang en met succes toegepast wordt in de ons omringende landen. En tenslotte, maar niet minder belangrijk, is anaerobe vergisting een ecologisch verantwoorde manier van afvalverwerking door de:
101
●
Productie van duurzame energie:
Door afval te vergisten wordt er netto groene energie geproduceerd, daar waar compostering een netto energieverbruikend proces is. Hierdoor moet er minder energie geput worden uit de eindige voorraden aan fossiele brandstoffen. Er wordt dus een extra uitstoot van koolstofdioxide vermeden. Vergisting is dus een CO 2neutrale technologie die op die manier een positieve bijdrage levert tot het broeikaseffect. ●
Beperking van de methaanemissies uit afval- en mestopslag:
Bij de langdurige opslag van afval en mest wordt reeds methaan gevormd. Deze komt meestal gewoon in de atmosfeer terecht. Methaan is een gas dat als broeikasgas 21 keer sterker is dan koolstofdioxide. Via het vergisten worden deze emissies niet alleen vermeden, maar het methaan wordt daarenboven nog gebruikt om opnieuw energie uit te produceren. ●
Vermindering emissies naar grond- en oppervlaktewater en vermindering kunstmestgebruik:
In digestaat komt stikstof grotendeels voor onder de vorm van ammonium en is een deel van de fosfaatverbindingen beter beschikbaar gemaakt voor de plant. Op gebied van nutriëntenbeschikbaarheid is de werking van digestaat aldus zeker verbeterd ten opzichte van deze van drijfmest, en mogelijks zelfs te vergelijken met die van kunstmest. Hierdoor is de bemesting efficiënter dan bij het uitspreiden van ruwe mest. De kans op uitspoelen door overbemesting wordt kleiner en er zal minder kunstmest nodig zijn na een basisbemesting met digestaat t.o.v. basisbemesting met ruwe mest. Aangezien ammonium positief geladen is en zich zo makkelijk aan klei-humus complexen bindt, spoelt het ook minder gemakkelijk uit naar het grondwater dan nitraat. ●
Recyclage van afvalstoffen met natuurvriendelijke energierecuperatie:
Sommige organisch-biologische afvalstromen zijn niet of minder geschikt als veevoeder. Deze stromen worden heden direct gebruikt op het land (wat verboden is volgens Vlarea), gecomposteerd of verbrand. In een vergistingsinstallatie wordt nog energie gerecupereerd en wordt er een waardige meststof geproduceerd die wel via de Vlarea erkend is. Een kwaliteitssysteem kan de zekerheid geven op een kwalitatief goed digestaat. ●
Afdoding van pathogenen en onkruidzaden:
Door afval of mest te vergisten is er een zekere reductie en soms zelfs volledige afdoding van pathogenen en onkruidzaden. Dit kan als voordeel aanzien worden t.o.v. de verspreiding van ruwe mest. Zo kan een jarenlange bemesting met digestaat er voor zorgen dat minder pesticiden en herbiciden gebruikt moeten worden. Digestaten van bepaalde inputstromen zijn zelfs reeds via een Europese lijst toegelaten in de biologische landbouw. Potentiële nadelen Natuurlijk zijn er ook potentiële nadelen bij de implementatie van anaërobe vergisting. Maar mits een goed design, een passende technologie en een goed management kunnen alle negatieve milieu- en economische factoren verminderd of geheel geëlimineerd worden. Dat dit effectief ook mogelijk is, zien we onder andere in landen als Denemarken en Duitsland. Mogelijke nadelen van anaerobe vergisting kunnen zijn:
102
●
Kosten:
Het implementeren van anaerobe vergisting vergt een grote investeringskost. De operationele kosten kunnen eveneens groot zijn. Kosten kunnen o.a. beperkt worden door de installatie zo eenvoudig mogelijk te concipiëren. Dit houdt ook in dat op dit punt gebruik van digestaat in de landbouw meer aangewezen is dan digestaat te scheiden en daarna te composteren of te verbranden. In de huidige Vlaamse situatie is dit helaas moeilijk. ●
Emissies:
Emissies van ammoniak bij gebruik van nat digestaat op het land kunnen beperkt worden door het doseren m.b.v. sleepslangen of het toepassen van digestaatinjectie in de bodem. Stank nabij de installatie kan beperkt worden door aan- en afvoer in gesloten ruimtes, die continu afgezogen worden. Deze lucht kan dan gezuiverd worden in een biofilter. ●
Transport:
Aan- en afvoer gebeurt meestal per vrachtwagen. De ligging van een vergistingsinstallatie is belangrijk om zoveel mogelijk de transportafstanden en de hinder te beperken. Soms wordt reeds gebruik gemaakt van biogas als brandstof. Mogelijks zijn er nog alternatieven zoals boottransport die veel milieuvriendelijker en minder hinderlijk zijn. ●
Gezondheid en veiligheid:
Om risico's op gebied van gezondheid en veiligheid te vermijden moeten hoge concentraties CO 2, CH4, H2S en NH3 vermeden worden. Metingen, afzuigingen en persoonlijke beschermmiddelen kunnen hierbij helpen. Sommige gassen kunnen gemakkelijk verwijderd of omgezet worden. Op hygiënisch vlak moet gezorgd worden dat er geen kruisbesmetting kan ontstaan van ziektekiemen en virussen tussen b.v.b. landbouwbedrijven. Bepaalde hygiënische maatregelen, zoals gescheiden aan- en afvoer, een pasteurisatiestap of een andere evenwaardige hygiënisatiestap kunnen deze kansen sterk beperken. Algemeen kan gesteld worden dat een scheiding tussen een hygiënische en een onhygiënische zone noodzakelijk is, evenals maatregelen bij het overschreiden van de grenzen tussen deze zones (bvb. ontsmetting werktuigen).
103
BIJLAGE 7 :
WETTELIJKE DOCUMENTEN TRANSPORT AFVALSTROMEN
Zie afzonderlijke documenten
104
BIJLAGE 8 :
VOORBEELD STATUTEN
Zie afzonderlijk document.
105
BIJLAGE 9 :
OMSCHRIJVING COÖPERATIEVE VENNOOTSCHAP MET
BEPERKTE
AANSPRAKELIJKHEID (CVBA) + JURIDISCH OMKADER (Deze info is samengesteld op basis van de gegevens beschikbaar gesteld door B&A Advies, dit via http://www.boekhouder.be/pdf/cvba%20meer%20info.pdf - 23/08/2013, en werd aangevuld met een inbreng vanuit Co-4-Energy parters.)
Cvba is de afkorting van coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Een cvba wordt opgericht met een notariële akte. De vennoten zijn enkel aansprakelijk voor het bedrag van hun inbreng. Ze kunnen dus gemakkelijk in- en uittreden. De coöperatieve vennootschap moet uit minstens drie personen bestaan. ●
●
Voordelen: ○
Alle vennoten zijn slechts aansprakelijk voor het bedrag van hun inbreng;
○
de vennoten kunnen makkelijk in en uittreden;
○
de vennootschap heeft eigen rechten en plichten;
○
een beperkte aansprakelijkheid.
Nadelen: ○
Notariële akte nodig voor de oprichting;
○
heeft gezien het groot aantal faillissementen een slechte naam;
○
formele besluitvorming en procedures;
○
meer juridische en administratieve verplichtingen;
○
meer boekhoudkundige verplichtingen.
Akte Binnen vijftien dagen na de opmaak van de definitieve akte moet een uittreksel van de oprichtingsakte bij de griffie worden neergelegd. Deze zorgt daarna voor de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Statuten Om als coöperatieve vennootschap te worden erkend, moeten de statutenvan de geïnteresseerde coöperatieve vennootschappen de volgende principes bevatten: ●
De vrijwillige toetreding;
●
de gelijkheid of beperking van het stemrecht op de algemene vergadering;
●
de aanwijzing door de algemene vergadering van de leden van de raad van bestuur en van het college van commissarissen;
●
een restorno aan de vennoten;
106
●
de bestuursmandaten moeten in de regel onbezoldigd zijn en het nettodividendrendement mag niet hoger liggen dan 6 %.
Bestuurders De bestuurders worden vrij bepaald door de statuten. Veelal wordt er gekozen om met een beperkt groep een Raad van Bestuur samen te stellen. Met aan het hoofd een Gedelegeerd, kan deze bestuursraad door de Algemene Vergadering, bevoegd worden om de dagelijkse leiding en werking te doen. Tot de Algemene Vergadering behoren alle vennoten van de coöperatie. Wettelijke en administratieve verplichtingen De cvba moet, als volkomen rechtspersoon, de volgende voorschriften naleven: ●
Een financieel plan opmaken;
●
bij inbreng in geld: een bijzondere rekening op naam van vennootschap in oprichting openen;
●
bij inbreng in natura: een verslag laten maken door een bedrijfsrevisor.
Vast en variabel kapitaal Speciaal is dat het maatschappelijke kapitaal van de CVBA bestaat uit twee delen, nl. het zgn. vaste kapitaal en het variabele kapitaal. Het minimum-kapitaal (vast gedeelte) bedraagt 18.550 euro en elk aandeel moet voor minstens 1/4de worden volgestort met een globaal minimum van 6.200 euro. Voor het variabel kapitaal geldt geen minimum. Treedt een vennoot uit de CVBA, dan kan dat door enkel het variabele gedeelte van het kapitaal te verminderen om hem zo zijn aandeel in de vennootschap uit te keren.Daarvoor is er overigens geen tussenkomst van de notaris nodig. Gesloten voor vreemden Het grote voordeel van CVBA is dat u de vennootschap volledig gesloten kunt houden voor vreemden en indien gewenst. Een ander belangrijk voordeel van de CVBA (vb. voor familievennootschappen) die vreemden buiten willen houden, is dat de aandelen niet overdraagbaar zijn aan zgn. derden. En onder derden vallen iedereen die geen vennoot is. Zelfs de erfgenamen van een vennoot vallen onder het begrip "derden". Deze zgn. derden kunnen slechts toetreden tot de CVBA als zij behoren tot een bepaalde categorie die in de statuten is opgenomen of indien zij bij naam zijn aangewezen. Op die manier kan er beslist worden wie er al dan niet in de coöperatie betrokken mag of kan worden. Alle vennootschappen moeten zich inschrijven in het rechtspersonenregister dat ter griffie van de rechtbank van koophandel gehouden wordt. Deze kent hun een ondernemingsnummer toe. Creatief stemrecht om controle te houden Een niet te onderschatten voordeel van de CBA is dat meervoudig stemrecht. De bevoegdheden van de raad van bestuur (of de bestuurder) bestaan onder andere uit het benoemen en afzetten van bestuurders, de goedkeuring van de jaarrekeningen en het bepalen van de bestemming van de winst of het verlies. Door een bepaald stemrecht aan de aandelen te koppelen kunnen de specifieke personen de macht behouden door dit statutair uit te werken op maat. Zo kan men bv. in de statuten bepalen dat het stemrecht niet overeenkomst
107
met de gedane inbreng, maar dat bv. elke vennoot een stem heeft. Maar er zijn ook andere mogelijkheden. Zo kan men het stemrecht gekoppeld houden aan het bezit van de aandelen (en dus niet per hoofd) maar waarbij het stemrecht evolueert in functie van het aandelenbezit. Wat ook vaak toegepast wordt in de praktijk is dat men categorieën van aandelen creëert en aan een bepaalde categorie meervoudig stemrecht geeft. Bovendien is het ook mogelijk om stemkracht beperkingen in te bouwen en dat er doorgaans wordt aangenomen dat in de CVBA ook kapitaalaandelen zonder stemrecht mogelijk zijn. Kortom, er zijn genoeg mogelijkheden om met een beperkt aantal aandelen, de controle binnen de algemene vergadering te behouden. Soepel in- en uittreden Nog een heel belangrijk voordeel bij een CVBA is dat er heel eenvoudig in- en uitgetreden kan worden zonder dat dit telkens gepaard gaat met de overdracht van aandelen zoals bv. bij een NV of BVBA. Dat is ongetwijfeld een grote troef als nog niet duidelijk is hoe de toekomstige verhoudingen er uit zullen zien. Wel is het zo, dat de uitstap moet gebeuren tijdens de eerste 6 maanden van het boekjaar. Dit is logisch aangezien het zgn. scheidingsaandeel wordt berekend op basis van het vorig jaar en een speculatieve uittreding in een nog net lopend slecht jaar wordt zo tegengegaan. Hoe de waardering van de aandelen in een CVBA moet gebeuren, kan men in de statuten bepalen. Aanvullende documenten Naast de verplichte statutaire bepalingen is het voor elke coöperatieve werking ook aangewezen om uitgebreid stil te staan bij de mogelijke opmaak van volgende documenten. Deze documenten dienen als aanvulling op de statuten. De coöperatie beslist zelf de mate waarin deze documenten worden opgemaakt : ●
Intern Reglement : Het Intern Reglement, of ook wel Huishoudelijk Reglement genoemd, is een verzameling van regels, voorwaarden en afspraken die gehanteerd worden binnen de coöperatie. Dit Intern Reglement wordt doorgaans gebruikt als aanvulling of onderbouwing van de statuten. In tegenstelling tot de statuten is er geen inmenging van een noratis nodig en kan het reglement volledig onderhands tussen de vennoten ondertekend worden. Opgelet, bij tegenstrijdigheden of juridische onenigheden worden de statuten steeds prioritair aan het Intern Reglement genomen. Het huishoudelijk reglement is ondergeschikt aan de statuten. Veelal beperken statuten zich tot de algemene jurisdische omkader en wordt er ruimte gemaakt om verdere bepaling in het Intern Reglement op te laten nemen.
●
Beleidsplan : Doorgaans wordt er naast het Intern Reglement bovendien ook een Beleidsplan opgesteld. Daar waar het Intern Reglement meestal door alle vennoten getekend dient te worden, kan een beleidsplan bijvoorbeeld opgesteld en goedgekeurd worden door een specifieke groep binnen de vennootschap, in hoofdzaak de Raad van Bestuur. Het Intern Reglement kan verwijzen naar een beleidsplan waarbij de dagdagelijkse werking van de coöperatie beschreven wordt. Mogelijke toekomstige (kleinere) wijzigingen kunnen zodoende makkelijker geïmplementeerd worden, zodat er niet gewacht dient te worden op de Algemene Vergadering, welke slechts een beperkt aantal keren per jaar samenzitten. De werking van het Beleidsplan kan in het Intern Reglement toegelicht worden en er kan beslist worden
108
dat dit immer ter inzage beschikbaar dient te zijn. In regel is het beleidsplan ondergeschikt aan het Intern Reglement. ●
Protocol : Het Protocol is een concrete uitwerking van standaarden en/of richtlijnen binnen een coöperatieve werking. Een protocol is erg specifiek en richt zich op de organisatorische context. Waar richtlijnen (vb. beschreven in een Intern Reglement of Beleidsplan) beschrijven wat er gedaan moet worden, gaan protocollen in op hoe dit gerealiseerd dient te worden. Aansluitend kan beschreven wanneer van dit protocol en onder welke voorwaarden kan afgeweken worden. Mogelijks kan hier ook beschreven worden hoe dit beargumenteerd dient te worden. Idealiter worden protocollen gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek of verifieerbare gegevens. Zodoende biedt dit alle betrokken de mogelijkheid om een eenlijnige en transparante werkings- en/of handelingsmethode binnen het bedrijf te hanteren.
109
BIJLAGE 10 :
ECONOMISCHE ONZEKERHEIDSANALYSE
1. Basismodel
Het optimalisatiemodel berekent het optimale volume van de anaërobe vergister, dat wil zeggen het volume dat resulteert in de grootst mogelijke winst over een periode van 10 jaar, rekening houdend met de verschillende inputstromen en allerlei bronnen van onzekerheid. Het volume van de vergister (V) wordt berekend door het totale toevoerdebiet (Q) (alle inputstromen samen) te vermenigvuldigen met de retentietijd (t).
Elk type inputstroom heeft een cumulatieve biogasopbrengst die afhankelijk is van de retentietijd in de reactor, zoals beschreven wordt door volgende formule: ( )
(
) -1
Bmax is hierbij de maximale biogasopbrengst in m³/ton, terwijl k de degradatieconstante is (d ) . Beide parameters zijn specifiek voor de inputstromen. Tabel 1 lijst de in het model gehanteerde waarden van deze parameters op voor elke inputstroom. Tabel 1: Overzicht van inputstromen met overeenkomstige parameters.
Tonnage (ton/jaar) 150
Bmax (m³/ton) 100
k (d 1 ) 0,07
1000
20
0,13
1890 13,76
100 850
0,13 0,12
Ugent
63,8
100
0,04
Ugent-Diergeneeskunde
3430
42,5
0,13
UZ Gent
23,3
100
0,04
Sodexo
120
100
0,07
Sodexo
240
100
0,07
Voedingsbedrijf X Voedingsbedrijf X Guislain Guislain Guislain
28,6 77,8 65,3 1 36
300 150 100 850 100
150
100
0,07 0,07 0,07 0,12 0,04 0,07
Inputstroom
Herkomst
Biologisch keuken- en kantineafval Rundermest- Ruwe mest (drijfmest)
Ugent Ugent-Proefboerderij Melle Ugent-Diergeneeskunde Ugent
Rundermest – Uit potstal (vaste mest) Spijsolie en vetten Maaisels (vergistbaar deel tuin- en parkafval) Paardenmest Maaisels (vergistbaar deel tuin- en parkafval Keukenen restaurantafval-Niet patiënten Keuken- en restaurantafvalPatiënten Sterk vervuild brood Vleesafval pizzaproductie Keuken- en restaurantafval Spijsolie en vetten Groenafval Extra keukenafval
-
110
De rendabiliteit wordt geëvalueerd aan de hand van de netto actuele waarde (NAW) van de winst van de coöperatie. Het model hanteert een niet-lineair programmering algoritme om deze NAW te maximaliseren. De NAW wordt als volgt berekend: ∑
(
) (
)
Hierbij werd gekozen voor een discontovoet van 5% (r=0,05). De totale jaarlijkse inkomsten zijn de som van de inkomsten gegenereerd via de Gate Fees die de coöperanten moeten betalen aan de coöperatie om hun afvalstromen af te zetten en de inkomst gerelateerd aan de energieproductie van de installatie (groenestroomcertificaten, warmtekrachtcertificaten, elektriciteitsverkoop en warmteverkoop). De inkomsten zijn als volgt in het model verrekend: ∑(
)
Hierbij werd een inkomst van 0,50€ per m³ biogas verondersteld voor de inkomsten gerelateerd aan de energieproductie (verkoop warmte en elektriciteit, inkomsten uit certificaten). Dit betreft een vereenvoudigde aanname gebaseerd op cijfers voor Scenario 1 in de blauwdruk (sectie 4.6.2). De werkingskosten worden verondersteld lineair afhankelijk te zijn van de totale inputstroom van de vergister. Hierbij wordt uitgegaan van de veronderstelling dat een deel van de operationele kosten constant en onafhankelijk is van de inputstroom (115 846,03€/jaar), terwijl het deel van de formule dat de lineaire afhankelijkheid van de totale inputstroom beschrijft bekomen werd via lineaire regressie op basis van cijfers voor scenario 1 en scenario 2 (secties 4.6.2 en 4.6.3).
De investeringskost is, tenminste binnen het bereik dat in deze studie relevant is, lineair afhankelijk van het volume van de vergister. De 558500€ in onderstaande formule omvat alle investeringskosten met uitzondering van de kost van de vergister (zie scenario 1 in de blauwdruk, sectie 4.6.2).
2.
Scenario variabele extra stroom
In dit scenario werd verondersteld dat de coöperatie kan beschikken over een extra stroom keukenafval waarvan het totale tonnage jaar na jaar uniform varieert tussen 0 en 150 ton. Voorts zijn alle inputstromen zoals weergegeven in tabel 1. De variabele inputstroom van keukenafval is ook aanwezig in de andere scenario’s. Dit scenario is met andere woorden het basisscenario. De simulatie werd 1000 keer herhaald, telkens met variërende waarden voor de extra inputstroom. Figuur 1 toont het histogram van de Netto Actuele Waarde na 1000 Monte Carlo simulaties. De NAW varieert ruwweg tussen 80000€ en 95000€. De gemiddelde NAW voor dit scenario bedraagt 87 737€. Het optimale volume van de vergister bedraagt 622 m³, terwijl de gemiddelde retentietijd 40 dagen bedraagt. Figuur 2 toont aan dat de Netto Actuele Waarde duidelijk lineair
111
gecorreleerd is aan de biogasopbrengst. In een scenario waarbij de extra stroom van 150 ton/jaar keukenafval steeds aanwezig is, bedraagt de NAW 100 903€.
Figuur 1: Histogram van de NAW voor scenario ‘variabele extra stroom’.
Figuur 2: Netto Actuele Waarde in functie van de totale biogasopbrengst voor scenario ‘variabele extra stroom’.
3.
Scenario Participatie
112
In dit scenario wordt nagegaan hoe de vergister dient te worden gedimensioneerd als er onzekerheid bestaat over de participatie van de coöperanten. Hierbij werd verondersteld dat de Ugent, verantwoordelijk voor 7 van de 15 inputstromen, steeds deelneemt aan de coöperatie, terwijl voor de deelname van de overige coöperanten een kans van 10% bestaat (per Monte Carlo herhaling) dat deze coöperant niet in de coöperatie stapt en dat de coöperatie dus niet kan rekenen op de inputstromen afkomstig van dit bedrijf of organisatie. Er werd verondersteld dat als een bedrijf niet deelneemt aan de coöperatie, dit voor de hele beschouwde periode van 10 jaar het geval is. In figuur 3 wordt het histogram van de Netto Actuele Waarde getoond na 1000 Monte Carlo simulaties. De gemiddelde NAW voor dit scenario bedraagt €65 214. Het histogram geeft aan dit de NAW in de meeste gevallen positief is, afgezien van een kleiner aantal participatiescenario’s (zie verder). Het volume van de vergister werd gedimensioneerd op 611 m³, terwijl de retentietijd gemiddeld 39 dagen bedraagt. De plot die de NAW uitzet ten opzichte van de totale biogasopbrengst vertoont een opmerkelijk patroon (figuur 4), waarbij verschillende diagonale segmenten een grote variatie vertonen in biogasopbrengst en een relatief kleine variatie in NAW. Op de plot is de nullijn aangeduid. Voor alle punten boven deze lijn wordt winst gemaakt (NAW>0) terwijl voor punten onder deze lijn verlies valt op te tekenen (NAW<0). In 90,2% van de gevallen is de Netto Actuele Waarde positief. Alle segmenten die omcirkeld staan op de figuur stemmen overeen met een bepaald participatiescenario (zie legende figuur 4). Het segment van de plot dat overeenkomt met de hoogste biogasopbrengst en de hoogste NAW komt overeen met gevallen waarin alle coöperanten participeren. In alle andere groepen is minstens één coöperant niet aanwezig. Wat opvalt is dat er verlies wordt gemaakt wanneer Voedingsbedrijf X afwezig is (groep C), terwijl er toch winsten vallen op te tekenen in het geval wanneer Sodexo niet meedoet (groep D), hoewel er in dit laatste geval een mindere biogasopbrengst is. Dit is volledig te wijten aan de hoge gate fees die de coöperatie ontvangt voor de stromen afkomstig van voedingbedrijf X. De plot geeft duidelijk aan dat participatie van Voedingsbedrijf X cruciaal is voor de rendabiliteit van de coöperatie. De variatie binnen omcirkelde groepen is te wijten aan de jaarlijkse variabiliteit van inputstroom met extra keukenafval. Linksonder ten opzichte van de omcirkelde groepen is een enkel datapunt te zien, dat overeenstemt met niet-participeren van de coöperant verantwoordelijk voor de extra stroom keukenafval. Omwille van het feit dat er bij niet-participatie van deze coöperant geen variatie in inputstromen valt op te tekenen, is slechts één datapunt te zien (constante NAW en constante biogasopbrengst).
113
Figuur 3: Histogram van de NAW voor scenario ‘participatie’.
Figuur 4: Netto Actuele Waarde in functie van de totale biogasopbrengst voor scenario ‘participatie’. A: Alle coöperanten participeren. B: Guislain afwezig. C: Voedingsbedrijf X afwezig. D: Sodexo afwezig. E: Guislain en Sodexo afwezig. F: Voedingsbedrijf X en Guislain afwezig. G: Voedingsbedrijf X en Sodexo afwezig.
4.
Scenario prijsonzekerheid
In het scenario ‘prijsonzekerheid’ wordt rekening gehouden met onzekerheid in zowel Gate Fee prijzen als energieprijzen. Voor de Gate Fees werd verondersteld dat de waarden variëren volgens een normaalverdeling met als gemiddelde de afzetprijzen zoals opgelijst in de tabellen onder sectie 4.6 van de blauwdruk en als standaarddeviatie een tiende van dit gemiddelde. De onzekerheid in energieprijzen zit vervat in de coëfficiënt die de lineaire afhankelijkheid tussen de inkomsten en de biogasopbrengst weergeeft, en varieert in dit scenario uniform tussen 0,30 en 0,70€ per m³ biogas. De gemiddelde NAW is voor dit scenario €83 041, terwijl het optimale volume van de vergister 621 m³ bedraagt. De gemiddelde retentietijd bedraagt 40 dagen. Deze waarden liggen in de buurt van deze voor het basisscenario (scenario ‘variabele extra stroom’). Zoals te zien is het histogram van de NAW (figuur 5) zit het belangrijkste verschil met het basisscenario in de substantieel grotere spreiding van de NAW, die in dit geval waarden aanneemt tussen -306020,80€ en 444362,10€. Wanneer de NAW wordt uitgezet tegen de totale biogasopbrengst valt op dat er geen lineair verband te herkennen is tussen de NAW en de totale biogasopbrengst. Dit geeft aan dat de grote variatie in NAW hoofdzakelijk is toe te wijzen aan de variatie in prijzen, en nauwelijks aan de beperkte variatie in totale biogasopbrengst die enkel afhangt van de jaarlijkse schommelingen in het tonnage van de extra stroom keukenafval. In de plot is de nullijn aangegeven. In 73,8% van de gevallen is de NAW groter dan 0 en wordt winst gemaakt (punten boven de nullijn).
114
Figuur 5: Histogram van de NAW voor scenario ‘prijsonzekerheid’.
Figuur 6: Netto Actuele Waarde in functie van de totale biogasopbrengst voor scenario ‘prijsonzekerheid’.
5.
Scenario mindere opbrengst meststromen
Aangezien er veel factoren een invloed hebben op het biogaspotentieel van meststromen en er bij gebrek aan voorzorg methaanemissies kunnen optreden voorafgaand aan het vergistingsproces, werd in dit scenario rekening gehouden met een biogasopbrengst uit mest die uniform kan variëren tussen 50% en 100% van het biogaspotentieel van deze meststromen. Deze factor van onzekerheid werd toegepast op de paardenmest afkomstig van de faculteit Diergeneeskunde van de Ugent, de rundermest afkomstig van dezelfde bron en de rundermest afkomstig van de proefhoeve van de Ugent in Melle. De gemiddelde NAW voor dit scenario is -251 206€, wat aangeeft dat de meststromen een belangrijke impact hebben op de economische uitkomst van
115
het project. Het verlies is hierbij volledig toe te schrijven aan de verminderde biogasopbrengst, aangezien de totale tonnages aan inputstromen, en dus de inkomsten afkomstig van gate fees, onveranderd zijn ten opzichte van het basisscenario. De gemiddelde retentietijd is 39 dagen, terwijl de vergister gedimensioneerd wordt op 605 m³. In figuur 7 wordt het histogram van de NAW getoond. De NAW is in alle gevallen negatief en ligt tussen -384 993 en -126 639€.
Figuur 7: Histogram van de NAW voor scenario ‘mindere opbrengst meststromen’.
De plot waarin de NAW is uitgezet in functie van de biogasopbrengst is weergegeven in figuur 8, en toont een duidelijk lineair verband.
Figuur 8: Netto Actuele Waarde in functie van de totale biogasopbrengst voor scenario ‘mindere opbrengst meststromen’.
116
6.
Scenario algemene onzekerheid
In dit laatste scenario wordt uitgegaan van een algemene onzekerheid en worden overeenkomstig alle bovenstaande bronnen van onzekerheid gemeenschappelijk in rekening gebracht. Zie tabel 2 voor een overzicht. De gemiddelde NAW is in dit scenario -278 157€. De coöperatie draait dus op verlies. Het optimale volume van de vergister bedraagt in dit geval 593 m³, terwijl de gemiddelde retentietijd 38 dagen is. Het histogram (figuur 9) toont een hele grote spreiding aan van NAW, overeenkomstig met de hoge graad van onzekerheid op alle vernoemde factoren. De NAW ligt hierbij tussen de uiterste grenzen van -706 264€ en 85 006€. De NAW is in slechts 0,4% van de 1000 Monte Carlo herhalingen positief, zoals ook op de plot in figuur 10 te zien is (4 punten boven de nullijn). Tabel 2: Overzicht van bronnen van onzekerheid die in het scenario “Algemene Onzekerheid” in rekening zijn gebracht.
Bron van onzekerheid Variabele extra stroom Participatie partners (met uitzondering van Ugent) Inkomsten uit energieproductie Gate Fees
Mindere biogasopbrengst meststromen
Onzekerheidsdistributie Uniform, tussen 0 en 150 ton/jaar 90% kans op participatie, op basis van binomiaalverdeling Uniform, tussen 0,30 en 0,70€/m³ biogas Normaalverdeling met als gemiddelde de Gate Fee opgegeven door de coöperanten (zie tabel 1) en als standaarddeviatie een tiende van dit gemiddelde. Biogasopbrengst van de meststraffen uniform variërend tussen 50% en 100% van het biogaspotentieel.
117
Figuur 9: Histogram van de NAW voor scenario ‘algemene onzekerheid’.
Figuur 10: Netto Actuele Waarde in functie van de totale biogasopbrengst voor scenario ‘algemene onzekerheid’.
7.
Conclusie
Hoewel dit model uitgaat van vereenvoudigde aannames en verfijning noodzakelijk is, kunnen we aantal belangrijke besluiten trekken uit deze onzekerheidsanalyse. Het scenario waarin de participatie van de verschillende coöperanten onzeker is leert ons welke coöperanten onmisbaar zijn voor de rendabiliteit van de coöperatie. Het optimale volume van de vergister en de retentietijd blijkt in alle scenario’s ongeveer even groot, en varieert rond respectievelijk 610 m³ en 39 dagen. De onzekerheid heeft voornamelijk een grote impact op de Netto Actuele Waarde. Een overzicht van de gemiddelde netto actuele waarde per scenario wordt getoond in tabel 3. Zo blijkt in dit geval dat wanneer Voedingsbedrijf X zich uit de coöperatie terugtrekt de coöperatie verlies maakt. Voorts blijkt uit het scenario waarin de mestopbrengsten kunnen terugvallen tot
118
50% van het maximale biogaspotentieel dat de meststromen van cruciaal belang zijn voor het economische succes van de coöperatie. Zo moeten alle voorzorgen worden genomen om het maximale potentieel van deze stromen te benutten, onder andere door er op toe te zien dat er geen methaanemissies optreden voorafgaand aan het vergistingsproces. In de toekomst kan het model worden verfijnd door de vergelijkingen die de inkomsten, werkingskosten en investeringskosten beschrijven nauwkeuriger te maken. Zo kan bijvoorbeeld de formule die de inkomsten beschrijft worden opgesplitst in inkomsten via certificaten (groenestroom en warmtekracht) en energieverkoop (elektriciteit en warmte). De parameters die de vergisting per stroom definiëren, met name het biogaspotentieel Bmax en de degradatieconstante k, kunnen nauwkeuriger worden bepaald per inputstroom van de coöperatie via kleinschalige labo-experimenten. Tenslotte moet voor de verschillende onzekerheidsscenario’s worden nagegaan in hoeverre deze realistisch zijn en bijgevolg relevant voor dit specifieke project. Daarbij speelt de keuze van de inputdistributie van de onzekere parameters een belangrijke rol, bijvoorbeeld in het geval van simulaties van prijsonzekerheid. Scenario Geen onzekerheid Variabele extra stroom Participatie Prijsonzekerheid Mindere opbrengst meststromen Algemene onzekerheid
Netto Actuele Waarde 100 903€ 87 736€. 65 214€ 83 041€ -251 206€ -278 157
119
BIJLAGE 11 : INZET VAN SOCIALE ECONOMIE Zeg nooit zomaar “tewerkstelling” tegen sociale economie Door de eeuwen heen ontstonden vaak kleinschalige initiatieven van mensen of groeperingen die antwoorden zochten voor de excessen van de klassieke economische processen. We kennen de diverse coöperatieve de bewegingen die in de 19 eeuw ontstonden als reactie op de vaak rauwe uitbuiting van arbeiders in de nieuwe industriële maatschappij. Wat we vandaag onder sociale economie verstaan, vond zijn oorsprong in de economische ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog waarin het ongebreidelde kapitalisme van “ the sky is the limit” als gevolg had dat de productie op zich belangrijker werd dan de mens in het productieproces. In de beginjaren ’60 (KB 5/7/1963) ontstonden de beschutte werkplaatsen onder druk van een aantal internationale conventies. Later, in de jaren 70 ontstonden in een lange periode van zware werkloosheid en economische crisissen links en rechts een aantal “leerwerkplaatsen” en werklozeninitiatieven die uiteindelijk in 1994 zouden resulteren in het opstarten van het experiment “sociale werkplaatsen”. Met het decreet van 14 juli 1998 kregen deze experimenten een structurele en wettelijke verankering. In 2000 werd via een samenwerkingsakkoord tussen het Federale België, de Duitstalige Gemeenschap en de 3 gewesten en nadien door een besluit van de Vlaamse Regering (het Meerwaardenbesluit) een belangrijke impuls gegeven aan de professionalisering van de sociale economie via de oprichting van het Participatiefonds en het uitrollen van een stimuleringsprogramma en een kennisprogramma rond Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Via dit besluit wordt ook een belangrijke stap gezet om de waarden van de sociale economie ook ingang te doen vinden bij de klassieke economie. In de daaropvolgende jaren werd het economische en professionele kader van de sociale economie meer uitgewerkt. Enerzijds werd beslist om de Beschutte werkplaatsen van “Welzijn” over te hevelen naar “(sociale) economie” en werd mede door de evoluties op Europees vlak (dienstenrichtlijn, Diensten van Algemeen Economisch Belang,…) vorm gegeven aan de Lokale Diensteneconomie. In de huidige ( en de volgende) regeerperiode van de Vlaamse Regering wordt het landschap van de Sociale Economie serieus hertekend. Er is een nieuw decreet rond de maatwerkbedrijven waardoor het onderscheid tussen beschutte en sociale werkplaatsen wegvalt. Via uitvoeringsbesluiten zal dit maatwerk de komende jaren verder vorm krijgen. Ondertussen wordt de lokale Diensteneconomie verder uitgewerkt via een decreet en besluiten en wachten we op een herwerking van werkervaring.
1. Definitie Sociale Economie Er bestaat nogal wat spraakverwarring in verband met “Sociale Economie”. Die wordt vaak in één adem genoemd met “sociale inschakeleconomie”, “Tewerkstelling van doelgroepen”, “social profit”, “Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen”, … Er circuleren ook heel wat diverse definities in verband met “Sociale Economie”. Uit de naam zelf kunnen we afleiden dat er een economisch én een sociaal aspect in de definitie moet terug te vinden zijn. Niet exclusief, maar naar ons inzien onlosmakelijk verbonden met het begrip zijn “innovatieve oplossingen voor maatschappelijke problemen” en “duurzaamheid”. In Vlaanderen wordt meestal de definitie gebruikt zoals ze door Vosec (vroegere koepel van de Vlaamse Sociale Economie) werd geformuleerd : “ De Sociale Economie bestaat uit een verscheidenheid van bedrijven en initiatieven die in hun doelstellingen de realisatie van bepaalde maatschappelijke meerwaardes vooropstellen en hierbij de volgende basisprincipes respecteren :
120
Voorrang van arbeid op kapitaal Democratische besluitvorming Maatschappelijke inbedding Transparantie Kwaliteit Duurzaamheid Bijzondere aandacht gaat ook naar de kwaliteit van de interne en externe relaties. Zij brengen goederen en diensten op de markt en zetten hun middelen economisch efficiënt in met de bedoeling continuïteit en rentabiliteit te verzekeren. Maatschappelijke Winstmaximalisatie De sociale economie in Vlaanderen biedt tewerkstelling aan ongeveer 24.000 mensen uit de kansengroepen. In totaal zijn er zo’n 800 kleine tot middelgrote bedrijven actief als initiatieven uit de Lokale Diensteneconomie, beschutte en sociale werkplaatsen, invoegbedrijven of diverse coöperaties. De waaier aan activiteiten is zeer divers, gaande van kringloopwinkels, klassieke industriële productieprocessen, milieu- en groenzorg, energiesnoeiers, seniorenzorg, fietspunten, …. De sociale economie zorgt voor winst door : Innovatie : de sociale economie is zeer sterk gericht op innovatie binnen maatschappelijk relevante marktniches, zowel naar de uitbouw van de specifieke dienstverlening als naar de wijze van aanpak. Uitwerken van een economisch alternatief : sociale economie is een weliswaar idealistisch gedreven maar reële vorm van waardegedreven ondernemen en fungeert zo ook als voorbeeld voor de klassieke economie. Werk op maat van mensen Het leveren van kwaliteitsvolle producten en diensten die via de klassieke economie niet of moeilijker gerealiseerd kunnen worden. Het leveren van kwaliteit op maat als partner voor steeds meer klassieke bedrijven. Kansengroepen en laaggeschoolde werklozen in te schakelen in een economische activiteit waardoor ze uit de werkloosheid kunnen ontsnappen. Reële en betaalbare oplossingen te bieden voor reële noden in de maatschappij. De gemaakte winsten opnieuw te investeren in duurzaamheid en tewerkstelling. 2. Diverse werkvormen en tewerkstellingsmaatregelen
FEDERAAL
VLAAMS
Doorstroming
Werkervaring (Wep +)
Sine
Invoeg Lokale diensteneconomie (LDE) Sociale werkplaatsen
Activa Artikel 60
121
2.1 Activa Federale tewerkstellingsmaatregel ter bevordering van herinschakeling van werkzoekenden (laaggeschoolde 26-minners, 50-plussers en personen die minstens 1 jaar werkloos zijn) in de reguliere arbeidsmarkt. Concreet gaat men deze langdurig werkzoekenden ‘aantrekkelijker’ maken voor de werkgevers. Elke werkgever kan van deze maatregelen gebruik maken (niet projectgebonden). Afhankelijk van de leeftijd en werkloosheidsduur van de werknemer wordt bepaald welke voordelen de werkgever geniet: - RSZ-vermindering - RSZ-vermindering + werkpremie De werkpremie mag de werkgever in mindering brengen van het nettoloon van de werknemer. De werknemer ontvangt deze premie rechtstreeks van zijn uitbetalingsinstelling. 2.2 Artikel 60 Met deze maatregel worden leefloners en gerechtigden op financiële hulp in dienst genomen door een OCMW. Het OCMW kan deze werknemers dan ter beschikking stellen aan een sociaal economie initiatief. Doelstellingen: - Regularisatie: betrokkene heeft geen of onvoldoende arbeidsdagen om recht te hebben op sociale zekerheidsuitkeringen - Werkervaring met oog op doorstroming !! steeds blijft het OCMW de officiële werkgever, dwz het OCMW bepaalt en betaalt de lonen, bepaalt werkduur en verlofregeling, enz. !! 2.3 Invoeg Invoegbedrijven zijn ondernemingen die bereid zijn kansengroepen een duurzame tewerkstelling te garanderen met aandacht voor opleiding en begeleiding. Het Vlaamse Gewest ondersteunt invoegbedrijven met een loonsubsidie voor de tewerkgestelde invoegwerknemer. Er is een combinatie mogelijk van Invoeg (Vlaams) en Sine (Federaal). 2.4 Sine Sine staat voor Sociale INschakelingsEconomie. Via het gebruik van de werkloosheidsuitkering of de ocmwuitkering als deel van het nettoloon, wil men zeer moeilijk te plaatsen langdurig werkzoekenden herinschakelen op de arbeidsmarkt. De herinschakelingsuitkering wordt aan de werkgever betaald. De werkgever betaalt het volledige nettoloon aan de werknemer. De werkgever geniet eveneens een vermindering van de patronale bijdragen. 2.5 Lokale diensteneconomie (LDE) Lokale diensteneconomie beoogt een koppeling van de invulling van lokale noden aan de lokale werkgelegenheid voor mensen die moeilijk hun weg vinden naar de arbeidsmarkt. Door diverse demografische en socio-economische ontwikkelingen, ontstaan er talrijke behoeften waaraan momenteel niet of onvoldoende wordt tegemoetgekomen. Dankzij lokale diensteneconomie worden er diensten aangeboden die hierop een antwoord geven. Via deze dienstverlening wordt er duurzame tewerkstelling gecreëerd voor personen uit kansengroepen ( contracten van onbepaalde duur).
122
Een doelgroepwerknemer mag max. een diploma HSO hebben en moet minstens één jaar ingeschreven zijn bij de VDAB als niet-werkend werkzoekende. De werknemers worden intensief begeleid en opgevolgd (oa dmv een POP), zodat enerzijds de kwaliteit van de dienstverlening zoveel mogelijk gewaarborgd is en anderzijds de betrokkenheid en het engagement van de werknemers hoog is. Deze maatregel beoogt bovendien doorstroming naar het NEC. De werkgever ontvangt een loonpremie, een omkaderingspremie en RSZ-vermindering. Er is een combinatie mogelijk van LDE (Vlaams) en SINE (Federaal). 2.6 Sociale werkplaats Vlaamse tewerkstellingsmaatregel die een beschermde tewerkstelling beoogt voor zeer moeilijk te plaatsen langdurig werkzoekenden (minimaal 5 jaar inactief). De werknemer voorziet begeleiding op maat van de werknemer (1 begeleider op 5 doelgroeparbeiders) en onderzoekt de mogelijkheden tot doorstroming naar het NEC. Er is een combinatie mogelijk van SOCIALE WERKPLAATS (Vlaams) en SINE of GESCO (Federaal). 2.7 Beschutte werkplaats Vlaamse tewerkstellingsmaatregel die een beschermde tewerkstelling beoogt voor mensen met een al dan niet fysische beperking. De tewerkgestelde doelgroepwerknemers dienen over een Vlaams Fondsnummer te beschikken. 2.8 Opmerking ivm sociale en beschutte werkplaatsen Op dit ogenblik wordt het statuut van beide werkvormen compleet hertekend via het maatwerkdecreet. Het verschil tussen beide vormen verdwijnt en het worden allemaal “Maatwerkbedrijven” die arbeid op maat aan de doelgroepen aanbieden en dit volgens een attestering waarbij via de VDAB zal gemeten worden hoe groot de afstand tot de arbeidsmarkt bedraagt voor elke doelgroepwerknemer. 3. Doel sociale economie : opbouw van werkervaring Doelstelling is om aan werkzoekenden met een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt een leerwerkervaring aanbieden met het oog op uitstroom naar de reguliere arbeidsmarkt. Werkervaring is een brug tussen een periode van werkloosheid en de stap naar het NEC. De werknemers krijgen tijdens hun tewerkstelling begeleiding en opleiding: begeleiding en opleiding door de werkgever gericht op de ontwikkeling van vaardigheden op de werkvloer; begeleiding en opleiding door een leerwerkbedrijf gericht op de versterking van vaardigheden die leiden naar werk. Er wordt een werkervaring aangeboden voor een duur van 12 maanden, die verlengd kan worden tot 18 maanden. -
Voor werkzoekenden met recht op uitkering gebeurt de subsidiëring via Werkervaring: de werknemer ontvangt de integratie-uitkering rechtstreeks van zijn uitbetalingsinstelling, het resterende bedrag (nettoloon – integratiepremie) ontvangt hij van de werkgever. De werkgever ontvangt bovendien een omkaderingspremie en RSZ-vermindering.
123
-
Voor niet-werkend werkzoekenden die geen recht op uitkering hebben, gebeurt de subsidiëring via Gesco-werkervaring (Vlaamse middelen). De werknemer ontvangt het volledige loon van de werkgever.
4. Impact – analyse : werkloosheidgegevens Gent en omgeving ste In maart 2008 is 55% van de werkzoekenden die 2 jaar of langer werkloos waren laaggeschoold (maximum 1 graad humaniora). Bij de kortdurende werkzoekenden (minder dan 1 jaar werkloos) was 48% laaggeschoold. Concreet betekende dit dat er in 2008 in Gent en de Rand zo’n 14.200 niet-werkende werkzoekenden waren uit de doelgroepen. Er is omwille van de evolutie in de arbeidsmarkt, namelijk steeds hogere eisen naar werknemers inzake scholing ook een tendens waar te nemen dat het aandeel van laaggeschoolden en specifieke doelgroepen (allochtonen, 50-plussers,…) in het totale werklozenaantal jaar na jaar stijgt. In Gent zijn in 2011 ongeveer 770 doelgroeparbeiders tewerkgesteld in Sociale werkplaatsen, invoegbedrijven en lokale diensteneconomie. Van Beschutte werkplaatsen zijn er blijkbaar geen lokale cijfers bekend. Als je het aantal laaggeschoolde “niet werkende werkzoekenden” (> 14.000) die dus steeds minder kansen krijgen op de klassieke arbeidsmarkt vergelijkt met het aantal dat werk heeft gevonden in de sociale economie, dan is het duidelijk dat er een enorme nood is aan zinnige maatschappelijke projecten die zich toespitsen op de tewerkstelling van deze kansengroepen. Projecten zoals dit, die naast een ecologische maatschappelijke meerwaarde ook nieuwe marktniches creëren waardoor er nieuwe werkkansen ontstaan voor doelgroepen hebben alleen al daardoor een grote extra maatschappelijke meerwaarde. 5. Randvoorwaarden en voordelen werken met sociale economie binnen opzet van Co-4-Energy coöperatieve Bij het gebruik maken van Sociale Economie voor het uitvoeren van het logistieke werk binnen het Co-4-Energy concept is het belangrijk om een paar aspecten duidelijk mee te nemen omdat je met een specifieke kansengroep werkt. De belangrijkste punten worden hieronder in kaart gebracht : 1.
ZORG VOOR VOLDOENDE OMKADERING Zoals hoger in de tekst aangegeven is de arbeider die ingeschakeld wordt door sociale economie geen hoger opgeleid persoon. Veelal (uitzonderingen bevestigen de regel) is het voor deze profielen dan ook moeilijker om zelf verantwoordelijkheid op te nemen binnen bepaalde taken. Een duidelijke afbakening en in kaart brengen van de taken is dan ook sowieso vereist. In het kader van het Co-4Energy concept zal er dus voor de arbeider een duidelijk af te leggen traject (ophaling van biomassa) met bijhorende acties (bv. aftekenen documenten, etc) voorhanden moeten zijn. Ook een goede opvolging of alles correct uitgevoerd werd en feedback naar de arbeider is hierrond is een belangrijk onderdeel van de vereiste omkadering.
2.
WERK MET EEN “TOTAALPAKKET” Het is niet aan te raden om 1 specifieke arbeider in te huren vanuit de Co-4-Energy- coöperatieve, maar wel met een “totaal pakket”. Hieronder wordt dan de volledige dienst gecontracteerd aan het Sociale Economie bedrijf. Op die manier zorgt het Sociale Economie bedrijf voor een vervanger indien een arbeider afwezig is (door bv. ziekte). Op die manier kan het Sociale Economie bedrijf deze diensten ook veel gemakkelijker inpassen in hun eigen werking.
124
Daarnaast is het ook aan te raden om ook de mogelijkheden af te tasten om het hogere profiel voor de coöperatieve eventueel uit te besteden aan het sociale economie bedrijf. Deze taak kan opgenomen worden door de kader-profielen (mits de nodige opleiding) binnen het bedrijf die hoe dan ook dagdagelijks bezig zijn met het organiseren, aansturen en evalueren van het werk van de arbeiders. 3.
VOORZIE DE NODIGE OPLEIDING EN BETROKKENHEID De kans is groot dat het sociale economie bedrijf op de dag van vandaag geen kennis heeft van de sector van de hernieuwbare energie of biomassa. Voorzie daarom de nodige opleiding en informatiesessies die deze kennis aan het omkaderend personeel kan bijbrengen. Creëer ook voldoende betrokkenheid met het onderwerp.
Daarnaast heeft het werken met Sociale Economie bedrijven verschillende voordelen : 1.
ECONOMISCH VOORDEEL Werken met een sociale economie bedrijf dat een garantie van dienstverlening aanbiedt is financieel interessanter dan zelf een arbeider aan te werven op de loonlijst van de coöperatieve. Niet alleen ligt de loonlast lager, ook kan permanentie verzekerd worden (indien er gewerkt wordt met een totaalpakket). Bij aanwerving van een eigen arbeider zou er immers steeds vervanging gezocht moeten worden bij ziekte of andere afwezigheid.
2.
LOGISTIEKE ERVARING Een heel aantal sociale economiebedrijven hebben ervaring met handling van biomassa, en daardoor ook ervaring met logistieke taken. Daarenboven hebben Sociale Economie bedrijven vaak ook een bepaalde vloot aan voertuigen (kleine vracht), die mee ingehuurd kunnen worden in het totaal pakket.
3.
MAATSCHAPPELIJK VOORDEEL en DRAAGVLAK Door jobcreatie voor kansengroepen zal er ook een duidelijk maatschappelijk voordeel zijn door de coöperatieve. Daarnaast zal het feit dat er jobs gecreëerd worden eveneens er voor zorgen dat het maatschappelijk draagvlak voor de lokale verankering van de vergistingsinstallatie vergroot wordt.
125
BIJLAGE 12 VOETAFDRUK
:
ECOLOGISCHE
IMPACTANALYSE
–
KOOLSTOF
Om het ecologisch effect van (lokale) vergisting in vergelijking met nabijgelegen vergisting en de huidige afvalverwerking te kunnen inschatten werd een CO2-balans optesteld. De CO2–equivalenten die vrijkomen tijdens de verschillende verwerkingspistes van biologisch afval werden berekend en vergeleken. In een eerste scenario wordt een overzicht opgesteld van hoe het afval nu verwerkt wordt, in een tweede scenario wordt nagegaan wat het effect zou zijn als alles naar een nabijgelegen vergistingslocatie gebracht word zou worden en ten slotte wordt de totale uitstoot tijdens de vergisting van dit afval in een lokale vergistingsinstallatie. Er dient opgemerkt te worden dat de geëmitteerde broeikasgassen die tijdens de productie van de grondstoffen vrijkomen niet in rekening gebracht werden in deze studie. De analyse begint vanaf het punt dat het afval opgehaald wordt door vrachtwagens en eindigt als alles is verwerkt. 1.
Referentiescenario – actuele verwerking
In het referentiescenario worden de huidige verwerkingspistes van de beschouwde inputstromen in rekening gebracht (zie Tabel 1). Indien de piste of locatie van de afvalverwerking niet gekend is, wordt aangenomen dat de meest voor de hand liggende verwerkingsmethode gekozen wordt en dat de verwerking zo dicht mogelijk bij de afzetlocatie plaatsvindt. Tabel 1. Overzicht van inputstromen met de overeenkomstige hoeveelheid en actuele verwerkingspiste
Inputstroom
Herkomst
Biologisch keuken- en kantineafval Rundermest- Ruwe mest (drijfmest)
Ugent (De Brug) Ugent (overige)
Runder- & paardenmest Spijsolie en vetten Maaisels (vergistbaar deel tuin- en parkafval) Maaisels (vergistbaar deel tuin- en parkafval) Keuken- en restaurantafval-Niet patiënten Keuken- en restaurantafvalPatiënten Sterk vervuild brood Vleesafval pizzaproductie Keuken- en restaurantafval Spijsolie en vetten Groenafval
Tonnage (ton/jaar) 75 75
Huidige verwerking
Verwerkingslocatie
Vergisting Verbranding
Zwanenburg (NL) Gent
1000
Uitrijden eigen land
Melle
5320
Champignonmest
Roeselare
13,76
Biodieselproductie
Vierhouten (NL)
Ugent
63,8
Compostering
Gent
UZ Gent
23,3
Compostering
Gent*
Sodexo, UZ Gent
120
Vergisting
Deinze*
Sodexo, UZ Gent
240
Verbranding*
Gent*
Voedingsbedrijf X Voedingsbedrijf X Guislain Guislain Guislain
28,6 77,8 65,3 1 36
Verbranding Verbranding Verbranding* Biodieselproductie* Compostering*
Gent* Gent* Gent* Evergem* Gent*
UgentProefboerderij UgentDiergeneeskunde Ugent
*Aangenomen verwerkingspiste of –locatie
126
Voor de berekening van de broeikasgasemissies afkomstig van transport wordt de waarde overeenstemmend met de uitstoot van een vrachtwagen die meer dan 20 ton bulkgoederen vervoert, namelijk 110 g CO 2-eq./tonkm, gehanteerd (SKAO). De waarde is inclusief leeg- en omrijden, exclusief voor- en natransport en is gebaseerd op de gehele keten (well-to-wheel). Voor het uitrijden van de drijfmest op de akkers van de proefhoeve in Melle (50 ha) wordt een dieselverbruik van 18 L/u (met een uitstoot van 2,63 kg CO 2-eq./L) en een laadvermogen van 16 ton aangenomen. Daarnaast wordt aangenomen dat de bemester 7 km zou afleggen om de totale oppervlakte te bemesten en hier een uur over zou doen. De beraamde jaarlijkse uitstoot van het uitrijden van de drijfmest en het transport via de huidige verwerkingspistes is 53 t CO 2-equivalenten. De verwerking van het keuken- en kantine-afval van de Universiteit Gent (resto De Brug) en van het UZ Gent 3 tot biogas bedraagt maximaal 19500 m per jaar (rekening houdend met Bmax-waarde uit Tabel 2), hetgeen 3 overeenkomt met een jaarlijkse energieproductie van 98 MWh ervan uitgaand dat 1 m biogas een energieinhoud van 5 kWh bevat. Bij de berekening van de CO2-uitstoot afkomstig van het vergistingsproces wordt rekening gehouden met de methaanemissies, het energie- en warmteverbruik voor onder andere het vergistingsproces, de opwaardering van het gas en de toediening van het resterende digestaat. Daarnaast wordt ook de warmte- en elektriciteitsproductie in rekening gebracht. De berekening hiervan wordt nader toegelicht in het tweede scenario. Voor de twee vergistingsstromen komt dit neer op -20,2 t CO2-equivalenten per jaar. Voor de compostering van groenafval wordt een omrekeningsfactor van -314 kg CO2-eq./ton biomassa gehanteerd. Deze is gebaseerd op lachgasemissies en methaanemissies van het composteringsproces, elektriciteits- en brandstofverbruik van de werktuigen, dit is in het totaal 53 kg CO 2-eq./ton biomassa, en de vastlegging van koolstof in de bodem, deze bedraagt -367 kg CO2-eq./ton biomassa indien aangenomen wordt dat 10% van de biomassa bestaat uit koolstof (Benner et al., 2007). De netto koolstofvoetafdruk voor de compostering van het groenafval bedraagt -39 t CO2-equivalenten per jaar. De broeikasgasuitstoot afkomstig van de biodieselproductie zou neerkomen op 360 kg CO 2-eq./ton dierlijk vet. Deze waarde werd bekomen uit een onderzoek naar biodieselproductie uit kippenvet waarbij het transesterificatie-, glycerolopzuiverings- en esterificatieproces als input in rekening werd gebracht (Jørgenson et al., 2012). Daarnaast wordt bij ook de hoeveelheid CO2 berekend die zou uitgestoten worden bij verbranding van biodiesel, hetgeen overeenkomt met 2,823 kg CO2-eq./kg biodiesel (NREL, 2014) of 2433 kg CO2-eq./ton dierlijk afval, aangezien in het onderzoek 1 kg biodiesel uit 1,16 kg dierlijk vet werd bekomen. De netto beraamde koolstofvoetafdruk zou -2073 kg CO2-eq./ton dierlijk vet bedragen. Jaarlijks zou dit voor de inputstroom van spijsolie en vetten -30,6 t CO2-equivalenten bedragen. De koolstofvoetafdruk van de verbranding van huishoudelijk afval in de verbrandingsoven van Ivago wordt geraamd op 265,4 kg CO2-eq./ton afval, rekening houdend met het verbrandingsproces (aardgas) (20 kg CO 2eq./ton), vluchtige emissies (227 kg CO2-eq./ton), afzet van assen en residuen (1 kg CO2-eq./ton) en rookgasbestrijding (16 kg CO2-eq./ton) (Jeswani et al., 2013) en (geïmporteerd) elektriciteitsverbruik. Uit het jaarverslag van 2009 blijkt dat Ivago voor de verbranding van 100523 ton afval, 301,7 MWh geïmporteerde elektriciteit en 3,71 L mazout met een energetische waarde van 37 MWh thermisch en 8,3 MWh elektrisch werd verbruikt. Rekening houdend met de conversiefactoren 119,8 kg CO 2-eq./GJ voor elektriciteitsproductie en 71,6 kg CO2-eq./GJ voor warmteproductie (Benner et al., 2007) in een afvalverbrandingsinstallatie, komt dit neer op 1,4 kg CO2-eq./ton afval voor elektriciteitsverbruik van de installatie en site. De verbranding gaat echter gepaard met warmte- en elektriciteitsproductie, namelijk jaarlijks ongeveer 42394 MWh thermisch en 23904 MWh elektrisch (waarvan 49% gebruikt wordt op de site) respectievelijk (volgens het Ivago jaarverslag van 2009). Dit komt neer op -243,5 kg CO2-eq./ton afval voor elektriciteit- en warmteproductie dat niet op de site zelf wordt gebruikt en een netto koolstofvoetafdruk van 72 kg CO2-eq./ton afval. Voor de verbranding van
127
het keuken-, kantine-, brood- en vleesafval, betekent dit een jaarlijkse uitstoot van broeikasgassen van 35 t CO2-equivalenten. De berekening van de broeikasgasemissies voor de verwerking (compostering) van paarden-en rundermest tot chamignonmest (champost) is gebaseerd op de methaan-, lachgas-, ammoniakemissie van de mest (1,46 kg CO2-eq./ton) (Zwart et al., 2006), het energieverbruik van het composteringsproces (15,8 kg CO2-eq./ton) (Benner et al., 2007) en het vastleggen van de koolstof in de bodem nadat de mest als substraat voor de champignons gebruikt is. Champost wordt gekenmerkt door het hoge organische stof gehalte en is daardoor een uitstekende bodemverbeteraar. Er wordt aangenomen dat 1 ton champost 214 kg organisch materiaal bevat (NV Karel Sterckx, 2014) en dat 10% hiervan uit koolstof bestaat, hetgeen neerkomt op een koolstofsequestratie van -77 kg CO2-eq./ton champost. In het totaal wordt een jaarlijkse koolstofvoetafdruk van -318 t CO2-equivalenten bekomen. Drijfmest (1000 t), afkomstig van de proefhoeve in Melle (50 ha), wordt gekenmerkt door een hoog stikstofgehalte, maar een laag gehalte organische stof. Na toediening van drijfmest op het land, wordt het lachgas (N2O), een sterk broeikasgas, gevormd: bij bovengrondse toediening zou 0.85 kg N2O per ha vrijkomen (de Boer & Schils, 2002). Indien de conversiefactor van 298 kg CO2-eq. per kg N2O, de landoppervlakte en de hoeveelheid drijfmest in rekening worden gebracht, zou dit voor de proefhoeve in Melle neerkomen op een jaarlijkse uitstoot van 12,7 t CO2-equivalenten. 2.
Scenario – verwerking nabijgelegen vergistingsinstallatie
In dit scenario wordt verondersteld dat het vergistbaar afval gezamenlijk wordt gecollecteerd en naar een bestaande vergistingsinstallatie wordt getransporteerd, namelijk VC Energy in Deinze. Elke inputstroom is dezelfde als in het vorige scenario, maar zal nu vergist worden met productie van biogas tot gevolg. Dit gas wordt verbrand en produceert elektriciteit en warmte. Het overblijvende digestaat wordt vervolgens gedroogd tot een droge stof gehalte van 85% en uitgevoerd naar Frankrijk. De CO 2 die vrijkomt bij verbranding werd niet in rekening gebracht omdat die CO2 terug door fotosynthese vastgelegd wordt en op die manier binnen de grenzen van de studie blijft. Tabel 2. Overzicht van inputstromen met de overeenkomstige hoeveelheid en maximale biogasopbrengst (B max) in m3/ton
Tonnage (ton/jaar) 150
Bmax (m³/ton) 100
1000
20
1890
100
13,76
850
Ugent
63,8
100
UgentDiergeneeskunde
3430
42,5
UZ Gent
23,3
100
Sodexo, UZ Gent
120
100
Sodexo, UZ Gent
240
100
Inputstroom
Herkomst
Biologisch keuken- en kantineafval Rundermest- Ruwe mest (drijfmest)
Ugent Ugent-Proefboerderij Melle UgentDiergeneeskunde Ugent
Rundermest – Uit potstal (vaste mest) Spijsolie en vetten Maaisels (vergistbaar deel tuin- en parkafval) Paardenmest Maaisels (vergistbaar deel tuin- en parkafval Keuken- en restaurantafval-Niet patiënten Keuken- en restaurantafvalPatiënten
128
Sterk vervuild brood Vleesafval pizzaproductie Keuken- en restaurantafval Spijsolie en vetten Groenafval
Voedingsbedrijf X Voedingsbedrijf X Guislain Guislain Guislain
28,6 77,8 65,3 1 36
300 150 100 850 100
3
De totale biogasproductie zou maximaal 457400 Nm per jaar bedragen, hetgeen overeenkomt met een 3 jaarlijkse energieproductie van 2287 MWh ervan uitgaand dat 1 m biogas een energie-inhoud van 5 kWh 3 heeft. 100 Nm biogas komt overeen met een “opbrengst” van om en bij 210 kWel groene stroom en 240 kWth groene warmte. 20% van deze elektriciteit en 35% van de warmte worden voor het vergistingsproces zelf gebruikt, bijvoorbeeld voor gasbehandeling, opwarming van het influent, hygiënisatie, enz. Indien warmte geproduceerd wordt uit fossiele grondstoffen, zoals nu het geval is op de boerderij in Melle zou 257 g CO2-eq. per kWh thermische energie en 400 g CO2 per kWh elektrische energie uitgestoten worden. In het totaal worden er dus 384 ton CO2-eq. (elektrisch) en 283 ton CO2-eq. (thermisch) bespaard door de productie van hernieuwbare energie. De jaarlijkse CO2-uitstoot afkomstig van het transport van de diverse afzetlocaties naar de vergistingsinstallatie in Deinze zou 18,4 t CO2-equivalenten bedragen. Ook tijdens de vergisting komt er jaarlijks ook nog eens een hoeveelheid broeikasgas vrij gelijkwaardig met 4,1 t CO2-eq (Adelt et al., 2011). Het drogen van het digestaat vraagt echter zeer veel energie: per ton water dat verdampt moet worden, wordt 1 MWh thermische energie verbruikt (persoonlijke communicatie prof. Erik Meers). Er moet dus nog worden bijgestookt om het droge stof gehalte naar 15% te krijgen. Om dit te bereiken is er 4 keer meer warmte nodig dan de warmte die geproduceerd wordt. In het totaal komt de CO2-uitstoot voor drogen op 1100 t CO2-eq. Het aandeel aan broeikasgasemissies van het transport en het uitrijden van het gedroogde digestaat naar en in Frankrijk werd berekend volgens dezelfde methode als van het uitrijden van drijfmest (zie hierboven). Per jaar zou ongeveer 47 t CO2-eq. vrijkomen door het transport en het uitrijden van het digestaat.. 3.
Scenario lokale verwerking
In dit scenario wordt nagegaan hoeveel de koolstofvoetafdruk zou zijn indien het afval gezamenlijk zou worden gecollecteerd en in een lokale vergistingsinstallatie gelegen op het proefhoeveterrein in Melle zou worden verwerkt. De transportafstanden werden aangepast en de CO2-uitstoot werd met bijna 53% gereduceerd. De jaarlijkse broeikasgasuitstoot afkomstig van het transport van de diverse afzetlocaties naar de vergistingsinstallatie in Melle zou dan 4,9 t CO2-equivalenten bedragen. Ook tijdens het uitrijden van het digestaat komt er slechts 4,4 ton CO2-eq. vrij. Dit is minder dan in het vorige scenario omdat het digestaat uitgereden kan worden in Melle zelf en niet gedroogd hoeft te worden voor transport. Behalve deze aanpassingen werd dezelfde methodiek gebruikt als in het vorige scenario. 4.
Conclusie
Indien alle emissies per scenario worden samengeteld, wordt een onderverdeling zoals te zien is in Figuur 1 bekomen. Hieruit kan afgeleid worden dat de twee vergistingsscenario’s een grotere besparing op broeikasgasemissies teweegbrengen in vergelijking met het referentiescenario. Door de afvalstromen te vergisten wordt een grote hoeveelheid warmte en elektriciteit geproduceerd, terwijl de emissies hierbij laag zijn. Er is echter een groot verschil waarneembaar tussen het warmteverbruik van de bestaande vergister in Deinze en het warmteverbruik indien de vergisting lokaal (in Melle) zou plaatsvinden. Dit warmteverbruik is het gevolg van het digestaatdrogingsproces dat plaatsvindt op de site. Hierdoor is de netto uitstoot van broeikasgassen positief voor het scenario van nabijgelegen vergisting (zie Figuur 2).
129
Koolstofvoetafdruk per verwerkingspiste Elektriciteitsproductie (vergisting) Warmteproductie (vergisting) Emissies (vergisting)
2000 1500 1000 t CO2-eq./jr.
Elektriciteitsverbruik (vergisting) Warmteverbruik (vergisting)
500
Biodieselproductie 0 Referentie -500
Vergister Deinze
Vergister Melle
Champignonmest Verbranding Compostering
-1000
Scenario
Mest/digestaat uitrijden
Figuur 1. Overzicht van de koolstofvoetafdruk van de verschillende scenario's, onderverdeeld in de verschillende verwerkingspistes
De netto jaarlijkse koolstofvoetafdruk bedraagt -300 t CO2-equivalenten voor het referentiescenario, 780 t CO2equivalenten voor nabijgelegen vergisting (Deinze) en -460 t CO2-equivalenten indien de vergisting lokaal (Melle) zou gebeuren (zie Figuur 2). Hieruit kan geconcludeerd worden dat lokale vergisting in combinatie met het uitrijden van het digestaat een grotere besparing op broeikasgasemissies tot gevolg zou hebben in vergelijking met de huidige verwerkingspistes en de verwerking in een nabijgelegen vergistingsinstallatie.
Netto koolstofvoetafdruk 1000 800 600 400 t CO2-eq./jr. 200 0 -200
Referentie
Vergister Deinze
Vergister Melle
-400 -600
Scenario
Figuur 2. Overzicht van de netto koolstofvoetafdruk per scenario
Er dient echter duidelijk gemaakt te worden dat men zorgzaam moet zijn met de geproduceerde energie. In het scenario waarbij het digestaat gedroogd wordt, moet er zelfs nog externe energie worden aangeleverd. Op die manier is het proces helemaal niet meer ecologisch en wordt er zelfs meer CO 2 uitgestoten dan er gewonnen
130
wordt. Verder dient ook opgemerkt te worden dat als digestaat zou fungeren als kunstmestvervanger, zou er per jaar bijna 70 t CO2 equivalenten bespaard kunnen worden (Adelt et al., 2011). 5.
Referenties
Adelt, M. Wolf, D. Vogel, A. LCA of biomethane. Journal of Natural Gas Science and Engineering 3 (2011) 646650. Benner, J. Otten, M. Wielders, L. Vroonhof, J. CO2 kengetallen afvalscheiding. CE Delft (2007). de Boer, H. Schils, R. Reductie van broeikasgasemissies door vergisting van drijfmest. PraktijkKompas Rundvee (2002). Jaarverslag Ivago. Bedrijf, activiteiten & cijfers (2009). Jeswani, H. K., Smith, R. W., Azapagic, A. Energy from waste: carbon footprint of incineration and landfill biogas in the UK. Int J Life Cycle Assess (2013) 18:218–229. Jørgenson, A. Bikker, P. Herrmann, I.T. Assessing the Greenhouse Gas Emissions from Poultry Fat Biodiesel. Journal of Cleaner Production 24 (2012) 85-91. NREL. National Renewable Energy Laboratory, www.nrel.gov (2014). NV Karel Sterckx. www.sterckx.com (2014). SKAO. Stichting Klimaatvriendelijk Aanbesteden en Ondernemen. Lijst Emissiefactoren SKAO, Connekt, Stimular. Smith, P. D. Martino, Z. Cai, D. Gwary, H. Janzen, P. Kumar, B. McCarl, S. Ogle, F. O’Mara, C. Rice, B. Scholes, O. Sirotenko. Agriculture. In Climate Change 2007: Mitigation (2007). Contribution of Working Group III to the Fourth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change [B. Metz, O.R. Davidson, P.R. Bosch, R. Dave, L.A. Meyer (eds)], Cambridge University Press, Cambridge, United Kingdom and New York, NY, USA. Zwart, K. B. Oudendag, D. A. Ehlert, P. A. I. Kuikman, P. J. Duurzaamheid co-vergisting van dierlijke mest. Alterra-rapport 1437, Alterra, Wageningen (2006).
131
BIJLAGE 13 : VOORBEEL VAN EEN HUISHOUDELIJK REGLEMENT NAAM VENNOOTSCHAP Coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid adres postcode plaats ondernemingsnummer ondernemingsnummer HUISHOUDELIJK REGLEMENT
Dit huishoudelijk reglement preciseert de sfeer en de werking van de cvba naam vennootschap, waarvan de oprichtingsakte bij uittreksel op oprichtingsdatum onder het nummer nummer in de Bijlagen tot het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt. Het huishoudelijk reglement vult sommige artikelen van de statuten aan. Indien bepalingen van het huidig reglement strijdig zouden zijn met de letter of de geest van de statuten, dan worden ze voor niet geschreven gehouden. De strijdigheid of de nietigheid van sommige bepalingen tast de geldigheid van de andere bepalingen niet aan. Huidig reglement werd goedgekeurd op de algemene vergadering van datum. Waarna het onmiddellijk in werking is getreden. Het kan slechts door een algemene vergadering gewijzigd worden waarop minstens de helft van de leden aanwezig is, bij tweederde meerderheid op voorwaarde dat de wijzigingen minstens veertien dagen voor de vergadering ter inzage zijn van de vennoten op de zetel van de vennootschap. TITEL I : KAPITAAL – AANDELEN – VENNOTEN Artikel 1 : vennoten Alleen omschrijving voorwaarden kunnen vennoot worden van de vennootschap, hetzij door inschrijving op nieuwe aandelen, hetzij na verwerving van bestaande aandelen. Ingeval van inschrijving op nieuwe aandelen moeten de kandidaat-vennoten hun aanvraag richten tot de voorzitter van de raad van bestuur op het adres van de zetel van de vennootschap. De voorstelling aan de raad van bestuur moet gedaan worden binnen de maand na de aanvraag. De raad van bestuur zal bijzonder onderzoeken of de kandidaat-vennoot aan de voorwaarden van het lidmaatschap beantwoordt. De raad beslist binnen de perken van de statuten en maakt zijn beslissing kenbaar aan de kandidaat-vennoot aan wie de beslissing zal worden toegelicht. De toetreding is slechts definitief wanneer de kandidaat aanvaard is door de raad van bestuur en hijzelf of zijn gevolmachtigde een tot toetreding geëigend stuk heeft ondertekend dat in het vennotenregister wordt bewaard. Bij de overdracht dienen zowel de overdrager als de kandidaat-overnemer de voorzitter van de raad van bestuur in schriftelijk in kennis te stellen van de door hun voorgenomen overdracht. Verder wordt gehandeld zoals voorzien in de tweede alinea van onderhavig artikel. Artikel 2 : bepaling van het inkomgeld De raad van bestuur kan het inkomgeld per toetreding vastleggen, bij de aanvang van elk boekjaar, voor een of meerdere jaren of voor onbepaalde duur, naargelang haar beslissing. Het van toepassing zijnde inkomgeld is het inkomgeld van het jaar van de aanvraag tot toetreding. Bij de beëindiging van het lidmaatschap, om welke reden ook, kan geen aanspraak gemaakt worden op dit inkomgeld. Artikel 3 : creatie van aandelen Bij de toetreding onderschrijft het nieuwe lid een B-aandeel.
132
Een B-aandeel kan onderschreven worden door De A-aandeelhouder heeft het recht op zijn eerste verzoek even veel A-aandelen bij te onderschrijven als er Baandelen bij onderschreven worden. In dit geval is de raad van bestuur gehouden het gevraagde aantal Aaandelen bij te creëren. Artikel 4 : volstorting van de aandelen Iedere vennoot heeft steeds het recht zijn aandelen te volstorten. De verbintenis tot volstorting van een aandeel is onvoorwaardelijk en ondeelbaar. De raad van bestuur beslist soeverein over het opvragen van stortingen op de geplaatste maar niet volgestorte aandelen. Het besluit wordt aan de vennoten meegedeeld per aangetekend schrijven waarin de wijze en het tijdstip van betaling worden opgegeven. De betalingstermijn dient tenminste één maand te bedragen. Elke opgevraagde storting wordt aangerekend op het globale aandelenpakket van de vennoot. In geval van laattijdige betaling zal de in gebreke zijnde vennoot intrest verschuldigd zijn op het opgevraagde bedrag of het nog verschuldigd saldo daarvan ten bedrage van de wettelijke rentevoet van dat ogenblik. De raad van bestuur kan beslissen om de dividenden die zouden uitkeerbaar gesteld worden door de goedkeuring van de jaarrekening niet uit te betalen maar aan te wenden tot volstorting van het aandeel van de in gebreke gebleven vennoot. Artikel 5 : vertegenwoordiging De rechtspersonen, leden van de vennootschap moeten minstens één vertegenwoordiger aanduiden die geacht wordt of worden de lidmaatschapsrechten uit te oefenen overeenkomstig de statuten van deze rechtspersoon. De gevolmachtigden blijven deze hoedanigheid behouden zolang de volmacht of aanduiding niet schriftelijk is herroepen. In dat geval worden de lidmaatschapsrechten geschorst totdat een nieuwe volmachthouder is aangeduid. TITEL II : DE RAAD VAN BESTUUR Artikel 6 : benoeming Het aantal bestuurders is vastgelegd op aantal, aantal te benoemen uit de kandidatenlijst voorgedragen door de A-aandeelhouders, aantal te benoemen uit de kandidatenlijst voorgedragen uit de B-aandeelhouders. Alleen kandidaten die voorafgaandelijk de aandeelhoudersovereenkomst van naam vennootschap ondertekenen kunnen voorkomen op de kandidatenlijst. Kandidaat-bestuurders dienen hun kandidatuur schriftelijk in te dienen bij de raad van bestuur uiterlijk 3 dagen voor de algemene vergadering waarop in de benoeming en / of vervanging van bestuurders zal worden voorzien. De kandidatuur van personen die geen vennoot zijn van de vennootschap dient door de raad van bestuur bekendgemaakt uiterlijk en in ieder geval in de oproepingsbrief van de algemene vergadering waarop in de benoeming en / of vervanging van bestuurders zal worden voorzien. Artikel 7 : werking van de raad van bestuur De raad van bestuur komt minstens frequentie bijeen of meer, namelijk zo dikwijls de voorzitter het noodzakelijk acht of telkens wanneer twee bestuurders het vragen.
133
De agenda wordt ondertekend door de voorzitter, of bij wettig belet, door de secretaris. Behoudens hoogdringendheid of andersluidende overeenkomst binnen de raad van bestuur dient hij minstens vijf dagen vooraf verzonden te worden. De functie van de secretaris kan worden waargenomen door een bestuurder, andere dan de voorzitter of ondervoorzitter. De raad van bestuur kan het secretariaat ook toevertrouwen aan een niet-bestuurder, zelfs een niet-vennoot. De secretaris, niet-bestuurder, neemt deel aan de beraadslagingen van de raad van bestuur zonder stemrecht. Iedere raad van bestuur dient zijn goedkeuring te verlenen aan de notulen van de voorafgaande raad van bestuur. Artikel 8 : verplichtingen van de bestuurders De bestuurders gaan geen persoonlijke verplichtingen aan uit hoofde van de vennootschap. Zij zijn alleen aansprakelijk voor de wijze van uitoefening van hun mandaat, volgens de regels van gemeen recht en van de vennootschappenwet. De bestuurders zijn gehouden de geheimhouding te bewaren over alles waarover zij in het uitoefenen van hun mandaat kennis krijgen, behoudens de rechten van de algemene vergadering. Uit dien hoofde zouden zij tot schadevergoeding kunnen verplicht worden indien zij daardoor aan de vennootschap schade toebrengen. De bestuurders zijn gehouden to stipte uitvoering van hun mandaat. Dit houdt in dat zij stipt aanwezig moeten zijn op alle raden van bestuur en algemene vergaderingen. Slechts om uitzonderlijke redenen kunnen zij zich laten verontschuldigen. In geen geval kunnen zij zich laten vertegenwoordigen. Wanneer een bestuurder tweemaal na elkaar onverschuldigd afwezig is, wordt hij van rechtswege geacht ontslagnemend te zijn indien hij niet aanwezig is op de eerstvolgende vergadering van de raad van bestuur na daartoe aangetekend te zijn aangemaand. Artikel 9: het voorzitterschap De voorzitter van de raad van bestuur dient verkozen te worden tussen de aangestelde bestuurders voorgedragen door omschrijving mogelijke voordragers. Artikel 10 : werkgroepen De raad van bestuur kan werkgroepen instellen waarvan hij de samenstelling en de bevoegdheden bepaalt. Deze werkgroepen hebben een niet bindende adviserende bevoegdheid naar de raad van bestuur. Tenzij de raad van bestuur het anders bepaalt, wordt het voorzitterschap van een werkgroepen waargenomen door een lid van de raad van bestuur, daartoe aangeduid door de raad. De raad van bestuur kan bij afzonderlijk reglement de werkingsmodaliteiten van de werkgroepen vaststellen. Niet-vennoten kunnen deel uitmaken van werkgroepen. TITEL III : DE ALGEMENE VERGADERING Artikel 11 : bijeenroeping en werking De agenda wordt ondertekend door de voorzitter of bij diens belet door de secretaris. De raad van bestuur kan in de uitnodiging van de algemene vergadering bepalen dat de vennoten om te kunnen deelnemen aan de vergadering hun aanwezigheid of vertegenwoordiging dienen te melden op de wijze zoals in de oproepingsbrief is vermeld, op een uiterste datum vóór de vergadering. De algemene vergadering wordt voorgezeten door de voorzitter van de raad van bestuur en bij diens afwezigheid of belet door de oudste aanwezige bestuurder- vennoot.
134
TITEL IV : MEDEDELINGSPLICHT Artikel 12 : mededelingsplicht Om statistische redenen is elke vennoot verplicht om op vraag van de vennootschap de nodige inlichtingen te verstrekken aangaande omschrijving van de inlichtingen. De modaliteiten, van deze mededelingsplicht worden vastgelegd door het bestuur. De raad van bestuur kan alle modaliteiten vaststellen en aan de vennoten opleggen met betrekking tot de algehele leveringsplicht en kan alle schikkingen treffen die hij nodig oordeelt om aan de mededelingsplicht te voldoen. TITEL V : BETWISTINGEN EN SANCTIES Artikel 13 : betwistingen Alle hoegenaamde betwistingen, zonder uitzondering, die kunnen ontstaan in de vennootschap, zelfs na haar ontbinding, tussen de vennootschap en haar vennoten, bestuurders, commissarissen of vereffenaars of tussen deze voornoemde personen onderling, naar aanleiding van de vennootschap, van haar vereffening of zelfs van alle bijzondere overeenkomsten of rechtsbetrekkingen met de vennootschap zullen, behoudens onderling akkoord, scheidsrechterlijk worden uitgewezen. Voor de toepassing van deze beschikking worden gewezen vennoten en rechtverkrijgenden van vennoten gelijkgesteld met vennoten. Het scheidsgerecht, is samengesteld uit drie scheidsrechters. elke partij in het geschil stelt een scheidsrechter aan, de twee scheidsrechters stellen een derde scheidsrechter aan. Ingeval één van de partijen in gebreke blijft zijn scheidsrechter aan te duiden binnen de veertien dagen na de aanstelling van een scheidsrechter door de andere partij of de door de partijen aangeduide scheidsrechters in gebreke blijven de derde aan te wijzen binnen de veertien dagen na hun aanduiding, zal deze aanwijzing geschieden door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te plaats, op verzoek van de meest gerede partij. De scheidsrechters passen Belgisch recht toe en zullen beslissen volgens de gewone rechtsregels. Zij zullen niet verplicht zijn de rechtsplegingregels na te leven, maar zij dienen in ieder geval de partijen of hun raadslieden te horen en uit te nodigen bij aangetekend schrijven tenminste acht dagen vooraf om hun verdediging voor te brengen. De scheidsrechters dienen op straffe van nietigheid de debatten te sluiten en hun beslissing te verlenen uiterlijk twee maanden na de samenstelling van het scheidsgerecht, behoudens verlenging met akkoord van de partijen. De beslissing zal niet vatbaar zijn voor enig verhaal en de partijen verbinden zich onherroepelijk de beslissing uit te voeren. De scheidslieden zullen uitspraak doen over de kosten van de arbitrageprocedure die ten laste zullen worden gelegd van de partij die door haar houding deze kosten heeft noodzakelijk gemaakt. Artikel 14: sancties Bij niet nakoming van de verplichtingen opgelegd door de statuten of het huishoudelijk reglement of van de beslissingen van de algemene vergadering of van de raad van bestuur, kan de raad van bestuur aan de vennoot die zijn verplichtingen niet naleeft, sancties opleggen naargelang van de ernst van de overtreding en de schade die de vennootschap erdoor ondergaat. De sancties die kunnen worden opgelegd zijn de vermaning, de schorsing van het lidmaatschap tot maximaal 1 jaar (tenzij de tekortkoming blijft voortduren) en de uitsluiting uit de vennootschap. Al dan niet samen met deze sancties kan de raad van bestuur een financiële schade op de vennoot forfaitair in rekening brengen die nooit meer mag bedragen dan de potentiële schade die de vennootschap had kunnen lijden wegens de inbreuk. Het voorgaande belet niet dat de vennootschap steeds het recht behoudt haar reële schade te bewijzen.
135
De raad van bestuur kan ten titel van forfaitaire schadevergoeding een schadevergoeding opleggen, gaande van bedrag euro per inbreuk tot bedrag euro per inbreuk. Iedere sanctie is ongeldig en van generlei waarde indien de raad van bestuur de kwestieuze vennoot niet de mogelijkheid heeft gegeven om zich voorafgaandelijk te verdedigen. Te dien einde is het noodzakelijk dat de raad van bestuur, zo hij inbreuken heeft vastgesteld die aanleiding kunnen geven tot sanctionering, de kwestieuze vennoot vooraf schriftelijk meedeelt wat hem ten laste wordt gelegd en welke sanctie of sancties mogen worden verwacht. De vennoot dient minstens over een termijn van vijftien dagen te beschikken om zijn verweer voor te bereiden. De vennoot mag verzoeken gehoord te worden door de raad van bestuur. Hij mag zich zowel schriftelijk als mondeling laten bijstaan door een advocaat. De raad van bestuur beslist omstandig en gemotiveerd. De beslissing wordt aangetekend aan de vennoot meegedeeld. Zij is onmiddellijk uitvoerbaar, zelfs ingeval van verhaal bij het scheidsgerecht. Goedgekeurd op de algemene vergadering van datum.
136